EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993A0456

93/456/EEG: Advies van de Commissie van 23 juli 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel-Gelijkwaardigheid van Britse, Franse en Belgische bewijzen van bevoegdheid als vlieger (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

OJ L 213, 24.8.1993, p. 21–22 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/opin/1993/456/oj

31993A0456

93/456/EEG: Advies van de Commissie van 23 juli 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel-Gelijkwaardigheid van Britse, Franse en Belgische bewijzen van bevoegdheid als vlieger (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 213 van 24/08/1993 blz. 0021 - 0022


ADVIES VAN DE COMMISSIE van 23 juli 1993 betreffende de toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel Gelijkwaardigheid van Britse, Franse en Belgische bewijzen van bevoegdheid als vlieger (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(93/456/EEG)DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/670/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel (1), inzonderheid op artikel 4, lid 2,

Gezien het verzoek van de Franse Regering,

Hebbende de betrokken Lid-Staten verzocht om hun stelsels en programma's voor de opleiding tot vlieger over te leggen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij brief van 31 maart 1993, die op 5 april 1993 door de Commissie werd geregistreerd, verzochten de Franse autoriteiten de Commissie op grond van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/670/EEG om haar advies uit te brengen over de gelijkwaardigheid van door de burgerluchtvaartautoriteiten van België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk afgegeven bewijzen van bevoegdheid als vlieger.

(2) Volgens Richtlijn 91/670/EEG moet een Lid-Staat zonder nodeloze vertraging of aanvullende tests alle door een andere Lid-Staat afgegeven bewijzen van bevoegdheid en alle daarbij behorende voorrechten en verklaringen erkennen. Door een andere Lid-Staat van de Gemeenschap afgegeven bewijzen van bevoegdheid kunnen op basis van hetzij gelijkwaardigheid (artikel 4, leden 1 tot en met 4), hetzij ervaring (artikel 4, lid 5), worden erkend. Artikel 4, lid 1, bepaalt dat de eis van erkenning van toepassing is wanneer een door een Lid-Staat afgegeven bewijs van bevoegdheid gebaseerd is op eisen die gelijkwaardig zijn aan de eisen van de ontvangende Lid-Staat. Volgens artikel 4, lid 2, onder a), van de richtlijn kan iedere Lid-Staat de Commissie binnen drie weken na ontvangst van het erkenningsverzoek om advies vragen over de gelijkwaardigheid van een aan hem ter erkenning voorgelegd bewijs van bevoegdheid.

(3) Wat vliegers betreft, wordt aan de grondbeginselen van vrij verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, vastgelegd in respectievelijk de artikelen 48, 52 en 59 van het Verdrag, voldaan door artikel 3, lid 1, van de richtlijn (2). Dit artikel voorziet in de onderlinge erkenning van de bewijzen van bevoegdheid als vlieger.

Artikel 4

van deze richtlijn onderwerpt de onderlinge erkenning van de bewijzen van bevoegdheid niettemin aan een eventuele procedure ter verificatie van de gelijkwaardigheid tussen de eisen van de gast-Lid-Staat en de Lid-Staat die het bewijs heeft afgegeven, wanneer er gegronde twijfels naar voren worden gebracht over de gelijkwaardigheid van de betrokken bewijzen van bevoegdheid. Artikel 4 beoogt daarmee de veiligheid in de luchtvaart, waarnaar in overweging 6 van de richtlijn expliciet wordt verwezen, te verzekeren. Bij gebruikmaking van de procedure mag evenwel niet buiten de perken worden gegaan van hetgeen strikt noodzakelijk is met het oog op verwezenlijking van het algemene oogmerk van veiligheid van luchtdiensten en mag derhalve geen afbreuk worden gedaan aan de daadwerkelijke uitoefening van voornoemde in het Verdrag vervatte fundamentele vrijheden.

