EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0762
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL Implementing the Energy Efficiency Directive – Commission Guidance
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Tenuitvoerlegging van de richtlijn energie-efficiëntie – richtsnoeren van de Commissie
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Tenuitvoerlegging van de richtlijn energie-efficiëntie – richtsnoeren van de Commissie
/* COM/2013/0762 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Tenuitvoerlegging van de richtlijn energie-efficiëntie – richtsnoeren van de Commissie /* COM/2013/0762 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Tenuitvoerlegging van de richtlijn
energie-efficiëntie – richtsnoeren van de Commissie 1. Inleiding Europa kan het zich niet veroorloven energie
te verspillen. Europa energie-efficiënt maken is reeds lang een
EU-doelstelling; staatshoofden en regeringsleiders van de EU hebben hieraan
herhaaldelijk steun betuigd. In 2007 heeft de Europese Raad ambitieuze
doelstellingen voor 2020 betreffende energie en het klimaat goedgekeurd:
20 % minder broeikasgassen, 20 % van de energie uit hernieuwbare
bronnen en 20 % efficiënter gebruik van energie[1]. Deze doelstellingen werden opnieuw bevestigd
in Europa 2020-strategie[2]
die wordt onderschreven door de Europese instellingen, de lidstaten en de
sociale partners, die allemaal een bijdrage leveren om ervoor te zorgen dat in
de EU de nodige maatregelen worden genomen om de Europa 2020-doelstellingen te
verwezenlijken. Voorspellingen uit 2010[3] wezen erop dat de
EU-doelstelling inzake energie-efficiëntie voor 2020 niet zou worden behaald en
dat er derhalve nieuwe maatregelen op Europees en nationaal niveau nodig waren.
Om dit probleem aan te pakken, heeft de Commissie in 2011 een voorstel voor een
richtlijn energie-efficiëntie gedaan. Het voorstel bouwde voort op de ervaring
die op diverse gebieden was opgedaan, met name wat betreft de energieprestaties
van gebouwen, energiediensten en warmtekrachtkoppeling. Voor al deze gebieden
geldt dat de energie-efficiëntie aanzienlijk kan worden verbeterd. Het voorstel
is er derhalve op gebaseerd dat het grootste deel van de vereiste
energiebesparing kan worden verwezenlijkt door de efficiëntie van het
energieverbruik te verbeteren (d.w.z. minder energieverbruik voor een
gelijkwaardig niveau van economische activiteit of diensten). Het algehele doel
van het voorstel was een significante bijdrage te leveren aan het behalen van
de EU-doelstelling inzake energie-efficiëntie voor 2020 en een
gemeenschappelijk kader te scheppen om energie-efficiëntie in de Unie ook na
2020 te bevorderen. De twee medewetgevers hebben het voorstel voor de richtlijn
energie-efficiëntie uiteindelijk op 25 oktober 2012 aangenomen als
Richtlijn 2012/27/EU[4]. 2. De richtlijn
energie-efficiëntie De richtlijn energie-efficiëntie (de
"REE") is op 14 november 2012 in het Publicatieblad bekendgemaakt en
op 4 december 2012 in werking getreden. De lidstaten moeten deze richtlijn
uiterlijk op 5 juni 2014 omzetten in nationaal recht (behalve een aantal
bepalingen waarvoor een andere omzettingsdatum geldt[5]). De REE behelst wettelijk bindende maatregelen
waarmee de inspanningen van de lidstaten worden versterkt om energie
efficiënter te gebruiken in alle stadia van de energieketen, van de
transformatie van energie en de distributie ervan tot het eindverbruik. De belangrijkste
vereisten van de richtlijn, wat het toekomstige energiebeleid betreft, zijn
hieronder in het kort beschreven. Ten eerste wordt de in het kader van de Europa
2020-strategie door de lidstaten aangegane politieke verbintenis versterkt,
doordat de REE de EU-doelstelling inzake energie-efficiëntie voor het eerst
duidelijk als volgt vastlegt en kwantificeert: ''het energieverbruik van de
Unie mag in 2020 niet meer bedragen dan 1 474 Mtoe[6] primaire energie of niet
meer dan 1 078 Mtoe finale energie''[7].
