EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31994Y0312(01)

Speciaal verslag nr. 1/94 over de follow-up van speciaal verslag nr. 2/92 van de Kamer en de voortzetting van haar controle van grote handelaren die uitvoerrestituties hebben ontvangen, vergezeld van de antwoorden van de Commissie

OJ C 75, 12.3.1994, p. 1–16 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document In force

31994Y0312(01)

Speciaal verslag nr. 1/94 over de follow-up van speciaal verslag nr. 2/92 van de Kamer en de voortzetting van haar controle van grote handelaren die uitvoerrestituties hebben ontvangen, vergezeld van de antwoorden van de Commissie

Publicatieblad Nr. C 075 van 12/03/1994 blz. 0001 - 0016


SPECIAAL VERSLAG nr. 1/94 over de follow-up van speciaal verslag nr. 2/92 van de Kamer en de voortzetting van haar controle van grote handelaren die uitvoerrestituties hebben ontvangen, vergezeld van de antwoorden van de Commissie (94/C 75/01)

0. INLEIDING

0.1. Speciaal verslag nr. 2/92(1) () over de controle op uitvoerrestituties die zijn betaald aan geselecteerde grote handelaren in de sector zuivelprodukten, was gebaseerd op in de periode januari 1990 - maart 1991 verrichte controles. De voorlopige controlebevindingen waren tussen juni 1990 en april 1991 aan de betrokken Lid-Staten meegedeeld.

0.2. In het speciaal verslag (paragraaf 3.2) werden 14 controlebevindingen kort weergegeven, waarbij werd opgemerkt: "De Kamer zal deze gevallen in het oog houden en zal nadere opmerkingen bij de kwijting-verlenende instantie indienen indien zij niet tevreden is met de door de Commissie en de Lid-Staten getroffen maatregelen.". In hoofdstuk 1 wordt beschreven welk gevolg de Commissie en de Lid-Staten aan dit speciaal verslag hebben gegeven.

0.3. In haar antwoord op hoofdstuk 1 van dit verslag verzoekt de Commissie de Kamer om aanvullende informatie. De Kamer heeft echter alle relevante informatie waarover zij beschikt reeds verstrekt. Voorts is zij altijd bereid om, in geval van een verzoek van de Commissie om specifieke inlichtingen, alle mogelijke medewerking te verlenen. Uiteraard zou de Commissie haar informatie ook in de Lid-Staten moeten inwinnen, omdat die daar het meest volledig behoort te zijn. Het verwondert de Kamer wel dat er in dit stadium - drie jaar nadat de relevante zaken onder de aandacht van de Commissie werden gebracht - een verzoek om nadere inlichtingen wordt gedaan.

0.4. De schatting van de Commissie (antwoord op paragraaf 3.1) dat het terugvorderingspercentage 65,22 % bedraagt, is gebaseerd op het beperkte bedrag - 610 189 ECU - dat de Commissie tot dusver voorlopig accepteert als zijnde terugvorderbaar, en houdt nauwelijks verband met het totaal van de betrokken uitvoerrestituties, dat circa vijf miljoen ECU bedraagt. Het feit dat zulke hoge bedragen aan communautaire begrotingsmiddelen zo lang omstreden blijven, schraagt de conclusies van de Kamer in de paragrafen 1.27, 3.1, 3.2, 3.3 en 3.4 van dit verslag.

0.5. In hoofdstuk 2 wordt verslag gedaan van de werkzaamheden van de Kamer ter voortzetting van haar onderzoek van geselecteerde ontvangers van uitvoerrestituties, zoals toegezegd in paragraaf 4.8 van het speciaal verslag. Voorts worden in dit hoofdstuk gevallen beschreven die de Kamer aantrof bij controles van de rol van de Commissie en de Lid-Staten bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 4045/89 van de Raad(2) () inzake de door de Lid-Staten uit te voeren controles op de EOGFL-verrichtingen(3) ().

0.6. De Kamer stelt met verbazing vast dat het enige antwoord van de Commissie op hoofdstuk 2, waarin problemen worden beschreven die sinds het vorige verslag aan het licht zijn gekomen, bestaat uit een algemeen verzoek om informatie. Zie paragraaf 0.3.

1.MAATREGELEN NAAR AANLEIDING VAN SPECIAAL VERSLAG NR. 2/92

Maatregelen naar aanleiding van specifieke controlebevindingen

1.1. De informatie in dit hoofdstuk is gerangschikt in dezelfde volgorde als de bevindingen in speciaal verslag nr. 2/92; in de kopjes wordt verwezen naar de betrokken paragrafen van dat verslag.

Ten onrechte als Provolone omschreven kaas - 3.1 a)

1.2. De controlebevinding van de Kamer in Ierland dat deze kaas op aanvragen om uitvoerrestitutie was omschreven als Provolone, waardoor een hogere restitutievoet werd verkregen dan verschuldigd was, berustte op de volgende drie factoren:

a)de kaas werd niet onder de benaming Provolone op de markt gebracht;

b)volgens de kwaliteitscontroles van de producent werd ten aanzien van het vochtgehalte bij lange na niet voldaan aan de criteria van uitvoerrestituties voor Provolone, en

c)er werd bij lange na niet voldaan aan de minimumnorm voor het vetgehalte in de droge stof.

Volgens de schatting van de Kamer bedroegen de onverschuldigd betaalde uitvoerrestituties in totaal circa 500 000 ECU.

1.3. De Commissie heeft haar standpunt over de op de handelsbenaming (zie paragraaf 1.2 a)) gebaseerde indeling van de uitvoerrestituties niet aan de Kamer meegedeeld. Ierland heeft echter in antwoord op een verzoek van de Commissie 58 828,87 IRL£ (circa 68 000 ECU) terugbetaald vanwege het feit dat niet was voldaan aan de criteria voor het vochtgehalte en voor het vetgehalte in de droge stof.

Ten onrechte als Steppenkaese omschreven Edammer - 3.1 b)

1.4. In dit geval werd Edammer als Steppenkaese voorgesteld, teneinde een voorfixatiecertificaat te kunnen gebruiken waarop Steppenkaese staat vermeld. De Lid-Staat, Duitsland, heeft geweigerd de betaalde restituties terug te vorderen, maar aangezien de twee kazen identiek zijn, wil de Commissie niet verder op de zaak ingaan. Volgens het speciaal verslag bedroegen de "mogelijk te veel aangevraagde restituties" circa 105 000 ECU, maar in het licht van na de publikatie verkregen bewijsmateriaal berekent de Kamer het betrokken bedrag thans op circa 60 000 ECU. De Kamer heeft de Commissie verzocht om deze kaas definitief in dezelfde indeling onder te brengen.

Ten onrechte als Goudse omschreven kaas - 3.1 c)

1.5. Dit betrof een zending voor verwerking bestemde kaas, die was verkocht aan een afnemer in een derde land. Dergelijke kaas komt niet voor uitvoerrestitutie in aanmerking. Bij de uitvoer werd echter opgegeven dat het Goudse kaas was, hetgeen een restitutie van circa 30 000 ECU opleverde.

1.6. In zijn antwoord aan de Kamer van 31 juli 1991 gaf de betrokken Lid-Staat, Duitsland, te kennen het eens te zijn met de bevindingen van de Kamer, maar in zijn antwoord aan de Commissie van 19 oktober 1992 betwistte dit land het standpunt van de Kamer. De Commissie verzocht Duitsland op 4 november 1992 om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen en een speciaal onderzoek in te stellen teneinde de omvang van soortgelijke onjuiste aangiften vast te stellen. De Kamer is nog niet in kennis gesteld van het resultaat.