(4) Ter uitvoering van het Franse verzoek schreef de Commissie op 20 april 1993 aan de Regeringen van het Verenigd Koninkrijk en België, waarbij zij om volledige details verzocht omtrent de eisen voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid als beroepsvlieger (CPL) en bewijzen van bevoegdheid als verkeersvlieger (ATPL) in hun respectieve landen. De Regering van het Verenigd Koninkrijk zond haar eisen op 1 juni 1993 toe; deze werden op 4 juni 1993 door de Commissie geregistreerd. De Belgische Regering antwoordde op 27 mei 1993; dit werd op 2 juni 1993 door de Commissie geregistreerd. Gezien de door haar genomen tijd om de relevante informatie te verzamelen, verzocht de Commissie in brieven van 2 juni 1993 en 1 juni 1993 aan de Franse autoriteiten om verlenging van de raadplegingsprocedure tot 30 juli 1993.

(5) De Commissie bestudeerde de respectieve Franse, Belgische en Britse eisen voor de afgifte van een ATPL en beoordeelde deze aan de hand van drie hoofdcriteria:

a) algemene minimumeisen,

b) vakbekwaamheidseisen,

c) eisen op het gebied van theoretische kennis.

a) Uit bestudering van de respectieve algemene minimumeisen van de Franse, de Belgische en de Britse autoriteiten voor de afgifte van een ATPL blijkt dat er sprake is van gelijkwaardigheid.

b) Wat betreft de vakbekwaamheid van de vlieger is vergelijking van de eisen van de Lid-Staten gebaseerd op een analyse van de in de regels en voorschriften vastgelegde eisen en de tijdens de proeven gebruikte controleformulieren. De minimumkenmerken van het vliegtuig aan boord waarvan de praktische proeven voor het behalen van het ATPL moeten worden afgelegd, vormen een essentiële component van dat bewijs van bevoegdheid.

België gebruikt hiervoor een vliegtuig van meer dan 20 ton, terwijl Frankrijk voor een meermotorig straalvliegtuig kiest. Beide kunnen als vliegtuigen van hetzelfde type worden beschouwd.

Het Verenigd Koninkrijk maakt gebruik van een meermotorig licht vliegtuig. In de praktijk wordt een ATPL afgegeven wanneer aan de ervaringscriteria wordt beantwoord, maar er is geen afzonderlijke ATPL-vaardigheidstest, aangezien deze deel uitmaakt van de type-bevoegdverklaringstest.

Derhalve kan de door Frankrijk en België vereiste vakbekwaamheid als op zich gelijkwaardig worden beschouwd, terwijl een houder van een bewijs van bevoegdheid uit het Verenigd Koninkrijk in het bezit moet zijn van een typebevoegdverklaring voor een vliegtuig van de JAR/FAR-categorie 25.

c) Vergelijking tussen Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en België op het stuk van theoretische kennis leert dat hetzelfde minimumniveau wat betreft het peil en de omvang van de vereiste kennis geldt.

(6) Op grond van de beschikbare informatie en, gelet op voornoemde beginselen en gezien het feit dat alle Lid-Staten voldoen aan de internationaal aanvaarde ICAO-normen op het gebied van de veiligheid in de lucht,

HEEFT HET VOLGENDE ADVIES VASTGESTELD:

Artikel 1

De door Frankrijk en België afgegeven bewijzen van bevoegdheid als verkeersvlieger (ATPL) kunnen in het algemeen als gelijkwaardig worden beschouwd.

De in het Verenigd Koninkrijk afgegeven bewijzen van bevoegdheid als verkeersvlieger kunnen eveneens in het algemeen als gelijkwaardig worden beschouwd met een vergelijkbaar door Frankrijk afgegeven bewijs van bevoegdheid, mits de houder tevens in het bezit is van een type-bevoegdverklaring als gezagvoerder voor vliegtuigen van de categorie JAR/FAR 25 (meermotorige vliegtuigen van meer dan 5 700 kg).

Artikel 2

Het onderhavige advies is gericht tot de Republiek Frankrijk.

Gedaan te Brussel, 23 juli 1993.

Voor de Commissie

Abel MATUTES

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 373 van 31. 12. 1991, blz. 21.

(2) Zie eveneens de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Heylens van 15 oktober 1987 (zaak 222/86), Vlassopoulou van 7 mei 1991 (zaak C-340/89) en Kraus van 31 maart 1993 (zaak C-19/92).

Top