Door de toetreding van Kroatië op 1 juli 2013 zijn deze doelstellingen
bijgesteld tot ''niet meer dan 1 483 Mtoe primaire energie of niet meer
dan 1 086 Mtoe finale energie". De volledige en correcte tenuitvoerlegging van
de REE zal een belangrijke rol spelen bij het behalen van de EU-doelstelling
van 20 % efficiënter gebruik van energie in 2020 en, zoals uiteengezet in
het groenboek COM (2013) 169 final, een bijdrage leveren aan het EU-kader voor
het klimaat- en energiebeleid voor 2030. De beoordeling van de vooruitgang op
weg naar de door de lidstaten in overeenstemming met artikel 3 van de REE
vastgelegde nationale indicatieve energie-efficiëntiestreefcijfers zal een
bijdrage leveren aan de discussie over de geschikte types doelstelling voor
2030 en het niveau daarvan. De REE stelt de lidstaten ook verplicht om
nationale indicatieve energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 vast te
leggen, die kunnen worden gebaseerd op verschillende indicatoren (verbruik van
primaire of finale energie dan wel besparingen van primaire of finale energie
dan wel energie-intensiteit). De lidstaten moesten uiterlijk op 30 april 2013
aan de Commissie kennisgeven van deze streefcijfers en de weerslag daarvan in
het verbruik van primaire en finale energie in 2020, hetzij als onderdeel van
de nationale hervormingsprogramma's, hetzij in een afzonderlijke mededeling[8]. Deze informatie is een van de elementen die in
het kader van het Europees semester[9]
worden geëvalueerd teneinde de verwezenlijking van de algemene EU-doelstelling tegen
2020 alsmede de mate waarin de individuele inspanningen voldoen aan de
gemeenschappelijke doelstelling te beoordelen. Alle lidstaten hebben hun
nationale indicatieve streefcijfers doorgegeven, maar twee lidstaten hebben
daarbij nog niet gebruikgemaakt van het op grond van de richtlijn verplichte
formaat. Als de nationale indicatieve energie-efficiëntiestreefcijfers bij
elkaar worden beschouwd, blijkt dat de lidstaten tegen 2020 slechts streven
naar een primaire-energiebesparing van 16,4 % en een finale-energiebesparing
van 17,7 %, en dat zij derhalve niet voldoen aan de 20 % van de
algehele EU-doelstelling[10].
Werkelijk betrouwbare cijfers kunnen echter pas worden gegeven als er een
diepgaande evaluatie wordt verricht, waarbij rekening wordt gehouden met de
streefcijfers van alle lidstaten, de resultaten van alle energiemodellen en de
verdere beleidsinstrumenten die momenteel worden ontwikkeld. Overeenkomstig
artikel 3, lid 2, en artikel 24, lid 7, van de REE moet de Commissie haar
beoordeling van de bereikte vooruitgang in de richting van het doel van
20 % meer energie-efficiëntie in 2020 uiterlijk op 30 juni 2014 bij het
Europees Parlement en de Raad indienen. Bovendien zijn de lidstaten op grond van de
richtlijn verplicht om uiterlijk op 30 april 2014 hun strategieën voor de
renovatie van gebouwen te bepalen en bekend te maken. Deze verplichting is
cruciaal, omdat bijna 40 % van het finale-energieverbruik plaatsvindt in
huizen, kantoren van de publieke en de private sector, winkels en andere gebouwen.
Gebouwen van de publieke sector moeten het goede voorbeeld geven: 3 % van
de gebouwen die eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid
moeten elk jaar worden gerenoveerd, zodat deze voldoen aan de door de lidstaat
in het kader van de richtlijn energieprestatie van gebouwen gestelde eisen[11]. De leidende rol van de
publieke sector wordt ook erkend in de bepalingen van de REE betreffende
overheidsopdrachten op grond waarvan de centrale overheid onder bepaalde
omstandigheden verplicht is de meest energie-efficiënte producten, diensten en
gebouwen aan te kopen. De lidstaten moeten waarborgen dat er in de
periode 2014-2020 een bepaalde mate van energiebesparing bij de eindverbruiker
wordt bereikt door een regeling inzake energie-efficiëntieverplichtingen of
alternatieve beleidsmaatregelen in te voeren. Ook het energiebesparingspotentieel van alle
categorieën en soorten ondernemingen wordt erkend. Zij worden aangemoedigd
energie-audits uit te voeren; alle ondernemingen die geen kleine of middelgrote
onderneming (kmo) zijn, moeten deze zelfs verplicht om de vier jaar uitvoeren.
