This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012DC0055
WHITE PAPER An Agenda for Adequate, Safe and Sustainable Pensions
WITBOEK Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen
WITBOEK Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen
/* COM/2012/055 final */
WITBOEK Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen /* COM/2012/055 final */
WITBOEK Een agenda voor adequate, veilige en duurzame
pensioenen (Voor de EER relevante tekst)
1.
Inleiding
Een vergrijzende
bevolking vormt een grote uitdaging voor de pensioenstelsels in alle lidstaten.
Tenzij vrouwen en mannen, naarmate zij langer leven, ook langer aan het werk
blijven en meer sparen voor hun pensioen, kan de adequaatheid van de pensionen
niet worden gegarandeerd aangezien de vereiste toename van de uitgaven niet op
te brengen valt. Tot 2060 zal volgens de projecties de levensverwachting bij de
geboorte voor mannen stijgen met 7,9 jaar en voor vrouwen met 6,5 jaar,
vergeleken met 2010. En het probleem is niet ver weg – het staat voor de deur
nu de babyboomers met pensioen gaan en de beroepsbevolking van Europa begint te
krimpen. Dit wordt weerspiegeld in een jaarlijkse stijging van het aantal 60‑plussers
met circa twee miljoen, bijna dubbel zo hoog als in de late jaren 1990 en het
begin van de jaren 2000. Daarentegen zal het aantal mensen in de meest actieve
leeftijdsgroep (20‑59 jaar) de komende decennia elk jaar dalen (figuur 1). Figuur 1: Verandering in de bevolking ten
opzichte van het voorgaande jaar, EU-27, 1996-2061 Bron: Europop 2010 en
demo_pjangroup. De groei van de levensverwachting en de
pensionering van de babyboomers zullen tezamen verreikende economische en
budgettaire gevolgen in de EU hebben, die het economische groeipotentieel
zullen beperken en de overheidsfinanciën onder druk zullen zetten. Deze vooruitzichten worden verder verslechterd
door de huidige financiële en economische crisis. Trage economische groei,
begrotingstekorten en schuldenlast, financiële instabiliteit en lage
werkgelegenheid hebben het voor alle pensioenstelsels moeilijker gemaakt om hun
pensioenbeloften waar te maken. Omslagregelingen worden aangetast door een
dalende werkgelegenheid, met lagere pensioenbijdragen als gevolg.
Kapitaaldekkingsregelingen worden nadelig beïnvloed door de dalende waarden van
de activa en de lagere rendementen. Het is bijgevolg urgenter dan ooit om
omvattende strategieën te ontwikkelen en uit te voeren om de pensioenstelsels
aan de veranderende economische en demografische omstandigheden aan te passen.
De uitdagingen zijn massaal maar overkoombaar als het juiste beleid wordt
gevoerd. Hervormingen van de pensioenstelsels en pensioneringspraktijken zijn
van essentieel belang voor de verbetering van de groeivooruitzichten van Europa
en zij zijn in sommige landen dringend nodig als onderdeel van de huidige
acties om het vertrouwen in de overheidsfinanciën te herstellen. Aangezien de economieën en samenlevingen van
de lidstaten meer en meer geïntegreerd worden, heeft het welslagen of het
mislukken van het nationale pensioenbeleid en de nationale hervormingen steeds
sterkere repercussies over de nationale grenzen heen, met name in de
Economische en Monetaire Unie. Het centrale belang van de pensioenen voor het
sociale en economische succes van Europa en het toegenomen risico van
grensoverschrijdende neveneffecten van het nationale pensioenbeleid hebben tot
gevolg dat pensioenen steeds meer een punt van gemeenschappelijke zorg in de EU
worden. Het succes van de pensioenhervormingen in de lidstaten is immers een
zeer belangrijke beslissende factor voor de soepele werking van de Economische
en Monetaire Unie en zal van invloed zijn op het vermogen van de EU om twee van
de vijf streefdoelen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken, namelijk
de verhoging van de arbeidsparticipatie tot 75% en de vermindering van het
aantal mensen dat een armoederisico loopt met ten minste 20 miljoen. Het witboek weerspiegelt deze
gemeenschappelijke punten van zorg over de problemen in onze pensioenstelsels
en stelt een agenda vast om de pensioenen op de lange termijn adequaat en
duurzaam te maken door het creëren van de voorwaarden voor een hoog niveau van
arbeidsparticipatie onder vrouwen en mannen tijdens hun gehele arbeidsleven en
door het vergroten van de mogelijkheden om veilige aanvullende
pensioenspaarregelingen op te bouwen. Het stelt toekomstige beleidsoriëntaties
en initiatieven op Europees niveau voor, waarmee de EU de nationale
beleidsmakers kan steunen in hun inspanningen om de hervormingsbehoeften aan te
pakken, met name die welke in de jaarlijkse groeianalyses 2011 en 2012 worden
belicht en in de landenspecifieke aanbevelingen 2011 nader worden
gespecificeerd. Dit witboek weerspiegelt ook de resultaten van
de brede raadpleging die is gelanceerd door het Groenboek Naar adequate,
houdbare en zekere Europese pensioenstelsels[1].
Honderden belanghebbenden, alsook het Europees Parlement, het Europees
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben op dit
groenboek gereageerd en hun verwachtingen geuit over de pensioenkwesties die
volgens hen op EU-niveau op omvattende en gecoördineerde wijze moeten worden
behandeld.
2.
De huidige pensioenuitdagingen
De duurzaamheid en adequaatheid van de
pensioenstelsels hangt af van de mate waarin zij worden onderbouwd door
bijdragen, belastingen en spaargeld van mensen die werken.
Financieringsregelingen, pensioenvoorwaarden en arbeidsmarktvoorwaarden moeten
zodanig worden afgestemd dat een evenwichtige relatie tussen bijdragen en
aanspraken en tussen het aantal actief werkende bijdragebetalers en het aantal
gepensioneerde begunstigden tot stand kan worden gebracht.
2.1.
Veilig stellen van de financiële duurzaamheid van
de pensioenstelsels
Pensioenen vertegenwoordigen een zeer groot en
stijgend deel van de overheidsuitgaven: gemiddeld meer dan 10% van het bbp
vandaag, mogelijk stijgend tot 12,5% in 2060 in de EU in haar geheel[2]. Maar met uitgaven voor overheidspensioenen die momenteel variëren van
6% van het bbp in Ierland tot 15% in Italië, bevinden de landen zich in vrij
verschillende situaties, hoewel zij met soortgelijke demografische uitdagingen
worden geconfronteerd. Het laatste decennium is aanzienlijke
vooruitgang geboekt op het gebied van de hervorming van de pensioenregelingen.
