Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CC0132

    Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 22 februari 1990.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
    Artikel 95 - Motorvoertuigenbelasting.
    Zaak C-132/88.

    Jurisprudentie 1990 I-01567

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:83

    61988C0132

    Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 22 februari 1990. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN HELLEENSE REPUBLIEK. - NIET-NAKOMING - FISCALE BEPALINGEN - ARTIKEL 95 - MOTORVOERTUIGENBELASTING. - ZAAK 132/88.

    Jurisprudentie 1990 bladzijde I-01567


    Conclusie van de advocaat generaal


    ++++

    Mijnheer de President,

    mijne heren Rechters,

    1 . De Commissie verzoekt Hof vast te stellen,

    "dat de Helleense Republiek, door middels de bijzondere verbruiksbelasting en de eenmalige bijzondere extra heffing een discriminerende belastingregeling in te stellen en te handhaven voor uit andere Lid-Staten ingevoerde motorvoertuigen met een cilinderinhoud van meer dan 1 800 cm3, de krachtens artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen ."

    2 . Daar de kenmerken van de betrokken regeling omstandig zijn beschreven in het rapport ter terechtzitting, zal ik ze hier slechts in herinnering brengen voor zover dat noodzakelijk is om mijn redenering te kunnen volgen .

    3 . Tot staving van haar beroep verwijst de Commissie hoofdzakelijk naar het arrest van 9 mei 1985 ( zaak 112/84, Humblot, Jurispr . 1985, blz . 1367 ), waarin het ging om een Franse bijzondere belasting die jaarlijks werd geheven op auto' s met meer dan een bepaald fiscaal vermogen, en waarvan het bedrag nagenoeg vijf maal hoger was dan het hoogste bedrag van de progressieve belasting die moest worden betaald voor auto' s die dat fiscaal vermogen niet bereikten .

    4 . In dat arrest wees het Hof er eerst op,

    "dat de Lid-Staten bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht vrij blijven om produkten als motorrijtuigen te onderwerpen aan een verkeersbelasting, die progressief stijgt volgens een objectief criterium als het fiscaal vermogen, dat op verschillende wijzen kan worden vastgesteld . Een dergelijke binnenlandse belasting verdraagt zich evenwel slechts met artikel 95 EEG-Verdrag, voor zover zij geen discriminerende of beschermende werking heeft" ( r.o . 12 en 13 ).

    Vervolgens stelde het vast :

    "Indien overwegingen verband houdend met de hoogte van de bijzondere belasting geen rol speelden, zou de consument bij het zoeken naar motorrijtuigen die qua grootte, comfort, reëel vermogen, onderhoudskosten, levensduur, verbruik en prijs vergelijkbaar zijn, uiteraard kiezen tussen motorrijtuigen waarvan het fiscaal vermogen boven de kritieke, in de Franse wet vastgelegde drempel ligt, en motorrijtuigen met een kleiner fiscaal vermogen . De belastingverhoging waartoe de heffing van de bijzondere belasting aanleiding geeft is evenwel veel groter dan de verhoging die onder de regeling van een progressieve belasting met evenwichtige tariefverschillen, zoals die van de differentiële belasting, uit de overgang van de ene naar de andere categorie motorrijtuigen voortvloeit" ( r.o . 15 ).

    5 . Het Hof kwam tot de slotsom, dat artikel 95 verbood een dergelijke belasting te heffen, wanneer hierdoor, zoals in casu, uitsluitend - met name uit andere Lid-Staten - ingevoerde auto' s werden getroffen .

    6 . In zijn arrest van 17 september 1987 ( zaak 433/85, Feldain, Jurispr . 1987, blz . 3521 ) stelde het Hof vast, dat een regeling die, door de indeling van de belastingschijven, ertoe leidde dat in het binnenland vervaardigde topklasse-auto' s aan de normale progressie van de belasting ontsnapten, een discriminerende of beschermende werking in de zin van artikel 95 EEG-Verdrag ten gunste van die auto' s had .

    7 . In die twee zaken hadden de nationale rechters het Hof vragen gesteld over de verenigbaarheid van de betrokken belastingregelingen met artikel 95 in zijn geheel, en het antwoord van het Hof ging van die vraagstelling uit . In de onderhavige zaak verzoekt de Commissie het Hof echter een inbreuk op artikel 95, eerste alinea, vast te stellen . Zij betoogt met name, dat

    "particuliere motorvoertuigen, ongeacht hun cilinderinhoud, gelijksoortige produkten zijn" ( aanmaningsbrief, geciteerd in punt I.2 van het verzoekschrift ).

    8 . Ik kan deze zienswijze niet delen . Volgens 's Hofs rechtspraak zijn produkten gelijksoortig, wanneer zij

    "uit verbruikersoogpunt soortgelijke eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften voldoen ". ( 1 )

    Dit kan volgens mij echter niet worden gezegd van zeer kleine auto' s ( bij voorbeeld met een lengte van minder dan 3,7 m en een motor van minder dan 1 liter ) enerzijds, en topklasse-auto' s ( lengte meer dan 4,7 m, motor met een cilinderinhoud van 2 500 cm3 of meer ) anderzijds .