De lidstaten wordt verzocht programma's uit te werken die de kmo's aanmoedigen
om energie-audits te laten uitvoeren en die de huishoudens meer besef
bijbrengen van de voordelen van dergelijke audits. Bij energie-audits kunnen er
mogelijkheden voor energiebesparing worden bepaald, op basis waarvan er een
markt voor energiediensten tot ontwikkeling kan komen. Informatie over het energieverbruik is van
cruciaal belang om ervoor te zorgen dat de consumenten weloverwogen keuzes over
energievoorziening en -gebruik kunnen maken. De richtlijn omvat derhalve
gedetailleerde eisen op het gebied van meting en facturering voor eindafnemers. Rond de 30 % van de primaire energie van
de EU wordt gebruikt door de energiesector, voornamelijk voor het omzetten van
energie in elektriciteit en warmte voor distributie. De richtlijn is er
derhalve op gericht de efficiëntie van netwerken en infrastructuur te
maximaliseren en vraagrespons mogelijk te maken; verder wordt de toename van
het gebruik van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling alsmede stadsverwarming en
-koeling verplicht en aangemoedigd. Energie-efficiëntie is een van de meest
kosteneffectieve manieren om de energievoorzieningszekerheid te versterken en
de uitstoot van broeikasgassen en andere verontreinigende stoffen terug te
dringen. Het energiesysteem en de maatschappij als geheel moeten aanzienlijk
energie-efficiënter worden. Het verbeteren van de energie-efficiëntie is een
prioriteit in alle in het Energiestappenplan 2050 vastgelegde
ontkolingsscenario's; in de onderhavige context moet de nadruk daarom eveneens
op energie-efficiëntie liggen. Uit een analyse van tendensen in belangrijke
indicatoren blijkt dat de EU haar doelstelling in 2020 kan behalen als er sterk
beleid op het gebied van energie-efficiëntie wordt gevoerd en de REE volledig
ten uitvoer wordt gelegd. Als dat doel wordt bereikt, zouden de energiekosten
voor de Europese huishoudens en het bedrijfsleven tot 2020 jaarlijks rond de 38
miljard euro lager liggen, zou de behoefte aan investeringen in
energie-opwekking en -distributie jaarlijks rond de zes miljard euro lager
liggen en zou er ongeveer 24 miljard euro worden geïnvesteerd in de renovatie
van woningen en kantoren, hetgeen tot concurrentievoordelen voor het
bedrijfsleven leidt en werkgelegenheid op lokaal niveau schept. 3. Werkdocumenten van de
diensten van de Commissie met meer gedetailleerde richtsnoeren over de
REE-bepalingen Het merendeel van de REE-bepalingen moet
uiterlijk op 5 juni 2014 in nationaal recht zijn omgezet. Overeenkomstig
artikel 7 moeten de lidstaten de beleidsmaatregelen die zij voornemens zijn
vast te stellen uiterlijk op 5 december 2013 aan de Commissie meedelen. Als de
lidstaten gebruikmaken van de alternatieve benadering overeenkomstig artikel 5,
lid 6, en van uitzonderingen op de eisen van artikel 14, lid 5, moeten zij de
Commissie daarvan uiterlijk op 31 december 2013 op de hoogte brengen. Aangezien er voor energie-efficiëntie talrijke
kleinschalige acties nodig zijn, omvat de richtlijn energie-efficiëntie
ingewikkelde, gedetailleerde en dikwijls zeer technische bepalingen. De
Commissie hecht belang aan nauwe samenwerking met de lidstaten bij het omzetten
en de doeltreffende uitvoering van de richtlijn en heeft daartoe zeven
werkdocumenten van de diensten van de Commissie opgesteld waarin nauwkeuriger
wordt uiteengezet hoe sommige bepalingen volgens de diensten van de Commissie
dienen te worden geïnterpreteerd en hoe deze het best kunnen worden toegepast.
Deze werkdocumenten wijzigen de rechtsgevolgen van de richtlijn niet en doen
geen afbreuk aan de bindende interpretatie ervan door het Hof van Justitie. De
thema's uit de richtlijn die in de documenten aan bod komen, zijn juridisch
gezien ingewikkeld, zijn moeilijk om te zetten en kunnen veel invloed op de
energie-efficiëntie hebben. Zij gaan in op de artikelen 5 tot en met 11, 14 en
15 van de REE die betrekking hebben op bepalingen inzake
centrale-overheidsgebouwen, overheidsopdrachten, verplichtingen en alternatieven
op het gebied van energie-efficiëntie, energie-audits, meting en facturering,
warmtekrachtkoppeling en netwerken alsmede vraagrespons. Er moet worden
opgemerkt er in de REE minimumvereisten zijn vastgelegd en dat de lidstaten
overeenkomstig artikel 1, lid 2, verdergaande maatregelen kunnen treffen, voor
zover die verenigbaar zijn met het Unierecht. De gedetailleerde werkdocumenten zijn
gekoppeld aan deze mededeling en hieronder wordt een samenvatting van de
belangrijkste zaken gegeven. Aangezien voor de volledige omzetting van de
REE in nationale wetgeving langetermijnplanning nodig is, publiceert de
Commissie deze mededeling en de bijbehorende werkdocumenten voordat de
omzettingstermijn van de richtlijn is verstreken. 3.1. Richtsnoeren betreffende
artikel 5 (voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties) Op grond van artikel 5 zijn de lidstaten
verplicht elk jaar 3 % van de totale vloeroppervlakte van gebouwen die
eigendom zijn van en gebruikt worden door de centrale overheid en die niet
voldoen aan de minimumeisen inzake energieprestaties zoals vastgelegd op grond
van Richtlijn 2010/31/EU (richtlijn energieprestatie van gebouwen gestelde) te
renoveren, zodat deze ten minste de efficiëntieniveaus bereiken die zij voor de
toepassing van die richtlijn hebben vastgelegd. De lidstaten moeten uiterlijk
op 31 december 2013 een inventaris van de betrokken centrale-overheidsgebouwen
opstellen en publiek beschikbaar stellen. Indien een lidstaat meer dan 3 %
van de totale vloeroppervlakte van centrale-overheidsgebouwen renoveert, mag
hij dat meetellen in een van de drie voorgaande of volgende jaren. In plaats
van de verplichting om 3 % van de vloeroppervlakte van
centrale-overheidsgebouwen te renoveren, kunnen de lidstaten andere kostenefficiënte
maatregelen treffen waarmee zij in hun centrale-overheidsgebouwen ten minste
een gelijkwaardig energiebesparingsniveau bereiken. De bij een alternatieve
benadering vereiste totale energiebesparing is cumulatief, hetgeen betekent dat
de lidstaten verplicht zijn de som van de jaarlijkse energiebesparingen
gedurende de gehele periode van 2014 tot 2020 te behalen, ongeacht de
besparingen die in elk individueel jaar tijdens deze periode worden behaald. De
lidstaten mogen ramingen gebruiken om het vereiste besparingsniveau te bepalen.
