Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CJ0191

    Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 30 april 2020.
    OI tegen Air Nostrum Líneas Aéreas del Mediterráneo SA.
    Verzoek van het Landgericht Frankfurt am Main om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Compensatie van luchtreizigers bij instapweigering – Instapweigering – Annulering – Rechtstreeks aansluitende vluchten – Omboeking, tegen de wil van de passagier, van een van de vluchten waaruit het luchtvervoer bestaat – Tijdige aankomst van de passagier op zijn eindbestemming.
    Zaak C-191/19.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:339

     ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

    30 april 2020 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Compensatie van luchtreizigers bij instapweigering – Instapweigering – Annulering – Rechtstreeks aansluitende vluchten – Omboeking, tegen de wil van de passagier, van een van de vluchten waaruit het luchtvervoer bestaat – Tijdige aankomst van de passagier op zijn eindbestemming”

    In zaak C‑191/19,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (rechter in tweede aanleg Frankfurt am Main, Duitsland) bij beslissing van 20 februari 2019, ingekomen bij het Hof op 27 februari 2019, in de procedure

    OI

    tegen

    Air Nostrum Líneas Aéreas del Mediterráneo SA,

    wijst

    HET HOF (Achtste kamer),

    samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur) en F. Biltgen, rechters,

    advocaat-generaal: P. Pikamäe,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    OI, vertegenwoordigd door F. Puschkarski, Rechtsanwältin,

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann en A. Berg als gemachtigden,

    de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door J. Schmoll als gemachtigde,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Bertelmann en N. Yerrell als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 1, onder c), iii), en artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen OI en Air Nostrum Líneas Aéreas del Mediterráneo SA (hierna: „Air Nostrum”) over een door OI op grond van verordening nr. 261/2004 ingediende vordering tot compensatie wegens tegen haar wil uitgevoerde wijzigingen met gevolgen voor haar boeking.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    De overwegingen 1 tot en met 4, 9 en 10 van verordening nr. 261/2004 luiden als volgt:

    „(1)

    Het optreden van de Gemeenschap moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.

    (2)

    Instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten brengen voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee.

    (3)

    Hoewel verordening (EEG) nr. 295/91 van de Raad van 4 februari 1991 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor compensatie bij instapweigering in het geregeld luchtvervoer [(PB 1991, L 36, blz. 5)] een minimum aan bescherming voor de passagiers heeft gecreëerd, blijft het aantal passagiers aan wie tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd te hoog, evenals het aantal passagiers dat wordt getroffen door annuleringen zonder voorafgaande waarschuwing en door langdurige vertragingen.

    (4)

    De Gemeenschap dient derhalve de bij die verordening vastgestelde beschermingsnormen te verhogen, teneinde de rechten van de passagier uit te breiden en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen onder geharmoniseerde voorwaarden hun bedrijf uitoefenen op een geliberaliseerde markt.

    [...]

    (9)

    Het aantal passagiers aan wie de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, dient omlaag te worden gebracht door de luchtvaartmaatschappijen te verplichten de mensen te vragen vrijwillig hun boekingen op te geven in ruil voor voordelen in plaats van passagiers de toegang tot een vlucht te weigeren, en door volledige compensatie voor degenen aan wie uiteindelijk tegen hun wil de toegang tot de vlucht wordt geweigerd.

    (10)

    Passagiers aan wie tegen hun wil de toegang tot een vlucht is geweigerd, moeten hun reis kunnen annuleren onder terugbetaling van hun ticket, dan wel onder bevredigende voorwaarden kunnen voortzetten, en moeten tijdens het wachten op een latere vlucht voldoende worden verzorgd.”

    4

    Artikel 1, lid 1, van deze verordening bepaalt:

    „Deze verordening stelt onder de erin genoemde voorwaarden de minimumrechten vast die luchtreizigers hebben bij:

    a)

    instapweigering tegen hun wil,

    b)

    annulering van hun vlucht,

    c)

    vertraging van hun vlucht.”

    5

    Artikel 2, onder h), j) en l), van deze verordening luidt als volgt:

    „Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    [...]

    h)

    ‚eindbestemming’: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht; indien de geplande aankomsttijd is gerespecteerd, wordt er geen rekening gehouden met haalbare alternatieve aansluitende vluchten;

    [...]

    j)

    ‚instapweigering’: weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten;

    [...]

    l)

    ‚annulering’: het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt.”

