Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0155

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 13 maart 2014.
    Società Italiana Commercio e Servizi srl (SICES) e.a. tegen Agenzia Dogane Ufficio delle Dogane di Venezia.
    Verzoek van de Commissione tributaria regionale di Venezia-Mestre om een prejudiciële beslissing.
    Landbouw – Verordening (EG) nr. 341/2007 – Artikel 6, lid 4 – Tariefcontingenten – Chinese knoflook – Invoercertificaten – Niet-overdraagbaarheid van de rechten die voortvloeien uit bepaalde invoercertificaten – Ontwijking – Rechtsmisbruik.
    Zaak C‑155/13.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:145

    ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    13 maart 2014 ( *1 )

    „Landbouw — Verordening (EG) nr. 341/2007 — Artikel 6, lid 4 — Tariefcontingenten — Chinese knoflook — Invoercertificaten — Niet-overdraagbaarheid van rechten voortvloeiend uit bepaalde invoercertificaten — Omzeiling — Misbruik van recht”

    In zaak C‑155/13,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Commissione tributaria regionale di Venezia-Mestre (Italië) bij beslissing van 12 februari 2013, ingekomen bij het Hof op 27 maart 2013, in de procedure

    Società Italiana Commercio e Servizi srl (SICES), in liquidatie,

    Agrima KG D. Gritsch Herbert & Gritsch Michael & Co.,

    Agricola Lusia srl,

    Romagnoli Fratelli SpA,

    Agrimediterranea srl,

    Parini Francesco,

    Duoccio srl,

    Centro di Assistenza Doganale Triveneto Service srl,

    Novafruit srl,

    Evergreen Fruit Promotion srl

    tegen

    Agenzia Dogane Ufficio delle Dogane di Venezia,

    wijst HET HOF (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Safjan, J. Malenovský, A. Prechal en K. Jürimäe (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    Agrima KG D. Gritsch Herbert & Gritsch Michael & Co., Agricola Lusia srl, Romagnoli Fratelli SpA, Agrimediterranea srl en Parini Francesco, vertegenwoordigd door M. Moretto, avvocato,

    Duoccio srl, vertegenwoordigd door M. Camilli, avvocato,

    Novafruit srl en Evergreen Fruit Promotion srl, vertegenwoordigd door W. Viscardini en G. Doná, avvocati,

    de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Albenzio, avvocato dello Stato,

    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Rubio González als gemachtigde,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Rossi en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 4, verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie van 29 maart 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten (PB L 90, blz. 12).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding, waarin Società Italiana Commercio e Servizi srl (SICES), in liquidatie, Agrima KG D. Gritsch Herbert & Gritsch Michael & Co., Agricola Lusia srl, Romagnoli Fratelli SpA, Agrimediterranea srl, Parini Francesco, Duoccio srl (hierna: „Duoccio”), Centro di Assistenza Doganale Triveneto Service srl, Novafruit srl en Evergreen Fruit Promotion srl, opkomen tegen Agenzia Dogane Ufficio delle Dogane di Venezia (douanekantoor van Venetië; hierna: „Agenzia Dogane”), over de herzienings- en navorderingsaanslagen die Agenzia Dogane hen had opgelegd met betrekking tot de invoer van Chinese knoflook van GN-code 0703 20 00 waarop een preferentieel douanetarief was toegepast.

    Toepasselijke bepalingen

    Verordening nr. 341/2007

    3

    De punten 1, 7 tot en met 10, 13 en 15 van de considerans van verordening nr. 341/2007 luiden:

    „(1)

    Sinds 1 juni 2001 bestaat het gewone douanerecht bij invoer van knoflook van GN-code 0703 20 00 uit een ad-valoremrecht van 9,6 % en een specifiek bedrag van 1200 EUR per ton nettogewicht. [...]

    [...]

    (7)

    Aangezien voor niet-preferentiële invoer buiten het GATT-contingent een specifiek recht geldt, moet voor het beheer van het GATT-contingent een stelsel van invoercertificaten worden ingesteld. Dat stelsel moet het mogelijk maken alle invoer van knoflook nauwlettend te volgen. [...]