Ten onrechte als halfvette-melkpoeder omschreven karnemelkpoeder - 3.1 d)

1.7. Het staat buiten kijf dat er karnemelkpoeder foutief is omschreven als halfvette-melkpoeder, waardoor een onterechte restitutiebetaling van circa 1,15 Mio ECU heeft plaatsgevonden.

1.8. Met betrekking tot een bedrag van 190 000 ECU heeft de Commissie een van de betrokken Lid-Staten, Ierland, verzocht de onverschuldigd betaalde restituties terug te vorderen. Dienovereenkomstig gaf Ierland de aanvrager van de uitvoerrestitutie opdracht 190 000 ECU terug te betalen. Deze betaalde echter niet. Er zijn derhalve juridische stappen tegen hem ondernomen.

1.9. Ten aanzien van ongeveer 1,0 Mio ECU aan uitvoerrestituties heeft een tweede Lid-Staat, Nederland, de Commissie verzocht een oplossing te zoeken die geen nadelige financiële consequenties zou hebben voor de betrokken partijen. In een schrijven van 11 augustus 1992 antwoordde de Commissie dat zij niet voor een dergelijke oplossing kon zorgen, ten eerste wegens twijfel aan de goede trouw van de partijen bij het opstellen van de aangiften ten uitvoer, en ten tweede wegens het risico van ongelijke behandeling van exporteurs. In haar laatste bericht aan de Kamer, van 9 juni 1993, stelde de Commissie echter dat voor beide produkten hetzelfde tarief had moeten worden toegepast. De Kamer meent dat er tijdens de periode in kwestie verschillende tarieven van toepassing waren.

1.10. Sinds de publikatie van speciaal verslag nr. 2/92 heeft de Kamer nog andere aanvragers van uitvoerrestitutie achterhaald die karnemelkpoeder hebben laten doorgaan voor halfvette-melkpoeder. In Nederland werden nog zeven ondernemingen achterhaald die in één jaar waarschijnlijk meer dan 1,3 Mio ECU te veel hadden aangevraagd. In een derde Lid-Staat, Frankrijk, heeft de Kamer een ander bedrijf gecontroleerd dat in één jaar waarschijnlijk meer dan 340 000 ECU te veel heeft aangevraagd. Van deze gevallen zijn zowel de betrokken Lid-Staten als de Commissie op de hoogte gesteld. De Franse autoriteiten hebben de Kamer op 30 juni 1993 geantwoord dat zij het besluit van de Commissie afwachten alvorens terugvorderingsmaatregelen te overwegen. De Kamer dringt er bij de Commisie op aan om alle nodige maatregelen te nemen om deze zaak tot een goed einde te brengen.

Magere-melkpoeder waarvan ten onrechte was verklaard dat het geen toegevoegde wei bevatte - 3.1 e)

1.11. Voor een door een onderneming in Frankrijk geproduceerde voedselhulpzending werden door een onderneming in Duitsland uitvoerrestituties aangevraagd. De magere-melkpoeder werd in 14 vrachtwagens uitgevoerd, maar slechts een daarvan werd door de douanediensten onderzocht en onderworpen aan een steekproef ten behoeve van een analyse. Uit deze steekproef bleek de aanwezigheid van toegevoegde wei waarvan geen melding was gemaakt; deze komt niet in aanmerking voor uitvoerrestitutie. Er werd echter niet van uitgegaan dat de resultaten van de analyse de hele zending betroffen, en de Commissie werd niet geïnformeerd, zodat zij de uitvoerrestituties en de betalingen voor voedselhulp niet kon corrigeren.

1.12. De controle van de Kamer bracht aan het licht dat de magere-melkpoeder in één zuivelfabriek in een periode van tien dagen was geproduceerd, en dat de fabriek de financiële consequenties van derving van de restitutie als gevolg van de toevoeging van niet opgegeven wei zelfs had aanvaard. Frankrijk, Duitsland en de Commissie zijn echter van mening dat de onomstotelijke bewijzen nog geen reden zijn om de analyseresultaten ook te laten gelden voor de lading van de dertien niet-onderzochte vrachtwagens. De Kamer deelt deze mening niet. In speciaal verslag 2/92 werd geschat dat er in totaal ongeveer 500 000 ECU te veel was betaald.

Cheddar-kaas die niet voldeed aan de minimumnormen voor het vetgehalte in de droge stof - 3.1 f)

1.13. De Commissie heeft in dit geval verzocht om terugvordering van de onverschuldigd betaalde restitutie, en de Lid-Staat, Ierland, heeft daarmee ingestemd. De Kamer is door de Commissie nog niet ingelicht over de bedragen, maar schatte zelf dat het ging om 40 000 ECU.

Maximaal vochtgehalte van Cheddar-kaas - 3.1 g)

1.14. Aangezien noch in het gemeenschappelijk douanetarief, noch in de nomenclatuur voor de uitvoerrestituties een specifiek maximaal vochtgehalte voor Cheddar-kaas is opgenomen, worden de voorschriften door de Lid-Staten verschillend geïnterpreteerd. De Kamer heeft de Commissie verzocht ervoor te zorgen dat alle Lid-Staten de voorschriften eender interpreteren. De Commissie onderzoekt de zaak in een breder verband. De Kamer heeft de Commissie verzocht haar op de hoogte te houden.

Volle-melkpoeder dat niet voldeed aan de minimum- normen voor het vetgehalte - 3.1 h)

1.15. De betrokken Lid-Staat, Ierland, is het niet eens met de bevindingen van de Kamer. In december 1992 heeft de Commissie de Kamer laten weten dat zij haar onderzoek voortzet, maar de Kamer is nog niet op de hoogte van de uitkomst van deze follow-up.

Kaas die bij aankomst in Polen ongeschikt bleek voor menselijke consumptie - 3.1 i) i)

1.16. De betrokken Lid-Staat, Duitsland, heeft circa 330 000 ECU teruggevorderd van de 450 000 ECU die door de Kamer als terugvorderbaar waren aangemerkt. Het saldo van 120 000 ECU had betrekking op kaas waarvan werd vermoed dat de nitraatgehalten onaanvaardbaar hoog waren.

Kaas die uit de VS werd teruggezonden omdat hij niet voldeed aan de gezondheidsnormen, en opnieuw werd uitgevoerd uit de EG met toekenning van restituties - 3.1 i) ii)

1.17. De overheidsinstanties in de Lid-Staat waar de kaas was geproduceerd en vanwaaruit hij oorspronkelijk was uitgevoerd, Ierland, onderzochten steekproeven van de teruggezonden kaas en bevestigden de resultaten van de door de Amerikaanse douanediensten uitgevoerde tests. De betrokken uitvoerrestituties werden terugbetaald. De instanties in Nederland en Denemarken, waar bij het weer uitvoeren van de kaas in kwestie opnieuw restituties werden aangevraagd, hebben echter tegenover de Commissie aangevoerd dat de resultaten van de tests van de Amerikaanse douane voor hen niet bindend zijn. Voorts was een van deze Lid-Staten, Nederland, in november 1992 nog steeds aan het onderzoeken of de teruggezonden kaas al dan niet opnieuw was uitgevoerd, hoewel dit land reeds in juli 1990 het bewijs daarvan van de Kamer had ontvangen. De overheidsinstanties in de vierde betrokken Lid-Staat, het Verenigd Koninkrijk (VK), hadden de zaak in juni 1993 nog steeds in onderzoek. De Commissie wacht de uitkomst van dit onderzoek af alvorens een standpunt in te nemen. Het bedrag aan restituties dat hiermee kan zijn gemoeid werd geschat op circa 150 000 ECU.

Naar Egypte uitgevoerde boter die ongeschikt bleek voor menselijke consumptie - 3.1 i) iii)

1.18. 1 700 blikken boter bleken volgens het taxatierapport van de verzekering onderweg "volledig en ernstig beschadigd te zijn". Sommige van de beschadigde goederen werden vernietigd, en het restant, dat niet geschikt was voor menselijke consumptie, werd verkocht voor industriële doeleinden. De betrokken Lid-Staten, Ierland en Nederland, hebben in juni en juli 1990 van de Kamer kopieën van het taxatierapport ontvangen. Hoewel de schade door de scheepvaartmaatschappij werd bevestigd en door de verzekeringsmaatschappij werd vergoed, schreef de Lid-Staat waar de uitvoerrestitutie was betaald, Nederland, op 16 april 1993 aan de Kamer dat er geen overtuigend bewijs was dat de geleverde boter niet geschikt was voor menselijke consumptie. De betrokken restituties beliepen in totaal circa 90 000 ECU.

1.19. Dit geval was een van de vele waarin de Kamer na onderzoek van schadeclaims en creditnota's vaststelde dat goederen ofwel niet in een derde land op de markt waren gebracht conform artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie(4) (), bij voorbeeld door onvoldoende aanvoer, ofwel ongeschikt bleken voor menselijke consumptie, hetgeen in strijd is met het in artikel 13 van dezelfde verordening opgenomen criterium voor restitutie. De Kamer heeft de betrokken Lid-Staten, Ierland en Duitsland, verzocht de volledige omvang van dergelijke gevallen te bepalen.

1.20. Ierland heeft voor één onderneming vastgesteld dat deze van zijn eigen betaalorgaan en van die in Duitsland, Nederland en het VK 436 000 ECU heeft ontvangen, maar slechts 12 189 ECU daarvan is terugbetaald. Nederland heeft voor alle achterhaalde gevallen geweigerd restituties terug te vorderen. Duitsland pleegt overleg met de Commissie om duidelijkheid te krijgen over de wettige situatie. De Commissie heeft in haar antwoord aan de Kamer geen commentaar geleverd op het standpunt van het VK.

1.21. De Commissie nam in haar eerste follow-up-verslag het standpunt in dat de volledige restitutie diende te worden teruggevorderd in gevallen waarin de restitutievoet werd onderscheiden naar bestemming, maar in haar tweede verslag hanteerde zij een andere benadering. Daarin meldde zij een diepgaand onderzoek te zijn begonnen naar het algemene beginsel, rekening houdend met de economische doelstellingen van uitvoerrestituties en de risico's voor de exporteurs. Zo hadden beide voornoemde ondernemingen een verzekering die was gebaseerd op een waarde inclusief uitvoerrestituties.

Kaas waarvan vóór de produktiedatum werd verklaard dat hij onder douanetoezicht was geplaatst - 3.1 j)

1.22. De bevindingen van de Kamer werden niet betwist, maar de betrokken Lid-Staat, Ierland, heeft zich ervan overtuigd dat het een zuiver misverstand betrof en geen opzettelijke fraude, en dat de totale hoeveelheid opgegeven kaas was uitgevoerd. De Commissie stelt voor geen verdere actie te ondernemen, daar de handelaar geen financieel voordeel heeft behaald.

Plastic verpakking bij het gewicht inbegrepen voor restitutiedoeleinden - 3.1 k)

1.23. In zijn antwoord van 31 juli 1991 op de brief met controlebevindingen liet de Lid-Staat, Duitsland, weten het met de bevindingen eens te zijn. In een later bericht aan de Commissie stelden de Duitse autoriteiten dat de verpakking, overeenkomstig de nota van toelichting van de Commissie, moest worden beschouwd als een deel van het netto-gewicht. Aangezien deze verpakking echter een stevige plastic zak was en geen aan het oppervlak van de kaas geplakt dun laagje plastic, heeft de Commissie verzocht om terugvordering van de betrokken 40 000 ECU.

Ongeoorloofd gebruik van een voorfixatiecertificaat dat was afgegeven in het kader van een inschrijvings- procedure in een derde land - 3.1 l)

1.24. De wijze waarop de Kamer de feiten heeft voorgesteld, is niet betwist. De Lid-Staat waarin het voorfixatiecertificaat was afgegeven, Frankrijk, heeft echter elke verantwoordelijkheid voor de betrokken uitvoer verworpen. De Lid-Staat waarin de betaling werd verricht, Duitsland, stelt in een brief van 12 oktober 1992, dat de bevindingen van de Kamer in andere Lid-Staten, die door hun overheidsinstanties niet kunnen worden geverifieerd, onvoldoende rechtvaardiging vormen voor het terugvorderen van restituties van hun exporteurs. De Commissie verzocht Duitsland in eerste instantie om het onverschuldigd betaalde bedrag van circa 2 Mio ECU terug te vorderen, waarbij zij stelde dat "in het certificaat uitdrukkelijk en ondubbelzinnig de exclusieve voorwaarden zijn opgenomen waaronder het kan worden gebruikt". Vervolgens veranderde zij van mening, waarbij zij haar nieuwe standpunt baseerde op twee factoren: ten eerste, dat de aanvragers van uitvoerrestituties die dit certificaat te goeder trouw hadden gebruikt, werden geconfronteerd met het probleem dat zij de restitutie zo'n vier of vijf jaar na dato moesten terugbetalen, en ten tweede dat dit geval illustreert welke moeilijkheden er optreden bij terugvorderingsacties wanneer de betrokken ondernemingen in verschillende Lid-Staten zijn gevestigd. In een brief aan Duitsland van 20 augustus 1993 trok de Commissie haar verzoek om terugvordering van de betrokken bedragen in.

1.25. Deze factoren kunnen niet worden beschouwd als geldige redenen voor het niet-terugvorderen. Bovendien hebben de aanvragers van de uitvoerrestitutie bij de indiening van hun aanvraag verklaard, dat de zendingen in kwestie werden geleverd in het kader van de in het voorfixatiecertificaat genoemde inschrijvingsprocedure. Dit hebben zij ten tijde van de uitvoer ook aan de nationale instanties gemeld in de volle wetenschap dat zij geen contract hadden in het kader van die inschrijvingsprocedure.

1.26. De Kamer heeft bij een andere controle nog een voorbeeld gevonden - met betrekking tot Frankrijk en het VK - van ongeoorloofd gebruik van een aan dezelfde onderneming afgegeven certificaat. De betrokken restituties bedragen 238 000 ECU. Dit is op 21 oktober 1992 onder de aandacht van de Commissie gebracht.

Conclusie

1.27. Van alle opmerkingen in speciaal verslag nr. 2/92, die zijn gebaseerd op de controle van twee ondernemingen, zijn de betrokken Lid-Staten op de hoogte gesteld: voor de ene onderneming in juni en juli 1990 en voor de andere in april 1991. De Commissie werd op 16 oktober 1991 op de hoogte gesteld. Het geeft reden tot ernstige bezorgdheid dat voor zoveel problemen die soms al drie jaar geleden ter kennis van de Commissie en de Lid-Staten zijn gebracht, nog steeds geen oplossing bestaat. Volgens de informatie waarover de Kamer beschikt, is niet meer dan 7 % van het bedrag dat zij - zoals aangegeven in speciaal verslag nr. 2/92 - terugvorderbaar acht, daadwerkelijk teruggevorderd.

2. VOORTZETTING VAN DE CONTROLE DOOR DE KAMER VAN BELANGRIJKE ONTVANGERS VAN UITVOERRESTITUTIES

Algemeen

2.1. In speciaal verslag nr. 2/92 liet de Kamer weten haar onderzoek van geselecteerde ontvangers van uitvoerrestituties te zullen voortzetten. Sinds de voltooiing van de controles die tot dat verslag hebben geleid, heeft de Kamer de controle van begunstigden voortgezet en heeft zij tevens de rol van de Commissie en de Lid-Staten gecontroleerd bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 4045/89 inzake de door de Lid-Staten uit te voeren controles van EOGFL-verrichtingen. De bevindingen van de vervolgcontrole van de begunstigden zijn beschreven in de volgende paragrafen.

Indeling

Maximum vochtgehalte

2.2. In 1990/91 hebben de Franse overheidsinstanties een controle krachtens Verordening (EEG) nr. 4045/89 verricht bij een bedrijf dat bepaalde merkkazen produceert. Het door de Kamer onderzochte controlerapport had betrekking op een analyse van een van de kaassoorten door het douanelaboratorium. De kaas, die bij uitvoer was omschreven als St. Paulin, werd door het douanelaboratorium ingedeeld onder de ERN-code voor "overige kaas" zonder benaming, op grond van het feit dat hij niet voldeed aan de in de Franse wetgeving opgenomen omschrijving van St. Paulin.

2.3. Weliswaar verschilt de restitutievoet voor "overige kaas" niet van die voor St. Paulin, maar er is een aanzienlijk verschil in het maximaal toelaatbare vochtgehalte in verhouding tot het gewicht van de vetvrije kaasmassa. St. Paulin kan niet voor uitvoerrestitutie in aanmerking komen indien het vochtgehalte hoger is dan 72 %, terwijl het maximum voor kaas zonder benaming veel lager is, namelijk 62 %.

2.4. De Franse douane-instantie heeft besloten de bevindingen van het douanelaboratorium te negeren met het argument dat deze waren gebaseerd op een Franse wetstekst zonder verwijzing naar de EG-wetgeving.

2.5. In hun antwoord op een vraag van de Kamer hielden de Franse autoriteiten vast aan dit argument. De situatie is vergelijkbaar voor de andere merkkazen die ook in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 4045/89 door de Kamer werden gecontroleerd. In het EOGFL-jaar 1991 waren hiermee restituties ter waarde van circa 1,1 Mio ECU gemoeid.

Melkmengsel onjuist ingedeeld

2.6. Het gebruik van een voorfixatiecertificaat is voorbehouden aan produkten die voldoen aan de omschrijving van de gecombineerde nomenclatuur (GN) en de daarin gedefinieerde ERN-code.

2.7. In de periode van juni tot september 1990 gaf een aanvrager van uitvoerrestituties in Nederland een melkprodukt aan voor uitvoer naar de voormalige DDR; het bestond uit 71,5 % volle-melkpoeder, 9 % lactose, 18,5 % weipoeder en 1 % suiker en viel volgens de opgave onder ERN-code 0402, de code voor volle melk of gedeeltelijk of geheel afgeroomde melk. Het produkt had echter, als mengsel van natuurlijke melkbestanddelen, moeten worden ingedeeld onder code 0404.

2.8. Voor het melkprodukt in kwestie werd uitvoerrestitutie betaald op basis van een voorfixatiecertificaat voor produkten met code 0402. De betrokken restitutie bedroeg 260 000 ECU. Aangezien het certificaat niet geldig was voor produkten met code 0404, vond de uitvoer in feite plaats zonder begeleidend voorfixatiecertificaat. Bovendien mocht in de betrokken periode hoe dan ook geen restitutie worden betaald voor uitvoer naar de voormalige DDR zonder geldig voorfixatiecertificaat. De betaalde restitutie dient derhalve te worden teruggevorderd.

Rapporten van het douanelaboratorium waaraan door de Lid-Staten onvoldoende gevolg is gegeven

2.9. Bij onderzoek dat de Kamer in Denemarken verrichtte op controlerapporten in het kader van Verordening (EEG) nr. 4045/89, kwamen gevallen aan het licht van laboratoriumtests door de douane van Feta- en Mozzarella-kaas waaraan niet voldoende gevolg was gegeven. Uit de tests was gebleken dat het als percentage van de vetvrije kaasmassa uitgedrukte vochtgehalte van deze kazen te hoog was om voor uitvoerrestitutie in aanmerking te komen. De restitutie voor de betrokken zendingen werd teruggevorderd, maar er werd geen poging gedaan na te gaan of het probleem zich alleen bij deze zendingen voordeed.

2.10. De controle van de Kamer bij een van de producenten van de betrokken kazen bracht meer gevallen aan het licht waarin niet aan de norm voor het maximum vochtgehalte werd voldaan, en ook gevallen waarin het minimum vetgehalte in de droge stof niet werd bereikt. Het bewijs was afkomstig van laboratoriumtests in het kader van kwaliteitscontroles van de producenten zelf en van onafhankelijk verrichte tests. Tevens werd duidelijk dat het probleem zich niet beperkte tot deze producent. Op 23 maart 1993 verzocht de Kamer Denemarken te bepalen hoeveel restitutie te veel was betaald, en stelde zij voor over te gaan tot terugvordering van het betrokken bedrag. Tot op heden heeft zij de gevraagde informatie niet ontvangen.

Asgehalte (onzuiverheden) van meel

2.11. Meel waarvan was opgegeven dat het asgehalte niet hoger was dan 600mg/100g, bleek bij analyse door het Duitse douanelaboratorium dit maximum te overschrijden, en er had derhalve een lagere restitutievoet voor moeten gelden. Ten tijde van de controle van de Kamer was er niet alleen geen poging gedaan om de volle omvang van dit soort fouten te achterhalen, maar had er evenmin een vereffening plaatsgevonden voor de toen bekende gevallen van te veel betaalde restituties. Op verzoek van de Kamer heeft Duitsland inmiddels het betrokken bedrag vastgesteld (ongeveer 410 000 ECU), en wordt de noodzakelijke vereffening van de restitutie thans uitgevoerd.

Als niet-geraspt omschreven geraspte kaas

2.12. De restitutievoet voor Pecorino-kaas in geraspte vorm bedroeg bij uitvoer naar de VS circa 40 % van de restitutievoet voor de niet-geraspte variant. Onderzoek van de Kamer naar de invoerregistratie in de VS wees uit dat in sommige gevallen delen van de zendingen die in Italië voor uitvoerrestitutie waren aangegeven als zijnde niet geraspt, in de invoerregistratie van de VS als geraspt vermeld stonden. De Amerikaanse invoerrechten voor geraspte kaas bedroegen 15 %, tegenover 9 % voor hele kazen. Het was derhalve niet in het belang van de importeur om hele kazen als geraspte kaas aan te geven. Bij uitvoercontroles in Italië waren deze afwijkingen niet aan het licht gekomen.

2.13. De Kamer stelde de Italiaanse overheidsinstanties op de hoogte. Daarop werd een proces aangespannen wegens vermeende valse opgave van geraspte kaas als zijnde niet geraspt. In totaal bedroegen de betrokken uitvoerrestituties meer dan 1 Mio ECU. De rechter verklaarde de zaak niet ontvankelijk, onder andere omdat de invoercode in de VS weliswaar geen betrekking kon hebben op hele kazen, maar wel op zowel geraspte kaas als kaas in stukken. Hij concludeerde dat, zelfs indien er 100 000 ECU aan uitvoerrestituties ten onrechte waren aangevraagd in de gevallen waarin aan de invoercode de term "geraspte kaas" was toegevoegd, het betrokken bedrag niet voldoende zou zijn om als bezwarende omstandigheid te kunnen gelden, en derhalve onder de nationale wetgeving zou kunnen worden kwijtgescholden.

Gezonde handelskwaliteit

Niet verhandelbare smeltkaas

2.14. Bij een controle krachtens Verordening (EEG) nr. 4045/89 in Frankrijk bleek dat een partij van 76 ton smeltkaas, waarvoor circa 126 000 ECU aan uitvoerrestituties waren betaald, bij aankomst in Saoedi-Arabië niet in orde was. Na een onderzoek van de producent naar de kwaliteit werd vastgesteld dat de fout was toe te schrijven aan het produktieproces. Het produkt werd uit de handel genomen en vernietigd. De Franse overheid besloot echter de restitutie niet terug te vorderen; in antwoord op een vraag van de Kamer rechtvaardigde zij haar besluit met het argument dat er op het moment van uitvoer geen aanwijzing bestond dat het produkt niet van gezonde handelskwaliteit was.

Niet voor menselijke consumptie geschikt volle-melk- poeder

2.15. Een controle van de Kamer bracht een geval aan het licht van uitvoer uit het VK van 85 ton volle-melkpoeder dat door de instanties voor volksgezondheid in het derde land werd vernietigd omdat het ongeschikt was voor menselijke consumptie. Een onderzoek van de exporteur wees uit dat de blikken tijdens het produktieproces onvoldoende werden afgesloten. De Britse autoriteiten zeggen echter dat zij geen enkel bewijs hebben kunnen vinden dat de produkten op de datum van uitvoer niet van gezonde handelskwaliteit waren. De betrokken restitutie bedraagt in totaal circa 120 000 ECU.

2.16. Gelijksoortige gevallen van aanvragen om uitvoerrestitutie door hetzelfde bedrijf in Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Nederland en het VK zijn opgenomen in speciaal verslag nr. 7/93. In alle gevallen heeft de betrokken Lid-Staat op grond van vergelijkbare argumenten geweigerd de restitutie terug te vorderen.

Niet voor menselijke consumptie geschikte kaas

2.17. Het volgende geval trof de Kamer aan bij de controle van een andere onderneming. Verschillende zendingen Mozzarella-kaas, die waren geproduceerd tussen augustus en oktober 1991, werden door de koper in Japan geweigerd wegens een buitensporig hoog nitraatgehalte en verontreiniging met een vreemde stof. De kaas in kwestie werd naar Denemarken teruggezonden en vervangen zonder dat opnieuw restitutie werd aangevraagd. De teruggezonden kaas werd echter vervolgens naar Jordanië uitgevoerd, waarvoor restitutie werd ontvangen. Het Ministerie van Volksgezondheid aldaar stelde op grond van zowel bacteriologische als chemische tests vast dat de kaas ongeschikt was voor menselijke consumptie. De kaas werd opnieuw naar Denemarken teruggezonden en opgeslagen in een douanepakhuis, waar hij tijdens de controle van de Kamer in 1993 werd aangetroffen; de restitutie was echter niet terugbetaald. Nader onderzoek dat de Deense overheid op verzoek van de Kamer verrichtte, bevestigde dat de kaas niet geschikt was voor menselijke consumptie. Als gevolg van de bevindingen van de Kamer is een bedrag van 37 000 ECU aan restituties terugontvangen.

Het op de markt brengen van goederen in een derde land

Vals bewijs van aankomst en andere onregelmatigheden

2.18. De douane-instanties in Ierland werden erop attent gemaakt dat twee voor Cyprus bestemde containers met een botersmeersel waarvoor uitvoerrestitutie was ontvangen, in werkelijkheid lagen te wachten op inklaring voor invoer in Griekenland. Het onderzoek dat de douane vervolgens naar deze en andere zendingen uitvoerde, wees het volgende uit:

a)er was vals bewijs van aankomst ingediend met betrekking tot drie voor Libanon bestemde containers met het smeersel, terwijl in feite één containerlading was vernietigd en de twee andere ladingen zich, meer dan 12 maanden na uitvoer, nog steeds in hun containers in de haven van Haifa (Israël) bevonden;

b)de totale uitgevoerde hoeveelheid bedroeg circa 26 ton meer dan de hoeveelheid die was aangekocht;

c)het betrokken produkt was in waarde gedaald, daar het door winkels was teruggezonden of de door de producent aanbevolen verkoopdatum had overschreden, en

d)voor slechts één containerlading bestond een bewijs van betaling door de afnemer.

2.19. Voorts waren deze verrichtingen zo rendabel dat de handelaar een redelijke winst maakte, zonder enige betaling van de afnemer, aangezien de kosten tussen 500 en 600 ECU per ton lagen en de uitvoerrestituties voor het merendeel ongeveer 800 tot 900 ECU per ton bedroegen.

2.20. De Ierse overheid besloot de restituties voor de in de paragrafen 2.18 a) en b) genoemde hoeveelheden terug te vorderen, en te verzoeken om meer informatie over een zending waarvan de kwaliteit twijfels opriep. Voor de overige zendingen werd geen actie voorgesteld, hoewel er geen bewijs was dat de goederen in een derde land op de markt waren gebracht. Toen de Kamer naar laatstgenoemde beslissing informeerde, antwoordde Ierland dat afwijzing niet verdedigbaar was in verband met:

a)het feit dat het recht op uitvoerrestitutie niet afhangt van de vraag of de verkoper voor het produkt wordt betaald;

b)de aannemelijkheid van de verklaring van het bedrijf, dat het niets in rekening bracht voor het produkt omdat het trachtte markten te openen voor toekomstige acties.

Boter die in het derde land niet op de markt werd ge- bracht

2.21. Op 15 augustus 1990 werd een zending van 2 000 ton boter uit Nederland verscheept naar de voormalige DDR; hiervoor werd een uitvoerrestitutie van 4 Mio ECU ontvangen. Op 17 augustus 1990 werd de zending te Wismar in de voormalige DDR ingeklaard, maar de boter werd onmiddellijk daarna overgebracht naar vijf koelhuizen in West-Duitsland. De Nederlandse opsporingsinstanties werden door hun Duitse tegenhangers op de zaak geattendeerd. Daarop volgde in beide landen een onderzoek, dat bevestigde dat de boter zich in koelhuizen in West-Duitsland bevond.

2.22. Nadat het betaalorgaan in Nederland rapporten van zijn fraude-opsporingsdienst had ontvangen en contact met de Commissie had opgenomen, begon het op 23 juli 1992 met de terugvordering van de uitvoerrestituties voor 1 100 ton, te weten het deel van de zending waarvoor de garantie niet was vrijgegeven. De exporteur stelde beroep in bij het Nederlandse College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Ten tijde van de controle van de Kamer had de Nederlandse overheid nog geen actie ondernomen ten aanzien van de twee aanvragen voor het saldo van 900 ton, waarvoor de garanties wel waren vrijgegeven.

2.23. De Kamer, verontrust over het uitblijven van terugvorderingsmaatregelen voor deze twee aanvragen, begon een onderzoek om na te gaan of de boter in kwestie, die volgens de rapporten van de Duitse instanties bij de afsluiting van hun onderzoek nog steeds in de koelhuizen in West-Duitsland lag, uiteindelijk was afgezet. Uit het onderzoek van de Kamer bleek dat:

a)343 ton rechtstreeks aan detailhandelaren in West-Duitsland was verkocht;

b)162 ton aan een handelaar in Frankrijk was verkocht;

c)1 197 ton aan Duitse handelaren of bewerkers was verkocht;

d)100 ton was verkocht aan een Duitse handelaar die de zending had doorverkocht aan de Russische strijdkrachten in Duitsland en 213 000 ECU aan uitvoerrestitutie voor de transactie had ontvangen, waardoor voor de tweede maal restitutie voor deze boter werd betaald, en

e)199 ton aan een Duitse boterfabriek was verkocht. Deze fabriek vroeg ook restitutie aan voor de uitvoer van butteroil.

2.24. Ten tijde van de opstelling van dit verslag was van de circa 4 Mio ECU aan restitutie nog niets terugontvangen. Er wordt echter nog geprocedeerd over de 1 100 ton (circa 2,2 Mio ECU) waarnaar wordt verwezen in paragraaf 2.22.

Herkomst

Invoer van kaas uit Zwitserland

2.25. Eind 1992 ontving de Kamer informatie over Emmentaler die uit Zwitserland in een Lid-Staat was ingevoerd tegen een kunstmatig hoge prijs, teneinde aan de GATT-minimumprijs te voldoen en in aanmerking te komen voor het gereduceerde importheffingtarief van 9,07 ECU per 100 kg, in plaats van het toepasselijke tarief van 172,1 ECU per 100 kg. Nadat alle sporen van de Zwitserse herkomst waren verwijderd, werd dezelfde kaas vervolgens weer uitgevoerd, waarbij een uitvoerrestitutie van 159 ECU per 100 kg werd ontvangen.

2.26. Het door de Kamer verrichte onderzoek van de handelsstatistieken bevestigde een ongewone toename van de invoer van Emmentaler uit Zwitserland; in de betrokken periode bedroeg de totale hoeveelheid meer dan 2 000 ton. Onderzoek van de invoerdocumenten bevestigde de identiteit van een importeur die bij de zaak betrokken zou zijn, en riep verdenking op tegen andere importeurs. De Kamer heeft de details van de verdachte transacties rechtstreeks gemeld aan de opsporingsinstanties in de importerende Lid-Staat, zodat die de geëigende maatregelen konden treffen.

2.27. Hun onderzoek bevestigde dat sprake was van valse opgave van de waarde om importheffingen te omzeilen. De factuurwaarde van de goederen werd later verlaagd wegens een reclamekorting die niet bij de douane werd gemeld.

2.28. Het onderzoek naar de mogelijkheid dat de kaas opnieuw met restitutie is uitgevoerd - hetgeen andere Lid-Staten impliceert - en naar eventuele soortgelijke praktijken in twee andere Lid-Staten is nog gaande. De betrokken Lid-Staten worden derhalve in dit verslag niet vermeld.

Verplichtingen van de Lid-Staten

2.29. De meeste Lid-Staten hebben de Kamer hun medewerking verleend bij de controles in verband met de uitvoerrestituties, doch in Frankrijk kon de Kamer haar onderzoek niet op dezelfde wijze verrichten als in de andere Lid-Staten. Frankrijk stelde tot voor kort dat het op grond van de nationale wetgeving de Kamer geen magneetband kon verschaffen met de registratienummers en namen van de ontvangers van uitvoerrestitutie. Het houdt nog altijd staande dat, bij gebreke van een specifieke bepaling in Verordening (EEG) nr. 4045/89 van de Raad, niet kon worden verlangd dat het kopieën van verslagen van krachtens deze verordening verrichte controles verstrekte. Ook zijn er problemen gerezen ten aanzien van het recht van de Kamer om ontvangers van uitvoerrestitutie in Frankrijk te controleren.

2.30. Zoals uiteengezet in speciaal verslag nr. 2/92 brengt het feit dat Frankrijk zijn verplichting om de controles van de Kamer te vergemakkelijken niet nakomt, een bevredigende tenuitvoerlegging van de controles niet alleen in Frankrijk maar ook in andere Lid-Staten in gevaar, gezien het transnationale karakter van de regeling inzake de uitvoerrestituties.

2.31. Hoewel de Kamer van mening blijft dat de nationale wetgeving het recht van de Kamer om alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap te controleren en daarover verslag uit te brengen niet mag beperken, heeft zij haar overleg met de Franse autoriteiten voortgezet in de hoop hun bezwaren weg te nemen. Ofschoon er enige vooruitgang is geboekt, moet nog overeenstemming worden bereikt over werkbare oplossingen voor alle moeilijkheden. De Kamer hoopt dat de Franse autoriteiten een eind zullen maken aan alle voor het werk van de Kamer nog resterende belemmeringen ten aanzien van in Frankrijk bewaarde gegevens over communautaire ontvangsten en uitgaven, zodat de Kamer voor haar controles in alle Lid-Staten gelijkelijk toegang tot gegevens krijgt

3. CONCLUSIE

3.1. De maatregelen die zowel de Commissie als de Lid-Staten hebben getroffen om ten onrechte uitbetaalde EOGFL-gelden terug te vorderen, zijn niet strikt en dwingend genoeg om deze middelen op zo kort mogelijke termijn terug te ontvangen. Ter overkoming van de schijnbare passiviteit inzake terugvordering bij de nationale instanties, en de onwil tot terugbetaling bij degenen die ten onrechte restituties hebben ontvangen, dienen er stappen te worden ondernomen om over alle schulden rente te berekenen vanaf het moment van de onrechtmatige betaling tot de uiteindelijke terugbetaling aan de Gemeenschap, zoals bij Verordening (EEG) nr. 536/93 van de Commissie van 9 maart 1993 is voorgeschreven voor de extra melkheffingen(5) ().

3.2. De Lid-Staten zijn geneigd het toezicht op de EOGFL-uitgaven zo beperkt mogelijk te houden. Regelmatig verzuimen zij hun onderzoeken voldoende uit te breiden of te verdiepen, zelfs wanneer er onregelmatigheden worden aangetroffen in situaties waaruit kan worden opgemaakt dat iets dergelijks vaker voorkomt dan alleen in het onderzochte geval. Wanneer een geval van onregelmatigheid of fraude wordt aangetroffen of vermoed, dienen de nationale autoriteiten een uitgebreid onderzoek van analoge activiteiten op te zetten om andere onregelmatigheden of fraudegevallen op te sporen.

3.3. De Lid-Staten zijn onwillig om de rechtmatigheid van reeds betaalde uitvoerrestituties in twijfel te trekken wanneer na de uitvoer uit bewijsstukken blijkt dat de betrokken produkten ten tijde van de uitvoer niet geschikt kunnen zijn geweest voor menselijke consumptie, of in het derde land niet op de markt zijn gebracht. Dergelijke bewijsstukken tonen duidelijk aan dat de goederen niet voor uitvoerrestituties in aanmerking kwamen, en dat elk besluit in die zin onjuist was. De restituties dienen derhalve te worden teruggevorderd.

3.4. De Kamer is van mening dat de Commissie de bepalingen in de regelgeving inzake het vochtgehalte van kaas moet herzien om tot een geharmoniseerde toepassing van de betrokken voorschriften door de Lid-Staten te komen.

Dit verslag werd door de Rekenkamer te Luxemburg vastgesteld te harer zitting van 27 januari 1994.

Voor de Rekenkamer André J. MIDDELHOEK President

(1)() Speciaal verslag nr. 2/92, PB C 101 van 22.4.1992.

(2)() Verordening (EEG) nr. 4045/89 van de Raad van 21 december 1989 (PB L 388 van 31.12.1989).

(3)() Speciaal verslag nr. 7/93 over controles van fraudes en onregelmatigheden in de landbouwsector.

(4)() Verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 (PB L 351 van 14.12.1987).

(5)() Verordening (EEG) nr. 536/93 van de Commissie van 9 maart 1993 (PB L 57 van 10.3.1993).

ANTWOORD VAN DE COMMISSIE

1. MAATREGELEN NAAR AANLEIDING VAN SPECIAAL VERSLAG Nr. 2/92

Ten onrechte als Provolone omschreven kaas

1.2 en 1.3 i)De Commissie heeft in 1993 met betrekking tot de indeling van de produkten verschillende initiatieven genomen ter vereenvoudiging van de nomenclatuur. Op 22 juni 1993 is gestemd over een ontwerp voor een verordening. Het werd verworpen met 54 stemmen tegen. Op 6 september 1993 heeft de Commissie, omdat bij de Lid-Staten geen bereidheid aanwezig was om op deze weg voort te gaan, het raadzaam geacht de werkzaamheden af te breken en op een andere wijze voort te zetten.

