This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62022CN0027
Case C-27/22: Request for a preliminary ruling from the Consiglio di Stato (Italy) lodged on 11 January 2022 — Volkswagen Group Italia SpA, Volkswagen Aktiengesellschaft v Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato
Zaak C-27/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 11 januari 2022 — Volkswagen Group Italia S.p.A., Volkswagen Aktiengesellschaft / Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato
Zaak C-27/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 11 januari 2022 — Volkswagen Group Italia S.p.A., Volkswagen Aktiengesellschaft / Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato
PB C 128 van 21.3.2022, p. 11–11
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
PB C 128 van 21.3.2022, p. 5–5
(GA)
21.3.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 128/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 11 januari 2022 — Volkswagen Group Italia S.p.A., Volkswagen Aktiengesellschaft / Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato
(Zaak C-27/22)
(2022/C 128/15)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Volkswagen Group Italia S.p.A., Volkswagen Aktiengesellschaft
Verwerende partij: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato
Prejudiciële vragen
a) |
Kunnen sancties op het gebied van oneerlijke handelspraktijken die zijn opgelegd op grond van de nationale regeling waarbij richtlijn 2005/29/EG (1) in nationaal recht is omgezet, worden aangemerkt als administratieve sancties van strafrechtelijke aard? |
b) |
Moet artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke een administratieve geldboete van strafrechtelijke aard die aan een rechtspersoon is opgelegd wegens ongeoorloofde gedragingen die een oneerlijke handelspraktijk opleveren, in rechte kan worden bevestigd en onherroepelijk kan worden, terwijl die rechtspersoon voor die gedragingen in een andere lidstaat ondertussen onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld, indien de tweede veroordeling onherroepelijk is geworden voordat de beslissing op het beroep tegen de eerstgenoemde administratieve geldboete van strafrechtelijke aard in kracht van gewijsde is gegaan? |
c) |
Kan de regeling van richtlijn 2005/29, met name artikel 3, lid 4, en artikel 13, lid 2, onder e), daarvan, rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het beginsel ne bis in idem in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (dat vervolgens is opgenomen in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie) en in artikel 54 van de Schengenovereenkomst? |
(1) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (“Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).