Voor het bepalen van de reikwijdte van de
verplichting op grond van artikel 5 is de definitie van "centrale
overheid" in artikel 2, lid 9, van de REE essentieel. "Centrale
overheid" betekent "alle bestuursinstellingen waarvan de bevoegdheid
zich over het gehele grondgebied van een lidstaat uitstrekt". Voor de
definitie kunnen de lidstaten daarnaast te rade gaan bij bijlage IV bij de
richtlijn inzake overheidsopdrachten[12],
die een lijst omvat met centrale-overheidsinstanties in alle lidstaten, en bij
de definitie van "centrale overheid" in de richtsnoeren bij
Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad betreffende de toepassing van
het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten. Voor
lidstaten met een federale structuur is de laatste zin van overweging 17 van de
REE van belang. Het werkdocument over artikel 5 biedt
mogelijke criteria en referenties waarmee kan worden bepaald welke gebouwen
onder de werkingssfeer van de verplichting vallen. Hierin staan ook praktische voorbeelden
waarmee uiteen wordt gezet hoe de doelstelling van 3 % renovatie en de
verplichting bij de alternatieve benadering kan worden bepaald en behaald. 3.2. Richtsnoeren betreffende
artikel 6 (overheidsaankopen) In Richtlijn 2004/18/EG (richtlijn inzake
overheidsopdrachten) wordt het kader voor overheidsopdrachten vastgesteld; de
richtlijn is erop gericht te waarborgen dat beginselen als eerlijke
concurrentie en een optimale kosten-batenverhouding vanuit het gezichtspunt van
de belastingbetaler worden geëerbiedigd. Wat er wordt aangekocht, wordt echter
in specifieke wetgeving zoals de REE bepaald. Op grond van artikel 6 van de REE
zijn centrale overheden onder bepaalde voorwaarden verplicht om producten,
diensten en gebouwen te kopen met hoge energie-efficiëntieprestaties zoals
bepaald in EU-wetgevingshandelingen als de richtlijn energie-etikettering[13] en de aanvullende gedelegeerde
verordeningen daarbij, de richtlijn inzake ecologisch ontwerp[14] en de bijbehorende
uitvoeringsverordeningen, de richtlijn energieprestatie van gebouwen of het
Energy Star-programma. Bijlage III bij de REE omvat een lijst met vereisten
inzake de energie-efficiëntie die in deze EU-handelingen zijn gedefinieerd. In het werkdocument worden de desbetreffende
bepalingen van de in bijlage III genoemde EU-handelingen met betrekking
tot overheidsopdrachten nader verklaard. Ook in dit verband is de definitie van
"centrale overheid" doorslaggevend bij het bepalen van de
werkingssfeer van de verplichtingen inzake overheidsopdrachten. De verplichting inzake overheidsopdrachten
geldt onder het voorbehoud dat er aan criteria als rendabiliteit, technische
duurzaamheid alsmede duurzaamheid in bredere zin is voldaan. In het
werkdocument worden deze "voorwaarden" nader verklaard, bijvoorbeeld
wat betreft het verschil tussen kosteneffectiviteit over de levenscyclus en
economische haalbaarheid, en er worden omstandigheden genoemd waarin de
lidstaten deze kunnen toepassen. Bovendien worden er mogelijke criteria gegeven
op basis waarvan de lidstaten kunnen bepalen welke organen onder de
verplichtingen inzake openbare aanbesteding vallen. 3.3. Richtsnoeren betreffende
artikel 7 (verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie) De in artikel 7 genoemde maatregelen zijn goed
voor de helft van de energiebesparingen, waarnaar met de REE wordt gestreefd.
