EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01992L0065-20040703

Consolidated text: Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1992/65/2004-07-03

1992L0065 — NL — 03.07.2004 — 007.002


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 92/65/EEG VAN DE RAAD

van 13 juli 1992

tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt

(PB L 268, 14.9.1992, p.54)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 6 april 1995

  L 117

23

24.5.1995

 M2

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 30 maart 2001

  L 102

63

12.4.2001

►M3

VERORDENING (EG) Nr. 1282/2002 VAN DE COMMISSIE van 15 juli 2002

  L 187

3

16.7.2002

►M5

VERORDENING (EG) Nr. 998/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 26 mei 2003

  L 146

1

13.6.2003

►M6

VERORDENING (EG) Nr. 1398/2003 VAN DE COMMISSIE van 5 augustus 2003

  L 198

3

6.8.2003

►M7

RICHTLIJN 2004/68/EG VAN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 26 april 2004

  L 226

128

25.6.2004


Gewijzigd bij:

 A1

Toetredingsakte van Oostenrijk, Finland en Zweden

  C 241

21

29.8.1994

 

(aangepast door Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van de Raad)

  L 001

1

..

►A2

Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond

  L 236

33

23.9.2003




▼B

RICHTLIJN 92/65/EEG VAN DE RAAD

van 13 juli 1992

tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien de voorstellen van de Commissie ( 1 ),

Gezien de adviezen van het Europese Parlement ( 2 ),

Gezien de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

Overwegende dat levende dieren en produkten van dierlijke oorsprong voorkomen op de lijst van goederen in bijlage II bij het Verdrag; dat de handel in deze dieren en deze produkten voor een deel van de landbouwbevolking een bron van inkomsten vormt;

Overwegende dat, met het oog op de rationele ontwikkeling van de betrokken sector en voor de verbetering van de produktiviteit, op het niveau van de Gemeenschap veterinairrechtelijke voorschriften voor deze dieren en deze produkten moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat de Gemeenschap maatregelen moet vaststellen om in de periode tot en met 31 december 1992 geleidelijk de interne markt tot stand te brengen;

Overwegende dat de Raad, om bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken, veterinairrechtelijke voorschriften heeft vastgesteld voor runderen, varkens, schapen en geiten, paardachtigen, pluimvee en broedeieren, vis en visserijprodukten, tweekleppige weekdieren, sperma van runderen en varkens, embryo's van runderen, vers vlees, vers vlees van pluimvee, vleesprodukten, vlees van wild en konijnevlees;

Overwegende dat veterinairrechtelijke voorschriften moeten worden vastgesteld voor het in de handel brengen van dieren en produkten van dierlijke oorsprong waarvoor die voorschriften nog niet gelden;

Overwegende dat moet worden bepaald dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan Verordening (EEG) nr. 3626/82 van de Raad van 3 december 1982 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten ( 4 );

Overwegende dat voor bepaalde technische aspecten dient te worden verwezen naar Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens ( 5 ) alsmede naar Richtlijn 85/511/EEG van de Raad van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer ( 6 );

Overwegende dat voor de organisatie van de controles en de daaraan te verbinden gevolgen en voor de toe te passen vrijwaringsmaatregelen, de algemene voorschriften gelden die zijn vastgesteld bij Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt ( 7 );

Overwegende dat het handelsverkeer in dieren en produkten van dierlijke oorsprong, behoudens andersluidende bepalingen, onverminderd de toepassing van eventuele vrijwaringsmaatregelen, moet worden geliberaliseerd;

Overwegende dat, vanwege het aanzienlijke risico van verspreiding van ziekten waaraan dieren zijn blootgesteld, voor bepaalde dieren en produkten van dierlijke oorsprong moet worden vermeld welke bijzondere eisen dienen te worden gesteld bij het in de handel brengen van die dieren en produkten met het oog op verder handelsverkeer met name naar gebieden met een hoge gezondheidsstatus;

Overwegende dat vanwege de specifieke situatie van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en van Ierland die een gevolg is van het feit dat deze Staten eilanden zijn en dat zij sinds zeer lange tijd rabiesvrij zijn, bijzondere bepalingen gerechtvaardigd zijn aan de hand waarvan kan worden nagegaan of het in de handel brengen in het Verenigd Koninkrijk en Ierland van honden en katten die niet van herkomst zijn uit deze landen, geen gevaar inhoudt voor het binnenbrengen van rabies in deze Staten, met dien verstande dat hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen tussen de Lid-Staten;

Overwegende dat het gezondheidscertificaat het meest geschikte middel is om naleving van deze eisen te garanderen en te controleren;

Overwegende dat de in deze richtlijn bedoelde dieren en produkten van dierlijke oorsprong wanneer zij in de handel worden gebracht, met het oog op de handhaving van de gezondheidssituatie van de Gemeenschap, moeten voldoen aan de minimumvoorschriften voor het handelsverkeer en dat de naleving daarvan moet worden gecontroleerd overeenkomstig de beginselen en voorschriften van Richtlijn 90/675/EEG van de Raad van 10 december 1990 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor produkten uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht ( 8 );

Overwegende dat moet worden voorzien in een procedure voor nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in het kader van het Permanent Veterinair Comité;

Overwegende dat het wenselijk is dat de termijn voor de omzetting in nationaal recht, die in artikel 29 is vastgesteld op 1 januari 1994, geen gevolgen heeft voor de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen met ingang van 1 januari 1993,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

▼M7

Bij deze richtlijn worden veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor het handelsverkeer in alsmede voor de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage F geldt.

▼B

Deze richtlijn is van toepassing onverminderd de in het kader van Verordening (EEG) nr. 3626/82 vastgestelde bepalingen.

De onderhavige richtlijn laat de nationale voorschriften die van toepassing zijn op gezelschapsdieren onverlet, met dien verstande dat handhaving daarvan geen invloed kan hebben op de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen tussen de Lid-Staten.

Artikel 2

1.  In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

handelsverkeer : het handelsverkeer zoals dat is omschreven in artikel 2, punt 3, van Richtlijn 90/425/EEG;

b)

dieren : exemplaren behorend tot andere diersoorten dan die bedoeld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 90/426/EEG ( 9 ), 90/539/EEG ( 10 ), 91/67/EEG ( 11 ), 91/68/EEG ( 12 ), 91/492/EEG ( 13 ) en 91/493/EEG ( 14 );

c)

officieel erkende instelling, officieel erkend instituut of officieel erkend centrum :

iedere overeenkomstig artikel 13 erkende geografisch begrensde permanente installatie waar doorgaans een of meer soorten dieren worden gehouden of gefokt, al dan niet voor commerciële doeleinden en uitsluitend met het oog op een of meer van de volgende doeleinden:

 tentoonstelling van de dieren en educatie van het publiek,

 instandhouding van de soorten,

 fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek of het fokken van dieren ten behoeve van dit onderzoek;

d)

ziekten waarvoor een aangifteplicht bestaat : de in bijlage A vermelde ziekten.

2.  Voorts zijn de definities van artikel 2 van de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/67/EEG en 90/539/EEG van overeenkomstige toepassing, met uizondering van de definities van erkende centra en instellingen.



HOOFDSTUK II

Bepalingen die gelden voor het handelsverkeer

Artikel 3

De Lid-Staten zien erop toe dat het in artikel 1, eerste alinea, bedoelde handelsverkeer niet wordt verboden of beperkt om andere veterinairrechtelijke redenen dan die welke voortvloeien uit de toepassing van deze richtlijn of de communautaire wetgeving, en met name de eventueel getroffen vrijwaringsmaatregelen.

In afwachting van communautaire bepalingen ter zake kan Zweden zijn nationale voorschriften voor slangen en andere reptielen met bestemming Zweden handhaven.

▼B

Artikel 4

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om, ter toepassing van artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 90/425/EEG, ervoor te zorgen dat de in de artikelen 5 tot en met 10 van de onderhavige richtlijn bedoelde dieren, onverminderd artikel 13 en de ter toepassing van artikel 24 vast te stellen bijzondere bepalingen, alleen in het handelsverkeer gebracht mogen worden indien zij voldoen aan de in de artikelen 5 tot en met 10 bedoelde voorwaarden en indien zij afkomstig zijn van in artikel 12, leden 1 en 3, van de onderhavige richtlijn bedoelde bedrijven of handelszaken die door de bevoegde autoriteit worden geregistreerd en die zich er toe verbinden:

 de gehouden dieren regelmatig te laten onderzoeken, overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Richtlijn 90/425/EEG;

 de bevoegde autoriteit, naast de ziekten waarvoor aangifteplicht bestaat, ook het uitbreken van de in bijlage B vermelde ziekten waarvoor de betrokken Lid-Staat een bestrijdings- of bewakingsprogramma heeft opgezet, te melden;

 de specifieke nationale maatregelen in acht te nemen ter bestrijding van een ziekte die voor een bepaalde Lid-Staat van bijzonder belang is en waarvoor overeenkomstig artikel 14 een programma is opgezet of overeenkomstig artikel 15, lid 2, een beslulit is genomen;

 met het oog op het handelsverkeer alleen dieren in de handel te brengen die geen ziekteverschijnselen vertonen en die afkomstig zijn uit bedrijven of gebieden waarvoor geen enkele verbodsmaatregel om veterinairrechtelijke redenen geldt en wat dieren betreft die niet vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat of handelsdocument als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11, alleen dieren die vergezeld gaan van een door het bedrijfshoofd zelf opgestelde verklaring dat de betreffende dieren op het ogenblik van verzending geen duidelijke ziekteverschijnselen vertonen en dat voor zijn bedrijf geen veterinairrechtelijke beperkende maatregelen gelden;

 de eisen in verband met het welzijn van de gehouden dieren in acht te nemen.

