Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019IE0927

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het standpunt van het bedrijfsleven ten aanzien van het verzoenen van klimaat- en energiebeleid(initiatiefadvies)

    EESC 2019/00927

    PB C 353 van 18.10.2019, p. 59–64 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    18.10.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 353/59


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het standpunt van het bedrijfsleven ten aanzien van het verzoenen van klimaat- en energiebeleid

    (initiatiefadvies)

    (2019/C 353/10)

    Rapporteur: Aurel Laurențiu PLOSCEANU

    Corapporteur: Enrico GIBELLIERI

    Besluit van de voltallige vergadering

    24.1.2019

    Rechtsgrondslag

    Artikel 32, lid 2, rvo

    Initiatiefadvies

    Bevoegd orgaan

    Adviescommissie Industriële reconversie (CCMI)

    Goedkeuring door de CCMI

    3.6.2019

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    17.7.2019

    Zitting nr.

    545

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    148/3/3

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Europese bedrijven die intensief gebruikmaken van grondstoffen en energie zijn van strategisch belang voor de industriële waardeketens van de EU. Ze moeten zich overeenkomstig het EU-beleid voor het tegengaan van klimaatverandering inzetten voor het doorvoeren van verregaande hervormingen en het doen van forse investeringen met het oog op het bereiken van klimaatneutraliteit vóór 2050.

    1.2.

    Het doel van het huidige emissiehandelssysteem (ETS) is deze inspanningen te stimuleren door een prijskaartje te hangen aan de uitstoot van broeikasgassen. Dit leidt echter tot tegenstrijdige eisen: om de klimaatdoelstellingen te bereiken zijn hogere prijzen noodzakelijk, maar om de concurrentiepositie van grondstof- en energie-intensieve bedrijven op externe markten te beschermen, is het noodzakelijk dat zij dezelfde prijs betalen als hun externe concurrenten: een prijs die zeer laag of zelfs nul is.

    1.3.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) maakt zich zorgen over het risico van koolstof- of investeringslekkage (waarbij de productie of de investering plaatsvindt op een plaats waar het ETS niet van toepassing is) in grondstof- en energie-intensieve bedrijven en het daaruit voortvloeiende banenverlies, nu de prijzen voor de uitstoot van broeikasgassen op de wereldmarkten zo uiteenlopen.

    1.4.

    In een eerder advies (1) pleitte het EESC voor een wereldwijd ETS om internationaal gelijke concurrentievoorwaarden voor grondstof- en energie-intensieve bedrijven tot stand te brengen. De hoop op een dergelijke oplossing is tot dusver niet uitgekomen.

    1.5.

    Het EESC acht het van essentieel belang dat het industrie- en energiebeleid en het klimaatbeleid met elkaar in overeenstemming worden gebracht om de enorme investeringen op gang te brengen die nodig zijn voor de overgang naar een koolstofvrij economisch model voor grondstof- en energie-intensieve bedrijven. Dit moet een “rechtvaardige overgang”worden en de sociale partners moeten actief worden betrokken bij de vaststelling en uitvoering van het beleid.

    1.6.

    De investeringen van de EU en de lidstaten moeten invloed hebben op onderzoek, ontwikkeling en innovatie en op het gebruik van koolstofarme en koolstofvrije technologie door grondstof- en energie-intensieve bedrijven, met inbegrip van de benodigde extra elektriciteitsproductie, alsook op het onderwijs aan en de opleiding van hun werknemers. In het volgend meerjarig financieel kader (2021-2027) moet het budget dat de Commissie hiervoor in haar voorstel voor het InvestEU-programma en voor de andere investeringsprogramma’s die daaraan gekoppeld zullen worden heeft voorzien, worden verhoogd.

    1.7.