Een aantal bepalingen[15]
van dit ingewikkelde artikel moeten reeds worden toegepast voordat de
omzettingstermijn van de REE is verstreken. Op grond van dit artikel moeten de lidstaten
verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie opstellen of andere
beleidsmaatregelen treffen om voor een vastgelegde totale energiebesparing bij
de eindafnemers te zorgen. De energiebesparing die op grond van lid 9 met de
verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie en alternatieve maatregelen
moet worden behaald, moet ten minste overeenstemmen met nieuwe besparingen,
ieder jaar vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020, van 1,5 % van
de jaarlijkse energieverkoop per volume van alle energiedistributeurs of alle
detailhandelaars in energie, aan eindafnemers, gemiddeld genomen over de jaren
2010, 2011 en 2012. In het werkdocument wordt verklaard hoe deze verplichte, in
de periode 2014-2020 te behalen, totale nagestreefde nieuwe energiebesparing
moet worden berekend, en wordt verduidelijkt welke statistische variabelen er
kunnen worden gebruikt. Bovendien kunnen de lidstaten deze totale hoeveelheid
met maximaal 25 % terugbrengen door middel van vier specifieke
mogelijkheden: zij kunnen lagere energiebesparingspercentages gebruiken,
sectoren waarvoor het emissiehandelssysteem geldt gedeeltelijk of geheel
uitsluiten, bepaalde besparingen aan de voorzieningszijde meetellen of
energiebesparingen meetellen die voortkomen uit na 31 december 2008 getroffen
maatregelen die ook nog na 2020 effect hebben. In het werkdocument wordt
uiteengezet hoe de in artikel 7, lid 2, vervatte mogelijkheden kunnen worden
gebruikt. In het werkdocument worden voorbeelden gegeven
van de soorten beleidsmaatregelen en de energiebesparingen die deze opleveren
en die kunnen meetellen. Tevens wordt de aandacht gevestigd op de methoden en
beginselen die zijn vervat in bijlage V bij de REE die moeten worden toegepast
bij de berekening van energiebesparingen. Aangezien er "nieuwe" besparingen
worden vereist, kunnen de lidstaten niet alle maatregelen die zij op een
bepaald moment op het gebied van efficiënter eindverbruik van energie hebben
getroffen, meetellen bij de verplichtingen op grond van artikel 7. In het
werkdocument wordt uitgelegd dat energiebesparingen die zijn behaald op basis
van individuele acties in de verplichtingsperiode (dat wil zeggen van 1 januari
2014 tot en met 31 december 2020) meetellen, zelfs als de beleidsmaatregel
waaruit de acties voortkomen is goedgekeurd of ingevoerd vóór 1 januari 2014.
In het kader van de omzetting en tenuitvoerlegging moeten de lidstaten de
Commissie uiterlijk op 5 december 2013 in kennis stellen van de bijzonderheden
van de voorgenomen, voorgestelde of in wetgeving gedefinieerde methode voor de
uitvoering van de verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie alsmede van
de beleidsmaatregelen die zij voornemens zijn als alternatieve maatregelen te
nemen. Er moet aan worden herinnerd dat de lidstaten
verplicht zijn regels vast te stellen voor doeltreffende, evenredige en
afschrikkende sancties die van toepassing zijn bij niet-naleving van de op
grond van dit artikel (artikel 13 REE) bepaalde nationale bepalingen. 3.4. Richtsnoeren betreffende
artikel 8 (energie-audits en energiebeheersystemen) Artikel 8 legt twee belangrijke verplichtingen
op aan de lidstaten: het bevorderen van de toegang van eindafnemers tot
energie-audits en het waarborgen dat ondernemingen die geen kmo zijn ten minste
om de vier jaar een energie-audit ondergaan. De audits moeten kosteneffectief
zijn, worden uitgevoerd door gekwalificeerde/geaccrediteerde deskundigen en
worden gecontroleerd door onafhankelijke instanties. In de REE worden "kleine en middelgrote
ondernemingen" of "kmo's" gedefinieerd overeenkomstig
Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie; in het werkdocument worden de
elementen van de in de aanbeveling vastgelegde definitie nader verklaard
(minder dan 250 werknemers, de jaaromzet mag 50 miljoen EUR niet overschrijden
en/of het jaarlijkse balanstotaal mag niet meer bedragen dan 43 miljoen EUR).
Voor de definitie van "werknemers" geldt de nationale
arbeidswetgeving. In het werkdocument wordt uiteengezet dat overeenkomstig de
EU-definitie moet worden vastgesteld of een onderneming een partneronderneming
in een ander land heeft of is verbonden met een onderneming in een ander land.
