EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003L0048

Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

OJ L 157, 26.6.2003, p. 38–48 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 09 Volume 001 P. 369 - 379
Special edition in Estonian: Chapter 09 Volume 001 P. 369 - 379
Special edition in Latvian: Chapter 09 Volume 001 P. 369 - 379
Special edition in Lithuanian: Chapter 09 Volume 001 P. 369 - 379
Special edition in Hungarian Chapter 09 Volume 001 P. 369 - 379
Special edition in Maltese: Chapter 09 Volume 001 P. 369 - 379
Special edition in Polish: Chapter 09 Volume 001 P. 369 - 379
Special edition in Slovak: Chapter 09 Volume 001 P. 369 - 379
Special edition in Slovene: Chapter 09 Volume 001 P. 369 - 379
Special edition in Bulgarian: Chapter 09 Volume 002 P. 64 - 74
Special edition in Romanian: Chapter 09 Volume 002 P. 64 - 74
Special edition in Croatian: Chapter 09 Volume 001 P. 65 - 75

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2015: This act has been changed. Current consolidated version: 08/12/2015

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2003/48/oj

26.6.2003   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 157/38


RICHTLIJN 2003/48/EG VAN DE RAAD

van 3 juni 2003

betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 94,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De artikelen 56 tot en met 60 van het Verdrag waarborgen het vrije verkeer van kapitaal.

(2)

Inkomsten uit spaargelden in de vorm van rente uit hoofde van schuldvorderingen zijn belastbare inkomsten voor de ingezetenen van alle lidstaten.

(3)

Krachtens artikel 58, lid 1, van het Verdrag hebben de lidstaten het recht de terzake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats of de plaats waar hun kapitaal is belegd, en het recht alle nodige maatregelen te nemen om overtredingen van de nationale wetten en voorschriften tegen te gaan, met name op fiscaal gebied.

(4)

De bepalingen van de belastingwetgeving van de lidstaten ter bestrijding van misbruik en fraude mogen volgens artikel 58, lid 3, van het Verdrag geen middel tot willekeurige discriminatie vormen, noch een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer en betalingsverkeer als omschreven in artikel 56 van het Verdrag.

(5)

Bij gebreke van een coördinatie van de nationale belastingregelingen voor inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, in het bijzonder wat de behandeling van door niet-ingezetenen ontvangen rente betreft, kunnen de ingezetenen van de lidstaten zich thans in de lidstaat waar zij woonachtig zijn vaak onttrekken aan elke vorm van belastingheffing op rente die zij in een andere lidstaat ontvangen.

(6)

Dit leidt tot verstoringen in het kapitaalverkeer tussen de lidstaten die onverenigbaar zijn met de interne markt.

(7)

Voor deze richtlijn is voortgebouwd op de consensus die is bereikt tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van Santa Maria da Feira van 19 en 20 juni 2000 en de daaropvolgende zittingen van de Raad Ecofin van 26 en 27 november 2000, 13 december 2001 en 21 januari 2003.

(8)

Het uiteindelijke doel van deze richtlijn is mogelijk te maken dat inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling die in een lidstaat wordt verricht aan uiteindelijk gerechtigden die een natuurlijke persoon zijn en hun woonplaats in een andere lidstaat hebben, effectief worden belast overeenkomstig het nationale recht van de laatstgenoemde lidstaat.

(9)

Het doel van deze richtlijn kan het best worden bereikt door haar toe te spitsen op de rentebetalingen die in de lidstaten gevestigde marktdeelnemers verrichten of bewerkstelligen ten gunste van uiteindelijk gerechtigden die een natuurlijke persoon zijn en hun woonplaats in een andere lidstaat hebben.

(10)

De doelstelling van deze richtlijn kan beter op Gemeenschapsniveau worden nagestreefd, omdat deze doelstelling bij gebreke van een coördinatie van de nationale regelingen voor de belasting van inkomsten uit spaargelden, niet voldoende door de lidstaten zelf kan worden verwezenlijkt en de Gemeenschap daarom overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, als verwoord in artikel 5 van het Verdrag, de nodige maatregelen kan nemen. Deze richtlijn beperkt zich, overeenkomstig het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel, tot het minimum dat voor het bereiken van deze doelstelling vereist is en gaat niet verder dan wat voor de verwezenlijking daarvan nodig is.

(11)

De uitbetalende instantie is de marktdeelnemer die rente betaalt of de rentebetaling bewerkstelligt ten gunste van de uiteindelijk gerechtigde.

(12)

Bij het definiëren van de begrippen „rentebetaling” en „uitbetalende instantie” dient in voorkomend geval te worden verwezen naar Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (4).

(13)

De werkingssfeer van deze richtlijn moet worden beperkt tot belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rente uit hoofde van schuldvorderingen; vraagstukken in verband met de fiscale behandeling van, onder meer, pensioenen en verzekeringsuitkeringen vallen buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.

(14)

Het uiteindelijke doel van de richtlijn, namelijk het mogelijk maken van een effectieve belastingheffing op rentebetalingen in de fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde, kan worden verwezenlijkt door de uitwisseling van informatie over rentebetalingen tussen de lidstaten.

(15)

Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe en de indirecte belastingen (5), verschaft de lidstaten al een basis voor het uitwisselen van informatie voor fiscale doeleinden betreffende de onder deze richtlijn vallende inkomsten. De richtlijn dient van toepassing te blijven op dergelijke uitwisselingen van informatie in aanvulling op de onderhavige richtlijn voorzover de onderhavige richtlijn niet van eerstgenoemde richtlijn afwijkt.

