This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32003D0674
2003/674/EC: Commission decision of 2 July 2002 relating to a proceeding pursuant to Article 81 of the EC Treaty and Article 53 of the EEA Agreement (Case C.37.519 — Methionine) (Text with EEA relevance.)(notified under document number C(2002) 2276)
2003/674/EG: Beschikking van de Commissie van 2 juli 2002 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak C.37.519 — Methionine) (Voor de EER relevante tekst.)(Kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2276)
2003/674/EG: Beschikking van de Commissie van 2 juli 2002 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak C.37.519 — Methionine) (Voor de EER relevante tekst.)(Kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2276)
PB L 255 van 8.10.2003, p. 1–32
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
In force
2003/674/EG: Beschikking van de Commissie van 2 juli 2002 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak C.37.519 — Methionine) (Voor de EER relevante tekst.)(Kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2276)
Publicatieblad Nr. L 255 van 08/10/2003 blz. 0001 - 0032
Beschikking van de Commissie van 2 juli 2002 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak C.37.519 - Methionine) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2276) (Slechts de teksten in de Engelse en de Duitse taal zijn authentiek) (Voor de EER relevante tekst) (2003/674/EG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Gelet op Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2003(2), en met name op artikel 3 en artikel 15, Gezien de besluiten van de Commissie van 1 oktober en 17 december 2001 om in deze zaak een procedure in te leiden, Na de betrokken ondernemingen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen over de door de Commissie geuite bezwaren kenbaar te maken, overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening nr. 17 en Verordening (EG) nr. 2842/98 van de Commissie van 22 december 1998 betreffende het horen van belanghebbenden en derden in bepaalde procedures op grond van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag(3), Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities, Gezien het eindverslag van de raadadviseur-auditeur in deze zaak(4), Overwegende hetgeen volgt: DEEL I - FEITEN A. BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN DE INBREUK (1) Deze beschikking is gericht tot de volgende ondernemingen: - Aventis SA, - Aventis Animal Nutrition SA, - Nippon Soda Company Ltd, - Degussa AG. (2) De inbreuk heeft betrekking op de deelname van de bovengenoemde producenten van methionine aan een doorlopende overeenkomst en/of gezamenlijke handeling in strijd met artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst met betrekking tot de gehele EER, waarbij de partijen afspraken maakten over richtprijzen voor het product, afspraken maakten over een mechanisme voor het uitvoeren van prijsverhogingen en dit mechanisme ten uitvoer legden, informatie uitwisselden over verkoopvolumes en marktaandelen, en deze overeenkomsten controleerden en ten uitvoer brachten. (3) De ondernemingen maakten deze inbreuk van februari 1986 tot februari 1999. B. DE METHIONINESECTOR 1. HET PRODUCT (4) Methionine is één van de belangrijkste aminozuren. Aminozuren zijn organische moleculen die eiwitten vormen, één van de basiscomponenten van voedsel en voeder. Bij de vorming van eiwit zijn meer dan 20 aminozuren betrokken. Aminozuren die niet op natuurlijke wijze in het lichaam geproduceerd kunnen worden, moeten aan het voeder worden toegevoegd. Ze staan bekend als "essentiële aminozuren", waarvan methionine, een zwavelhoudend aminozuur, één soort is. Tenzij alle essentiële aminozuren in het dieet aanwezig zijn, stopt de synthese van eiwit in het levende organisme. Het eerste aminozuur, waarvan de afwezigheid de eiwitsynthese van de andere aminozuren onderbreekt, wordt het "eerste bepalende aminozuur" genoemd. Methionine is het eerste bepalende aminozuur voor pluimvee. Indien het natuurlijke methioninegehalte van pluimveevoeder laag is, moet het worden verrijkt met supplementen. (5) Methionine wordt toegevoegd aan mengvoeder en voormengsels voor alle diersoorten. Het wordt voornamelijk toegepast in pluimveevoeder, maar methionine wordt daarnaast steeds vaker toegevoegd aan varkensvoer en speciale diervoeders. (6) Methionine kent twee hoofdvormen: DL-methionine (DLM) en methioninehydroxy-analoog (MHA). (7) DLM is een witte gekristalliseerde vorm, waarvan praktisch 100 % van de bestanddelen actief is. (8) MHA wordt in vloeibare vorm geproduceerd door Novus (de opvolger van de Amerikaanse producent Monsanto). Van dit analoog is 88 % van de bestanddelen (nominaal gezien) actief. Vloeibare methionine is in de jaren tachtig door Monsanto geïntroduceerd en vertegenwoordigt nu rond de 50 % van de wereldconsumptie van methionine. (9) Het relatieve biorendement van de twee rivaliserende vormen is het voorwerp geweest van een lange discussie tussen de twee producenten. Hoewel beide vormen voor hetzelfde doel worden gebruikt en van dezelfde grondstoffen worden afgeleid, worden ze op een andere manier geproduceerd. 2. DE PRODUCENTEN RHÔNE-POULENC (TEGENWOORDIG AVENTIS SA) (10) Rhône-Poulenc, waarvan de hoofdvestiging zich in Courbevoie, Frankrijk, bevond, was ten tijde van de feiten een internationaal bedrijf dat zich bezighield met onderzoek, ontwikkeling, productie en marketing van organische en anorganische chemische tussenproducten, speciale chemicaliën, vezels, plastic, geneesmiddelen en landbouwchemicaliën. (11) De drie kernactiviteiten waren geneesmiddelen, diergeneeskunde en gewasbescherming, en speciale chemicaliën. (12) In 1998 genereerde de groep Rhône-Poulenc een omzet van in totaal 86,8 miljard FRF (13,15 miljard ECU). (13) Op 1 december 1998 kondigden Rhône-Poulenc en Hoechst AG aan hun activiteiten op het gebied van levenswetenschappen samen te laten gaan in de nieuwe entiteit "Aventis" (waarvan de moedermaatschappijen ieder 50 % in handen zouden krijgen), en hun chemische activiteiten in een periode van drie jaar af te stoten. De volgende stap was de volledige fusie van de twee moedermaatschappijen. (14) In mei 1999 werd een versneld programma voor het fusieproject aangekondigd, behoudens voorgeschreven en andere toestemmingen. (15) Op 9 augustus 1999 besloot de Commissie op grond van artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen(5) zich niet tegen de fusie te verzetten en deze verenigbaar te verklaren met de gemeenschappelijke markt(6). (16) Op 15 december 1999 werd de voltooiing van de fusie aangekondigd. Aventis wordt geleid door een raad van bestuur met vier leden en een uitvoerend comité met de vier bestuursleden en vijf andere leden van het kaderpersoneel. De nieuwe groep is verdeeld in twee bedrijfseenheden: Aventis Pharma en Aventis Agriculture. Aventis Agriculture houdt zich bezig met landbouwplantenteelt, plantenbiotechnologie, diervoeder en diergeneeskunde. De president-directeur van Aventis Agriculture, die voorheen president was van de bedrijfseenheid Diergeneeskunde en gewasbescherming bij Rhône-Poulenc, is tevens lid van het uitvoerend comité van Aventis. De hoofdvestiging van Aventis bevindt zich in Straatsburg. (17) De pro-formagroepsomzet van de nieuwe entiteit in 2000 bedroeg 22,30 miljard EUR. (18) Het bedrijf van de Rhône-Poulenc-groep dat in de betrokken periode verantwoordelijk was voor methionine, was Rhône-Poulenc Animal Nutrition ("RPAN"). RPAN was een volle dochtermaatschappij van Rhône-Poulenc (100 %), dat voedingsadditieven, met inbegrip van vitaminen en aminozuren, voor diervoeder (pluimvee, varkens en herkauwers) produceerde en op de markt bracht. Het staat nu bekend als Aventis Animal Nutrition SA (AAN). RPAN was direct verbonden aan de bedrijfseenheid Diergeneeskunde en gewasbescherming van Rhône-Poulenc SA en legde daaraan dienovereenkomstig volledige verantwoording af. Deze beschikking is gericht tot zowel Aventis SA als AAN. (19) De internationale hoofdvestiging van AAN/RPAN bevindt zich in Antony, vlakbij Parijs. Er zijn tevens regionale verkoopvestigingen voor Afrika (in Frankrijk), Noord-Amerika, Zuid-Amerika en Azië/de Stille Oceaan. (20) Functioneel gezien was RPAN een onderdeel van de bedrijfseenheid Diergeneeskunde en gewasbescherming van Rhône-Poulenc. (21) De belangrijkste voedingsadditieven van AAN/RPAN zijn de vitamines A en E (gebruikt in pluimvee- en varkensvoer) en methionine. (22) Rhône-Poulenc maakt zowel DLM als MHA, hoewel het merendeel van de productie in poedervorm plaatsvindt. Het bedrijf produceert droge DLM in twee fabrieken in Frankrijk en een derde fabriek in Brazilië. De faciliteiten in Spanje en de Verenigde Staten produceren de vloeibare vorm. (23) De wereldwijde omzet van voedingsadditieven van Rhône-Poulenc in 1998 bedroeg [ ](7) miljoen ECU, resulterend in een wereldwijd marktaandeel van [ ]*. In de Gemeenschap bedroeg de omzet [ ]* miljoen ECU, resulterend in een marktaandeel van [ ]*. (24) In 1998 rapporteerde Rhône-Poulenc een wereldwijde methionineomzet van [ ]* miljoen ECU, ten opzichte van een hogere omzet van 311 miljoen ECU in het jaar daarvoor. DEGUSSA AG (25) Degussa AG in Düsseldorf ontstond in 2000 na de fusie tussen SKW Trostberg en Degussa-Hüls, nadat de desbetreffende moedermaatschappijen VIAG en VEBA gefuseerd waren en hun activiteiten hadden verenigd in E.ON. Degussa-Hüls zelf werd in 1998 gevormd na een fusie tussen twee toonaangevende Duitse chemische bedrijven: Degussa AG uit Frankfurt en Hüls AG uit Marl. (26) De pro-formaomzet in 2000 van de twee fuserende entiteiten bedroeg zo'n [ ]* EUR. (27) De nieuwe groep bestaat uit zes divisies die corresponderen met de activiteiten van het nieuwe Degussa op het gebied van speciale chemicaliën: gezondheid en voeding, bouwchemicaliën, fijne en industriële chemicaliën, coatings en geavanceerde vulstoffen, speciale polymeren en hulpstoffen. (28) Vóór de fusie nam Degussa-Hüls het diervoeder voor zijn rekening. Vóór de fusie met Hüls AG uit Marl in 1998 werd het diervoeder direct verzorgd door Degussa AG uit Frankfurt. (29) Degussa is het enige bedrijf dat alle drie belangrijkste essentiële aminozuren kan leveren: methionine, lysine en threonine. (30) Degussa produceert alleen (droge) DLM. NIPPON SODA COMPANY LIMITED (31) Nippon Soda uit Tokio is een grote internationale onderneming die zich bezighoudt met de productie van pesticiden, landbouwchemicaliën, voedingsadditieven, farmaceutische verbindingen en natrium- en kaliumverbindingen. (32) Samen met Mitsui is het bedrijf eigenaar van Novus International, de Amerikaanse producent van MHA (Nippon Soda is [ ]*). (33) De omzet van Nippon Soda voor het boekjaar dat loopt tot en met maart 2000 bedroeg in totaal [ ]*. (34) Nippon Soda produceert geen methionine in Europa. Het produceert methionine in poedervorm (DLM) in Japan. [ ]* van de productie wordt verkocht in Azië en [ ]* in de EER (via Mitsui). (35) De DLM die door Nippon Soda in Japan geproduceerd wordt voor verkoop in de EER - en zelfs in de rest van de wereld -, wordt eerst in Japan verkocht aan Mitsui, dat zelf geen producent is van het product. Mitsui is verantwoordelijk voor de distributie en marketing in Europa en de leveringen via de Europese dochtermaatschappij. ANDERE PRODUCENTEN 1. Sumitomo (36) Sumitomo Chemical Company Ltd uit Osaka en Tokio is één van de grootste chemische producenten in Japan, met een productassortiment van basischemicaliën, petrochemische producten, fijne chemicaliën, landbouwchemicaliën en geneesmiddelen. (37) De totale groepsomzet in het boekjaar eindigend op 31 maart 2001 bedroeg [ ]*. 2. Novus (38) Novus International Inc. (St. Louis, Missouri) was voorheen de divisie voor voedingsadditieven van Monsanto Company. Het werd in 1991 als nieuw bedrijf opgericht om zich bezig te houden met de additieven die door Mitsui & Co. Ltd en Nippon Soda Company Ltd waren overgenomen van Monsanto. [ ]* van de aandelen is in het bezit van Mitsui & Co. (Tokio), [ ]* in het bezit van Mitsui & Co. (USA), Inc. (New York) en de resterende [ ]* is in het bezit van Nippon Soda. (39) Novus produceert vloeibaar methionine-analoog onder het handelsmerk "Alimet". Sinds de uitbreiding in 1999 heeft de fabriek in Chocolate Bayou (Texas) een productiecapaciteit van [ ]*. (40) De totale omzet van Novus in 2000 bedroeg [ ]*. 3. DE METHIONINEMARKT AANBOD (41) De productie van synthetische methionine is een complex proces, waarbij onder andere hydrolyse van normale eiwitten plaatsvindt. De drie belangrijkste grondstoffen voor de productie van methionine zijn acroleïne, methylmercaptaan en cyaanwaterstofzuur. (42) De producenten van methionine zijn hoofdzakelijk grote chemische bedrijven die wereldwijd actief zijn. Methionine wordt normaliter geproduceerd door de divisies voor voedingsadditieven van deze bedrijven. (43) De drie grootste producenten ter wereld zijn Rhône-Poulenc, Degussa en Novus. (44) Rhône-Poulenc heeft zo'n [ ]* van de wereldmarkt in handen. Degussa [ ]* en Novus uit de Verenigde Staten hebben [ ]* in handen. Nippon Soda [ ]* en Sumitomo [ ]* uit Japan zijn ook wereldwijd actief. (45) Om de grootte van de markt voor methionine gedurende de desbetreffende periode te evalueren, heeft de Commissie diverse schattingen in overweging genomen, met name de schattingen van de belangrijkste producenten van methionine zoals die gegeven werden in de antwoorden op de verzoeken om inlichtingen die verzonden zijn op 27 juli 1999 en 7 december 1999. (46) [ ]*. De waarde van de Gemeenschapsmarkt bedroeg zo'n 260 miljoen EUR. VRAAG (47) De belangrijkste afnemers van methionine zijn producenten van diervoeder (mengvoederproducenten) en voormengers, waarbij pluimveevoeder het merendeel van de consumptie vertegenwoordigt, gevolgd door varkensvoer. (48) Voormengers stellen een geconcentreerd pakket met vitaminen en mineralen samen, met daarin spoorelementen, aminozuren en therapeutische medicijnen voor diervoeder. Mengvoederproducenten bevinden zich in de volgende fase van het voederproductieproces, maar veel bedrijven kopen de methionine direct bij de producenten in en nemen zodoende geen concentraten af bij voormengers. (49) Aangezien de vraag naar voeder is gestegen, zijn commerciële veehouderijen steeds meer geïntegreerd met grote industriële organisaties die voeder produceren, vee houden, vee slachten en (voor)bewerkt voeder produceren (deze organisaties staan bekend als "integrators"). INTRACOMMUNAUTAIRE HANDEL (50) Methionine wordt in drie lidstaten van de Gemeenschap (Duitsland, Frankrijk en Spanje) geproduceerd en op de markt gebracht. Op één uitzondering na beschikten alle adressaten van deze beschikking over productiefaciliteiten in de Gemeenschap (in bepaalde gevallen via dochtermaatschappijen). Extra verkoop van methionine in de Gemeenschap vond plaats vanuit derde landen (zoals Japan en de Verenigde Staten). (51) De methionine die geproduceerd wordt door Aventis SA/AAN in Frankrijk en Spanje en door Degussa in Duitsland wordt in de hele Gemeenschap verkocht. Hierbij vindt veel handel plaats tussen de lidstaten. Daarnaast genereert de verkoop van methionine door Nippon Soda via dochtermaatschappijen van Mitsui in bepaalde lidstaten handelsstromen naar andere lidstaten. C. PROCEDURE (52) Op 26 mei 1999 diende Rhône-Poulenc een verklaring in bij de Commissie waarin het bekende betrokken te zijn bij een [ ]* kartel waarin prijzen werden vastgesteld en quota werden toegekend voor methionine, en waarin een beroep werd gedaan op de mededeling betreffende het niet opleggen of het verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (de "clementieregeling"). (53) Rhône-Poulenc was niet in staat om bewijsstukken voor de inbreuk te overleggen. Het bedrijf verklaarde dat dergelijke documenten niet werden opgesteld of bewaard door werknemers van RPAN. (54) Op 16 juni 1999 voerden ambtenaren van de Commissie en ambtenaren van het Duitse Bundeskartellamt, handelend op basis van een beschikking van de Commissie krachtens artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 17, een onderzoek uit in de kantoren van Degussa-Hüls in Frankfurt. (55) Volgend op het onderzoek ter plaatse, richtte de Commissie op 27 juli 1999 een verzoek om informatie aan Degussa-Hüls, krachtens artikel 11 van Verordening nr. 17, betreffende de documenten die van die onderneming verkregen waren. Degussa-Hüls voldeed aan dit verzoek op 9 september 1999. (56) De Commissie richtte verzoeken om informatie aan Nippon Soda, Novus en Sumitomo Chemical op 7 december 1999 en aan Mitsui op 10 december van hetzelfde jaar. De antwoorden werden ontvangen in februari 2000. Nippon Soda diende op 16 mei 2000 een aanvullende verklaring in. (57) Op 1 oktober 2001 startte de Commissie procedures in deze zaak en nam zij een mededeling van punten van bezwaar aan die gericht was tot vijf producenten van methionine. Op 17 december 2001 verzond de Commissie dezelfde mededeling van punten van bezwaar naar AAN, een volle dochtermaatschappij van Aventis SA. Als antwoord op de bezwaren van de Commissie dienden alle partijen schriftelijke opmerkingen in. Op 21 december 2001 berichtte de juridisch adviseur van Aventis SA en AAN de Commissie dat de partijen namens beide bedrijven slechts één antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie zouden geven. (58) Antwoorden op de mededeling van punten van bezwaar werden ontvangen tussen 10 januari en 18 januari 2002. Aventis SA/AAN en Nippon Soda bekenden de inbreuk te hebben gemaakt en betwistten de feiten in principe niet. Ook Degussa bekende de inbreuk te hebben gemaakt, maar alleen in de periode 1992-1997. Op 25 januari 2002 vond er een hoorzitting plaats, waarop alle partijen de kans kregen te worden gehoord. (59) Op grond van het bewijsmateriaal werd besloten de procedure tegen twee andere partijen niet voort te zetten. D. BESCHRIJVING VAN DE GEBEURTENISSEN 1. DEELNEMERS EN ORGANISATIE (60) De structuur, organisatie en werking van het kartel waren gebaseerd op een gedeelde evaluatie van de markt. (61) De gebruikelijke vertegenwoordigers van de bedrijven op de zittingen waren: - voor Rhône-Poulenc (Aventis SA/AAN): [ ]*, - voor Degussa: [ ]*, - voor Nippon Soda: [ ]*. (62) Bijeenkomsten van het kartel werden op verschillende niveaus georganiseerd: - Met name tijdens de eerste jaren van het kartel waren er periodieke "topontmoetingen" van presidenten, directeuren-generaal, algemeen directeuren, enz. - In een latere fase, vanaf 1989, werden er meer technische bijeenkomsten georganiseerd op "bestuursniveau" of "personeelsniveau", in plaats van op topniveau (inzending Nippon Soda van 23 februari 2000, bladzijde 5). - Er waren tevens bilaterale contacten tussen bedrijven. 2. ESSENTIËLE KENMERKEN VAN HET KARTEL a) DOELSTELLINGEN (63) Op basis van de verklaringen van de deelnemers en in de documenten van het dossier van de Commissie is de Commissie in staat geweest om bepaalde essentiële kenmerken van het kartel te bepalen, zoals overeengekomen en uitgevoerd door de leden gedurende het bestaan van het kartel, en een duidelijk beeld te schetsen van de wijze waarop het kartel functioneerde. (64) De drie belangrijkste doelstellingen van het kartel bestonden in het vaststellen van richtprijzen, het overeenkomen van georkestreerde prijsstijgingen en het delen van informatie over verkoopvolumes en marktaandelen. 1. Richtprijzen en "bodemprijzen" (65) De kartelleden bereikten overeenstemming over vast te stellen richtprijzen. Ze bereikten overeenstemming over grenswaarden voor de prijzen en bespraken de "aankondiging" van nieuwe adviesprijzen door de leden van het kartel (zie de overwegingen 82 tot en met 88, 136, 106, 112, 131, 136, 143 tot en met 145, 152, 153, 156, 157, 167, 176, 182 en 183). (66) De deelnemers kwamen overeen dat de prijzen moesten worden verhoogd. Ze bespraken wat de markt acceptabel zou vinden en kwamen een prijsstijging overeen op basis van het resultaat van deze besprekingen (zie de overwegingen 98, 103, 106, 112, 128, 136 en 137). (67) Over het algemeen werden deze richtprijzen vastgesteld in [ ]*. De richtprijzen werden echter ook vastgesteld voor elke nationale markt (in nationale valuta's en Duitse mark). De prijzen werden voor elke nationale markt beoordeeld om te zien of de richtprijzen waren bereikt, soms met verwijzing naar aparte klanten (zie de overwegingen 128, 132, 144, 152, 155, 156 tot en met 159 en 161). (68) Naast richtprijzen kwamen de deelnemers voor elke nationale markt tevens minimumprijzen overeen (zogenaamde "bodemprijzen") (zie de overwegingen 152 tot en met 155). 2. Georkestreerde prijsstijgingen (69) De prijsstijgingen werden georganiseerd via verschillende "campagnes", waarvan de uitvoering tijdens latere kartelbijeenkomsten werd beoordeeld. Diverse campagnes voor prijsstijgingen werden afgestemd op de situatie (zie de overwegingen 106 en 116 tot en met 118). 