    (8)

    Om alle invoer zo nauwlettend mogelijk te kunnen volgen, met name gezien recente gevallen van fraude door een onjuiste vermelding van de oorsprong of van het product, moet alle invoer van knoflook en van andere producten die waarschijnlijk worden gebruikt om ten onrechte als knoflook te worden omschreven, afhankelijk worden gesteld van de afgifte van een invoercertificaat.

    (9)

    In het belang van de bestaande importeurs, die doorgaans aanzienlijke hoeveelheden knoflook invoeren, en ook in dat van nieuwe importeurs die zich op de markt begeven, welke laatsten eveneens een eerlijke kans moeten hebben om invoercertificaten voor een hoeveelheid knoflook in het kader van de tariefcontingenten aan te vragen, dient onderscheid te worden gemaakt tussen traditionele importeurs en nieuwe importeurs. Die twee categorieën van importeurs moeten duidelijk worden omschreven en bepaalde criteria betreffende de status van aanvragers en het gebruik van de toegewezen invoercertificaten dienen te worden vastgesteld.

    (10)

    De aan die categorieën van importeurs toe te wijzen hoeveelheden moeten worden bepaald op basis van de daadwerkelijk ingevoerde hoeveelheden en niet op basis van de afgegeven invoercertificaten.

    [...]

    (13)

    Voor de invoercertificaataanvragen die importeurs van beide categorieën indienen om knoflook in te voeren uit derde landen, dienen bepaalde beperkingen te gelden. Deze beperkingen zijn nodig om ervoor te zorgen niet alleen dat importeurs met elkaar concurreren, maar ook dat importeurs die echt een commerciële activiteit ontplooien op de markt voor groenten en fruit, de kans krijgen om hun rechtmatige handelspositie ten opzichte van andere importeurs te verdedigen en dat geen enkele importeur de markt kan beheersen.

    (14)

    Om ervoor te zorgen dat echte importeurs met elkaar concurreren, en om te voorkomen dat wordt gespeculeerd wat de toewijzing van invoercertificaten voor knoflook in het kader van het GATT-contingent betreft en dat misbruik van het stelsel wordt gemaakt waardoor de rechtmatige handelspositie van nieuwe en traditionele importeurs zou worden geschaad, zijn strengere controles op een correct gebruik van de invoercertificaten nodig.

    (15)

    Ook zijn maatregelen nodig om speculatieve aanvragen voor invoercertificaten die ertoe kunnen leiden dat de tariefcontingenten niet volledig worden benut, tot een minimum te beperken. Gezien de aard en de waarde van het product, dient een zekerheid te worden gesteld voor elke ton knoflook waarvoor een invoercertificaataanvraag wordt ingediend. De zekerheid moet hoog genoeg zijn om speculatieve aanvragen tegen te gaan, maar mag ook niet zo hoog zijn dat importeurs die echt in knoflook handelen, worden ontmoedigd. [...]”

    4

    Artikel 1 van deze verordening, met het opschrift „Opening van tariefcontingenten en toe te passen rechten”, bepaalt:

    „1.   [...] onder de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden [worden] tariefcontingenten geopend voor de invoer in de Gemeenschap van verse of gekoelde knoflook van GN-code 0703 20 00 [...]. De omvang van elk tariefcontingent, de invoertariefcontingentsperiode en de deelperioden waarvoor dat contingent geldt, en het volgnummer ervan zijn vermeld in bijlage I bij deze verordening.

    2.   Het ad-valoremrecht voor de invoer van knoflook in het kader van de in lid 1 bedoelde contingenten bedraagt 9,6 %.”

    5

    Artikel 4 van die verordening, met het opschrift „Categorieën van importeurs”, bepaalt in de leden 2 en 3 ervan:

    „2.   Onder ‚traditionele importeurs’ wordt verstaan importeurs die kunnen bewijzen dat zij:

    a)

    in elk van de voorgaande drie verstreken invoertariefcontingentsperioden invoercertificaten voor knoflook [...] hebben verkregen en gebruikt, en

    b)

    gedurende de laatste verstreken invoertariefcontingentsperiode vóór hun aanvraag ten minste 50 ton groenten en fruit [...] in de Gemeenschap hebben ingevoerd.

