Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0065

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 oktober 2014.
    Europees Parlement tegen Europese Commissie.
    Beroep tot nietigverklaring – Verordening (EU) nr. 492/2011 – Uitvoeringsbesluit 2012/733/EU – Eures-netwerk – Uitvoeringsbevoegdheid van de Europese Commissie – Omvang – Artikel 291, lid 2, VWEU.
    Zaak C‑65/13.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:2289

    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    15 oktober 2014 ( *1 )

    „Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EU) nr. 492/2011 — Uitvoeringsbesluit 2012/733/EU — Eures-netwerk — Uitvoeringsbevoegdheid van de Commissie — Omvang — Artikel 291, lid 2, VWEU”

    In zaak C‑65/13,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 7 februari 2013,

    Europees Parlement, vertegenwoordigd door A. Tamás en J. Rodrigues als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoeker,

    tegen

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Enegren en C. Zadra als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster,

    wijst

    HET HOF (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, K. Lenaerts (rapporteur), vicepresident van het Hof, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev en J. L. da Cruz Vilaça, rechters,

    advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

    griffier: V. Tourrès, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 30 april 2014,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 juli 2014,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het Europees Parlement verzoekt om nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2012/733/EU van de Commissie van 26 november 2012 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk, en een nieuwe opzet van Eures (PB L 328, blz. 21; hierna: „bestreden besluit”).

    Toepasselijke bepalingen

    Verordening nr. 492/2011

    2

    De punten 8 tot en met 9 van de considerans van verordening nr. 492/2011 preciseren:

    „(8)

    De organisatorische voorzieningen voor het tot elkaar brengen van de aanvragen om en de aanbiedingen van werk en voor de compensatie, met name door middel van directe samenwerking tussen de centrale diensten voor werkgelegenheid en eveneens tussen de regionale diensten, alsmede het coördineren van de voorlichting, waarborgen in het algemeen de overzichtelijkheid van de arbeidsmarkt. De werknemers die zich wensen te verplaatsen dienen ook regelmatig op de hoogte te worden gesteld van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden.

    (9)

    Er bestaat een nauw verband tussen het vrije verkeer van werknemers, de werkgelegenheid en de beroepsopleiding, voor zover deze erop is gericht werknemers in staat te stellen in te gaan op feitelijke aanbiedingen van werk uit andere gebieden van de Unie. De problemen die met deze onderwerpen verband houden moeten niet meer elk afzonderlijk maar in hun onderlinge samenhang worden bestudeerd, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de werkgelegenheidsproblemen in regionaal verband, en de lidstaten moeten derhalve streven naar coördinatie van hun werkgelegenheidsbeleid.”

    3

    Artikel 11 van deze verordening bepaalt:

    „1.   [...]

    De centrale diensten voor de arbeidsvoorziening van de lidstaten werken nauw samen met elkaar en met de Commissie, teneinde tot een gemeenschappelijk optreden te komen op het gebied van de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk binnen de Unie en van de plaatsing van werknemers die hieruit voortvloeit.

    2.   Daartoe wijzen de lidstaten gespecialiseerde diensten aan, die tot taak hebben de werkzaamheden op de in lid 1, tweede alinea, bedoelde gebieden te organiseren en zowel met elkaar als met de diensten van de Commissie samen te werken.

    [...]”

    4

    Artikel 12 van die verordening luidt als volgt:

    „1.   De lidstaten verstrekken de Commissie de inlichtingen betreffende de problemen en gegevens met betrekking tot het vrije verkeer en de werkgelegenheid van werknemers, alsook de inlichtingen betreffende de toestand en de ontwikkeling van de werkgelegenheid.

    2.   Met de grootste aandacht voor het advies van het in artikel 29 bedoelde technisch comité (hierna ‚technisch comité’ genoemd), stelt de Commissie de vorm vast waarin de in lid 1 van dit artikel genoemde inlichtingen worden opgesteld.

    3.   De gespecialiseerde dienst van iedere lidstaat verstrekt, overeenkomstig de door de Commissie met de grootste aandacht voor het advies van het technisch comité opgestelde procedurevoorschriften, aan de gespecialiseerde diensten van de overige lidstaten en aan het in artikel 18 bedoelde Europees [...]bureau [voor het coördineren van de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk (hierna: ‚Europees coördinatiebureau’)] die inlichtingen betreffende de levensomstandigheden, de arbeidsvoorwaarden en de situatie op de arbeidsmarkt, welke een aanwijzing kunnen verschaffen aan de werknemers in de andere lidstaten. Deze inlichtingen worden regelmatig bijgewerkt.

    [...]”

    5

    Artikel 13 van verordening nr. 492/2011 luidt:

    „1.   De gespecialiseerde dienst van iedere lidstaat verstrekt de gespecialiseerde diensten van de andere lidstaten en het in artikel 18 bedoelde Europees Coördinatiebureau regelmatig:

    a)

    de werkaanbiedingen waaraan door onderdanen van andere lidstaten kan worden voldaan;

    b)

    de werkaanbiedingen die aan derde landen gericht worden;

    c)

    de aanvragen om werk ingediend door personen die formeel hebben verklaard in een andere lidstaat te willen gaan werken;

    d)

    inlichtingen, per streek en per bedrijfstak, betreffende de werkzoekenden die hebben verklaard metterdaad bereid te zijn in een ander land te gaan werken.

    De gespecialiseerde dienst van iedere lidstaat zendt deze inlichtingen zo spoedig mogelijk toe aan de in aanmerking komende diensten en instanties voor de arbeidsvoorziening.

    2.   De in lid 1 bedoelde aanbiedingen van en aanvragen om werk worden verspreid volgens een uniform systeem dat door het in artikel 18 bedoelde Europees coördinatiebureau in samenwerking met het technisch comité wordt opgesteld.

    Indien nodig kan dit systeem aangepast worden.”

    6

    Artikel 17 van verordening nr. 492/2011, dat het enige artikel vormt van afdeling 3 van deze verordening, met als opschrift „Regulerende maatregelen ter bevordering van het evenwicht op de arbeidsmarkt”, bepaalt:

    „1.   Aan de hand van een verslag van de Commissie dat is gebaseerd op de door de lidstaten verstrekte inlichtingen, analyseren de lidstaten en de Commissie gezamenlijk ten minste eenmaal per jaar de resultaten van de maatregelen van de Unie betreffende vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.