Dit is het geval als een onderneming meer dan 25 % van het kapitaal of de
stemrechten van een andere onderneming bezit[16]
(of vice versa). Dan moet worden gekeken naar het totale aantal werknemers van
de partnerondernemingen of verbonden ondernemingen om te bepalen of de
ondernemingen kmo's zijn. Bij de praktische toepassing van deze
definitie moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met geconsolideerde
gegevens van elke onderneming, met inbegrip van ondernemingen in andere
lidstaten en buiten Europa, om een geharmoniseerde definitie en behandeling in
de hele EU te waarborgen. In het werkdocument worden voorbeelden gegeven van
hulpmiddelen waarmee kan worden bepaald welke ondernemingen verplicht
energie-audits moeten uitvoeren, waaronder registers van kmo's en openbare
registers waarin de grootte van ondernemingen is vermeld. Als gevolg daarvan kunnen kleine filialen in
een lidstaat verplicht zijn om de vier jaar een energie-audit uit te voeren,
omdat zij niet voldoen aan de definitie van kmo's en daardoor deel uitmaken van
de categorie grote ondernemingen. Dit dient niet te worden beschouwd als extra
last of als buitenproportioneel[17]:
enerzijds kunnen dergelijke ondernemingen energiebeheersystemen toepassen en op
basis daarvan worden vrijgesteld van de auditverplichting, of zij kunnen
regelingen treffen om het filiaal te helpen bij de audit, bijvoorbeeld met
behulp van interne deskundigen van de moedermaatschappij, en anderzijds is de
desbetreffende energie-audit waarschijnlijk beperkter wat betreft de
werkingssfeer en de kosten. In het werkdocument wordt de in artikel 8
bepaalde flexibiliteit betreffende de naleving van de auditverplichting nader
toegelicht. Hieruit volgt dat grote ondernemingen die een energie- of een
milieubeheersysteem toepassen, zijn vrijgesteld van de verplichting om de vier
jaar energie-audits uit te voeren. Grote ondernemingen die op vrijwillige basis
energie-audits uitvoeren (onder gepaste supervisie), worden geacht te voldoen
aan de verplichting regelmatig energie-audits uit voeren. Om hoogwaardige energie-audits en
energiebeheersystemen te waarborgen, moeten de lidstaten op basis van bijlage
VI van de REE minimumeisen voor energie-audits vastleggen. In het werkdocument
worden praktische voorbeelden gegeven met betrekking tot de mate van detail
waaraan een energie-audit moet voldoen. Verder wordt toegelicht hoe de
REE-auditsystemen zich verhouden tot de accreditatie en
conformiteitsbeoordeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008. Er moet aan worden herinnerd dat de lidstaten,
net als bij artikel 7, verplicht zijn regels vast te stellen met
betrekking tot sancties die worden toegepast bij niet-naleving van de
nationale, voor energie-audits geldende bepalingen. 3.5. Richtsnoeren betreffende de
artikelen 9 tot en met 11 (meting en informatie over facturering) Op grond van artikel 9 moeten eindafnemers van
elektriciteit, aardgas, stadsverwarming, stadskoeling en warm water tegen
concurrerende prijzen de beschikking krijgen over individuele meters die het
daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven en
informatie geven over de werkelijke tijd van het verbruik (voor zover dit
technisch mogelijk en financieel redelijk is). In de bepalingen van de REE
betreffende meting en facturering zijn enkele bepalingen van de vroegere
Richtlijn 2006/32/EG betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik
en energiediensten (waarvan de meeste op 5 juni 2014 door de REE worden
ingetrokken) overgenomen en doeltreffender gemaakt. Uiterlijk op 31 december
2016 dient er te zijn voldaan aan de verplichting ook individuele
verbruiksmeters voor eindgebruikers van verwarming en koeling te installeren in
appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen met een centrale
verwarmings-/koelingsbron of met levering vanuit een stadsverwarmingsnet of een
centrale bron die verschillende gebouwen bedient (voor zover dat technisch
haalbaar en kostenefficiënt is). Verder wordt toegelicht dat het op grond van
artikel 9 niet vereist is om slimme metersystemen in te voeren (aangezien dat
is geregeld in Richtlijn 2009/72/EG en Richtlijn 2009/73/EG die deel
uitmaken van het derde energiepakket), maar dat in lidstaten die slimme meting