    [...]

    3.   Onder ‚nieuwe importeurs’ wordt verstaan niet onder lid 2 vallende importeurs die in elk van de voorgaande twee verstreken invoertariefcontingentsperioden of in elk van de voorgaande twee kalenderjaren ten minste 50 ton groenten en fruit [...] in de Gemeenschap hebben ingevoerd.”

    6

    Artikel 5 van diezelfde verordening, met het opschrift „Overlegging van invoercertificaten”, bepaalt in lid 2 ervan:

    „De invoercertificaten voor knoflook die in het vrije verkeer wordt gebracht in het kader van de in bijlage I vermelde contingenten, worden hierna ‚A-certificaten’ genoemd.

    Andere invoercertificaten worden hierna ‚B-certificaten’ genoemd.”

    7

    Artikel 6 van verordening nr. 341/2007, met het opschrift „Algemene bepalingen betreffende A-certificaataanvragen en -certificaten”, bepaalt in de leden 2 en 4 ervan:

    „2.   De [...] zekerheid bedraagt 50 EUR per ton.

    [...]

    4.   [...] [d]e uit A-certificaten voortvloeiende rechten [kunnen] niet worden overgedragen.”

    8

    Artikel 8 van voornoemde verordening, met het opschrift „Referentiehoeveelheid van traditionele importeurs”, luidt als volgt:

    „Voor de toepassing van dit hoofdstuk is de ‚referentiehoeveelheid’ de volgende door een traditionele importeur in de zin van artikel 4 ingevoerde hoeveelheid knoflook:

    a)

    voor traditionele importeurs die tussen 1998 en 2000 knoflook hebben ingevoerd in de Gemeenschap in haar samenstelling op 1 januari 1995, de grootste hoeveelheid knoflook die per kalenderjaar is ingevoerd in de kalenderjaren 1998, 1999 en 2000;

    b)

    voor traditionele importeurs die tussen 2001 en 2003 knoflook hebben ingevoerd in Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië of Slowakije, de grootste hoeveelheid knoflook die:

    i)

    hetzij per kalenderjaar is ingevoerd in de kalenderjaren 2001, 2002 en 2003,

    ii)

    hetzij per invoertariefcontingentsperiode is ingevoerd in de invoertariefcontingentsperioden 2001/2002, 2002/2003 en 2003/2004;

    c)

    voor traditionele importeurs die tussen 2003 en 2005 knoflook hebben ingevoerd in Bulgarije of Roemenië, de grootste hoeveelheid knoflook die:

    i)

    hetzij per kalenderjaar is ingevoerd in de kalenderjaren 2003, 2004 en 2005,

    ii)

    hetzij per invoertariefcontingentsperiode is ingevoerd in de invoertariefcontingentsperioden 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006;

    d)

    voor traditionele importeurs die niet onder a, b of c vallen, de grootste hoeveelheid knoflook die per invoertariefcontingentsperiode is ingevoerd in de eerste drie verstreken invoertariefcontingentsperioden waarin die importeurs invoercertificaten op grond van verordening (EG) nr. 565/2002[...], verordening (EG) nr. 1870/2005 of de onderhavige verordening hebben verkregen.

    [...]”

    9

    Artikel 9 van verordening nr. 341/2007, met het opschrift „Voor A-certificaataanvragen geldende beperkingen”, bepaalt in lid 1 ervan:

    „De totale hoeveelheid waarop de voor een invoertariefcontingentsperiode door een traditionele importeur ingediende A-certificaataanvragen betrekking hebben, mag niet groter zijn dan de referentiehoeveelheid van die importeur. Aanvragen die niet aan dit voorschrift voldoen, worden door de bevoegde autoriteiten afgewezen.”

    Verordening (EG) nr. 1291/2000

    10

    Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (PB L 152, blz. 1) zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1423/2007 van de Commissie van 4 december 2007 (PB L 317, blz. 36; hierna: „verordening nr. 1291/2000”), is krachtens artikel 2 van verordening nr. 341/2007 van toepassing op tariefcontingenten die bij laatstgenoemde verordening zijn geopend.