Artikel 5

1.  De Lid-Staten zien erop toe dat apen (simiae en prosimiae) slechts in het handelsverkeer worden gebracht indien zij afkomstig zijn van en bestemd zijn voor instellingen, instituten of centra die overeenkomstig artikel 13 door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten officieel zijn erkend en dat de apen vergezeld gaan van een veterinair certificaat overeenkomstig het model in bijlage E waarvan het attest moet zijn ingevuld door de officiële dierenarts van de instelling, het instituut of het centrum van herkomst ten einde de gezondheidsstatus van de dieren te garanderen.

2.  De bevoegde autoriteit van een Lid-Staat kan, in afwijking van lid 1, aankopen van apen door erkende instellingen, instituten of centra bij particulieren toestaan.

Artikel 6

A. De Lid-Staten zien erop toe dat, onverminderd de artikelen 14 en 15, hoefdieren van andere soorten dan die bedoeld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 90/426/EEG en 91/68/EEG slechts in het handelsverkeer mogen worden gebracht indien zij voldoen aan de volgende eisen:

1. algemeen geldt dat zij

a) geïdentificeerd moeten zijn overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG;

b) niet in het kader van een programma voor uitroeiing van een besmettelijke ziekte dienen te worden geruimd;

c) niet mogen zijn ingeënt tegen mond- en klauwzeer en moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van Richtlijn 85/511/EEG en artikel 4 bis van Richtlijn 64/432/EEG;

d) afkomstig moeten zijn van een bedrijf als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 64/432/EEG ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen, en met name geen van de ter toepassing van de Richtlijnen 85/511/EEG, 80/217/EEG ( 15 ) en 91/68/EEG getroffen maatregelen gelden, en waar deze dieren vanaf hun geboorte of gedurende de laatste dertig dagen voorafgaand aan de verzending permanent hebben verbleven;

▼M7

e) vergezeld moeten gaan van een certificaat volgens het model van bijlage E, deel 1, aangevuld met het volgende attest:

image

▼M7 —————

▼B

2. herkauwers

a) moeten afkomstig zijn van een officieel tuberculosevrij en een officieel brucellosevrij of een brucellosevrij beslag overeenkomstig Richtlijn 64/432/EEG of Richtlijn 91/68/EEG, en wat de veterinairrechtelijke voorschriften betreft, voldoen aan de relevante eisen voor runderen van artikel 3, lid 2, onder c), d), f), g) en h), van Richtlijn 64/432/EEG, of aan artikel 3 van Richtlijn 91/68/EEG;

▼M7

b) moeten, indien zij niet afkomstig zijn van een beslag dat voldoet aan de onder a) vermelde voorwaarden, afkomstig zijn van een bedrijf waar gedurende de laatste 42 dagen voorafgaande aan de verzending van de dieren geen enkel geval van brucellose en tuberculose is geconstateerd en waar de herkauwers gedurende de laatste dertig dagen voorafgaande aan de verzending negatief hebben gereageerd op een brucellose- en tuberculosetest;

c) Volgens de procedure van artikel 26 kunnen bepalingen inzake leukose worden aangenomen.

▼B

3. suidae

a) mogen niet afkomstig zijn uit een gebied waarvoor verbodsmaatregelen gelden wegens het voorkomen van Afrikaanse varkenspest, ter toepassing van artikel 9 bis van Richtlijn 64/432/EEG;

b) moeten afkomstig zijn van een bedrijf waarvoor in verband met klassieke varkenspest geen beperkingen als bedoeld in Richtlijn 80/217/EEG gelden;

c) moeten afkomstig zijn van een beslag dat vrij is van brucellose overeenkomstig Richtlijn 64/432/EEG, en voldoen aan de relevante veterinairrechtelijke eisen voor varkens van Richtlijn 64/432/EEG;

d) moeten, indien zij niet afkomstig zijn van een beslag dat voldoet aan de voorwaarden vermeld onder c), gedurende de laatste dertig dagen voorafgaande aan de verzending van de dieren negatief hebben gereageerd op een test die de afwezigheid van antilichamen tegen brucellose moet aantonen.

▼M7 —————

▼M7

4. de in dit artikel bedoelde testvoorschriften en de criteria daarvoor kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26. Bij deze besluiten wordt rekening gehouden met het geval van in de arctische gebieden van de Gemeenschap gefokte herkauwers.

In afwachting van de in de eerste alinea bedoelde besluiten, blij ven de nationale voorschriften van toepassing.

▼B

B. Richtlijn 64/432/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. in artikel 2, onder b) en c), wordt het woord „runderen” vervangen door „runderen (de soorten Bubalus bubalus daaronder begrepen)”;

2. het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Volgens de procedure van artikel 12 kunnen de gezondheidscertificaten waarvan het model is weergegeven in bijlage F gewijzigd of aangevuld worden, met name om rekening te houden met de eisen van artikel 6 van Richtlijn 92/65/EEG.”

Artikel 7

A. De Lid-Staten zien erop toe dat andere dan de in Richtlijn 90/539/EEG bedoelde vogels slechts in het handelsverkeer mogen worden gebracht indien zij aan de volgende eisen voldoen:

1. algemeen geldt dat zij

a) afkomstig moeten zijn van een bedrijf waar gedurende de laatste 30 dagen voorafgaande aan de verzending geen aviaire influenza is gedianostiseerd;

b) afkomstig moeten zijn van een bedrijf of uit een gebied ten aanzien waarvan geen beperkingen gelden uit hoofde van de maatregelen ter bestrijding van de ziekte van Newcastle.

In afwachting van de tenuitvoerlegging van de in artikel 19 van Richtlijn 90/539/EEG bedoelde communautaire maatregelen blijven de nationale eisen op het gebied van de bestrijding van de ziekte van Newcastle van toepassing met inachtneming van de algemene Verdragsbepalingen;

c) wanneer zij uit een derde land ingevoerd worden, overeenkomstig artikel 10, lid 1, derde streepje, van Richtlijn 91/496/EEG, in quarantaine moeten zijn geplaatst op het bedrijf waar zij na toelating op het grondgebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht;

2. voor papegaaiachtigen geldt daarenboven dat zij

a) niet afkomstig mogen zijn van een bedrijf of in contact mogen zijn geweest met dieren van een bedrijf waar psittacose (Chlamida psittaci) is gediagnostiseerd;

Het verbod geldt voor ten minste twee maanden vanaf het ogenblik waarop het laatste geval is gediagnostiseerd en waarop een volgens de procedure van artikel 26 erkende behandeling onder veterinair toezicht is verricht;

b) geïdentificeerd moeten zijn overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG.

De methodes ter identificatie van papegaaiachtigen en met name zieke papegaaiachtigen worden volgens de procedure van artikel 26 vastgesteld;

c) vergezeld moeten gaan van een handelsdocument dat is geviseerd door een officiële dierenarts of door de dierenarts die belast is met het toezicht op het bedrijf of de handelszaak van herkomst en aan wie de bevoegde autoriteit deze bevoegdheid heeft overgedragen.

B. In artikel 2, tweede alinea, punt 2, van Richtlijn 91/495/EEG van de Raad van 27 november 1990 inzake gezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van konijnevlees en vlees van gekweekt wild ( 16 ) worden in de vierde regel na de woorden „Richtlijn 90/539/EEG” de woorden „en loopvogels (Ratites)” ingevoegd.

In artikel 2, tweede alinea, punt 1, van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren ( 17 ) worden na het woord „patrijzen” de woorden „en loopvogels (Ratites)” ingevoegd.

Artikel 8

De Lid-Staten zien erop toe dat bijen (apis mellifera) slechts voor het handelsverkeer bestemd mogen worden indien zij aan de volgende eisen voldoen:

a) zij moeten afkomstig zijn uit een gebied waarvoor geen verbod wegens Amerikaans vuilbroed geldt.

Het verbod geldt voor ten minste 30 dagen vanaf het ogenblik waarop het laatste geval is geconstateerd en waarop alle bijenkasten binnen een straal van drie kilometer door de bevoegde autoriteit zijn gecontroleerd en alle besmette bijenkasten zijn verbrand of ten genoegen van deze bevoegde autoriteit zijn behandeld en gecontroleerd.

Volgens de procedure van artikel 26 en na advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, kunnen de eisen voor bijen (Apis mellifera) of gelijkwaardige eisen worden toegepast voor hommels;

b) zij moeten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model van bijlage E waarvan het attest moet zijn ingevuld door de bevoegde autoriteit, ten einde te verklaren dat is voldaan aan de eisen onder a).

Artikel 9

1.  De Lid-Staten zien erop toe dat lagomorfen slechts in het handelsverkeer mogen worden gebracht indien zij aan de volgende eisen voldoen:

a) zij mogen niet afkomstig zijn van een bedrijf of niet in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf waar gedurende de laatste maand rabies is uitgebroken of vermoedelijk is uitgebroken,

b) zij moeten afkomstig zijn van een bedrijf waar geen enkel dier klinische verschijnselen van myxomatose vertoont.

2.  Lid-Staten die een gezondheidscertificaat eisen voor het verkeer van lagomorfen op hun grondgebied kunnen verlangen dat de voor hen bestemde dieren vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model in bijlage E, aangevuld met het volgende attest:

„Ondergetekende, …, verklaart dat bovenbedoelde partij voldoet aan de eisen van artikel 9 van Richtlijn 92/65/EEG en dat de dieren bij het onderzoek geen enkel klinisch ziekteverschijnsel hebben vertoond.”

Dit attest moet worden afgeleverd door de officiële dierenarts of door de dierenarts die belast is met het toezicht op het bedrijf van herkomst en aan wie de bevoegde autoriteit deze bevoegdheid heeft overgedragen en, voor industriële houderijen, door de officiële dierenarts.

Lid-Staten die van deze mogelijkheid gebruik willen maken, melden dat aan de Commissie die moet nagaan of is voldaan aan de eis van de eerste alinea.

3.  Ierland en het Verenigd Koninkrijk kunnen verlangen dat een gezondheidscertificaat wordt voorgelegd waarin wordt verklaard dat is voldaan aan de eis van lid 1, onder a).

Artikel 10

1.  De Lid-Staten zien erop toe dat een verbod wordt ingesteld op het handelsverkeer van ►M5  ————— ◄ nertsen en vossen die afkomstig zijn van een bedrijf of in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf waar in de laatste zes maanden rabies is uitgebroken of vermoedelijk is uitgebroken, voor zover deze dieren niet systematisch zijn ingeënt.

▼M5

2.  Om te worden toegelaten tot het handelsverkeer moeten katten, honden en fretten beantwoorden aan de voorwaarden van de artikelen 5 en 16 van Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad ( 18 ).

Uit het certificaat dat het dier vergezelt, moet bovendien blijken dat een door de bevoegde autoriteit aangewezen dierenarts 24 uur vóór de verzending een klinisch onderzoek heeft uitgevoerd en daarbij heeft geconcludeerd dat het dier in goede gezondheid verkeert en geschikt is om naar de bestemming te worden vervoerd.

3.  In afwijking van lid 2 moeten honden, katten en fretten, wanneer het handelsverkeer Ierland, het Verenigd Koninkrijk of Zweden als bestemming heeft, beantwoorden aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 16 van Verordening (EG) nr. 998/2003.

Uit het certificaat dat het dier vergezelt, moet bovendien blijken dat een door de bevoegde autoriteit aangewezen dierenarts 24 uur vóór de verzending een klinisch onderzoek heeft uitgevoerd en daarbij heeft geconcludeerd dat het dier in goede gezondheid verkeert en geschikt is om naar de bestemming te worden vervoerd.

▼A2

4.  Onverminderd de leden 2 en 3, mogen Cyprus, Malta, Ierland en het Verenigd Koninkrijk hun nationale regelgeving inzake quarantaine voor carnivoren, ►M5  met uitzondering van de in de leden 2 en 3 bedoelde soorten, ◄ primaten, vleermuizen en andere voor rabies vatbare dieren als bedoeld in de onderhavige richtlijn en waarvoor niet kan worden aangetoond dat ze op het bedrijf van herkomst geboren en vanaf hun geboorte in gevangenschap gehouden zijn, handhaven, met dien verstande dat handhaving van deze regelgeving geen invloed kan hebben op de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen tussen de lidstaten.

▼B

5.  Beschikking 90/638/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 1 wordt het volgende streepje toegevoegd:

 „voldoen aan de in bijlage III vastgestelde criteria, wanneer het rabiesbestrijdingsprogramma's betreft.”

:

2. De volgende bijlage wordt toegevoegd:




„BIJLAGE III

Criteria voor rabiesbestrijdingsprogramma's:

De rabiesbestrijdingsprogramma's moeten ten minste omvatten:

a) de criteria bedoeld in de punten 1 tot en met 7 van bijlage I;

b) gedetailleerde informatie over het (de) gebied(en) waarin orale immunisatie van vossen zal plaatsvinden en de natuurlijke grenzen ervan. Dit (deze) gebied(en) bestrijkt (bestrijken) ten minste 6 000 km2 en het (zij) mag (mogen) grensgebieden van derde landen omvatten;

c) gedetailleerde informatie over de voorgestelde vaccins, het distributiesysteem, de dichtheid en de frequentie waarmee het lokaas wordt uitgelegd;

d) in voorkomend geval, alle details, de kosten en het doel van de acties tot behoud en bescherming van de flora en fauna die op het door deze projecten bestreken grondgebied door vrijwilligersorganisaties worden ondernomen.”

.

6.  De Raad wijst op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een specifiek instituut aan dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de serologische tests en neemt op dezelfde wijze een besluit over de taken van dat instituut.

7.  De Lid-Staten zien erop toe dat de kosten in verband met de uitvoering van de serologische test ten laste komen van de importeurs.

▼M5 —————

Artikel 10 bis

Wat hondsdolheid betreft, worden de artikelen 9 en 10, volgens de procedure van artikel 26 en na indiening van passende bewijsstukken, gewijzigd in verband met de situatie in Finland en Zweden ten einde op die Lid-Staten dezelfde bepalingen toe te passen als die welke gelden voor de Lid-Staten met een gelijkwaardige situatie.

▼B

Artikel 11

1.  De Lid-Staten zien erop toe dat, onverminderd de ter toepassing van de artikelen 21 en 23 te nemen besluiten, slechts sperma, eicellen en embryo's in het handelsverkeer worden gebracht die voldoen aan de voorwaarden van de leden 2, 3 en 4.

2.  Sperma van schapen, geiten en paardachtigen moet, onverminderd eventuele criteria die moeten worden nageleefd voor opneming van paardachtigen in het stamboek van bepaalde specifieke rassen:

 met het oog op kunstmatige inseminatie gewonnen en behandeld zijn in een station of centrum dat, wat betreft de gezondheidssituatie, overeenkomstig bijlage D, hoofdstuk I, is erkend of, wat betreft schapen en geiten, in afwijking van het voorgaande, in een bedrijf dat voldoet aan de eisen van Richtlijn 91/68/EEG;

 gewonnen zijn bij dieren die voldoen aan de voorwaarden van bijlage D, hoofdstuk II (toelating en routinecontrole van de dieren);

 gewonnen, behandeld en bewaard zijn overeenkomstig de bepalingen van bijlage D, hoofdstuk III;

 tijdens het vervoer naar een andere Lid-Staat vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat naar een model dat overeenkomstig de procedure van artikel 26 moet worden vastgesteld.

3.  Eicellen en embryo's van schapen/geiten, varkens en paardachtigen moeten:

 gewonnen zijn door een door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat erkend team bij vrouwelijke donordieren die voldoen aan de voorwaarden van bijlage D, hoofdstuk IV, en vervolgens in een aangepast laboratorium behandeld zijn;

 behandeld en opgeslagen zijn overeenkomstig de bepalingen van bijlage D, hoofdstuk III;

 tijdens het vervoer naar een andere Lid-Staat vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat naar een model dat overeenkomstig de procedure van artikel 26 moet worden vastgesteld.

Sperma dat voor de inseminatie van de vrouwelijke donordieren wordt gebruikt, moet wat schapen, geiten en paardachtigen betreft, voldoen aan de bepalingen van lid 2 en, wat varkens betreft, aan de bepalingen van Richtlijn 90/429/EEG. Eventuele aanvullende garanties kunnen volgens de procedure van artikel 26 worden vastgesteld.

4.  Vóór 31 december 1997 dient de Commissie een verslag in met eventuele passende voorstellen, over de toepassing van dit artikel, met name in het licht van de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen.

Artikel 12

1.  De controlevoorschriften die zijn vastgesteld bij Richtlijn 90/425/EEG zijn, inzonderheid voor wat betreft de organisatie van de te verrichten controles en de daaraan te verbinden gevolgen, van toepassing op de in de onderhavige richtlijn bedoelde dieren, sperma, eicellen en embryo's die vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat. De overige dieren moeten afkomstig zijn uit bedrijven die voor de controle op de plaats van oorsprong en bestemming vallen onder de beginselen van genoemde richtlijn.

2.  Artikel 10 van Richtlijn 90/425/EEG is van toepassing op de in onderhavige richtlijn bedoelde dieren, sperma, eicellen en embryo's.

3.  Met het oog op het handelsverkeer wordt het bepaalde in artikel 12 van Richtlijn 90/425/EEG uitgebreid tot de handelszaken die permanent of incidenteel dieren als bedoeld in de artikelen 7, 9 en 10 in hun bezit hebben.

4.  De informatie van de plaats van bestemming als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 90/425/EEG over dieren, sperma, eicellen of embryo's die overeenkomstig de onderhavige richtlijn vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat, moet door middel van het Animo-systeem worden verstrekt.

5.  Onverminderd de specifieke bepalingen van de onderhavige richtlijn verricht de bevoegde autoriteit, indien het vermoeden bestaat dat de bepalingen van deze richtlijn niet worden nageleefd of indien er wordt getwijfeld aan de gezondheid van de in artikel 1 bedoelde dieren of de kwaliteit van het in artikel 1 bedoelde sperma en de in artikel 1 bedoelde eicellen en embryo's, alle controles die nodig worden geacht.

6.  De Lid-Staten nemen de passende bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen om iedere inbreuk op de onderhavige richtlijn te bestraffen, meer bepaald wanneer wordt geconstateerd dat de opgestelde certificaten of documenten niet in overeenstemming zijn met de werkelijke staat van de in artikel 1 bedoelde dieren, dat de dieren en het sperma, de eicellen en de embryo's niet overeenkomstig deze richtlijn zijn geïdentificeerd respectievelijk gemerkt of dat deze dieren of produkten niet aan de in deze richtlijn voorgeschreven controles zijn onderworpen.

Artikel 13

1.  Voor het handelsverkeer van dieren van de soorten die vatbaar zijn voor de in bijlage A vermelde ziekten of voor de in bijlage B vermelde ziekten in het geval de Lid-Staat van bestemming in aanmerking komt voor de garanties als bedoeld in de artikelen 14 en 15, alsook voor het handelsverkeer van sperma, eicellen of embryo's daarvan, van en naar overeenkomstig bijlage C erkende instellingen, instituten of centra, moet een vervoerdocument worden overgelegd met de gegevens volgens het model van bijlage E. In dit document, dat moet worden ingevuld door de dierenarts die belast is met het toezicht op de instelling, het instituut of het centrum van oorsprong, moet worden vermeld dat de dieren, het sperma, de eicellen of de embryo's afkomstig zijn van een overeenkomstig bijlage C erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum. Dit document moet de dieren, het sperma, de eicellen of de embryo's tijdens het vervoer vergezellen.

2.  

a) Om te worden erkend, moeten de instellingen, instituten of centra ten aanzien van de ziekten waarvoor een aangifteplicht bestaat aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat alle relevante bewijsstukken voorleggen die verband houden met de eisen die in bijlage C zijn vervat.

b) Na ontvangst van het dossier inzake het verzoek om erkenning of hernieuwde erkenning, onderzoekt de bevoegde autoriteit het dossier in het licht van de daarin vermelde inlichtingen en, in voorkomend geval, de resultaten van de ter plaatse verrichte controles.

c) De bevoegde autoriteit trekt de erkenning in overeenkomstig bijlage C, punt 3.

d) De lijst van erkende instellingen, instituten of centra, alsmede iedere wijziging daarvan, wordt door elke Lid-Staat aan de Commissie meegedeeld. De Commissie deelt deze inlichtingen mee aan de andere Lid-Staten.

e) Zweden beschikt over een tijdvak van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag om de maatregelen inzake de instanties, instituten of centra ten uitvoer te leggen.

▼B

Artikel 14

1.  Indien een Lid-Staat — hetzij rechtstreeks hetzij via de fokkers — een al dan niet bindend programma opstelt of heeft opgesteld voor de bestrijding of bewaking van een van de in bijlage B vermelde ziekten, kan hij aan de Commissie mededeling doen van dat programma, met vermelding van met name:

 de situatie ten aanzien van die ziekte op zijn grondgebied,

 het verplichte karakter van de aangifte van de ziekte,

 de gronden ter rechtvaardiging van het programma, rekening houdend met de belangrijkheid van de ziekte en de kosten-batenanalyse,

 het geografische gebied waar het programma zal worden toegepast,

 de diverse aan de inrichtingen toegekende statussen, de eisen waaraan elke soort ten aanzien van de toevoeging aan het bedrijf moet voldoen en de testprocedures,

 de controleprocedures waarin in het kader van het programma is voorzien, met inbegrip van de mate waarin de fokkers meewerken aan het bestrijdings- of bewakingsprogramma,

 de consequenties die moeten worden getrokken wanneer een bedrijf om de een of andere reden zijn status verliest,

 de maatregelen die moeten worden genomen wanneer bij overeenkomstig het programma verrichte controles de resultaten positief blijken,

 het niet-discriminerende karakter van het handelsverkeer op het grondgebied van de betrokken Lid-Staat ten opzichte van het intracommunautaire handelsverkeer.

2.  De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staten medegedeelde programma's. De programma's kunnen, met inachtneming van de in lid 1 genoemde criteria, volgens de procedure van artikel 26 worden goedgekeurd. Volgens dezelfde procedure worden tegelijkertijd of uiterlijk drie maanden na de indiening van de programma's algemene of beperkte aanvullende garanties vastgesteld die kunnen worden geëist voor het handelsverkeer. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert.

3.  De door de Lid-Staten ingediende programma's kunnen worden gewijzigd of aangevuld volgens de procedure van artikel 26. Volgens dezelfde procedure kan een wijziging worden aangebracht in de in lid 2 bedoelde garanties.

Artikel 15

1.  Wanneer een Lid-Staat van oordeel is dat hij geheel of gedeeltelijk vrij is van een van de ziekten in bijlage B waarvoor de in deze richtlijn bedoelde dieren vatbaar zijn, stelt hij de Commissie in het bezit van de nodige bewijsstukken. De Lid-Staat preciseert met name:

 de aard van de ziekte en de ziektegeschiedenis op zijn grondgebied,

 de resultaten van de in het kader van een bewakingsprogramma uitgevoerde tests, gebaseerd op een serologisch, microbiologisch, pathologisch of epidemiologisch onderzoek,

 sinds wanneer er voor deze ziekte aangifteplicht bij de bevoegde autoriteiten bestaat,

 de looptijd van het bewakingsprogramma,

 eventueel de periode waarin inenting tegen de ziekte is verboden en het geografische gebied waarvoor dat verbod geldt,

 de voorschriften voor de controle op de afwezigheid van de ziekte.

2.  Na onderzoek van de in lid 1 bedoelde bewijsstukken legt de Commissie een besluit inzake de goed- of afkeuring van het door de Lid-Staat ingediende programma voor aan het Permanent Veterinair Comité. Indien het programma wordt aanvaard, worden de algemene of beperkte aanvullende garanties die in het handelsverkeer kunnen worden geëist, vastgesteld volgens de procedure van artikel 26. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert.

In afwachting van dit besluit mag de betrokken Lid-Staat voor het handelsverkeer de desbetreffende eisen handhaven die nodig zijn voor het behoud van zijn status.

3.  De betrokken Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van elke wijziging van de in lid 1 genoemde bewijsstukken. In het licht van de medegedeelde informatie kunnen de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties volgens de procedure van artikel 26 worden gewijzigd of ingetrokken.



HOOFDSTUK III

Voorschriften inzake de invoer in de Gemeenschap

Artikel 16

De voorwaarden die gelden voor de invoer van dieren, sperma, eicellen en embryo's die onder deze richtlijn vallen, moeten ten minste gelijkwaardig zijn aan die van hoofdstuk II.

▼M5

De voorwaarden die gelden voor de invoer van katten, honden en fretten moeten ten minste gelijkwaardig zijn aan die van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 998/2003.

Uit het certificaat dat het dier vergezelt, moet bovendien blijken dat een door de bevoegde autoriteit aangewezen dierenarts 24 uur vóór de verzending een klinisch onderzoek heeft uitgevoerd en daarbij heeft geconcludeerd dat het dier in goede gezondheid verkeert en geschikt is om naar de bestemming te worden vervoerd.

▼B

Artikel 17

1.  Om ervoor te zorgen dat artikel 16 op eenvormige wijze wordt toegepast, gelden de bepalingen van de volgende leden.

2.  De dieren, het sperma, de eicellen en de embryo's als bedoeld in artikel 11 mogen slechts in de Gemeenschap worden ingevoerd indien zij aan de volgende eisen voldoen:

a) zij moeten afkomstig zijn uit een derde land dat voorkomt op een lijst die overeenkomstig lid 3, onder a), zal worden opgesteld;

b) zij moeten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat overeenkomstig een model dat volgens de procedure van artikel 26 zal worden opgesteld, ondertekend door de bevoegde autoriteit van het exporterende land, waarin wordt verklaard dat deze dieren, dit sperma, deze eicellen of deze embryo's voldoen aan de aanvullende eisen of dat de gelijkwaardige garanties als bedoeld in lid 4 worden geboden dan wel dat zij afkomstig zijn van erkende centra, instellingen, instituten of winstations die deze garanties bieden.

3.  Volgens de procedure van artikel 26 worden vastgesteld:

▼M7

a) een lijst van derde landen of delen van derde landen die de lidstaten en de Commissie garanties kunnen bieden die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in hoofdstuk II ten aanzien van dieren, sperma, eicellen en embryo's alsmede;

b) onverminderd Beschikking 94/63/EG van de Commissie van 31 januari 1994 tot vaststelling van een voorlopige lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer van sperma, eicellen en embryo's van schapen, geiten en paarden en van eicellen en embryo's van varkens toestaan ( 19 ), een lijst van wincentra waarvoor die derde landen de in artikel 11 genoemde garanties kunnen bieden.

De Commissie stelt de lidstaten in kennis van voorstellen tot wijziging van de lijst van centra; de lidstaten beschikken na ontvangst van de wijzigingsvoorstellen over tien werkdagen om hun opmerkingen hierover schriftelijk aan de Commissie te doen toekomen.

Indien binnen de bovengenoemde periode van tien werkdagen geen opmerkingen van de lidstaten zijn ontvangen, worden de voorgestelde wijzigingen geacht door de lidstaten te zijn aanvaard en wordt de invoer overeenkomstig de gewijzigde lijsten toegestaan wanneer de Commissie de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het betrokken derde land meedeelt dat de wijzigingen op de website van de Commissie bekendgemaakt worden.

Indien minstens één lidstaat binnen de periode van tien werkdagen schriftelijke opmerkingen indient, stelt de Commissie de lidstaten en het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid daarvan op zijn volgende vergadering in kennis met het oog op een besluit overeenkomstig de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure.

▼B

c) de specifieke veterinairrechtelijke voorschriften — met name ter bescherming van de Gemeenschap tegen bepaalde exotische ziekten — of garanties die gelijkwaardig zijn aan die van deze richtlijn.

De voor derde landen vastgestelde specifieke bepalingen en gelijkwaardige garanties mogen niet gunstiger zijn dan die van hoofdstuk II.

