This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CA0679
Case C-679/18: Judgment of the Court (Second Chamber) of 5 March 2020 (request for a preliminary ruling from the Okresní soud v Ostravě — Czech Republic) — OPR-Finance s. r. o. v GK (Reference for a preliminary ruling — Consumer protection — Directive 2008/48/EC — Credit agreements for consumers — Article 8 — Creditor’s obligation to assess the consumer’s creditworthiness — National rules — Whether limitation may be invoked against the objection of nullity of the agreement raised by the consumer — Article 23 — Penalties — Effective, proportionate and dissuasive nature — National court — Examination by the court of its own motion as to whether that obligation has been complied with)
Zaak C-679/18: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 maart 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Ostravě — Tsjechië) — OPR-Finance s.r.o. / GK („Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 2008/48/EG – Consumentenkredietovereenkomsten – Artikel 8 – Verplichting voor de kredietgever om de kredietwaardigheid van de consument na te gaan – Nationale regeling – Tegenwerpbaarheid van de verjaring van de door de consument opgeworpen exceptie van nietigheid van de overeenkomst – Artikel 23 – Sancties – Doeltreffende, evenredige en afschrikkende werking – Nationale rechter – Ambtshalve te verrichten onderzoek naar de naleving van voornoemde verplichting)
Zaak C-679/18: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 maart 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Ostravě — Tsjechië) — OPR-Finance s.r.o. / GK („Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 2008/48/EG – Consumentenkredietovereenkomsten – Artikel 8 – Verplichting voor de kredietgever om de kredietwaardigheid van de consument na te gaan – Nationale regeling – Tegenwerpbaarheid van de verjaring van de door de consument opgeworpen exceptie van nietigheid van de overeenkomst – Artikel 23 – Sancties – Doeltreffende, evenredige en afschrikkende werking – Nationale rechter – Ambtshalve te verrichten onderzoek naar de naleving van voornoemde verplichting)
PB C 137 van 27.4.2020, p. 17–17
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
27.4.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 137/17 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 maart 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Ostravě — Tsjechië) — OPR-Finance s.r.o. / GK
(Zaak C-679/18) (1)
(„Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 2008/48/EG - Consumentenkredietovereenkomsten - Artikel 8 - Verplichting voor de kredietgever om de kredietwaardigheid van de consument na te gaan - Nationale regeling - Tegenwerpbaarheid van de verjaring van de door de consument opgeworpen exceptie van nietigheid van de overeenkomst - Artikel 23 - Sancties - Doeltreffende, evenredige en afschrikkende werking - Nationale rechter - Ambtshalve te verrichten onderzoek naar de naleving van voornoemde verplichting)
(2020/C 137/21)
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Okresní soud v Ostravě
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: OPR-Finance s.r.o.
Verwerende partij: GK
Dictum
De artikelen 8 en 23 van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat zij een nationale rechter verplichten om ambtshalve te onderzoeken of de uit dat artikel 8 voortvloeiende precontractuele verplichting voor de kredietgever om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen is nagekomen, en om aan de niet-nakoming van die verplichting de consequenties te verbinden die naar nationaal recht daaruit voortvloeien, op voorwaarde dat de sancties voldoen aan de vereisten van voornoemd artikel 23. De artikelen 8 en 23 van richtlijn 2008/48 moeten tevens aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan de niet-nakoming, door de kredietgever, van zijn precontractuele verplichting om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen, enkel en alleen op voorwaarde dat de consument de nietigheid inroept, en wel binnen een verjaringstermijn van drie jaar, met nietigheid van de kredietovereenkomst wordt bestraft, met daaraan gekoppeld de verplichting voor de consument om de hoofdsom binnen een op zijn financiële draagkracht afgestemde termijn aan de kredietgever terug te betalen.