    11

    Volgens punt 21 van de considerans van verordening nr. 1291/2000 wordt de zekerheid volledig of gedeeltelijk verbeurd indien tijdens de geldigheidsduur van het certificaat de in- of uitvoer niet of slechts gedeeltelijk plaatsvindt.

    12

    Artikel 35, lid 2, van verordening nr. 1291/2000 bepaalt:

    „[...] wanneer de verplichting tot invoer [...] niet is nagekomen, [wordt] de zekerheid verbeurd voor een hoeveelheid die gelijk is aan het verschil tussen:

    a)

    95 % van de in het certificaat vermelde hoeveelheid, en

    b)

    de daadwerkelijk ingevoerde, respectievelijk uitgevoerde, hoeveelheid.

    [...]

    Indien evenwel de in- of uitgevoerde hoeveelheid minder dan 5 % van de in het certificaat vermelde hoeveelheid bedraagt, wordt de zekerheid volledig verbeurd.

    [...]”

    Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95

    13

    Artikel 4 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, blz. 1) bepaalt:

    „1.   Iedere onregelmatigheid leidt in de regel tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel:

    door de verplichting de verschuldigde bedragen te betalen of de wederrechtelijk geïnde bedragen terug te betalen;

    door het volledige of gedeeltelijke verlies van de zekerheid die is gesteld ter ondersteuning van het verzoek om het toegekende voordeel of bij de inning van het voorschot.

    2.   De toepassing van de in lid 1 bedoelde maatregelen wordt beperkt tot de ontneming van het verkregen voordeel, vermeerderd met de rente – die forfaitair kan worden vastgesteld – in geval van een daartoe strekkende bepaling.

    3.   Wanneer vaststaat dat transacties tot doel hebben om, door kunstmatig de voorwaarden te scheppen die voor het verkrijgen ervan nodig zijn, een voordeel te verkrijgen dat in strijd is met de doelstellingen van het ter zake toepasselijke Gemeenschapsrecht, wordt, naar gelang van het geval, dit voordeel niet toegekend of wordt het ontnomen.

    4.   De in dit artikel bedoelde maatregelen worden niet als sancties beschouwd.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    14

    Het hoofdgeding heeft betrekking op de invoer – eind 2007 en begin 2008 – van Chinese knoflook in de Europese Unie door SICES, Agrima KG D. Gritsch Herbert & Gritsch Michael & Co., Agricola Lusia srl, Romagnoli Fratelli SpA, Agrimediterranea srl, Parini Francesco, Novafruit srl en Evergreen Fruit Promotion srl. Deze importeurs, die „nieuwe importeurs” waren in de zin van artikel 4, lid 3, van verordening nr. 341/2007, waren houders van overeenkomstig deze verordening afgegeven A-certificaten. Uit dien hoofde was de invoer vrijgesteld van het specifiek recht van 1200 EUR per ton nettogewicht.

    15

    Naar aanleiding van een controle achteraf van de douaneaangiften met betrekking tot de bovengenoemde transacties betreffende de invoer van knoflook, heeft de Agenzia Dogane eind 2010 herzienings- en navorderingsaanslagen opgelegd. Deze aanslagen waren gebaseerd op de intrekking van de vrijstelling van het specifiek recht van 1200 EUR per ton nettogewicht overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 2988/95, op de grond dat met de betrokken invoertransacties voornoemd specifiek recht zou zijn omzeild.

    16

    Agenzia Dogane plaatste met name kritische kanttekeningen bij het volgende, haars inziens frauduleuze, mechanisme:

    in een eerste stap kocht Duoccio srl (hierna: „Duoccio”) of Tico srl (hierna: „Tico”) knoflook in bij een Chinese leverancier;

    in een tweede stap verkochten Duoccio en Tico de knoflook, vóór invoer in de Unie, aan de bij het hoofdgeding betrokken importeurs – houders van A-certificaten – die de knoflook daarna invoerden;

    in een derde stap verkochten deze importeurs de knoflook, nadat deze was ingevoerd, door aan Duoccio.

    17

    Duoccio was als traditionele importeur in de zin van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 341/2007 actief op de invoermarkt van knoflook en als groothandelaar actief op de distributiemarkt van knoflook in de Unie. Ten tijde van de feiten in het hoofdgeding moest Duoccio het hoofd bieden aan een vraag van consumenten in de Unie naar knoflook, maar waren haar eigen A-certificaten opgebruikt, zodat zij geen knoflook meer kon invoeren tegen verlaagd tarief. Bovendien was het specifiek recht op een zodanig niveau vastgesteld dat invoer buiten het tariefcontingent niet rendabel was.

    18

    Volgens Agenzia Dogane waren de twee opeenvolgende verkopen van knoflook – te weten de verkoop door Duoccio en Tico aan de bij het hoofdgeding betrokken importeurs en daaropvolgende verkoop door de importeurs aan Duoccio – gericht op het omzeilen van het in artikel 6, lid 4, van verordening nr. 341/2007 neergelegde verbod van overdracht van de uit A-certificaten voortvloeiende rechten. De omzeiling volgt uit het feit dat Duoccio reeds voordat de invoer had plaatsgevonden was overeengekomen de in het vrije verkeer te brengen knoflook te kopen. Derhalve moet Duoccio worden aangemerkt als een feitelijk importeur die heeft geprofiteerd van het preferentiële tarief zonder daar recht op te hebben.

    19

    Verzoeksters in het hoofdgeding hebben tegen de herzienings- en navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt bij de Commissione tributaria provinciale di Venezia. Na de bezwaren te hebben gevoegd, heeft deze Commissione tributaria ze verworpen. Zij preciseerde dat de verschillende verkooptransacties weliswaar geldig waren, maar dat Duoccio de feitelijke importeur was, en niet de bij het hoofdgeding betrokken importeurs – houders van A-certificaten. Volgens haar bestonden er ernstige, nauwkeurige en overeenstemmende aanwijzingen dat de juridische instrumenten, die enkel waren gebruikt om de invoer van knoflook tegen het preferentiële tarief mogelijk te maken en het verbod van overdracht van de uit A-certificaten voortvloeiende rechten te omzeilen, een fictief karakter hadden. Volgens de Commissione tributaria provinciale di Venezia leverden de feiten in het hoofdgeding misbruik van recht op.

    20

    De Commissione tributaria regionale di Venezia-Mestre, waarbij verzoeksters in het hoofdgeding beroep hadden ingesteld tegen de uitspraak van de Commissione tributaria provinciale di Venezia, heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moet artikel 6 van verordening (EG) nr. 341/2007 [...] aldus worden uitgelegd dat sprake is van onrechtmatige overdracht van certificaten voor invoer tegen het preferentiële tarief in het kader van het GATT-contingent voor Chinese knoflook, indien een certificaathouder deze knoflook – na betaling van het verschuldigde douanerecht – op de markt brengt door overdracht aan een andere marktdeelnemer, tevens houder van invoercertificaten, van wie hij deze knoflook vóór invoer had gekocht?”

    21

    Bij beslissing van 28 mei 2013 heeft de verwijzende rechter besloten de verwijzingsbeslissing van 12 februari 2013 aan te vullen. Hij heeft gepreciseerd dat met de prejudiciële vraag aan het Hof wordt gevraagd of het voor een legaal gebruik van certificaten voor invoer tegen het preferentiële tarief volstaat dat de houder van deze certificaten de betrokken knoflook in het vrije verkeer brengt, zonder dat de handelsactiviteiten die aan dit in het vrije verkeer brengen vooraf gingen, of daarop volgden, van belang zijn.

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    22

    Er zij aan herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie met name arrest van 15 september 2011, DP grup, C-138/10, Jurispr. blz. I-8369, punt 28).

    23

    In het kader van die procedure staat het evenwel aan het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven voor de oplossing van het bij hem aanhangige geding. Daartoe dient het Hof de hem voorgelegde vragen, in voorkomend geval te herformuleren. Bovendien heeft het Hof tot taak alle gemeenschapsrechtelijke bepalingen uit te leggen die noodzakelijk zijn voor de beslechting van bij de nationale rechterlijke instanties aanhangige gedingen, ook wanneer die bepalingen niet uitdrukkelijk worden genoemd in de door die rechterlijke instanties gestelde vragen (zie met name reeds aangehaald arrest DP Grup, punt 29).

    24

    Dienaangaande blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat er in het hoofdgeding geen overdracht heeft plaatsgevonden van A-certificaten of van rechten die uit dergelijke certificaten voortvloeien. Enkel de goederen zijn overgedragen, eerst door een marktdeelnemer aan een importeur en vervolgens, na invoer in de Unie, door die importeur aan diezelfde marktdeelnemer.

    25

    Aangezien artikel 6, lid 4, van verordening nr. 341/2007 enkel de overdracht verbiedt van rechten voortvloeiend uit A-certificaten, lijkt deze bepaling geen regeling te bevatten voor de situatie waarin de houder van certificaten voor invoer tegen verlaagd tarief bij een bepaalde marktdeelnemer goederen koopt vóór zij worden ingevoerd, en deze vervolgens, nadat zij zijn ingevoerd in de Unie, aan diezelfde marktdeelnemer doorverkoopt.

    26

    Bovendien blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde transacties betreffende de aankoop, invoer en doorverkoop rechtsgeldig waren. Inzonderheid waren, wat betreft de invoer, alle formele voorwaarden voor toekenning van het preferentiële tarief, vervuld, aangezien de bij het hoofdgeding betrokken importeurs de betrokken goederen hadden ingeklaard met behulp van op regelmatige wijze verkregen A-certificaten.

    27

    Niettemin volgt uit de bij het Hof ingediende opmerkingen dat de koper in de Unie, die tevens de traditionele importeur was in de zin van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 341/2007, met deze transacties beoogde zichzelf te voorzien van knoflook, door deze te importeren in het kader van het in deze verordening geregelde tariefcontingent. Volgens de verwijzende rechter zou deze omstandigheid in aanmerking moeten worden genomen om te kunnen vaststellen of er sprake was van misbruik van recht.

    28

    Derhalve moet de prejudiciële vraag in die zin worden opgevat dat de verwijzende rechter hiermee wenst te vernemen of artikel 6, lid 4, van verordening nr. 341/2007, hoewel deze bepaling als zodanig geen regeling bevat voor transacties waarmee een importeur, die houder is van certificaten voor invoer tegen verlaagd tarief, goederen – vóór zij worden ingevoerd in de Unie – koopt bij een marktdeelnemer die zelf een traditioneel importeur is in de zin van artikel 4, lid 2, van deze verordening, maar die zijn eigen certificaten voor invoer tegen verlaagd tarief heeft opgebruikt, en deze goederen vervolgens, na ze te hebben ingevoerd in de Unie, aan diezelfde marktdeelnemer doorverkoopt, desalniettemin aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen dergelijke transacties op de grond dat zij misbruik van recht opleveren.

    29

    Volgens vaste rechtspraak kunnen de justitiabelen in geval van bedrog of misbruik geen beroep op het Unierecht doen (zie met name arresten van 12 mei 1998, Kefalas e.a., C-367/96, Jurispr. blz. I-2843, punt 20; 23 maart 2000, Diamantis, C-373/97, Jurispr. blz. I-1705, punt 33, en 21 februari 2006, Halifax e.a., C-255/02, Jurispr. blz. I-1609, punt 68).

    30

    De Unieregeling mag immers niet zo ruim worden toegepast dat zij misbruiken van ondernemers zou dekken, dat wil zeggen transacties die niet zijn verricht in het kader van normale handelstransacties, maar uitsluitend met het doel om de door het Unierecht toegekende voordelen onverschuldigd te verkrijgen (zie met name reeds aangehaald arrest Halifax e.a., punt 69).

    31

    De vaststelling dat sprake is van misbruik vereist zowel een objectief als een subjectief element.

    32

    Wat het objectieve element betreft, moet uit een geheel van objectieve omstandigheden blijken dat in weerwil van de formele naleving van de door de Unieregeling opgelegde voorwaarden, het door deze regeling beoogde doel niet werd bereikt (zie met name arresten van 14 december 2000, Emsland-Stärke, C-110/99, Jurispr. blz. I-11569, punt 52, en 21 juli 2005, Eichsfelder Schlachtbetrieb, C-515/03, Jurispr. blz. I-7355, punt 39).