(16)

De automatische uitwisseling tussen de lidstaten van informatie over de in deze richtlijn bedoelde rentebetalingen maakt een effectieve belastingheffing mogelijk op die rentebetalingen in de fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde overeenkomstig het nationale recht van die staat. Derhalve moet worden bepaald dat de lidstaten die ingevolge het bepaalde in deze richtlijn informatie uitwisselen, geen gebruik mogen maken van de in artikel 8 van Richtlijn 77/799/EEG vermelde mogelijkheid om de uitwisseling van informatie te begrenzen.

(17)

Vanwege structurele verschillen kunnen Oostenrijk, België en Luxemburg de automatische uitwisseling van informatie niet tegelijkertijd met de andere lidstaten toepassen. Aangezien een bronbelasting een minimumniveau van effectieve belastingheffing kan waarborgen, vooral tegen een tarief dat geleidelijk oploopt tot 35 %, dienen deze lidstaten gedurende een overgangsperiode een bronbelasting te heffen op onder deze richtlijn vallende inkomsten uit spaargelden.

(18)

Teneinde verschillen in behandeling te voorkomen, dienen Oostenrijk, België en Luxemburg niet te worden verplicht automatische uitwisseling van informatie toe te passen voordat de Zwitserse Bondsstaat, het Vorstendom Andorra, het Vorstendom Liechtenstein, het Vorstendom Monaco en de Republiek San Marino ervoor zorgen dat op verzoek effectief informatie betreffende rentebetalingen wordt uitgewisseld.

(19)

Deze lidstaten dienen het grootste deel van de opbrengst van deze bronbelasting over te dragen aan de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde van de rente.

(20)

Deze lidstaten dienen te voorzien in een procedure die het de uiteindelijk gerechtigden met fiscale woonplaats in een andere lidstaat mogelijk maakt de heffing van deze bronbelasting te voorkomen door hun uitbetalende instantie te machtigen tot renseignering van de rentebedragen of door het overleggen van een verklaring die is afgegeven door de bevoegde autoriteit van hun fiscale woonstaat.

(21)

De fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde moet ervoor zorgen dat dubbele belastingheffing op rentebetalingen als gevolg van de overeenkomstig de procedures van deze richtlijn toegepaste bronheffing wordt uitgesloten. De fiscale woonstaat dient daartoe de bronheffing te verrekenen met de op zijn grondgebied verschuldigde belasting en, in voorkomend geval, het bedrag dat teveel is ingehouden, aan de uiteindelijk gerechtigde terug te betalen; de fiscale woonstaat mag echter in plaats van dit verrekeningsmechanisme toe te passen de ingehouden belasting terugbetalen.

(22)

Ter voorkoming van marktverstoringen dient deze richtlijn tijdens de overgangsperiode niet te gelden voor rentebetalingen op bepaalde verhandelbare schuldinstrumenten.

(23)

Deze richtlijn belet de lidstaten niet om naast de in deze richtlijn bedoelde bronbelasting ook andere typen bronbelasting te heffen op rentebaten die op hun grondgebied zijn verworven.

(24)

Zolang de Verenigde Staten van Amerika, Zwitserland, Andorra, Liechtenstein, Monaco, San Marino en de betrokken afhankelijke of geassocieerde gebieden van de lidstaten niet ieder gelijkwaardige of dezelfde maatregelen toepassen als de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, zou kapitaalvlucht naar die landen en gebieden de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn in gevaar kunnen brengen. Deze richtlijn dient derhalve van kracht te worden vanaf de datum waarop alle genoemde landen en gebieden dergelijke maatregelen toepassen.

(25)

De Commissie dient om de drie jaar verslag uit te brengen over de uitvoering van deze richtlijn en de Raad de wijzigingen voor te stellen die noodzakelijk blijken voor het beter garanderen van een effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden en voor het uit de weg ruimen van ongewenste concurrentieverstoringen.

(26)

In deze richtlijn zijn de grondrechten en beginselen in acht genomen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I   INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

1.   Uiteindelijk doel van deze richtlijn is het mogelijk te maken dat inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling die in een lidstaat wordt verricht aan uiteindelijk gerechtigden die een natuurlijke persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben, effectief worden belast overeenkomstig het nationale recht van de laatstgenoemde lidstaat.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de op hun grondgebied gevestigde uitbetalende instanties de voor de uitvoering van de richtlijn noodzakelijke taken uitvoeren, ongeacht de vestigingsplaats van de debiteur van de rentedragende schuldvordering.

Artikel 2

Definitie van uiteindelijk gerechtigde

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „uiteindelijk gerechtigde” verstaan elke natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt, of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, tenzij deze aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste is ontvangen of bewerkstelligd is. Dit betekent:

a)

dat hij handelt als uitbetalende instantie in de zin van artikel 4, lid 1; of

b)

dat hij handelt namens een rechtspersoon, een entiteit waarvan de winst wordt belast volgens de algemene belastingregels voor ondernemingen, een icbe waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 85/611/EEG, of een entiteit als bedoeld in artikel 4, lid 2, van deze richtlijn, en dat hij, in het laatstgenoemde geval, aan de marktdeelnemer die de rentebetaling verricht de naam en het adres van die entiteit bekendmaakt en bedoelde marktdeelnemer deze informatie op zijn beurt doorgeeft aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd; of

c)

dat hij handelt namens een andere natuurlijke persoon die de uiteindelijk gerechtigde is en hij aan de uitbetalende instantie overeenkomstig artikel 3, lid 2, de identiteit van die uiteindelijk gerechtigde bekendmaakt.

2.   Indien de uitbetalende instantie beschikt over gegevens die doen vermoeden dat de natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, niet de uiteindelijk gerechtigde is, en die persoon noch onder a) noch onder b) van lid 1 valt, moet zij redelijke maatregelen nemen om de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast te stellen, overeenkomstig artikel 3, lid 2. Indien de uitbetalende instantie de uiteindelijk gerechtigde niet kan identificeren, behandelt zij de natuurlijke persoon in kwestie als de uiteindelijk gerechtigde.