    Het EESC is van plan een bijdrage te leveren aan de discussie over de door de Europese Raad (2) bepleite industriële strategie voor de lange termijn, door na te gaan of één van de vele beleidsopties die momenteel in overheidskringen worden overwogen technisch en juridisch haalbaar is: de uitvoering van correcties aan de grens (border adjustment measures, BAM) van de prijs die intern voor broeikasgasemissies wordt gehanteerd op basis van het broeikasgasemissiegehalte van de basismetalen, -chemicaliën en -materialen die in industrieproducten zijn verwerkt. Het Comité herinnert eraan dat het al in 2014, in zijn initiatiefadvies over marktgerichte instrumenten ter bevordering van een hulpbronnenefficiënte en koolstofarme economie in de EU (3), heeft onderstreept dat moet worden nagegaan of een dergelijk mechanisme haalbaar is en kan worden ingevoerd, maar dat Commissie noch Raad daarop afdoende heeft gereageerd.”

    1.8.

    Het EESC raadt de Commissie aan om dieper na te denken over deze en andere beleidsopties, zoals een hervormd ETS, koolstofgrenscorrectie (4), een btw-tarief dat is afgestemd op de koolstofintensiteit (5), en om deze te vergelijken op het punt van:

    effecten op koolstof- en investeringslekkage, in een toekomstige situatie van hogere prijzen en een geringere beschikbaarheid van ETS-emissierechten in de EU;

    rechtszekerheid over naleving van de WTO-regels;

    aanvaarding door handelspartners;

    technische haalbaarheid, met name gezien het bestaan van wereldwijd aanvaarde boekhoud- en metingsnormen en van betrouwbare en erkende databanken.

    1.9.

    Het EESC adviseert de Commissie ook om in een vroeg stadium overleg te plegen met de belangrijkste handelspartners van de EU om erachter te komen hoe zij over de verschillende opties denken.

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1.    Het dilemma van klimaatbeleid voor bedrijven die intensief gebruikmaken van grondstoffen en energie

    Het klimaatbeleid is per definitie een traject met hindernissen

    2.1.1.

    Enerzijds heeft dit beleid tot doel de uitstoot van broeikasgassen (zowel afkomstig van de verbranding van fossiele brandstoffen als van industriële processen) drastisch te verminderen. De EU streeft ernaar om tegen 2050 koolstofneutraliteit te bereiken, een doel dat in de mededeling van de Commissie “Een schone planeet voor iedereen”wordt bepleit. Deze verminderde uitstoot moet ervoor zorgen dat de opwarming van de aarde ruim onder de 2 °C en bij voorkeur onder de 1,5 °C blijft, zonder dat de voedselvoorziening van de mens door middel van landbouw daardoor in gevaar komt. In een markteconomie is beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen een erg efficiënt instrument. Zo kunnen marktdeelnemers hetzij rendabel investeren in emissiebeperkende apparatuur of processen (zoals koolstofafvang en koolstofopslag of -gebruik), hetzij geld besparen door hun materiaalverbruik te verminderen (bijv. door producten te gebruiken die langer meegaan) of door voortaan alleen nog materialen te kopen die minder broeikasgassen uitstoten (zoals gerecycleerde materialen). Om ervoor te zorgen dat deze methode doeltreffend is, moet de prijs van broeikasgasemissies hoog en voorspelbaar genoeg zijn om aan te zetten tot investeringen of om een gedragsverandering teweeg te brengen.

    2.1.2.

    Anderzijds maken energiekosten een groot deel uit van het totale kostenpakket van grondstof- en energie-intensieve bedrijven: 25 % in het geval van staal, 22-29 % voor aluminium (6) en 25-32 % voor glas (7).

    2.1.3.

    Als de energiekosten stijgen als gevolg van de hoge prijs die in de EU wordt gehanteerd voor broeikasgasemissies in vergelijking met de prijzen elders, en als gevolg van grootschalige en vroegtijdige investeringen in technologieën die weinig of geen uitstoot opleveren in grondstof- en energie-intensieve bedrijven en in de daarmee samenhangende benodigde capaciteit op het gebied van elektriciteitsproductie, -transport en -opslag (8), maar gepaard gaan met hoge afschrijvingskosten, komt de externe concurrentiepositie van in de EU gevestigde grondstof- en energie-intensieve bedrijven in gevaar. Ondanks hun inspanningen op het gebied van energie-efficiëntie zullen hun productieprijzen altijd hoger liggen dan die van hun externe concurrenten. Op deze markten, met zeer gestandaardiseerde producten, leidt een hogere prijs tot verlies van marktaandeel en bijbehorende werkgelegenheid. Als dit gebeurt, worden de broeikasgasemissies van EU-producenten eenvoudigweg overgedragen aan producenten elders (die vaak minder energie-efficiënt zijn), wat (in het gunstigste geval) geen effect heeft op de mondiale broeikasgasemissies. Dit verschijnsel staat bekend als “koolstoflekkage”. In een mondiale competitieve omgeving waar de prijs van broeikasgasemissies nul is, dringt de noodzaak zich op om de prijs van koolstof zo laag mogelijk — en zelfs op nul — te houden.

    Dit verschijnsel wordt nog verergerd door “nvesteringslekkage”. Zelfs met een lage prijs voor de uitstoot van broeikasgassen in de EU, vormt de onzekerheid over welke kant het opgaat nu al een belemmering voor investeringen in het onderhoud en de modernisering van de locaties waar grondstof- en energie-intensieve bedrijven zijn gevestigd, wat eveneens leidt tot — een zeer zorgwekkend — verlies van concurrentievermogen voor EU-producenten. Investeringslekkage zou in het geval van in de EU gevestigde grondstof- en energie-intensieve bedrijven dramatisch toenemen, als de prijzen voor de uitstoot van broeikasgassen niet alleen zouden schommelen maar ook hoog zouden zijn.

    2.1.4.

    Via het ETS probeert de EU nu een prijs vast te stellen voor broeikasgasemissies. Maar voor het merendeel is dat niet gelukt: de prijs voor broeikasgasemissies is weliswaar al jaren heel laag (ondanks de recente stijging), maar instabiel genoeg om investeringslekkage te veroorzaken. Bovendien is het een ingewikkelde regeling met tal van uitzonderingen. Een structurele reden voor het gebrek aan succes en voor de complexiteit van de regeling is wellicht dat het ETS er niet in geslaagd is om het hierboven beschreven probleem op te lossen, dat wordt veroorzaakt door tegenstrijdige eisen, nl. de roep om hetzij hoge hetzij lage prijzen voor broeikasgasemissies.

    Het is dus wellicht tijd om een uitweg te vinden uit dit dilemma en om de tegenstrijdige beleidsdoelstellingen — beperking van klimaatverandering enerzijds en bescherming van het externe concurrentievermogen van Europese grondstof- en energie-intensieve bedrijven anderzijds — met elkaar te verenigen, met inachtneming van alle andere beleidsdoelstellingen, zoals vrije en eerlijke handel, in het kader van de door de Europese Raad bepleite industriële strategie voor de lange termijn.

    2.2.    Correcties aan de grenzen als mogelijke oplossing

    2.2.1.

    Volgens de EU-instellingen kan dit dilemma het best worden opgelost door één enkele, wereldwijde ETS-regeling in te voeren waarin een wereldwijde prijs voor broeikasgasemissies is vastgesteld. Maar de hoop op een dergelijke oplossing is nog niet uitgekomen. Gezien de recente geopolitieke ontwikkelingen in de richting van unilateralisme is de kans klein dat een dergelijke wereldwijde overeenkomst tijdig tot stand zal komen.

    De voorzieningen die de Commissie heeft getroffen (ETS-opbrengsten laten terugvloeien naar de industrie, ondersteuning van innovatie, gratis emissierechten, toestemming voor de lidstaten om indirecte kosten te compenseren enz.) bieden wellicht onvoldoende bescherming tegen koolstof- of investeringslekkage in een situatie van asymmetrisch klimaatbeleid en toenemende klimaatambities van de EU. Daarom zijn er stemmen opgegaan voor alternatieve manieren om, als mogelijke oplossing, klimaatdoelstellingen te verenigen met het externe concurrentievermogen van grondstof- en energie-intensieve bedrijven. Een van die manieren is de invoering van correcties aan de grens (border adjustment measures, BAM), zoals gedefinieerd door de Wereldhandelsorganisatie (WTO). In dit advies wordt aan de hand van een concreet voorstel nagegaan of deze optie technisch en juridisch haalbaar is.

    2.3.

    De rechtsbeginselen van de WTO: correcties aan de grens voor interne verbruiksbelastingen mogen externe marktdeelnemers niet discrimineren.

    2.3.1.

    Het principe van BAM’s is als volgt: wanneer een interne verbruiksbelasting wordt ingevoerd in een rechtsgebied, bestaat het risico dat lokale producenten (die aan deze belasting zijn onderworpen) zowel op de interne markt (waar lokale producenten en importeurs met elkaar concurreren) als op exportmarkten concurrentienadeel ondervinden ten opzichte van hun externe concurrenten (die niet aan de belasting zijn onderworpen). De autoriteiten van dit rechtsgebied mogen de concurrentie weer eerlijk maken door: 1) belasting te heffen op ingevoerde goederen en 2) de belasting op uitgevoerde goederen terug te betalen.

    2.3.2.

    Dergelijke correcties zijn in 1970 (9) geëvalueerd (verslag van de werkgroep inzake correcties aan de grens). Op basis van daarvan werden productgerelateerde BAM’s door de WTO beschouwd als legaal, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldeden, zonder dat er bezwaren werden geuit in verband met protectionisme. Volgens deze voorwaarden mogen externe marktdeelnemers niet worden gediscrimineerd (artikelen II-2 bis, III-2 en VI-4 van de GATT (10)), wat in dit geval betekent dat op ingevoerde goederen niet meer belasting mag worden geheven dan op lokale producten, en dat de belasting op uitgevoerde goederen moet worden terugbetaald tot een bedrag van ten hoogste de belasting die op de lokale markt is betaald.

    2.4.    De beoogde mechanismen: een transparant boekhoudsysteem voor exporteurs; importeurs betalen alleen naargelang van het broeikasgasgehalte van de basismaterialen

    2.4.1.

    De volgende mechanismen worden overwogen om het algemene idee van BAM’s toe te passen op de specifieke situatie van broeikasgasemissies:

    om het bedrag vast te stellen dat aan exporteurs moet worden terugbetaald, wordt in een transparant boekhoudsysteem bijgehouden hoeveel broeikasgasemissies elk industrieproduct heeft opgeleverd; dit wordt de hele waardeketen lang bijgehouden en als extra kostenpost opgevoerd op de factuur;

    importeurs betalen voor de broeikasgasemissies van de basismaterialen die worden gebruikt om het industrieproduct te maken, maar niet de emissies die het gevolg zijn van de verwerking of vormgeving van het product of van de logistieke bewegingen ervan. Dat levert een zeer goede benadering op, omdat de broeikasgasemissies van een industrieproduct voor meer dan 90 % verband houden met de basismaterialen. Het levert onweerlegbaar bewijs op voor het bepalen van de belastinggrondslag door de douaneautoriteit (de aard en het gewicht van elk materiaal). Het geeft importeurs ook een klein voordeel, zodat ze niet kunnen beweren dat ze worden gediscrimineerd.

    Deze mechanismen worden hieronder nader toegelicht en besproken.

    2.5.    Terugbetaling van de prijs van de broeikasgasemissies die uitgevoerde goederen hebben veroorzaakt op basis van een boekhoudsysteem

    2.5.1.

    Het systeem zou er als volgt uitzien. Wanneer een grondstof- en energie-intensief bedrijf heeft moeten betalen voor zijn broeikasgasemissies (hetzij in de vorm van ETS-emissierechten die tegen een variabele prijs per kg CO2-equivalent op een markt of in de vorm van een koolstofbelasting tegen een vaste prijs zijn gekocht), moet het deze betaling (en de onderliggende emissievolumes) bijhouden in zijn boekhouding en in rekening brengen aan zijn klanten in zijn facturering (inclusief afschrijving van het broeikasgasemissieaandeel in zijn apparatuur). Zo zou het bestaande, uitgebreide boekhoudsysteem voor broeikasgassen dat in de EU is ontwikkeld voor de berekening van gratis emissierechten voor het ETS, dat duidelijk goed werkt, op een andere manier worden gebruikt. Dat een dergelijke doorbelastingsregeling technisch haalbaar is, zou moeten blijken uit de ervaring die de afgelopen 50 jaar is opgedaan met de btw.