3. Delen van informatie over marktaandelen/verkoopvolumes (70) De deelnemers wisselden informatie uit over verkoopvolumes en productiecapaciteit. Daarnaast wisselden ze schattingen uit van het totale volume van de [ ]* markt en vergeleken ze deze (zie de overwegingen 82, 134, 149, 169 tot en met 171 en 183). (71) Toen Nippon Soda de manier beschreef waarop trilaterale bijeenkomsten normaliter plaatsvonden, verklaarde het bedrijf dat er (onder andere) informatie werd uitgewisseld met betrekking tot de levering van de belangrijkste stoffen voor methionine, de capaciteit, de inzet van fabrieken en de vraag naar het product (zie overweging 170). (72) Tijdens de eerste jaren van het kartel wisselde men zelfs meningen uit over de toekomstige incrementele marktgroei en manieren waarop quota in verhouding met de productiecapaciteit aan producenten konden worden toegewezen (zie overweging 82). (73) Hoewel dit niet noodzakelijkerwijs gedurende de hele periode het geval was, beschikt de Commissie over bewijs waaruit blijkt dat deelnemers bij bepaalde gelegenheden overeenkwamen om import van buiten de EER te beperken, teneinde het prijsniveau vast te houden (zie overweging 82) of prijsstijgingen te ondersteunen (zie de overwegingen 141 en 145). b) IMPLEMENTATIE 1. Verkoopmonitoring (74) Teneinde de kartelovereenkomsten succesvol uit te voeren, wisselden de deelnemers informatie uit over hun verkoopvolumes. De uitgewisselde cijfers werden gecompileerd en besproken op reguliere bijeenkomsten. De deelnemers gebruikten deze informatie als basis voor besprekingen waarop de vast te stellen richtprijzen werden bepaald (zie de overwegingen 88, 128, 130, 139, 150 en 154). (75) Op een bepaald moment tijdens de samenwerking stelde Degussa zelfs voor om een feitelijke volumecontroleregeling op te stellen die ondersteund werd door een compensatieplan, maar Degussa voert aan dat dit plan nooit is uitgevoerd (zie de overwegingen 134, 148, 149 en 164 tot en met 168). Gegeven het feit dat niets het tegendeel bewijst, neemt de Commissie aan dat een dergelijke controleregeling nooit is geïmplementeerd. 2. Reguliere multilaterale bijeenkomsten (76) De organisatie van reguliere multi- en bilaterale bijeenkomsten was een belangrijk kenmerk van de kartelorganisatie. Men heeft vastgesteld dat er van 1986 tot 1999 meer dan 25 multilaterale bijeenkomsten zijn gehouden. (77) Er was sprake van periodieke "topontmoetingen", alsmede meer technisch georiënteerde ontmoetingen op "bestuursniveau" of "personeelsniveau". Multilaterale bijeenkomsten werden vaak voorafgegaan door of gingen vaak vooraf aan bilaterale bijeenkomsten, waarop specifieke zaken werden besproken en informatie werd uitgewisseld die betrekking had op de uitvoering van de kartelovereenkomsten. (78) De eerste topontmoetingen werden één of twee keer per jaar gehouden. Om rekening te houden met variaties tijdens het bestaan van het kartel, vonden operationele bijeenkomsten over het algemeen drie of vier keer per jaar plaats, waarbij de deelnemers de organisatie van de bijeenkomsten om de beurt op zich namen (zie de overwegingen 82 en 120). 3. WERKING VAN DE KARTELOVEREENKOMST (79) Het kartel kende drie aparte perioden. De eerste periode duurde van februari 1986 tot 1989. In deze tijd droegen de deelnemers zorg voor praktisch alle productie van methionine en werd de overeenkomst in haar totaliteit redelijk soepel uitgevoerd, waarbij de prijzen een stijgende tendens lieten zien. (80) Het einde van de eerste periode werd ingeluid door Sumitomo, dat zich uit de overeenkomst terugtrok, en de toetreding op de markt van Monsanto, met een vloeibaar methionineanaloog. Na deze gebeurtenissen daalden de prijzen dramatisch (Rhône-Poulenc - Verklaring, bladzijde 4 - spreekt zelfs van een daling van 30 % in de zomer en herfst van 1989). Het lijkt erop dat de resterende deelnemers (Degussa, Rhône-Poulenc en Nippon Soda) twijfelden over de beste manier om op de nieuwe situatie in te spelen: moest men zich eerst richten op het terugwinnen van marktaandeel of zou het effectiever zijn om zich eerst te richten op prijzen? Uit het bewijs in het dossier van de Commissie blijkt dat de kartelleden, na diverse bijeenkomsten te hebben georganiseerd in 1989 en 1999, unaniem overeenkwamen (ten minste in november 1990) om zich te concentreren op het verhogen van prijzen. Voor alle duidelijkheid beschouwt de Commissie de "overgangsperiode" 1989-1990 als een tweede periode. (81) De derde periode van het kartel loopt van 1991 tot het einde van het kartel in februari 1999. Tijdens deze periode werden de deelnemende bedrijven gedwongen zich te richten op het handhaven van de prijsniveaus, vanwege de dramatische toename in de omzet van Monsanto (sinds 1991 Novus) in vloeibare producten. 1986-1989 (82) Het kartel begon midden jaren tachtig vorm aan te nemen. In het begin van 1986 namen Rhône-Poulenc en Degussa contact op met Nippon Soda en Sumitomo, omdat ze vonden dat de Japanse producenten "hun" thuismarkten waren binnengedrongen (inzending Nippon Soda van 23 februari 2000, bladzijde 4(8) en bijlagen(9)). (83) Volgens Nippon Soda vond er in februari 1986 zelfs een ontmoeting op divisieniveau plaats tussen Rhône-Poulenc, Degussa, Nippon Soda en Sumitomo en bereikte men destijds overeenstemming over een plan om de Japanse import te beperken. Op deze bijeenkomst kwam [ ]*, divisiemanager van Nippon Soda, overeen om de omzet van het bedrijf te beperken tot de niveaus van het jaar daarvoor (1985), te weten 14500 t of 21,3 % van de wereldmarkt buiten de Verenigde Staten en Japan. Destijds bestond er een gelijksoortige overeenkomst met Sumitomo, waardoor de verkoop van "Japanse" methionine op de EER-markt werd beperkt. Er werd tevens overeenstemming bereikt over grenswaarden voor de prijzen. (84) In de aanvullende inzending van 2 februari 2000 (op de bladzijden 3, 15 en 16) bevestigt Rhône-Poulenc dat het een overeenkomst was aangegaan met Sumitomo, waarbij Sumitomo de verkoop op de EER-markt zou beperken. Dit bevestigt Nippon Soda's verhaal over de gebeurtenissen. Hoewel Rhône-Poulenc niet in staat was om de precieze datum van de overeenkomst te achterhalen, plaatst het bedrijf de overeenkomst "ergens in de jaren tachtig". Het bedrijf geeft verder toe dat producenten van 1985 tot 1988 contact met elkaar hadden. (85) Ook Sumitomo bevestigt dat er tijdens de jaren tachtig bijeenkomsten plaatsvonden van de hierboven genoemde producenten. Het bedrijf herinnert zich ontmoetingen met Nippon Soda, Rhône-Poulenc en Degussa in 1987 en 1999, maar verklaart dat zijn vertegenwoordigers de indruk kregen dat de anderen elkaar reeds kenden(10). (86) Hoewel alle drie ondernemingen bevestigen dat Degussa, Rhône-Poulenc en Nippon Soda in de jaren tachtig voor het eerst contact met elkaar opnamen, zijn de verklaringen en documentatie van Nippon Soda het meest uitvoerig, zowel qua data als qua inhoud. Men veronderstelt daarom dat het kartel gevormd werd in februari 1986 (hoewel de eerste contacten volgens Rhône-Poulenc in 1985 werden gelegd en volgens Sumitomo in 1987). (87) Wat betreft het onderwerp van deze bijeenkomsten voert Nippon Soda aan (bladzijde 4 van de inzending van 23 februari 2000) dat de producenten van methionine op de bijeenkomst in februari 1986 besprekingen voerden over de grenswaarden voor de prijzen en de beperking van de Japanse import naar de EER en hier overeenstemming over bereikten. De samenwerking moest worden voortgezet en de deelnemers kwamen overeen om in de toekomst één of twee keer per jaar nieuwe "topontmoetingen" te organiseren, afgewisseld met frequentere bijeenkomsten op "personeelsniveau", teneinde de samenwerking op het gebied van prijsbeleid voort te zetten. De onderhavige overeenkomsten hadden betrekking op de gehele wereldmarkt buiten de Verenigde Staten en Japan, met inbegrip van de Europese Gemeenschap. (88) Hoewel Sumitomo verklaart dat het alleen uit nieuwsgierigheid op de uitnodiging inging, bevestigt het bedrijf dat op een bijeenkomst in Frankfurt in de herfst van 1987(11) Nippon Soda, Rhône-Poulenc, Degussa (dat de vergadering voorzat) en Sumitomo schattingen van het totaalvolume van de wereldmarkt uitwisselden, deze met elkaar vergeleken, hun zienswijze gaven op de toekomstige incrementele marktgroei en de wijze waarop quota tussen producenten moesten worden verdeeld (de bespreking had betrekking op toekenning in verhouding met productiecapaciteit), hun omzet en productiecapaciteit van het voorgaande jaar openbaar maakten en de "aankondiging" van nieuwe adviesprijzen bespraken (antwoord Sumitomo in het kader van artikel 11, bladzijde 8(12)). (89) Sumitomo verklaart tevens dat dezelfde deelnemers tijdens een bijeenkomst in 1998 op de faciliteit voor diergeneeskunde van Rhône-Poulenc in Frankrijk besprekingen voerden over schattingen en toewijzing van toekomstige marktgroei. (90) Rhône-Poulenc verklaart echter dat de bijeenkomsten van de kartelleden in de periode 1985-1988 geen "georganiseerde inspanning" waren om overeenkomsten te bereiken inzake het vastleggen van prijzen of het opdelen van de markt. (91) Met het oog op het hierboven genoemde bewijs dat is ingediend door Nippon Soda en Sumitomo moet de Commissie dit verhaal omtrent de gebeurtenissen echter verwerpen. Bovendien geeft Rhône-Poulenc in zijn aanvullende inzending van 2 februari 2000 toe dat het bedrijf "ergens in de jaren tachtig" een "gentlemen's agreement" met Sumitomo had gesloten, waarbij Sumitomo geen methionine in Europa zou verkopen en Rhône-Poulenc weg zou blijven uit Japan(13). De contacten tussen de concurrenten in de jaren tachtig waren daarom niet zo onschuldig als Rhône-Poulenc in eerste instantie deed voorkomen. (92) In dit opzicht heeft Aventis in zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie verklaard dat het feit dat het bedrijf de nadruk legde op de bijeenkomsten die in de jaren negentig plaatsvonden, niet moet worden geïnterpreteerd als een poging om contacten tijdens de jaren tachtig te verbergen. Men kan verwachten dat de herinneringen en archieven voor de jaren negentig vollediger waren. (93) Ten slotte verklaart Sumitomo dat het bedrijf de bijeenkomst in de herfst van 1988 op de faciliteit voor diergeneeskunde van Rhône-Poulenc in Frankrijk alleen maar bijwoonde om aan te kondigen dat het bedrijf niet van plan was om verdere bijeenkomsten bij te wonen(14). (94) Dit wordt bevestigd door de andere kartelleden. In de aanvullende inzending van 2 februari 2000 (bladzijden 3, 15 en 16), verklaart Rhône-Poulenc dat de contacten in 1988 door Sumitomo werden verbroken, "omdat men deze te riskant vond". Nippon Soda heeft verklaard(15) dat de topontmoetingen in hun oorspronkelijke vorm tegen het einde van 1988 eindigden, toen Sumitomo aankondigde van plan te zijn zich uit de samenwerking terug te trekken, omdat de markt groter was geworden en men niet langer bereid was om een verkoopbeperking te accepteren. DE ONTWIKKELINGEN IN DE PERIODE 1989-1990 (95) Rhône-Poulenc verklaart dat de eerdere regelingen in 1988 eindigden en volledig los gezien moeten worden van de regelingen in 1990. In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie geeft Degussa aan dat de eerdere kartelregelingen in 1989 eindigden. Degussa bepleit verder dat uit het bewijs in het dossier van de Commissie niet blijkt dat de beschuldigingen dat het "kartel van 1986" in 1989 en 1990 werd voortgezet, waar zijn. (96) De Commissie moet deze argumenten echter verwerpen. Hoewel de deelnemers (met inbegrip van Rhône-Poulenc) bewijs hebben ingediend waaruit blijkt dat de bewering dat Sumitomo de samenwerking tegen het einde van 1988 verbrak, klopt, is er geen bewijs ingediend waaruit blijkt dat de bewering dat de resterende partijen in het kartel aan elkaar hadden aangekondigd van plan te zijn de overeenkomst of de contacten te beëindigen, waar is. Integendeel, de Commissie beschikt over bewijs waaruit blijkt dat de activiteiten van het kartel in 1989 en 1990 werden voortgezet: - Nippon Soda maakt duidelijk dat er geen sprake was van een dergelijke onderbreking: de jaarlijkse "topontmoetingen" vonden misschien inderdaad niet meer plaats, maar de reguliere bijeenkomsten op personeelsniveau werden in 1989 en 1990 onafgebroken voortgezet(16). - In augustus 1989 was er een bijeenkomst van Nippon Soda, Degussa en Rhône-Poulenc (zie de overwegingen 98 en 99). - In of rond mei 1990 namen de kartelleden contact met elkaar op over het verhogen van methionineprijzen vanaf juli 1990 (zie de overwegingen 100 tot en met 106). - Rhône-Poulenc geeft toe op 10 juni 1990 een ontmoeting te hebben gehad met Degussa om de dalende prijzen te bespreken (zie de overwegingen 107 en 108). - In november 1990 ontmoetten de deelnemers elkaar weer en kwamen zij overeen de prijzen te verhogen (zie de overwegingen 112 en 115 tot en met 120). (97) De resterende partijen gaven dus geen blijk van de intentie om de overeenkomsten te beëindigen. In tegenstelling tot hetgeen beweerd wordt in de verklaringen van Degussa en Aventis gingen de activiteiten van het kartel zelfs onverminderd door. (98) Om de verklaring dat reguliere bijeenkomsten in 1989 en 1990 werden voortgezet, te onderbouwen, heeft Nippon Soda een achtergronddocument ingediend dat is gedateerd op 5 mei 1990(17) en dat door Nippon Soda is opgesteld voor de besprekingen met Degussa, waaruit blijkt dat er in augustus 1989 feitelijk een bijeenkomst was georganiseerd van Nippon Soda, Degussa en Rhône-Poulenc. Daarnaast geeft de notitie aan dat de kartelleden besprekingen voerden over prijsverhogingen in 1990 (zie de overwegingen 100 tot en met 106). (99) Op deze bijeenkomst probeerden Nippon Soda en Rhône-Poulenc Degussa over te halen zijn prijzen niet af te stemmen op de lage prijzen die destijds werden gevraagd door Monsanto en Sumitomo. [ ]* (van Degussa) bezocht Japan in de herfst van 1989. Tijdens besprekingen met Nippon Soda rechtvaardigde hij de "prijsverlagingen" en verklaarde hij dat deze noodzakelijk waren om het omzetniveau te handhaven en op die manier de vaste kosten te verminderen. (100) De notitie van 5 mei 1990 bevestigt verder dat het kartel nog steeds actief was, ook al verkeerden de deelnemers misschien in verwarring over de wijze waarop ze moesten reageren op de nieuwe marktsituatie die was ontstaan na de toetreding van Monsanto in 1988-1989. (101) De notitie zet verder inderdaad uiteen dat het beleid van Degussa begin jaren negentig gericht was op het terugwinnen van methionineklanten van Monsanto, door zelfs kleine klanten lage prijzen te bieden, hetgeen door Nippon Soda werd beschouwd als een werkwijze die "de invloed van hun gedrag op de gehele methioninemarkt negeerde.". (102) Tot Nippon Soda's verontwaardiging gaf Degussa ([ ]*) de duidelijke indruk dat het bedrijf vond dat de prijzen onstabiel waren, omdat er te veel concurrenten waren en de Japanners daarom van de markt moesten verdwijnen. (103) Ondanks duidelijke moeilijkheden bij het coördineren van de activiteiten, geeft de notitie aan dat de deelnemers hun bijeenkomsten voortzetten en de zienswijze deelden dat de prijsval moest worden teruggedraaid. Nippon Soda legde vast dat Degussa, dat via de kortingsactie de gewenste afzet en fabrieksbelasting had bereikt, nu de winstgevendheid van zijn activiteiten probeerde te verhogen door een prijsverhoging voor te stellen. Monsanto had voor die maand reeds een prijsverhoging aangekondigd. "Duidelijk in overweging nemende dat juli een goede tijd was om een prijsverhoging aan te kondigen, probeerde Degussa Nisso en Rhône-Poulenc te polsen over de mogelijkheid om in de nabije toekomst een andere bijeenkomst met drie partijen te organiseren.". (104) Rhône-Poulenc had een ietwat andere prijsagenda dan Degussa en streefde naar handhaving van de prijsniveaus: "Rhône-Poulenc leek niet erg geïnteresseerd in de voorgestelde gezamenlijke inspanningen om de prijzen te verhogen. Rhône-Poulenc leek meer geïnteresseerd in de wijze waarop te werk moest worden gegaan bij een eventuele verdere prijsval, dan in de voorgestelde gezamenlijke handeling om de prijs te verhogen.". (105) De cruciale vraag voor Nippon Soda in mei 1990 had betrekking op de wijze waarop men Rhône-Poulenc zo ver kon krijgen om het voorgestelde prijsinitiatief te steunen: "gezamenlijke inspanningen voor prijsverhoging kunnen niet succesvol zijn zonder deelname van Rhône-Poulenc". Vanwege de recente personeelswijziging bij RPAN en de vervanging van [ ]* door [ ]* vond Nippon Soda dat men de inspanningen om nauwe contacten met zijn superieuren bij Rhône-Poulenc te onderhouden, moest voortzetten. (106) Ongeacht het beeld dat de verschillende deelnemers van de nieuwe marktsituatie (na toetreding van Monsanto) hadden en hun opstelling ten aanzien daarvan, ontmoetten Degussa, Rhône-Poulenc en Nippon Soda elkaar in 1989 en 1990 verscheidene malen om besprekingen te voeren over prijzen en marktgegevens en een gezamenlijke reactie op de nieuwe marktsituatie te plannen. Ten gevolge hiervan hadden ze midden jaren negentig volledige overeenstemming bereikt over het plan voor het organiseren van de markt, door zich op prijzen te richten. Hoewel de notitie (gedateerd mei 1990) duidelijk aangeeft dat de partijen besprekingen voerden over prijsverhogingen in juli 1990, geeft de notitie niet aan of de partijen de besproken prijsverhoging daadwerkelijk uitvoerden. De notulen van een kartelbijeenkomst op 7 november 1990 duiden echter op een "eerste" prijsverhogingscampagne vóór 1991 (zie de overwegingen 116 tot en met 118). In ieder geval is ten minste vastgesteld dat de partijen, in tegendeel tot hetgeen staat vermeld in de inzendingen van Aventis en Degussa, in 1989 en 1990 contact met elkaar hadden, prijs- en verkoopinformatie uitwisselden en prijsverhogingen bespraken. (107) Rhône-Poulenc verklaart(18) dat er op 10 juni 1990 opnieuw een ontmoeting was met vertegenwoordigers van Degussa op het kantoor van laatstgenoemde, teneinde een bespreking te voeren over de dalende prijzen. (108) De vergadering werd bijgewoond door [ ]* en [ ]* van Rhône-Poulenc en [ ]*, [ ]* en [ ]* van Degussa. (In zijn aanvullende inzending corrigeert Rhône-Poulenc zijn eerdere verklaring dat Nippon Soda ook op deze bijeenkomst aanwezig was.) [ ]* was managing director van de divisie voor industriële en fijne chemicaliën van Degussa en [ ]* was [ ]* van de divisie RPAN voor diervoeder van Rhône-Poulenc. (109) In zijn aanvullende inzending (bladzijde 3) voegt Rhône-Poulenc toe(19) dat [ ]*, toen hij in april 1990 bij het bedrijf in dienst trad, was "aangemoedigd" door [ ]* en [ ]* (zijn voorganger) om contact op te nemen met [ ]* van Degussa, teneinde de reguliere contacten te "herstellen". (110) Rhône-Poulenc verklaart dat Rhône-Poulenc en Degussa op deze bijeenkomst op 10 juni 1990 besloten om contact op te nemen met Nippon Soda, teneinde dit bedrijf bij de plannen te betrekken. (Zoals hierboven is aangegeven en zoals Nippon Soda toegeeft, was het kartel van 1986 in feite(20) nooit beëindigd en was Nippon Soda reeds partij bij de regelingen.) [ ]* organiseerde een ontmoeting met Nippon Soda, die op of rond 19 november 1990 plaatsvond in Hongkong. Nippon Soda heeft (bijlage b van de inzending van 23 februari 2000(21)) notulen verstrekt van een managersbijeenkomst die op 7 november 1990 in Seoel gehouden werd (het is zeer goed mogelijk dat dit in feite dezelfde bijeenkomst is als de bijeenkomst die Rhône-Poulenc in Hongkong situeert). (111) Vóór de tripartiete bijeenkomst hadden [ ]* en [ ]* elkaar opnieuw ontmoet in Versailles (volgens Rhône-Poulenc om marktinformatie uit te wisselen, maar vermoedelijk ook om hun positie ten opzichte van Nippon Soda te bespreken). [ ]* voorzag [ ]* van de verkoopcijfers van Rhône-Poulenc en de twee probeerden de omvang van de wereldmarkt te bepalen. (112) Rhône-Poulenc verklaart dat de drie bedrijven op de bijeenkomst in november overeenkwamen dat de prijzen moesten worden verhoogd. Na besproken te hebben wat de markt kon verdragen, kwamen ze overeen om de prijzen te verhogen van USD 2,50/kg naar USD 2,80/kg. (113) Rhône-Poulenc werd vertegenwoordigd door [ ]* en [ ]*, Degussa door [ ]* en Nippon Soda door [ ]*. (114) De deelnemers kwamen overeen hun reguliere bijeenkomsten op diverse locaties in Europa en Azië voort te zetten. Deze bijeenkomsten zouden uiteindelijk plaatsvinden in Taipei, Singapore, Bangkok, Tokio, Parijs, Wenen, Londen, Nice, Brussel, Rome, Kopenhagen, Düsseldorf, Hamburg en Straatsburg. (115) De notitie van Nippon Soda(22) inzake de bijeenkomst in Seoel (als dit inderdaad dezelfde bijeenkomst is die Rhône-Poulenc in Hongkong situeert) op 7 november 1990 geeft een vollediger beeld van de besprekingen. (116) Hoewel van Rhône-Poulenc en Degussa wordt gezegd dat ze "nerveus waren over de voorgestelde tweede prijsverhoging", vanwege de zwakke dollar en het klaarblijkelijke stilzwijgen van Monsanto over de geplande verhoging, wordt uit de context van de notitie duidelijk dat de drie partijen overeenstemming bereikten over een "tweede prijsverhoging" (het is mogelijk dat deze tweede "campagne" uit twee fasen bestond, met één verhoging op 1 januari en een tweede op 1 april 1991). (117) De notulen van Nippon Soda inzake de bijeenkomst op 7 november 1990 geven niet alleen een duidelijk bewijs van de overeenkomst tussen de kartelleden om in de loop van 1991 een prijsverhoging door te voeren, maar geven tevens aan dat er sprake was van een eerdere "eerste" prijsverhoging. Dit was hoogstwaarschijnlijk de prijsverhoging die besproken was voor juli 1990, hetgeen bevestigt dat, in tegenstelling tot het beeld dat Rhône-Poulenc schetste van een kartel dat eind 1990 voor het eerst tot stand kwam, de prijsverhoging in juli 1990 reeds georkestreerd was in een "eerste campagne" (zie overweging 106). (118) De dollarprijzen waarnaar in deze notitie wordt verwezen, liggen hoger dan de prijzen die Rhône-Poulenc in zijn verklaring vermeldt (2,80 USD/kg). De eerste verhoging in januari had de dollarprijs omhoog moeten drijven naar 3,30-3,50 USD/kg en de tweede verhoging had de prijs omhoog moeten drijven naar een niveau van 3,60-3,70 USD/kg in april. Dit geeft aan dat de prijzen, die in de eerste helft van het jaar waren gedaald, door de prijsverhoging in juli 1990 weer terug waren op het niveau van het begin van het jaar op het moment dat de tripartiete bijeenkomst in november 1990 plaatsvond in het Verre Oosten. (119) Wat betreft de prijs in Europa is het memorandum inderdaad zeer expliciet: "Het voorgaande in overweging nemende, kwamen de drie partijen overeen (...) dat het moeilijk was om de prijzen in Duitse mark, die op een niveau van 5,10 DEM/kg lagen, equivalent aan 3,40-3,50 USD/kg, nog verder te verhogen. Daarom moet het huidige prijsniveau ongewijzigd blijven tijdens het eerste kwartaal van 1991. Voor defensieve doeleinden moet er in april 1991 echter een prijsverhoging van 10 % worden aangekondigd. Zowel Rhône-Poulenc als Degussa dient Monsanto apart te benaderen, teneinde Monsanto over te halen om mee te doen aan een tweede campagne voor prijsverhoging. Om voorbereid te zijn op de voorgestelde prijsverhoging die in en na januari 1992 is gepland, dienen er in november 1998 [sic] bijeenkomsten met Monsanto te worden georganiseerd(23)(24). (...) Eind februari (op 26 februari) 1991 dient een nieuwe bijeenkomst te worden gehouden in Europa, teneinde de productenprijzen [sic] voor april 1991 en daarna te bespreken.". (120) Zoals overeengekomen tijdens de bijeenkomst in het Verre Oosten in november 1990, ontmoetten vertegenwoordigers van Degussa, Rhône-Poulenc en Nippon Soda elkaar vanaf 1991 drie of vier keer per jaar in verschillende steden in Europa en Azië, waarbij de deelnemers de organisatie van de bijeenkomsten om de beurt op zich namen (aanvullende inzending Rhône-Poulenc, bladzijde 4; antwoord Nippon Soda, bladzijde 9(25)). (121) Bij Degussa is documentatie over verscheidene van deze bijeenkomsten gevonden, die van het woord "topontmoeting" was voorzien, ondanks het feit dat Nippon Soda deze reguliere bijeenkomsten vanaf 1989 als bijeenkomsten op "bestuursniveau" of "personeelsniveau" beschouwde (antwoord Nippon Soda, bladzijde 5(26)). (122) Nippon Soda heeft een lijst (inzending van 23 februari 2000, bladzijden 9 en 10(27)) van negen trilaterale bijeenkomsten ingediend waarover informatie beschikbaar was, maar zoals de lijst aangeeft, vonden deze bijeenkomsten drie keer per jaar plaats (volgens Rhône-Poulenc vier keer). Op verdere bijeenkomsten, waarover bij Nippon Soda slechts onvolledige informatie beschikbaar was, wordt ingegaan op bladzijde 10 van de inzending van 23 februari 2000(28). (123) Rhône-Poulenc heeft een volledigere lijst ingediend van bijeenkomsten vanaf 1990, hoewel de data van deze bijeenkomsten volgens Rhône-Poulenc slechts schattingen zijn die niet per se precies hoeven te kloppen (appendix van aanvullende inzending)(29). (124) Degussa heeft een lijst met reguliere bijeenkomsten ingediend (zie bladzijde 5 van het antwoord in het kader van artikel 11, dat gedateerd is op 9 september 1999(30)), te beginnen met de bijeenkomst in Lissabon in maart 1992. (125) Men geeft toe twee keer eerder een bijeenkomst te hebben georganiseerd (men zegt dat deze in 1991 plaatsvonden) met Rhône-Poulenc (in Parijs en Frankfurt), maar men beweert dat deze niets te maken hadden met de "topontmoetingen". De twee producenten wisselden naar verluidt algemene informatie uit over marktontwikkelingen en de productiecapaciteit van methionine. Deze bijeenkomsten kunnen in feite de drie bijeenkomsten zijn waarvan Rhône-Poulenc zegt dat deze in Frankfurt (in juni en augustus 1990) en Parijs (eind 1990) plaatsvonden, vóór de bijeenkomst in het Verre Oosten met Nippon Soda. Uit het verhaal van Rhône-Poulenc blijkt tevens dat de bijeenkomsten niet zo onschuldig waren als Degussa deed voorkomen. In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie verklaart Degussa dat men zich niets meer kan herinneren over bijeenkomsten die vóór de twee bijeenkomsten in 1991 werden georganiseerd, gegeven het feit dat de huidige werknemers van Degussa zich niets meer kunnen herinneren over regelingen vóór 1992. Men voert tevens aan dat de Commissie niet over exacte data voor bijeenkomsten in 1990 of 1991 beschikt. Met het oog op het bewijs uit de voorgaande overwegingen kan de Commissie dit argument echter verwerpen. 1991-1998 (126) Tijdens onderzoek bij Degussa kreeg de Commissie uitgebreide handgeschreven aantekeningen in handen die [ ]* tijdens een serie reguliere bijeenkomsten had gemaakt ([ ]* was hoofd marketing voor de sector Voedingsadditieven van Degussa in de periode van oktober 1991 tot eind 1994). (127) De eerste aantekeningen hebben betrekking op een bijeenkomst die op 15-17 maart 1992 in Lissabon werd georganiseerd(31). Uit de afkortingen die [ ]* voor de verschillende sprekers gebruikt, blijkt dat de deelnemers werden vertegenwoordigd door [ ]*, [ ]* en [ ]* van Rhône-Poulenc, [ ]* en [ ]* van Degussa en [ ]* en [ ]* van Nippon Soda. (Een ander document(32) lijkt te zijn gerelateerd aan een bilaterale bijeenkomst van Degussa en Rhône-Poulenc, kort voor deze bijeenkomst.) (128) Na voorspellingen te hebben uitgewisseld over het prijsniveau van het betreffende jaar, besprak men voor elke regio en elk land het huidige prijsniveau, de vooruitzichten voor prijsverhogingen en zaken die betrekking hadden op aparte klanten. (129) Voor Europa begint het commentaar als volgt(33): "Waarom niet 6,20? 1. Russisch materiaal (400-500 t oktober-februari) 2. Invloed op aandelen 3. Stapsgewijze prijsverhoging door Novus 4. - 1500 t Deg. // - 1500 t RP + MHA (5 maanden).". (130) Wat hieruit duidelijk wordt is dat de deelnemers 6,20 DEM als richtprijs wilden aanhouden (volgens Degussa, antwoord in het kader van artikel 11, bladzijde 14(34)) en dat er sprake was van "algemene teleurstelling" bij de producenten over het feit dat de prijs voor methionine niet boven 6,00 DEM was gestabiliseerd. (131) Een interne prijslijst die bij Degussa gevonden is(35) geeft aan dat de "richtprijs" eind februari 1992 voor het eerste kwartaal van 1992 5,90 DEM bedroeg en de limietprijs 5,80 DEM. Gegeven het feit dat de reguliere kwartaalbijeenkomsten zich op prijzen concentreerden en dat voor verscheidene bijeenkomsten die door [ ]* zijn vastgelegd, een lijst in dit formaat aan de aantekeningen is gehecht, mag men redelijkerwijs aannemen dat de interne "lijst" van Degussa en de bijeenkomsten nauw verbonden waren. (132) Daarna volgt een beoordeling van alle nationale markten in Europa. Degussa zou een nieuwe prijs van 6,05 DEM aankondigen in Duitsland. Men rapporteerde dat één klant (Bela-Mühle) voor het tweede kwartaal van 1992 aanbiedingen van 5,90-5,95 DEM had gekregen. Rhône-Poulenc had de prijzen verhoogd naar 6,00-6,05 DEM. (De discussie ging op dezelfde lijn verder voor België, Frankrijk, Griekenland, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Nederland, Italië, Noorwegen, Finland, Zweden, Oostenrijk, Portugal, Spanje en Zwitserland.) (133) De volgende topontmoeting die door [ ]* werd vastgelegd vond in juli 1992 plaats in Taipei(36). (134) Na besprekingen over de wijze waarop men import uit Rusland via dealers kon tegengaan, onderzochten de deelnemers de volumesituatie in Europa. Men vond dat Degussa, dat tijdens de eerste zes maanden 2500 t was "kwijtgeraakt", de grootste "verliezer" was en dat ook Rhône-Poulenc en Nippon Soda enigszins lagere cijfers hadden. De grote winnaars waren Novus en de Russen. Er werd een balans opgesteld waaruit een tekort van 700 t naar voren kwam, dat kon worden gecompenseerd door minder import en herimport. (135) Op de bijeenkomst in Tokio op 22-23 november 1992(37) kwam de Russische import opnieuw ter sprake. Uit een beoordeling van de wereldmarkt in vergelijking met het jaar daarvoor bleek dat de vraag met 4-5 % gestegen was. (136) Een aantekening van [ ]*(38) (de auteur wordt niet betwist) die tegen het einde van 1992/het begin van 1993 is gemaakt, verschaft meer inzicht. Of de aantekening betrekking heeft op de bijeenkomst in november 1992 of op de bijeenkomst die op 2 februari 1993 in Singapore plaatsvond, is niet zeker. Het lijkt erop dat de prijs rond deze tijd weer begon te dalen. De aantekening begint als volgt: "Europa Preise: K4/92 = gem. 5,60 K1 93 = gem. 5,20.". De producenten bespraken een prijsverhoging die was aangekondigd door Rhône-Poulenc, blijkbaar alleen voor MHA. De notitie vermeldt: "Aankondiging prijsverhoging RP alleen voor NP 99. 15 % verhoging à 6,40 DEM (= 21,80 FRF) vorige week gepubliceerd in F (laatste week januari).". (137) Inderdaad geeft een prijslijst van Degussa(39) in hetzelfde formaat als de interne notitie die bij Degussa gevonden is(40) (waarop gebruikgemaakt wordt van de wisselkoers van 26 februari 1993), een richtprijs ("Ziel") voor het tweede kwartaal van 1993 van 6,40 DEM en een "limiet" van 6,20 DEM, hoewel een handgeschreven notitie aangeeft dat het lagere cijfer vervolgens als "richtprijs" werd genomen. (138) Van de bijeenkomst in Nice op 1 (of 2) juni 1993 zijn aantekeningen gemaakt door [ ]*(41). De deelnemers bespraken de situatie op het gebied van grondstoffen. Ook op het Russische probleem werd tot op zekere hoogte ingegaan, alvorens men overging tot een beoordeling van de nationale markten en regio's. Men constateerde dat Novus in Duitsland Alimet verkocht voor 4,50 DEM (equivalent aan 5,62 DEM voor de kristallijnen vorm). (139) Nippon Soda heeft bij de Commissie een notitie ingediend van een bilaterale bijeenkomst met [ ]* van Degussa, die een aantal weken eerder had plaatsgevonden, waarop voorbereidingen werden getroffen voor de "clubbijeenkomst" in Nice(42). In feite hadden de onderwerpen van "gemeenschappelijk belang" die met Degussa werden besproken, betrekking op China, Taiwan, de Filipijnen en Australië. Een aparte voorbereidende bijeenkomst van Nippon Soda en Rhône-Poulenc één dag voordat de "clubleden" elkaar in Nice ontmoetten, had ook betrekking op de Europese markt. De besproken onderwerpen waren de introductie van een prijsverhoging (deze was vertraagd omdat het product nog steeds tegen oude prijzen werd aangeboden, maar werd in mei geaccepteerd), activiteiten van "probleemgevallen" (klanten die producten tegen lage prijzen doorverkochten) in Nederland en elders, en de prijsvoorstellen van Nippon Soda voor BP in het Verenigd Koninkrijk(43). (140) Nippon Soda diende tevens zijn eigen gedetailleerde notitie in van de "clubbijeenkomst" die in juni 1993 plaatsvond in Nice(44). (141) Deze notitie zet de overeenkomst tussen Rhône-Poulenc en de Russen uiteen: de Russische export moest beperkt worden tot 6000 t voor Rhône-Poulenc en nog eens 1000 t die aan Welding moest worden verkocht, een handelaar in Duitsland. Rhône-Poulenc zou contact opnemen met Welding om te vragen "de verkoop te stoppen, zodat wij onze inspanningen kunnen richten op het verhogen van de marktprijs van methionine" (bladzijde 3). (142) De notitie van Nippon Soda over de clubbijeenkomst van juni 1993 is veel gedetailleerder over de Europese markt dan de notitie van Degussa. (143) De tweede helft van de bijeenkomst werd besteed aan het "bespreken van de recente ontwikkelingen in de regionale markten en het vaststellen van de richtprijs voor het derde kalenderkwartaal.". (144) Men rapporteert langdurige discussies over de richtprijs voor Europa, die eerder was vastgesteld op 6,20 DEM/kg-6,40 DEM/kg (zie de overwegingen 136 en 137). Tijdens hun reizen door Europa in mei hadden leidinggevende personeelsleden van Nippon Soda opgemerkt dat de gangbare marktprijs 6,00 NLG bedroeg in Nederland, 2,30 GBP in het Verenigd Koninkrijk en 125 BEF in België. Men vond de markt erg traag. Rhône-Poulenc was gekrenkt door het feit dat Degussa in [ ]* producten onder de richtprijs verkocht, met als resultaat dat de producten naar Europa terugkwamen en daar konden worden doorverkocht voor slechts 5,32-5,33 DEM/kg. Ondanks de moeilijkheden met prijzen in Europa, "kwam men in principe overeen dat de huidige richtprijs van 6,20 DEM/kg tijdens het derde kalenderkwartaal ongewijzigd zou blijven, met dien verstande dat er later iets gedaan zou worden aan de richtprijzen die van toepassing waren op Portugal en Spanje, waar de valuta weer met 6 % waren gedevalueerd, en het Verenigd Koninkrijk, waar de richtprijs in twee fasen zou worden verhoogd (zoals allen eerder overeen waren gekomen)"(45). (145) Men maakte zich zorgen over de grote kloof tussen de Europese richtprijs van 6,20 DEM/kg (3,80 USD) en de richtprijs in het Verre Oosten van slechts 3,30-3,40 USD (= 5,25-5,40 DEM). Indien het verschil gehandhaafd werd, bestond er een grote kans dat uit Europa geëxporteerde producten terug zouden vloeien en de prijs zouden destabiliseren. (146) De volgende bijeenkomst van de kartelleden werd op 6 september 1993 in Hamburg gehouden ([ ]* notities(46)). Deze bijeenkomst had betrekking op de voorgestelde verwerving door Archer Daniels Midland (ADM) van een belang van 25 % in de fabriek van Rhône-Poulenc in Institute, Virginia. Ook de winstgevendheid, marktpositie en doelstellingen van Novus werden langdurig onderzocht. De deelnemers speculeerden over wat Novus kon bereiken door de prijzen te verhogen, en vroegen zich op cryptische wijze af of ze "nóg een lesje moesten leren"). (147) Degussa stelde voor om [ ]* (Europese directeur van Novus) op de proef te stellen door de prijzen van Novus met 15 % te verhogen, in ruil voor een garantie voor volumes en klanten(47)(48). (148) Zoals duidelijk wordt uit de slotaantekeningen in de notulen van [ ]*, werd er een volumetoewijzingsregeling ter sprake gebracht: "Denkt aan 8 regio's (geen landen/klanten), alleen als Novus meedoet. Alleen als de beoogde marktaandelen bekend zijn.". (149) De basis die voor het plan was voorzien - dat een compensatiemechanisme zou omvatten -, was de behaalde omzet in de drie jaar daarvoor (1990-1992). In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar voert Degussa aan dat de bovenstaande verklaring als volgt werd geïnterpreteerd: [ ]* geloofde niet dat een volumetoewijzingssysteem kon worden geïmplementeerd zonder medewerking van Novus. In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar voert Degussa aan dat de reguliere uitwisseling van volumecijfers (zie tabel op bladzijde 198 van het dossier) als basis diende voor het overeenkomen van veranderingen in de richtprijs en nooit resulteerde in de toewijzing van volumes of cliënten aan deelnemers. (150) Tijdens de volgende bijeenkomst in Tokio op 2 december 1993 (de handgeschreven datum "2-12-92" is een fout), werden de gebruikelijke thema's (het binnen de perken houden van de Russische verkoop en Novus) onderzocht(49). De deelnemers waren duidelijk bezorgd over Novus, dat het grootste aandeel op de methioninemarkt verkreeg met zijn vloeibare analoog. De omzet was met 500 t gestegen, terwijl het relatieve marktaandeel van Rhône-Poulenc en Nippon Soda kleiner was geworden (zie de tabel onderaan bladzijde 3 van de notitie). (151) Ook het relatieve biorendement van DLM en MHA in tonnage werd besproken. In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie legt Degussa uit dat dit betrekking had op een voorstel van Degussa om de richtprijs voor MHA op 80 % van de richtprijs voor DLM (in Europa) vast te stellen. (152) De consistente pogingen van de producenten om de prijzen te handhaven (door Rhône-Poulenc de voornaamste zorg genoemd, verklaring bladzijde 5) worden opnieuw duidelijk uit de lijst die aan de notitie van [ ]* is gehecht en van dezelfde datum is voorzien. Het is duidelijk dat de neerwaartse druk op de prijzen die op de bijeenkomst in Nice was vastgesteld, de deelnemers had gedwongen hun richtprijzen te verlagen. De richtprijs van 6,20 DEM/kg werd niet langer als realistisch beschouwd. Voor elke nationale markt ([ ]* alle toenmalige lidstaten) vermeldt de notitie i) de "richtprijs" ("Ziel Q3/93") in nationale valuta en DEM, of een equivalent daarvan, ii) de "limietprijs" in dezelfde valuta voor dezelfde periode, iii) een aantal "actuele" prijzen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Nederland, Frankrijk, Spanje en Italië) en de equivalente prijs voor Alimet en vloeistof van Rhône-Poulenc (AT 88). (153) De "richtprijs" (die aan het begin van het jaar op 6,20 DEM was vastgesteld) moest nu 5,65 DEM worden en de "limietprijs" 5,50 DEM. Het lijkt erop dat deze prijzen later zelfs nog verder naar beneden werden bijgesteld, respectievelijk op 5,40 en 5,20 DEM(50). (154) De volgende reguliere bijeenkomst, waarvan [ ]* zoals gebruikelijk weer gedetailleerde aantekeningen maakte(51), vond op 1, 2 en 3 maart 1994 plaats in Berlijn. De prijs was verder gedaald en men stelde voor om de prijzen in mei/juni te verhogen. Men beoordeelde de prijzen op de verschillende Europese nationale markten en verwees daarbij naar aparte klanten, nieuwe prijzen en limietprijzen. (155) Voor deze bijeenkomst werd een prijsschema (in hetzelfde formaat als het formaat dat aan eerdere rapporten was gehecht) opgesteld en bijgewerkt voor eind januari 1994, waarbij de richtprijs van 5,40 DEM en het equivalent in andere valuta gehandhaafd bleven, maar gewerkt werd met nieuwe "bodemprijzen" voor elke nationale markt. De laatste kolom met de kop "Opmerkingen" ("Bemerkungen") bevat een aantal handgeschreven minimumprijzen met de aantekening "tot 15-5. Degussa kondigt 5,50 aan."(52) (156) Op of rond 7 juni 1994 vond een andere kwartaalbijeenkomst plaats in Königstein(53) (de aantekeningen van [ ]* bevatten tevens commentaar op de prijzen in Denemarken, Italië, Spanje en België). Voor Denemarken wordt de korte aantekening "Alle informiert, mündlich" ("iedereen geïnformeerd, mondeling") gemaakt, vermoedelijk een verwijzing naar klanten die waren gewaarschuwd voor de komende prijsverhoging. (157) Degussa plaatste op 4 juni 1994 in de vakbladen ("Ernährungsdienst") een officiële aankondiging van de in heel Europa door te voeren prijsverhoging naar 5,50 DEM. Naar verluidt ("Les Marchés" van 16 juni 1994) had Rhône-Poulenc de prijzen ook met 10 % verhoogd, voor zowel methionine in poedervorm als vloeibare methionine (Rhodimet AT 88)(54). (158) [ ]* maakte opnieuw uitgebreide aantekeningen ter voorbereiding van de trilaterale bijeenkomst in november 1994(55). De prijssituatie is voor elk land samengevat, met commentaar op aparte klanten. (159) In Duitsland lagen de marktprijzen (bijvoorbeeld) tussen 5,05 en 5,15 DEM. Bij één klant (Bela) was de prijs zelfs lager dan 5,00 DEM. Men verdacht Rhône-Poulenc ervan Russisch materiaal aan deze klant te hebben verkocht. De prijzen in Frankrijk werden als bevredigend beschouwd, maar de hoeveelheden als "catastrofaal". (160) [ ]* verwees naar een prijsverhoging (vermoedelijk die in de zomer van 1994) en merkte op dat de "richtprijs" niet was bereikt: bulkleveringen werden verkocht voor minder dan 5,0 DEM/kg. Men noteert kort: "prijslijst bijwerken". (161) Het lijkt erop dat [ ]* Nippon Soda ook op 24 november 1994 heeft ontmoet of gesproken, net voor de hoofdbijeenkomst, om de prijzen in Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk te bespreken(56). (162) Op de laatste bijeenkomst, waarvan [ ]* aantekeningen maakte(57) - deze bijeenkomst werd op 27, 28 en 29 november 1994 in het hotel Juan Carlos I in Barcelona gehouden - dachten de deelnemers, na de gebruikelijke besprekingen over Rusland, China en Novus, na over de mislukte poging in het verleden om de marktontwikkeling strategisch te benaderen. (163) Tussen 1991 en 1993 was er sprake geweest van een "doorlopende verbetering" in de winstgevendheid van methionine, maar in 1994 waren de winstmarges gekrompen. (164) De opmerkingen van [ ]* - en het standpunt van de anderen - worden als volgt vastgelegd: In het verleden: "Compensatie na oplossen probleem?? Wij handelen niet strategisch, maar alleen tactisch in individuele gevallen. Verkopers bepalen de bedrijfstak." "Ik wil compenseren voor afzet die anderen zijn kwijtgeraakt: [ ]* Voorstel: altijd compenseren voor volumeverlies in 1995, goede situatie, want aandelen Novus staan laag.. " (165) Het was op deze bijeenkomst dat de volumecontroleregeling opnieuw werd onderzocht: "'Richtprijzen 1995' Voorstel [ ]*: Indexering gebaseerd op verkoopvolume 1994 (= 100 %). Na eerste kwartaal bij elkaar komen en cijfers na tweede kwartaal vergelijken ...". (166) De producenten dachten tevens na over de prijzen op elke markt, mogelijk tijdens een aparte sessie(58). [ ]* legde de besprekingen nogmaals tot op zekere hoogte vast. [ ]* van Rhône-Poulenc blikte met nostalgie terug op eerdere jaren: "Het was nooit een probleem tussen [ ]*(59) en mij. Zoveel zaken werden pas later geregeld.". (167) In Europa bedroeg de normale prijs nu 5,20 DEM. Men kwam een nieuwe richtprijs van 5,80 DEM overeen. In de vakbladen zou worden aangekondigd dat de nieuwe prijs zou gelden vanaf 1 januari 1995. (In Italië en het Verenigd Koninkrijk moesten de richt- en limietprijzen "meteen [van kracht worden], zonder uitzonderingen!"). (168) De reacties van de deelnemers op het voorstel van Degussa over quota's zijn niet vastgelegd. In zijn antwoord van 9 september 1999 op het verzoek van de Commissie om informatie (bladzijde 21) beweert Degussa dat de suggestie van [ ]* niet werd overgenomen. Men voert aan dat een dergelijke actie geen waarde had. Omdat de drie deelnemers samen slechts 65 % van de markt in handen hadden, zou het uitwisselen van cijfers geen nauwkeurig beeld van de markt geven. Degussa bevestigt zijn standpunt in zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie. (169) Hoewel de deelnemers misschien nooit een volumetoewijzingssysteem hebben toegepast, wisselden ze wel regelmatig verkoopcijfers uit. Inderdaad vermeldt Rhône-Poulenc in zijn verklaring (bladzijde 5) dat de drie concurrenten tijdens de bijeenkomsten "vaak verkoopcijfers uitwisselden die per regio of land waren berekend". Vervolgens werd deze verklaring in de aanvullende inzending ingetrokken, op bladzijde 5. (170) Nippon Soda bevestigt echter dat de trilaterale bijeenkomsten normaliter betrekking hadden op (onder andere) de uitwisseling van informatie over leveringen van de belangrijkste materialen voor methionine, de capaciteiten, de inzet van fabrieken en de vraag naar het product (aanvullende inzending, bladzijde 12). (171) Bij Degussa werd tevens een handgeschreven tabel gevonden(60) waarin de marktaandeelpercentages van Novus, Rhône-Poulenc, Degussa, Nippon Soda en Sumitomo wereldwijd en in elke regio vergeleken werden ([ ]*) voor 1993, 1994 en 1995. (172) De tabel, die is samengesteld op basis van een geautomatiseerde database van Degussa en die regelmatig is bijgewerkt, vermeldt de tonnages die door alle producenten op elke nationale markt werden verkocht. Hoewel Degussa beweert dat de gegevens over concurrenten verkregen werden via eigen "interne" bronnen van Degussa, wordt dit tegengesproken door de nauwkeurigheid van veel van de cijfers, alsmede het feit dat op bijeenkomsten regelmatig omzetgegevens werden uitgewisseld. De spreadsheets werden binnen Degussa door [ ]* verspreid naar [ ]*, [ ]* en [ ]*, die alle regelmatig deelnamen aan de kartelbijeenkomsten. (173) Volgens Rhône-Poulenc (verklaring, bladzijde 5) vonden de kartelbijeenkomsten plaats tot juli 1998. (174) [ ]* trad in oktober 1994 af als hoofd marketing voor voedingsadditieven (hij was vanaf dat moment verantwoordelijk voor bedrijfsontwikkeling) en woonde klaarblijkelijk geen bijeenkomsten meer bij. Er zijn daarom geen gedetailleerde aantekeningen gevonden voor de periode na de bijeenkomst in Barcelona. (175) Gezien het feit dat er geen andere gedetailleerde registraties van de bijeenkomsten zijn, kan men redelijkerwijs aannemen dat de bijeenkomsten in principe betrekking hadden op hetzelfde doel en onderwerp. (Nippon Soda beweert op bladzijde 13 van zijn antwoord in het kader van artikel 11 van 23 februari 2000(61) dat de bijeenkomsten "steeds ceremoniëler" werden en dat de prijsovereenkomsten meer werkten via wederzijdse uitwisseling van informatie dan het bepalen van vaste prijzen, maar dit wordt door geen enkel bewijsstuk bevestigd.) (176) Rhône-Poulenc heeft op zijn beurt (aanvullende inzending, bladzijde 18 en bijlage(62)) bestuurlijke aanwijzingen gegeven voor prijzen in 1997, die naar eigen zeggen de richtprijzen voor aparte regio's weerspiegelen en "binnen de beoogde grenswaarden lagen waarover op de genoemde bijeenkomsten overeenstemming was bereikt". Ook al ging het nu om "vriendschappelijke bijeenkomsten", de ceremonie omvatte nog steeds het vaststellen van richtprijzen, zoals voorheen. (177) Degussa noemt geen bijeenkomsten die plaatsvonden na de bijeenkomst op 13 en 14 oktober 1997 in Kopenhagen. Nippon Soda noemt nog één bijeenkomst in Düsseldorf op 13 mei 1998 (bladzijde 10 van zijn antwoord(63)). (178) Rhône-Poulenc beschrijft echter (aanvullende inzending, bladzijden 8 en 9(64)) nog drie bijeenkomsten die in het laatste jaar van het bestaan van het kartel plaatsvonden, gerekend van de bijeenkomst in Kopenhagen in oktober 1997 tot de laatste bijeenkomst in Nancy op 4 februari 1999. (179) In mei 1998 ontmoetten [ ]* van Rhône-Poulenc, [ ]* van Degussa en [ ]* van Nippon Soda [ ]* elkaar in Frankfurt (Nippon Soda verklaart dat deze bijeenkomst eigenlijk op 13 mei in Düsseldorf plaatsvond). De twee Europese bedrijven zetten voor Nippon Soda uiteen op welke wijze de bijeenkomsten in het verleden hadden plaatsgevonden en vertelden dat de prijzen moesten worden verhoogd. Nippon Soda kwam overeen om alle prijsinitiatieven te volgen (aanvullende inzending Rhône-Poulenc, bladzijde 8(65)). 5. HET EINDE VAN HET KARTEL (180) Na het vertrek van [ ]* bij Rhône-Poulenc in de herfst van 1997, instrueerde zijn vervanger [ ]* ([ ]*) (volgens Rhône-Poulenc) het management om alle contacten met de concurrentie te beëindigen. [ ]* belde [ ]* (Degussa), [ ]* (Novus), [ ]* (Nippon Soda) en [ ]* (Sumitomo) op om hen over deze opdracht te informeren (aanvullende verklaring, bladzijde 9(66)). (181) De loopbaan van [ ]* bij RPAN was slechts van korte duur. Nadat [ ]* in maart 1998 [ ]* werd, gaf hij/zij het leidinggevend personeel van het bedrijf toestemming om de communicatie met de concurrentie te hervatten/voort te zetten. De kwartaalbijeenkomsten vonden echter niet meer plaats, vermoedelijk vanwege de grote openheid en het daarmee gepaard gaande risico van ontdekking (op dit moment was het onderzoek van de Amerikaanse mededingingsautoriteiten in de vitaminesector reeds ver gevorderd). (182) De volgende bijeenkomst vond volgens Rhône-Poulenc plaats in Heidelberg, aan het einde van de zomer/het begin van de herfst van 1998, nadat de prijzen halverwege 1998 waren begonnen te dalen. De bijeenkomst werd bijgewoond door [ ]* en [ ]* van Rhône-Poulenc. [ ]* en [ ]* vertegenwoordigden Degussa. Men kwam overeen de prijzen te verhogen. Nippon Soda woonde deze bijeenkomsten niet bij. (183) De laatst bekende ontmoeting, in het Mercure Hotel in Nancy op 4 februari 1999, werd opnieuw bijgewoond door Degussa [ ]* en Rhône-Poulenc [ ]*. Volgens Nippon Soda bespraken [ ]* en [ ]* de omstandigheden op de markt echter tijdens een diner dat die avond in Parijs plaatsvond (antwoord in het kader van artikel 11, bladzijde 12(67)). Volgens Rhône-Poulenc evalueerden de deelnemers aan de bijeenkomst in Nancy de totale grootte van de markt voor [ ]* en de standpunten van de producenten. Volgens Rhône-Poulenc waren de marktgegevens van Degussa "zeer goed". Men kwam een richtprijs van 3,20 USD/5,30 DEM overeen. (184) Het was vermoedelijk op de bijeenkomst in mei 1998 dat men regelingen trof om met de "clubbijeenkomsten" te stoppen en bilaterale contacten te onderhouden. Naast de twee bijeenkomsten in Heidelberg en Kopenhagen van Degussa en Rhône-Poulenc, zetten [ ]* en [ ]* van Rhône-Poulenc hun telefonische contacten met hun collega's bij Nippon Soda voort. (185) Deze contacten werden pas in februari 1999 verbroken, toen het hoger management van Rhône-Poulenc nieuwe instructies gaf om de praktijken te beëindigen (aanvullende inzending Rhône-Poulenc, bladzijde 10(68)). DEEL II - JURIDISCHE BEOORDELING A. BEVOEGDHEID (186) De hierboven uiteengezette regelingen golden voor alle gebruikers van methionine in de landen van de EER. (187) De EER-overeenkomst, die bepalingen over mededinging bevat welke analoog zijn aan die van het EG-Verdrag, is op 1 januari 1994 van kracht geworden. Deze beschikking omvat daarom de toepassing van de mededingingsregels van de EER-overeenkomst (in het bijzonder artikel 53, lid 1) vanaf die datum op de regelingen waartegen bezwaar wordt aangetekend(69). (188) Voorzover de regelingen invloed hadden op de mededinging op de gemeenschappelijke markt en de handel tussen de lidstaten van de Gemeenschap is artikel 81 van het Verdrag van toepassing. Voorzover de activiteiten van het kartel gevolgen hadden voor de handel tussen EG- en EVA-landen of tussen EVA-landen die partij waren bij de EER-overeenkomst, is artikel 53 van de EER-overeenkomst van toepassing. (189) Indien een overeenkomst of praktijk slechts invloed heeft op de handel tussen de lidstaten van de Gemeenschap, behoudt de Commissie rechtsbevoegdheid en is artikel 81 van het Verdrag van toepassing. Indien een overeenkomst echter alleen invloed heeft op de handel tussen EVA-staten, dan is de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ("ESA") als enige bevoegd en zijn de mededingingsregels van de EER in artikel 53 van de EER-overeenkomst van toepassing(70). (190) In deze zaak is de Commissie krachtens artikel 56 van de EER-overeenkomst bevoegd om zowel artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag als artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst toe te passen, omdat het kartel merkbare gevolgen had voor de handel tussen de lidstaten van de Gemeenschap(71). B. TOEPASSING VAN ARTIKEL 81 VAN HET EG-VERDRAG EN ARTIKEL 53 VAN DE EER-OVEREENKOMST 1. ARTIKEL 81, LID 1, VAN HET EG-VERDRAG EN ARTIKEL 53, LID 1, VAN DE EER-OVEREENKOMST (191) Artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag verbiedt, wegens onverenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt, alle overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen of ondernemingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die invloed kunnen hebben op de handel tussen lidstaten en die als doelstelling of gevolg hebben het voorkomen, beperken of vervalsen van de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt, met name als één en ander betrekking heeft op het rechtstreeks of zijdelings vaststellen van inkoop- of verkoopprijzen of andere handelsvoorwaarden, het beperken of sturen van de productie en markten, of het delen van markten of aanvoerkanalen. (192) Artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst (dat gebaseerd is op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag) bevat een gelijksoortig verbod. De verwijzing in artikel 81, lid 1, naar handel "tussen lidstaten" is echter vervangen door een verwijzing naar handel "tussen overeenkomstsluitende partijen" en de verwijzing naar mededinging "binnen de gemeenschappelijke markt" is vervangen door een verwijzing naar mededinging "binnen het door... (de EER-)overeenkomst bestreken grondgebied". 2. OVEREENKOMSTEN EN ONDERLING AFGESTEMDE FEITELIJKE GEDRAGINGEN (193) Artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst verbieden overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. (194) Van een overeenkomst kan worden geacht sprake te zijn wanneer de partijen zich aan een gezamenlijk plan houden dat hun individuele commerciële gedrag beperkt of waarschijnlijk zal beperken omdat het plan de richting van hun wederzijds handelen of nalaten op de markt bepaalt. De overeenkomst hoeft niet schriftelijk te zijn; er zijn geen formaliteiten, noch contractuele sancties of tenuitvoerleggingsmaatregelen vereist. De overeenkomst kan uitdrukkelijk zijn of besloten liggen in het gedrag van de partijen. (195) In zijn arrest in de gevoegde zaken T-305/94 en volgende (Limburgse Vinyl Maatschappij NV e.a./Commissie (PVC II))(72) heeft het Gerecht van eerste aanleg verklaard: "Volgens vaste rechtspraak is er sprake van een overeenkomst in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag wanneer de betrokken ondernemingen de gemeenschappelijke wil te kennen hebben gegeven zich op een bepaalde manier op de markt te gedragen.". (196) Artikel 81 van het Verdrag(73) onderscheidt "onderling afgestemde feitelijke gedragingen", "overeenkomsten tussen ondernemingen" en "besluiten van ondernemersverenigingen", teneinde onder het verbod van dit artikel een vorm van coördinatie tussen ondernemingen te begrijpen, die, zonder dat het tot een eigenlijke overeenkomst komt, de risico's van de onderlinge mededinging welbewust vervangt door een feitelijke samenwerking(74). (197) De in de rechtspraak van het Hof vastgestelde criteria van coördinatie en samenwerking houden allerminst in dat er een werkelijk "plan" zou moeten zijn opgesteld, en dienen te worden verstaan in het licht van de in de Verdragsregels inzake de mededinging besloten voorstelling dat iedere ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke markt zal voeren. Deze eis van zelfstandigheid sluit weliswaar niet uit dat de ondernemer gerechtigd is zijn beleid intelligent aan het vastgestelde of te verwachten marktgedrag van de concurrenten aan te passen, doch staat onverbiddelijk in de weg aan enigerlei tussen zulke ondernemers al dan niet rechtstreeks opgenomen contact, strekkend hetzij tot beïnvloeding van het marktgedrag van een bestaande of mogelijke concurrent hetzij tot beduiding aan zulk een concurrent van het aangenomen of voorgenomen marktgedrag(75). (198) Dus gedrag kan als een "onderling afgestemde feitelijke gedraging" onder artikel 81, lid 1, vallen, zelfs indien de partijen geen steun bieden aan een gemeenschappelijk plan dat hun activiteiten op de markt definieert, maar zij wel heimelijke middelen toepassen, of in overeenstemming daarmee handelen, die de coördinatie van hun commercieel gedrag bewerkstelligen(76). (199) Hoewel het concept van een onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 81, lid 1, niet alleen overleg vereist, maar tevens gedrag op de markt dat uit het overleg voortvloeit en een oorzakelijk verband daarmee, kan, totdat het tegendeel is bewezen, worden aangenomen dat ondernemingen die aan een dergelijk overleg deelnemen en op de markt actief blijven, de informatie die met concurrenten is uitgewisseld, in overweging nemen bij het bepalen van hun eigen gedrag op de markt, nog meer indien het overleg op reguliere basis en gedurende een lange periode plaatsvindt(77). (200) Vooral bij complexe inbreuken van lange duur is de Commissie niet verplicht om de inbreuk als slechts één vorm van onwettig gedrag te kenmerken. De concepten van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zijn plooibaar en kunnen elkaar overlappen. Het is zelfs mogelijk dat een dergelijk onderscheid in de realiteit niet gemaakt kan worden, omdat een inbreuk gelijktijdig de kenmerken van alle vormen van verboden gedrag kan vertegenwoordigen, terwijl een aantal uitingen, indien deze apart worden genomen, zuiver als één vorm in plaats van een andere vorm beschreven kunnen worden. Het zou analytisch gezien echter kunstmatig zijn om datgene wat duidelijk een doorlopende gemeenschappelijke onderneming is en één en hetzelfde algemene doel heeft, in verscheidene vormen van inbreuk onder te verdelen. Een kartel kan daarom tegelijkertijd een overeenkomst en een onderling afgestemde feitelijke gedraging vertegenwoordigen. Artikel 81 bepaalt geen specifieke categorie voor een complexe inbreuk van dit type(78). (201) In zijn PVC II-arrest verklaarde het Gerecht van eerste aanleg het volgende: "in de context van een complexe inbreuk waarbij veel producenten een aantal jaren hebben geprobeerd de markt tussen hen te reguleren, kan van de Commissie niet verwacht worden dat zij de inbreuk precies voor elke onderneming en elk gegeven moment classificeert, omdat artikel [81] van het Verdrag in ieder geval betrekking heeft op beide vormen van inbreuk."(79). (202) Een "overeenkomst" vereist met het oog op artikel 81, lid 1, niet dezelfde zekerheid die nodig zou zijn voor de tenuitvoerlegging van een commercieel contract in het civiele recht. Bovendien kan de term "overeenkomst" bij een complex kartel van lange duur niet alleen goed worden toegepast op algemene plannen of de uitdrukkelijk overeengekomen voorwaarden, maar tevens op de implementatie van datgene wat is overeengekomen op basis van dezelfde mechanismen en ten behoeve van hetzelfde gemeenschappelijke doel. (203) Hoewel een kartel een gezamenlijke onderneming is, kan elke deelnemer aan de overeenkomst een eigen specifieke rol spelen. Eén of meer deelnemers kunnen een dominante rol spelen als leider(s). Er kan sprake zijn van interne conflicten, rivaliteit of zelfs bedrog, maar dit houdt niet in dat de overeenkomst geen overeenkomst/onderling afgestemde feitelijke gedraging vertegenwoordigt voor de doeleinden van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst, waar sprake is van één gemeenschappelijke en doorlopende doelstelling. Een complex kartel kan worden gezien als één doorlopende inbreuk in het tijdsbestek waarin de inbreuk plaatsvond. De overeenkomst kan op gezette tijden zijn gewijzigd en de mechanismen kunnen zijn aangepast of versterkt om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen. (204) De Commissie heeft bij een complex kartel van lange duur, waarbij de diverse vertoonde onderling afgestemde feitelijke gedragingen en gesloten overeenkomsten deel uitmaken van een serie inspanningen van de ondernemingen teneinde een gemeenschappelijke doelstelling te bereiken of mededinging te voorkomen of te verstoren, het recht om deze als één doorlopende inbreuk te beschouwen. Zoals het Gerecht van eerste aanleg op dit punt constateerde in zaak T-7/89 (Hercules v. Commissie)(80), zou het opsplitsen van een dergelijk doorlopend gedrag, dat gekenmerkt wordt door één doel, door dit gedrag als een aantal aparte inbreuken te behandelen, een kunstmatige aangelegenheid zijn: "feit is dat de [ondernemingen] - gedurende een aantal jaren - deelnamen aan een geïntegreerde verzameling plannen die één inbreuk vertegenwoordigden, hetgeen zich in toenemende mate uitte in zowel onwettige overeenkomsten als onwettige onderling afgestemde feitelijke gedragingen.". (205) Het feit dat elke deelnemer in een kartel de rol kan spelen die past bij zijn eigen specifieke omstandigheden, ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheid voor de inbreuk in zijn geheel, met inbegrip van activiteiten van andere deelnemers, die hetzelfde onwettige doel dienen en hetzelfde averechtse effect op de mededinging hebben. Een onderneming die deelneemt aan de gemeenschappelijke onwettige onderneming via activiteiten die bijdragen aan de realisering van de gedeelde doelstelling is, voor de gehele periode waarin zij het gemeenschappelijke plan volgde, net zo verantwoordelijk voor de activiteiten van de andere deelnemers ingevolge dezelfde inbreuk. Dit is zeker het geval indien is aangetoond dat de betreffende onderneming zich bewust was van het onwettige gedrag van de andere deelnemers, dit redelijkerwijze kon hebben voorzien of zich hiervan bewust kon zijn geweest, en desalniettemin bereid was om het risico te nemen(81). 3. ÉÉN DOORLOPENDE INBREUK (206) Voor de periode van februari 1986 tot februari 1999 is er voldoende bewijs om het bestaan van één doorlopende collusie op de EER-markt voor methionine aan te tonen van Aventis, Nippon Soda en Degussa, die samen 60 % van deze markt vertegenwoordigen. Inderdaad hebben de partijen jegens elkaar uitdrukking gegeven aan hun gezamenlijke intentie om zich op een bepaalde manier op de markt te gedragen en zich aan een gemeenschappelijk plan te houden teneinde hun eigen commerciële gedrag te beperken. De overeenkomst om aan dit plan deel te nemen met het oog op beperking van de mededinging kan daarom ten minste worden teruggedateerd op februari 1986. Deze collusie had één mededingingbeperkend economisch doel: het voorkomen van prijsconcurrentie door overeenstemming te bereiken over richtprijzen en prijsverhogingen. (207) Dit plan, dat werd gesteund door Rhône-Poulenc, Nippon Soda en Degussa, is gedurende een periode van bijna 13 jaar ontwikkeld en uitgevoerd via een samenstel van heimelijke overeenkomsten, specifieke overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen met dezelfde gemeenschappelijke doelstelling, namelijk het elimineren van mededinging tussen de partijen. De deelnemers aan deze onwettige handelingen wisten of hadden moeten weten dat deze deel uitmaakten van een algemeen plan met het genoemde gemeenschappelijke doel(82). (208) Met het oog op de gemeenschappelijke opzet en de gemeenschappelijke doelstelling die de producenten doorlopend nastreefden teneinde mededinging in de methioninesector te elimineren, is de Commissie van mening dat het gedrag in kwestie één doorlopende inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst vertegenwoordigt. Deze overeenkomsten worden gedetailleerd beschreven in het feitelijke onderdeel van deze beschikking. Deze beschrijving wordt gestaafd door alomtegenwoordig en duidelijk bewijs, waarnaar in de tekst op systematische wijze wordt verwezen. Het gedrag in kwestie vertegenwoordigt daarom één doorlopende inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. (209) Hoewel rechtmatig gesteld kan worden dat de overeenkomsten tussen de producten alle kenmerken van een volledige "overeenkomst" bezitten, kan een aantal feitelijke elementen van het onwettige gedrag omschreven worden als een onderling afgestemde feitelijke gedraging, indien dat gepast is. (210) In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar betwist Degussa de bewering van de Commissie dat, hoewel de "topontmoetingen" (dat wil zeggen ontmoetingen op hoog niveau tussen divisiemanagers) in 1988 waren geëindigd, er sinds 1986 desalniettemin sprake was van een doorlopende inbreuk, omdat de frequentere "personeelsbijeenkomsten" werden voortgezet en niet werden onderbroken. Degussa stelt dat het onmogelijk is dat er na beëindiging van de bijeenkomsten op hoog niveau besluiten zouden zijn genomen of overeenkomsten zouden zijn gesloten op "personeelsniveau". Verder beweert Degussa met klem dat de Commissie geen continuïteit tussen de twee categorieën bijeenkomsten kan aantonen, noch kan aangeven wie aan de vooronderstelde bijeenkomsten op "personeelsniveau" zou hebben deelgenomen. (211) Volgens Degussa hielden de bijeenkomsten eind 1988 op en nam Degussa voor het eerst aan de inbreuk deel op de bijeenkomst die halverwege 1992 werd gehouden(83). (212) Met het oog op de overwegingen 95 tot en met 125 moet het argument dat er geen sprake was van voortzetting van de onwettige regeling tussen 1988 en 1992, worden verworpen. Zoals staat vermeld in overweging 97, is het niet alleen zo dat geen van de deelnemers ooit blijk gaf van de intentie om de overeenkomsten te beëindigen, maar werd het bestaan van het kartel zelfs nooit onderbroken. In de overwegingen 95 tot en met 125 wordt aangetoond dat de deelnemers deel bleven nemen aan bijeenkomsten gedurende 1989, 1990 en 1992, zonder zichzelf publiekelijk te distantiëren van hetgeen op deze bijeenkomsten plaatsvond. Met het oog op de duidelijk mededingingbeperkende aard van de eerdere bijeenkomsten, toont het gebrek aan bewijs voor het feit dat de deelname aan de bijeenkomsten zonder mededingingbeperkende intentie plaatsvond, aan dat de onwettige regeling in feite werd voortgezet(84). De vraag of de overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen daadwerkelijk werden uitgevoerd, wordt aan de orde gesteld in de overwegingen 278 tot en met 281. 