    2.   De lidstaten onderzoeken met de Commissie alle mogelijkheden om de beschikbare arbeidsplaatsen bij voorrang te doen bezetten door onderdanen van de lidstaten, ten einde een evenwicht tot stand te brengen tussen de aanbiedingen van en de aanvragen om werk in de Unie. Zij nemen alle hiertoe vereiste maatregelen.

    [...]”

    7

    Artikel 18 van verordening nr. 492/2011 bepaalt:

    „Het Europees [coördinatiebureau] [...], dat bij de Commissie is opgericht [...] heeft als algemene taak op Unieniveau het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk te bevorderen. Het is in het bijzonder belast met de vervulling van alle technische taken die krachtens deze verordening ter zake op de Commissie rusten en met name met het bijstaan van de nationale diensten voor de arbeidsvoorziening.

    Het maakt van de in de artikelen 12 en 13 bedoelde inlichtingen alsmede van de gegevens die het resultaat zijn van de studies en onderzoeken die krachtens artikel 11 zijn uitgevoerd, een samenvatting waarin alle nuttige informaties over de te verwachten ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de Unie tot uitdrukking komen [...]”

    8

    Artikel 19, lid 1, van voormelde verordening preciseert:

    „Het Europees coördinatiebureau heeft met name tot taak:

    a)

    de praktische werkzaamheden die op Unieniveau noodzakelijk zijn ten aanzien van het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk te coördineren en de daaruit voortvloeiende verplaatsingen van werknemers na te gaan;

    [...]”

    9

    In artikel 20 van deze verordening heet het:

    „In overeenstemming met de bevoegde autoriteit van iedere lidstaat en onder de voorwaarden en op de wijze die zij vaststelt na advies van het technisch comité, kan de Commissie bezoeken en dienstreizen van ambtenaren uit de andere lidstaten organiseren alsmede programma’s voor verdere scholing van het gespecialiseerde personeel.”

    10

    Bij artikel 21 van verordening nr. 492/2011 is een raadgevend comité opgericht dat tot taak heeft de Commissie terzijde te staan bij de bestudering van vraagstukken die, op het gebied van het vrije verkeer en de tewerkstelling van werknemers, de uitvoering van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en van de voor zijn toepassing genomen maatregelen medebrengt.

    11

    Bij artikel 29 van deze verordening is een technisch comité opgericht dat tot taak heeft de Commissie ter zijde te staan bij de voorbereiding, de bevordering en het toezicht op de resultaten van alle technische werkzaamheden en maatregelen voor de toepassing van die verordening en van eventuele aanvullende bepalingen.

    12

    In artikel 38 van diezelfde verordening staat te lezen:

    „De Commissie stelt de uitvoeringsmaatregelen vast, nodig voor de toepassing van deze verordening. Te dien einde werkt zij nauw samen met de centrale bestuursinstellingen van de lidstaten.”

    Bestreden besluit

    13

    In de punten 4 tot en met 7 van de considerans van het bestreden besluit wordt verklaard:

    „(4)

    Eures moet een betere werking van de arbeidsmarkten en betere voldoening aan de behoeften van de economie bevorderen door transnationale en grensoverschrijdende geografische mobiliteit van werknemers mogelijk te maken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat die mobiliteit onder redelijke voorwaarden en met inachtneming van de geldende arbeidsnormen kan plaatsvinden. Het portaal moet zorgen voor meer transparantie op de arbeidsmarkt en moet zorgen voor uitwisseling en verwerking van aanbiedingen van en aanvragen om werk (d.w.z. het ‚bij elkaar brengen’ en ‚afstemmen’ in de zin van de verordening) en voor ondersteunende activiteiten op het gebied van werving, advies en begeleiding op nationaal en grensoverschrijdend niveau, teneinde zo bij te dragen aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

    (7)

    Het afschaffen van monopolies heeft, in combinatie met andere ontwikkelingen, geleid tot de opkomst van een grote verscheidenheid aan aanbieders van arbeidsbemiddelingsdiensten op de arbeidsmarkt. Om zijn potentieel volledig te verwezenlijken moet Eures open worden gesteld voor de deelname van deze marktdeelnemers mits deze de geldende arbeidsnormen en wettelijke vereisten, evenals overige Eures-kwaliteitsnormen, volledig respecteren.”

    14

    Artikel 1 van het bestreden besluit bepaalt:

    „Teneinde te voldoen aan de verplichtingen die zijn vastgelegd in hoofdstuk II van verordening (EU) nr. 492/2011 richten de Commissie en de lidstaten gezamenlijk een Europees netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening op, Eures genaamd, en beheren zij dit netwerk.”

    15

    Artikel 2 van het bestreden besluit preciseert:

    „In samenwerking met andere Europese diensten en netwerken werkt Eures ten behoeve van werkzoekenden, werknemers en werkgevers aan de bevordering van het volgende:

    [...]

    b)

    het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk op transnationaal, interregionaal en grensoverschrijdend niveau door middel van de uitwisseling van aanbiedingen van en aanvragen om werk, en deelname aan gerichte mobiliteitsactiviteiten op EU-niveau;

    [...]

    d)

    de ontwikkeling van maatregelen ter stimulering en bevordering van de mobiliteit van jonge werknemers;

    [...]”

    16

    Luidens artikel 3 van het bestreden besluit omvat Eures, naast het Europees coördinatiebureau en de Eures-leden (de door de lidstaten aangewezen gespecialiseerde diensten, te weten de nationale coördinatiebureaus), tevens de volgende categorieën:

    „[...]

    c)

    de Eures-partners, overeenkomstig artikel 15, lid 1, van verordening (EU) nr. 492/2011. De Eures-partners worden aangewezen door de respectieve Eures-leden en kunnen publieke of private dienstverleners omvatten die op het desbetreffende gebied van plaatsing en werkgelegenheid actief zijn, alsmede vakbonden en werkgeversorganisaties. Om in aanmerking te komen moet een Eures-partner toezeggen de in artikel 7 vastgelegde rollen en verantwoordelijkheden te zullen vervullen;

    d)

    de geassocieerde Eures-partners, die overeenkomstig artikel 6 beperkte diensten bieden onder toezicht en verantwoordelijkheid van een Eures-partner of het Europees coördinatiebureau.”

    17

    Volgens artikel 4, lid 3, van het bestreden besluit omvatten de taken van het Europees coördinatiebureau:

    „[...] in het bijzonder:

    [...]

    b)

    de analyse van geografische en beroepsmobiliteit, met het oog op de verwezenlijking van een evenwicht tussen vraag en aanbod, en de ontwikkeling van een algemene aanpak van de mobiliteit overeenkomstig de Europese werkgelegenheidsstrategie;

    [...]”