    2.5.2.

    Waar in de toeleveringsketen deze kosten moeten worden gefactureerd, moet nog worden vastgesteld. Eventuele doorbelasting aan de eindgebruiker zou tot gevolg hebben dat:

    de voorgestelde regeling meer zou worden gemodelleerd naar een interne verbruiksbelasting, zoals btw of accijnzen, in welk geval BAM’s uitdrukkelijk zijn toegestaan door de WTO, waardoor de rechtszekerheid zou worden vergroot;

    tussenliggende bedrijven niet zouden worden benadeeld;

    de consument zou worden gestimuleerd om voor een klimaatvriendelijker optie te kiezen.

    2.5.3.

    Wanneer een bedrijf een product uitvoert waarin de kosten van broeikasgasemissies zijn verdisconteerd, dan moet in de boekhouding worden gekeken wat het broeikasgasemissiegehalte van het uitgevoerde product is en moet de prijs hiervan door de staat worden terugbetaald (hetzij door de desbetreffende ETS-emissierechten opnieuw op de markt te brengen, hetzij door de koolstofbelasting terug te betalen) naargelang van de hoeveelheid broeikasgasemissies die aan het product zijn toe te schrijven.

    2.5.4.

    Als de huidige kosteloze toewijzing van ETS-emissierechten aan de best presterende EU-producenten zou worden gehandhaafd, dan zou deze terugbetaling plaatsvinden tegen de gemiddelde kosten van een ETS-emissierecht in de EU-economie, gebaseerd op de spotmarktprijs en het aandeel gratis rechten dat aan EU-producenten is verleend.

    2.5.5.

    Dit boekhoudsysteem zorgt ervoor dat de exporteur de exacte kosten krijgt terugbetaald voor de volledige broeikasgasuitstoot van het product in de toeleveringsketen. De exporteur krijgt geen onrechtmatig voordeel en het systeem is derhalve in overeenstemming met de WTO-eisen. De billijkheid van deze regeling is per geval gemakkelijker aan te tonen als de prijs van broeikasgasemissies vastligt (zoals bij koolstofbelasting). Is de prijs van broeikasgasemissies echter variabel (zoals op een ETS-markt), dan is het systeem alleen over de hele linie billijk, waarbij sommige speculanten op de ETS-markten geluk hebben en andere pech, en waarbij goed en slecht presterende producenten in de EU verschillende hoeveelheden gratis emissierechten krijgen toebedeeld.

    2.6.    De correctie voor ingevoerde goederen kan worden gebaseerd op het broeikasgasemissiegehalte van de verwerkte basismetalen, -chemicaliën en -materialen

    2.6.1.

    Het broeikasgasemissiegehalte van een industrieproduct is voornamelijk te vinden in de materialen.

    Het broeikasgasemissiegehalte van een industrieproduct kan worden opgesplitst in drie onderdelen, die overeenkomen met de verschillende soorten waardetoevoegende activiteiten:

    het broeikasgasemissiegehalte van de basismetalen, -chemicaliën en -materialen die direct of indirect deel uitmaken van het product (bijv. staal, ethyleen, benzeen, ammoniak, zoutzuur, glas, hout);

    het broeikasgasemissiegehalte van de industriële bewerking van de basismetalen, -chemicaliën en -materialen (bijv. polymeriseren, gieten, bewerken, snijden enz.);

    het broeikasgasemissiegehalte van de logistieke bewegingen op de productiesite en tussen de verschillende productiesites onderling in elk stadium van waardetoevoeging.