Artikel 3

Identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde

1.   Voor de toepassing van de artikelen 8 tot en met 12 bepaalt elke lidstaat de procedures die nodig zijn om de uitbetalende instantie in staat te stellen de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigden vast te stellen en draagt de lidstaat zorg voor de toepassing van deze procedures binnen zijn grondgebied.

Deze procedures voldoen aan de minimumnormen als vastgesteld in de leden 2 en 3.

2.   De uitbetalende instantie stelt de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast op basis van minimumnormen die verschillen naar gelang van de aanvang van de betrekkingen tussen de uitbetalende instantie en de ontvanger van de rente:

a)

voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2004, stelt de uitbetalende instantie de identiteit vast van de uiteindelijk gerechtigde, bestaande uit diens naam en adres, aan de hand van de informatie waarover zij beschikt, met name ter uitvoering van de geldende voorschriften in de lidstaat van vestiging en van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (6);

b)

voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan of voor transacties die, bij ontstentenis van contractuele betrekkingen, zijn verricht op of na 1 januari 2004, bepaalt de uitbetalende instantie de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde, bestaande uit naam, adres, en indien dat bestaat, het hem door de fiscale woonstaat toegekende fiscaal identificatienummer. Deze elementen worden bepaald op basis van het paspoort of de officiële identiteitskaart die door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd. Indien het adres niet vermeld is in dat paspoort of in die officiële identiteitskaart, wordt het adres bepaald op basis van ieder bewijsstuk dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd. Indien het fiscaal identificatienummer niet vermeld is in het paspoort, in de officiële identiteitskaart of in enig ander bewijsstuk dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd, waaronder eventueel een fiscalewoonplaatsverklaring, wordt de identiteit aangevuld met de vermelding van diens geboorteplaats en -datum zoals vermeld in het paspoort of de officiële identiteitskaart.

3.   De uitbetalende instantie bepaalt de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde op basis van de minimumnormen, die verschillen naar gelang van de aanvang van de betrekkingen tussen de uitbetalende instantie en de gerechtigde van de rente. Behoudens hetgeen volgt, wordt als woonplaats aangemerkt de plaats waar de uiteindelijk gerechtigde zijn vaste adres heeft:

a)

voor contractuele betrekkingen die vóór 1 januari 2004 zijn aangegaan, stelt de uitbetalende instantie de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde vast aan de hand van de informatie waarover zij beschikt, met name ter uitvoering van de geldende voorschriften in de lidstaat van vestiging en van Richtlijn 91/308/EEG;

b)

voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan of transacties die bij ontstentenis van contractuele betrekkingen zijn verricht op of na 1 januari 2004, stelt de uitbetalende instantie de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde vast op basis van het adres dat vermeld staat in het paspoort of op de officiële identiteitskaart of zo nodig op basis van enig ander door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd bewijsstuk, volgens de volgende procedure: van natuurlijke personen die een door een lidstaat uitgereikt paspoort of officiële identiteitskaart overleggen en die verklaren ingezetene van een derde land te zijn, wordt de woonplaats vastgesteld op basis van een fiscalewoonplaatsverklaring die is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het derde land waarvan de natuurlijke persoon verklaart ingezetene te zijn. Wordt een dergelijke verklaring niet overgelegd, dan wordt de natuurlijke persoon geacht zijn woonplaats te hebben in de lidstaat die het paspoort of enig ander officieel identiteitsdocument heeft uitgereikt.

Artikel 4

Definitie van uitbetalende instantie

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „uitbetalende instantie” verstaan elke marktdeelnemer die rente uitbetaalt of een rentebetaling bewerkstelligt ten onmiddellijke gunste van de uiteindelijk gerechtigde, ongeacht of deze marktdeelnemer de debiteur is van het rentedragende schuldinstrument of de marktdeelnemer die door de debiteur of de uiteindelijk gerechtigde is belast met het uitbetalen van de rente of het bewerkstelligen van de rentebetaling.

2.   Een in een lidstaat gevestigde entiteit waaraan rente wordt uitbetaald of een rentebetaling wordt bewerkstelligd ten gunste van de uiteindelijk gerechtigde, wordt op het tijdstip van het verrichten of bewerkstelligen van die rentebetaling eveneens als uitbetalende instantie aangemerkt. Deze bepaling is niet van toepassing indien de marktdeelnemer op basis van door de entiteit overgelegde officiële bewijsstukken redenen heeft om aan te nemen dat de entiteit:

a)

een rechtspersoon is, met uitzondering van de in lid 5 vermelde rechtspersonen, of

b)

volgens de algemene belastingregels voor ondernemingen winstbelasting moet afdragen, of

c)

een overeenkomstig Richtlijn 85/611/EEG vergunninghoudende beschikkende icbe is.

Een marktdeelnemer die rente uitbetaalt of een rentebetaling bewerkstelligt voor een dergelijke in een andere lidstaat gevestigde entiteit die op grond van dit lid als uitbetalende instantie wordt aangemerkt, deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij is gevestigd de naam en het adres van de entiteit mee alsmede het totale bedrag van de rente die aan de entiteit is uitbetaald of de rentebetaling die voor de entiteit is bewerkstelligd. Bedoelde bevoegde autoriteit geeft deze gegevens vervolgens door aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de entiteit is gevestigd.

3.   De in lid 2 bedoelde entiteit heeft echter de mogelijkheid om voor de toepassing van deze richtlijn te kiezen voor een behandeling als icbe als bedoeld in lid 2, onder c). Indien van deze keuzemogelijkheid gebruik wordt gemaakt, wordt door de lidstaat waar de entiteit is gevestigd een verklaring afgegeven, welke door deze entiteit aan de marktdeelnemer overhandigd wordt.