    18

    Artikel 7 van het bestreden besluit bepaalt:

    „1.   Het volledige scala van Eures-diensten omvat de werving, het afstemmen van vraag en aanbod, en de plaatsing, hetgeen alle fasen van de plaatsing omvat van de voorbereidende werkzaamheden voorafgaand aan de werving tot de ondersteuning na plaatsing, alsmede de bijbehorende informatievoorziening en advies.

    2.   Deze diensten worden verder gedetailleerd in het dienstenpakket van Eures, dat onderdeel uitmaakt van het Eures-handvest zoals bepaald in artikel 10, en omvatten de universele diensten die worden geleverd door alle Eures-partners alsmede de aanvullende diensten.

    3.   Universele diensten zijn die diensten die zijn opgenomen in hoofdstuk II van verordening (EU) nr. 492/2011, in het bijzonder artikel 12, lid 3, en artikel 13. Aanvullende diensten zijn niet verplicht ingevolge hoofdstuk II van verordening (EU) nr. 492/2011, maar voldoen aan belangrijke behoeften op de arbeidsmarkt.

    [...]”

    19

    Artikel 8 van het bestreden besluit preciseert:

    „1.   De raad van bestuur van Eures ondersteunt de Commissie, het Europees coördinatiebureau en de nationale coördinatiebureaus bij de bevordering van en het toezicht op de ontwikkeling van Eures.

    [...]

    7.   De Commissie raadpleegt de raad van bestuur van Eures over kwesties als de strategische planning, de ontwikkeling, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie met betrekking tot de in dit besluit bedoelde diensten en activiteiten, met inbegrip van:

    a)

    het Eures-handvest, overeenkomstig artikel 10;

    b)

    strategieën, operationele doelstellingen en werkprogramma’s voor het Eures-netwerk;

    c)

    de verslagen van de Commissie zoals vereist op grond van artikel 17 van verordening (EU) nr. 492/2011.”

    20

    Artikel 10 van het bestreden besluit luidt als volgt:

    „1.   De Commissie keurt het Eures-handvest goed overeenkomstig de procedures van artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 19, lid 1, en artikel 20 van verordening (EU) nr. 492/2011, en na overleg met de bij artikel 8 van dit besluit opgerichte raad van bestuur van Eures.

    2.   Uitgaand van het beginsel dat alle aanbiedingen van en aanvragen om werk die door een lid van Eures worden bekendgemaakt, in heel de Europese Unie beschikbaar moeten zijn, legt het Eures-handvest meer in het bijzonder het volgende vast:

    a)

    het Eures-dienstenaanbod, waarin de universele en aanvullende diensten worden beschreven die aan de leden en partners van Eures worden geboden, met inbegrip van diensten voor het op elkaar afstemmen van de vraag naar en het aanbod van arbeidsplaatsen, zoals persoonlijk beroepskeuzeadvies en klantenadvies, voor zowel werkzoekenden en werknemers als werkgevers;

    [...]

    d)

    de operationele doelstellingen van het Eures-netwerk, de toe te passen kwaliteitsnormen, alsook de verplichtingen van de Eures-leden en ‑partners, hetgeen omvat:

    [...]

    ii)

    de aard van de informatie, zoals arbeidsmarktgegevens, leef‑ en arbeidsomstandigheden, werkaanbiedingen en ‑aanvragen, stages en leerlingplaatsen, maatregelen ter bevordering van de mobiliteit onder jongeren, de verwerving van vaardigheden, en hinderpalen voor mobiliteit, die in samenwerking met overige relevante Europese diensten of netwerken aan de klanten en de rest van het netwerk dient te worden verstrekt;

    iii)

    taakomschrijvingen en ‑criteria voor de aanstelling van nationale coördinators, Eures-adviseurs en overig belangrijk personeel op nationaal niveau;

    iv)

    de opleiding en de kwalificaties die vereist zijn voor het Eures-personeel, en de voorwaarden en procedures voor de organisatie van bezoeken en voor de taaktoewijzing van ambtenaren;

    [...]”

    Conclusies van partijen

    21

    Het Parlement verzoekt het Hof:

    het bestreden besluit nietig te verklaren;

    de Commissie te verwijzen in de kosten.

    22

    De Commissie verzoekt het Hof:

    het beroep te verwerpen;

    het Parlement te verwijzen in de kosten.

    23

    Subsidiair verzoekt de Commissie, voor het geval dat het Hof het beroep geheel of gedeeltelijk zou toewijzen, de gevolgen van het bestreden besluit of van de nietig verklaarde bepalingen ervan in stand te laten totdat binnen een redelijke termijn een nieuw besluit ter vervanging van het oude in werking is getreden.

    Beroep

    Argumenten van partijen

    24

    Het Parlement voert ter onderbouwing van zijn beroep één enkel middel aan, namelijk schending van artikel 38 van verordening nr. 492/2011 en oneigenlijk gebruik van de uitvoeringsbevoegdheid die de wetgever krachtens dit artikel aan de Commissie heeft verleend.

    25

    Om te beginnen herinnert het Parlement eraan dat artikel 38 van verordening nr. 492/2011 de Commissie de bevoegdheid verleent om de uitvoeringsmaatregelen vast te stellen die „nodig [zijn] voor de toepassing van deze verordening”. De wetgever van de Unie beoogde de uitvoeringsbevoegdheid aldus te beperken tot het strikte minimum. Het staat dan ook niet aan de Commissie om via uitvoeringshandelingen het door deze verordening tot stand gebrachte rechtskader aan te vullen. In het regelgevingskader van het Verdrag wordt een onder artikel 291 VWEU vallende uitvoeringshandeling immers geacht enkel gevolgen te verbinden aan de bestaande voorschriften van de basishandeling, zonder deze evenwel aan te vullen.

    26

    Vervolgens verwijst het Parlement naar zes artikelen van het bestreden besluit die bepaalde onderdelen van verordening nr. 492/2011 aanvullen en bijgevolg de bij artikel 38 van verordening nr. 492/2011 aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheid overschrijden.