    9 . Daarentegen kunnen er wel aan weerszijden van een bepaalde cilinderinhoud, bij voorbeeld zoals hier 1 800 cm3, auto' s bestaan die, ondanks een vrij groot verschil in cilinderinhoud, "qua grootte, comfort, reëel vermogen, enzovoort" ( zie arrest-Humblot ) zo dicht bij elkaar staan, dat zij kunnen worden geacht aan vorenbedoeld criterium te voldoen . Het is met name mogelijk dat, ondanks het verschil in cilinderinhoud, de prijs exclusief belasting van dergelijke auto' s vrijwel identiek is . De Commissie kon dus zeer wel haar beroep op artikel 95, eerste alinea, baseren, voor zover de grief de belasting op auto' s met een cilinderinhoud rond 1 800 cm3 betreft .

    10 . Ik kom thans tot de differentiatie waarin de Griekse belastingregeling voorziet bij de drempel van 1 800 cm3 . De Griekse regering voert aan, dat die gerechtvaardigd is, omdat auto' s die deze cilinderinhoud overschrijden, "luxeauto' s" zijn .

    11 . Zij kan daarbij steunen op 's Hofs arrest van 16 december 1986 ( zaak 200/85, Commissie/Italië, Jurispr . 1986, blz . 3953 ), volgens hetwelk het niet willekeurig of onredelijk lijkt om auto' s met meer dan een bepaalde cilinderinhoud als luxegoederen aan te merken en te onderwerpen aan het verhoogde BTW-tarief waarin de belastingregeling van een Lid-Staat voor deze categorie produkten voorziet . Ik ben dan ook verbaasd, dat de Commissie nog in repliek betoogt :

    "Een auto van 1 800 cm3 als een luxe-auto te bestempelen, en een auto van 1 799 cm3 niet als zodanig aan te merken, is ... willekeurig ."

    Zij brengt hiermee immers niet enkel de door de Helleense Republiek gehanteerde drempel in het geding, maar ook, op algemene wijze, het beginsel zelf van een differentiatie van de belasting op grond van een bepaalde drempel die verband houdt met de cilinderinhoud . Dezelfde redenering zou immers kunnen worden gevolgd bij om het even welke drempel, bij voorbeeld 2 000 of 2 500 cm3 .

    12 . Het Hof had echter in zaak 200/85 bevestigd,

    "dat een bepaalde cilinderinhoud als drempel voor twee gedifferentieerde belastingtarieven een objectief criterium is, dat los staat van de oorsprong van de produkten" ( r.o . 10 ).

    Wegens de algemeenheid van deze verklaring, lijkt het mij weinig belangrijk, of auto' s die een bepaalde drempel overschrijden, al dan niet als luxegoederen worden aangemerkt .

    13 . Ook dient te worden opgemerkt, dat het geenszins noodzakelijk lijkt, de draagwijdte van het arrest in zaak 200/85 te beperken tot dat geval en met name tot het gebied van de BTW, zoals de Commissie wenst te doen ( zie punt 16 van haar verzoekschrift ), te meer niet omdat in relatieve waarde de stijging bij de drempel van respectievelijk 2 000 en 2 500 cm3 van het BTW-tarief in de Italiaanse zaak veel groter was dan die van de twee Griekse belastingen bij de drempel van 1 800 cm3 .

    14 . Indien Italië dus voor de overgang naar de hoogste belastingcategorie een cilinderinhoud van 2 000 cm3 ( of 2 500 cm3 voor auto' s met dieselmotor ) kon kiezen, dan zie ik niet in waarom Griekenland hiervoor niet de drempel van 1 800 cm3 zou mogen hanteren . Deze drempel ligt niet precies waar de nationale produktie ophoudt, aangezien in Griekenland geen enkele auto met een cilinderinhoud van 1 600 tot 1 800 cm3 wordt geassembleerd . Vallen ook onder de lagere belasting, voor zover zij naar Griekenland worden uitgevoerd, comfortabele auto' s als de Audi 100 met een motor van 1 781 cm3, de BMW 518i ( 1 795 cm3 ), de Opel Omega 1.8i ( 1 796 cm3 ), de Peugeot 505 SX 1.8 ( 1 796 cm3 ), de Renault 21 GTS ( 1 721 cm3 ) of de Volkswagen Passat ( 1 781 cm3 ).

    15 . De keuze van de tweede drempel lijkt mij niet willekeurig of onredelijk, te meer niet omdat hij past in het geheel van de betrokken Griekse belastingregeling, die reeds in een eerste differentiatie bij 1 200 cm3 voorziet . De Griekse regering heeft uiteengezet, dat die twee drempels worden geacht te beantwoorden aan

    "de Griekse - en, tot op zekere hoogte, Europese - maatschappelijke realiteit : auto' s met een cilinderinhoud tot 1 200 cm3 zijn bedoeld voor personen met een laag inkomen; auto' s met een cilinderinhoud van 1 201 tot en met 1 800 cm3 worden gekocht door personen met een middelmatig inkomen; auto' s met een cilinderinhoud van meer dan 1 800 cm3 zijn, met name in Griekenland, bedoeld voor personen met een zeer hoog inkomen" ( zie blz . 1574 van het rapport ter terechtzitting ).

    16 . Daar de Commissie echter niet heeft betwist, dat de drempel van 1 200 cm3 het mogelijk maakt, auto' s die bedoeld zijn voor personen met een laag inkomen, te onderscheiden van die welke bedoeld zijn voor personen met een middelmatig inkomen, zie ik niet in, waarom zij zich verzet tegen de drempel van 1 800 cm3 als scheidslijn tussen laatstgenoemde auto' s en die welke bedoeld zijn voor mensen met hogere inkomens .