De meeste lidstaten hebben hun pensioenstelsels aangepast om een duurzamere
basis te vormen en het hoofd te kunnen bieden aan de demografische
veranderingen. Dit is uitgevoerd aan de hand van hervormingen om de parameters
van de stelsels in overeenstemming te brengen met duurzame overheidsfinanciën
of aan de hand van structurele hervormingen zoals de omschakeling van
regelingen met vaste uitkeringen naar regelingen met vaste bijdragen of de
oprichting van pijlers met verplichte kapitaaldekking. Verdere hervormingen zijn echter in veel
gevallen noodzakelijk en de financiële en economische crisis heeft het
moeilijker gemaakt om het hoofd te bieden aan de demografische veranderingen,
en het is nodig dat verdere zwakke punten in sommige pensioenstelsels worden
belicht. Daarom zullen in veel lidstaten aanpassingen van de uitgaven
onvermijdelijk zijn, tezamen met grotere inspannningen om de
arbeidsparticipatie en de productiviteit te vergroten. Een geloofwaardige
begrotingsstrategie moet streng worden toegepast in lijn met het
begrotingskader van het stabiliteits- en groeipact, rekening houdend met de
nettokosten van de uitvoering van een pensioenhervorming. Wat de uitdaging van de
vergrijzende bevolking betreft, heeft de Europese Raad van Stockholm in 2001
een driesporenstrategie vastgesteld: i) vermindering van de
overheidsschuld, ii) vergroting van de werkgelegenheid, met name voor oudere
werknemers, en van de productiviteit en iii) hervorming van de
socialezekerheidsstelsels. Recentelijk is de driesporenstrategie om de
uitdaging van de vergrijzende bevolking aan te pakken verder ontwikkeld in de
context van de algemene Europa 2020-strategie, en het Groenboek over pensioenen
van 2010 heeft een debat gelanceerd over de noodzaak van een omvattende aanpak
om te zorgen voor adequate, duurzame en veilige pensioeninkomens.
2.2.
Behoud van adequate pensioenuitkeringen
Pensioenen – meestal uit overheidsregelingen –
zijn de voornaamste bron van inkomsten van oudere Europeanen, die een
significant en groeiend deel van de EU-bevolking uitmaken (120 miljoen
mensen of 24%). Het basisdoel van de pensioenstelsels is immers adequate
pensioeninkomens te verschaffen en ouderen in staat te stellen om een
fatsoenlijke levensstandaard en economische onafhankelijkheid te genieten. De
pensioenen spelen trouwens ook een rol als automatische stabilisatoren.
Algemeen gezien is dit in de hele EU bereikt, hoewel belangrijke kloven blijven
bestaan. Mensen die ouder zijn dan 65 jaar hebben een inkomen van bijna 94% van
dat van het gemiddelde van de totale bevolking[3], maar
ongeveer 22% van de vrouwen ouder dan 75 jaar valt onder de armoederisicogrens[4]. Hoewel de recente hervormingen van de
overheidspensioenen de bescherming tegen armoede hebben verbeterd of
gehandhaafd, zullen de meeste van deze hervormingen in de toekomst leiden tot
lagere vervangingspercentages (pensioenen ten opzichte van de vorige inkomsten)
(figuur 2). Figuur 2: Geprojecteerde
verandering in de vervangingspercentages van wettelijke en aanvullende
pensioenregelingen tussen 2008 en 2048 (in pp.) Bron: Studie van de
indicatorensubgroep (ISG) van het Comité voor sociale bescherming naar de
theoretische vervangingspercentages 2008-2048. De verwachte verlaging van de vervangingspercentages is echter
gebaseerd op de veronderstelling dat de pensioenleeftijd ongewijzigd blijft.
Werken tot op hogere leeftijd kan het toekomstige niveau van de
vervangingspercentages helpen handhaven of zelfs verhogen. Dit effect wordt
geïllustreerd in figuur 3, die de bruto-vervangingspercentages voor mensen die
thans met 65 na een loopbaan van 40 jaar met pensioen gaan, vergelijkt met de
vervangingspercentages voor mensen die in de toekomst op hogere leeftijd met
pensioen gaan (met 67, na een loopbaan van 42 jaar, waarbij verondersteld wordt
dat alle andere elementen gelijk blijven) (figuur 3). Figuur 3:
Geprojecteerd effect van langer werken op veranderingen in de
vervangingspercentages tussen 2008 en 2048 Bron: ISG-studie naar
de theoretische vervangingspercentages 2008-2048. Aanvullende pensioenspaarregelingen kunnen ook
helpen om in de toekomst adequate vervangingspercentages te garanderen[5]. Sommige landen hebben maatregelen ingevoerd om, wat de pensioenen
betreft, hun publieke omslagregelingen aan te vullen met particuliere
kapitaaldekkingsregelingen, maar er is nog veel ruimte voor de ontwikkeling van
aanvullende pensioenspaarregelingen in veel lidstaten. Dit vereist echter dat
de particuliere kapitaaldekkingsregelingen veiliger en kosteneffectiever
worden, alsook compatibeler met flexibele arbeidsmarkten en mobiliteit. In sommige landen heeft de crisis duidelijk
aangetoond dat het vermogen van kapitaaldekkingsregelingen om de risico's te
beperken en schokken op te vangen moet worden verbeterd. De recessie en de
daaropvolgende verslechtering van de overheidsfinanciën hebben ook sommige
zwakke punten aan het licht gebracht wat betreft de wijze waarop sommige
lidstaten hebben getracht verplichte particuliere pensioenregelingen op te
zetten.
2.3.
Vergroting van de arbeidsmarktparticipatie van
vrouwen en oudere werknemers
De vergrijzingsuitdaging wordt vaak
geïllustreerd met de verdubbeling van de ouderenafhankelijkheidsratio
(bevolking 65+ ten opzichte van de bevolking 15-64) van 26% in 2010 tot 50% in
2050. Het echte probleem is echter de economische-afhankelijkheidsratio,
omschreven als de werklozen en gepensioneerden als percentage van de
werkenden. Als Europa het werkgelegenheidsdoel van de Europa
2020-strategie, namelijk een arbeidsparticipatie van 75% in de leeftijdsgroep
20-64 jaar, realiseert en in de periode 2020‑2050 verdere vooruitgang wordt
geboekt, zal de economische-afhankelijkheidsratio slechts stijgen van het
huidige niveau van 65% tot 79% in 2050[6]. Veel landen hebben nog aanzienlijke ruimte
voor de verbetering van de toekomstige adequaatheid en duurzaamheid van hun
pensioenstelsels door het vergroten van de arbeidsparticipatie, en dit niet
alleen in de hogere leeftijdsgroepen maar ook in groepen met een lagere arbeidsparticipatie
zoals vrouwen, migranten en jongeren. Het bereiken van het EU-streefdoel voor
werkgelegenheid of het evenaren van de best presterende landen zou de effecten
van de vergrijzing van de bevolking op het gewicht van de pensioenen in bbp bijna
kunnen neutraliseren. De pensioenstelsels beïnvloeden de
pensioneringspatronen en aldus het arbeidsaanbod en de
economische-afhankelijkheidsratio. Sleutelparameters zijn de normale
pensioengerechtigde leeftijd en de leeftijd voor vervroegd pensioen. Thans
zijn de mensen circa een derde van hun volwassen leven met pensioen en bij
ongewijzigd beleid zou dit aandeel toenemen in lijn met de toekomstige stijging
van de levensverwachting. Bovendien leidden vervroegde-uittredingstrajecten
ertoe dat de arbeidsparticipatie van oudere werknemers (55-64 jaar) in 2010 in
de EU onder 50% lag. Maar achter dit totaalcijfer voor de EU gaan
grote verschillen tussen de lidstaten schuil, variërend van 30,2% in Malta tot
70,5% in Zweden (zie figuur 4). De arbeidsparticipatie van oudere vrouwen
(38,6%) ligt ook aanzienlijk onder die van mannen (54,6%). De trend naar meer vervroegde uittreding van
de laatste decennia is echter omgebogen. De arbeidsparticipatie
in de leeftijdsgroep van 55-64 jaar is in de EU-27 gestegen van 37,5% in 2001
tot 46,3% in 2010. Bovendien kunnen de reeds in bepaalde
lidstaten goedgekeurde pensioenhervormingen, die vaak gefaseerd zullen worden
ingevoerd, leiden tot een aanzienlijke toename van de arbeidsparticipatie van
oudere werknemers. Maar er moet nog meer worden gedaan. De arbeidsparticipatie
is thans nog te laag in de leeftijdsgroepen juist onder de pensioenleeftijd en
de vooruitgang is te beperkt. Een vaste pensioenleeftijd in combinatie met
gemakkelijke vervroegde-uittredingsopties zal steeds grotere onevenwichtigheden
creëren tussen werkjaren en pensioenjaren. De hervorming van de
pensioenstelsels om de arbeidsparticipatie te vergroten zal van cruciaal belang
zijn voor de versterking van de economische groei en voor het leggen van een
stevig fundament voor duurzame en adequate pensioenen. Het succes van hervormingen, gericht op de
verhoging van de pensioengerechtigde leeftijden (inclusief de geleidelijke
afschaffing van vervroegde-uittredingsregelingen), hangt echter af van betere
mogelijkheden voor oudere vrouwen en mannen om op de arbeidsmarkt te blijven.