    27

    Ten eerste betoogt het Parlement dat de in artikel 2, sub b en d, van het bestreden besluit vastgestelde doelstellingen aan politieke keuzen beantwoorden, aangezien zij de mogelijkheid bieden om bij de toepassing van de door verordening nr. 492/2011 ingevoerde compensatieregeling de activiteiten van Eures op een aantal prioritaire categorieën werknemers te concentreren. De bevordering van gerichte mobiliteitsactiviteiten en de ontwikkeling van maatregelen ter stimulering en bevordering van de mobiliteit van jonge werknemers komen niet voort uit deze verordening, die aan geen enkele specifieke groep voorrang verleent.

    28

    Ten tweede betwist het Parlement de bevoegdheid van de Commissie om het Eures-netwerk open te stellen voor particuliere entiteiten, zoals artikel 3, sub c, van het bestreden besluit bepaalt. Een dergelijke openstelling wijzigt immers het bij verordening nr. 492/2011 vastgestelde bestaande rechtskader. Volgens het Parlement ziet deze verordening, wat de bij die verordening ingestelde compensatieregeling betreft, enkel op handelingen van de publieke sector.

    29

    Ten derde stelt het Parlement dat de bij artikel 4, lid 3, sub b, van het bestreden besluit aan het Europees coördinatiebureau toegekende taak van ontwikkeling van „een algemene aanpak van de mobiliteit” de bij verordening nr. 492/2011 aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheid ruimschoots overschrijdt. Uit de artikelen 18 en 19 van verordening nr. 492/2011, welke bepalingen een onderscheid maken tussen de Commissie en het bij de Commissie opgerichte Europees coördinatiebureau, blijkt immers dat de aan laatstgenoemd bureau opgedragen taken dienen te worden begeleid en louter technisch of administratief van aard zijn. Verordening nr. 492/2011 machtigt het Europees coördinatiebureau niet tot enig concreet programmabeleid.

    30

    Ten vierde voert het Parlement aan dat de Commissie zich in de plaats van de wetgever van de Unie heeft gesteld door in artikel 7, leden 2 en 3, van het bestreden besluit het begrip „aanvullende diensten” in te voeren. Allereerst volgt a contrario uit de in de eerste zin van artikel 7, lid 3, van het bestreden besluit opgenomen definitie van het begrip „universele dienst” dat verordening nr. 492/2011 geen aanvullende diensten toestaat. Voorts moet worden vastgesteld dat, ingeval laatstgenoemde diensten toch tot deze verordening zouden behoren, die verordening geen onderscheid tussen de verschillende diensten maakt naargelang hun verplicht of niet-verplicht karakter. Het Parlement merkt tevens op dat de aanvullende diensten weliswaar niet verplicht zijn, maar wel degelijk rechtsgevolgen teweegbrengen. Het verwijst in dit verband naar artikel 6, lid 5, van het bestreden besluit.

    31

    Ten vijfde betoogt het Parlement dat de Commissie via artikel 8, lid 7, van het bestreden besluit, dat bepaalt dat de Commissie over tal van kwesties de raad van bestuur van Eures raadpleegt, een quasi comitologische structuur ter uitvoering van verordening nr. 492/2011 in het leven heeft geroepen, terwijl artikel 38 van deze verordening slechts bepaalt dat de Commissie nauw samenwerkt met de centrale bestuursinstellingen van de lidstaten.

    32

    Het Parlement vraagt zich in algemene zin af of een uitvoeringshandeling op zich kan leiden tot een dergelijk institutioneel kader dat de procedure regelt die voor de vaststelling van latere handelingen moet worden gevolgd, ook al gaat het daarbij om „uitvoeringshandelingen” in de meest strikte zin van het woord, dat wil zeggen detaillistische en zuiver technische handelingen.

    33

    Volgens het Parlement hebben een deel van de kwesties waarover de raad van bestuur moet worden geraadpleegd, zoals de strategische planning en de vaststelling van het Eures-handvest, hoe dan ook betrekking op punten die noch detaillistisch, noch louter technisch zijn, maar die verordening nr. 492/2011 aanvullen.

    34

    Zelfs indien het Eures-handvest maatregelen zou inhouden die uitvoeringshandelingen vormen welke de Commissie overeenkomstig artikel 38 van verordening nr. 492/2011 mag vaststellen – quod non – voegt artikel 10, lid 1, van het bestreden besluit, waar het overleg met de raad van bestuur van Eures oplegt, een nieuwe procedurele voorwaarde voor het nemen van die maatregelen toe die niet uit artikel 38 van deze verordening voortvloeit.

    35

    Bovendien zijn de nodige organen die worden geacht de Commissie te ondersteunen bij de uitvoering van het beleid waarop verordening nr. 492/2011 betrekking heeft, volgens het Parlement reeds door de wetgever van de Unie opgericht. Het in de artikelen 21 en 29 van verordening nr. 492/2011 genoemde raadgevende en technische comité zijn daarmee immers belast. Daardoor leidt het bestreden besluit tot een mogelijke overlapping tussen de bevoegdheden van dit raadgevende en technisch comité enerzijds, en die van de raad van bestuur van Eures anderzijds. De Commissie is niet gemachtigd om dit institutionele kader, zoals dat bij verordening nr. 492/2011 is vastgesteld, te vervolledigen zonder dat de wetgever van de Unie daarbij betrokken is.

    36

    Wat ten zesde het Eures-handvest betreft waarvan artikel 10 van het bestreden besluit de vaststelling bepaalt, betoogt het Parlement enerzijds dat lid 1 van dit artikel preciseert dat dit handvest door de Commissie zal worden goedgekeurd overeenkomstig de procedures van de artikelen 12, 13, 19, en 20 van verordening nr. 492/2011. De Commissie heeft zichzelf daarmee uitvoeringsbevoegdheden toegekend en de voor de vaststelling van voornoemd handvest toepasselijke procedure bepaald, terwijl de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden en de vaststelling van die procedure tot de bevoegdheid van de wetgever van de Unie behoort. Door een positie in te nemen tussen verordening nr. 492/2011 en het toekomstige Eures-handvest in, verliest artikel 10 van het bestreden besluit immers elk uitvoerend karakter in de zin van artikel 291 VWEU. Volgens het Parlement zal voor het Eures-handvest een afzonderlijke, eveneens op artikel 38 van die verordening gebaseerde handeling worden vastgesteld.