    17 . Weliswaar worden er, anders dan het geval is in de categorie van de auto' s van meer dan 1 800 cm3, auto' s van meer dan 1 200 cm3 in Griekenland geproduceerd . Dit kan echter op zichzelf niet doorslaggevend zijn . Het is immers vaste rechtspraak ( 2 ), dat

    "het gemeenschapsrecht bij de huidige stand van zijn ontwikkeling niet in de weg staat aan de vrijheid van iedere Lid-Staat om aan de hand van objectieve criteria, zoals de gebruikte grondstoffen of de toegepaste produktieprocédés, voor bepaalde produkten, zelfs indien deze gelijksoortig zijn in de zin van artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag, een stelsel van gedifferentieerde belastingheffing in te voeren . Zulke differentiaties verdragen zich met het gemeenschapsrecht, wanneer zij gericht zijn op de verwezenlijking van economische beleidsoogmerken die zelf ook met de vereisten van het Verdrag en van het afgeleide recht verenigbaar zijn, en wanneer in de uitvoeringsbepalingen iedere rechtstreekse of indirecte discriminatie van importen uit andere Lid-Staten en/of iedere vorm van bescherming van concurrerende nationale produkties wordt vermeden ."

    18 . Uit 's Hofs rechtspraak volgt, dat zulke differentiaties ook toelaatbaar zijn, wanneer de in de vorm van vrijstelling of verlaging van rechten verleende belastingfaciliteiten worden aangewend ter bereiking van wettige sociale doeleinden . ( 3 )

    19 . Deze vrijheid van de Lid-Staten zou echter worden geloochend, indien men zou aannemen dat een dergelijke objectieve differentiatie onverenigbaar met artikel 95 wordt, enkel en alleen omdat de zwaarste belasting in feite slechts ingevoerde produkten treft .

    20 . Dienaangaande is het veelzeggend, dat het Hof, in de overgrote meerderheid van de gevallen waarin het een gedifferentieerde belasting als strijdig met artikel 95 heeft beschouwd, had vastgesteld dat het differentiatiecriterium zodanig was, dat het tot gevolg had dat "a priori" hetzij de ingevoerde produkten van het gunstige tarief, hetzij de nationale produkten van de zwaarste belastingregeling werden uitgesloten . ( 4 )

    21 . Ik ben derhalve van mening, dat een fiscale differentiatie die gebaseerd is op een als objectief erkend criterium, niet - plotseling - haar objectief karakter verliest en onverenigbaar met artikel 95 wordt, op de enkele grond dat er geen nationale produkten zijn die aan de voorwaarden voor een hogere belasting voldoen, wanneer de ingevoerde produkten niet "per definitie", "per hypothese" of "van nature" de enige zijn die aan die voorwaarden kunnen voldoen .

    22 . Het Hof heeft het voorgaande uitdrukkelijk toegepast in zijn arresten van 14 januari 1981 (" belastingregeling gedenatureerde alcohol", zaak 140/79, Chemial Farmaceutici, Jurispr . 1981, blz . 1, en 46/80, Vinal, Jurispr . 1981, blz . 77 ), waar het voor recht verklaarde :

    "De toepassing van zulk een belastingstelsel ( dat gedenatureerde synthetische alcohol zwaarder belast dan gedenatureerde gistingsalcohol ) kan niet op de enkele grond dat zij in feite leidt tot een zwaardere belasting van het produkt dat uitsluitend uit de andere Lid-Staten van de Gemeenschap wordt ingevoerd, worden geacht een indirecte bescherming van de nationale produktie van gistingsalcohol - in de zin van artikel 95, tweede alinea, van het EEG-Verdrag - in te houden, wanneer door de belasting van synthetische alcohol op het nationale grondgebied een rendabele produktie van die soort alcohol niet tot ontwikkeling heeft kunnen komen ."

    23 . In ditzelfde verband kan er nog, met professor Everling ( 5 ), op worden gewezen, dat ook uit het arrest van 3 maart 1988 ( zaak 252/86, Bergandi, Jurispr . 1988, blz . 1343 ) blijkt, dat een stelsel van gedifferentieerde belastingen naar gelang van de diverse categorieën van speelautomaten, waarmee wettige sociale doelen worden nagestreefd, niet discriminerend of beschermend is op de enkele grond dat nagenoeg al de zwaarst belaste produkten ingevoerde produkten zijn .

    24 . Anders zou het Hof immers, in antwoord op een prejudiciële vraag die ertoe strekte te vernemen of het een Lid-Staat krachtens artikel 95 EEG-Verdrag verboden is, speelautomaten die merendeels van buitenlandse oorsprong zijn, te belasten tegen een tarief dat driemaal zo hoog is als het tarief voor gelijkaardige, voor het grootste deel binnenslands vervaardigde automaten, zich ertoe hebben kunnen beperken te herinneren aan zijn arrest van 27 februari 1980 ( zaak 171/78, Commissie/Denemarken, "belastingregeling voor gedistilleerd", Jurispr . 1980, blz . 447, r.o . 36 ), volgens hetwelk een dergelijke belastingregeling onmiskenbare discriminerende of protectionistische trekken vertoont, ook wanneer op een miniem deel van de ingevoerde produkten het gunstigste tarief wordt toegepast en een bepaald gedeelte van de nationale produktie in dezelfde belastingcategorie als de ingevoerde produkten valt . Het bracht echter niet enkel dit arrest in herinnering ( r.o . 28 ), maar stelde er uitdrukkelijk zijn rechtspraak "gedifferentieerde belasting" tegenover, waar het opmerkte, dat

    "het Hof echter ook (( overwoog )), dat bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht en zolang de betrokken bepalingen niet zijn eengemaakt of geharmoniseerd, het de Lid-Staten niet verboden is een stelsel van gedifferentieerde belastingen naar gelang van de diverse categorieën van produkten in te voeren, indien de toegekende belastingfaciliteiten ter bereiking van wettige economische en sociale doelen worden aangewend" ( r.o . 29 ).

