EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 12.10.2015
COM(2015) 494 final
2015/0238(NLE)
Voorstel voor een
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
Motivering en doel van het voorstel
Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna "de btw-richtlijn" genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.
Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 22 mei 2015, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om een maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 16 en 168 van de btw-richtlijn. Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 5 juni 2015 van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld. Bij brief van 8 juni 2015 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.
Algemene context
Overeenkomstig de artikelen 168 en 168 bis van de btw-richtlijn mag een belastingplichtige de btw op de goederen en diensten die hij voor zijn belaste handelingen aanschaft, in mindering brengen. Overeenkomstig artikel 26, lid 1, onder a), van deze richtlijn wordt het gebruik van een tot het bedrijf behorend goed voor privédoeleinden gelijkgesteld met een dienst verricht onder bezwarende titel wanneer voor dit goed recht op aftrek van de btw is ontstaan. Op deze manier kan initieel afgetrokken btw worden teruggenomen voor het gedeelte privégebruik.
In het geval van auto's van de zaak die gedeeltelijk voor particuliere (niet-zakelijke) doeleinden worden gebruikt, is het vaak lastig om het privégebruik volgens de bovenstaande regels te bepalen en te belasten.
Daarom heeft het Verenigd Koninkrijk, na de vaststelling van Beschikking 86/356/EEG van de Raad van 21 juli 1986 waarbij het werd gemachtigd om in verband met de niet-aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde op de kosten van motorbrandstoffen voor bedrijfsvoertuigen forfaitaire maatregelen toe te passen, een bijzondere regeling ingevoerd die voorzag in de forfaitaire belasting van het privégebruik van een voertuig volgens de cilinderinhoud en het soort brandstof.
Deze initiële derogatie werd ingetrokken en vervangen bij Beschikking 2006/659/EG van de Raad van 25 september 2006 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 5, lid 6, en artikel 11, onder A, punt 1, onder b), van Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting; hiermee werd een forfaitaire belasting van het privégebruik op basis van de CO2-emissieklasse van het voertuig ingevoerd. Deze regeling gaat uit van het rechtstreekse verband dat er bestaat tussen emissies en brandstofverbruik (hogere emissies komen overeen met een hoger brandstofverbruik). Op basis van de emissieklasse wordt het brandstofverbruik per kilometer berekend; dit wordt dan gecombineerd met het gemiddelde aantal afgelegde privékilometers, dat wordt bepaald op basis van gegevens van de directe belastingen, en met de verkoopprijs van motorbrandstoffen voor het wegvervoer. De uit deze berekening voortvloeiende heffing op het privégebruik van een voertuig komt overeen met het bedrag aan btw dat verschuldigd is over dat privégebruik. Deze heffing wordt eenmaal per jaar aangepast om rekening te houden met wijzigingen van de brandstofprijzen.
Het Verenigd Koninkrijk heeft te kennen gegeven dat dit systeem nauwkeurig is en tot een aanzienlijke vereenvoudiging heeft geleid, zowel voor de bedrijven als de belastingdienst. In dit verband moet worden opgemerkt dat de regeling facultatief is voor de belastingplichtigen, dat wil zeggen dat zij ook voor de toepassing van de normale regels kunnen kiezen. Volgens ramingen wordt de vereenvoudiging echter toegepast op ongeveer 230 000 voertuigen.
Daarom heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om een verlenging van de toepassing van de derogatie.
De voornoemde beschikking, die verstrijkt op 31 december 2015, is verleend op basis van de zogenaamde Zesde Richtlijn, namelijk Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, die zonder ingrijpende inhoudelijke wijzigingen is vervangen door de btw-richtlijn; deze vormt daarmee de grondslag voor onderhavig besluit.
Een verzoek om verlenging na 31 december 2018 moet vergezeld gaan van een verslag over de werking van het systeem.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Artikel 395 van de btw-richtlijn.
•Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)
Gelet op de bepaling in de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, valt dit onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.
•Evenredigheid
Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.
Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de inning van de btw vereenvoudigen. Hij gaat niet verder dan wat nodig is voor de vereenvoudiging van de inning van de btw in een specifieke sector.