De lidstaten stellen nadere voorschriften voor deze keuzemogelijkheid vast voor de op hun grondgebied gevestigde entiteiten.

4.   Wanneer de marktdeelnemer en de in lid l2 bedoelde entiteit in dezelfde lidstaat zijn gevestigd, ziet de lidstaat in kwestie erop toe dat de entiteit de bepalingen van deze richtlijn naleeft wanneer deze als uitbetalende instantie handelt.

5.   De van de toepassing van lid 2, onder a), uitgesloten rechtspersonen zijn:

a)

in Finland: avoin yhtiö (Ay) et kommandiittiyhtiö (Ky)/öppet bolag et kommanditbolag;

b)

in Zweden: handelsbolag (HB) et kommanditbolag (KB).

Artikel 5

Definitie van bevoegde autoriteit

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „bevoegde autoriteit” verstaan:

a)

voor de lidstaten: de autoriteiten die de lidstaten ter kennis van de Commissie hebben gebracht;

b)

voor derde landen: de bevoegde autoriteit voor de toepassing van bilaterale of multilaterale belastingverdragen of, bij ontstentenis daarvan, een autoriteit die bevoegd is om een fiscale-woonplaatsverklaring af te geven.

Artikel 6

Definitie van rentebetaling

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „rentebetaling” verstaan:

a)

rente, uitbetaald of bijgeschreven op een rekening, die is terug te voeren op enigerlei schuldvordering, al dan niet gedekt door hypotheek of voorzien van een winstdelingsclausule, en met name de opbrengsten van overheidspapier en obligatieleningen, inclusief daaraan gehechte premies en prijzen; boete voor te late betaling wordt niet als rentebetaling aangemerkt;

b)

rente die is aangegroeid of gekapitaliseerd op het moment van de verkoop, terugbetaling of aflossing van de onder a) bedoelde schuldvorderingen;

c)

inkomsten uit rentebetalingen als bedoeld onder a) en b), hetzij rechtstreeks, hetzij via een entiteit als bedoeld in artikel 4, lid 2, uitgekeerd door:

i)

icbe's waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 85/611/EEG,

ii)

entiteiten die gebruik mogen maken van de keuzemogelijkheid van artikel 4, lid 3, en

iii)

instellingen voor collectieve belegging die buiten het in artikel 7 bedoelde grondgebied zijn gevestigd;

d)

inkomsten die zijn gerealiseerd bij de verkoop, terugbetaling of aflossing van aandelen of bewijzen van deelneming in de volgende instellingen en entiteiten, indien deze rechtstreeks of middellijk via andere hierna bedoelde instellingen voor collectieve belegging of entiteiten meer dan 40 % van hun vermogen beleggen in de onder a) bedoelde schuldvorderingen:

i)

icbe's waaraan vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 85/611/EEG,

ii)

entiteiten die gebruik mogen maken van de keuzemogelijkheid van artikel 4, lid 3,

iii)

instellingen voor collectieve belegging die buiten het in artikel 7 bedoelde grondgebied zijn gevestigd.

De lidstaten beschikken echter slechts over de mogelijkheid de inkomsten vermeld onder d) onder de definitie van rente te laten vallen voorzover deze inkomsten rechtstreeks of middellijk afkomstig zijn van rentebetalingen in de zin van de punten a) en b).

2.   Wat betreft lid 1, onder c) en d), wordt, indien een uitbetalende instantie geen informatie heeft over het deel van de inkomsten dat voortkomt uit rentebetalingen, het volledige bedrag aan inkomsten als rentebetaling aangemerkt.

3.   Wat betreft lid 1, onder d), wordt, indien een uitbetalende instantie geen informatie heeft over het percentage van het vermogen dat is belegd in schuldvorderingen of in aandelen of bewijzen van deelneming als omschreven onder dat punt, dat percentage geacht meer dan 40 % te bedragen. Indien zij het bedrag van de door de uiteindelijk gerechtigde gerealiseerde inkomsten niet kan bepalen, worden de inkomsten geacht de opbrengst van de verkoop, aflossing of terugbetaling van de aandelen of bewijzen van deelneming te zijn.

4.   Indien rente als omschreven in lid 1 wordt uitbetaald aan, of bijgeschreven op een rekening op naam van een entiteit als bedoeld in artikel 4, lid 2, en deze entiteit geen gebruik mag maken van de keuzemogelijkheid van artikel 4, lid 3, wordt de uitbetaalde of bijgeschreven rente aangemerkt als een door deze entiteit verrichte rentebetaling.

5.   Wat betreft lid 1, onder b) en d), kunnen lidstaten op hun grondgebied gevestigde uitbetalende instanties ertoe verplichten om de rente over een periode van ten hoogste één jaar op jaarbasis te berekenen en kunnen zij deze geannualiseerde rente als een rentebetaling beschouwen, zelfs als tijdens die periode geen verkoop, terugbetaling of aflossing heeft plaatsgevonden.

6.   In afwijking van lid 1, onder c) en d), kunnen de lidstaten de in die bepalingen bedoelde inkomsten die afkomstig zijn van op hun grondgebied gevestigde instellingen of entiteiten, van de definitie van rentebetaling uitsluiten wanneer beleggingen in schuldvorderingen als bedoeld in lid 1, onder a), niet meer dan 15 % van het vermogen van de desbetreffende entiteiten uitmaken. Evenzeer kunnen de lidstaten, in afwijking van lid 4, besluiten om van de definitie van rentebetaling in lid 1, uit te sluiten de rente die is uitbetaald aan, of bijgeschreven op een rekening van een entiteit als bedoeld in artikel 4, lid 2, die geen gebruik mag maken van de keuzemogelijkheid van artikel 4, lid 3, en die op hun grondgebied is gevestigd, wanneer de beleggingen van deze entiteiten in schuldvorderingen als bedoeld in lid 1, onder a), niet meer dan 15 % van hun vermogen uitmaken.

Indien een lidstaat gebruik maakt van deze keuzemogelijkheid, is dit voor de andere lidstaten bindend.

7.   Het percentage als bedoeld in lid 1, onder d), en in lid 3 wordt vanaf 1 januari 2011 25 %.

8.   De in lid 1, onder d), en in lid 6 bedoelde percentages worden bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instellingen of entiteiten is neergelegd en, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instellingen of entiteiten.

Artikel 7

Territoriale werkingssfeer

Deze richtlijn is van toepassing op rente welke wordt betaald door een uitbetalende instantie die is gevestigd op het grondgebied waarop het Verdrag krachtens zijn artikel 299 van toepassing is.

HOOFDSTUK II   UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 8

Renseignering door de uitbetalende instantie

1.   Wanneer de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de uitbetalende instantie is gevestigd, verstrekt de uitbetalende instantie de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging minimaal de volgende gegevens:

a)

de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde zoals die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 zijn vastgesteld;

b)

de naam en het adres van de uitbetalende instantie;

c)

het rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of, bij ontstentenis daarvan, een eenduidige omschrijving van de rentedragende schuldvordering;

d)

gegevens over de rentebetaling overeenkomstig het bepaalde in lid 2.

2.   De minimale inhoud van de gegevens die de uitbetalende instantie gehouden is over de rentebetaling te verstrekken, moet de rente specificeren naar de navolgende categorieën en vermelden:

a)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, onder a): het bedrag van de uitbetaalde of bijgeschreven rente;

b)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, onder b) of d): hetzij het bedrag van de rente of de inkomsten als bedoeld onder die punten of het totaalbedrag van de opbrengst van de verkoop, terugbetaling of aflossing;

c)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, onder c): hetzij het bedrag van de inkomsten als bedoeld onder dat punt of het totaalbedrag van de uitkering;

d)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 4: het rentebedrag dat toevalt aan elk van de leden van de in artikel 4, lid 2, bedoelde entiteit die voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1;

e)

wanneer een lidstaat van de keuzemogelijkheid van artikel 6, lid 5, gebruik maakt: het bedrag van de op jaarbasis berekende rente.

De lidstaten kunnen evenwel de minimale inhoud van de gegevens die de uitbetalende instantie gehouden is over de rentebetaling te verstrekken, beperken tot het totaalbedrag van de rente of van de inkomsten en tot het totaalbedrag van de opbrengst van de verkoop, terugbetaling of aflossing.

Artikel 9

Automatische gegevensuitwisseling

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van de uitbetalende instantie verstrekt de in artikel 8 bedoelde gegevens aan de bevoegde autoriteit van de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde.

2.   De gegevensverstrekking gebeurt automatisch en ten minste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar van de lidstaat van de uitbetalende instantie, voor alle gedurende dat jaar verrichte rentebetalingen.

3.   De bepalingen van Richtlijn 77/799/EEG zijn van toepassing op de uitwisseling van gegevens uit hoofde van deze richtlijn voorzover de bepalingen van deze richtlijn daarvan niet afwijken. Artikel 8 van Richtlijn 77/799/EEG is evenwel niet van toepassing op gegevens die ingevolge dit hoofdstuk worden verstrekt.

HOOFDSTUK III   OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 10

Overgangsperiode

1.   Gedurende een overgangsperiode die begint op de in artikel 17, leden 2 en 3, vermelde datum, en behoudens het bepaalde in artikel 13, lid 1, zijn België, Luxemburg en Oostenrijk niet gehouden tot toepassing van de bepalingen van hoofdstuk II.

Zij ontvangen echter gegevens van de andere lidstaten overeenkomstig hoofdstuk II.

Gedurende deze overgangsperiode heeft deze richtlijn ten doel een minimum aan effectieve belastingheffing te garanderen op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetalingen die in de Gemeenschap wordt verricht aan uiteindelijk gerechtigden die een natuurlijke persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben.

2.   De overgangsperiode eindigt aan het einde van het eerste volledige belastingjaar volgend op wat het laatst in datum is:

de datum van inwerkingtreding van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, bij een met eenparigheid van stemmen genomen besluit van de Raad, en de Zwitserse Confederatie, het Prinsdom Liechtenstein, de Republiek San Marino, het Prinsdom Monaco en het Prinsdom Andorra, die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens (hierna de OESO-modelovereenkomst genoemd) met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in deze richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden als bedoeld in artikel 11, lid 1;

de datum waarop de Raad het er unaniem over eens is dat de Verenigde Staten van Amerika zich heeft verplicht tot de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de OESO-modelovereenkomst met betrekking tot de rentebetalingen als omschreven in deze richtlijn die door een op zijn grondgebied gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de richtlijn wordt bestreken.

3.   Aan het einde van de overgangsperiode zal België, Luxemburg en Oostenrijk worden gevraagd de bepalingen van hoofdstuk II toe te passen en zullen zij niet langer bronbelasting en verdeling van belastingopbrengsten als bedoeld in de artikelen 11 en 12 toepassen. Als België, Luxemburg of Oostenrijk er tijdens de overgangsperiode voor kiest de bepalingen van hoofdstuk II toe te passen, zal het niet langer bronbelasting en verdeling van belastingopbrengsten als bedoeld in de artikelen 11 en 12 toepassen.

Artikel 11

Bronbelasting

1.   Indien de uiteindelijk gerechtigde van de rente woonachtig is in een andere lidstaat dan die waar de uitbetalende instantie is gevestigd, heffen België, Luxemburg en Oostenrijk gedurende de in artikel 10 bedoelde overgangsperiode bronbelasting, gedurende de eerste drie jaar van de overgangsperiode tegen een tarief van 15 %, gedurende de volgende drie jaar tegen een tarief van 20 %, en daarna tegen een tarief van 35 %.

