Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CA0284

    Zaak C-284/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 oktober 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Vrij verkeer van kapitaal — Artikel 56 EG en artikel 40 van Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte — Dividendbelasting — Dividenden uitgekeerd aan op nationale grondgebied gevestigde vennootschappen en aan in andere lidstaat of in land van Europese Economische Ruimte gevestigde vennootschappen — Verschil in behandeling)

    PB C 362 van 10.12.2011, p. 3–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    10.12.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 362/3


    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 oktober 2011 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

    (Zaak C-284/09) (1)

    (Niet-nakoming - Vrij verkeer van kapitaal - Artikel 56 EG en artikel 40 van Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte - Dividendbelasting - Dividenden uitgekeerd aan op nationale grondgebied gevestigde vennootschappen en aan in andere lidstaat of in land van Europese Economische Ruimte gevestigde vennootschappen - Verschil in behandeling)

    2011/C 362/03

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en B.-R. Killmann, gemachtigden)

    Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en C. Blaschke, gemachtigden, A. Kube, professor)

    Voorwerp

    Niet-nakoming — Schending van artikel 56 EG en artikel 40 EER-Overeenkomst — Nationale regeling die de dividenden die dochterondernemingen aan op het nationale grondgebied gevestigde moedermaatschappijen uitkeren, volledig vrijstelt van bronbelasting, terwijl zij voor moedermaatschappijen met zetel in een andere lidstaat of in een land van de Europese Economische Ruimte deze volledige vrijstelling afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de in richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6) vastgestelde minimumdrempel voor deelnemingen van de moedermaatschappij in het kapitaal van de dochteronderneming is bereikt

    Dictum

    1)

    De Bondsrepubliek Duitsland is de krachtens artikel 56, lid 1, EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, door de aan in andere lidstaten gevestigde vennootschappen uitgekeerde dividenden in economische termen zwaarder te belasten dan de aan op haar grondgebied gevestigde vennootschappen uitgekeerde dividenden, wanneer de in artikel 3, lid 1, sub a, van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/123/EG van de Raad van 22 december 2003, vastgestelde minimumdrempel voor deelnemingen van een moedermaatschappij in het kapitaal van haar dochteronderneming niet is bereikt.

    2)

    De Bondsrepubliek Duitsland is de krachtens artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, door de aan in IJsland en Noorwegen gevestigde vennootschappen uitgekeerde dividenden in economische termen zwaarder te belasten dan de aan op haar grondgebied gevestigde vennootschappen uitgekeerde dividenden.

    3)

    De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


    (1)  PB C 256 van 24.10.2009.


    Top