4.  Op de in lid 3 bedoelde lijst mogen alleen de derde landen of delen van derde landen worden geplaatst

a) waarvandaan invoer niet verboden is

 omdat aldaar in bijlage A vermelde ziekten of een andere in de Gemeenschap exotische ziekte niet voorkomen;

 op grond van de artikelen 6, 7 en 14 van Richtlijn 72/462/EEG en van artikel 17 van de Richtlijnen 91/495/EEG en 71/118/EEG ( 20 ) of, in het geval van de andere in de onderhavige richtlijn bedoelde dieren, waarvandaan invoer niet verboden is op basis van een besluit volgens de procedure van artikel 26 rekening houdend met hun gezondheidssituatie;

b) waarvoor, rekening houdend met de wetgeving, de organisatie van hun veterinaire dienst en zijn inspectiediensten, de bevoegdheden van die diensten en het toezicht waaraan zij zijn onderworpen, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 72/462/EEG is vastgesteld dat zij kunnen waarborgen dat hun geldende wetgeving wordt toegepast;

c) waarvan de veterinaire dienst kan waarborgen dat gezondheidsvoorschriften worden nageleefd die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van hoofdstuk II.

5.  Deskundigen van de Commissie en van de Lid-Staten verrichten controles ter plaatse om na te gaan of de door het derde land geboden garanties inzake de voorwaarden voor de produktie en het in de handel brengen, kunnen worden beschouwd als gelijkwaardig aan die welke in de Gemeenschap gelden.

De met deze controles belaste deskundigen van de Lid-Staten worden aangewezen door de Commissie op voordracht van de Lid-Staten.

Deze controles worden uitgevoerd in opdracht van de Gemeenschap, die alle ermee gemoeide kosten draagt.

6.  In afwachting van de in lid 5 bedoelde controles blijven de geldende nationale bepalingen inzake inspectie in derde landen van toepassing, met dien verstande dat de tijdens de inspecties geconstateerde overtredingen van de overeenkomstig lid 3 geboden garanties aan het Permanent Veterinair Comité moeten worden meegedeeld.

Artikel 18

1.  De Lid-Staten zien erop toe dat de dieren, het sperma, de eicellen en de embryo's als bedoeld in deze richtlijn slechts in de Gemeenschap worden ingevoerd als zij:

 vergezeld gaan van een certificaat dat door de officiële dierenarts wordt opgesteld.

 Het modelcertificaat wordt, naar gelang van de soort, opgesteld volgens de procedure van artikel 26,

 voldaan hebben aan de controles van de Richtlijnen 90/675/EEG en 91/496/EEG ( 21 ),

 vóór het vertrek naar het grondgebied van de Gemeenschap zijn onderworpen aan een controle door een officiële dierenarts ten einde vast te stellen of de voorwaarden inzake vervoer van Richtlijn 91/628/EEG ( 22 ) in acht worden genomen, met name wat de water- en voedselvoorziening betreft,

 wat de in de artikelen 5 tot en met 10 bedoelde dieren betreft, vóór de invoer in quarantaine worden geplaatst op basis van regels die volgens de procedure van artikel 26 moeten worden vastgesteld.

2.  In afwachting van de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van dit artikel blijven de nationale voorschriften met betrekking tot de invoer uit een derde land waarvoor dergelijke voorschriften niet op communautair niveau zijn vastgesteld, van toepassing voor zover zij niet gunstiger zijn dan die van hoofdstuk II.

Artikel 19

Volgens de procedure van artikel 26 worden vastgesteld:

a) de specifieke veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in de Gemeenschap, alsmede de aard en inhoud van de begeleidende documenten voor dieren die bestemd zijn voor dierentuinen, circussen, pretparken en laboratoria voor dierproeven, zulks naar gelang van de soorten;

b) aanvullende garanties naast die welke voor de verschillende in deze richtlijn bedoelde soorten dieren zijn vastgesteld om de betrokken communautaire soorten te beschermen.

Artikel 20

De beginselen en voorschriften die zijn vervat in Richtlijn 90/675/EEG zijn van toepassing, met name voor wat betreft de organisatie van de door de Lid-Staten te verrichten controles en de daaraan te verbinden gevolgen, alsmede de ten uitvoer te leggen vrijwaringsmaatregelen.

Onverminderd de naleving van de beginselen en voorschriften bedoeld in de eerste alinea van dit artikel en in afwachting van de tenuitvoerlegging van de in artikel 8, punt 3, en artikel 30 van Richtlijn 91/496/EEG bedoelde besluiten, blijven de ter zake dienende nationale bepalingen ter uitvoering van artikel 8, punten 1 en 2, van die richtlijn van toepassing.



HOOFDSTUK IV

Gemeenschappelijke en slotbepalingen

Artikel 21

De eventuele modelcertificaten voor het handelsverkeer, alsmede de veterinairrechtelijke voorschriften waaraan andere dan in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde dieren, sperma, eicellen en embryo's moeten voldoen om in het handelsverkeer te mogen worden gebracht, worden, indien nodig, vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.

Artikel 22

De bijlagen worden, zo nodig, gewijzigd volgens de procedure van artikel 26.

Bijlage B wordt vóór de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag aan een nieuw onderzoek onderworpen, inzonderheid met het oog op toevoeging aan de lijst van ziekten waarvoor herkauwers en varkens vatbaar zijn, alsmede die ziekten welke via sperma, eicellen en embryo's kunnen worden overgedragen.

▼B

Artikel 23

Volgens de procedure van artikel 26 kunnen eventueel in afwijking ►M7  ————— ◄ van hoofdstuk II specifieke voorwaarden worden vastgesteld voor het verkeer van circus- en kermisdieren alsmede voor het handelsverkeer in voor dierentuinen bestemde dieren, sperma, eicellen en embryo's.

Artikel 24

1.  De Lid-Staten mogen voor het binnenbrengen op hun grondgebied van dieren (met inbegrip van volièrevogels), sperma, eicellen en embryo's als bedoeld in deze richtlijn, die via het grondgebied van een derde land zijn doorgevoerd, een gezondheidscertificaat eisen waarin wordt verklaard dat aan de voorschriften van deze richtlijn is voldaan.

2.  De Lid-Staten die van de in lid 1 geboden mogelijkheid gebruik maken, stellen de Commissie en de overige Lid-Staten hiervan in kennis in het Permanent Veterinair Comité.

Artikel 25

In bijlage A van Richtlijn 90/425/EEG wordt de volgende vermelding toegevoegd:

„Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt PB nr. L 268 van 14. 9. 1992, blz. 54.”

.

▼M7

Artikel 26

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, dat is opgericht bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 23 ).

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad ( 24 ) van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 15 dagen.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼B

Artikel 27

De Lid-Staten die een alternatief controlesysteem toepassen dat voor het verkeer op hun grondgebied van dieren, sperma, eicellen en embryo's als bedoeld in deze richtlijn garanties biedt die gelijkwaardig zijn aan die van de onderhavige richtlijn, kunnen elkaar, op basis van wederkerigheid, een afwijking toestaan van artikel 6, onder A, punt 1, onder f), van artikel 8, onder b), en van artikel 11, lid 1, onder d).

Artikel 28

Volgens de procedure van artikel 26 kunnen voor een periode van drie jaar overgangsmaatregelen worden vastgesteld om de overgang naar de bij deze richtlijn ingestelde nieuwe regeling te vergemakkelijken.

Artikel 29

1.  De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1994 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2.  De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.  Het vaststellen van de datum voor het verstrijken van de termijn voor de omzetting in nationaal recht op 1 januari 1994 laat de afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen als bedoeld in de Richtlijnen 89/662/EEG en 90/425/EEG onverlet.

Artikel 30

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

▼M6




BIJLAGE A



Ziekten waarvoor in het kader van deze richtlijn een aangifteplicht geldt

Ziekte

Betrokken orde/familie/soort

Afrikaanse varkenspest

Suidae en Tayassuidae

Amerikaans vuilbroed

Bijen

Apenpokken

Rodentia en niet-humane primaten

Aviaire influenza

Vogels

Besmettelijke boviene pleuropneumonie

Runderen (met inbegrip van zeboes, buffels, bizons en jaks)

Besmettelijke varkensverlamming

Suidae

Bluetongue

Antilocapridae, Bovidae, Cervidae, Giraffidae en Rhinocerotidae

Brucellose (Brucella abortus)

Antilocapridae, Bovidae, Camelidae, Cervidae, Giraffidae, Hippopotamidae en Tragulidae

Brucellose (Brucella melitensis)

Antilocapridae, Bovidae, Camelidae, Cervidae, Giraffidae en Tragulidae

Brucellose (Brucella ovis)

Camelidae, Tragulidae, Cervidae, Giraffidae, Bovidae en Antilocapridae

Brucellose (Brucella suis)

Cervidae, Leporidae, Ovibos moschatus, Suidae en Tayassuidae

Ebola

Niet-humane primaten

Infectieuze hematopoïetische necrose

Salmonidae

Klassieke varkenspest

Suidae en Tayassuidae

Kleine bijenkastkever (Aethina tumida)

Apis en Bombus

Miltvuur

Bovidae, Camelidae, Cervidae, Elephantidae, Equidae en Hippotamidae

Mond- en klauwzeer

Evenhoevigen en Aziatische olifanten

Newcastle disease

Vogels

Nodulaire dermatose

Bovidae en Giraffidae

Paardenpest

Paardachtigen

„Peste des petits ruminants”

Bovidae en Suidae

Psittacose

Papegaaiachtigen

Rabiës

Roofdieren en vleermuizen

Riftdalkoorts

Bovidae, Camelus species en Rhinocerotidae

Runderpest

Evenhoevigen

Rundertuberculose (Mycobacterium bovis)

Mammalia, met name Antilocapridae, Bovidae, Camelidae, Cervidae, Giraffidae en Tragulidae

Schapen- en geitenpokken

Bovidae

Tropilaelapsmijt (Tropilaelaps spp.)