Dit omvat de aanpassing van de werkplekken en de werkorganisatie, de
bevordering van een leven lang leren, kosteneffectieve beleidsmaatregelen om
werk, privé- en gezinsleven te combineren, maatregelen ter ondersteuning van
gezond ouder worden en bestrijding van genderongelijkheden en
leeftijdsdiscriminatie. Bovendien zal de politieke aanvaarding van dergelijke
hervormingen afhangen van het feit of zij als eerlijk worden gepercipieerd. Dit
vereist dat rekening wordt gehouden met het feit dat de bekwaamheid om te
werken – en werk te vinden – aanzienlijk van persoon tot persoon verschilt en
dat de levensverwachting en de gezondheidsstatus op de leeftijd van 60 of op de
leeftijd van 65 jaar over het algemeen lager zijn bij manuele werknemers die
vroeg zijn begonnen te werken. Figuur 4:
Arbeidsparticipatie bij oudere werknemers (55-64 jaar) in de lidstaten van de
EU in 2010 Bron: ESTAT
2.4.
De rol van de lidstaten en de EU op het gebied van
pensioenen
De lidstaten zijn in de eerste plaats
verantwoordelijk voor het opzetten van hun pensioenstelsels naargelang hun
omstandigheden. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt
echter dat de EU het optreden van de lidstaten op het gebied van de sociale
bescherming ondersteunt en aanvult (artikel 153) en rekening houdt met een
adequate sociale bescherming bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid
(artikel 9). Veel bevoegdheden en beleidsinitiatieven van
de EU zijn van invloed op de nationale pensioenstelsels en het nationale
pensioenbeleid. Tot nu toe heeft de EU zeer specifieke kwesties in verband met
pensioenen op een enigszins versnipperde wijze behandeld, zoals het slechten
van obstakels voor het vrij verkeer van personen, de vaststelling van de wijze
waarop particuliere pensioenverstrekkers kunnen profiteren van de interne
markt, bevordering van gendergelijkheid, bestrijding van discriminatie en
monitoring van de duurzaamheid van de overheidsfinanciën. Gezien de omvang en
het onderling gerelateerde karakter van de macro-economische, sociale en
werkgelegenheidsuitdagingen in verband met pensioenen is het nodig dat een meer
omvattende aanpak wordt gevolgd. De EU beschikt over een breed scala aan
beleidsinstrumenten om de lidstaten te steunen bij de totstandbrenging van
adequate pensioenen op duurzame basis. In het Groenboek over pensioenen van 2010
heeft de Commissie onderstreept dat het belangrijk is dat de pensioenkwesties
op holistische wijze worden benaderd en dat de synergieën op de verschillende
beleidsgebieden worden geoptimaliseerd. De Europa 2020-strategie en de
versterking van de economische governance op Europees niveau bieden een sterker
kader om de pensioenstelsels kritisch te bekijken. Er wordt erkend dat
pensioenen, die een vitale rol bij de ondersteuning van veel EU-burgers spelen,
ook een van de grootste uitgavenposten van de overheid zijn en daarom een punt
van gemeenschappelijke zorg voor de lidstaten vormen. Naast nauwe samenwerking
met de regeringen van de lidstaten (met name in het Comité voor sociale
bescherming (SPC), het Comité voor de economische politiek (EPC) en het Comité
voor de werkgelegenheid (EMCO)) is het van belang dat ervoor wordt gezorgd dat
andere, niet-gouvernementele belanghebbenden kunnen deelnemen aan de discussie
over hoe kan worden voorzien in adequate, duurzame en veilige pensioenen. Dit witboek respecteert de
verantwoordelijkheden van de lidstaten. Het wil de beleidsinstrumenten van de
EU aanwenden om de inspanningen voor de hervorming van de pensioenen in de
lidstaten beter te ondersteunen en stelt een reeks elkaar versterkende
initiatieven voor, variërend van wetgeving via financiële prikkels tot
beleidscoördinatie en monitoring van de vooruitgang bij de verwezenlijking van
gemeenschappelijke doelstellingen binnen het geïntegreerde en omvattende kader
van Europa 2020.
3.
De noodzaak van pensioenhervormingen
De uitdaging voor het pensioenbeleid bestaat
erin een stelsel op te zetten dat financieel duurzaam is zodat het basisdoel
van de pensioenstelsels, namelijk een adequaat pensioeninkomen verstrekken en
ouderen in staat stellen een fatsoenlijke levensstandaard en economische
onafhankelijkheid te genieten, kan worden bereikt. De jaarlijkse groeianalyses (AGS) van de Commissie voor 2011[7] en 2012[8] belichtten de sleuteloriëntaties voor pensioenhervormingen die
bijdragen aan de groeivriendelijke begrotingsconsolidatie en zullen zorgen voor
adequate en duurzame pensioenen. Om deze doelstellingen te bereiken hebben de
AGS de relevantie benadrukt van een betere balans tussen werkjaren en
pensioenjaren en van de bevordering van aanvullende pensioenspaarregelingen.
Meer specifiek heeft de Commissie aanbevolen om: a) de pensioenleeftijd te koppelen aan
de toename van de levensverwachting; b) de toegang tot vervroegde-pensioenregelingen
en andere vervroegde-uittredingstrajecten te beperken; c) langere arbeidslevens te
ondersteunen door het verschaffen van betere toegang tot een leven lang leren,
het aanpassen van de werkplekken aan meer diverse personeelsleden, het
ontwikkelen van arbeidsmogelijkheden voor oudere werknemers en het ondersteunen
van actief en gezond ouder worden; d) de pensioengerechtigde leeftijd van
mannen en vrouwen gelijk te trekken; en, e) de ontwikkeling van aanvullende
pensioenspaarregelingen te ondersteunen om het pensioeninkomen te vergroten. Het succesvol uitvoeren van de
pensioenhervormingen langs deze lijnen zal bijdragen tot het duurzamer maken
van de pensioenstelsels en daardoor de lidstaten helpen om hun burgers adequate
oudedagsinkomens te bieden, zelfs in een veel minder gunstige demografische
context. In verscheidene landen is in lijn met de
aanbevelingen van de jaarlijkse groeianalyses significante vooruitgang geboekt
bij de hervorming van de sociale zekerheid (meest recent in CZ, EL, ES en IT,
zie bijlage 3 voor recente pensioenhervormingen). Er is echter meer
beleidsactie nodig, en wel nu. De nodige bestanddelen van succesvolle
hervormingen overeenkomstig de AGS worden hieronder geschetst.
3.1.
Totstandbrenging van een goede balans tussen
werkjaren en pensioenjaren
3.1.1.
Koppeling van de pensioenleeftijd aan de toename
van de levensverwachting
De in juli 2011 goedgekeurde landenspecifieke
aanbevelingen over pensioenen leggen sterk de nadruk op de noodzaak van het
langer op de arbeidsmarkt houden van oudere werknemers, met name door de
verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de koppeling daarvan aan de
toename van de levensverwachting. In eerste instantie zou de verhoging van de
effectieve pensioenleeftijden in zekere mate de vroegere groei van de
levensverwachting compenseren, die niet als factor in de pensioenberekeningen
is gehanteerd. De koppeling van de pensioengerechtige leeftijd aan de
levensverwachting zou dan de balans tussen werkjaren en pensioenjaren kunnen
helpen stabiliseren. Dit is van groot belang voor de toekomstige duurzaamheid.
Simulaties in het duurzaamheidsverslag 2009 van de Commissie suggereren dat een
verhoging van de pensioenleeftijd in lijn met de toekomstige toename van de
levensverwachting zou kunnen leiden tot begrotingsbesparingen die meer dan de
helft van de geprojecteerde stijging van de pensioenuitgaven in de komende 50
jaar zouden vertegenwoordigen[9]. Sommige landen trachten een latere
pensionering te bereiken door het verhogen van de bijdragejaren die zijn
vereist voor een volledig pensioen of door het koppelen daarvan aan de hogere
levensverwachting (bv. CZ, EL, FR, IT). Andere koppelen het niveau van de
pensioenuitkeringen aan de gestegen levensverwachting (bv. PT), terwijl enkele
de uitkeringsniveaus binden aan de financiële balans van de pensioenregeling
(bv. DE, SE), die zal worden beïnvloed door de demografische veranderingen en
de stijging van de levensverwachting. De meeste lidstaten bieden mogelijkheden
om een hoger pensioen te ontvangen door langer te werken, wat hen in staat
stelt om de dalende waarde van de pensioenen op een bepaalde pensioenleeftijd
te compenseren, waardoor de adeqaatheid van hun pensioenen wordt behouden. Bij de verhoging van de effectieve
pensioenleeftijd gaat het niet om het uitspelen van de belangen van de jongeren
tegen die van de ouderen maar om het vinden van de juiste balans tussen deze
belangen. Actief blijven tijdens enkele van de extra levensjaren betekent niet
dat ouderen moeten afzien van hun welverdiende pensionering ten voordele van de
jongeren. Het betekent evenmin dat oudere werknemers banen blijven bezetten die
anders ter beschikking zouden staan van jongere werknemers. De lidstaten met de
hoogste werkgelegenheidspercentages voor oudere werknemers hebben immers ook
enkele van de laagste jeugdwerkloosheidscijfers. Op de langere termijn staat
het aantal banen niet vast maar hangt het met name af van het aanbod aan
geschoolde werknemers, dat een belangrijke aandrijver van economische groei is.
De toegenomen beschikbaarheid van ervaren oudere werknemers zal het
groeipotentieel van Europa versterken en aldus meer mogelijkheden en betere
levensomstandighden voor jongeren en ouderen creëren. Het bieden van betere
mogelijkheden aan mensen van alle leeftijden zal centraal staan in het Europees
Jaar 2012 voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties.
3.1.2.
Beperking van de toegang tot vervroegde
pensionering
Pensioenhervormingen, bedoeld om mensen langer
op de arbeidsmarkt te houden, moeten ook aandacht besteden aan het afschaffen
van onverantwoorde vervroegd-pensioenopties die van toepassing kunnen zijn op
alle werknemers of op specifieke beroepen. In sommige lidstaten stelt het wettelijke
pensioenstelsel mensen met volledige bijdrageperioden in staat om vóór de
standaard-pensioengerechtigde leeftijd met pensioen te gaan (bv. AT, BE en LU).
Daarom mogen de pensioenhervormingen niet alleen gericht zijn op de verhoging
van de pensioengerechtigde leeftijden, maar ook, indien relevant, op de lengte
van de bijdragenperioden, die ook de toenemende levensverwachting moet
weerspiegelen. Door rekening te houden met de bijdrageperioden (ook indien de
vereiste lengte daarvan toeneemt in lijn met de levensverwachting) kunnen de
pensioenstelsels een eerlijke behandeling bieden aan mensen die hun loopbaan
vroeg zijn begonnen (gewoonlijk ongeschoolde werknemers die vaak een lagere
levensverwachting en een slechte gezondheid hebben). De lidstaten hervormen hun
vervroegd-pensioenregelingen op verschillende wijzen. Werkgevers kunnen worden
verplicht om alle of ten minste een aanzienlijk deel van de kosten van
vervroegd-pensioenuitkeringen te dragen. Aan werknemers met bijzonder
zware of gevaarlijke banen kunnen alternatieven voor vervroegde pensionering
worden aangeboden, zoals arbeidsmobiliteit. In sommige lidstaten worden
de regels voor vervroegd pensioen aangescherpt – bijvoorbeeld door het
optrekken van de leeftijd om in aanmerking te komen voor vervroegde
pensionering. Sommige landen verlagen ook het niveau van de door speciale
regelingen verstrekte uitkeringen of beëindigen deze regelingen. Wanneer
vervroegd-pensioenopties worden afgeschaft, moet ervoor worden gezorgd dat de
betrokkenen in staat worden gesteld om langer te werken of, indien dit niet
mogelijk is, een passende inkomenszekerheid genieten.
3.1.3.
Ondersteuning van een langer arbeidsleven
De geleidelijke afschaffing van de
vervroegd-pensioenregelingen en de verhoging van de pensioengerechtigde
leeftijden moeten vergezeld gaan van maatregelen die mensen in staat stellen om
langer op de arbeidsmarkt te blijven via passende gezondheids-, werkplek- en
werkgelegenheidsmaatregelen. Bij ontstentenis daarvan zou het effect op de
overheidsfinanciën veel minder gunstig kunnen zijn als dergelijke op de
pensioenleeftijden gerichte hervormingen zouden leiden tot een stijging van het
aantal mensen dat een beroep doet op andere soorten uitkeringen (bv.
werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, sociale bijstand). Daarentegen zouden
besparingen voor de overheidsbegrotingen het gevolg kunnen zijn van het feit
dat oudere werknemers een kleiner pensioen ontvangen, als zij niet tot de
normale pensioenleeftijd kunnen blijven werken. Dit zou leiden tot een hoger
armoederisico bij ouderen. Een echte dialoog in de lidstaten, waaraan
regeringen, sociale partners en andere belanghebbenden deelnemen, om een
consensus te bereiken over beleidsmaatregelen die mogelijkheden creëren om
langer te werken en ook zorgen voor solidariteit met degenen die dat niet
kunnen, is van essentieel belang om de toekomstige adequaatheid en duurzaamheid
van de pensioenen te waarborgen. Het is ook belangrijk dat wordt uitgelegd dat,
als de levensverwachting toeneemt, langer werken niet impliceert dat mensen
minder lang een pensioen genieten. Een factor van groot belang is de gezondheidsstatus
van mensen die dicht bij hun pensioen staan, aangezien deze van invloed is op
de geschiktheid en de bereidheid van mensen om te blijven werken, wat gevolgen
heeft voor de arbeidsmarkt. Investeringen in de preventie van ziekten, de
bevordering van gezond en actief ouder worden en meer kosteneffectieve
gezondheidsstelsels zijn belangrijk voor het behoud en de maximalisering van
gezonde en productieve arbeidskrachten die langer kunnen blijven werken. Op
zijn beurt zal dit vervroegde pensionering wegens ziekte helpen verminderen,
bijdragen aan de verhoging van de arbeidsparticipatie van mensen die ouder zijn
dan 55 jaar en de druk op de pensioenen helpen verlichten. Verdere maatregelen omvatten de herziening van
ongegronde verplichte pensioenleeftijden, de bevordering van gezondheid en
veiligheid op het werk, de verschaffing van toegang tot een leven lang leren,
de aanpassing van de werkplekken aan de behoeften van oudere werknemers en de
ontwikkeling van mogelijkheden voor flexibele werkregelingen, bv. door het
combineren van deeltijdwerk met deeltijdpensioen. Er is ruimte voor de
ontwikkeling van "tweedeloopbaan"- en geschikte
"eindeloopbaan"-banen. Het wegnemen van de negatieve prikkels voor de
werkgelegenheid en langere arbeidslevens voor vrouwen en mannen in de
belastingvoordeel- en beloningssystemen zal ook belangrijk zijn. Gezien de
aanzienlijke verschillen in de arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen van
55-64 jaar moeten alle initiatieven bijzondere aandacht besteden aan de
genderaspecten van langere arbeidslevens en actief ouder worden, waaronder
maatregelen die de combinatie van werk- en zorgverantwoordelijkheden
vergemakkelijken en de genderkloven op het gebied van werkgelegenheid en lonen
verkleinen. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) kan een belangrijke rol spelen bij
de versterking van het vermogen van beleidsmakers, werkgevers en werknemers om
de barrières voor vrouwen en voor langere arbeidslevens te slechten en om de
voortgang te bewerkstelligen die nodig is om de inzetbaarheid van oudere
werknemers en werkneemsters te verbeteren.
3.1.4.
Het dichten van de pensioenkloven tussen mannen en
vrouwen
Dertien lidstaten hadden in 2009 nog lagere
pensioengerechtigde leeftijden voor vrouwen dan voor mannen. Op grond van de
huidige wetgeving zullen achttien lidstaten de pensioengerechtigde leeftijden
in 2020 gelijk hebben getrokken. Vijf lidstaten hebben plannen op de langere
termijn om de pensioenleeftijden gelijk te trekken en slechts vier van de 27 lidstaten
hebben geen wetgeving om dat te doen (zie bijlage 3 voor landenspecifieke
bijzonderheden). Het gelijkmaken van de pensioengerechtigde leeftijden voor
vrouwen en mannen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de vergroting van de
arbeidsparticipatie van oudere werknemers en bijdragen tot de verbetering van
het inkomen voor vrouwen en moet onverwijld worden doorgevoerd. De gelijkmaking van de pensioengerechtigde
leeftijden moet worden bekeken in de ruimere context van de genderongelijkheden
in de pensioenen, die het gevolg zijn van de verschillen tussen vrouwen en
mannen op het gebied van werkgelegenheid, lonen, bijdragen en
loopbaanonderbrekingen, en deeltijdarbeid voor zorgdoeleinden. Het voortbestaan
van deze genderongelijkheden op de arbeidsmarkt leidt tot lagere
pensioenaanspraken voor vrouwen. De bevordering van de adequaatheid en de
duurzaamheid van de pensioenen vereist daarom een mix van beleidsmaatregelen in
verband met pensioenen en werkgelegenheid om de genderverschillen in de
pensioeninkomens aan te pakken. Er zijn meer doeltreffende oplossingen nodig
die niet uitgaan van het bestaan van specifieke genderrollen, zoals
zorgkredieten die beschikbaar zijn voor zowel vrouwen als mannen en die de
duurzaamheid van de pensioenstelsels veilig stellen door de terugkeer naar de
arbeidsmarkt te vergemakkelijken. De aanpak van de genderongelijkheden door het
vergemakkelijken van de combinatie van werk en privéleven kan ook indirecte
voordelen op de lange termijn voor de pensioenstelsels hebben doordat het
gemakkelijker wordt gemaakt om een gezin te stichten, waardoor de
geboortecijfers omhoog gaan en de daling van de beroepsbevolking op de lange
termijn wordt verminderd.
3.2.