Voor de sector melk heeft zij een nieuwe produktennomenclatuur met nieuwe toepassingsvoorwaarden ingediend; op 11 november 1993 begonnen de besprekingen tussen de nationale deskundigen en de Commissie. Het vraagstuk van de objectieve indelingscriteria en de desbetreffende controle zijn het hoofdonderwerp van de werkzaamheden. Het ligt in de bedoeling een verordening te doen aannemen in de loop van 1994.

ii)De invorderingen zijn verricht voor de vastgestelde kwaliteitstekorten. Op 29 september 1993 is aan het EOGFL 58 828,87 IRL£ overgemaakt.

Op te merken valt dat de door de Rekenkamer genoemde 500 000 ECU een raming is waarvoor geen details per specifieke opmerking zijn gegeven. Het bedrag van de Lid-Staat kan dus niet worden vergeleken met dat van de Kamer.

Ten onrechte als Edammer omschreven Steppenkaese

1.4. De Commissie neemt ter kennis dat het "eventueel" ten onrechte betaalde bedrag met 43 % is verlaagd. Wat het aspect indeling betreft wordt verwezen naar punt 1.3.

Ten onrechte als Goudse omschreven kaas

1.5 en 1.6. Het EOGFL heeft bij brief nr. 27972 van 20 augustus 1993 aan Duitsland bevestigd dat naar zijn oordeel het bedrag moet worden teruggevorderd. Hetzelfde standpunt werd door de Commissie ingenomen op de bilaterale vergadering van 16 december 1993. Duitsland is verzocht zijn definitieve standpunt mede te delen.

Ten onrechte als halfvette-melkpoeder omschreven karnemelkpoeder

1.7 tot 1.10. De Commissie zoekt naar een billijke oplossing. Zoals in follow-up nr. 2 van 9 juni 1993 aan de Heer Ryan is medegedeeld, betreft het in de grond een afgeleid probleem van de invoering van de nieuwe restitutienomenclatuur, welke tot de vaststelling van Verordening (EEG) nr. 2659/90 tot verwarring aanleiding heeft gegeven.

Magere-melkpoeder waarvan ten onrechte was verklaard dat het geen toegevoegde wei bevatte

1.11 en 1.12. Extrapolatie van de resultaten van de controle van één enkele partij tot de volledige levering is niet zo evident als de Kamer denkt. Het gaat hier immers om veertien afzonderlijke invoeraangiften waarvan er slechts één werd gecontroleerd. Er is dus geen enkel bewijs dat de produkten in de andere vrachtwagens niet aan de voorwaarden voldeden.

Toch verzoekt de Commissie de Kamer haar alle nuttige informatie te verstrekken waarover zij beschikt.

Cheddar-kaas die niet voldeed aan de minimumnormen voor het vetgehalte in droge stof

1.13. Het terug te betalen bedrag wordt thans berekend.

Maximaal vochtgehalte van Cheddar-kaas

1.14. De Commissie verwijst naar haar antwoord op punt 1.3. In de nieuwe voorschriften zal het maximale vochtgehalte worden vastgesteld.

Volle-melkpoeder dat niet voldeed aan de minimumnormen voor het vetgehalte

1.15. De Commissie heeft bij brief nr. 27154 van 9 augustus 1993 opnieuw bevestigd dat zij niet kan instemmen met het standpunt van Ierland en van oordeel blijft dat terugbetalingen nodig zijn.

Kaas die bij aankomst in Polen ongeschikt bleek voor menselijke consumptie

1.16. In eerste instantie had het EOGFL van de Kamer het bewijs gekregen dat de kaas met een te hoog nitraatgehalte door de Poolse autoriteiten niet voor menselijke consumptie bestemd was. Bij zijn brief van 10 december 1993 heeft Duitsland echter een document van de gezondheidsinspectie gevoegd waarin de toelating voor menselijke consumptie wordt bevestigd en de voorheen genomen besluiten worden ingetrokken. Op grond van dit laatste bewijs kan niet tot terugvordering worden overgegaan.

Kaas die uit de VS werd teruggezonden omdat hij niet voldeed aan de gezondheidsnormen, en opnieuw werd uitgevoerd uit de EG met toekenning van restituties

1.17. De vier Lid-Staten verwerpen de analyses van de VS, omdat de resultaten op andere dan wetenschappelijke gegevens berusten. De Commissie stelt vast dat de uit de VS teruggezonden kaas gedeeltelijk voor andere vrachten van dit produkt is geruild voordat hij in de Gemeenschap in de handel was gebracht. De door de VS geweigerde kaas werd vervolgens naar Canada, Finland, de Verenigde Arabische Emiraten en Zweden uitgevoerd tegen normale prijzen en zonder commerciële geschillen of opmerkingen vanwege de importerende landen. De Commissie ziet dan ook geen reden om zich van de vier betrokken Lid-Staten te distantiëren.

Naar Egypte uitgevoerde boter die ongeschikt bleek voor menselijke consumptie

1.18. De Lid-Staat is met brief nr. 26740 van 3 augustus 1993 medegedeeld dat terugvordering naar het oordeel van de Commissie noodzakelijk is. Op 18 november 1993 werd een herinneringsbrief gezonden (nr. 38230).

1.19 tot 1.21. Zoals de Kamer bij het bezoek van haar ambtenaren aan de diensten van het EOGFL op 12 oktober 1993 werd medegedeeld, raakt deze zaak van tekorten of gebreken aan het basisvraagstuk van het recht op de restitutie, dat momenteel wordt besproken. Inmiddels is de situatie aan de betrokken Lid-Staten toegelicht. Bovendien zal een nieuw artikel 5 worden opgesteld om de doorzichtigheid te vergroten (Verordening (EEG) nr. 3665/87).

Kaas waarvan vóór de produktiedatum werd verklaard dat hij onder douanetoezicht was geplaatst

1.22. Juist.

Plastic verpakking bij het gewicht inbegrepen voor restitutiedoeleinden

1.23. De Commissie heeft bij brief nr. 27972 van 20 augustus 1993 bevestigd dat het bedrag moet worden teruggevorderd. Dit werd herhaald tijdens de bilaterale besprekingen van 16 december 1993.

Ongeoorloofd gebruik van een voorfixatiecertificaat dat was afgegeven in het kader van een inschrijvings- procedure in een derde land

1.24. Dit door de Kamer gemelde geval bewijst duidelijk de risico's die dergelijke transacties zowel voor de exporteurs als voor het EOGFL inhouden. Niettegenstaande het voorfixatiecertificaat van de restitutie door de bevoegde Franse dienst overeenkomstig de voorschriften was afgegeven, is het immers niet denkbaar dat de aanvraag naar de geest van de voorschriften was opgesteld. Doordat het certificaat (en uittreksels) aan andere handelaren is overgedragen, die het te goeder trouw hebben gebruikt voor hun uitvoer naar Algerije, staan deze handelaren thans voor het probleem van eventuele terugbetaling van restituties die zij 4 à 5 jaar geleden hebben ontvangen.

Bij dit geval rijzen de volgende problemen:

- de terugvordering is beperkt tot de handelaren die de restitutie hebben gekregen, terwijl de vastgestelde feiten hen niet kunnen worden aangerekend,

- overdracht van het gevaar van eventuele niet-financiering door de Gemeenschap jegens een Lid-Staat die onmogelijk de voorwaarden kan controleren waarin een uitvoercertificaat werd afgegeven (in een andere Lid-Staat),

- het ingewikkelde karakter van de zaak, welke politieke feiten behelst die verband houden met de betrekkingen van ondernemingen van een bepaalde nationaliteit met Algerije, maakt voorspellingen over de gerechtelijke procedures, die bovendien van zeer lange duur zijn, onmogelijk,

- de communautaire voorschriften kunnen moeilijk alle mogelijke en denkbare verrichtingen bestrijken, want dan zouden zij zo ingewikkeld zijn dat zij niet kunnen worden toegepast, en dus ook niet zullen worden toegepast, of worden gecontroleerd. De regelgeving moet algemeen zijn.