Apis

TSE

Bovidae, Cervidae, Felidae en Mustelidae

Vesiculaire varkensziekte

Suidae en Tayassuidae

Vesiculaire stomatitis

Evenhoevigen en paardachtigen

▼B




BIJLAGE B



LIJST VAN ZIEKTEN WAARVOOR NATIONALE PROGRAMMA'S KUNNEN WORDEN ERKEND UIT HOOFDE VAN DEZE RICHTLIJN

Nertsen

Virale enteritis

Aleutian Disease

Bijen

Europees vuilbroed

Varroase en acariose

Apen en felidae

Tuberculose

Herkauwers

Tuberculose

Haasachtigen

Myxomatose

Virale en haemorrhagische ziekten

Tularaemie

▼M3




BIJLAGE C

VOORWAARDEN VOOR DE ERKENNING VAN INSTELLINGEN, INSTITUTEN EN CENTRA

1. Om op grond van artikel 13, lid 2, van deze richtlijn officieel te worden erkend, moet een instelling, instituut of centrum als omschreven in artikel 2, lid 1, onder c):

a) duidelijk afgebakend en van de omgeving gescheiden zijn of moeten de dieren opgesloten zitten of zo gehuisvest zijn dat er geen enkel risico is voor landbouwbedrijven waarvan de gezondheidsstatus in het gedrang zou kunnen komen;

b) beschikken over de nodige voorzieningen om dieren te vangen, op te sluiten en te isoleren, alsmede over quarantainevoorzieningen en erkende procedures voor dieren uit niet-erkende plaatsen van herkomst;

c) vrij zijn van de in bijlage A genoemde ziekten en van de in bijlage B genoemde ziekten indien in het betrokken land een programma van toepassing is overeenkomstig artikel 14. Teneinde een instelling, instituut of centrum ziektevrij te kunnen verklaren, dient de bevoegde autoriteit de met betrekking tot de diergezondheidsstatus geregistreerde gegevens over ten minste de voorbije drie jaar en de resultaten van de klinische onderzoeken en de laboratoriumtests die zijn verricht bij de dieren in de instelling, het instituut of het centrum, te evalueren. In afwijking hiervan kunnen evenwel nieuwe inrichtingen worden erkend wanneer de dieren die er verblijven, komen uit erkende inrichtingen;

d) bijgewerkte gegevens registreren met betrekking tot:

i) het aantal en de identiteit (leeftijd, geslacht, soort en individuele identificatie voorzover dat mogelijk is) van alle dieren in de inrichting, per soort;

ii) het aantal en de identiteit van de dieren die in de inrichting worden binnengebracht of die de inrichting verlaten, samen met informatie over herkomst en bestemming, het vervoer van en naar de inrichting en de gezondheidsstatus van de dieren;

iii) de resultaten van bloedtests of van andere diagnostische procedures;

iv) ziektegevallen en, in voorkomend geval, de toegepaste behandeling;

v) de resultaten van de postmortemkeuringen die zijn verricht bij dieren die in de inrichting zijn gestorven, met inbegrip van doodgeboren dieren;

vi) tijdens de isolatie- of de quarantaineperiode gedane observaties;

e) een overeenkomst hebben met een bevoegd laboratorium voor het verrichten van de postmortemkeuringen, dan wel beschikken over één of meer daarvoor geschikte gebouwen waar de postmortemkeuringen kunnen worden uitgevoerd door een bevoegd persoon onder de verantwoordelijkheid van de erkende dierenarts;

f) de nodige afspraken hebben gemaakt of ter plaatse over de nodige voorzieningen beschikken voor het wegwerken van de karkassen van dieren die zijn gestorven als gevolg van een ziekte of die zijn geëuthanaseerd;

g) ervoor zorgen dat, op grond van een contract of een ander rechtsgeldig instrument, een beroep kan worden gedaan op de diensten van een dierenarts die is erkend door en wordt gecontroleerd door de bevoegde autoriteit en die:

i) mutatis mutandis voldoet aan de eisen die zijn vastgesteld in artikel 14, lid 3, onder b), van Richtlijn 64/432/EEG,

ii) erop toeziet dat, met inachtneming van de diergezondheidssituatie in het betrokken land, adequate maatregelen inzake toezicht en controle op ziekten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit en worden toegepast in de instelling, het instituut of het centrum. Deze maatregelen omvatten:

 een jaarprogramma inzake ziektebewaking, in het kader waarvan de dieren onder meer op adequate wijze worden gecontroleerd op zoönosen,

 klinisch onderzoek, laboratoriumtests en postmortemkeuringen bij dieren waarvan vermoed wordt dat ze met een overdraagbare ziekte zijn besmet,

 indien nodig, vaccinatie van gevoelige dieren tegen besmettelijke ziekten, overeenkomstig de communautaire regelgeving;

iii) erop toeziet dat elk verdacht overlijden of de aanwezigheid van enig ander symptoom waaruit zou kunnen blijken dat dieren met één of meer van de in de bijlagen A en B genoemde ziekten zijn besmet, onverwijld bij de bevoegde autoriteit wordt gemeld indien ten aanzien van die ziekte een aangifteplicht geldt in de betrokken lidstaat;

iv) erop toeziet dat alle binnengebrachte dieren indien nodig worden geïsoleerd overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn en de eventueel door de bevoegde autoriteit gegeven instructies;

v) verantwoordelijk is voor de dagelijkse naleving van de veterinairrechtelijke voorschriften van deze richtlijn en van alle communautaire regelgeving inzake het welzijn van dieren tijdens vervoer en het wegwerken van dierlijke afvallen;

h) wanneer er proefdieren worden gehouden, voldoen aan het bepaalde in artikel 5 van Richtlijn 86/609/EEG.

2. De erkenning blijft behouden als aan de volgende eisen wordt voldaan:

a) de inrichting staat onder de controle van een officiële dierenarts van de bevoegde autoriteit, die:

i) de instelling, het instituut of het centrum ten minste eens per jaar bezoekt;

ii) een audit instelt naar de werkzaamheden van de erkende dierenarts en naar de toepassing van het jaarprogramma inzake ziektebewaking;

iii) erop toeziet dat aan de bepalingen van deze richtlijn wordt voldaan;

b) de binnengebrachte dieren zijn afkomstig uit andere erkende instellingen, instituten of centra, overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn;

c) de officiële dierenarts ziet erop toe dat:

 aan het bepaalde in deze richtlijn is voldaan,

 uit de resultaten van het klinisch onderzoek, de postmortemkeuring en de laboratoriumtests die bij de dieren zijn verricht, geen besmetting met één van de in de bijlagen A en B genoemde ziekten is gebleken;

d) de instelling, het instituut of het centrum bewaart de in punt 1, onder d), genoemde gegevens, na goedkeuring, gedurende ten minste tien jaar.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 1, van deze richtlijn en punt 2, onder a), van deze bijlage, mogen dieren, met inbegrip van apen (simiae en prosimiae), die niet afkomstig zijn uit een erkende instelling, een erkend instituut of een erkend centrum, toch worden binnengebracht in een erkende instelling, een erkend instituut of een erkend centrum, op voorwaarde dat de dieren onder officiële controle en volgens de instructies van de bevoegde autoriteit in quarantaine worden geplaatst voordat zij aan het bestaande dierenbestand worden toegevoegd.

Met betrekking tot apen (simiae en prosimiae) moeten de in de Internationale Diergezondheidscode van het OIE (hoofdstuk 2.10.1 en aanhangsel 3.5.1) vastgestelde quarantainevoorschriften in acht worden genomen.

Voor andere dieren die in quarantaine worden geplaatst overeenkomstig het bepaalde in dit punt, bedraagt de quarantaineperiode ten minste 30 dagen voor de in bijlage A genoemde ziekten.

4. Dieren die in een erkende instelling, een erkend instituut of een erkend centrum worden gehouden, mogen die inrichting slechts verlaten indien zij bestemd zijn voor een erkende instelling, een erkend instituut of een erkend centrum in die lidstaat of in een andere lidstaat; indien zij niet bestemd zijn voor een erkende instelling, een erkend instituut of een erkend centrum, mogen zij die inrichting slechts verlaten met inachtneming van de voorschriften van de bevoegde autoriteit, teneinde elk risico voor mogelijke verspreiding van een ziekte te vermijden.

5. Wanneer in een lidstaat aanvullende garanties gelden op grond van de communautaire regelgeving, mag die lidstaat de overeenkomstige aanvullende eisen en certificeringsvoorschriften vaststellen voor dieren van gevoelige soorten die bestemd zijn om in een erkende instelling, een erkend instituut of een erkend centrum te worden binnengebracht.

6. Voor het geheel of gedeeltelijk schorsen, het intrekken of het opnieuw verlenen van de erkenning gelden de volgende procedures:

a) wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat niet aan het bepaalde in punt 2 is voldaan of dat het gebruiksdoel is gewijzigd waardoor het niet langer onder toepassing valt van artikel 2 van deze richtlijn, wordt de erkenning geschorst of ingetrokken;

b) wanneer aangifte wordt gedaan van een vermoedelijke besmetting met een van de in de bijlagen A en B genoemde ziekten, schorst de bevoegde autoriteit de erkenning van de instelling, het instituut of het centrum totdat het vermoeden officieel is weerlegd. Naar gelang van de betrokken ziekte en het risico voor verspreiding ervan, kan de schorsing betrekking hebben op de inrichting als geheel, dan wel op bepaalde categorieën dieren die gevoelig zijn voor de betrokken ziekte. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de nodige maatregelen worden getroffen om het vermoeden te bevestigen of te weerleggen en om verspreiding van de ziekte tegen te gaan, overeenkomstig de communautaire regelgeving inzake maatregelen die moeten worden genomen tegen de betrokken ziekte en inzake het handelsverkeer van dieren;

c) wanneer het vermoeden wordt bevestigd, kan de instelling, het instituut of het centrum pas opnieuw worden erkend zodra, nadat de ziekte en de besmettingsbron zijn uitgeroeid en de nodige reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden zijn verricht, weer wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in punt 1 van deze bijlage, met uitzondering van het bepaalde onder c);

d) de bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis van de schorsing, de intrekking of het opnieuw verlenen van de erkenning van een instelling, een instituut of een centrum.