    Het Hof voegde daar verder ( r.o . 31 ) aan toe, dat

    "met betrekking tot de progressie van de belasting tussen de aldus",

    dat wil zeggen ter beantwoording aan die doelen,

    "vastgestelde categorieën produkten ... de Lid-Staten ... in beginsel vrijblijven om bepaalde produkten te onderwerpen aan een belasting die progressief stijgt volgens een objectief criterium, voor zover deze belasting geen discriminerende of beschermende werking heeft ".

    25 . In dit stadium kan ik dus concluderen, dat de Griekse belastingregeling voor motorvoertuigen, voor zover zij de cilinderinhoud als differentiatiecriterium hanteert en de drempel waarboven het hoogste tarief van toepassing is, bij 1 800 cm3 heeft gelegd, in beginsel niet onverenigbaar met artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag is, ook wanneer in feite slechts ingevoerde auto' s tot de zwaarst belaste categorie behoren .

    26 . Een dergelijke belastingregeling is echter slechts verenigbaar met artikel 95, wanneer zij "geen discriminerende of beschermende werking heeft ". ( 6 ) Uit de arresten Humblot en Feldain, reeds aangehaald, blijkt, dat zulks niet het geval is met een "bijzondere belasting" die

    "aanleiding geeft (( tot een belastingverhoging die )) veel groter (( is )) dan de verhoging die onder de regeling van een progressieve belasting met evenwichtige tariefverschillen ... uit de overgang van de ene naar de andere categorie motorrijtuigen voortvloeit ." ( 7 )

    Anders gezegd, zoals ik in mijn conclusie in zaak 200/85 heb opgemerkt, is een stelsel van gedifferentieerde belastingen, in het kader waarvan de hoogste belasting uitsluitend uit andere Lid-Staten ingevoerde produkten treft, slechts discriminerend ( ofprotectionistisch ) wanneer het tarief hiervan duidelijk hoger is en

    "een breuk of onderbreking markeert ten opzichte van het algemene belastingstelsel waaronder de betrokken produkten vallen ". ( 9 )

    27 . Ten einde na te gaan of dit het geval is met de gewraakte Griekse regeling, dienen de twee betrokken belastingen afzonderlijk te worden onderzocht .

    A - De bijzondere verbruiksbelasting

    28 . De bijzondere verbruiksbelasting bestaat uit twee elementen . Het eerste element is enkel functie van de cilinderinhoud van de auto . Het wordt als volgt berekend : 20 DR per cm3 voor auto' s met een cilinderinhoud van 600 tot 1 200 cm3; 26 DR per cm3 voor auto' s met een cilinderinhoud van 1 201 tot en met 1 800 cm3; 38 DR per cm3 voor auto' s van meer dan 1 800 cm3 . Dit eerste element bedraagt maximaal 100 000 DR .

    29 . Het tweede element van de belasting wordt berekend als volgt :

    eerste element x 4 x V,

    100 000

    waarbij V gelijk is aan de verkoopprijs exclusief belasting van de auto, verminderd met 25 000 DR .

    30 . De som van die twee elementen geeft bedragen die overeenkomen met een bepaald percentage van de verkoopprijs exclusief belasting van de auto . Onder de invloed van het eerste element van de belasting varieert dit percentage van cm3 tot cm3 . Het minimum is 48% voor een auto van 600 cm3, het maximum 400% voor auto' s van 2 632 cm3 en meer .

    31 . Om de uiteenzetting van het probleem te vereenvoudigen, vergelijkt de Commissie telkens schijven van 100 cm3 . Volgens haar is de progressie van de bijzondere belasting niet evenwichtig . Tot 1 800 cm3 zou zij gemiddeld slechts stijgen met 11,6 procentpunten per schijf van 100 cm3; bij 1 801 cm3 zou zij eerst een plotse sprong van 86,5 punten maken, alvorens verder te stijgen met gemiddeld 15,2 punten per schijf van 100 cm3 .

    32 . Deze voorstelling van de progressie van de belasting lijkt mij echter als zodanig niet aanvaardbaar, want zij miskent het feit dat de Griekse regeling ook bij 1 200 cm3 een differentiële drempel legt . Houdt men rekening met deze indeling in drie categorieën, dan is de progressie van de belasting als volgt :

    - vanaf 48% voor een auto van 600 cm3 stijgt zij met 8 punten per schijf van 100 cm3 en bereikt zij 96% bij 1 200 cm3;

    - op deze eerste differentiële drempel maakt zij een plotse sprong van 28,9 punten bij 1 201 cm3, gaat vervolgens naar 135,2% bij 1 300 cm3, stijgt dan opnieuw regelmatig met 10,4 punten per schijf van 100 cm3 en bereikt 187,2% bij 1 800 cm3;

    - op deze tweede differentiële drempel kent zij de door de Commissie gesignaleerde plotse sprong ( 86,5 punten ); zij bereikt 288,8% bij 1 900 cm3, stijgt vervolgens met 15,2 punten per schijf van 100 cm3 en bereikt ten slotte een maximumtarief van 400% bij 2 632 cm3 .