2.   De uitbetalende instantie houdt de bronbelasting op de volgende wijze in:

a)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, onder a): op de uitbetaalde of bijgeschreven rente;

b)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, onder b) of d): op het bedrag van de rente of inkomsten als bedoeld onder die punten, of door een heffing van vergelijkbare omvang, ten laste van de ontvanger, op het totaalbedrag van de opbrengst van de verkoop, terugbetaling of aflossing;

c)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 1, onder c): op het bedrag van de inkomsten als bedoeld onder dat punt;

d)

in het geval van een rentebetaling in de zin van artikel 6, lid 4: op het rentebedrag dat toevalt aan elk van de leden van de in artikel 4, lid 2, bedoelde entiteit die voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1;

e)

wanneer een lidstaat van de keuzemogelijkheid van artikel 6, lid 5, gebruikmaakt: op het bedrag van de op jaarbasis berekende rente.

3.   Voor de toepassing van het bepaalde in lid 2, onder a) en b), wordt de bronbelasting geheven naar rata van de periode dat de uiteindelijk gerechtigde houder van de schuldvordering was. Ingeval de uitbetalende instantie die periode niet kan vaststellen met de informatie waarover zij beschikt, gaat zij ervan uit dat de uiteindelijk gerechtigde over de gehele periode dat de vordering heeft bestaan, de houder ervan is geweest, tenzij hij de datum van verkrijging aantoont.

4.   Het opleggen van bronbelasting door de lidstaat van de uitbetalende instantie belet de fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde niet de inkomsten te belasten overeenkomstig het nationale recht en met inachtneming van het Verdrag.

5.   Tijdens de overgangsperiode kunnen de lidstaten die bronbelasting heffen, bepalen dat een marktdeelnemer die rente uitbetaalt of een rentebetaling bewerkstelligt voor een in een andere lidstaat gevestigde entiteit als bedoeld in artikel 4, lid 2, wordt aangemerkt als de uitbetalende instantie in plaats van de entiteit, en heffen zij de bronbelasting op die rente, tenzij de entiteit formeel heeft aanvaard dat haar naam en adres alsmede het totale bedrag van de rentebetaling die aan haar is verricht of voor haar is bewerkstelligd, worden meegedeeld overeenkomstig de laatste alinea van artikel 4, lid 2.

Artikel 12

Verdeling van belastingopbrengsten

1.   Lidstaten die bronbelasting heffen overeenkomstig artikel 11, lid 1, behouden 25 % van hun opbrengsten en dragen 75 % over aan de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde van de rente.

2.   Lidstaten die bronbelasting heffen overeenkomstig artikel 11, lid 5, behouden 25 % van hun opbrengsten en dragen 75 % over aan de andere lidstaten, zulks in dezelfde verhouding als de krachtens lid 1, uitgevoerde overdrachten.

3.   Die overdrachten vinden plaats uiterlijk in de zes maanden volgende op het eind van het belastingjaar van de lidstaat van, in het geval van lid 1, de uitbetalende instantie, of, in het geval van lid 2, de marktdeelnemer.

4.   De lidstaten die bronbelasting heffen, treffen de maatregelen die nodig zijn om het systeem voor de verdeling van de belastingopbrengsten correct te doen functioneren.

Artikel 13

Uitzonderingen op de procedure van bronbelasting

1.   De lidstaten die overeenkomstig artikel 11 bronbelasting heffen, voorzien in één van beide of beide volgende procedures om te verzekeren dat uiteindelijk gerechtigden een verzoek kunnen indienen tot het niet-inhouden van bronbelasting:

a)

een procedure waarbij het de uiteindelijk gerechtigde uitdrukkelijk is toegestaan de betalende instantie te machtigen tot het doorgeven van informatie overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II. Een dergelijke machtiging bestrijkt alle ten gunste van de uiteindelijk gerechtigde door die uitbetalende instantie uitbetaalde rente. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 9 van toepassing;

b)

een procedure die garandeert dat geen bronbelasting wordt geheven indien de uiteindelijk gerechtigde aan zijn uitbetalende instantie een overeenkomstig lid 2 door de bevoegde autoriteit van zijn fiscale woonstaat op zijn naam gestelde verklaring voorlegt.

2.   Op verzoek van de uiteindelijk gerechtigde geeft de bevoegde autoriteit van zijn fiscale woonstaat een verklaring af met daarin de volgende gegevens:

a)

naam, adres en fiscaal identificatienummer of, bij ontstentenis van een dergelijk nummer, de geboorteplaats en -datum van de uiteindelijk gerechtigde;

b)

naam en adres van de uitbetalende instantie;

c)

rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of, bij ontstentenis daarvan, een eenduidige omschrijving van het schuldinstrument.

Een dergelijke verklaring is geldig voor ten hoogste drie jaar. De verklaring wordt afgegeven aan elke uiteindelijk gerechtigde die daarom vraagt, binnen twee maanden nadat het desbetreffende verzoek is ingediend.

Artikel 14

Voorkomen van dubbele belasting

1.   De fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde zorgt ervoor dat het heffen van bronbelasting als bedoeld in artikel 11 niet leidt tot dubbele belasting, overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 en 3.

2.   Indien rente die de uiteindelijk gerechtigde heeft ontvangen in de lidstaat van de uitbetalende instantie is onderworpen aan bronbelasting, kent de fiscale woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde hem overeenkomstig het nationale recht een belastingverrekening toe die gelijk is aan het bedrag van de ingehouden belasting. Indien dit bedrag hoger is dan het bedrag van de krachtens het nationale recht verschuldigde belasting, restitueert de fiscale woonstaat het bedrag dat teveel is ingehouden aan de uiteindelijk gerechtigde.