▼B




BIJLAGE D

▼M1

HOOFDSTUK I

I.   Voorwaarden voor de erkenning van winstations en -centra

Winstations en -centra moeten:

1. onder toezicht staan van een dierenarts van het centrum;

2. ten minste beschikken over:

a) afsluitbare voorzieningen voor de huisvesting van dieren en voor paardachtigen, eventueel een bewegingsruimte, welke voorzieningen materieel gescheiden zijn van de voorzieningen voor het winnen, behandelen en opslaan van het sperma;

b) isolatievoorzieningen die niet rechtstreeks verbonden zijn met de normale huisvestingsvoorzieningen voor dieren;

c) voorzieningen voor het winnen van sperma, waaronder een aparte ruimte voor het reinigen en ontsmetten of steriliseren van apparatuur;

d) een ruimte voor de behandeling van het sperma, gescheiden van de voorzieningen voor het winnen van sperma, die niet noodzakelijk op hetzelfde terrein moeten liggen;

e) een opslagruimte voor sperma die niet noodzakelijk op hetzelfde terrein moet liggen;

3. zo zijn gebouwd of geïsoleerd dat contact met dieren buiten het station of centrum onmogelijk is;

4. zo zijn gebouwd dat het gehele station of centrum met uitzondering van de kantoorruimten en, wanneer het gaat om paardachtigen, van de bewegingsruimte, gemakkelijk kan worden schoongemaakt en ontsmet.

II.   Voorschriften inzake het toezicht op de winstations en -centra

In de winstations en -centra:

1. moet erop worden toegezien dat daar alleen dieren verblijven van de soort waarvan het sperma wordt gewonnen.

Evenwel kunnen ook andere huisdieren tot deze stations of centra worden toegelaten, voor zover zij geen besmettingsgevaar opleveren voor de soorten waarvan het sperma wordt gewonnen en zij aan de door de dierenarts van het centrum vastgestelde voorwaarden voldoen.

Indien, wanneer het gaat om paardachtigen, het winstation of -centrum het bedrijfsterrein deelt met een KI-station of een dekstation, worden merries, schouwhengsten en hengsten voor natuurlijke dekking toegelaten voor zover zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage D, hoofdstuk II, onder A, punten 1, 2, 3 en 4;

2. moet erop worden toegezien dat rapporten worden bijgehouden met gegevens over:

 soort, ras, geboortedatum en identificatie van alle in het station of centrum aanwezige dieren,

 de verplaatsingen van de dieren, met name aankomst in of vertrek uit het station of centrum,

 de voorgeschiedenis vanuit gezondheidsoogpunt en alle onderzoeken en uitslagen daarvan, behandelingen en vaccinaties bij dieren in het station of centrum,

 de data waarop sperma werd gewonnen en behandeld,

 de bestemming van het sperma,

 de opslag van het sperma;

3. moet tijdens het fokseizoen ten minste eenmaal per jaar in het geval van seizoengebonden fokkerij en tweemaal per jaar in het geval van niet-seizoengebonden fokkerij door een officiële dierenarts een controle worden verricht waarbij wordt nagegaan of nog steeds aan alle voorwaarden inzake erkenning en toezicht wordt voldaan;

4. moet erop worden toegezien dat er geen personen worden toegelaten die daartoe niet gemachtigd zijn. Bovendien moet toegang worden verleend aan daartoe gemachtigde bezoekers op de door de dierenarts van het centrum vastgestelde voorwaarden;

5. moet vakbekwaam personeel werkzaam zijn dat een adequate opleiding heeft gekregen inzake de technieken van ontsmetting en hygiëne om verspreiding van ziekten te voorkomen;

6. moet erop worden toegezien dat:

 geen van de dieren die in het station of centrum verblijven, wordt gebruikt voor natuurlijke dekking gedurende ten minste 30 dagen vóór de eerste spermawinning en tijdens de winningsperiode;

 het winnen, behandelen en opslaan van sperma alleen geschiedt in speciaal daarvoor bestemde lokalen;

 ieder stuk gereedschap dat bij het winnen of behandelen in contact komt met het sperma of met het donordier, vóór gebruik naar behoren wordt ontsmet of gesteriliseerd, of dat nieuw is, vervaardigd is van wegwerpmateriaal en na gebruik wordt weggegooid;

 indien, wanneer het gaat om paardachtigen, het winstation of -centrum het bedrijfsterrein deelt met een KI-station of een dekstation, moeten de instrumenten en apparatuur voor kunstmatige inseminatie of natuurlijke dekking strikt gescheiden worden gehouden van de instrumenten en apparatuur die in contact komen met donordieren of andere dieren in het station of centrum en met sperma;

 de produkten van dierlijke oorsprong die bij de behandeling van sperma worden gebruikt (verdunningsmiddelen, additieven, aanlengmiddelen) geen gevaar voor de gezondheid van de dieren opleveren of vóór gebruik zo zijn behandeld dat zij geen gevaar meer kunnen opleveren;

 wanneer het gaat om bevroren of gekoeld sperma, uitsluitend cryogene middelen worden gebruikt die voordien nog niet voor andere produkten van dierlijke oorsprong zijn gebruikt;

 alle recipiënten voor de opslag of het vervoer van sperma vóór gebruik naar behoren worden ontsmet of gesteriliseerd, of nieuw zijn, vervaardigd van wegwerpmateriaal en na gebruik worden weggegooid;

7. moet ervoor worden gezorgd dat op elke dosis sperma een onuitwisbare identificatie wordt aangebracht die de volgende gegevens bevat: de Lid-Staat van oorsprong, dat datum van de winning, de soort, het ras en de identiteit van het donordier, en de naam en/of het nummer van het erkende centrum waar het sperma is gewonnen.

▼B

HOOFDSTUK II

Voorwaarden die van toepassing zijn in wincentra en -stations

Voorschriften voor het toelaten van mannelijke donordieren

▼M1

A.   HENGSTEN

Voor het winnen van sperma mogen slechts hengsten worden gebruikt waarvan de dierenarts van het winstation of -centrum heeft geconstateerd dat zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

1. bij de toelating en op de dag van de spermawinning vertonen zij geen tekenen van besmettelijke ziekten;

2. zij zijn afkomstig van het grondgebied of, in geval van regionalisering, een deel van het grondgebied van een Lid-Staat of een derde land, en van een bedrijf onder veterinair toezicht, waarbij het grondgebied, het deel van het grondgebied en het bedrijf aan de eisen van Richtlijn 90/426/EEG van de Raad moeten voldoen;

3. de laatste 30 dagen vóór de spermawinning hebben zij verbleven in bedrijven waar zich in die periode geen enkele paardachtige klinische symptomen van equiene virusarteritis hebben vertoond;

4. de laatste 60 dagen vóór de spermawinning hebben zij verbleven in bedrijven waar zich in die periode geen enkele paardachtige klinische symptomen van besmettelijke baarmoederontsteking bij paarden (CEM) hebben vertoond;

5. in de laatste 30 dagen vóór de eerste spermawinning en gedurende de winningsperiode worden zij niet voor natuurlijke dekking gebruikt;

6. bij de dieren worden de volgende tests verricht, welke worden uitgevoerd en gecertificeerd in een door de bevoegde autoriteit erkend laboratorium volgens het programma in punt 7:

i) een agargel-immunodiffusietest (Coggins-test) voor het opsporen van infectieuze anemie bij paardachtigen, met negatief resultaat;

ii) een serumneutralisatietest voor het opsporen van equiene virusarteritis, die ofwel een negatief resultaat oplevert bij een serumverdunning van 1 op 4, ofwel een positief resultaat oplevert en dan wordt gevolgd door een virusisolatietest voor het opsporen van equiene virusarteritis, met gebruikmaking van een deel van het volledige sperma van de donorhengst, die een negatief resultaat oplevert;

iii) twee met een tussenpoos van zeven dagen uitgevoerde tests voor het opsporen van besmettelijke baarmoederontsteking bij paarden door isolatie van Taylorella equigenitalis uit de pre-ejaculatoire vloeistof of een spermamonster en uit genitale swabs die ten minste worden genomen van de fossa urethralis, inclusief de sinus urethralis, en de penis, inclusief de fossa glandis, waarbij in beide gevallen een negatief resultaat moet worden verkregen;

7. zij hebben een van de volgende testprogramma's ondergaan:

i) wanneer het sperma wordt gewonnen voor de handel in vers of gekoeld sperma:

 worden, indien de donorhengst continu in het winstation of -centrum aanwezig is gedurende ten minste de laatste 30 dagen vóór de eerste spermawinning en gedurende de winningsperiode en indien geen van de paardachtigen in het winstation of -centrum rechtstreeks in contact komt met paardachtigen met een lagere gezondheidsstatus dan de donorhengst, de in punt 6 onder i), ii) en iii) genoemde tests ten minste 14 dagen na het begin van bovengenoemde periode van verblijf en ten minste eenmaal per jaar aan het begin van het fokseizoen uitgevoerd;

 worden, indien de donorhengst niet continu in het winstation of -centrum aanwezig is en/of indien andere paardachtigen in het winstation of -centrum rechtstreeks in contact komen met paardachtigen met een lagere gezondheidsstatus, de in punt 6 onder i), ii) en iii) genoemde tests in de laatste 14 dagen vóór de eerste spermawinning en ten minste eenmaal per jaar aan het begin van het fokseizoen uitgevoerd. Verder wordt gedurende de winningsperiode de in punt 6 onder i) genoemde test ten minste om de 120 dagen herhaald. De in punt 6 onder ii) genoemde test wordt in de laatste 30 dagen vóór iedere spermawinning uitgevoerd tenzij, wanneer het gaat om een voor equiene virusarteritis seropositieve hengst, uit een jaarlijks te verrichten virusisolatietest is gebleken dat het dier geen virus afscheidt.

ii) wanneer het sperma wordt gewonnen voor de handel in bevroren sperma worden, ongeacht of de hengst continu in het winstation of -centrum aanwezig is, de in punt 7 onder i), eerste en tweede streepje, genoemde testprogramma's of de in punt 6 onder i), ii) en iii) genoemde tests ten vroegste 14 dagen na de spermawinning, maar in elk geval binnen de verplichte opslagperiode van 30 dagen verricht.