    33 . De verklaring voor die belangrijke stijging bij de drempels van 1 200 en 1 800 cm3 ligt in het ( door de Commissie voor het eerst in repliek - punt II.3 - vermelde ) feit, dat de respectieve coëfficiënten 26 en 38 worden toegepast op de totale cilinderinhoud van de auto, dat wil zeggen ook op het gedeelte van de cilinderinhoud dat met een of twee lagere categorieën overeenkomt . Dit vormt, in de ogen van de Commissie, "een breuk in de progressiviteit", die niet zou bestaan wanneer de hoge coëfficiënten slechts op het gedeelte van de cilinderinhoud boven de betrokken differentiële drempels zouden worden toegepast en de schijven beneden die drempels verder tegen de normaal hierop toepasselijke lagere tarieven zouden worden belast .

    34 . Onderstaande tabel illustreert dit, door de volgens deze andere, door de Commissie voorgestane, "meer evenwichtige" methode berekende tarieven te plaatsen tegenover die welke in het huidige systeem van toepassing zijn .

    __________________________________________________

    Cilinder - Huidig * Ander *

    inhoud systeem systeem

    ( in cm3 )

    ____________ __________ _______ ________ _______

    1 100 88 % 88 %

    + 8 + 8

    1 200 96 % 96 %

    + 39,2 + 10,4

    1 300 135,2 % 106,4 %

    + 10,4 + 10,4

    1 400 145,6 % 116,8 %

    + 10,4 + 10,4

    1 500 156 % 127,2 %

    + 10,4 + 10,4

    1 600 166,4 % 137,6 %

    + 10,4 + 10,4

    1 700 176,8 % 148 %

    + 10,4 + 10,4

    1 800 187,2 % 158,4 %

    +101,6 + 15,2

    1 900 288,8 % 173,6 %

    + 15,2 + 15,2

    2 000 304 % 188,8 %

    + 15,2 + 15,2

    2 100 319,2 % 204 %

    + 15,2 + 15,2

    2 200 334,4 % 219,2 %

    + 15,2 + 15,2

    2 300 349,6 % 234,4 %

    + 15,2 + 15,2

    2 400 364,8 % 249,6 %

    + 15,2 + 15,2

    2 500 380 % 264,8 %

    + 15,2 + 15,2

    2 600 395,2 % 280 %

    / /

    2 632 400 % 284,8 %

    ____________ __________ _______ ________ ________

    35 . Zoals blijkt uit de vergelijking van de twee met een asterisk gemerkte kolommen, die de verhoging van het tarief per schijf van 100 cm3 weergeven, is deze identiek in de twee systemen, behalve bij de overgangen van 1 200 naar 1 300 cm3 en van 1 800 naar 1 900 cm3; in het door de Commissie voorgestane systeem zou zij op die twee drempels identiek zijn met die voor de andere schijven van 100 cm3 in de betrokken categorie . Het springt in het oog dat de progressie, in haar geheel, zo evenwichtiger zou zijn .

    36 . Moet een systeem waarin de belasting op twee verschillende niveaus een plotse stijging vertoont, echter noodzakelijk als op zichzelf onverenigbaar met artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag worden beschouwd?

    37 . In de eerste plaats zij opgemerkt, dat het in de zaak-Humblot ging om een "bijzondere belasting" en de heffing van deze bijzondere belasting leidde tot een "breuk" ten opzichte van de voor het overige toepasselijke belastingregeling . Gelijk ik in mijn conclusie in zaak 200/85 opmerkte :

    "De Franse belasting ( die slechts ingevoerde auto' s trof ) viel als het ware buiten de gewone belastingregeling voor motorrijtuigen, die voorzag in een belasting die progressief toenam met het fiscaal vermogen van het motorrijtuig" ( Jurispr . 1986, blz . 3966, laatste alinea ).

    In casu past de stijging van de Griekse belasting bij de drempel van 1 800 cm3, waarboven zij slechts ingevoerde auto' s treft, in de logica van de Griekse regeling, die reeds bij de drempel van 1 200 cm3 een eendere, ook Griekse auto' s rakende stijging kent .

    38 . De Griekse regering heeft ook terecht onderstreept, dat de verhouding tussen de gemiddelden van de derde ( 337 %) en de tweede categorie ( 156 %), namelijk 2,16, identiek is met die tussen de gemiddelden van de tweede en de eerste categorie ( 72 %).

    39 . Ten slotte zij er nogmaals aan herinnerd, dat de differentiatie van de belasting bij de drempel van 1 800 cm3 niet enkel gunstig is voor Griekse auto' s met een kleinere cilinderinhoud, maar ook voor ingevoerde auto' s, met name met een cilinderinhoud van meer dan 1 600 cm3 en minder dan 1 801 cm3, waarvan Griekenland er thans geen vervaardigt .