3.   Indien rente die de uiteindelijk gerechtigde heeft ontvangen, behalve aan de in artikel 10 bedoelde bronbelasting ook onderworpen is geweest aan andere bronbelastingen, en de fiscale woonstaat naar nationaal recht of overeenkomstig verdragen ter voorkoming van dubbele belasting voor een dergelijke bronbelasting belastingverrekening toekent, wordt deze andere bronbelasting verrekend alvorens de procedure van lid 2 wordt toegepast.

4.   De fiscale woonstaat kan de belastingverrekeningsregeling bedoeld in de leden 2 en 3 hierboven vervangen door restitutie van de in artikel 11 bedoelde bronbelasting.

Artikel 15

Verhandelbare schuldinstrumenten

1.   Gedurende de in artikel 10 bedoelde overgangsperiode maar uiterlijk tot 31 december 2010 worden binnenlandse en internationale obligaties en andere verhandelbare schuldinstrumenten die voor het eerst zijn uitgegeven vóór 1 maart 2001 of waarvan het oorspronkelijke emissieprospectus vóór die datum is goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten in de zin van Richtlijn 80/390/EEG van de Raad (7) of door de verantwoordelijke autoriteiten in derde landen, niet aangemerkt als schuldvorderingen in de zin van artikel 6, lid 1, onder a), op voorwaarde dat op of na 1 maart 2002 geen aanvullende emissies van dergelijke verhandelbare schuldinstrumenten plaatsvinden. Mocht de in artikel 10 bedoelde overgangsperiode echter na 31 december 2010 voortduren, dan blijven de bepalingen van dit artikel alleen van toepassing op die verhandelbare schuldinstrumenten:

die clausules inzake gross-up en vroegtijdige aflossing bevatten en

wanneer de uitbetalende instantie van de emittent gevestigd is in een lidstaat die de in artikel 11 genoemde bronbelasting toepast en die uitbetalende instantie de rente rechtstreeks betaalt aan een uiteindelijk gerechtigde die zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft.

Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van één van de vorenvermelde verhandelbare schuldinstrumenten die zijn uitgegeven door een overheid of een gelijkgestelde entiteit die als overheidsinstantie optreedt of waarvan de rol erkend is bij internationaal verdrag, als omschreven in de bijlage, wordt de gehele emissie van dit schuldinstrument, bestaande uit oorspronkelijke emissie en vervolgemissies, aangemerkt als een schuldvordering in de zin van artikel 6, lid 1, onder a).

Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van een van de vorenvermelde verhandelbare schuldinstrumenten, uitgegeven door een andere emittent die niet valt onder het bepaalde in de tweede alinea, wordt deze nieuwe emissie aangemerkt als een schuldvordering in de zin van artikel 6, lid 1, onder a).

2.   Dit artikel belet de lidstaten niet de inkomsten uit de in lid 1 bedoelde verhandelbare schuldinstrumenten overeenkomstig hun nationaal recht te belasten.

HOOFDSTUK IV   DIVERSE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Andere bronbelastingen

Deze richtlijn belet de lidstaten niet om naast de bronbelasting als bedoeld in artikel 11, overeenkomstig hun nationale wetten en verdragen tot voorkoming van dubbele belasting, ook andere bronbelastingen te heffen.

Artikel 17

Omzetting

1.   De lidstaten dienen vóór 1 januari 2004 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   De lidstaten passen deze bepalingen vanaf 1 januari 2005 toe mits:

i)

de Zwitserse Bondstaat, het Vorstendom Liechtenstein, de Republiek San Marino, het Vorstendom Monaco en het Vorstendom Andorra vanaf diezelfde datum maatregelen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, zulks overeenkomstig de overeenkomsten die zij met de Europese Gemeenschap hebben gesloten en na met eenparigheid van stemmen genomen besluiten van de Raad, en

ii)

alle overeenkomsten of andere regelingen van kracht zijn waarin wordt bepaald dat alle betrokken afhankelijke of geassocieerde gebieden (de Kanaaleilanden, het eiland Man en de afhankelijke of geassocieerde gebieden in het Caribisch gebied) vanaf diezelfde datum automatische uitwisseling van informatie toepassen zoals voorgeschreven in hoofdstuk II van deze richtlijn (of tijdens de in artikel 10 bepaalde overgangsperiode een bronbelasting toepassen die strookt met de in artikel 11 en 12 vervatte voorwaarden).

3.   De Raad besluit uiterlijk zes maanden vóór 1 januari 2005 met eenparigheid van stemmen of aan de voorwaarde van lid 2 zal worden voldaan, gelet op de data van inwerkingtreding van de betrokken maatregelen in de betrokken derde landen en afhankelijke of geassocieerde gebieden. Indien de Raad niet besluit dat aan de voorwaarde zal worden voldaan, stelt hij met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie een nieuwe datum vast voor de toepassing van lid 2.

4.   Wanneer de lidstaten de voor het naleven van deze richtlijn vereiste bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

5.   De lidstaten stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis en delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen alsmede een concordantietabel die het verband aangeeft tussen deze richtlijn en de nationale bepalingen die zijn vastgesteld.

Artikel 18

Toetsing

De Commissie doet de Raad om de drie jaar verslag over de werking van deze richtlijn. Op basis van deze verslagen stelt de Commissie de Raad zo nodig wijzigingen op deze richtlijn voor als deze nodig blijken om effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden beter te garanderen en ongewenste concurrentieverstoringen uit de weg te ruimen.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 20

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 3 juni 2003.

Voor de Raad

De voorzitter

N. CHRISTODOULAKIS


(1)  PB C 270 E van 25.9.2001, blz. 259.

(2)  PB C 47 E van 27.2.2003, blz. 553.

(3)  PB C 48 van 21.2.2002, blz. 55.