▼B

B.   SCHAPEN EN GEITEN

1. Voor het winnen van sperma mogen slechts schapen en geiten van centra, stations of bedrijven worden gebruikt die, ten genoegen van de officiële dierenarts, voldoen aan de volgende eisen:

a) op de datum van winning van het sperma in goede gezondheid zijn;

b) voldoen aan de eisen van de artikelen 4, 5 en 6 van Richtlijn 91/68/EEG inzake het intracommunautaire handelsverkeer.

Bovendien moeten de donordieren tijdens de dertig dagen voorafgaande aan de spermawinning negatief hebben gereageerd op de volgende tests:

 voor het opsporen van brucellose (Brucella melitensis), een test overeenkomstig bijlage C van Richtlijn 91/68/EEG,

 voor het opsporen van besmettelijke epidydimitis van de ram (Brucella ovis), een test overeenkomstig bijlage D van Richtlijn 91/68/EEG,

 voor het opsporen van het virus van de Borderdisease, een virusisolatietest;

c) onderworpen zijn aan de relevante tests of controles ten einde te garanderen dat aan de eisen onder a) en b) is voldaan.

2. De in punt 1 bedoelde tests moeten worden uitgevoerd in een door de Lid-Staat erkend laboratorium.

▼M1

C. Indien een van de onder A en B bedoelde tests positief uitvalt, moet het betrokken dier worden afgezonderd en mag het sinds de laatste negatieve test gewonnen sperma niet in de handel worden gebracht. Dit geldt ook voor sinds de datum waarop de positieve test werd uitgevoerd gewonnen sperma van de andere voor deze ziekte vatbare dieren die in het bedrijf of het winstation of -centrum verblijven. Het sperma mag pas weer in het handelsverkeer worden gebracht wanneer de gezondheidsstatus van het centrum of station is hersteld.

HOOFDSTUK III

Eisen inzake het sperma, de eicellen en de embryo's

Het sperma, de eicellen en de embryo's moeten zijn gewonnen, behandeld en bewaard overeenkomstig de volgende beginselen:

a) het wassen van de eicellen en de embryo's moet, ook voor paardachtigen, plaatsvinden overeenkomstig de volgens de procedure van artikel 26 vast te stellen voorwaarden. In afwachting van de vaststelling van deze voorwaarden zijn de internationale normen van toepassing.

De zona pellucida van eicellen en embryo's moet vóór en na het wassen intact zijn.

Alleen eicellen en embryo's van eenzelfde donordier mogen tegelijkertijd worden gewassen.

Na het wassen moet de zona pellucida van elke eicel of elk embryo over de gehele oppervlakte onder een vergroting van ten minste 50 maal worden onderzocht en moet worden gecertificeerd dat zij nog intact is en vrij van vreemde stoffen;

b) de media en oplossingen die voor het winnen, behandelen (onderzoeken, wassen en bewerken), bewaren en invriezen van eicellen en embryo's worden gebruikt, moeten volgens erkende methoden worden gesteriliseerd, en zo worden gehanteerd dat ze steriel blijven.

Aan de winnings-, was- en bewaarmedia voor eicellen en embryo's en aan de verdunningsmiddelen voor sperma worden antibiotica toegevoegd.

Indien nodig worden uitvoeringsbepalingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 26;

c) alle gereedschap dat bij het winnen, behandelen, bewaren en invriezen van sperma, eicellen en embryo's wordt gebruikt, moet vóór gebruik naar behoren worden gedesinfecteerd of gesteriliseerd, of moet nieuw zijn, vervaardigd van wegwerpmateriaal en na gebruik worden weggegooid;

d) volgens de procedure van artikel 26 kunnen aanvullende onderzoeken worden vastgesteld, met name met betrekking tot de winnings- of wasvloeistoffen, teneinde na te gaan of er pathogenen aanwezig zijn;

e) eicellen en embryo's die bij het in a) bedoelde onderzoek in orde zijn bevonden, en sperma moeten worden bewaard in steriele containers die duidelijk zijn geïdentificeerd, alleen produkten bevatten die van eenzelfde mannelijk of vrouwelijk donordier afkomstig zijn, en onmiddellijk worden verzegeld.

De volgens de procedure van artikel 26 vast te stellen identificatie moet ten minste de volgende gegevens bevatten: het land van herkomst, de datum van de winning, de soort, het ras en de identiteit van het donordier, en de naam en/of het nummer van het winstation of -centrum of van het embryoteam;

f) bevroren sperma, eicellen en embryo's moeten worden bewaard in containers met gesteriliseerde vloeibare stikstof zonder enig risico voor besmetting van de produkten;

g) bevroren sperma, eicellen en embryo's moeten ten minste gedurende de laatste 30 dagen vóór verzending zijn opgeslagen onder goedgekeurde voorwaarden;

h) bevroren sperma, eicellen en embryo's moeten worden vervoerd in containers die vóór het vullen naar behoren zijn gereinigd, ontsmet of gesteriliseerd, of die nieuw zijn, vervaardigd van wegwerpmateriaal en na gebruik worden weggegooid.

HOOFDSTUK IV

Vrouwelijke donordieren

Voor het winnen van embryo's of eicellen mogen slechts vrouwelijke dieren worden gebruikt waarvoor de officiële dierenarts heeft vastgesteld dat zij en de beslagen waaruit zij afkomstig zijn, voldoen aan de eisen van de richtlijnen inzake het intracommunautaire handelsverkeer in levende fok- en gebruiksdieren voor de betrokken soort.

Richtlijn 64/432/EEG van de Raad is van toepassing op varkens, en Richtlijn 91/68/EEG van de Raad op schapen en geiten.

Onverminderd de in Richtlijn 90/426/EEG genoemde voorwaarden moeten paardachtigen in de laatste 60 dagen vóór de winning van eicellen of embryo's hebben verbleven in bedrijven waar in die periode geen klinische symptomen van besmettelijke baarmoederontsteking (CEM) zijn vastgesteld. Zij mogen in de laatste 30 dagen vóór de winning van eicellen of embryo's niet natuurlijk zijn gedekt.

▼M3




BIJLAGE E

Deel 1

image image

Deel 2

image image

Deel 3

image image

▼M7




BIJLAGE F

Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens.

Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan.

Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen.

Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen.

Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan.

Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren.

Richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurproducten.

Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten.

Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG.



( 1 ) PB nr. C 327 van 30. 12. 1989, blz. 57, en PB nr. C 84 van 2. 4. 1990, blz. 102.

( 2 ) PB nr. C 38 van 19. 2. 1990, blz. 134, en PB nr. C 149 van 18. 6. 1990, blz. 263.

( 3 ) PB nr. C 62 van 12. 3. 1990, blz. 47, en PB nr. C 182 van 23. 7. 1990, blz. 25.

( 4 ) PB nr. L 384 van 31. 12. 1982, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 197/90 (PB nr. L 29 van 31. 1. 1990, blz. 1).

( 5 ) PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 1977/64. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/499/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 107).

( 6 ) PB nr. L 315 van 26. 11. 1985, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/423/EEG (PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 13).

( 7 ) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

( 8 ) PB nr. L 373 van 31. 12. 1990, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

( 9 ) Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 42). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

( 10 ) Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PB nr. L 303 van 31. 10. 1990, blz. 6). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

( 11 ) Richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurprodukten (PB nr. L 46 van 19. 2. 1991, blz. 1).

( 12 ) Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PB nr. L 46 van 19. 2. 1991, blz. 19).

( 13 ) Richtlijn 91/492/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van levende tweekleppige weekdieren (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 1).

( 14 ) Richtlijn 91/493/EEG van de Raad van 22 juli 1991 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van visserijprodukten (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 15).

( 15 ) Richtlijn 80/217/EEG van de Raad van 22 januari 1980 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest (PB nr. L 47 van 21. 2. 1980, blz. 11). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/486/EEG (PB nr. L 280 van 3. 10. 1987, blz. 21).

( 16 ) PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 41.

( 17 ) PB nr. L 303 van 31. 10. 1990, blz. 6.

( 18 ) PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1.

( 19 ) PB L 28 van 2.2.1994, blz. 47. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/211/EG..

( 20 ) Richtlijn 71/118/EEG van de Raad van 15 februari 1971 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het handelsverkeer in vers vlees van pluimvee (PB nr. L 55 van 8. 3. 1971, blz. 23). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/654/EEG (PB nr. L 353 van 17. 12. 1990, blz. 48).

( 21 ) Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56).

( 22 ) Richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB nr. L 340 van 11. 12. 1991, blz. 17).

( 23 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

( 24 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23..

Top