    40 . Ik ben derhalve van mening, dat het bestaan zelf van de twee belastingdrempels niet kan worden bekritiseerd . Bovendien kan, anders dan het geval was in de zaak-Feldain, uit de wijze waarop die twee drempels zijn aangebracht, niet worden afgeleid dat zij zijn gekozen om de in het binnenland vervaardigde auto' s te begunstigen .

    41 . Blijft nog de vraag of hetzelfde kan worden gezegd van de belastingpercentages die de drie categorieën auto' s treffen . Op dit punt had de regeling die in de zaak-Feldain in het geding was, geen kritiek uitgelokt . In casu echter dringt de volgende vaststelling zich op . De belasting op auto' s van 1 200 cm3 bedraagt 96% en die op auto' s van 1 201 cm3 124,9%, hetgeen een verhouding van 1 tot 1,30 geeft . De belasting op auto' s 1 800 cm3 bedraagt 187,2% en die op auto' s van 1 801 cm3 273,7 %. In dit laatste geval is de verhouding 1 tot 1,46 . Dit verschil vloeit voort uit de progressie van de bedragen, uitgedrukt in DR per cm3, die op de drie categorieën auto' s worden toegepast ( eerste element van de belasting ). Ik herinner eraan, dat voor auto' s met een cilinderinhoud tot 1 200 cm3 20 DR per cm3 moet worden gerekend . Voor auto' s tot 1 800 cm3 is het bedrag 26 DR per cm3 en voor auto' s van 1 801 cm3 en meer is het bedrag 38 DR per cm3 . De verhoudingen tussen deze bedragen zijn dezelfde als die welke zijn vastgesteld met betrekking tot het geheel van de belasting, te weten respectievelijk 1 tot 1,46 ( 38/26 ) en 1 tot 1,30 ( 26/20 ). Indien men tussen de tweede en de derde categorie ook een verhouding van 1 tot 1,30 zou toepassen, dan zou het bedrag voor de derde categorie 33,8 DR in plaats van 38 DR moeten zijn . In dat geval zou de "sprong" op de drempel van 1 800 cm3 niet meer 86,5 punten, maar slechts 56,2 punten bedragen en zou de belasting vervolgens met 13,52 in plaats van 15,2 punten per bijkomende 100 cm3 stijgen .

    42 . Ik ben echter van mening, dat een regeling met twee drempels waar de belasting plotseling toeneemt, slechts kan worden aanvaard indien op de tweede drempel, die enkel ingevoerde auto' s treft, de progressie niet sterker is dan die welke zowel ingevoerde als nationale produkten raakt . Indien immers een verhouding van 1 tot 1,46 zou kunnen worden aanvaard, waarom dan niet een verhouding van 1 tot 2 of van 1 tot 3 of van 1 tot 5, zoals in de zaak-Humblot?

    43 . Een dergelijk systeem moet van het begin tot het einde coherent zijn, dat wil zeggen dat het moet beantwoorden aan een interne logica, waarvan op geen enkel belastingniveau mag worden afgeweken .

    44 . Daar het stijgingspercentage van de belasting, van toepassing bij de drempel van 1 800 cm3, in casu niet gelijk is aan dat van toepassing bij de drempel van 1 200 cm3, geef ik het Hof in overweging vast te stellen, dat de bijzondere verbruiksbelasting onverenigbaar is met artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag .

    B - De eenmalige bijzondere extra heffing

    45 . Ik onderzoek thans de situatie van de eenmalige bijzondere extra heffing die bij de eerste registratie van de auto moet worden betaald .

    46 . Voor auto' s met een cilinderinhoud tot 1 200 cm3 bedraagt deze heffing 100 DR per cm3, zodat zij stijgt met 10 000 DR per schijf van 100 cm3 en op de drempel van 1 200 cm3 120 000 DR bereikt . Voor auto' s met een cilinderinhoud van 1 201 tot en met 1 800 cm3 bedraagt zij 100 DR per cm3 voor de eerste schijf van 1 200 cm3 en 200 DR per cm3 voor de schijf van 1 201 tot en met 1 800 cm3; zij bedraagt dus 140 000 DR bij 1 300 cm3, stijgt met 20 000 DR per schijf van 100 cm3 en bereikt 240 000 DR op de drempel van 1 800 cm3 . Daarbeneden, en boven de drempel van 1 200 cm3, stijgt de eenmalige bijzondere extra heffing dus regelmatig, respectievelijk met 100 en 200 DR per cm3 . Uit het vorenoverwogene volgt bovendien, dat deze differentatie van de tarieven, voor zover zij op een objectief criterium, namelijk de cilinderinhoud, berust, ook dan volkomen verenigbaar met artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag zou zijn, wanneer Griekenland geen tegen het hoogste tarief belaste auto' s zou vervaardigen .

    47 . Zoals voor de bijzondere verbruiksbelasting, voorziet de Helleense Republiek echter in een tweede differentiatie van de eenmalige bijzondere extra heffing bij de drempel van 1 800 cm3 : voor auto' s met een cilinderinhoud van meer dan 1 800 cm3 bedraagt deze immers 150 DR per cm3 voor de eerste schijf van 1 200 cm3 en 300 DR per cm3 boven 1 200 cm3 . Zij bedraagt 240 000 DR bij 1 800 cm3, 360 300 DR bij 1 801 cm3 en stijgt vervolgens met 300 DR per cm3 .