    6

    In artikel 3, leden 1 en 2, van verordening nr. 261/2004 is bepaald:

    „1.   Deze verordening is van toepassing

    a)

    op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is;

    b)

    op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, tenzij zij bepaalde voordelen of compensatie hebben ontvangen en bijstand hebben gekregen in dat derde land, indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is.

    2.   Lid 1 is van toepassing op voorwaarde dat de passagiers

    a)

    een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben en zich – behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 – bij de incheckbalie melden,

    zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau schriftelijk (waaronder via elektronische weg) is aangegeven,

    of, indien er geen tijd wordt aangegeven,

    uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd, of

    b)

    door een luchtvaartmaatschappij of touroperator van de vlucht waarvoor zij een boeking hadden, zijn overgeplaatst naar een andere vlucht, ongeacht de reden.”

    7

    Artikel 4, lid 3, van deze verordening is als volgt geformuleerd:

    „Indien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, compenseert de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hen onmiddellijk overeenkomstig artikel 7, en biedt zij hun bijstand overeenkomstig de artikelen 8 en 9.”

    8

    Artikel 5, lid 1, onder c), van die verordening bepaalt:

    „In geval van annulering van een vlucht:

    [...]

    c)

    hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij

    i)

    de annulering hun ten minste twee weken vóór de geplande vertrektijd wordt meegedeeld, of

    ii)

    de annulering hun tussen twee weken en zeven dagen vóór de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een andere vlucht naar hun bestemming wordt aangeboden die niet eerder dan twee uur vóór de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan vier uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt, of

    iii)

    de annulering hun minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een andere vlucht naar hun bestemming wordt aangeboden die niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt.”

    9

    Artikel 7 van verordening nr. 261/2004 luidt als volgt:

    „1.   Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

    a)

    250 EUR voor alle vluchten tot en met 1500 km;

    b)

    400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1500 en 3500 km;

    c)

    600 EUR voor alle niet onder a) of b) vallende vluchten.

    Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen.

    [...]

    4.   De in de leden 1 en 2 vermelde afstanden worden gemeten volgens de groot-cirkelmethode (orthodromische lijn).”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    10

    Verzoekster in het hoofdgeding heeft via touroperator L’TUR Tourismus AG rechtstreeks aansluitende vluchten geboekt om via Madrid (Spanje) van Jerez de la Frontera (Spanje) naar Frankfurt am Main (Duitsland) te reizen. Deze rechtstreeks aansluitende vluchten, die in het kader van één enkele boeking zijn aangekocht, bestonden uit een eerste, door Air Nostrum uitgevoerde, vlucht (nummer IB 8505) van Jerez de la Frontera naar Madrid, met een gepland vertrek op 3 oktober 2015 om 13.35 uur en een geplande landing dezelfde dag om 14.45 uur, en vervolgens een tweede vlucht (nummer AB 5325) van Madrid naar Frankfurt am Main, met een gepland vertrek op 3 oktober 2015 om 20.00 uur en een geplande landing dezelfde dag om 22.40 uur.

    11

    Verzoekster in het hoofdgeding werd tegen haar wil omgeboekt, zodat zij – in plaats van op de eerste vlucht IB 8505 – een plaats kreeg toegewezen op vlucht IB 8507, die op 3 oktober 2015 omstreeks 17.55 uur is opgestegen in Jerez de la Frontera en diezelfde dag rond 19.05 uur in Madrid is geland.

    12

    Verzoekster in het hoofdgeding is om 20.00 uur op de oorspronkelijk geplande aansluitende vlucht uit Madrid vertrokken en is tien minuten vroeger dan gepland in Frankfurt am Main aangekomen.

    13

    Zij heeft bij het Amtsgericht Frankfurt am Main (rechter in eerste aanleg Frankfurt am Main, Duitsland) een vordering ingesteld om Air Nostrum te laten veroordelen tot betaling van compensatie overeenkomstig verordening nr. 261/2004, op grond dat die haar vlucht eenzijdig had omgeboekt. Die rechter heeft de vordering van verzoekster in het hoofdgeding afgewezen aangezien zij haar eindbestemming had bereikt binnen de bij artikel 5, lid 1, onder c), iii), van verordening nr. 261/2004 voorgeschreven tijd.

    14

    Verzoekster in het hoofdgeding heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het Landgericht Frankfurt am Main (rechter in tweede aanleg Frankfurt am Main, Duitsland). Daarbij voerde zij aan dat zij op grond van verordening nr. 261/2004 recht heeft op compensatie wegens instapweigering en dat de beperkingen van dit recht, zoals die voor het geval van annulering van een vlucht zijn vastgesteld in artikel 5, lid 1, onder c), iii), van deze verordening, geen toepassing vinden.

    15

    Deze rechter geeft aan dat de beslechting van het bij hem aanhangige geding afhangt van het antwoord dat het Hof op de gestelde vragen zal geven. In de eerste plaats is hij van oordeel dat verzoekster in het hoofdgeding slechts aanspraak kan maken op compensatie krachtens verordening nr. 261/2004 indien de omboeking aanleiding heeft gegeven tot instapweigering. In casu gaat het immers niet om een annulering van de vlucht, aangezien de vlucht die verzoekster in het hoofdgeding oorspronkelijk had moeten nemen, werd uitgevoerd. De verwijzende rechter meent dat de situatie waarbij een passagier tegen zijn wil wordt omgeboekt naar een latere vlucht, onder artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 valt wanneer de oorspronkelijke vlucht wordt uitgevoerd. Een andere uitlegging van deze bepaling zou de luchtvaartmaatschappijen er volgens hem toe kunnen brengen de rechtsgevolgen van deze verordening te omzeilen.

    16

    In de tweede plaats vraagt hij zich af of artikel 5, lid 1, onder c), iii), van verordening nr. 261/2004 van overeenkomstige toepassing kan zijn op gevallen van instapweigering in de zin van artikel 4, lid 3, van die verordening.

    17

    In die omstandigheden heeft het Landgericht Frankfurt am Main de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Is er sprake van instapweigering in de zin van artikel 4, lid 3, van [verordening nr. 261/2004] wanneer een passagier die zich op de luchthaven bij de incheckbalie meldt met een bevestigde boeking voor een welbepaalde vlucht, tegen zijn wil naar een latere vlucht wordt omgeboekt, indien de vlucht waarvoor de passagier over een bevestigde boeking beschikt, nadien alsnog wordt uitgevoerd?

    2)

    Zo ja, is artikel 5, lid 1, onder c), iii), van [verordening nr. 261/2004] dan van overeenkomstige toepassing op gevallen van instapweigering in de zin van artikel 4, lid 3, van die verordening?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    18

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat er sprake is van instapweigering in de zin van die bepaling wanneer een passagier die zich op de luchthaven bij de incheckbalie meldt met een bevestigde boeking voor een welbepaalde vlucht, tegen zijn wil naar een latere vlucht wordt omgeboekt, hoewel de vlucht waarvoor hij had geboekt, wel wordt uitgevoerd.

    19

    Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof is om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof, in voorkomend geval, de voorgelegde vragen te herformuleren (zie in die zin arrest van 17 september 2015, Van der Lans, C‑257/14, EU:C:2015:618, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    20

    In de onderhavige prejudiciële verwijzing dient van deze mogelijkheid gebruik te worden gemaakt.

    21

    Uit de verwijzingsbeslissing blijkt immers niet dat verzoekster in het hoofdgeding zich daadwerkelijk binnen de bij artikel 3, lid 2, van verordening nr. 261/2004 voorgeschreven tijd bij de incheckbalie heeft aangemeld.

    22

    Het Hof kan dan ook geen uitspraak doen over de vraag of een situatie als die welke tot de onderhavige zaak heeft geleid, onder artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 kan vallen.

    23

    Daarentegen staat vast dat het luchtvervoer van verzoekster in het hoofdgeding wel degelijk heeft plaatsgevonden op basis van rechtstreeks aansluitende vluchten, waarbij zij, ondanks de gewijzigde eerste vlucht waaruit dat vervoer bestond, haar eindbestemming heeft bereikt met de door haar geboekte tweede vlucht van dat vervoer.

    24

    Verder staat vast dat de vraag is gesteld in het kader van een geding betreffende de toekenning door de luchtvaartmaatschappij van een compensatie op grond van artikel 7 van verordening nr. 261/2004.