4. BEPERKING VAN DE MEDEDINGING (213) Artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst noemen uitdrukkelijk als mededingingsbeperkingen overeenkomsten die - direct of indirect de verkoopprijzen of andere contractuele voorwaarden bepalen, - de productie beperken of controleren, - de markten of voorzieningsbronnen verdelen. (214) In het samenstel van overeenkomsten en regelingen die in deze zaak worden beschouwd, kunnen de volgende relevante elementen worden gevonden teneinde een inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst aan te tonen: - de overeenkomst inzake richt- en minimumprijzen, - de overeenkomst inzake gezamenlijke prijsverhogingen, - de georkestreerde uitvoering van deze prijsverhogingen op de verschillende markten, - de uitwisseling van informatie over verkoopcijfers teneinde de behaalde marktaandelen te controleren, - de georkestreerde prijsstellingen voor aparte klanten, - het georkestreerd beperken of "vasthouden" van import van buiten de Gemeenschap teneinde het succes van de prijsverhogingen te waarborgen, - de deelname aan reguliere bijeenkomsten en andere contacten teneinde de bovenstaande beperkingen te bereiken en deze waar nodig uit te voeren en/of te wijzigen. (215) Dit soort overeenkomsten heeft als doel de beperking van mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. Aangezien de prijs het belangrijkste instrument voor mededinging is, waren de diverse heimelijke overeenkomsten en mechanismen die door de producenten werden overeengekomen, uiteindelijk allemaal gericht op het verhogen van de prijzen in hun voordeel en boven het niveau zoals dat bepaald zou worden bij vrije mededinging. (216) Om te concluderen dat artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst van toepassing zijn, is het niet noodzakelijk om de feitelijke gevolgen van een overeenkomst voor de mededinging in overweging te nemen indien eenmaal is aangetoond dat de overeenkomsten als doel hadden de mededinging te beperken(85). (217) Het kartel had echter tevens een beperkende invloed op de mededinging. De richtprijzen en prijsverhogingen, die de belangrijkste doelstelling waren van het kartel, werden overeengekomen, bij klanten aangekondigd en in de gehele EER toegepast. (218) In hun antwoorden op de mededeling van punten van bezwaar beweren Degussa en Nippon Soda dat de Commissie niet heeft aangetoond dat er sprake was van een daadwerkelijke beperkende invloed op de mededinging. De beperkende invloed van de betreffende overeenkomsten wordt gedetailleerder aangetoond in de overwegingen 271 tot en met 291 hieronder. 5. GEVOLGEN VOOR DE HANDEL TUSSEN LIDSTATEN EN TUSSEN OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN VAN DE EER (219) De doorlopende overeenkomst tussen de producenten had een merkbare invloed op de handel tussen lidstaten van de Gemeenschap en partijen bij de EER-overeenkomst. (220) Artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag is gericht op overeenkomsten die het bereiken van een gemeenschappelijke markt tussen de lidstaten kunnen verhinderen, door nationale markten op te delen of door de structuur van de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt te beïnvloeden. Op gelijksoortige wijze is artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst gericht op overeenkomsten die de totstandbrenging van een homogene Europese Economische Ruimte ondermijnen. (221) Zoals is aangetoond in de afdeling "Intracommunautaire handel" (overweging 50), wordt de methioninemarkt gekenmerkt door een substantieel handelsvolume tussen de lidstaten. Er was tevens sprake van een aanzienlijk handelsvolume tussen de Gemeenschap en EVA-staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst. Noorwegen importeert 100 % van de benodigde methionine, voornamelijk uit de Gemeenschap, net als Oostenrijk, Finland en Zweden dat vóór de toetreding deden. (222) De toepassing van artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst op een kartel is echter niet beperkt tot dat deel van de verkoop van de leden dat daadwerkelijk betrekking heeft op de overdracht van goederen van de ene staat naar de andere. Noch is het voor de toepassing van deze bepalingen noodzakelijk om aan te tonen dat de contacten van elke deelnemer op zich, tegenover het kartel als geheel, de handel tussen lidstaten beïnvloedden(86). (223) In dit geval hadden de kartelovereenkomsten betrekking op meer dan twee derde van alle handel in de Europese Gemeenschap en de EER in deze belangrijke industriële sector. Het bestaan van mechanismen voor prijsbepaling en quota moet hebben geresulteerd of zou waarschijnlijk resulteren in de automatische afwijking van handelspatronen van de koers die deze normaliter zouden hebben gevolgd(87). 6. MEDEDINGINGSBEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP OOSTENRIJK, FINLAND, NOORWEGEN EN ZWEDEN (224) De EER-overeenkomst is op 1 januari 1994 in werking getreden. Voor de periode waarin het kartel vóór die datum bestond, is de enige bepaling die van toepassing is op deze procedure, artikel 81 van het EG-Verdrag. Artikel 81 heeft geen betrekking op mededingingsbeperkingen door kartelovereenkomsten in Oostenrijk, Finland, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zweden (vóór 1 januari 1994 EVA-staten). (225) In de periode van 1 januari tot en met 31 december 1994 waren de bepalingen van de EER-overeenkomst van toepassing op de zes EVA-staten Het kartel heeft daarom zowel artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst als artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag overtreden. De Commissie is bevoegd om beide bepalingen toe te passen. De beperking van mededinging in de zes EVA-staten tijdens deze periode van één jaar valt onder artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. (226) Na de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Gemeenschap op 1 januari 1995, werd artikel 81, lid 1, van het Verdrag van toepassing op het kartel in zoverre dit betrekking had op de mededinging op deze markten. De activiteiten van het kartel in Noorwegen bleven een inbreuk vormen op artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. (227) In de praktijk komt dit erop neer dat de activiteiten van het kartel in Oostenrijk, Finland, Noorwegen en Zweden vanaf 1 januari 1994 onder de mededingingsregels van de EER en/of de Gemeenschap vallen. C. ADRESSATEN 1. TOEPASSELIJKE BEGINSELEN (228) Om de adressaten van deze beschikking te bepalen, is het noodzakelijk om de wettelijke entiteiten vast te stellen die verantwoordelijk zijn voor de inbreuk. (229) Het voorwerp van de mededingingsregels van de Gemeenschap en de EER is de "onderneming", een concept dat niet identiek is aan het concept van een rechtspersoon in het nationale handelsrecht of fiscale recht. De term "onderneming" wordt niet gedefinieerd in het Verdrag. Hij kan echter verwijzen naar alle entiteiten die betrokken zijn bij een commerciële activiteit. (230) In deze omstandigheden is het wellicht mogelijk om de gehele groep of de aparte subgroepen of dochtermaatschappijen als de desbetreffende "onderneming" te behandelen, met het oog op artikel 81 van het Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst. In dit opzicht is het noodzakelijk om aan te tonen dat de dochtermaatschappij "geen onafhankelijke besluiten neemt aangaande haar gedrag op de markt, maar in alle wezenlijke opzichten de instructies uitvoert die zij van de moedermaatschappij heeft gekregen", teneinde te bepalen of een moedermaatschappij verantwoordelijk moet worden gehouden voor onwettig gedrag van een dochtermaatschappij(88). In de zaken AEG-Telefunken(89) en BPB Industries(90) bepaalde het Hof dat indien een dochtermaatschappij een volledige dochtermaatschappij is, het in principe noodzakelijkerwijs het beleid volgt zoals dat is uiteengezet door de moedermaatschappij. (231) In de zaak Stora Kopparbergs Bergslags AB(91) handhaafde het Hof de bevinding van het Gerecht van eerste aanleg dat een moedermaatschappij aansprakelijk is voor het gedrag van haar dochtermaatschappij, daarbij verklarende dat "gezien het feit dat [de] dochtermaatschappij een volledige dochtermaatschappij was, het GEA rechtmatig kon aannemen (...) dat de moedermaatschappij feitelijk doorslaggevende invloed op het gedrag van haar dochtermaatschappij uitoefende, met name omdat men had geconstateerd dat (...) [de moedermaatschappij] zich tijdens de administratieve procedure had gepresenteerd als (...) de enige gesprekspartner van de Commissie aangaande de betreffende inbreuk". Dit bevestigt de vooronderstelling dat de moedermaatschappij van een volle dochtermaatschappij doorslaggevende invloed uitoefent op het gedrag van haar dochtermaatschappij. In de aangehaalde zaak werd de rechtsgeldigheid van deze vooronderstelling bevestigd door een extra indicatie, namelijk het gedrag van de moedermaatschappij. (232) Indien wordt bevonden dat er gedurende een bepaalde periode een inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en/of artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst heeft plaatsgevonden, is het noodzakelijk om de natuurlijke persoon of rechtspersoon vast te stellen die verantwoordelijk was voor de activiteiten van de onderneming ten tijde van de inbreuk. (233) Indien een onderneming inbreuk maakt op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en/of artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst, de activa die als middel voor de inbreuk dienden later vervreemdt en zich daarbij uit de betreffende markt terugtrekt, dan wordt de betreffende onderneming nog steeds verantwoordelijk gehouden voor de inbreuk gedurende de betreffende periode, indien de onderneming nog steeds bestaat(92). 2. ADRESSATEN VAN DE BESCHIKKING (234) In deze zaak heeft Rhône-Poulenc sinds het einde of het vooronderstelde einde van zijn betrokkenheid bij de inbreuk zijn rechtsvorm gewijzigd. (235) Een wijziging van de rechtsvorm of bedrijfsidentiteit ontslaat een onderneming echter niet van aansprakelijkheid voor geldboeten vanwege mededingingbeperkend gedrag. De aansprakelijkheid voor een geldboete kan dus overgaan op een opvolger indien de bedrijfsidentiteit die de inbreuk gemaakt heeft wettelijk niet meer bestaat. (236) Dit omdat het onderwerp van de mededingingsregels in het EG-Verdrag (en de EER-overeenkomst) de onderneming is, een concept dat niet per se identiek hoeft te zijn aan het concept van een rechtspersoon in nationaal handelsrecht, vennootschapsrecht of fiscaal recht. (237) De term "onderneming" wordt niet gedefinieerd in het EG-Verdrag. Hij kan verwijzen naar alle entiteiten die betrokken zijn bij een commerciële activiteit. In het geval van een grote internationale onderneming kunnen de talloze dochtermaatschappijen, het complexe netwerk van eigendom en beleggingen en de organisatie voor bestuursdoeleinden van de activiteiten van de groep in verscheidene operationele of functionele divisies en/of geografische gebieden, die niet per se hoeven te corresponderen met de bedrijfsstructuur, complicaties veroorzaken. Het Gerecht van eerste aanleg heeft bevonden dat "artikel 81, lid 1, van het Verdrag gericht is op economische eenheden die uit een unitaire organisatie bestaan van persoonlijke, materiële en immateriële elementen, die op de lange termijn een specifieke economische doelstelling nastreven en kunnen bijdragen aan het maken van het soort inbreuk waarnaar in de bepaling verwezen wordt"(93). (238) Hoewel het voorwerp van de mededingingsregels betrekking heeft op ondernemingen, vereisen de tenuitvoerlegging van de verordeningen en de oplegging en inning van geldboeten dat er een specifieke rechtspersoon wordt aangewezen die verantwoordelijk is voor het gedrag van de betreffende onderneming, waarop de procedure kan worden gericht. (239) Zoals het Gerecht van eerste aanleg constateerde in zaak T-6/89 (Enichem Anic v. Commissie)(94), dient men voor de periode tussen het moment waarop de inbreuk is gemaakt en de periode waarin de voor de activiteiten van de betreffende onderneming verantwoordelijke persoon wettelijk niet meer bestond, eerst de combinatie van fysieke en menselijke elementen te vinden die aan het maken van de inbreuk hebben bijgedragen, om vervolgens de persoon aan te wijzen die op dit moment voor de activiteiten verantwoordelijk is. (240) De rechtspersoon of vennootschap waaraan de geldboete wordt opgelegd, kan daarom verschillen van de persoon of vennootschap zoals die bestond op het moment waarop de inbreuk werd gemaakt. (241) In het geval van Rhône-Poulenc, zoals wordt aangegeven in de overwegingen 10 tot en met 17, betekent de volledige fusie met Hoechst om Aventis te vormen dat de verantwoordelijkheid overgaat op de nieuwe entiteit. Er is sprake van een duidelijke continuïteit tussen Rhône-Poulenc en de nieuwe entiteit waarin het bedrijf is ondergebracht. Rhône-Poulenc heeft wettelijk opgehouden te bestaan en de rechtspersoonlijkheid alsmede alle fysieke en personele elementen zijn overgedragen aan Aventis SA. (242) Naast de overgang van aansprakelijkheid van Rhône-Poulenc op Aventis (hierboven besproken) dient tevens de toekenning van aansprakelijkheid aan de dochtermaatschappij of de moedermaatschappij te worden besproken. De Commissie heeft haar mededeling van punten van bezwaar gericht tot zowel Aventis SA als AAN. (243) In dit opzicht is Aventis SA van mening dat de definitieve beschikking uitsluitend gericht moet worden tot zijn dochtermaatschappij AAN, voorheen RPAN. Ter onderbouwing hiervan voert Aventis aan(95) dat AAN en zijn dochtermaatschappijen een zelfredzame subgroep vormen van de Rhône-Poulenc-groep (nu Aventis), waarbij de betrokkenheid van de uiteindelijke moedermaatschappij Aventis SA beperkt is tot de uitoefening van toezichthoudende taken, zoals die gebruikelijk zijn voor aandeelhouders met een meerderheidsbelang, dat het richten van de beschikking tot AAN het onnodig in gevaar brengen van de reputatie van Hoechst AG (waarmee Rhône-Poulenc in december 1999 fuseerde) en Aventis SA (de uiteindelijke moedermaatschappij van de gefuseerde entiteit) zou voorkomen, dat, indien binnen een groep van bedrijven de zakelijke verantwoordelijkheid voor een bepaalde bedrijfstak zo duidelijk is toegewezen aan en wordt verzorgd door één vaste subgroep, er geen sprake kan zijn van een recht op keuze voor het richten van de beschikking van de Commissie tot de moedermaatschappij of tot de aangesloten dochtermaatschappijen die binnen een groep verantwoordelijk zijn, en ten slotte dat Aventis SA de Commissie snel na ontvangst van de mededeling van punten van bezwaar had bericht dat de beschikking tot AAN gericht had moeten worden en dat Aventis SA stelt dat het zichzelf niet als de juiste adressaat presenteerde gedurende de volledige procedure. (244) RPAN (nu AAN) was de entiteit die binnen Rhône-Poulenc verantwoordelijk was voor de methioninesector tijdens de gehele periode van de inbreuk. Zijn directe deelname aan het kartel wordt aangetoond door de feiten en wordt niet betwist. De Commissie is echter van mening dat zowel RPAN (nu AAN) als Rhône-Poulenc (nu Aventis) verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het gedrag gedurende de periode waarin de inbreuk plaatsvond. Naast het feit dat Rhône-Poulenc SA (en later Aventis SA) de enige aandeelhouder van RPAN was gedurende de gehele periode waarin de inbreuk plaatsvond (zie de overwegingen 230 en 231), was het bedrijf de enige gesprekspartner van de Commissie tijdens de administratieve procedures (het bedrijf heeft twee verklaringen ingediend!) en benaderde het de Commissie uit eigen beweging en op vrijwillige basis nog voordat het de mededeling van punten van bezwaar ontvangen had. Op geen enkel moment ontkende het bedrijf dat het zich bewust was van de kartels waarbij RPAN direct was betrokken, en op geen enkel moment vóór de ontvangst van de mededeling van punten van bezwaar betwistte het de tenlastelegging van de inbreuk. (245) Bovendien vertegenwoordigden de wettelijke vertegenwoordigers van Aventis gedurende de gehele procedure zowel Aventis SA als AAN. Op 21 december 2001 berichtte de juridisch adviseur van Aventis SA en AAN de Commissie inderdaad dat de partijen namens beide bedrijven één antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie zouden geven. (246) Opgemerkt zij tevens dat RPAN direct verbonden was met de divisie voor diergeneeskunde en gewasbescherming van Rhône-Poulenc (nu Aventis Agriculture), een volle dochtermaatschappij, en dat het hieraan direct verantwoording aflegde. Op haar beurt volgde de divisie voor diergeneeskunde en gewasbescherming van Rhône-Poulenc instructies van Rhône-Poulenc, de uiteindelijke moedermaatschappij die verantwoordelijk was voor het bestuur van de groep: de [ ]* van het bedrijf, [ ]* (die later bij Aventis Agriculture in dienst trad) is tevens een lid van het uitvoerend comité van Rhône-Poulenc (nu Aventis). (247) Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat Aventis SA (voorheen Rhône-Poulenc) evenzeer verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gedrag van zijn dochtermaatschappij gedurende de periode waarin de inbreuk plaatsvond. In de omstandigheden van deze zaak lijkt het gepast om de beschikking zowel tot AAN als tot Aventis SA te richten. Zij dienen gezamenlijk en afzonderlijk aansprakelijk te worden gesteld voor geldboeten. (248) In het geval van Degussa is het enige probleem de overgang van aansprakelijkheid. Tot de fusie met Hüls AG in 1998 om Degussa-Hüls AG te vormen, was Degussa AG (Frankfurt am Main) het bedrijf dat direct bij de kartelovereenkomsten was betrokken. Via een volledige fusie met Hüls hield Degussa AG (Frankfurt am Main) wettelijk op te bestaan en werden zijn verantwoordelijkheden en activiteiten overgedragen aan de nieuwe entiteit Degussa-Hüls AG. De daaropvolgende fusie tussen Degussa-Hüls en SKW Trostberg AG om in 2001 Degussa AG (Düsseldorf) te vormen, betekende dat de verantwoordelijkheid overging op de nieuwe entiteit waarin het bedrijf is ondergebracht. De beschikking wordt daarom gericht tot Degussa AG. (249) In dit opzicht voert Degussa aan dat de Commissie bij het berekenen van de geldboete alleen rekening moet houden met de economische omvang van het "oude" Degussa AG (Frankfurt am Main), gegeven het feit dat daaropvolgende fusies de positie van het bedrijf op de methioninemarkt niet hebben gewijzigd. De feitelijke invloed op de relevante markt van de betreffende ondernemingen met inachtneming van de economische omvang wordt behandeld in overweging 297 en volgende. (250) Het staat vast dat Nippon Soda direct en autonoom aan het kartel deelnam. Dientengevolge draagt de groep in zijn geheel verantwoordelijkheid voor de inbreuk en wordt de onderhavige beschikking tot de groep in zijn geheel gericht. D. DUUR VAN DE INBREUK (251) Hoewel er vóór de eerste multilaterale bijeenkomst sprake was van bilaterale contacten tussen methionineproducenten, beperkt de Commissie haar evaluatie in het kader van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst, alsmede de toepassing van geldboeten, tot de periode vanaf februari 1986, toen de eerste bekende multilaterale kartelbijeenkomst werd gehouden (zie de overwegingen 82 tot en met 85). (252) Zoals de documentatie en informatie van Nippon Soda aantonen, was het op de eerste multilaterale kartelbijeenkomst dat de deelnemers op divisieniveau overeenkwamen om quota vast te leggen, prijzen vast te stellen en reguliere bijeenkomsten te organiseren op zowel "top-" als "personeelsniveau". (253) Rhône-Poulenc, Degussa en Nippon Soda namen aan deze overeenkomst deel. Rhône-Poulenc bevestigt, zij het met minder precisie dan Nippon Soda, dat het kartel midden jaren tachtig moet zijn ontstaan (Rhône-Poulenc spreekt over 1985). Dankzij de gedetailleerde verklaring en de in de tijd samenvallende documenten van Nippon Soda inzake de werking van het kartel in de jaren tachtig, kan de Commissie de totstandkoming van het kartel plaatsen in februari 1986 (zie de overwegingen 82 tot en met 85). Degussa stelt dat het niet aan de inbreuk deelnam tot halverwege 1992. Degussa bekent twee bijeenkomsten daarvoor en stelt dat deze niet gerelateerd waren aan de "topontmoetingen" (zie de overwegingen 124 en 125). De Commissie kan dit verhaal omtrent de gebeurtenissen niet accepteren. In het feitelijke onderdeel van deze beschikking is duidelijk aangetoond dat Degussa feitelijk vanaf begin 1986 betrokken was bij de inbreuk (zie onder andere de overwegingen 82 tot en met 89 en 96 tot en met 121). (254) Merk op dat het kartel, in zoverre het invloed had op Oostenrijk, Finland, Noorwegen en Zweden, geen inbreuk op de mededingingsregels uitmaakt vóór de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst op 1 januari 1994. (255) Hoewel de oorspronkelijke kartelbijeenkomsten ("topontmoetingen" die één of twee keer per jaar werden gehouden) eind 1988 in hun oorspronkelijke vorm werden beëindigd (nadat één lid had aangekondigd de overeenkomsten te beëindigen), toont het bewijs uit het dossier van de Commissie duidelijk aan dat de resterende partijen niet alleen nooit blijk gaven van enige intentie de overeenkomsten te beëindigen, maar dat de activiteiten van het kartel tevens onverminderd doorgingen tot februari 1999, in tegenstelling tot wat Degussa en Aventis hebben aangevoerd. (256) Zoals is aangetoond in het feitelijke onderdeel van deze beschikking, kan de gewijzigde situatie, die ontstond door één lid dat de overeenkomsten beëindigde, en de markttoetreding van Monsanto met zijn analoge vloeibare product, de resterende partijen hebben gedwongen om hun collusie aan te passen. De basisstructuur van het plan vond echter doorgang en werd aangepast aan de veranderende omstandigheden. Dit vertegenwoordigt geen formatie van een nieuw kartel, maar geeft slechts uitdrukking aan de organische ontwikkeling van een complex collusieplan. (257) Het kartel werd voortgezet tot februari 1999. Hoewel de trilaterale bijeenkomsten van Degussa, Rhône-Poulenc en Nippon Soda halverwege 1998 geëindigd zijn, werden de contacten niet beëindigd (aangenomen dat deze beëindigd werden) tot februari 1999 (bijeenkomst op 4 februari 1999 in Nancy). (258) Degussa stelt dat de Commissie de bijeenkomst in Kopenhagen in 1997 wat betreft Degussa als de laatste datum voor de inbreuk dient te beschouwen. Bovendien beweert Degussa dat de Commissie niet heeft aangegeven hoe lang Degussa volgens haar bij het kartel betrokken is geweest. Degussa maakt op dat de Commissie vooronderstelt dat Degussa tot halverwege 1998 heeft deelgenomen. (259) De Commissie moet deze argumenten verwerpen. Ten eerste heeft de Commissie in de punten 61 en 99 van de mededeling van punten van bezwaar (Duitse versie) duidelijk aangegeven dat zij van mening is dat Degussa tot februari 1999 aan de inbreuk heeft deelgenomen. Degussa kan daarom niet stellen dat er inbreuk is gemaakt op zijn rechten van verdediging indien de Commissie van mening is dat Degussa tot na halverwege 1998 aan het kartel had deelgenomen. Ten tweede heeft de Commissie voldoende aangetoond dat de deelname van Degussa feitelijk werd voortgezet tot aan het vooronderstelde einde van het kartel in februari 1999 (zie de overwegingen 182 tot en met 185). E. CORRIGERENDE MAATREGELEN 1. ARTIKEL 3 VAN VERORDENING Nr. 17 (260) Indien de Commissie concludeert dat er sprake is van een inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag of artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst, dan kan zij van de betreffende ondernemingen eisen dat de genoemde inbreuk wordt beëindigd overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 17(96). (261) In deze omstandigheden verklaarde de Commissie in haar mededeling van punten van bezwaar dat het niet mogelijk was om met absolute zekerheid vast te stellen dat de inbreuk was beëindigd. (262) In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar benadrukt Aventis dat het overtuigd is van de volledige beëindiging van de betrokkenheid van AAN bij onwettige overeenkomsten sinds het begin van februari 1999, een aantal maanden voordat het bedrijf de Commissie benaderde om het methioninekartel te onthullen. Nippon Soda gaf aan dat het zijn deelname had beëindigd in februari 1999. Degussa beweert dat zijn deelname in 1997 werd beëindigd. (263) Niettegenstaande deze bevindingen, en teneinde twijfel weg te nemen, is het noodzakelijk om van de ondernemingen die actief blijven op de methioninemarkt en tot welke deze beschikking is gericht, te eisen dat de inbreuk tot een einde wordt gebracht, indien dat niet reeds is gebeurd, en dat van nu af aan wordt afgezien van overeenkomsten, onderling afgestemde feitelijke gedragingen of besluiten van ondernemersverenigingen die dezelfde of gelijksoortige doelstelling en/of gevolgen kunnen hebben. 