    48 . Enerzijds is dus, net als beneden en boven 1 200 cm3, de progressie boven 1 800 cm3 volkomen regelmatig . Bovendien vormt het feit dat zij 300 DR per cm3 bedraagt en dus sterker is dan die voor de schijven beneden 1 800 cm3, een differentiatie volgens een objectief criterium, die op zichzelf niet verwerpelijk is, te meer niet omdat de stijging van het tarief per cm3 boven de drempel van 1 800 cm3, vanaf welke er slechts ingevoerde auto' s zijn, geheel gelijk is aan die op de drempel van 1 200 cm3, waarboven er ook Griekse auto' s zijn, en dat de progressie van het tarief per cm3 bij de drempel van 1 800 cm3 zelfs minder sterk ( 1 tot 1,5 ) is, dan die bij de drempel van 1 200 cm3 ( 1 tot 2 ).

    49 . Anderzijds moet echter worden vastgesteld, dat voor auto' s met een cilinderinhoud van meer dan 1 800 cm3 de berekeningswijze van de heffing niet meer dezelfde is als boven de drempel van 1 200 cm3 . Terwijl voor een auto met een cilinderinhoud van meer dan 1 200 cm3 ( maar minder dan of gelijk aan 1 800 cm3 ) het hogere tarief van de heffing, namelijk 200 DR per cm3, slechts wordt toegepast op het gedeelte van de cilinderinhoud dat boven genoemde drempel ligt, wordt voor een auto met een cilinderhoud van meer dan 1 800 cm3 het tarief van 300 DR per cm3 niet enkel toegepast op het gedeelte van de cilinderinhoud boven 1 800 cm3, maar ook op het gedeelte van de cilinderinhoud tussen 1 200 en 1 800 cm3 . Bovendien is voor het gedeelte van de cilinderinhoud beneden 1 200 cm3 het tarief niet 100 DR per cm3, zoals voor auto' s met een cilinderinhoud van minder dan 1 800 cm3 ( ongeacht of hun totale cilinderinhoud minder of meer dan 1 200 cm3 bedraagt ), maar 150 DR per cm3 .

    50 . Deze verschillen in de berekeningswijze hebben tot gevolg dat de heffing, die voor een auto met een cilinderinhoud tot 1 800 cm3, met 200 DR per cm3 stijgt vanaf de drempel van 1 200 cm3, voor een auto van meer dan 1 800 cm3 pas met 300 DR per cm3 stijgt na bij de drempel zelf van 1 800 cm3 een plotse sprong van 240 000 DR tot 360 000 DR te hebben gemaakt . Met andere woorden, terwijl op een auto van 1 201 cm3 een heffing van 120 200 DR wordt toegepast, die slechts 200 DR hoger is dan die op een auto van 1 200 cm3, wordt op een auto van 1 801 cm3 een heffing van 360 300 DR toegepast, die 120 000 + 300 DR hoger is dan die op een auto van 1 800 cm3 .

    51 . Ook de eenmalige bijzondere extra heffing kent dus bij de drempel van 1 800 cm3 een "breuk in de progressiviteit", in die zin dat de berekeningswijze vanaf deze drempel leidt tot een stijging van de belasting, die veel sterker is dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing bij die drempel, vanaf welke er nog slechts ingevoerde auto' s zijn, van de berekeningswijze die geldt bij de drempel van 1 200 cm3, waarboven er ook Griekse auto' s zijn . Indien immers dezelfde berekeningswijze zou worden toegepast, namelijk 100 DR voor de eerste 1 200 cm3, 200 DR voor de schijf tussen 1 201 en 1 800 cm3 en 300 DR daarboven, dan zou op een auto van 1 801 cm3 slechts een heffing van 240 300 DR in plaats van 360 300 DR worden toegepast . Deze plotse "sprong" in het belastingniveau, die bij de drempel van 1 200 cm3 niet bestaat, markeert dus een breuk of onderbreking ten opzichte van het normale systeem van de betrokken belasting . Aangezien de hogere belasting uitsluitend uit andere Lid-Staten ingevoerde auto' s treft, kan de betrokken belastingregeling niet worden geacht "geen discriminerende of beschermende werking te hebben" in de zin van de arresten Humblot en Feldain, en is zij dus niet verenigbaar met artikel 95 EEG-Verdrag .

    C - Het probleem van de belasting op tweedehands auto' s

    52 . In de conclusies van haar verzoekschrift verzoekt de Commissie het Hof, het discriminerende karakter van de Griekse belastingregeling vast te stellen, zowel wat nieuwe als wat tweedehands auto' s betreft . Wil dit zeggen dat de Commissie tegen de belasting op tweedehands auto' s dezelfde grieven en argumenten aanvoert als hierboven zijn onderzocht met betrekking tot nieuwe auto' s?

    53 . Dienaangaande zijn de stellingen van de Commissie, op zijn zachtst uitgedrukt, verre van duidelijk .

    54 . In punt 22 van het verzoekschrift verklaart de Commissie zeer lapidair, dat

    "bovenstaande overwegingen mutatis mutandis ook voor tweedehands auto' s gelden ".

    Ik had willen weten of in de ogen van de Commissie de nieuwe auto' s van binnenlands fabrikaat, diezelfde auto' s tweedehands of beide worden bevoordeeld ten koste van ingevoerde tweedehands auto' s . De conclusie dringt zich echter op, dat zodra de twee belastingsystemen een inherent gebrek vertonen, namelijk een bovenmatige stijging van de belasting vanaf 1 800 cm3, dit gebrek gevolgen heeft voor alle ingevoerde auto' s .