Belastingplichtigen houden de keuze om de regeling al dan niet toe te passen.
•Keuze van het instrument
Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken als de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een besluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het tot individuele lidstaten kan worden gericht.
3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
•Raadpleging van belanghebbenden
Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van het Verenigd Koninkrijk en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.
•Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.
•Effectbeoordeling
Het voorstel voor een besluit strekt ertoe de inning van de btw te vereenvoudigen voor auto's van de zaak die gedeeltelijk voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, en heeft aldus een potentieel positief effect.
Voor belastingplichtigen die ervoor kiezen om dit systeem te gebruiken, dalen de administratieve lasten en nalevingskosten omdat zij voor de btw geen nauwkeurige administratie van de gereden privékilometers van elke auto van de zaak meer hoeven bij te houden. Het verplichte bijhouden van een dergelijke administratie is doorgaans tijdrovend en vormt vaak een grote administratieve last in verhouding tot de relatief kleine bedragen aan belastingen. De vereenvoudiging zorgt ook voor een lastenverlaging bij de belastingautoriteiten, die anders talloze individuele gevallen zouden moeten controleren.
Gelet op de beperkte werkingssfeer en toepassingsduur van de derogatie zal het effect evenwel in ieder geval beperkt zijn.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel zal geen negatieve gevolgen voor de EU-begroting hebben.
5.OVERIGE ELEMENTEN
Het voorstel bevat een vervalbepaling - een termijn die automatisch afloopt op 31 december 2018.
2015/0238 (NLE)
Voorstel voor een
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en met name artikel 395, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Bij Beschikking 2006/659/EG van de Raad werd het Verenigd Koninkrijk gemachtigd om bijzondere vereenvoudigingsmaatregelen toe te passen waarbij het aandeel van de niet-aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde (btw) ter zake van de brandstofuitgaven voor auto's van de zaak die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, op forfaitaire basis wordt vastgesteld. Dit systeem, dat facultatief is voor belastingplichtigen, neemt het CO2-emissieniveau van de auto als grondslag, omdat er een evenredige correlatie bestaat tussen de emissies en het brandstofverbruik en dus ook de brandstofuitgaven.
(2)Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 22 mei 2015, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om de maatregel te mogen blijven toepassen.
(3)Bij brief van 5 juni 2015 heeft de Commissie de overige lidstaten van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld. Bij brief van 8 juni 2015 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.
(4)Volgens het Verenigd Koninkrijk heeft de regeling daadwerkelijk geleid tot een vereenvoudiging van de inning van de btw ter zake van de brandstofuitgaven voor auto's van de zaak, zowel voor de belastingplichtigen als de belastingdienst. Het is derhalve passend dat het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd de maatregel toe te passen tot en met 31 december 2018.
(5)Indien het Verenigd Koninkrijk een verdere verlenging na 2018 noodzakelijk acht, moet het de Commissie een verslag voorleggen, tezamen met het verzoek om verlenging, uiterlijk op 31 maart 2018.
(6)De derogatiemaatregel heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwijking van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt het Verenigd Koninkrijk gemachtigd om van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 de btw die is verschuldigd ter zake van de brandstofuitgaven voor auto's van de zaak die voor privédoeleinden worden gebruikt, op forfaitaire basis vast te stellen.
Artikel 2
De in artikel 1 bedoelde verschuldigde btw wordt uitgedrukt in vaste bedragen, die worden vastgesteld op basis van het CO2-emissieniveau van het voertuigtype, dat het brandstofverbruik weergeeft. Het Verenigd Koninkrijk past deze vaste bedragen jaarlijks aan aan de wijzigingen van de gemiddelde brandstofprijzen.
Artikel 3
De op basis van dit besluit opgezette regeling is facultatief voor belastingplichtigen.
Artikel 4
Een verzoek om verlenging van de in dit besluit vervatte bijzondere maatregel dient de Commissie uiterlijk 31 maart 2018 te worden voorgelegd, tezamen met een verslag waarin ook de toepassing van de maatregel is geëvalueerd.
Artikel 5
Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter