Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CA0641

    Zaak C-641/21: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 27 oktober 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht — Oostenrijk) — Climate Corporation Emissions Trading GmbH / Finanzamt Österreich [Prejudiciële verwijzing – Belastingen – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 44 – Fiscaal aanknopingspunt – Overdracht van broeikasgasemissierechten – Afnemer betrokken bij btw-fraude in het kader van een keten van leveringen – Belastingplichtige die wist of had moeten weten van deze fraude]

    PB C 472 van 12.12.2022, p. 22–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.12.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 472/22


    Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 27 oktober 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht — Oostenrijk) — Climate Corporation Emissions Trading GmbH / Finanzamt Österreich

    (Zaak C-641/21) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Belastingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 44 - Fiscaal aanknopingspunt - Overdracht van broeikasgasemissierechten - Afnemer betrokken bij btw-fraude in het kader van een keten van leveringen - Belastingplichtige die wist of had moeten weten van deze fraude)

    (2022/C 472/27)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bundesfinanzgericht

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Climate Corporation Emissions Trading GmbH

    Verwerende partij: Finanzamt Österreich

    Dictum

    De bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008,

    moeten aldus worden uitgelegd dat:

    zij eraan in de weg staan dat, in het geval van een dienst die door een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige wordt verricht ten behoeve van een in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige, de autoriteiten van eerstgenoemde lidstaat zich op het standpunt stellen dat de plaats van deze dienst, die zich overeenkomstig artikel 44 van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8, in die andere lidstaat bevindt, niettemin wordt geacht zich te bevinden in de eerste lidstaat wanneer de dienstverrichter wist of behoorde te weten dat hij met die dienst deelnam aan fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde in het kader van een keten van leveringen.


    (1)  PB C 51 van 31.1.2020.


    Top