    37

    Wat anderzijds de inhoud van artikel 10 van het bestreden besluit betreft, meent het Europees Parlement dat dit artikel onderdelen bevat die de inhoud van de artikelen 12, 13, 19 en 20 van verordening nr. 492/2011 nader bepalen. Uit artikel 10, lid 2, sub d, blijkt dat het Eures-handvest juridische verplichtingen voor de Eures-leden en –partners zal meebrengen. Hoewel artikel 12, lid 3, van verordening nr. 492/2011 bepaalt dat de „inlichtingen betreffende de levensomstandigheden, de arbeidsvoorwaarden en de situatie op de arbeidsmarkt, welke een aanwijzing kunnen verschaffen aan de werknemers” moeten worden verstrekt „overeenkomstig de door de Commissie [...] opgestelde procedurevoorschriften”, specificeert artikel 10, lid 2, sub d‑ii, van het bestreden besluit de inhoud van die informatie op een wijze die verder gaat dan de algemene formulering van verordening nr. 492/2011. Bovendien wordt deze verordening op soortgelijke wijze aangevuld door lid 2, sub d‑iii en ‑iv, van artikel 10 van het bestreden besluit betreffende de criteria voor de aanstelling, de opleiding en de kwalificaties die vereist zijn voor het Eures-personeel.

    38

    De Commissie stelt daarentegen dat het bestreden besluit volkomen in overeenstemming is met artikel 291 VWEU en het de uitvoeringsbevoegdheid zoals die bij verordening nr. 492/2011 is vastgesteld en afgebakend, niet overschrijdt.

    Beoordeling door het Hof

    Opmerkingen vooraf

    39

    Artikel 291, lid 2, VWEU bepaalt dat, indien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd, bij die handelingen aan de Commissie of, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen en in de bij artikel 24 VEU en artikel 26 VEU bepaalde gevallen, aan de Raad van de Europese Unie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.

    40

    Artikel 38 van verordening nr. 492/2011 verleent de Commissie een uitvoeringsbevoegdheid in de zin van artikel 291, lid 2, VWEU. Artikel 38 bepaalt namelijk dat de Commissie de uitvoeringsmaatregelen vaststelt die nodig zijn voor de toepassing van deze verordening.

    41

    Het bestreden besluit heeft artikel 38 van verordening nr. 492/2011 als rechtsgrondslag en overeenkomstig artikel 291, lid 4, VWEU zijn in het opschrift ervan de woorden „tot uitvoering” gebruikt.

    42

    Anders dan het beroep dat tot het arrest Commissie/Parlement en Raad (C‑427/12, EU:C:2014:170) heeft geleid, betreft het onderhavige beroep niet de rechtmatigheid van de keuze die de wetgever van de Unie maakt wanneer hij de Commissie uitvoeringsbevoegdheid in de zin van artikel 291, lid 2, VWEU verleent in plaats van haar een gedelegeerde bevoegdheid in de zin van artikel 290, lid 1, VWEU toe te kennen. Het onderhavige beroep betreft de rechtmatigheid van de uitvoeringshandeling, te weten het bestreden besluit, dat op artikel 38 van verordening nr. 492/2011 is gebaseerd, stellende dat de Commissie de haar bij laatstgenoemde bepaling en bij artikel 291 VWEU toegekende uitvoeringsbevoegdheid heeft overschreden.

    43

    In dit verband moet er om te beginnen op worden gewezen dat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheid wordt begrensd door zowel artikel 291, lid 2, VWEU als de bepalingen van verordening nr. 492/2011. Het Hof heeft immers geoordeeld dat, wanneer op grond van artikel 291, lid 2, VWEU uitvoeringsbevoegdheid aan de Commissie is verleend, zij met de nadere bepaling van de inhoud van de wetgevingshandeling is belast, teneinde ervoor te zorgen dat deze in alle lidstaten volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd (arrest Commissie/Parlement en Raad, EU:C:2014:170, punt 39).

    44

    Verder volgt uit vaste rechtspraak dat de Commissie in het kader van haar uitvoeringsbevoegdheid, waarvan de grenzen met name aan de hand van de algemene hoofddoelen van de wetgevingshandeling worden beoordeeld, bevoegd is alle maatregelen te treffen die nodig of doelmatig zijn voor de uitvoering van die handeling, voor zover deze niet in strijd daarmee zijn (arresten Nederland/Commissie, C‑478/93, EU:C:1995:324, punten 30 en 31; Portugal/Commissie, C‑159/96, EU:C:1998:550, punten 40 en 41; Parlement/Commissie, C‑403/05, EU:C:2007:624, punt 51, en Parlement en Denemarken/Commissie, C‑14/06 en C‑295/06, EU:C:2008:176, punt 52).

    45

    Bovendien volgt uit de artikelen 290, lid 1, VWEU en 291, lid 2, VWEU, in onderlinge samenhang gelezen, dat de Commissie bij de uitoefening van een uitvoeringsbevoegdheid de wetgevingshandeling noch mag wijzigen noch mag aanvullen, zelfs niet de niet-essentiële onderdelen ervan.

    46

    Gelet op wat voorafgaat, moet worden geoordeeld dat de Commissie de wetgevingshandeling nadert bepaalt in de zin van de in punt 43 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak indien de bepalingen van de door haar vastgestelde uitvoeringshandeling enerzijds de door de wetgevingshandeling nagestreefde algemene hoofddoelen eerbiedigen en deze bepalingen anderzijds noodzakelijk of nuttig zijn voor de uitvoering van die handeling, zonder dat zij deze aanvullen of wijzigen.

    47

    Tegen de achtergrond van deze beginselen moet het door het Parlement ter onderbouwing van zijn beroep aangevoerde enige middel worden onderzocht.

    De vraag of de bestreden bepalingen de door verordening nr. 492/2011 nagestreefde algemene hoofddoelen eerbiedigen

    48

    Volgens artikel 1 van het bestreden besluit richten de Commissie en de lidstaten, teneinde aan de in hoofdstuk II van verordening nr. 492/2011 vastgelegde verplichtingen te voldoen, gezamenlijk een Europees netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening op, „Eures” genaamd, en beheren zij dit netwerk.

    49

    Onderzocht moet dus worden of het bestreden besluit de algemene hoofddoelen eerbiedigt die worden nagestreefd door hoofdstuk II van deze verordening, met als opschrift „tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk”.

    50

    Zoals uit de punten 8 en 9 van de considerans van verordening nr. 492/2011 blijkt, betreft de wezenlijke door hoofdstuk II van deze verordening nagestreefde algemene doelstelling „werknemers in staat te stellen in te gaan op feitelijke aanbiedingen van werk uit andere gebieden van de Unie” door „in het algemeen de overzichtelijkheid van de arbeidsmarkt [te waarborgen]”. Die overzichtelijkheid moet volgens voornoemd punt 8 van de considerans worden bereikt „door middel van directe samenwerking tussen de centrale diensten voor werkgelegenheid en eveneens tussen de regionale diensten, alsmede het coördineren van de voorlichting”.