(4)  PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/108/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 41 van 13.2.2002, blz. 35).

(5)  PB L 336 van 27.12.1997, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(6)  PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76).

(7)  PB L 100 van 17.4.1980, blz. 1. Richtlijn ingetrokken bij Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 184 van 6.7.2001, blz.1).


BIJLAGE

LIJST VAN IN ARTIKEL 15 BEDOELDE GELIJKGESTELDE ENTITEITEN

Voor de toepassing van artikel 15 worden de volgende entiteiten beschouwd als „gelijkgestelde entiteit die als overheidsinstantie optreedt of waarvan de rol erkend is bij internationaal verdrag”

Entiteiten in de Europese Unie:

België

Vlaams Gewest

Région wallonne (Waals Gewest)

Région de Bruxelles-capitale/Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Communauté française (Franse Gemeenschap)

Vlaamse Gemeenschap

Deutschsprachige Gemeinschaft (Duitstalige Gemeenschap)

Spanje

Xunta de Galicia (regering van de Autonome Gemeenschap van Galicië)

Junta de Andalucía (regering van de Autonome Gemeenschap van Andalusië)

Junta de Extremadura (regering van de Autonome Gemeenschap van Extremadura)

Junta de Castilla-La Mancha (regering van de Autonome Gemeenschap van Castilië-La Mancha)

Junta de Castilla-León (regering van de Autonome Gemeenschap van Castilië-León)

Gobierno Foral de Navarra (regering van de Autonome Gemeenschap van Navarra)

Govern de les Illes Balears (regering van de Autonome Gemeenschap van de Balearen)

Generalitat de Catalunya (regering van de Autonome Gemeenschap van Catalonië)

Generalitat de Valencia (regering van de Autonome Gemeenschap van Valencia)

Diputación General de Aragón (regering van de Autonome Gemeenschap van Aragón)

Gobierno de las Islas Canarias (regering van de Autonome Gemeenschap van de Canarische Eilanden)

Gobierno de Murcia (regering van de Autonome Gemeenschap van Murcia)

Gobierno de Madrid (regering van de Autonome Gemeenschap van Madrid)

Gobierno de la Comunidad Autónoma del País Vasco/Euzkadi (regering van de Autonome Gemeenschap van Baskenland)

Diputación Foral de Guipúzcoa (Provincieraad van Guipúzcoa)

Diputación Foral de Vizcaya/Bizkaia (Provincieraad van Biskaje)

Diputación Foral de Alava (Provincieraad van Alava)

Ayuntamiento de Madrid (Gemeente Madrid)

Ayuntamiento de Barcelona (Gemeente Barcelona)

Cabildo Insular de Gran Canaria (Eilandraad van Gran Canaria)

Cabildo Insular de Tenerife (Eilandraad van Tenerife)

Instituto de Crédito Oficial (Officiële Kredietinstelling)

Instituto Catalán de Finanzas (Catalaans Instituut voor Financiën)

Instituto Valenciano de Finanzas (Valenciaans Instituut voor Financiën)

Griekenland

Οργανισμός Τηλεπικοινωνιών Ελλάδας (Griekse Organisatie voor Telecommunicatie)

Οργανισμός Σιδηροδρόμων Ελλάδας (Organisatie van de Griekse Spoorwegen)

Δημόσια Επιχείρηση Ηλεκτρισμού (Openbaar Elektriciteitsbedrijf)

Frankrijk

La Caisse d'amortissement de la dette sociale (CADES) (Fonds voor de aflossing van de sociale schuld)

L'Agence française de développement (AFD) (Frans Agentschap voor Ontwikkeling)

Réseau ferré de France (RFF) (Spoorwegennet van Frankrijk)

Caisse Nationale des autoroutes (CNA) (Nationaal Autosnelwegenfonds)

Assistance publique hôpitaux de Paris (APHP) (Openbare Bijstand Parijse Ziekenhuizen)

Charbonnages de France (CDF) (Franse Steenkoolwinning)

Entreprise minière et chimique (EMC) (Mijnbouw- en chemiebedrijf)

Italië

Regio's

Provincies

Gemeenten

Cassa Depositi e Prestiti (Deposito- en Consignatiefonds)

Portugal

Região Autónoma da Madeira (Autonome Regio Madeira)

Região Autónoma dos Açores (Autonome Regio der Azoren)

Gemeenten

Internationale entiteiten:

Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling

Europese Investeringsbank

Aziatische Ontwikkelingsbank

Afrikaanse Ontwikkelingsbank

Wereldbank/IBRD/IMF

Internationale Financieringsmaatschappij

Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank

Fonds voor sociale ontwikkeling van de Raad van Europa

Euratom

Europese Gemeenschap

Corporación Andina de Fomento (CAF) (Andes-ontwikkelingsmaatschappij)

Eurofima

Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

Noordse Investeringsbank

Caribische Ontwikkelingsbank

Het bepaalde in artikel 15 laat internationale verplichtingen die lidstaten mogelijk ten overstaan van voornoemde internationale entiteiten zijn aangegaan, onverlet.

Entiteiten in derde landen:

De entiteiten die aan de volgende criteria voldoen:

1.

De entiteit wordt ondubbelzinnig geacht, overeenkomstig de nationale criteria een publieke entiteit te zijn.

2.

Deze publieke entiteit is een niet-marktproducent die een cluster van activiteiten beheert en financiert, waarbij hij hoofdzakelijk niet-marktgoederen en -diensten levert, die bestemd zijn om aan de gemeenschap ten goede te komen, en die daadwerkelijk worden gecontroleerd door de overheid.

3.

Deze publieke entiteit is een grote en regelmatige emittent van schuld.

4.

De betrokken staat is in staat te waarborgen dat zo'n publieke entiteit niet tot vervroegde aflossing zal overgaan in geval van gross-up-clausules.


Top