Ontwikkeling van aanvullende particuliere
pensioenspaarregelingen
Aanvullende pensioenspaarregelingen moeten een
grotere rol spelen bij het waarborgen van de toekomstige adequaatheid van de
pensioenen en daarom zullen de lidstaten middelen moeten vinden om de
kosteneffectiviteit, de veiligheid en de gelijke toegang tot aanvullende
pensioenregelingen te verbeteren. Belastingen en andere financiële prikkels,
alsook collectieve onderhandelingen spelen hier een belangrijke rol. Deze
instrumenten worden thans in de EU op zeer uiteenlopende wijze gebruikt, zodat
er aanzienlijke ruimte is om van elkaar te leren. De aanpak van de gendergelijkheidsaspecten
zal ook van cruciaal belang zijn om te vermijden dat de bestaande genderkloven
breder worden, aangezien vrouwen thans minder mogelijkheden hebben dan mannen
om aanvullende pensioenspaarrechten op te bouwen. De crisis heeft aangetoond dat kapitaaldekkingsregelingen
kwetsbaar zijn voor financiële crises en economische neergang. Zij heeft ook
benadrukt dat het nodig is dat het regelgevend kader en de opzet van de
pensioenregelingen worden herzien om de veiligheid van de particuliere
pensioenen te verbeteren. De EU beschikt over wetgevende bevoegdheden op dit
gebied en er bestaan reeds twee instrumenten: de richtlijn betreffende de
bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever[10] en de richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op
instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IORP)[11]. De
raadpleging over het groenboek heeft bevestigd dat de interne markt een
sleutelelement is voor de ondersteuning van de adequaatheid van de pensioenen
en de duurzaamheid van e overheidsfinanciën. Er bestaat een onbenut potentieel
voor het realiseren van verdere efficiencywinsten door schaalvoordelen,
risicospreiding en innovatie. De EU kan haar kader versterken om de
bedrijfspensioenen binnen het algemene pensioenstelsel van de lidstaten te
ondersteunen en bij te dragen tot de verlaging van de pensioenkosten. Daarom
zal de IORP-richtlijn worden herzien om de grensoverschrijdende activiteiten
van IORP's verder te vergemakkelijken en het toezicht daarop te moderniseren,
rekening houdend met de verschillende soorten IORP's in de lidstaten. Bovendien
is het nodig dat de kwaliteit van de financiële producten voor niet aan arbeid
gerelateerde individuele pensioenspaarregelingen, zoals derdepijlerregelingen
en andere financiële producten ter aanvulling van het inkomen van ouderen,
wordt verbeterd. De verbetering van de voorlichting en bescherming van de
consumenten is nodig om het vertrouwen van werknemers en beleggers in
financiële pensioenspaarproducten te vergroten. Een groter gebruik van aanvullende
pensioenregelingen kan ertoe leiden dat mensen die naar een ander land
verhuizen een aanzienlijk gedeelte van hun pensioenrechten verliezen. Hun
wettelijke socialezekerheidsaanspraken worden gegarandeerd door de EU-wetgeving
(met name Verordening (EG) nr. 883/2004[12]), maar
particuliere regelingen vallen buiten de werkingssfeer van deze verordening.
Het is daarom van belang dat maatregelen worden genomen die voorkomen dat
aanvullende pensioenregelingen obstakels worden voor de beroepsmobiliteit en de
flexibiliteit van de arbeidsmarkt, wat een directe bijdrage kan leveren aan de
vergroting van de economische groei in de EU, zonder negatieve gevolgen voor de
aanvullende pensioenregelingen. Het is niet alleen nodig dat burgers die in
een andere lidstaat werken hun opgebouwde grensoverschrijdende pensioenrechten
behouden. Zij moeten ook een duidelijk overzicht hebben van hun opgebouwde
pensioenrechten uit wettelijke en bedrijfspensioenregelingen. Dit kan worden
bereikt via de oprichting van pensioentraceerdiensten in de EU naar het
voorbeeld van die welke reeds in sommige lidstaten bestaan. Traceerdiensten
kunnen de burgers nauwkeurige en actuele informatie over pensioenaanspraken
verstrekken, alsook projecties van hun inkomen na pensionering uit wettelijke en
bedrijfspensioenregelingen. Aldus kunnen zij de voordelen van langer werken en
aanvullende pensioenspaarregelingen voor het behoud van een adequaat inkomen na
pensionering aantonen. Met een minimale harmonisatie van sleutelaspecten kunnen
traceerdiensten op nationaal niveau worden aangesloten op een EU-systeem van
traceerdiensten.
4.
Inzet van EU-instrumenten
Nu het nationale pensioenbeleid steeds meer
een zaak van gemeenschappelijk belang wordt, is het logisch dat de rol van de
EU om de lidstaten te helpen bij de verwezenlijking van de doelen van adequate
en duurzame pensioenen belangrijker wordt. De EU kan een hele reeks beleidsinstrumenten
inzetten om adequate, veilige en duurzame pensioenen te bevorderen, ook al ligt
de hoofdverantwoordelijkheid voor het bereiken van deze doelen bij de
lidstaten. Wetgeving: de EU
heeft geen bevoegdheden om wetgeving vast te stellen over de opzet van
de pensioenstelsels op zich in de lidstaten, maar zij kan wetgeving vaststellen
over zaken die van invloed zijn op de werking van de interne markt (vrij
verkeer van personen, vrije dienstverlening, bescherming van de consumenten),
om discriminatie aan te pakken (met name op grond van geslacht en leeftijd) en
om de rechten van de werknemers te beschermen. Een aantal verordeningen en
richtlijnen die van invloed zijn op de pensioenregelingen in de lidstaten is
reeds van kracht. Bovendien kan de EU "zachte" wetgevingsmaatregelen
bevorderen, zoals praktijkcodes. Financiering: de
EU kan ook financiële middelen inzetten om bepaalde beleidsdoelstellingen in
verband met pensioenen te verwezenlijken. Het Europees Sociaal Fonds is veruit
het belangrijkste Europese instrument daartoe en kan worden gebruikt voor de
bevordering van de inzetbaarheid en de kansen op de arbeidsmarkt van oudere werknemers.
Er bestaan diverse kleinere financieringsinstrumenten op beleidsgebieden zoals
werkgelegenheid en sociaal beleid (Progress), volksgezondheid en een leven lang
leren, die kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van de ontwikkeling van een
beter beleid in de lidstaten, met name door van elkaar te leren. Beleidscoördinatie: Europa 2020 leidt tot een sterkere coördinatie van het nationale beleid
in de context van het Europese semester, waarbij met name gebruik wordt gemaakt
van het instrument van de landenspecifieke aanbevelingen. Dit proces wordt
onderbouwd door de werkzaamheden van beleidscomités, zoals het EPC, het SPC en
het EMCO, die de specifieke uitdagingen in verband met de adequaatheid en de
duurzaamheid van de pensioenen en de bevordering van langere arbeidslevens in
detail onderzoeken. Dit witboek presenteert een omvattend stel
initiatieven die op EU-niveau ter ondersteuning van de nationale
pensioenhervormingen moeten worden genomen. Deze hebben betrekking op twee
belangrijke, in de AGS erkende hervormingsgebieden, namelijk het vinden van een
goed evenwicht tussen de duur van de arbeidsloopbaan en de duur van het
pensioen en de ontwikkeling van aanvullende particuliere
pensioenspaarregelingen. Het witboek benadrukt ook dat ervoor moet worden
gezorgd dat het door het groenboek geïnitieerde holistische proces wordt
voortgezet door de verbetering van de coördinatie- en monitoringinstrumenten.
De specifieke acties worden vastgesteld in bijlage 1, bijvoorbeeld over
meeneembaarheid, de IORP-herziening of een reeks maatregelen om mensen in staat
te stellen langer op de arbeidsmarkt te blijven. Dit witboek vormt aldus een
belangrijke basis voor een vruchtbare samenwerking met de lidstaten, het
Europees Parlement en de sociale partners.
5.