    25

    Gelet op deze elementen en teneinde de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven zodat hij het bij hem aanhangige geding kan beslechten, moet zijn eerste vraag worden geherformuleerd en moet ervan worden uitgegaan dat hij in wezen wenst te vernemen of verordening nr. 261/2004, en met name artikel 7 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat een compensatie is verschuldigd aan een passagier die over één enkele boeking voor rechtstreeks aansluitende vluchten beschikt, wanneer hij tegen zijn wil is omgeboekt, met als gevolg dat hij de eerste vlucht waaruit zijn geboekte vervoer bestond, niet heeft genomen – ofschoon die wél is uitgevoerd – maar een plaats heeft gekregen op een latere vlucht, waardoor hij de tweede vlucht waaruit zijn geboekte reis bestond, alsnog heeft kunnen nemen en zo zijn eindbestemming op de geplande aankomsttijd heeft bereikt.

    26

    In dit verband dient erop te worden gewezen dat een of meer rechtstreeks aansluitende vluchten die in het kader van één enkele boeking zijn aangekocht, een geheel vormen voor het krachtens verordening nr. 261/2004 aan passagiers toekomende recht op compensatie (zie in die zin arrest van 31 mei 2018, Wegener, C‑537/17, EU:C:2018:361, punten 18 en 19).

    27

    Het Hof heeft aldus rechtsgevolgen verbonden aan de situatie van de betrokken passagier aan het einde van zijn luchtvervoer, te weten bij aankomst op zijn eindbestemming als bepaald in artikel 2, onder h), van verordening nr. 261/2004 (zie in die zin arresten van 31 mei 2018, Wegener, C‑537/17, EU:C:2018:361, punt 17, en 26 februari 2013, Folkerts, C‑11/11, EU:C:2013:106, punten 34 en 35).

    28

    In geval van rechtstreeks aansluitende vluchten volgt deze uitlegging uit de formulering zelf van dit artikel 2, onder h), volgens welke „indien de geplande aankomsttijd is gerespecteerd, [...] er geen rekening [wordt] gehouden met haalbare alternatieve aansluitende vluchten”.

    29

    Wat meer in het bijzonder het recht op compensatie in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten betreft, heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 7 van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat compensatie is verschuldigd aan de passagier die zijn eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd (zie in die zin arrest van 26 februari 2013, Folkerts, C‑11/11, EU:C:2013:106, punt 47).

    30

    In casu staat vast dat verzoekster in het hoofdgeding, na afloop van haar luchtvervoer, haar eindbestemming zonder vertraging ten opzichte van de geplande aankomsttijd heeft bereikt.

    31

    Bijgevolg komt zij niet in aanmerking voor compensatie op grond van artikel 7 van verordening nr. 261/2004.

    32

    Zoals blijkt uit de overwegingen 1 en 2 ervan, beoogt verordening nr. 261/2004 de ernstige moeilijkheden en ongemakken te verhelpen die luchtvaartpassagiers ondervinden. Het is juist dat de omboeking van een vlucht waaruit het vervoer bestaat ongemak met zich meebrengt voor de betrokken passagier, maar een dergelijk ongemak kan niet als „ernstig” in de zin van deze verordening worden aangemerkt wanneer die passagier zijn eindbestemming op de geplande aankomsttijd bereikt.

    33

    In die omstandigheden zou het in strijd zijn met het doel van verordening nr. 261/2004 om een passagier als verzoekster in het hoofdgeding overeenkomstig artikel 7 van deze verordening een compensatie te betalen.

    34

    Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat verordening nr. 261/2004, en met name artikel 7 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat geen compensatie is verschuldigd aan een passagier die over één enkele boeking voor rechtstreeks aansluitende vluchten beschikt, wanneer hij tegen zijn wil is omgeboekt, met als gevolg dat hij de eerste vlucht waaruit zijn geboekte vervoer bestond, niet heeft genomen – ofschoon die wél is uitgevoerd – maar een plaats heeft gekregen op een latere vlucht, waardoor hij de tweede vlucht waaruit zijn geboekte reis bestond, alsnog heeft kunnen nemen en zo zijn eindbestemming op de geplande aankomsttijd heeft bereikt.

    Tweede vraag

    35

    Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

    Kosten

    36

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

     

    Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, en met name artikel 7 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat geen compensatie is verschuldigd aan een passagier die over één enkele boeking voor rechtstreeks aansluitende vluchten beschikt, wanneer hij tegen zijn wil is omgeboekt, met als gevolg dat hij de eerste vlucht waaruit zijn geboekte vervoer bestond, niet heeft genomen – ofschoon die wél is uitgevoerd – maar een plaats heeft gekregen op een latere vlucht, waardoor hij de tweede vlucht waaruit zijn geboekte reis bestond, alsnog heeft kunnen nemen en zo zijn eindbestemming op de geplande aankomsttijd heeft bereikt.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top