    Het overgrote deel van het broeikasgasemissiegehalte van een industrieproduct is toe te schrijven aan de verwerkte basismetalen, -chemicaliën en -materialen (vooral wanneer zij niet worden gerecycleerd). Een voorbeeld dat illustreert hoe deze componenten zich tot elkaar kunnen verhouden, is staal: om een stuk staal machinaal te verwerken wordt 2,8 kWh energie gebruikt (11), terwijl de energie die in het materiaal is ingebed 117 kWh bedraagt (12), dat wil zeggen 40 keer meer. In het geval van meststoffen, kunststoffen, elastomeren, oplosmiddelen, smeermiddelen en textielvezels is een zeer groot deel van het broeikasgasemissiegehalte van het eindproduct toe te schrijven aan de basischemicaliën waaruit zij zijn vervaardigd, hetgeen uit hun formule kan worden afgeleid. Dit betekent dat het volledige broeikasgasemissiegehalte van een industrieproduct bij benadering kan worden vastgesteld aan de hand van het broeikasgasemissiegehalte van de basismetalen, -chemicaliën en -materialen waaruit het is opgebouwd (13).

    2.6.2.   Berekening van de correctie die wordt toegepast op ingevoerde goederen

    2.6.2.1.

    Om ervoor te zorgen dat douaneautoriteiten die met het beheer van de BAM’s zijn belast efficiënt kunnen werken en rechtszekerheid hebben, wat niet alleen voor henzelf maar ook voor het importbedrijf dat te goeder trouw handelt moet gelden, moet er bij de vaststelling van zowel de belastinggrondslag als het belastingtarief zo min mogelijk ruimte voor interpretatie worden gelaten en moet de kans op een rechtsgeschil minimaal zijn.

    Het belastingtarief voor broeikasgasemissies is ofwel een vereiste om ETS-emissierechten aan te kopen voor de hoeveelheid broeikasgasemissies die verband houden met het ingevoerde product, tegen dezelfde prijs per ETS-emissierecht als in de restitutie voor exporteurs (in het geval van een marktgericht systeem), ofwel het koolstofbelastingtarief (in geval van een stelstel met vaste tarieven).

    2.6.2.2.

    De belastinggrondslag moet kunnen worden gecontroleerd aan de hand van een analyse van het ingevoerde goed, dat het minst betwistbare bewijsstuk is. In het onderhavige geval zou de ideale heffingsgrondslag het volledige broeikasgasemissiegehalte van het ingevoerde goed zijn.

    Het is moeilijk om het volledige broeikasgasemissiegehalte van een industrieproduct te bepalen vanwege de complexiteit van alle waardetoevoegende activiteiten die in de waardeketen zijn uitgevoerd en die in veel gevallen geen sporen achterlaten in het product zelf.

    Voorgesteld wordt de hierboven geschetste eenvoudige, maar werkbare methode te kiezen: het volledige broeikasgasemissiegehalte van het ingevoerde goed wordt bij benadering vastgesteld aan de hand van het broeikasgasemissiegehalte van de verwerkte basismetalen, -chemicaliën en -materialen, mits deze meer dan bijvoorbeeld 1 % van de totale massa vertegenwoordigen. Zo zouden ook micro-elektronische onderdelen, die ondanks hun kleine omvang aanzienlijke broeikasgasemissies produceren, worden meegenomen in de berekening.

    Het totale broeikasgasgehalte van de materialen die aanwezig zijn in het product wordt als volgt berekend: de massa van elk type basismetaal, elementaire chemische stof of basismateriaal dat in significante mate aanwezig is in het product wordt vermenigvuldigd met de intensiteit van de broeikasgasemissies van dit metaal, deze stof of dit materiaal (d.w.z. de broeikasgasemissies die in elke kilo van dit metaal, deze chemische stof of dit materiaal zijn verdisconteerd).

    Voor de meeste basismetalen, -chemicaliën en -materialen is de gemiddelde intensiteit van broeikasgasemissies per land vastgesteld. De cijfers zijn beschikbaar in een reeks openbare databanken (die o.a. zijn opgenomen in het broeikasgassenprotocol (14)), waarbij is uitgegaan van goed doorontwikkelde LCA-methoden (life cycle assessment, levenscyclusbeoordeling), ook voor China.

    2.6.2.3.