Conclusie
Veel pensioenstelsels in de Europese Unie
moeten worden aangepast om ervoor te zorgen dat zij adequate pensioenen op
duurzame basis kunnen verstrekken. Dit werd benadrukt in de AGS van de
Commissie voor 2011 en omgezet in landenspecifieke aanbevelingen over pensioenen,
die aan de meeste lidstaten zijn gericht. De noodzaak van omvattende
pensioenhervormingen, onderbouwd door arbeidsmarktmaatregelen die mannen en
vrouwen in staat stellen langer te werken, is opnieuw onderstreept in de AGS
van de Commissie voor 2012. Ter ondersteuning van deze aanbevelingen
presenteert dit witboek een strategie voor adequate, duurzame en veilige
pensioenen in de komende decennia. Er kan geen twijfel over bestaan dat de
uitdagingen, met name die in verband met de demografische veranderingen en de
duurzaamheid van de overheidsfinanciën, zeer groot zijn, maar er bestaan ook
goede middelen om deze aan te pakken. De huidige staatsschuldcrisis maakt het
duidelijk hoe belangrijk het voor de Europese Unie in haar geheel is dat elke
lidstaat de huidige uitdagingen in zijn pensioenstelsels met succes aanpakt. De
pensioenhervormingen moeten daarom in de context van de Europa 2020-strategie
verder op de voet worden gevolgd. We hebben een meer Europese aanpak nodig van
de uitdagingen voor de pensioenstelsels, in lijn met de successieve conclusies
van de Europese Raad die hebben opgeroepen tot een nauwere economische
beleidscoördinatie. Het is nu tijd om te handelen en de in dit witboek
gepresenteerde acties op beslissende wijze ten uitvoer te leggen. De lidstaten,
de Europese instellingen en alle belanghebbenden, met name de sociale partners,
moeten tezamen en in het kader van hun respectieve rol reageren op de
uitdagingen die door de vergrijzing van de bevolking worden gesteld. De
pensioenstelsels moeten bijdragen aan de groei in Europa door de bevordering
van actief ouder worden, waarbij zij een adequaat en duurzaam instrument voor
de handhaving van de levensstandaard van de oudere Europeanen blijven en nemen
een centrale plaats in het Europese sociale model in. BIJLAGE 1:
EU-initiatieven ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten
1.
Balancing time spent in work and retirement
Achieving a better balance between times spent
in work and in retirement requires adjustments to pension systems, raising
retirement ages and strengthening incentives to work longer. The extent to
which these measures translate into higher effective retirement ages and
increased labour force participation of older workers depends, however, on
measures that enable older workers to stay on the labour market. 1) In het kader
van de Europa 2020-strategie zal de Commissie de pensioen- en
arbeidsmarkthervormingen nauw monitoren en aanmoedigen overeenkomstig de
jaarlijkse groeianalyses en de landenspecifieke aanbevelingen om te
bewerkstelligen dat mensen later met pensioen gaan, onder meer door de tijdige
gelijktrekking van de pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen en mannen,
wanneer dit nog niet is gebeurd, en door de koppeling van de
pensioengerechtigde leeftijd aan de stijging van de levensverwachting. 2) De Commissie zal het EMCO, het EPC
en het SPC ondersteunen in hun multilaterale bewaking van de
pensioenhervormingen en de lidstaten via het Progress-programma en het
toekomstige programma voor sociale verandering en innovatie financiële steun
bieden om het van elkaar leren leren en de beleidsontwikkeling te
vergemakkelijken. 3) De Commissie zal de bevoegde comités
(bv. het SPC en het Raadgevend Comité inzake gelijke kansen voor vrouwen en
mannen) verzoeken de beste praktijken ter verkleining van de genderkloof op
het gebied van pensioenen in kaart te brengen en aan te bevelen (bv.
bevordering van gelijke beloning, minimumpensioenaanspraken, zorgkredieten,
splitsing van pensioenrechten bij scheiding). 4) Tijdens het Europees Jaar voor
actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties 2012 zal de
Commissie bijdragen tot de bewustmaking van de voordelen en mogelijkheden van
langer werken en de verspreiding van goede praktijken voor leeftijdsmanagement
op werkplekken en arbeidsmarkten stimuleren. 5) In het kader van Europa 2020 zal de
Commissie haar steun opvoeren voor beleidscoördinatie en gezamenlijke
werkzaamheden om oudere werknemers, met name vrouwen, in staat te stellen en
aan te moedigen om langer op de arbeidsmarkt te blijven. Dit omvat de
bevordering van gezamenlijke werkzaamheden door het EPC en het EMCO inzake
genderspecifieke obstakels en mogelijkheden voor langere arbeidslevens, de
ontwikkeling van eindeloopbaanarbeidsmarkten in alle lidstaten en projecten in
het kader van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder
worden. 6) In het kader van de Europese sociale
dialoog zal de Commissie de sociale partners oproepen om middelen te
ontwikkelen voor de aanpassing van de werkplek- en arbeidsmarktpraktijken,
waaronder loopbaanmanagement voor met name zware arbeid, met het oog op de
vergemakkelijking van langere arbeidslevens voor vrouwen en mannen. De Europese
Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden en het
Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk zullen deskundig
advies op EU-niveau verstrekken. 7) Op grond van haar voorstel voor het Europees
Sociaal Fonds in de programmeringsperiode 2014-2020 zal de Commissie de
lidstaten aanmoedigen om gebruik te maken van het ESF voor de ondersteuning
van actief en gezond ouder worden, inclusief combinatie van werk en
gezinsleven, en zal zij nauw controleren of de ESF-programma's effectief de
hervormingsbehoeften ondersteunen die op dit gebied in de landenspecifieke
aanbevelingen zijn aangegeven. 8) De Commissie zal de sociale partners
raadplegen over de wijze waarop ongegronde verplichte pensioenleeftijden
kunnen worden herzien in collectieve overeenkomsten en nationale wetgeving.
2.