invoeren op grond van artikel 9, lid 2, diverse verplichtingen gelden,
bijvoorbeeld dat van de slimme meters de hoeveelheid elektriciteit kan worden
afgelezen die bij de eindafnemer aan het net wordt geleverd. Verder wordt
toegelicht dat "eindafnemers" niet alleen personen zijn die de
energie gebruiken, maar ook personen of organisaties, zoals de vereniging van
eigenaars in een appartementencomplex, die collectief energie inkopen. Op grond
van artikel 10 moet aan eindafnemers met traditionele individuele meters
gewoonlijk ten minste om de zes maanden worden meegedeeld hoeveel hun factuur
voor de in de laatste periode gebruikte energie zal bedragen. Op verzoek van de
eindafnemer of als hij heeft gekozen voor elektronische facturering dient dit
om de drie maanden te gebeuren. Indien er slimme elektriciteits-/gasmeters
beschikbaar zijn, hebben klanten op grond van artikel 10 het recht op
gedetailleerde informatie over hun energieverbruik op basis van hun huidige
leveringscontract gedurende de voorafgaande twee jaar en (behalve in
uitzonderingsgevallen) op een vergelijking met het verbruik van een gemiddelde
gebruiker. Op grond van artikel 11 hebben
eindafnemers het recht om kosteloos facturen en factureringsinformatie voor hun
energieverbruik te ontvangen. Er moet aan worden herinnerd dat de lidstaten
verplicht zijn regels vast te stellen voor doeltreffende, evenredige en
afschrikkende sancties die van toepassing zijn bij niet-naleving van de
nationale bepalingen die overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 11 zijn
vastgelegd (artikel 13 REE). 3.6. Richtsnoeren betreffende
artikel 14 (bevordering van de efficiëntie bij verwarming en koeling) Met artikel 14 wordt de werkingssfeer van
Richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling
uitgebreid en worden de materiële bepalingen ervan vervangen. De richtsnoeren
hebben alleen betrekking op nieuwe aspecten die in het kader van de REE worden
ingevoerd. De lidstaten zijn verplicht een uitgebreide
beoordeling te maken van het kosteneffectieve potentieel voor de toepassing van
hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en doeltreffende efficiënte
stadsverwarming en -koeling, waarbij rekening wordt gehouden met de
klimaatomstandigheden, de economische haalbaarheid en de technische
geschiktheid. De Commissie moet uiterlijk op 31 december 2015 van deze
beoordeling op de hoogte worden gesteld. Op basis van het geconstateerde
potentieel moeten de lidstaten maatregelen nemen om het kosteneffectieve
potentieel van de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en
doeltreffende efficiënte stadsverwarming en -koeling te verwezenlijken. De
beoordeling door de lidstaten moet informatie omvatten over de strategieën,
beleidslijnen en maatregelen die kunnen worden genomen om voor 2020,
respectievelijk 2030 het potentieel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling te
verwezenlijken. Voor installaties voor elektriciteitsopwekking en industriële
installaties met een vermogen van meer dan 20 MW moet er een
kosten-batenanalyse worden uitgevoerd inzake de haalbaarheid van
warmtekrachtkoppeling, terugwinning van afvalwarmte of aansluiting op een
stadsverwarmingsnetwerk, wanneer deze installaties worden gebouwd of ingrijpend
worden gerenoveerd. Bij het verlenen van vergunningen voor deze installaties
dient rekening te worden gehouden met de resultaten van de kosten-batenanalyse.
Het werkdocument omvat een gedetailleerde
toelichting betreffende de vereisten waaraan de inhoud van de uitgebreide
beoordeling en de methode voor de kosten-batenanalyse moeten voldoen en
betreffende eventuele vrijstellingen van de verplichtingen voor installaties. 3.7. Richtsnoeren betreffende
artikel 15 (omzetting, transport en distributie van energie) Op grond van artikel 15 zijn de lidstaten
verplicht te waarborgen dat de nationale reguleringsinstanties voor energie, de
transmissiesysteembeheerders en de distributiesysteembeheerders het
energie-efficiëntiepotentieel van slimme netwerken optimaal benutten alsmede de
energie-efficiëntie van het ontwerp en beheer van de gas- en
elektriciteits-infrastructuur beoordelen en verbeteren. Tevens dienen zij te
waarborgen dat tarieven en reguleringen aan specifieke criteria inzake
energie-efficiëntie voldoen en dat deze de vraagrespons niet belemmeren.