2. ARTIKEL 15, LID 2, VAN VERORDENING Nr. 17 ALGEMENE OVERWEGINGEN (264) Krachtens artikel 15, lid 2, van Verordening nr. 17 kan de Commissie besluiten om aan ondernemingen geldboeten op te leggen van 1000 tot 1 miljoen EUR, of een hogere som, mits deze niet hoger ligt dan 10 % van de omzet in het voorafgaande boekjaar van elk van de ondernemingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen, indien deze opzettelijk of door nalatigheid artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en/of artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst hebben overtreden. (265) Bij het vaststellen van de geldboete dient de Commissie alle relevante omstandigheden in acht te nemen, met name de ernst en de duur van de inbreuk, de twee criteria waarnaar expliciet wordt verwezen in artikel 15, lid 2, van Verordening nr. 17. (266) De rol die door elke bij de inbreuk betrokken onderneming is gespeeld wordt per geval geëvalueerd. De Commissie zal bij de opgelegde geldboete met name verzwarende of verzachtende omstandigheden tot uitdrukking laten komen en de mededeling betreffende het niet opleggen of het verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen(97) toepassen waar dat gewenst is. (267) Bij het bepalen van de ernst van de inbreuk zal de Commissie rekening houden met de aard, de feitelijke invloed op de markt (waar deze meetbaar is) en de omvang van de desbetreffende markt. De rol die door elke bij de inbreuk betrokken onderneming is gespeeld, wordt per geval geëvalueerd. DE HOOGTE VAN DE GELDBOETE (268) Het kartel vertegenwoordigde een doelbewuste inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en 53, lid 1, van de EER-overeenkomst: toonaangevende producenten van methionine zetten samen een geheim en geïnstitutionaliseerd systeem op dat bedoeld was om de mededinging in een belangrijke bedrijfstak te beperken, zich daarbij volledig bewust zijnde van het beperkende karakter van hun activiteiten en bovendien de onwettigheid daarvan. 1. Het basisbedrag (269) Het basisbedrag wordt bepaald in overeenstemming met de ernst en duur van de inbreuk. Ernst (270) Bij het bepalen van de ernst van de inbreuk houdt de Commissie rekening met de aard, de feitelijke invloed op de markt (waar deze meetbaar is) en de omvang van de desbetreffende geografische markt. Aard van de inbreuk (271) Uit de feiten die hierboven uiteen zijn gezet, volgt dat deze inbreuk bestond uit praktijken met betrekking tot het verdelen van de markt en het vaststellen van prijzen, die alleen al vanwege hun aard de ernstigste inbreuken op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst vormen. (272) Bij de kartelovereenkomsten waren grote ondernemers in de EER betrokken en de overeenkomsten werden in elk deelnemend bedrijf op hoog niveau bedacht, gestuurd en aangemoedigd(98). Alleen al door zijn aard leidt de uitvoering van een kartelovereenkomst van dit type automatisch tot een belangrijke verstoring van de mededinging, waarbij uitsluitend producenten die aan het kartel deelnemen, gebaat zijn en hetgeen uiterst schadelijk is voor klanten en uiteindelijk het grote publiek. (273) De Commissie is daarom van mening dat deze inbreuk, alleen al vanwege de aard, een zeer ernstige overtreding is van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. (274) Nippon Soda stelt dat de Commissie bij het bepalen van de aard van de overeenkomst (teneinde een geldboete vast te stellen) de werkelijke ernst van de inbreuk niet voldoende heeft aangetoond, hoewel het bedrijf niet betwist dat de inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst zelf is aangetoond. In dit opzicht voert Nippon Soda aan dat het kartel niet alleen het vermogen (met name het aangetoonde vermogen) miste om enige invloed van betekenis uit te oefenen op de Europese markt, maar op zichzelf tevens ineffectief was. Volgens Nippon Soda tonen de documenten van de Commissie aan dat degenen die de bijeenkomsten bijwoonden, nauwelijks of niet in staat waren om de markt te sturen, zoals men zou verwachten van een effectief kartel. (275) De Commissie verwerpt deze benadering. Ten eerste is aangetoond (zie de overwegingen 276 tot en met 291) dat de inbreuk invloed had op de methioninemarkt van de EER. Ten tweede bewijst het feit dat het kartel niet alle door de leden gewenste resultaten bereikt heeft, op geen enkele wijze dat het kartel geen invloed op de markt had. Het is duidelijk dat kartels die gericht zijn op het vaststellen van prijzen en het verdelen van de markt, vanwege hun aard een goede werking van de gemeenschappelijke markt in gevaar brengen. Van belang is dat het normale concurrerentiepatroon dat de gemeenschappelijke markt voor methionine beheerst zou hebben, vervangen werd door een systeem van collusie dat betrekking had op de prijs van het product, het belangrijkste onderdeel van mededinging. In dat opzicht wordt de inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst als zeer ernstig beschouwd. De feitelijke invloed van de inbreuk op de methioninemarkt in de EER (276) De inbreuk is gemaakt door ondernemingen die tijdens de relevante periode het leeuwendeel(99) van de wereldmarkt en Europese markten voor methionine in handen hadden. Bovendien waren de overeenkomsten specifiek gericht op het verhogen van prijzen boven het normale niveau en het beperken van de verkochte hoeveelheden. Gezien het feit dat deze overeenkomsten werden uitgevoerd, hadden ze een wezenlijke invloed op de markt. (277) Het is niet nodig om de mate waarin de prijzen verschilden van de anderszins mogelijk toegepaste prijzen bij het ontbreken van deze overeenkomsten op gedetailleerde wijze te kwantificeren. Inderdaad kan dit niet altijd op betrouwbare wijze gemeten worden, omdat een aantal externe factoren gelijktijdig trends in de prijs van het product kan hebben beïnvloed, waardoor het extreem moeilijk is om conclusies te trekken over het relatieve belang van alle mogelijke oorzakelijke invloeden. (278) De kartelovereenkomsten werden echter uitgevoerd. Gedurende het bestaan van het kartel wisselden de partijen verkoopcijfers uit, op basis waarvan de partijen nieuwe richtprijzen overeenkwamen, zoals Degussa bevestigt in zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie (zie de overwegingen 88, 128, 130, 139, 150 en 154). De uitwisseling van deze verkoopcijfers en marktaandelen lag ten grondslag aan de aanhoudende prijsdruk en vormde bijgevolg een cruciaal element van het kartel. In de praktijk werden de nieuwe richtprijzen daadwerkelijk bij klanten aangekondigd, normaliter via vakbladen (zie de overwegingen 88, 136, 157 en 167). De partijen controleerden nauwgezet de uitvoering van de overeenkomsten door regelmatig multilaterale en bilaterale bijeenkomsten te organiseren. Op deze bijeenkomsten wisselden de partijen verkoopcijfers uit, bespraken zij marktprijzen (zodat de partijen konden controleren of de overeengekomen richtprijzen doorgang hadden gevonden) en bereikten zij eventueel overeenstemming over aanpassingen van richtprijzen (zie bijvoorbeeld de overwegingen 88, 128, 130, 139, 150 en 154). (279) Hoewel de partijen (die praktisch alle methionineproductie in handen hadden) zich gedurende de eerste jaren van het kartel konden richten op het verhogen van methionineprijzen (zie de overwegingen 98, 103, 106, 112, 128, 136 en 137), werd dit steeds moeilijker toen Monsanto (Novus) tot de markt toetrad. Toen de prijzen door de toetreding van Monsanto tot de methioninemarkt en een algemene afname in de vraag (Rhône-Poulenc spreekt over 30 % in de zomer en herfst van 1989) aanzienlijk begonnen te dalen, lukte het de kartelleden desalniettemin om deze neerwaartse trend via gezamenlijke inspanningen om te buigen: van juli 1990 tot 1992-1993 werden de prijzen met succes verhoogd. Daarna richtten hun inspanningen zich op het handhaven van de bestaande prijzen(zie bijvoorbeeld de overwegingen 137, 152, 153 en 160). (280) Dit wordt bevestigd door een door Nippon Soda ingediende notitie met betrekking tot een bijeenkomst die op 17 mei 1993 werd gehouden(100), waaruit blijkt dat de prijzen op de methioninemarkt stegen. Het lukte Degussa om methionine voor een prijs van 6,80 DEM/kg aan één van zijn grotere klanten, Cebeco, te verkopen. Vóór de bijeenkomst op 7 november 1990 bedroegen de prijzen nog steeds 2,50 USD/kg (4,05 DEM/kg(101)). Zoals staat vermeld in overweging 112, kwamen de kartelleden op de bijeenkomst in november 1990 overeen om de prijzen te verhogen van 2,50 USD/kg naar 2,80 USD/kg (4,51 DEM/kg(102)). Nippon Soda noemt hogere dollarprijzen: de eerste verhoging in januari (1991) had de dollarprijs omhoog moeten drijven naar 3,30-3,50/kg (gelijk aan 5,10 DEM/kg, volgens eigen informatie van Nippon Soda; 5,31 DEM/kg - 5,64 DEM/kg op basis van de cijfers van Eurostat(103)) en de tweede verhoging had de prijs omhoog moeten drijven naar 3,60/3,70 USD/kg (5,80 DEM/kg - 5,92 DEM/kg(104)). (281) Met het oog op het bovenstaande en de inspanningen die elke deelnemer in de complexe organisatie van het kartel verrichtte, bestaat er geen twijfel dat de mededingingbeperkende overeenkomst tijdens de relevante periode van de inbreuk werd uitgevoerd. Een dergelijke doorlopende toepassing gedurende een periode van meer dan tien jaar moet wel een grote invloed op de markt gehad hebben. Dat dit inderdaad zo was blijkt uit de overwegingen 279 en 280. (282) Nippon Soda voert aan dat zijn vermogen om aanzienlijke schade aan andere ondernemers of klanten te berokkenen op markten waarover de Commissie rechtsbevoegdheid heeft, praktisch nihil is, omdat het bedrijf zelf niets in de EER verkoopt en slechts een passieve rol in het kartel speelt. Nippon Soda verkoopt zijn methionine aan Mitsui in Japan, dat het product vervolgens verkoopt in de EER, waar het een geschat marktaandeel heeft van slechts [ ]*. Daarnaast voert Nippon Soda aan dat het kartel op zichzelf ineffectief was (zie de overwegingen 274 en 275). Volgens Nippon Soda toont het bewijs in het dossier van de Commissie aan dat de deelnemers de markt slechts in beperkte mate konden beïnvloeden. Nippon Soda voert inderdaad aan dat de producenten in de praktijk noch over het vermogen noch over de wil beschikten om de marktprijs daadwerkelijk vast te stellen, ongeacht de besprekingen op de bijeenkomsten. Om zijn argumenten te onderbouwen, citeert Nippon Soda het eigen bewijs van de Commissie voor de periode 1992-1993, waaruit blijkt dat de prijzen geregeld tot onder de richtprijs van 6,20 DEM/kg daalden. (283) Bovendien bleek dat de leden van het vooronderstelde kartel in een dusdanige mate "vals speelden", dat de "bestaansreden" van de bijeenkomsten geleidelijk aan verlorenging en de bijeenkomsten uiteindelijk niets meer waren dan sociale evenementen, alvorens geheel te verdwijnen. Hoewel Nippon Soda het ermee eens is dat geen van deze factoren een bedrijf vrijpleit van de bevinding dat het bedrijf artikel 81, lid 1, van het Verdrag heeft overtreden, is elke factor van toepassing op en, in de inzending van Nippon Soda, bepalend voor alle conclusies die de Commissie zou kunnen trekken over de "ernst" van de inbreuk waaraan Nippon Soda schuldig wordt bevonden. (284) In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar trekt Degussa dezelfde conclusies, daarbij benadrukkend dat de inbreuk beperkt was tot het vaststellen van richtprijzen. Volgens Degussa was er nooit sprake van een overeenkomst over een mechanisme voor het uitvoeren van prijsverhogingen of het toewijzen van quota, hoeveelheden of afnemers. Noch was er sprake van een sturend mechanisme met een beloningssysteem voor het controleren van de uitvoering van de overeenkomst. (285) Volgens Degussa toont het bewijs in feite aan dat de prijzen continu daalden (5 DEM/kg in de zomer van 1994), ondanks de bijeenkomsten van Rhône-Poulenc, Nippon Soda en Degussa. (286) Degussa voert aan dat het kartel ook ineffectief was omdat Novus (met een marktaandeel in de EER van [ ]*) niet aan de overeenkomsten deelnam. Om dezelfde reden zouden de deelnemers nooit in staat zijn geweest om prijsverhogingen of een volumetoewijzingsregeling te implementeren. Dientengevolge had de inbreuk slechts een "onbeduidende" invloed op de EER-markt. (287) Geen van de argumenten van de partijen voor het vergoelijken van de bevinding van de Commissie dat het kartel een feitelijke invloed op de markt had, is overtuigend. De uitleg voor het niet bereiken van de richtprijzen (met name vanaf 1992-1993) mag dan tot op zekere hoogte redelijk zijn, ze toont niet op overtuigende wijze aan dat de uitvoering van de kartelovereenkomst geen rol gespeeld zou kunnen hebben bij het vaststellen en fluctueren van de prijzen op de methioninemarkt. Gezien het feit dat de partijen de onzekere situatie van vrije mededinging hebben ingeruild voor doorlopende collusie, week het niveau van de vastgestelde prijzen noodzakelijkerwijs af van de prijzen die op een concurrerende markt hadden geprevaleerd. (288) Het door Nippon Soda en Degussa benadrukte feit dat de methionineprijzen, ondanks alle inspanningen van het kartel, mettertijd daalden, illustreert de moeilijkheden die de partijen ondervonden bij het verhogen van prijzen in een moeilijke marktsituatie. Het toont echter niet aan dat de onwettige praktijk geen invloed op de markt had of dat de prijzen niet boven een concurrerend niveau werden gehouden. (289) Integendeel, bij het onderzoeken van de gezamenlijke inspanningen van de kartelleden (zie overweging 278 en volgende) kan men in alle redelijkheid concluderen dat de kartelleden er gedurende het bestaan van het kartel, met inbegrip van de periode na 1992/1993, in slaagden om de prijzen op een hoger niveau te houden dan mogelijk zou zijn geweest zonder de onwettige regelingen. (290) Zoals is besproken in overweging 275, bewijst het feit dat de door de karteldeelnemers gewenste resultaten niet volledig werden bereikt, geenszins dat het kartel geen invloed op de markt had. Bovendien is het, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaan risico's, ondenkbaar dat de partijen gedurende de periode van de inbreuk herhaaldelijk overeenkwamen om elkaar op diverse plaatsen op de wereld te ontmoeten, indien zij hadden gevonden dat het kartel weinig of geen invloed op de methioninemarkt gehad zou hebben. (291) In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar voert Degussa aan dat het eigen bewijs van de Commissie de bewering onderbouwt dat Degussa en Rhône-Poulenc tussen 1989 en 1990 volledig autonoom op de markt handelden (zie de overwegingen 101 en 102). Dit argument kan echter niet worden gevolgd. De Commissie beschikt niet alleen over voldoende bewijs waaruit blijkt dat Rhône-Poulenc en Degussa tussen 1989 en 1991 aan de inbreuk bleven deelnemen (zie de overwegingen 95 tot en met 125), maar het is tevens zo dat het feit dat Rhône-Poulenc en Degussa zeer goed een "verborgen agenda" kunnen hebben gehad, waardoor ze de verplichtingen die zij jegens de andere karteldeelnemers waren aangegaan, tot op zekere hoogte moesten veronachtzamen, niet impliceert dat de karteldeelnemers de kartelovereenkomst niet uitvoerden. Zoals het Gerecht van eerste aanleg besloot in de zaak Cascades: "kan een onderneming die min of meer een onafhankelijk beleid op de markt voert eenvoudigweg proberen om het kartel in eigen voordeel aan te wenden, ook al spant zij samen met haar concurrenten"(105). De omvang van de relevante geografische markt (292) Het kartel had betrekking op de gehele gemeenschappelijke markt en, na de oprichting van de EER, de gehele EER. Alle delen van de gemeenschappelijke markt en de EER werden beïnvloed door de collusie. Teneinde de ernst te bepalen, gaat de Commissie er daarom van uit dat de gehele Gemeenschap en, na de oprichting van de EER, de gehele EER door het kartel zijn beïnvloed. Conclusie van de Commissie ten aanzien van de ernst van de inbreuk (293) Rekening houdend met de aard van het onderzochte gedrag, de feitelijke invloed op de methioninemarkt en het feit dat het gedrag betrekking had op de gehele gemeenschappelijke markt en, na de oprichting van de EER, de gehele EER, is de Commissie van mening dat de ondernemingen waarop de onderhavige beschikking betrekking heeft, een zeer ernstige inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. Classificatie van karteldeelnemers (294) Binnen de categorie van zeer ernstige inbreuken maakt de voorgestelde hoogte van waarschijnlijke geldboeten het mogelijk om een gedifferentieerde behandeling op de ondernemingen toe te passen, teneinde rekening te houden met de effectieve economische capaciteit van de overtreders om aanzienlijke schade aan de mededinging toe te brengen, en de geldboete op een niveau vast te stellen die een voldoende afschrikwekkend effect heeft. Dit lijkt met name nodig indien, zoals in deze zaak, sprake is van aanzienlijke verschillen in de grootte van de ondernemingen die aan de inbreuk deelnamen. (295) In de omstandigheden van deze zaak, waarbij verscheidene ondernemingen zijn betrokken, zal het nodig zijn om bij het vaststellen van het basisbedrag van de geldboeten rekening te houden met de specifieke ernst, en dus de daadwerkelijke invloed op de mededinging, van het gedrag van elke onderneming. (296) Hiervoor kunnen de ondernemingen op basis van hun relatieve belang in de desbetreffende markt in verschillende categorieën worden onderverdeeld, behoudens eventuele aanpassingen teneinde rekening te houden met andere factoren, met name de behoefte om een effectief afschrikwekkend effect te garanderen. (297) De Commissie is van mening dat het gepast is om voor de vergelijking van het relatieve belang van de ondernemingen in de desbetreffende markt de respectieve aandelen op de wereldmarkt voor het product als basis te hanteren. Gezien het internationale karakter van de markt, geven deze cijfers het meest geschikte beeld van de capaciteit van de deelnemende ondernemingen om aanzienlijke schade aan te richten bij andere ondernemingen op de gemeenschappelijke markt en/of in de EER. Bovendien geeft het aandeel op de wereldmarkt van een bepaalde deelnemer aan het kartel tevens een indicatie van de bijdrage aan de effectiviteit van het kartel in zijn geheel, of omgekeerd van de instabiliteit die in het kartel zou zijn veroorzaakt indien deze partij niet had deelgenomen. De vergelijking is gebaseerd op het aandeel op de wereldmarkt voor het product in het laatste volledige kalenderjaar van de inbreuk (het jaar 1998). (298) Rhône-Poulenc en Degussa behoorden tot de grootste drie producenten van methionine op de desbetreffende geografische markt. In 1998 bedroegen hun geschatte aandelen op de wereldmarkt respectievelijk [ ]* en [ ]*. (299) Nippon Soda was een kleinere speler op de wereldmarkt voor methionine. In 1998 bedroeg zijn geschatte marktaandeel [ ]*, hetgeen bijna vier keer zo klein is als dat van Rhône-Poulenc, de volgende kleinere speler. (300) Wat de EER betreft, bedroeg het marktaandeel van Rhône-Poulenc in 1998 ongeveer [ ]* en dat van Degussa ongeveer [ ]*. Nippon Soda vertegenwoordigde echter slechts [ ]* van de EER-markt voor methionine (in zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie schat het bedrijf zijn EER-aandeel op [ ]*). (301) Rhône-Poulenc en Degussa behoren daarom tot een eerste categorie, terwijl Nippon Soda onder een tweede categorie valt. (302) Op basis van bovenstaande stelt de Commissie de basisbedragen van de geldboeten voor de ernst van de inbreuk als volgt vast: - Aventis SA/AAN en Degussa: 35 miljoen EUR, - Nippon Soda: 8 miljoen EUR. Voldoende afschrikking (303) Om te garanderen dat de geldboete een voldoende afschrikwekkend effect heeft en rekening te houden met het feit dat grote ondernemingen juridische en economische