Voor de diensten van de Commissie is dit dossier een schoolvoorbeeld van de onvolkomen situatie met betrekking tot de mogelijkheden tot terugvordering als het gaat om verrichtingen waarbij handelaren uit verschillende landen betrokken zijn.

Een grondige analyse is dus nodig waarbij alle middelen moeten worden gebruikt om een samenhangende en billijke oplossing te bereiken. Inmiddels zijn de voorwaarden voor het afgeven van voorfixatiecertificaten in het kader van aanbestedingen in een derde land verduidelijkt door de wijziging van artikel 44 van Verordening (EEG) nr. 3719/88 (zie bijlage I). Volgens deze regeling kunnen deze certificaten slechts worden afgegeven na overlegging van het in het kader van de aanbesteding gesloten contract. Bovendien moet de samenwerking met de bevoegde diensten van de Lid-Staten worden uitgebreid en gewone praktijk worden. Opheldering van dit bijzondere geval is een eerste stap in die richting.

1.27. Zoals reeds in het antwoord van de directeur van het EOGFL aan de Kamer van 28 oktober 1993 werd geschreven, dient er aan te worden herinnerd dat:

- alleen de Lid-Staten bevoegd zijn voor de terugvordering en dat de Commissie eerst na uitputting van alle beschikbare middelen een oordeel kan uitspreken (artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 729/70),

- de individuele gevallen met de Lid-Staten zijn behandeld en de diensten van de Commissie hun advies ter zake hebben gegeven,

- de Kamer weliswaar het financiële belang van de gerapporteerde gevallen vermeldt, maar niet voldoende gedetailleerde elementen heeft kunnen verstrekken, ook niet tijdens een bezoek van het EOGFL aan de Kamer,

- de Kamer in haar conclusies geen rekening houdt met de initiatieven die zijn genomen om de bestaande voorschriften te verbeteren.

Deze initiatieven betreffen:

- de herdefinitie van de nomenclatuur van de restituties voor melk- en zuivelprodukten,

- de herdefinitie van de voorwaarden voor afgifte en gebruik van de voorfixatiecertificaten in het kader van een aanbesteding in een derde land,

- het onderzoek voor de vaststelling van referentie-analysemethoden,

- het onderzoek naar een herformulering van de voorwaarden voor de toekenning van de restitutie.

2. VOORTZETTING VAN DE CONTROLE DOOR DE KAMER VAN BELANGRIJKE ONTVANGERS VAN UITVOERRESTITUTIES

In dit deel behandelt de Kamer nieuwe gevallen, waaraan de Commissie de grootste aandacht zal besteden.

De Commissie verzoekt de Kamer evenwel haar alle stukken over de door haar genoemde gevallen te doen toekomen om alle consequenties, ook de financiële, te kunnen trekken uit het onderzoek van de Kamer.

3. CONCLUSIES

3.1. Zoals de Kamer zal erkennen, heeft de Commissie steeds getracht bij onregelmatigheden alle niet betwiste bedragen terug te vorderen. Zij heeft echter niet de bevoegdheid bedragen terug te vorderen waarover een betwisting bestaat: artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 729/70 bepaalt expliciet dat de Lid-Staten ter zake bevoegd zijn en dat de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de Lid-Staten moeten worden toegepast. In bijlage II wordt de stand van zaken met betrekking tot de terugvorderingen gegeven. De Commissie heeft een terugvorderingspercentage van 65,22 bereikt.

3.4. De Commissie verwijst naar haar antwoord op de punten 1.2 en 1.3.

BIJLAGE I

3.Artikel 44, lid 6, wordt gelezen:

"6. Aan certificaataanvragen wordt geen gevolg gegeven wanneer binnen de termijn voor de afgifte van certificaten voor bepaalde produkten een bijzondere maatregel is getroffen die de aangifte van certificaten verhindert.

Geen enkele bijzondere maatregel die na afloop van die termijn wordt genomen, kan de afgifte van het certificaat verhinderen, indien de aanvrager de onderstaande voorwaarden vervult.

Voor de betrokken inschrijving worden een of meer certificaten afgegeven, wanneer de aanvrager:

a)de in lid 3, eerste alinea, bedoelde gegevens aan de hand van daartoe geëigende documenten bewijst;

b)het bewijs levert dat aan hem is gegund;

c)het contract overlegt; of,

d)wanneer dit om gegronde redenen niet wordt overgelegd, de documenten overlegt waaruit de met de andere contractant aangegane verbintenissen blijken, inclusief een verklaring van zijn bank dat de financiële instelling van de koper voor de overeengekomen levering een onherroepelijk documentair krediet geopend heeft;

e)de voor de afgifte van het certificaat vereiste zekerheid stelt.

De certificaten worden slechts afgegeven voor het in lid 3, eerste alinea, eerste streepje, bedoelde land. De betrokken inschrijving wordt erop vermeld.

De totale hoeveelheid waarvoor de certificaten worden afgegeven, is gelijk aan die welke aan de aanvrager is gegund en waarvoor hij het contract of de onder d) bedoelde documenten heeft overgelegd; deze hoeveelheid kan niet groter zijn dan de gevraagde hoeveelheid.

Bovendien kan, wanneer meer dan één certificaat is aangevraagd, de hoeveelheid per afgegeven certificaat niet hoger zijn dan de oorspronkelijk voor dat certificaat gevraagde hoeveelheid.

Voor de bepaling van de geldigheidsduur van het certificaat is artikel 21, lid 1, van toepassing.

Er mag geen certificaat worden afgegeven voor hoeveelheden die niet aan de aanvrager zijn gegund of waarover hij niet aan alle onder a), b), c) en e) of aan alle onder a), b), d) en e) genoemde voorwaarden heeft voldaan.

Degene op wiens naam het certificaat of de certificaten zijn gesteld, is als eerste aansprakelijk voor terugbetaling van ten onrechte ontvangen restituties, als blijkt dat het certificaat of de certificaten zijn afgegeven op grond van een contract of van verbintenissen als bedoeld onder d), dat geen verband houdt of die geen verband houden met de door een derde land opengestelde inschrijving".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Het bepaalde in artikel 33, lid 5, tweede alinea, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3719/88 geldt ook voor dossiers die bij de inwerkingtreding van deze verordening nog in behandeling zijn.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Commissie R. STEICHEN Lid van de Commissie

BIJLAGE II

Terugvorderingen per 21.12.1993 "(ECU)""" ID="1">432 000> ID="2">-"> ACCV="2.0.1" ASSV="2" ID="1">68 000 (1)()> ASSV="2" ID="2">68 000> ASSV="2" ID="3">68 000"> ID="1"> "> ID="1">60 000> ID="2">-"> ID="1">30 000> ID="2">30 000 (2)()"> ID="1">1 150 000> ID="2">(3)()"> ID="1">500 000> ID="2">-"> ID="1">40 000> ID="2">40 000 (2)()"> ID="1">-> ID="2">-"> ID="1">?> ID="2">(3)()"> ID="1">450 000> ID="2">330 000> ID="3">330 000"> ID="1">150 000> ID="2">-"> ID="1">90 000> ID="2">90 000 (2)()"> ID="1">?> ID="2">12 189+? (3)()"> ID="1">40 000> ID="2">40 000 (2)()"> ID="1">2 238 000> ID="2">(3)()"> ID="1">5 248 000> ID="2">610 189 (4)()> ID="3">398 000"">

(1)() Voor Provolone geeft de Kamer een totaal bedrag van 500 000 ecu. Verondersteld wordt dat het specifieke bedrag voor de kwaliteitstekorten gelijk is aan het bedrag dat de Lid-Staat heeft terugbetaald.

(2)()Terug te vorderen.

(3)()In onderzoek.

(4)()Voorlopig bedrag.

Top