Uiterlijk op 30 juni 2015 moeten de lidstaten het potentieel voor
energie-efficiëntie van hun gas- en elektriciteitsinfrastructuur beoordelen en
concrete maatregelen vaststellen om de energie-efficiëntie in de
netwerkinfrastructuur te verbeteren. Het artikel voorziet in toegangs- en
dispatchingprioriteiten voor warmtekracht en kent evenveel waarde toe aan
vraagzijdemiddelen, en met name aan vraagrespons, als aan aanbod wat betreft de
deelname op groothandels- en kleinhandelsmarkten. Met name wordt bevorderd dat
vraagrespons toegang krijgt tot en deelneemt aan de markten voor balancerings-,
reserve- en andere systeemdiensten; daarbij moeten er technische of
contractuele specificaties voor deelname worden opgesteld, met inbegrip van de
deelname van aggregators en andere dienstverleners op het gebied van
vraagrespons. 4. CONCLUSIE Energie-efficiëntie is een ingewikkeld
onderwerp en vergt veel van overheden. Op politiek vlak kan er een kloof
ontstaan tussen de toezeggingen door de lidstaten en de uitvoering. De
richtlijn energie-efficiëntie biedt een nieuwe overkoepelende wettelijke
structuur voor de doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie waarover
op Europees niveau overeenstemming is bereikt. Tot op heden is de bestaande
wetgeving inzake energie-efficiëntie slechts ten dele uitgevoerd. De REE
vervangt en versterkt twee richtlijnen inzake energie-efficiëntie
(Richtlijn 2004/8/EG inzake warmtekrachtkoppeling en
Richtlijn 2006/32/EG betreffende energiediensten) en staat in verbinding
met de verplichtingen die reeds zijn vastgelegd in Richtlijn 2009/125/EG
betreffende ecologisch ontwerp, Richtlijn 2010/30/EU betreffende
energie-etikettering en Richtlijn 2010/31/EU betreffende de
energieprestatie van gebouwen. Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 2 van deze
mededeling moet de Commissie verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en
de Raad in 2014 over de bereikte vooruitgang op weg naar het doel voor 2020 en
kan haar beoordeling indien nodig voorstellen voor verdere maatregelen
omvatten. Hopelijk helpen deze mededeling en de bijbehorende werkdocumenten de
lidstaten bij de omzetting en tenuitvoerlegging van de ambitieuze maatregelen
waarover zij overeenstemming hebben bereikt en die zijn vastgesteld in de
richtlijn energie-efficiëntie. [1] In tegenstelling tot de andere twee doelstellingen, is
de doelstelling over energie-efficiëntie niet opgenomen in een wettelijk
bindend instrument. [2] COM(2010) 2020 definitief. [3] Effectbeoordeling voor het energie-efficiëntieplan
(SEC/2011/277). [4] Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de
Raad betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG
(betreffende het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor
energiegerelateerde producten) en 2010/30/EU (betreffende de etikettering en
standaardinformatie voor producten) en houdende intrekking van de Richtlijnen
2004/8/EG (inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling) en 2006/32/EG
(betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten). [5] Zie artikel 28, lid 1. [6] Megaton olie-equivalent. [7] Bijgewerkte cijfers waarbij rekening is gehouden met de
toetreding van Kroatië tot de EU op 1 juli 2013. [8] Een lijst met de nationale streefcijfers en een
evaluatie is opgenomen in de mededeling van de Commissie (COM (2013) final xxx)
over "Algemene vooruitgang in de richting van de EU-doelstelling
betreffende energie-efficiëntie". [9] Met name in COM(2013) 350 final en het thematische
document betreffende EUROPE 2020 TARGETS: climate change and energy. [10] Bij de twee lidstaten die niet hebben gemeld hoe hun
doelstellingen in 2020 hun weerslag vinden in de primaire en finale energie
(Slovenië en Kroatië) zijn de gegevens over hun energieverbruik in 2010 als
grondslag voor de berekeningen gebruikt (http://ec.europa.eu/energy/efficiency/eed/reporting_en.htm). [11] Artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU. [12] Richtlijn 2004/18/EG. [13] Richtlijn 2010/30/EU. [14] Richtlijn 2009/125/EG. [15] Artikel 7, lid, 9 en bijlage V, lid 4; de lidstaten moeten
de beleidsmaatregelen die zij voornemens zijn vast te stellen uiterlijk op 5
december 2013 aan de Commissie meedelen. [16] In het algemeen zijn kmo's autonoom, aangezien zij
ofwel geheel onafhankelijk zijn ofwel een of meerdere
minderheidspartnerschappen (elk minder dan 25 %) met andere ondernemingen
hebben. Als dat aandeel tot hoogstens 50 % stijgt, worden de ondernemingen
als partnerondernemingen beschouwd. Boven die drempel gelden de
ondernemingen als verbonden ondernemingen. [17] Op grond van bijlage VI, punt d), moeten energie-audits
"proportioneel" zijn. Volgens het proportionaliteitsbeginsel moet
worden gecontroleerd of een wettelijke of bestuursrechtelijke maatregel dan wel
een wettelijk of bestuursrechtelijk middel proportioneel is en noodzakelijk is
om een bepaalde doelstelling te bereiken. Het Hof van Justitie pas het
proportionaliteitsbeginsel toe wanneer wettelijke maatregelen worden bezien in
het licht van particuliere belangen, individuele rechten en fundamentele
vrijheden.