    51

    Artikel 11, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 492/2011 definieert deze samenwerking waar dit artikel bepaalt dat „[d]e centrale diensten voor de arbeidsvoorziening van de lidstaten [...] nauw samen[werken] met elkaar en met de Commissie, teneinde tot een gemeenschappelijk optreden te komen op het gebied van de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk binnen de Unie en van de plaatsing van werknemers die hieruit voortvloeit”.

    52

    Blijkens punt 4 van de considerans en artikel 2 van het bestreden besluit beoogt dit besluit – net zoals verordening nr. 492/2011 – de grensoverschrijdende geografische mobiliteit van werknemers mogelijk te maken door via een gezamenlijk optreden, te weten Eures, op de Europese arbeidsmarkten voor meer transparantie te zorgen en de uitwisseling van informatie te bevorderen. De door het bestreden besluit nagestreefde doelstelling strookt dus met het in punt 50 van het onderhavige arrest genoemde algemene hoofddoel van verordening nr. 492/2011.

    53

    Het is juist dat artikel 2, sub b en d, van het bestreden besluit als door Eures te ondernemen acties respectievelijk gewaagt van de „deelname aan gerichte mobiliteitsactiviteiten” en „de ontwikkeling van maatregelen ter stimulering en bevordering van de mobiliteit van jonge werknemers”, ofschoon dergelijke acties in verordening nr. 492/2011 niet uitdrukkelijk zijn vermeld. Deze acties vallen evenwel duidelijk onder de wezenlijke doelstelling die door deze verordening wordt nagestreefd, namelijk de grensoverschrijdende geografische mobiliteit van de werknemers te bevorderen.

    54

    Bovendien kan uit geen enkele andere van de bepalingen van het bestreden besluit die het Parlement in zijn verzoekschrift heeft aangegeven en die de samenstelling en de werking van Eures betreffen, worden afgeleid dat dit besluit, gelet op de door verordening nr. 492/2011 nagestreefde algemene hoofddoelen, tegen deze verordening zou indruisen.

    55

    De door artikel 3, sub c, van het bestreden besluit aan private entiteiten geboden mogelijkheid om als Eures-partners te worden aangewezen, houdt immers verband, zoals uit punt 7 van de considerans van het bestreden besluit blijkt, met „de opkomst van een grote verscheidenheid aan aanbieders van arbeidsbemiddelingsdiensten”, na het afschaffen van de monopolies van de openbare arbeidsdiensten, welke mogelijkheid Eures in staat dient te stellen „[o]m zijn potentieel volledig te verwezenlijken”. Deze bepaling valt onder de door het bestreden besluit nagestreefde doelstelling zoals die in punt 52 van het onderhavige arrest is gepreciseerd en welke met het door verordening nr. 492/2011 beoogde algemene hoofddoel overeenstemt.

    56

    Hetzelfde geldt voor de bij artikel 4, lid 3, sub b, van het bestreden besluit aan het Europees coördinatiebureau opgedragen taak van „ontwikkeling van een algemene aanpak van de mobiliteit” en voor de „aanvullende diensten” waarmee Eures door artikel 7, leden 2 en 3, van dit besluit wordt belast, welke diensten, zoals uit bedoeld lid 3 blijkt, „voldoen aan belangrijke behoeften op de arbeidsmarkt”.

    57

    Ten slotte wordt met de oprichting van de raad van bestuur van Eures in artikel 8 van het bestreden besluit, met de toekenning van een adviserende rol aan dit orgaan in lid 7 van dit artikel en met de goedkeuring door de Commissie van het Eures-handvest in artikel 10 van dat besluit beoogd de werking van Eures te verbeteren en op die manier de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk te bevorderen.

    58

    Gelet op de voorgaande overwegingen moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit de algemene hoofddoelen die hoofdstuk II van verordening nr. 492/2011 nastreeft, eerbiedigt.

    De vraag of de betwiste bepalingen noodzakelijk of doelmatig zijn voor de uitvoering van verordening nr. 492/2011 zonder dat zij deze verordening aanvullen of wijzigen

    59

    Het Parlement stelt in algemene zin dat de wetgever van de Unie de uitvoeringsbevoegdheid van de Commissie tot het strikte minimum heeft beperkt door in artikel 38 van verordening nr. 492/2011 voor de uitvoeringsmaatregelen de bewoordingen „nodig voor de toepassing” van deze verordening te gebruiken.

    60

    Die stelling kan niet worden aanvaard. Artikel 38 van verordening nr. 492/2011 moet immers tegen de achtergrond van artikel 291 VWEU worden uitgelegd. In die context houdt de verwijzing naar de nodige maatregelen in artikel 38 van verordening nr. 492/2011 verband met de noodzaak om ervoor te zorgen dat deze verordening in alle lidstaten volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd (zie arrest Commissie/Parlement en Raad, EU:C:2014:170, punt 39), echter zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de uitvoeringsbevoegdheid waarover de Commissie op grond van het bij hoofdstuk II van deze verordening vastgestelde rechtskader beschikt.

    61

    Aangezien het nut van de bestreden bepalingen voor de uitvoering van hoofdstuk II van verordening nr. 492/2011 dus niet ter discussie staat, hoeft, ter beantwoording van de vraag of deze bepalingen binnen de grenzen van de aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheid blijven, slechts te worden nagegaan of zij die wetgevingshandeling aanvullen of wijzigen.

    62

    In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 11, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 492/2011, dat tot hoofdstuk II van deze verordening behoort, bepaalt dat de centrale diensten voor de arbeidsvoorziening van de lidstaten nauw met elkaar en met de Commissie samenwerken „ten einde tot een gemeenschappelijk optreden te komen op het gebied van de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk binnen de Unie en van de plaatsing van werknemers die hieruit voortvloeit”. Een dergelijk gemeenschappelijk optreden, waarvoor de lidstaten blijkens punt 9 van de considerans van verordening nr. 492/2011 hun werkgelegenheidsbeleid in zekere mate moeten coördineren, gaat gepaard met de uitwisseling van inlichtingen betreffende de problemen en gegevens met betrekking tot het vrije verkeer en de werkgelegenheid van werknemers, zoals artikel 12 van deze verordening bepaalt, alsook met het opzetten van een compensatieregeling van aanbiedingen van en aanvragen om werk, zoals de artikelen 13 tot en met 16 van die verordening bepalen, waarbij deze regeling eveneens een uitwisseling van inlichtingen tussen de gespecialiseerde diensten van de lidstaten en tussen deze laatste en de Commissie impliceert.

