Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0560

    Zaak C-560/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky (Tsjechië) op 4 november 2016 — Michael Dědouch e.a./Jihočeská plynárenská, a.s., E.ON Czech Holding AG

    PB C 22 van 23.1.2017, p. 12–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.1.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 22/12


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky (Tsjechië) op 4 november 2016 — Michael Dědouch e.a./Jihočeská plynárenská, a.s., E.ON Czech Holding AG

    (Zaak C-560/16)

    (2017/C 022/17)

    Procestaal: Tsjechisch

    Verwijzende rechter

    Nejvyšší soud České republiky

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Michael Dědouch, MUDr. Petr Streitberg, Pavel Suda

    Verwerende partijen: Jihočeská plynárenská, a.s., E.ON Czech Holding AG

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moet artikel 22, punt 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 (1) van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken („Brussel I-verordening”) aldus worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op een procedure voor toetsing van de billijkheid van de vergoeding die een meerderheidsaandeelhouder als tegenwaarde voor effecten die een deelnemingsrecht vertegenwoordigen, moet betalen aan de vorige eigenaars van de effecten die aan hem werden overgedragen op grond van een besluit van de algemene vergadering van een naamloze vennootschap over de gedwongen overdracht van de resterende effecten aan die meerderheidsaandeelhouder („uitkoop” of „squeeze out”), indien het bedrag van de billijke vergoeding wordt bepaald in het op de algemene vergadering van de naamloze vennootschap vastgestelde besluit en de rechterlijke beslissing waarbij een recht op een ander bedrag wordt toegekend, bindend is voor de meerderheidsaandeelhouder en de vennootschap wat betreft de grondslag van het toegekende recht, en ten aanzien van de andere eigenaars van effecten?

    2)

    Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 5, punt 1, onder a), van de Brussel I-verordening aldus worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op de in de vorige vraag beschreven procedure voor toetsing van de billijkheid van de vergoeding?

    3)

    Indien de twee vorige vragen ontkennend worden beantwoord: moet artikel 5, punt 3, van de Brussel I-verordening aldus worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op de in de eerste vraag beschreven procedure voor toetsing van de billijkheid van de vergoeding?


    (1)  PB 2001, L 12, blz. 1.


    Top