    33

    Een dergelijke vaststelling vereist ook een subjectief element, in die zin dat uit een geheel van objectieve factoren moet blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een wederrechtelijk voordeel te verkrijgen. Het verbod van onrechtmatige praktijken geldt immers niet wanneer er voor de betrokken economische activiteit een andere verklaring bestaat dan de loutere verkrijging van een voordeel (reeds aangehaald arrest Halifax e.a., punt 75). Het bestaan van een dergelijk element, dat samenhangt met de wil van de marktdeelnemers, kan met name worden aangetoond door het bewijs van het louter kunstmatige karakter van de transacties (zie in die zin arresten Emsland-Stärke, reeds aangehaald, punt 53, en 21 februari 2008, Part Service, C-425/06, Jurispr. blz. I-897, punt 62).

    34

    Hoewel het Hof in zijn prejudiciële beslissing in voorkomend geval preciseringen kan geven teneinde de nationale rechterlijke instantie bij haar uitlegging te leiden (reeds aangehaald arrest Halifax e.a., punt 77), staat het desalniettemin aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het hoofdgeding sprake is van de essentiële bestanddelen van een misbruik (zie met name reeds aangehaald arrest Eichsfelder Schlachtbetrieb, punt 40, en arrest van 11 januari 2007, Vonk Dairy Products, C-279/05, Jurispr. blz. I-239, punt 34). Binnen deze context moet worden gepreciseerd dat de verwijzende rechter, wanneer hij nagaat of van een dergelijk misbruik sprake is, alle feiten en omstandigheden van de zaak in aanmerking dient te nemen, met inbegrip van de handelstransacties die aan de betrokken invoer vooraf gingen en de handelstransacties die op die invoer volgden.

    35

    In dit verband volgt in de eerste plaats – wat het doel van verordening nr. 341/2007 betreft – uit de punten 13 en 14 van deze verordening, gelezen in samenhang met de punten 9 en 10 van de considerans van diezelfde verordening, dat er bij het beheer van tariefcontingenten voor moet worden gezorgd dat echte importeurs met elkaar concurreren, zodat geen enkele importeur de markt kan beheersen.

    36

    Bij transacties als in het hoofdgeding aan de orde, wordt dat doel niet verwezenlijkt. Zoals blijkt uit de bij het Hof ingediende opmerkingen verwerft de koper in de Unie die tevens een traditionele importeur is, met dergelijke transacties niet het recht dat zijn referentiehoeveelheid, zoals gedefinieerd in artikel 8 van verordening nr. 341/2007, wordt berekend op een basis die de hoeveelheden goederen omvat die hij na hun inklaring heeft gekocht van importeurs. Hij kan er dus op basis van deze transacties geen recht op doen gelden dat de hoeveelheden goederen waarvoor hij krachtens artikel 9 van deze verordening aanvragen voor A-certificaten kan indienen, worden verhoogd. Dit neemt niet weg dat dergelijke transacties het voor een koper in de Unie die tevens een traditionele importeur is, die zijn eigen A-certificaten heeft opgebruikt en dus geen knoflook meer kan invoeren tegen het preferentiële tarief, mogelijk maken om toch tegen dit tarief knoflook in te voeren, en zijn invloed op de markt uit te breiden boven het aandeel van het tariefcontingent dat aan hem was toegewezen.