    63

    Aangezien Eures niet bij die verordening is ingesteld, moet worden vastgesteld dat de Commissie er niet alleen mee is belast een dergelijk „gemeenschappelijk optreden” tot stand te brengen, maar ook om de regels voor de werking van dit optreden op te stellen, met inachtneming van de daartoe in verordening nr. 492/2011 verstrekte aanwijzingen.

    64

    Rekening houdend met het algemene rechtskader dat in verordening nr. 492/2011 met betrekking tot het daarin vastgestelde gemeenschappelijk optreden is neergelegd, moet bijgevolg worden onderzocht of de Commissie, door het bestreden besluit – en inzonderheid de in het verzoekschrift vermelde bepalingen daarvan – vast te stellen, bij de uitvoering van die verordening haar bevoegdheid heeft overschreden.

    65

    Het Parlement betoogt in de eerste plaats dat de Commissie haar uitvoeringsbevoegdheid heeft overschreden door in artikel 2, sub b en d, van het bestreden besluit te bepalen dat Eures de deelname aan gerichte mobiliteitsactiviteiten bevordert en maatregelen ter stimulering en bevordering van de mobiliteit van jonge werknemers ontwikkelt.

    66

    Dit argument moet worden afgewezen.

    67

    De door het Parlement aangevoerde bepalingen behoren namelijk tot het gebied van de in artikel 11, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 492/2011 genoemde samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten, zonder dat deze bepalingen het door de wetgevingshandeling vastgestelde rechtskader dienaangaande aanvullen of wijzigen. Zoals de advocaat-generaal in de punten 51 en 53 van zijn conclusie heeft opgemerkt, preciseren die bepalingen het in laatstgenoemde bepaling genoemde gemeenschappelijk optreden door de nadruk te leggen op specifieke maatregelen die door de lidstaten reeds op nationaal niveau worden getroffen en waarvan artikel 2, sub b en d, van het bestreden besluit enkel de coördinatie beoogt te verzekeren.

    68

    In de tweede plaats voert het Parlement aan dat de in artikel 3, sub c, van het bestreden besluit vermelde openstelling van Eures voor private entiteiten een wijziging van verordening nr. 492/2011 meebrengt en bijgevolg de bij deze verordening aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheid overschrijdt.

    69

    Stellig zou de Commissie, zoals uit punt 45 van het onderhavige arrest blijkt, de grenzen van de haar bij verordening nr. 492/2011 toegekende uitvoeringsbevoegdheid overschrijden indien zij onderdelen van deze verordening zou wijzigen.

    70

    Artikel 3, sub c, van het bestreden besluit wijzigt echter in geen enkel opzicht het bij deze verordening vastgestelde rechtskader.

    71

    In herinnering dient immers te worden gebracht dat de lidstaten overeenkomstig artikel 11, lid 2, van verordening nr. 492/2011 de gespecialiseerde diensten aanwijzen die belast zijn met de samenwerking met elkaar en met de Commissie, teneinde tot een gemeenschappelijk optreden te komen op het gebied van de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk binnen de Unie en van de plaatsing van werknemers die hieruit voortvloeit. Geen enkele bepaling van deze verordening behoudt die samenwerking voor aan publiekrechtelijke lichamen. De verwijzing naar private dienstverleners in het bestreden besluit vormt dan ook een nadere precisering van het bij verordening nr. 492/2011 vastgestelde rechtskader waarbij, zoals uit punt 7 van de considerans van het bestreden besluit blijkt, de afschaffing van het monopolie van de openbare arbeidsbemiddelingsdiensten in de lidstaten in aanmerking wordt genomen.

    72

    Bijgevolg moet ook het door het Parlement aan artikel 3, sub c, van het bestreden besluit ontleende argument worden afgewezen.

    73

    In de derde plaats stelt het Parlement dat de Commissie de haar bij verordening nr. 492/2011 verleende uitvoeringsbevoegdheid heeft overschreden door in artikel 4, lid 3, sub b, van het bestreden besluit te bepalen dat het Europees coördinatiebureau „de ontwikkeling van een algemene aanpak van de mobiliteit” tot taak heeft.

    74

    Dit argument kan evenmin worden aanvaard.

    75

    In herinnering moet immers worden geroepen dat verordening nr. 492/2011 het Europees coördinatiebureau een sleutelrol toekent op het gebied van de bij deze verordening vastgestelde compensatieregeling van aanbiedingen van en aanvragen om werk.

    76

    Aldus heeft het Europees coördinatiebureau volgens artikel 18, eerste alinea, van verordening nr. 492/2011 „als algemene taak op Unieniveau het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk te bevorderen”. Ook al belast deze bepaling het betrokken bureau „in het bijzonder” met de vervulling van technische taken, moet worden geconstateerd dat verordening nr. 492/2011 dit bureau ook omvangrijke taken ter ondersteuning van de actie van de Commissie en van de lidstaten toevertrouwt.

    77

    Benadrukt moet in dit verband worden dat het Europees coördinatiebureau overeenkomstig artikel 18, tweede alinea, van verordening nr. 492/2011 een samenvatting opmaakt van de in de artikelen 12 en 13 van deze verordening bedoelde inlichtingen alsmede van de gegevens die het resultaat zijn van de studies en onderzoeken die krachtens artikel 11 van die verordening zijn uitgevoerd, waarin alle nuttige informatie over de te verwachten ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de Unie tot uitdrukking komt. Bovendien heeft dit bureau volgens artikel 19, lid 1, sub a, van deze verordening tot taak de „verplaatsingen van werknemers na te gaan”. De ondersteunende taken van het Europees coördinatiebureau moeten de lidstaten en de Commissie aldus in staat stellen om op basis van alle relevante informatie de in artikel 17 van verordening nr. 492/2011 genoemde regulerende maatregelen vast te stellen die vereist zijn ter bevordering van het evenwicht op de arbeidsmarkt en ter verwezenlijking van de in punt 9 van de considerans van deze verordening vermelde doelstelling die erin bestaat dat „de lidstaten moeten [...] streven naar coördinatie van hun werkgelegenheidsbeleid”.