    Om lagere broeikasgasemissies door bedrijven te bevorderen en te belonen, en om de verspreiding van gegevens te stimuleren, wordt het volgende mechanisme (opwaartse spiraal) voorgesteld:

    als een producent op betrouwbare wijze kan aantonen wat de werkelijke intensiteit van zijn broeikasgasuitstoot is, dan geldt deze waarde voor al zijn producten die worden ingevoerd in de EU. Als er echter geen betrouwbare gegevens worden verstrekt, dan wordt uitgegaan van de gemiddelde uitstootintensiteit van het land van herkomst; deze waarde wordt berekend aan de hand van de productie en emissies die overblijven na aftrek van de betrouwbare gegevens.

    Daarom zullen de meest klimaatvriendelijke producenten in een land als eerste gegevens verstrekken (om niet te worden gestraft door de toepassing van het nationale gemiddelde). Het gevolg hiervan is dat, wanneer de “goede”producenten niet worden meegenomen in de berekening, het nationale gemiddelde geleidelijk aan zal verslechteren, waardoor de resterende producenten worden aangemoedigd om betrouwbare gegevens te verstrekken.

    2.6.2.4.

    De EU zou bovendien technische ondersteuning kunnen bieden aan bedrijven in het buitenland die, zoals vereist, een betrouwbaar boekhoudsysteem voor broeikasgasemissies willen opzetten, en zo haar vriendschappelijke houding tegenover handelspartners kunnen voortzetten.

    2.6.2.5.

    Om te voorkomen dat gewetenloze spelers de lage uitstootintensiteit van de ene fabriek ten onrechte toeschrijven aan de productie van een andere fabriek, zou een traceerbaarheidssysteem, bijvoorbeeld op basis van blockchaintechnologie, kunnen worden ontwikkeld en gebruikt.

    Brussels, 17 juli 2019.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    (1)  PB C 71 van 24.2.2016, blz. 57, §1.9.

    (2)  Conclusies van de Europese Raad van 22 maart 2019 (EUCO 1/19).

    (3)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 1.

    (4)  Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 over de ontwikkeling van een duurzame Europese basismetaalindustrie (2014/2211(INI)).

    (5)  A. Gerbeti, “CO2 in goods and European industrial competitiveness”, Editoriale Delfino (2014), en A. Gerbeti, “A Symphony for energy: CO2 in goods”, Editoriale Delfino (2015).

    (6)  A. Marcu en W. Stoefs, “Study on composition and drivers of energy prices and costs in selected energy-intensive industries”.

    CEPS, 2016, beschikbaar op: http://ec.europa.eu/DocsRoom/documents/20355

    (7)  C. Egenhofer en L. Schrefler, “Study on composition and drivers of energy prices and costs in energy-intensive industries. The case of the flat glass industry”, CEPS, 2014, beschikbaar op: https://www.ceps.eu/system/files/Glass.pdf

    (8)  Uit onderzoek door T. Wyns (“Industrial Value Chain: A Bridge towards a Carbon Neutral Europe”, VUB-IES, 2018, beschikbaar op https://www.ies.be/node/4758), waarin 11 Europese grondstof- en energie-intensieve bedrijven worden bestudeerd, is gebleken dat voor de grootschalige invoering van koolstofarme technologische toepassingen tussen 2 980 TWh en 4 430 TWh extra energie per jaar nodig is.

    (9)  GATT, “Report by the Working Party on Border Trade Adjustments”, 1970, beschikbaar op: https://www.wto.org/gatt_docs/English/SULPDF/90840088.pdf, zie met name de paragrafen 4, 11 en 14.

    (10)  Beschikbaar op: https://www.wto.org/english/res_e/booksp_e/analytic_index_e/gatt1994_e.htm

    (11)  Yohei Odaa et al., “Energy Consumption Reduction by Machining Process Improvement”, derde CIRP-conferentie, 2012, zie http://isiarticles.com/bundles/Article/pre/pdf/17172.pdf

    (12)  Inventaris van koolstof en energie, zie http://www.circularecology.com/embodied-energy-and-carbon-footprint-database.html

    (13)  Deze emissies zijn over het algemeen positief. Zij kunnen negatief zijn in het geval van duurzaam geteelde materialen van biologische oorsprong (bijv. hout).

    (14)  Voor de volledig lijst van databanken met gegevens over de broeikasgasemissies van verschillende materialen en processen zie http://www.ghgprotocol.org/life-cycle-databases


    Top