kennis en infrastructuur bezitten die hen in staat stelt om eenvoudiger te bepalen dat hun gedrag een inbreuk is en zich bewust te zijn van de daaruit voortvloeiende consequenties volgens het mededingingsrecht, zal de Commissie vervolgens bepalen of het basisbedrag voor bepaalde ondernemingen verder moet worden aangepast. (304) Met een wereldwijde omzet van respectievelijk [ ]* en [ ]* in 2000 zijn Aventis en Degussa veel grotere spelers dan Nippon Soda (wereldwijde omzet van [ ]* (2000)). In dit opzicht is de Commissie van mening dat het gepaste uitgangspunt voor een geldboete resulterende uit het criterium van het relatieve belang in de betreffende markt, een verdere aanpassing naar boven vereist, teneinde rekening te houden met de omvang en de algemene middelen van respectievelijk Aventis en Degussa. (305) Op basis van het bovenstaande is de Commissie van mening dat de behoefte aan afschrikking vereist dat het uitgangspunt voor de geldboete, zoals dat bepaald is in overweging 302, verhoogd moet worden met 100 % (× 2), tot 70 miljoen EUR, voor Degussa en Aventis SA. Duur van de inbreuk (306) De Commissie is van mening dat Aventis, Degussa en Nippon Soda artikel 81, lid 1, van het Verdrag hebben overtreden van februari 1986 tot februari 1999 en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst hebben overtreden van 1 januari 1994 tot februari 1999. (307) Hoewel Nippon Soda de duur van de inbreuk zelf niet betwist, beweert het bedrijf met klem dat de duur die bij het vaststellen van de geldboete in overweging moet worden genomen, geen 13 jaar kan zijn. Om zijn argument te onderbouwen, voert het bedrijf aan dat de aard en samenstelling van de bijeenkomsten met de jaren veranderde en dat de bijeenkomsten geleidelijk aan "uitdoofden", dat de Commissie weinig of geen bewijs heeft aangevoerd voor bepaalde tijdsperioden en dat de Commissie bewijs heeft verkregen en geaccepteerd waaruit blijkt dat bepaalde activiteiten zeer vroeg in de periode van 13 jaar werden beëindigd. (308) In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar voert Nippon Soda aan dat, hoewel de kennisgeving van de geldboete aangeeft dat een inbreuk van "lange duur" pleit voor een verhoging van 10 % per jaar, dit niet betekent dat elke inbreuk aan een dergelijke "jaarlijkse" verhoging onderhevig moet zijn. Ten tweede wordt de duur apart beschouwd om geldboeten op te leggen voor beperkingen "die gedurende een lange periode een schadelijke invloed hadden op consumenten". Zoals eerder is besproken onder "Ernst", stelt Nippon Soda dat de feitelijke invloed op consumenten niet is aangetoond. Ten derde voert Nippon Soda aan dat het verkeerd zou zijn om de duur bij het beschouwen van geldboeten te zien als de periode tussen het eerste en het laatste element van een complexe inbreuk, zonder te evalueren wat daartussen heeft plaatsgevonden. (309) Op zijn beurt betwist Aventis de duur van de inbreuk in zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie in principe niet, hoewel het bedrijf zijn twijfel uitspreekt over de betrouwbaarheid van de informatie van Nippon Soda over de begindatum van de inbreuk, met name wat betreft de bijeenkomst in februari 1986. Zoals eerder vermeld, voert het bedrijf in deze context aan dat het feit dat het bedrijf niet over gedetailleerdere informatie over de contacten in de jaren tachtig beschikt, niet geïnterpreteerd moet worden als een poging om deze contacten te verbergen, maar eerder, zoals verwacht kan worden, in het licht van het feit dat de herinneringen en archieven voor de jaren negentig vollediger zijn. Het begin en de duur van de overeenkomst zijn vastgesteld in de overwegingen 82 tot en met 86 en 251 tot en met 259. Ten slotte betwist Degussa met klem de duur van de inbreuk en geeft het alleen toe tussen 1992 en 1997 aan de inbreuk te hebben deelgenomen. De duur van de deelname van Degussa aan het kartel wordt besproken in de overwegingen 251 tot en met 259. (310) De Commissie moet de argumenten van Nippon Soda verwerpen. Zodra het bestaan en de duur van de inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag is aangetoond, dient de Commissie bij het bepalen van de geldboete rekening te houden met de volledige duur van de inbreuk. Zoals het Hof van Justitie (dat het arrest van het Gerecht van eerste aanleg handhaafde) aangaf in zaak C-49/92 P (Commissie v. Anic Partecipazioni SpA), kan een complex kartel voor het tijdsbestek waarin de inbreuk werd gemaakt, als één doorlopende inbreuk beschouwd worden, ook al veranderde de overeenkomst op gezette tijden of werden er mechanismen overgenomen of versterkt om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen. De geldigheid van deze beoordeling wordt niet beïnvloed door de mogelijkheid dat één of meer elementen van een serie acties of een continue gedragslijn op zichzelf een inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag kunnen uitmaken. Men kan daarom rechtmatig aannemen dat de inbreuk plaatsvond tussen februari 1986 en februari 1999. (311) De Commissie concludeert daarom dat Aventis, Degussa en Nippon Soda de inbreuk twaalf jaar en tien maanden lang hebben gemaakt. De basisbedragen van de geldboeten die bepaald zijn voor de ernst van de inbreuk (zie de overwegingen 302 en 311) worden daarom verhoogd met 10 % per jaar (en 5 % per zes maanden), ofwel met 125 %. Conclusie inzake de basisbedragen (312) De Commissie stelt de basisbedragen van de geldboeten dienovereenkomstig als volgt vast: - Aventis SA/AAN: 157,5 miljoen EUR, - Degussa AG: 157,5 miljoen EUR, - Nippon Soda Company Ltd: 18 miljoen EUR. 2. Verzwarende omstandigheden Leidersrol bij de inbreuk (313) De Commissie beschikt over elementen die erop wijzen dat bepaalde adressaten het initiatief voor het kartel hebben genomen. (314) Zoals vermeld in de overwegingen 82 tot en met 84, namen Rhône-Poulenc en Degussa eerst contact op met hun Japanse collega's, teneinde mededingingbeperkende prijsregelingen te treffen op de methioninemarkt en Japanse import naar de EER te beperken. Rhône-Poulenc herinnert zich met betrekking tot de bijeenkomsten in 1990 dat het samen met Degussa overeenkwam om "Nippon Soda bij het plan te betrekken" (zie overweging 110). (315) Als men aan de andere kant het volledige bewijs in deze zaak in overweging neemt, zoals is beschreven in het feitelijke onderdeel van deze beschikking, dan ontstaat het beeld van een kartel dat op gezamenlijk initiatief is gevormd. Van alle kartelleden is vastgesteld dat zij aan de meeste kartelbijeenkomsten deelnamen en de betreffende bijeenkomsten om de beurt organiseerden. Ze namen alle actief en direct aan de inbreuk deel, wisselden verkoopcijfers uit en beoordeelden en bespraken de richtprijzen. (316) Aventis voert verder aan dat RPAN andere bedrijven niet heeft gedwongen om aan het kartel deel te nemen en geen aanstichtende of leidende rol heeft gespeeld. Het bedrijf voert aan dat Nippon Soda een zeer actieve rol in het kartel speelde en dat Degussa zichzelf vaak als leider van het kartel opstelde(106). (317) Degussa voert aan dat men niet moet aannemen dat het een actievere rol in het kartel heeft gespeeld dan Rhône-Poulenc of Nippon Soda. Hoewel in de mededeling van punten van bezwaar werd verklaard dat de ontmoeting in 1987 in Frankfurt door Degussa werd voorgezeten, voert Degussa aan dat zijn rol beperkt was tot het regelen van een vergaderzaal en het introduceren van de deelnemers. Waar Rhône-Poulenc verklaart dat [ ]* van Degussa een bijeenkomst met Nippon Soda in Hongkong organiseerde, dient begrepen te worden dat het bedrijf slechts contact met Nippon Soda opnam na een gezamenlijke beslissing van Degussa en Rhône-Poulenc, die uiteindelijk leidde tot de organisatie van een bijeenkomst in Hongkong. Ten slotte dient de Commissie rekening te houden met het feit dat de nadruk wordt gelegd op activiteiten in 1991 en 1994, omdat de meeste informatie die aan deze periode is gerelateerd, gebaseerd is op de notities die gemaakt zijn door [ ]* van Degussa. (318) Gelet op het bovenstaande is de Commissie van mening dat er geen specifieke leider kan worden bepaald. 3. Verzachtende omstandigheden Uitsluitend passieve rol bij de inbreuk (319) In zijn antwoord verklaart Nippon Soda dat het bedrijf, voorzover de besprekingen betrekking hadden op de EER, altijd een passieve rol bij de inbreuk speelde. Het bedrijf voert aan dat het kleine aandeel op de wereldmarkt en de EER-markt voor methionine (waarop het bovendien alleen via Mitsui aanwezig is) inhield dat de Europese producenten zich als natuurlijke leiders opstelden bij zaken die gerelateerd waren aan de Europese markten [ ]*. (320) Bij de berekening van het basisbedrag is rekening gehouden met de effectieve economische capaciteit van de ondernemingen om de EER-markt te beïnvloeden op basis van hun economische omvang (zie de overwegingen 294 tot en met 302). (321) De Commissie heeft geen reden om aan te nemen dat Nippon Soda een passieve rol bij de inbreuk speelde, waarin het slechts de "instructies van de leider opvolgde". Nippon Soda deed mee aan de meeste vastgestelde kartelbijeenkomsten en nam direct en actief deel aan de inbreuk. Nippon Soda woonde de bijeenkomsten via zijn deelname aan de inbreuk inderdaad bij en wisselde daarbij verkoopcijfers uit. Nippon Soda kan daarom niet stellen dat het slechts een "passieve rol" speelde(107). (322) Het eigen achtergronddocument van Nippon Soda van 5 mei 1990(108) geeft bijvoorbeeld duidelijk aan dat "Nippon Soda en Rhône-Poulenc [in 1989] hadden geprobeerd Degussa over te halen om niet dezelfde lage prijzen te hanteren als Monsanto en Sumitomo", hetgeen aangeeft dat het bedrijf actief bemiddelde om richting aan de activiteiten van het kartel te geven. (323) De Commissie concludeert daarom dat Nippon Soda geen recht heeft op een vermindering van de geldboete op basis van een vooronderstelde volledig passieve rol in het kartel. (324) Tenslotte ontheft het feit dat Nippon Soda een kleine speler op de methioninemarkt was het bedrijf niet van zijn eigen bedrijfsverantwoordelijkheid. Met name geldt dat Nippon Soda het kartel aan de Commissie had kunnen rapporteren. Het in de praktijk niet uitvoeren van de onwettige overeenkomsten (325) Zoals vermeld in de overwegingen 278 tot en met 281 is de Commissie van mening dat de mededingingbeperkende overeenkomsten zorgvuldig werden uitgevoerd. Deze verzachtende omstandigheid is daarom niet van toepassing op de adressaten. Andere verzachtende omstandigheden (326) Zoals eerder is besproken (zie de overwegingen 282 tot en met 287), voerden Nippon Soda en Degussa aan dat de Commissie van mening dient te zijn dat de overeenkomsten slechts een "onbeduidende" invloed op de EER-markt hadden. Zowel Nippon Soda als Degussa geeft aan dat de prijzen, ondanks de kartelovereenkomsten, onder de overeengekomen richtprijzen bleven. Nippon Soda en Degussa hebben tevens aangevoerd dat de deelnemers niet altijd bereidwillig waren om de overeenkomsten uit te voeren. (327) De Commissie is van mening dat de inbreuk een wezenlijke invloed had op de EER-markt, zoals is besproken in de overwegingen 276 tot en met 291. De Commissie merkt ten eerste op dat de uitvoering van overeenkomsten inzake richtprijzen niet per se vereist dat de exacte prijzen moeten worden toegepast. Het regelmatig niet kunnen toepassen van de overeengekomen richtprijzen hoeft niet per se een verzachtende omstandigheid te zijn. Men kan aannemen dat de overeenkomsten werden uitgevoerd indien de partijen hun prijzen vaststelden teneinde deze in de richting van de overeengekomen richtprijzen te bewegen. Dit gold voor het kartel op de methioninemarkt. (328) Hoewel dit reeds is besproken in overweging 291, benadrukt de Commissie tevens dat het feit dat een onderneming, waarvan is bewezen dat zij heeft deelgenomen aan collusie inzake prijsstelling en waarbij de concurrenten zich op de markt niet altijd op de met de concurrenten overeengekomen wijze gedroegen, niet per se een zaak is die als verzachtende omstandigheid beschouwd moet worden bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen geldboete. Zoals eerder is vermeld, kan een onderneming die min of meer een onafhankelijk beleid op de markt voert, eenvoudigweg proberen om het kartel in eigen voordeel aan te wenden, ook al spant zij samen met haar concurrenten(109). (329) Met betrekking tot de bewering van Nippon Soda (zie overweging 282) dat de deelname aan de kartelovereenkomsten slechts een onbeduidende invloed had op markten die binnen de rechtsbevoegdheid van de Commissie vallen, omdat het bedrijf zelf geen methionine in de EER verkoopt, wijst de Commissie erop dat het feit dat Nippon Soda via een onafhankelijke distributeur producten in de EER verkoopt, op zichzelf geen verzachtende omstandigheid is. Met betrekking tot Nippon Soda is niet alleen aangetoond dat het bedrijf gedurende de volledige periode waarin het kartel bestond, aan de kartelovereenkomsten deelnam (zie de overwegingen 319 tot en met 324), maar is tevens aangetoond dat de inbreuk een feitelijke invloed op de markt had (zie de overwegingen 276 tot en met 291). Zoals eerder is vermeld, heeft de Commissie naar behoren rekening gehouden met feit dat de economische omvang van Nippon Soda in vergelijking met de andere kartelleden betekende dat de effectieve economische capaciteit om de EER-markt te beïnvloeden kleiner was (zie de overwegingen 294 tot en met 302). (330) Degussa wijst er tevens op dat het bedrijf maatregelen heeft genomen om toekomstige inbreuken op mededingingsregels te voorkomen. In deze context heeft het een eigen programma ter bevordering van de naleving van het mededingingsrecht aangenomen. De Commissie is verheugd over het feit dat Degussa een nalevingsbeleid heeft opgesteld voor het mededingingsrecht. Desalniettemin is de Commissie van mening dat dit initiatief te laat is genomen en als preventief instrument de Commissie niet van haar plicht kan ontheffen om een geldboete op te leggen voor de inbreuk op de mededingingsregels die door Degussa in het verleden gemaakt is. Met het oog op bovenstaande zal de Commissie het aannemen van een nalevingsprogramma door Degussa niet als verzachtende omstandigheid beschouwen die een vermindering van de geldboete rechtvaardigt. (331) De Commissie concludeert daarom dat er geen verzachtende omstandigheden van toepassing zijn op de deelnemers aan deze inbreuk met betrekking tot de methioninemarkt. 4. Toepassing van de clementieregeling van de Commissie (332) De partijen tot welke de onderhavige beschikking is gericht, hebben tijdens verschillende fasen van het onderzoek naar de inbreuk met de Commissie meegewerkt teneinde een gunstige behandeling te krijgen, zoals uiteengezet is in de mededeling van de Commissie betreffende clementie. Teneinde aan de legitieme verwachtingen van de betreffende ondernemingen te voldoen met betrekking tot het niet opleggen of verminderen van de geldboeten op basis van hun medewerking, onderzoekt de Commissie in de volgende afdeling of de betrokken partijen aan de voorwaarden hebben voldaan die vastgesteld zijn in de clementieregeling. Het niet opleggen van een geldboete of een zeer substantiële vermindering van het bedrag ("afdeling B") (333) Aventis voert aan dat het bedrijf voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie betreffende clementie, teneinde in aanmerking te komen voor een vermindering van ten minste 75 % van de geldboete, of zelfs een vrijstelling van de geldboete die anders zou zijn opgelegd. (334) Aventis (AAN) wijst erop dat het bedrijf de producent was die het initiatief nam om de Commissie te informeren over het bestaan van het methioninekartel en zijn betrokkenheid daarbij en dat het de eerste producent was die doorslaggevend bewijs aanvoerde, zonder welke het kartel volgens Aventis wellicht niet zou zijn onthuld. Verder voert Aventis aan dat RPAN zijn betrokkenheid bij het kartel reeds had beëindigd toen het bedrijf de Commissie in mei 1999 informeerde over het bestaan van het kartel. (335) Aventis voert verder aan dat het voortdurend met de Commissie heeft meegewerkt en alle informatie heeft geleverd die het bedrijf in zijn bezit had. Daarnaast voert Aventis aan dat het andere bedrijven niet gedwongen heeft om aan het kartel deel te nemen en dat het geen aanstichtende of leidende rol heeft gespeeld, in tegenstelling tot de verklaringen die door Nippon Soda zijn afgelegd. (336) Verder betwist Aventis (de opvolger van Rhône-Poulenc)(110) elke expliciete of stilzwijgende suggestie in de mededeling van punten van bezwaar dat Rhône-Poulenc de contacten tussen producenten in de jaren tachtig probeerde te verbergen of te vergoelijken. Integendeel, Aventis voert aan dat het begin en het einde van de contacten tussen de methionineproducenten niet waren onthuld zonder Rhône-Poulenc, het enige bedrijf dat een beschrijving gaf van de laatste drie bijeenkomsten van mei 1998 tot februari 1999. Aventis stelt dat het bedrijf zich bij het aangeven van het kartel bewust was van het feit dat het kartel beschouwd zou worden als een inbreuk van lange duur, dat wil zeggen meer dan vijf jaar, en dat deze factor een aanzienlijke verhoging van de geldboete tot gevolg zou kunnen hebben. Tenslotte dient de Commissie volgens Aventis in overweging te nemen dat AAN niet heeft deelgenomen aan eerdere inbreuken van hetzelfde type. (337) Aventis geeft tevens aan dat in kartels zoals het methioninekartel de clementieregeling op een zo effectief mogelijke wijze dient te worden toegepast: indien de Commissie geen vrijstelling van de geldboete verleent aan de eerste partij die de Commissie informeerde over de onwettige praktijken in een kartel zoals het methioninekartel, dan zal het clementiebeleid van de Commissie niet het gewenste effect hebben, namelijk het aansporen van bedrijven om een kartel aan te geven. (338) De Commissie erkent dat Aventis de eerste onderneming was die doorslaggevend bewijs leverde voor het bestaan van een internationaal kartel in de methioninesector dat invloed had op de EER. Deze informatie werd gegeven in een verklaring die op 26 mei 1999 door Rhône-Poulenc werd ingediend, waarna de Commissie een onderzoek uitvoerde op het terrein van Degussa-Hüls. Aventis voldoet daarom aan de voorwaarden van afdeling B van de clementieregeling. (339) De Commissie merkt op dat Rhône-Poulenc zich niet in een positie bevond om bewijsstukken van de inbreuk te leveren, op grond van het feit dat RPAN-werknemers geen relevante documenten opstelden of bewaarden. De Commissie merkt tevens op dat de verklaring niet allesomvattend was met betrekking tot de activiteiten van het kartel tijdens de jaren tachtig. Eerst was Aventis op basis van de informatie die het tot zijn beschikking had, zelfs van mening dat deze overeenkomsten "geen georganiseerde inspanningen vertegenwoordigden om prijzen vast te leggen of de markt te verdelen, en in 1987 of 1988 waren beëindigd". De Commissie erkent echter dat dit kan worden verklaard door onvolledige herinneringen aan de gebeurtenissen, zoals is aangevoerd door Aventis/AAN. Ten slotte merkt de Commissie op dat Aventis de feiten, zoals die in de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie zijn beschreven, in principe niet betwistte. De Commissie zal bij het bepalen van het op de geldboete in mindering te brengen bedrag met al deze elementen rekening houden. (340) Dienovereenkomstig geeft de Commissie Aventis een mindering van 100 % op de geldboete die zou zijn opgelegd indien het bedrijf niet met de Commissie had meegewerkt. (341) Nippon Soda voert aan dat het, vanwege de informatie die het bedrijf over de inbreuk vóór 1990 gaf, aan alle voorwaarden heeft voldaan die zijn vastgesteld in afdeling B of C van de clementieregeling. Nippon Soda stelt dat de Commissie Nippon Soda niet zou belonen voor de bijdragen met betrekking tot de betreffende periode, indien de Commissie zou concluderen dat het bewijs van Nippon Soda inzake de inbreuken vóór 1990 niet aan de voorwaarden voldoet zoals die vastgesteld zijn in afdeling B of C van de clementieregeling. Nippon Soda vraagt de Commissie daarom gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid teneinde de waarde die Nippon Soda heeft toegevoegd met betrekking tot de periode vóór 1990 te erkennen en het bedrijf te belonen door meer in mindering te brengen dan is bepaald in de clementieregeling. (342) Noch Nippon Soda noch Degussa heeft de Commissie als eerste voorzien van doorslaggevende informatie over het methioninekartel, zoals vereist wordt in punt b) van afdeling B van de clementieregeling. Noch voldoen zij aan de voorwaarden zoals die vastgesteld zijn in punt a) van deze afdeling B. Aanzienlijke vermindering van een geldboete ("afdeling C") (343) Nippon Soda en Degussa hebben de Commissie niet als eerste voorzien van doorslaggevende informatie over het methioninekartel, zoals vereist wordt in punt a) van afdeling C van de clementieregeling. Dienovereenkomstig voldoet geen van de bovenstaande ondernemingen aan de voorwaarden zoals die uiteen worden gezet in deze afdeling C. Aanzienlijke vermindering van een geldboete (344) Met betrekking tot de periode na 1990 voert Nippon Soda aan dat het bedrijf ruimschoots aan alle voorwaarden voldoet zoals die uiteen worden gezet in categorie D van de clementieregeling. Het bedrijf komt daarom in aanmerking voor de maximale clementie volgens categorie D van de clementieregeling met betrekking tot de periode na 1990, dat wil zeggen 50 %. Nippon Soda stelt echter dat zijn medewerking in deze zaak de Commissie in staat heeft gesteld om een zaak in te dienen met betrekking tot de periode na 1990 die veel solider en beter gedocumenteerd is dan anderszins mogelijk zou zijn geweest. Nippon Soda gelooft daarom dat de Commissie haar discretionaire bevoegdheid dient aan te wenden teneinde meer clementie met betrekking tot deze periode te verlenen. Ten slotte voert