    78

    In die context kan niet worden geoordeeld dat de Commissie haar uitvoeringsbevoegdheid heeft overschreden door in artikel 4, lid 3, sub b, van het bestreden besluit het Europees coördinatiebureau te belasten met „de ontwikkeling van een algemene aanpak van de mobiliteit overeenkomstig de Europese werkgelegenheidsstrategie”, aangezien die algemene aanpak enkel ertoe kan strekken de vaststelling van de in artikel 17 van verordening nr. 492/2011 genoemde regulerende maatregelen voor te bereiden en de inspanningen van de lidstaten ter coördinatie van hun werkgelegenheidsbeleid te ondersteunen, overeenkomstig punt 9 van de considerans van deze verordening, zonder evenwel de draagwijdte van de bij die verordening opgelegde ondersteuningsactie van dat bureau aan te vullen of te wijzigen.

    79

    In de vierde plaats heeft de Commissie zich volgens het Parlement in de plaats van de wetgever van de Unie gesteld door in artikel 7, leden 2 en 3, van het bestreden besluit het begrip „aanvullende diensten” in te voeren.

    80

    Ook dit argument moet worden verworpen.

    81

    In herinnering moet worden gebracht dat artikel 7 van het bestreden besluit het scala van de Eures-diensten definieert. Artikel 7, lid 3, van dit besluit biedt Eures de mogelijkheid om aanvullende diensten aan te bieden. Deze diensten zijn volgens die bepaling niet verplicht in de zin van hoofdstuk II van verordening nr. 492/2011, maar beantwoorden niettemin aan belangrijke behoeften op de arbeidsmarkt.

    82

    Aangezien de diensten voor de arbeidsvoorziening van de lidstaten in de regel dus niet louter de verplichte diensten van verordening nr. 492/2011 aanbieden, kon de Commissie ervan uitgaan, zonder dat zij het bij verordening nr. 492/2011 vastgestelde rechtskader aanvulde of wijzigde, dat de aldus eventueel aangeboden „aanvullende diensten” moesten worden betrokken bij de uitvoering van de bij artikel 11, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 492/2011 opgelegde samenwerking tussen de Commissie en de arbeidsbemiddelingsdiensten van de lidstaten.

    83

    Zoals de advocaat-generaal in punt 89 van zijn conclusie heeft aangegeven, is het namelijk absoluut noodzakelijk, teneinde beter te kunnen voldoen aan de door de bepalingen van hoofdstuk II van verordening nr. 492/2011 nastreefde doelstelling van het tot elkaar brengen en compenseren van aanbiedingen van en aanvragen om werk, dat het Eures-netwerk wordt gevoed met alle informatie waarover de verschillende nationale diensten beschikken, daaronder begrepen de informatie die via de aanvullende diensten wordt verkregen.

    84

    In de vijfde plaats stelt het Parlement dat uit artikel 8, lid 7, van het bestreden besluit tevens blijkt dat de Commissie zich niet aan haar opdracht van uitvoering van verordening nr. 492/2011 heeft gehouden.

    85

    Luidens artikel 8, lid 1, van het bestreden besluit ondersteunt de raad van bestuur van Eures de Commissie, het Europees coördinatiebureau en de nationale coördinatiebureaus bij de bevordering van en het toezicht op de ontwikkeling van Eures. Volgens artikel 8, lid 7, van dit besluit raadpleegt de Commissie de raad van bestuur van Eures over kwesties als de strategische planning, de ontwikkeling, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie met betrekking tot de in dit besluit bedoelde diensten en activiteiten.

    86

    De Commissie heeft haar uitvoeringsbevoegdheid niet overschreden door een raad van bestuur van Eures op te richten en door deze raad een consultatieve rol toe te kennen.

    87

    Rekening houdend met het feit dat Eures niet is ingesteld bij verordening nr. 492/2011, zij er dienaangaande aan herinnerd dat deze verordening – met name artikel 11, lid 1, tweede alinea, ervan – de Commissie de bevoegdheid verleent om werkingsregels op te stellen voor een gemeenschappelijk optreden van de Commissie en de lidstaten op het gebied van de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk binnen de Unie en van de plaatsing van werknemers die hieruit voortvloeit. De oprichting van een raad van bestuur van Eures en de toekenning van een adviserende rol aan deze raad bij wege van de door het Parlement betwiste bepaling vormen noch een aanvulling, noch een wijziging van het bij verordening nr. 492/2011 vastgestelde rechtskader, aangezien deze maatregelen, zoals de advocaat-generaal in punt 108 van zijn conclusie heeft gepreciseerd, enkel de doeltreffende werking van het bij deze verordening ingevoerde gemeenschappelijke optreden beogen te verzekeren, zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheden van het bij de artikelen 21 en 29 van die verordening opgerichte raadgevende en technische comité.

    88

    Derhalve kan het op artikel 8, lid 7, van het bestreden besluit gebaseerde betoog evenmin slagen.

    89

    Ten slotte voert het Parlement aan dat de Commissie haar uitvoeringsbevoegdheid heeft overschreden door artikel 10 van het bestreden besluit vast te stellen.

    90

    Ook dit laatste argument moet van de hand worden gewezen.

    91

    In artikel 10 van het bestreden besluit wordt immers louter aangekondigd dat de Commissie een Eures-handvest zal goedkeuren. De vaststelling door de Commissie van dit handvest zal een uitvoeringshandeling in de zin van artikel 291, lid 2, VWEU opleveren waarvan de wettigheid in voorkomend geval zal kunnen worden beoordeeld via een later beroep tot nietigverklaring, rekening houdend met de grenzen van de aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheid.

    92

    Gesteld kan echter niet worden dat de Commissie, door het enkele feit dat zij naar de vaststelling van het toekomstige Eures-handvest heeft verwezen, haar uitvoeringsbevoegdheid heeft overschreden. Artikel 10 van het bestreden besluit vervolledigt noch wijzigt immers het bij verordening nr. 492/2011 vastgestelde rechtskader, aangezien voornoemde bepaling en de daarin aangekondigde actie er louter toe strekken de in de artikelen 12 en 13 van deze verordening voorgeschreven uitwisseling van informatie binnen Eures en de doeltreffende werking van dit orgaan te bevorderen.

    93

    Uit een en ander volgt dat het door het Parlement ter onderbouwing van zijn beroep aangevoerde enige middel niet kan worden aanvaard.

    94

    Bijgevolg dient het beroep te worden verworpen.

    Kosten

    95

    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien het Parlement in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

     

    Het Hof (Tweede kamer) verklaart:

     

    1)

    Het beroep wordt verworpen.

     

    2)

    Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Frans.

    Top