    37

    In de tweede plaats moet, wat het in punt 33 van het onderhavige arrest bedoelde subjectieve element betreft, worden opgemerkt dat teneinde, in omstandigheden als in het hoofdgeding, transacties te kunnen aanmerken als transacties die als voornaamste doel hebben de koper in de Unie een wederrechtelijk voordeel te verlenen, is vereist dat de importeurs de bedoeling hebben gehad aan deze koper een dergelijk voordeel te verlenen en dat er voor de transacties geen economische en commerciële rechtvaardiging bestaat. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan. De vaststelling, door laatstgenoemde, dat er voor dergelijke transacties geen economische en commerciële rechtvaardiging bestaat, kan bijvoorbeeld worden gebaseerd op de omstandigheid dat de verkoopprijs van de goederen op een niveau was vastgesteld dat importeurs in staat stelde uit de betrokken verkoop een aanzienlijke winst te behalen. Ook kan rekening worden gehouden met het feit dat uit artikel 35 van verordening nr. 1291/2000, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 2, van verordening nr. 341/2007 volgt dat de importeurs, op straffe van een sanctie, verplicht zijn de aan hen afgegeven A-certificaten te gebruiken en er dus een reëel belang bij hebben om over te gaan tot invoer, ook wanneer dit geschiedt binnen het kader van transacties als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn.

    38

    Binnen deze context kunnen bovengenoemde transacties, zelfs indien zij zijn gebaseerd op de wens van de koper om te profiteren van het preferentiële tarief, en zelfs indien deze importeurs zich daarvan bewust zijn, niet a priori worden aangemerkt als transacties waarvoor geen economische en commerciële rechtvaardiging bestaat.

    39

    Het kan evenwel niet worden uitgesloten dat in bepaalde omstandigheden transacties als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, kunstmatig in het leven zijn geroepen met als voornaamste doel om te profiteren van het preferentiële tarief. Zo kan tot de factoren op grond waarvan de kunstmatige aard van de transacties kan worden vastgesteld ook, zoals de Commissie in haar opmerkingen aangeeft, het feit behoren dat de importeur die houder is van A-certificaten geen enkel commercieel risico loopt, aangezien het risico in werkelijkheid ligt bij de koper ervan, die tevens een traditioneel importeur is. Een kunstmatig karakter zou ook kunnen blijken uit de omstandigheid dat de winstmarge van de importeurs onbeduidend is of dat de prijzen van de door de importeurs aan de koper in de Unie verkochte knoflook lager zijn dan de marktprijzen.

    40

    Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 6, lid 4, van verordening nr. 341/2007 aldus moet worden uitgelegd dat het zich in beginsel niet verzet tegen transacties waarmee een importeur, die houder is van certificaten voor invoer tegen verlaagd tarief, goederen koopt buiten de Europese Unie – van een marktdeelnemer die zelf traditioneel importeur is in de zin van artikel 4, lid 2, van die verordening maar zijn eigen certificaten voor invoer tegen verlaagd tarief heeft opgebruikt – en deze goederen vervolgens, na ze te hebben ingevoerd in de Unie, aan diezelfde marktdeelnemer doorverkoopt. Wanneer dergelijke transacties evenwel kunstmatig in het leven zijn geroepen met als voornaamste doel om te profiteren van het preferentiële tarief, leveren zij misbruik van recht op. De verwijzende rechter dient wanneer hij nagaat of van een dergelijk misbruik sprake is, alle feiten en omstandigheden van de zaak in aanmerking te nemen, met inbegrip van de handelstransacties die aan de betrokken invoer vooraf gingen en de handelstransacties die op die invoer volgden.

    Kosten

    41

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 6, lid 4, van verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie van 29 maart 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich in beginsel niet verzet tegen transacties waarmee een importeur, die houder is van certificaten voor invoer tegen verlaagd tarief, goederen koopt buiten de Europese Unie – van een marktdeelnemer die zelf traditioneel importeur is in de zin van artikel 4, lid 2, van die verordening maar zijn eigen certificaten voor invoer tegen verlaagd tarief heeft opgebruikt – en deze goederen vervolgens, na ze te hebben ingevoerd in de Unie, aan diezelfde marktdeelnemer doorverkoopt. Wanneer dergelijke transacties evenwel kunstmatig in het leven zijn geroepen met als voornaamste doel om te profiteren van het preferentiële tarief, leveren zij misbruik van recht op. De verwijzende rechter dient wanneer hij nagaat of van een dergelijk misbruik sprake is, alle feiten en omstandigheden van de zaak in aanmerking te nemen, met inbegrip van de handelstransacties die aan de betrokken invoer vooraf gingen en de handelstransacties die op die invoer volgden.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Italiaans.

    Top