Nippon Soda tevens aan dat het bedrijf in aanmerking komt voor een vermindering van de geldboete vanwege het niet betwisten van enige feiten uit de mededeling van punten van bezwaar. (345) De Commissie erkent dat Nippon Soda informatie heeft gegeven die een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het vaststellen van de feiten met betrekking tot het bestaan van de kartelregelingen vóór 1990. Nippon Soda kan zich echter niet beroepen op afdeling B of C van de clementieregeling, omdat het niet als eerste doorslaggevend bewijs heeft aangevoerd, zoals vereist wordt in punt b) van afdeling B en punt a) van afdeling C(111). (346) De Commissie concludeert datNippon Soda aan de voorwaarden voldoet van afdeling D, punt 2, eerste en tweede streepje, van de clementieregeling. (347) De informatie die door Nippon Soda is geleverd, was gedetailleerd en is door de Commissie daarom in vergaande mate gebruikt bij haar onderzoek. Nippon Soda heeft waardevolle informatie geleverd over de achtergrond, de herkomst en de activiteiten van het kartel. Zoals hierboven staat vermeld, is de Commissie van mening dat de informatie die Nippon Soda heeft geleverd met betrekking tot de periode vóór 1990, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het vaststellen van het bestaan van de kartelregelingen tussen 1986 en 1990. De Commissie erkent tevens het feit dat Nippon Soda de feiten zoals die zijn uiteengezet in de mededeling van punten van bezwaar, niet heeft betwist. Om de waarde van de informatie die is geleverd met betrekking tot de kartelregelingen vóór 1990 en andere aspecten van de bijdrage van Nippon Soda aan het onderzoek (met inbegrip van het niet betwisten van de feiten) volledig in aanmerking te nemen, brengt de Commissie 50 % in mindering op de geldboete die zou zijn opgelegd indien het bedrijf niet met de Commissie had meegewerkt. (348) Degussa voert op zijn beurt aan dat het tijdens het onderzoek in vergaande mate met de Commissie heeft samengewerkt, waardevolle informatie heeft geleverd over de activiteiten van het kartel in de periode 1992-1997 en op dusdanige wijze ruimschoots heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting om in te gaan op het verzoek van de Commissie om informatie. Degussa stelt dat het de Commissie heeft geholpen bij het verduidelijken, classificeren en het in de juiste context plaatsen van de documenten, waardoor de Commissie in staat is gesteld de werking van het kartel in de periode 1992-1997 aan te tonen. Dientengevolge voert Degussa aan dat het bedrijf in aanmerking komt voor een aanzienlijke mindering op de geldboete. (349) De Commissie merkt echter op dat de door Degussa geleverde informatie gevonden is tijdens het onderzoek in de lokalen van Degussa-Hüls op 16 juni 1999 of door Degussa is geleverd als antwoord op het verzoek om informatie van de Commissie op 28 juli 1999. (350) In dit opzicht voert Degussa aan dat de Commissie in haar mededeling van punten van bezwaar ten onrechte heeft geweigerd om de vrijwillige aard van de medewerking van Degussa te erkennen. Degussa voert aan dat, volgens de jurisprudentie van het Gerecht van eerste aanleg(112), het bedrijf niet verplicht was om antwoord te geven op de vragen die de Commissie formuleerde in haar brief in het kader van artikel 11, omdat deze "duidelijk verder voerden dan puur feitelijke elementen". (351) De Commissie kan dit argument niet accepteren en bevestigt opnieuw haar zienswijze dat de meeste medewerking van Degussa niet als "vrijwillig" aangemerkt kan worden. Inderdaad valt de meest informatie die Degussa heeft geleverd in zijn antwoord op het verzoek in het kader van artikel 11, volledig onder de verplichting van ondernemingen krachtens artikel 11 van Verordening nr. 17, dat bepaalt dat aan dergelijke verzoeken volledig moet worden voldaan. Geen van de vragen in de brief van de Commissie inzake artikel 11 waarnaar door Degussa verwezen wordt om zijn stelling te onderbouwen, kan worden beschouwd als een ondermijning van de rechten van verdediging van Degussa. Zoals het Hof besloot in de zaak Orkem(113), geeft Verordening nr. 17 ondernemingen die worden onderzocht, niet het recht om het onderzoek te ontduiken, omdat de resultaten van het onderzoek bewijs zouden kunnen leveren van een inbreuk op de mededingingsregels. Integendeel, zij verplicht ondernemingen om actief mee te werken, hetgeen impliceert dat de ondernemingen alle informatie met betrekking tot het onderwerp van het onderzoek aan de Commissie beschikbaar moeten stellen. (352) In haar verzoek om informatie trachtte de Commissie voornamelijk feitelijke verduidelijking van documenten (en bepaalde onduidelijke citaten in die documenten) te verkrijgen die gevonden waren in de lokalen van Degussa tijdens het onderzoek dat op 16 juni 1999 is uitgevoerd, en probeerde de Commissie het bedrijf er tevens toe te bewegen om reeds bestaande documenten te overleggen. Volgens de jurisprudentie van het Hof en het Gerecht(114), is de Commissie gerechtigd om naar een dergelijke verduidelijking van de feiten te vragen. In dit opzicht verklaarde het Gerecht van eerste aanleg(115) dat "alleen het feit om de plicht te hebben om door de Commissie gestelde puur feitelijke vragen te beantwoorden [...] geen inbreuk maakt op het beginsel van respect voor de rechten van verdediging en het recht op een eerlijk en wettig proces niet in gevaar brengt. Niets weerhoudt degene tot wie dergelijke vragen of verzoeken zijn gericht om later, tijdens de administratieve procedure of in de procedures voor de Hoven van de Gemeenschap bij het uitoefenen van de rechten van verdediging, aan te tonen dat de feiten in haar antwoord of de door haar overlegde documenten een andere betekenis hebben dan hetgeen wordt toegeschreven door de Commissie". (353) Desalniettemin erkent de Commissie dat Degussa niet gedwongen kon worden om alle geleverde informatie te verstrekken en dat de door Degussa geleverde informatie het merendeel van de bijeenkomsten tussen 1992 en 1997, alsmede een aantal van de feiten in kwestie, bevestigt. De algemene medewerking van Degussa aan het onderzoek in overweging nemende, concludeert de Commissie dienovereenkomstig dat Degussa voldoet aan de voorwaarden van afdeling D, punt 2, eerste streepje, van de clementieregeling en brengt zij 25 % in mindering op de geldboete die zou zijn opgelegd indien het bedrijf niet met de Commissie had meegewerkt. (354) Degussa betwist de feiten van de mededeling van punten van bezwaar echter voorzover deze betrekking hebben op de duur van het kartel. Degussa beweert dat "de feiten zoals die beschreven worden in de mededeling van punten van bezwaar slechts in zoverre juist zijn, dat Degussa in de periode van halverwege 1992 tot 1997 (bijeenkomst in Kopenhagen) deelnam aan de onwettige overeenkomst". In het feitelijke onderdeel van de onderhavige beschikking heeft de Commissie aangetoond dat Degussa in feite tijdens de gehele duur van de inbreuk aan de kartelovereenkomsten meedeed. De Commissie moet daarom concluderen dat Degussa niet aan de voorwaarden voldoet van afdeling D, punt 2, tweede streepje, van de clementieregeling. Dientengevolge komt Degussa niet in aanmerking voor een mindering op de geldboete krachtens afdeling D, punt 2, tweede streepje, van de clementieregeling van de Commissie. Conclusie inzake de toepassing van de clementieregeling (355) Concluderend brengt de Commissie voor de adressaten, gelet op de aard van de medewerking van de partijen en de voorwaarden zoals uiteengezet in de clementieregeling, de volgende percentages in mindering op de respectieve geldboeten: - Aventis SA/AAN: een mindering van 100 %, - Degussa AG: een mindering van 25 %, - Nippon Soda Company Ltd: een mindering van 50 %. 5. De definitieve bedragen van de geldboeten die in deze procedure worden opgelegd (356) Concluderend zijn de krachtens artikel 15, lid 2, onder a), van Verordening nr. 17 op te leggen geldboeten als volgt: - Aventis SA/AAN: 0 EUR, - Degussa AG: 118125000 EUR, - Nippon Soda Company Ltd: 9000000 EUR, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN: Artikel 1 Aventis SA en Aventis Animal Nutrition SA (gezamenlijk aansprakelijk), Degussa AG en Nippon Soda Company Ltd hebben inbreuk gemaakt op artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst door op de in de redenering uiteengezette wijze en schaal deel te nemen aan een samenstel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de methioninesector. De duur van de inbreuk was als volgt: - Van februari 1986 tot februari 1999. Artikel 2 De in artikel 1 genoemde ondernemingen dienen de inbreuk terstond te beëindigen, indien zij dat niet reeds gedaan hebben. Zij zullen met betrekking tot hun activiteiten in de methioninesector voortaan afzien van overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die dezelfde of een gelijksoortige doelstelling of invloed hebben als de inbreuk. Artikel 3 Hierbij worden de volgende geldboeten opgelegd aan de in artikel 1 genoemde ondernemingen met betrekking tot de bedoelde inbreuk: - Degussa AG, een geldboete van 118125000 EUR, - Nippon Soda Company Ltd, een geldboete van 9000000 EUR. Artikel 4 De boete moet binnen drie maanden, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van deze beschikking, worden betaald op de volgende rekening: Rekeningnr. 642-0029000-95 van de Europese Commissie bij: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (BBVA) NV Kunstlaan 43 B - 1040 Brussel (SWIFT-code: BBVABEBB) (IBAN-code: BE76 6420 0290 0095). Na het verstrijken van deze termijn is van rechtswege rente verschuldigd berekend tegen de rentevoet die door de Europese Centrale Bank op haar voornaamste herfinancieringsverrichtingen wordt toegepast, op de eerste dag van de maand waarin deze beschikking werd gegeven, vermeerderd met 3,5 procentpunten. Artikel 5 Deze beschikking is gericht tot: Aventis SA 1, Avenue de l'Europe F - 67300 Strasbourg Aventis Animal Nutrition SA 42, Avenue Aristide Briand F - 92150 Antony Degussa AG Bennigsenplatz 1 D - 40474 Düsseldorf Nippon Soda Company Ltd Shinotemachi Building 2-2-1 Otemachi/Chiyoda-Ku Tokyo 100-8165 ( Japan ). Deze beschikking vormt een executoriale titel overeenkomstig artikel 256 van het Verdrag. Gedaan te Brussel, 2 juli 2002. Voor de Commissie Mario Monti Lid van de Commissie (1) PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62. (2) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. (3) PB L 354 van 30.12.1998, blz. 18. (4) PB C 241 van 8.10.2003. (5) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 1. (6) Zaak IV/M.1378 (1999); PB C 254 van 7.9.1999, blz. 5. (7) De vierkante haken die met een asterisk gemarkeerd zijn, staan voor vertrouwelijke informatie die uit de tekst verwijderd is. (8) [1767]. (9) [1800 en 1801, 1802 t/m 1805, 1806 t/m 1809, 1810 t/m 1813 en 1814 t/m 1820]. (10) Antwoord Sumitomo in het kader van artikel 11, blz. 6 e.v. (11) [1767]. (12) [1614 en 1615]. (13) [1732]. (14) [1616]. (15) [1767]. (16) Dit onderscheid was voor anderen misschien niet zo duidelijk als voor Nippon Soda: Degussa bleef de hele tijd de term "topontmoeting" gebruiken. De richting en het brandpunt van de bijeenkomsten lijken echter te zijn veranderd met de komst van Monsanto (waarvan de methioninetak later in het nevenbedrijf Novus werd ondergebracht) op de Europese markt in 1988-1989. (17) [1802 t/m 1805]. (18) [1712, 1713 en 1719]. (19) [1719 en 1720]. (20) Inzending Nippon Soda van 23 februari 2000, bladzijden 4 en 5 [1767 en 1768]. (21) [1800 en 1801]. (22) [1800 en 1801]. (23) Dit is duidelijk een typefout. Men bedoelt 1990. (24) De notitie geeft tevens aan dat de kartelleden zich grote zorgen maakten over de markttoetreding van Monsanto (documenten bij Degussa met informatie over belangrijke klanten van Monsanto en de verkoop van Monsanto in ton geven aan dat Monsanto één van de voornaamste zorgen van het kartel was, zie de bladzijden [49] en [50 en 51]. Men probeerde op diverse momenten tijdens het bestaan van het kartel medewerking te krijgen van Monsanto. (25) [1712]. (26) [1768]. (27) [1772 en 1773]. (28) [1773]. (29) [1782 t/m 1799]. (30) [558]. (31) [134 t/m 137]. (32) [195]. (33) [136]. (34) [567]. (35) [192 en 193]. (36) [198]. (37) [190 en 191]. (38) [187]. (39) [173]. (40) [192 en 193]. (41) [175 t/m 180]. (42) [1806 t/m 1809]. (43) [1810 t/m 1813]. (44) [1814 t/m 1820]. (45) [1814 t/m 1820] (bladzijde 5). (46) [167 t/m 172]. (47) [167 t/m 172] (bladzijde 4). (48) Tijdens de regelingen stelden de deelnemers diverse malen voor om Novus over te halen aan de overeenkomsten deel te nemen. Hier kwam echter niets van terecht. (49) [154 t/m 158]. (50) [154 t/m 158] (laatste bladzijde). (51) [118 t/m 121]. (52) [122]. (53) [125 t/m 133]. (54) [59]. (55) [105 t/m 115]. (56) [105 t/m 115] (bladzijde 11). (57) [80 t/m 83]. (58) [97]. (59) [ ]* van Degussa. Deed mee tot 1991. (60) [294]. (61) [1776]. (62) [1773 en 1745 t/m 1754]. (63) [1773]. (64) [1724 en 1725]. (65) [1724]. (66) [1725]. (67) [1775]. (68) [1726]. (69) Zie Slotakte van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3). (70) Krachtens artikel 56, lid 1, onder b), van de EER-overeenkomst en behoudens de bevoegdheid van de Commissie waar de handel tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap wordt beïnvloed, is de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tevens bevoegd bij zaken waarbij de omzet van de betreffende ondernemingen op het grondgebied van de EVA-staten gelijk is aan 33 % of meer van de omzet op het grondgebied van de EER. (71) Zie onder hoofdstuk 5 "Gevolgen voor handel tussen lidstaten van de Gemeenschap en EER-partijen". (72) Gevoegde zaak T-305/94 e.v. (Limburgse Vinyl Maatschappij NV en anderen v. Commissie (PVC II)), Jurisprudentie 1999, blz. II-931, rechtsoverweging 715. (73) De Jurisprudentie van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg, die hieronder is geanalyseerd met betrekking tot de interpretatie van de termen "overeenkomsten" en "gezamenlijke praktijken" in artikel 81 van het EG-Verdrag, maakt melding van principes die reeds algemeen waren geaccepteerd vóór de ondertekening van de EER-overeenkomst. Zij is daarom evenzeer van toepassing op deze termen, in zoverre deze gebruikt worden in artikel 53 van de EER-overeenkomst. Verwijzingen naar artikel 81 zijn daarom tevens van toepassing op artikel 53. (74) Zaak 48-69 (Imperial Chemical Industries v. Commissie), Jurisprudentie 1972, blz. 619, rechtsoverweging 64. (75) Gevoegde zaken 40-73 t/m 48-73 e.v. (Suiker Unie en anderen v. Commissie), Jurisprudentie 1975, blz. 1663. (76) Zie tevens het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-7/89 (Hercules v. Commissie), Jurisprudentie 1991, blz. II-1711, rechtsoverweging 256. (77) Zie het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-199/92 P (Hüls v. Commissie), Jurisprudentie 1991, blz. I-4287, rechtsoverwegingen 158 t/m 166. (78) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-7/89 (Hercules v. Commissie), rechtsoverweging 264. (79) Rechtsoverweging 696. (80) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-7/89 (Hercules v. Commissie), rechtsoverwegingen 262 en 263. (81) Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-49/92 (Commissie v. Anic), Jurisprudentie 1999, blz. I-4125, rechtsoverweging 83. (82) Zie arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-25/95 e.v. (Cimenteries CBR en anderen v. Commissie), Jurisprudentie 2000, blz. II-491, rechtsoverweging 2430. (83) Volgens het antwoord van Degussa op de brief van de Commissie in het kader van artikel 11, werd deze bijeenkomst van 15 tot 17 april 1992 gehouden in Lissabon. In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar verwijst Degussa hiernaar als de bijeenkomst die in 1992 in "Barcelona" plaatsvond, maar het is duidelijk dat "Barcelona" gelezen moet worden als "Lissabon". (84) Zie bijvoorbeeld het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-25/95 (Cimenteries SBR v. Commissie), Jurisprudentie 2000, blz. II-491; arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-21/99 (Dansk Rorindustrie A/S v. Commissie), rechtsoverwegingen 41 t/m 49 (nog niet gepubliceerd); arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-12/89 (Solvay & Cie SA v. Commissie), Jurisprudentie 1992, blz. II-907, rechtsoverwegingen 98 en 99; arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-141/89 (Tréfileurope v. Commissie), Jurisprudentie 1995, blz. II-791, rechtsoverwegingen 85 en 86. (85) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-25/95 (Cimenteries SBR v. Commissie), Jurisprudentie 2000, blz. II-491, rechtsoverweging 3927. Zie tevens het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in de zaken T-374/94, T-375/94, T-384/94 en T-388/94 (European Night Services v. Commissie), Jurisprudentie 1998, blz. II-3196, rechtsoverweging 136, waar het Gerecht dit vermeldt met specifieke betrekking tot prijsbepalende overeenkomsten. (86) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-13/89 (Imperial Chemical Industries v. Commissie), Jurisprudentie 1992, blz. II-1021, rechtsoverweging 304. (87) Arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken 209-78 t/m 215-78 en 218-78 (Van Landewyck en anderen v. Commissie), Jurisprudentie 1980, blz. 3125, rechtsoverweging 170. (88) Zaak 48-69 (Imperial Chemical Industries), Jurisprudentie 1972, blz. 619, rechtsoverwegingen 132 en 133. (89) Zaak 107-82 (AEG-Telefunken), Jurisprudentie 1983, blz. 3151, rechtsoverweging 50. (90) Zaak T-65/89 (BPB Industries), Jurisprudentie 1993, blz. II-389, rechtsoverweging 149. (Beroep verworpen door arrest van het Hof in zaak C-310/93, Jurisprudentie 1995, blz. I-865.) (91) Arrest van het Hof in zaak C-286/98 (Stora Kopparbergs Bergslags AB), Jurisprudentie 2000, blz. I-9925, rechtsoverweging 29. (92) Beschikkingen van de Commissie in de polypropyleen-zaak (PB L 230 van 18.8.1986, blz. 1, overweging 96), in de PVC-zaak (PB L 74 van 17.3.1989, blz. 1, overweging 43), en in de karton-zaak (PB L 243 van 19.9.1994, blz. 1, overweging 156). Zie tevens zaak T-6/89 (Enichem Anic SpA v. Commissie (polypropyleen)), Jurisprudentie 1991, blz. II-1623. Arrest gehandhaafd door het Hof van Justitie in zaak C-49/92 P (Commissie v. Anic Partecipazioni SpA), Jurisprudentie 1999, blz. I-4125. Tevens zaak T-327/94 (SCA Holdings Ltd v. Commissie), Jurisprudentie 1998, blz. II-1373. Arrest gehandhaafd door het Hof van Justitie in zaak C-297/98 P (SCA Holdings Ltd), Jurisprudentie 2000, blz. I-10101. (93) Zaak T-352/94 (Mo Och Domsjö AB v. Commissie), Jurisprudentie 1998, blz. II-1989, rechtsoverweging 87. (94) Zie tevens het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Stora Kopparbergs Bergslags AB v. Commissie, Jurisprudentie 2000, blz. I-9925, rechtsoverwegingen 37 en 38. (95) In haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar verwijst Aventis naar de brief die het op 17 januari 2002 aan de Commissie richtte en waarin het de redenen opgeeft waarom het vindt dat de beschikking aan AAN gericht moet worden, in plaats van aan Aventis SA. (96) Volgens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6) "zijn de communautaire bepalingen die uitvoering geven aan de beginselen vervat in de artikelen 85 en 86 [nu de artikelen 81 en 82] van het EG-Verdrag [...] op overeenkomstige wijze van toepassing". (97) PB C 207 van 18.7.1996, blz. 4. (98) Zie overweging 61. (99) In de eerste jaren van het kartel hadden de kartelleden praktisch de volledige markt in hun bezit. Na de toetreding van Monsanto (sinds 1991 Novus) op de markt, begonnen de kartelleden geleidelijk aan marktaandeel te verliezen. Tegen het einde van de inbreuk bezaten de deelnemers echter nog steeds 60 % van de wereldmarkt en de Europese markt voor methionine. (100) [1806 t/m 1809]. (101) 1 USD = 1,61147 DEM in 1990 - (officiële wisselkoers Eurostat). (102) 1 USD = 1,61147 DEM in 1990 - (officiële wisselkoers Eurostat). (103) 1 USD = 1,61147 DEM in 1990 - (officiële wisselkoers Eurostat). (104) 1 USD = 1,61147 DEM in 1990 - (officiële wisselkoers Eurostat). (105) Zaak T-308/94, Jurisprudentie 1998, blz. II-925, rechtsoverweging 230. (106) Antwoord van Aventis op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie, blz. 14. (107) Zie bijvoorbeeld overweging 365 van de beschikking van de Commissie in zaak COMP/36.545/F3 - Aminozuren (PB L 152 van 7.6.2001, blz. 24). (108) Zie overweging 98 en volgende. (109) Zaak T-308/94 (Cascades SA v. Commissie), Jurisprudentie 1998, blz. II-925, rechtsoverweging 230. (110) Zoals eerder besproken, zie "Adressaten". (111) Nippon Soda voldoet ook niet aan de voorwaarden zoals die zijn uiteengezet in punt a) van deze afdeling B. (112) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 20 februari 2001 in zaak T-112/98 (Mannesmann Röhren-Werke AG v. Commissie) en arrest van het Hof van Justitie in zaak 374-87 (Orkem v. Commissie), Jurisprudentie 1989, blz. 3283, rechtsoverweging 35. (113) Arrest van het Hof van Justitie in zaak 374-87 (Orkem v. Commissie), Jurisprudentie 1989, blz. 3283, rechtsoverweging 27. (114) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 20 februari 2001 in zaak T-112/98 (Mannesmann Röhren-Werke AG v. Commissie), rechtsoverwegingen 70, 77 en 78; arrest van het Hof van Justitie in zaak 374-87 (Orkem v. Commissie), Jurisprudentie 1989, blz. 3283, rechtsoverwegingen 37, 38 en 40. Zie tevens het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-227/92 P (Hoechst AG v. Commissie), Jurisprudentie 1989, blz. 2859, en de conclusie van advocaat-generaal Mischo van 20 september 2001 in zaak C-94/2000 (Roquette Frères SA v. Commissie) betreffende de bevoegdheden die de Commissie zijn verleend op grond van artikel 14 van Verordening nr. 17, teneinde haar taak krachtens het EG-Verdrag uit te voeren om inbreuken op artikel 81 of 82 van het EG-Verdrag aan het licht te brengen. (115) Ibid, rechtsoverweging 78.