    55 . Vervolgens dient te worden vastgesteld, dat de Commissie in de precontentieuze fase ook kritiek had op de wijze waarop de belastbare waarde, waarover de bijzondere verbruiksbelasting bij de invoer van tweedehands auto' s wordt berekend, wordt bepaald . Dit gebeurt door de nieuwprijs van overeenkomstige auto' s te verminderen met 5% per jaar volgens de ouderdom van het betrokken voertuig . Geen aftrek is voorzien na het vierde jaar, zodat de totale aftrek niet meer dan 20% kan bedragen . De Commissie was van mening, dat uit deze regels voortvloeit dat de belastbare waarde van ingevoerde tweedehands auto' s

    "altijd hoger is dan de nettowaarde van het overeenkomstige nationale voertuig dat nieuw aan de verbruiksbelasting onderworpen is geweest ( met redenen omkleed advies, punt 2.3 )".

    Dit zou ertoe leiden, dat ingevoerde produkten zwaarder worden belast .

    56 . De Commissie heeft deze grief in het verzoekschrift en in repliek niet uitdrukkelijk herhaald . Zij heeft zich beperkt tot de boven aangehaalde verklaring in punt 22 van haar verzoekschrift . Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de Commissie naar die zin verwezen, ten betoge dat zijn instelling deze grief handhaafde .

    57 . Die "bovenstaande overwegingen" betreffen echter geenszins het probleem van de bepaling van de belastinggrondslag voor auto' s, maar enkel de berekeningswijze van de twee belastingen . Mijns inziens kon de Helleense Republiek, die tijdens de precontentieuze procedure nog de gegrondheid van de grief inzake belastinggrondslag had betwist, dan ook op goede gronden aannemen, dat de Commissie hem had laten varen, hetgeen verklaart dat zij in haar verweerschriften en in dupliek haar standpunt ten dien opzichte niet meer heeft bepaald . Deze grief moet dus als niet-ontvankelijk worden beschouwd, omdat hij enkel in de precontentieuze fase is aangevoerd .

    Conclusie

    58 . Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging vast te stellen dat de Helleense Republiek, door middels de bijzondere verbruiksbelasting en de eenmalige bijzondere extra heffing een discriminerende belastingregeling in te stellen en te handhaven voor uit andere Lid-Staten ingevoerde motorvoertuigen met een cilinderinhoud van meer dan 1 800 cm3, de krachtens artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen .

    59 . Ook al heeft de Commissie tijdens de mondelinge behandeling ten onrechte betoogd, dat haar beroep ook betrekking had op de wijze waarop de belastbare waarde van ingevoerde tweedehands voertuigen wordt bepaald, ben ik van mening dat dit geen gevolg moet hebben voor de kosten . Ik geef het Hof in overweging ze ten laste van de Helleense Republiek te brengen .

    (*) Oorspronkelijke taal : Frans .

    ( 1 ) Zie in de eerste plaats arrest van 17 februari 1976 ( zaak 45/75, Rewe, Jurispr . 1976, blz . 181, r.o . 12 ).

    ( 2 ) Zie onder meer arresten van 4 maart 1986 ( zaak 106/84, Commissie/Denemarken, Jurispr . 1986, blz . 833, r.o . 20 ) en 7 april 1987 ( zaak 196/85, Commissie/Frankrijk, Jurispr . 1987, blz . 1597, r.o . 6 ).

    ( 3 ) Zie, naast voornoemd arrest Commissie/Frankrijk, r.o . 7, onder meer arrest van 10 oktober 1978 ( zaak 148/77, Hansen, Jurispr . 1978, blz . 1787, r.o . 16 ).

    ( 4 ) Zie arresten van 7 mei 1981 ( zaak 153/80, Rumhaus Hansen, Jurispr . 1981, blz . 1165 ), 27 mei 1981 ( gevoegde zaken 142/80 en 143/80, Essevi en Salengo, Jurispr . 1981, blz . 1413 ), 15 maart 1983 ( zaak 319/81, Commissie/Italië, "belasting op gedistilleerde dranken", Jurispr . 1983, blz . 601 ), 11 juli 1985 ( zaak 278/83, Commissie/Italië, "belasting op mousserende wijnen", Jurispr . 1985, blz . 2503 ), 4 maart 1986 ( zaak 106/84, Commissie/Denemarken, Jurispr . 1986, blz . 833 ) en 7 april 1987 ( zaak 196/85, Commissie/Frankrijk, Jurispr . 1987, blz . 1597 ).

    ( 5 ) Prof . Dr . U . Everling : "Aktuelle Fragen der europaeischen Steuergerichtsbarkeit", in Die Steuerberatung, Bonn, september 1988, blz . 281, 286 .

    ( 6 ) Zie arrest-Humblot, r.o . 13 ( Jurispr . 1985, blz . 1378 ), arrest-Feldain, r.o . 11 ( Jurispr . 1987, blz . 3540 ), en arrest-Bergandi, r.o . 31 ( Jurispr . 1988, blz . 1375 ).

    ( 7 ) Zie arrest-Humblot, r.o . 15 ( Jurispr . 1985, blz . 1379 ), en arrest-Feldain, r.o . 11 ( Jurispr . 1987, blz . 3540 ).

    ( 9 ) Jurispr . 1986, blz . 3966 ( rechter kolom ).

    Top