Ontwikkeling van aanvullende particuliere pensioenspaarregelingen
Het toekennen van een grotere rol aan
aanvullende particuliere pensioenspaarregelingen hangt in de eerste plaats af
van een betere toegang tot de aanvullende regelingen en de kosteneffectiviteit
daarvan. De mogelijkheden voor aanvullende pensioenspaarregelingen via
bedrijfs- en derdepijlerregelingen zijn in veel lidstaten onderontwikkeld en de
kosteneffectiviteit en de veiligheid daarvan zijn ontoereikend. De opvoering
van de Europese steun voor een betere dekking van de spaarregelingen voor
vrouwen en mannen en de verspreiding van goede praktijken, waaronder de
optimale aanwending van belastingprikkels voor kapitaaldekkingsregelingen, zou
voor een meerwaarde zorgen. Deze regelingen kunnen door de regeringen of de sociale
partners worden bevorderd. Aangezien de mensen in de toekomst meer gebruik
zullen maken van aanvullende pensioenspaarregelingen, moeten de veiligheid en
de prestaties daarvan worden geoptimaliseerd. De verbetering van de harde en
zachte EU-regelgeving kan daartoe aanzienlijk bijdragen. Ten slotte moeten
aanvullende pensioenregelingen compatibel zijn met de vereisten van flexibele
arbeidsmarkten en arbeidsmobiliteit. 9) De Commissie zal vanaf 2012 met de lidstaten samenwerken
en daarbij een op beste praktijken gebaseerde aanpak volgen voor de beoordeling
en optimalisering van de efficiëntie en de kosteneffectiviteit van
belasting- en andere prikkels voor particuliere pensioenspaarregelingen,
waarbij de prikkels beter zullen worden gericht op personen die anders geen
adequaat pensioen zouden opbouwen. Zij zal ook financiële steun bieden aan de
lidstaten en de sociale partners die kosteneffectieve aanvullende
pensioenregelingen willen opzetten, om hen te helpen profiteren van de
goede praktijken en ervaringen van andere landen. 10) De Commissie zal het SPC verzoeken om
goede praktijken in verband met individuele pensioenafrekeningen te bekijken
om de lidstaten aan te moedigen betere informatie aan individuele personen
te verstrekken zodat deze hun pensioen kunnen plannen en kunnen beslissen
over het bedrag dat zij via aanvullende pensioenregelingen moeten sparen. 11) De Commisie zal in 2012 een
wetgevingsvoorstel indienen om de IORP-richtlijn te herzien. De
herziening is bedoeld om gelijke voorwaarden met Solvabiliteit II te behouden,
meer grensoverschrijdende activiteiten op dit gebied te bevorderen en de
algemene pensioenvoorziening in de EU te helpen verbeteren. Dit zal ook de
uitdagingen van de vergrijzing en de overheidsschuld helpen aanpakken. 12) De Commissie zal in 2012 initiatieven
nemen om te zorgen voor een doeltreffender bescherming van de
bedrijfspensioenrechten van de werknemers bij insolventie van hun werkgever
op grond van artikel 8 van Richtlijn 2008/94/EG, rekening houdend met een
horizontale beoordeling van de uitvoering daarvan in de gehele EU en de
rechtspraak van het EHvJ. 13) De Commissie zal uiterlijk in 2013
een initiatief presenteren om de kwaliteit van derdepijlerpensioenproducten voor
vrouwen en mannen te verhogen en de consumentenvoorlichtings- en
beschermingsnormen te verbeteren via vrijwillige codes en eventueel
ook een EU-certificatieregeling voor dergelijke producten, en wel zo mogelijk
op grond van de maatregelen ter verbetering van de voorlichting van de
consumenten, die voor 2012 zijn gepland voor "pakketproducten voor
retailbeleggingen" (PRIP's). 14) In samenwerking met belanghebbenden
zoals de sociale partners, de pensioenindustrie en adviesorganen zoals het
Pensioenforum en het Raadgevend Comité inzake gelijke kansen voor vrouwen en
mannen zal de Commissie een praktijkcode voor bedrijfspensioenregelingen
(tweede pijler) ontwikkelen die betrekking zal hebben op kwesties zoals een
betere pensioendekking van de werknemers, de uitbetalingsfase, risicodeling en
-vermindering, kosteneffectiviteit en opvang van schokken. 15) In 2012 zal de Commissie in nauwe
samenwerking met de Raad en het Europees Parlement de werkzaamheden hervatten
voor een richtlijn inzake de meeneeembaarheid van pensionen, waarin
minimumnormen worden vastgesteld voor de verwerving en het behoud van
aanvullende pensioenrechten. In het kader van de bevordering van de
grensoverschrijdende pensioenmobiliteit voor alle beroepen zal de Commissie ook
de lopende werkzaamheden met betrekking tot een pan-Europees pensioenfonds
voor onderzoekers voortzetten. 16) De Commissie zal in 2012 beoordelen
of het nodig is om de werkingssfeer van Verordening 883/2004/EG
betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels uit te breiden
wat bepaalde bedrijfspensioenregelingen betreft. 17) De Commissie zal de ontwikkeling
van pensioentraceerdiensten bevorderen om de mensen in staat te stellen hun
in verschillende banen verworven pensioenaanspraken bij te houden. Zij zal in
de context van de herziening van de IORP-richtlijn en het voorstel voor een
meeneembaarheidsrichtlijn bekijken hoe de verstrekking van de vereiste
informatie voor pensioentracering kan worden geregeld en zij zal een
proefproject inzake grensoverschrijdende tracering ondersteunen. 18) De Commissie zal nagaan of de
belastingregels betreffende i) grensoverschrijdende overdrachten van
bedrijfspensioenkapitaal en levensverzekeringskapitaal, ii) levensverzekeringspremies
betaald aan elders in de EU gevestigde verstrekkers en iii) grensoverschrijdende
rendementen op investeringen van pensioen- en levensverzekeringsverstrekkers,
inclusief hun inkomsten uit vastgoed en kapitaalwinsten, discriminerende belastingobstakels
voor grensoverschrijdende mobiliteit en grensoverschrijdende investeringen
vormen; zij zal zo nodig inbreukprocedures instellen. De Commissie zal met de
lidstaten ook bespreken hoe het risico kan worden beperkt dat
grensoverschrijdende pensioenen tweemaal worden belast (of helemaal aan de
heffing van belastingen ontsnappen). 19) De Commissie zal de noodzaak
onderzoeken van het slechten van overeenkomstenrecht-gerelateerde obstakels
voor het ontwikkelen en verkopen van levensverzekeringsproducten met
spaar-/beleggingsfuncties om de grensoverschrijdende verkoop van bepaalde
particuliere pensioenproducten te vergemakkelijken.
3.
Verbetering van de monitoringinstrumenten van de EU voor pensioenen
en versterking van de synergieën tussen verschillende beleidsgebieden
Gezien de toenemende onderlinge
afhankelijkheid van de lidstaten is het belangrijk dat de vooruitgang die de
lidstaten boeken bij de totstandbrenging van adequate, duurzame en veilige
pensioenen, in nauwe samenwerking met het SPC en het EPC en aan de hand van
benchmarkindicatoren in de context van Europa 2020 wordt gemonitord. Door
daarbij een groot aantal belanghebbenden te betrekken en door de rol van het
Pensioenforum te versterken zal de holistische aanpak van de pensioenen,
waarvoor in het Groenboek over pensioenen wordt gepleit, worden ontwikkeld. 20) De Commissie zal in samenwerking met
het EPC het verslag over de vergrijzing 2012 publiceren dat de
economische en budgettaire gevolgen van de vergrijzing beoordeelt en dat de
basis zal vormen voor een grondige evaluatie van de duurzaamhuid van de
overheidsfinanciën, die volgens plan zal worden gepubliceerd in het duurzaamheidsverslag
2012 van de Commissie. In samenwerking met het Comité voor sociale
bescherming zal zij in 2012 ook een verslag over de adequaatheid van de
pensioenen opstellen, dat de lidstaten in de context van het Platform tegen
armoede kan helpen om de adequaatheid van hun pensioenstelsels voor vrouwen en
mannen te beoordelen. BIJLAGE 2:
Samenvatting van de raadpleging over het
Groenboek Resultaten van de raadpleging en het door
het Groenboek aangezwengelde debat In het kader van de raadpleging zijn bijna 1 700
reacties ontvangen, waaronder meer dan 350 van regeringen van lidstaten,
nationale parlementen, bedrijfs- en vakbondsorganisaties, maatschappelijke
organisaties en vertegenwoordigers van de pensioensector. De EPSCO- en de ECOFIN-raden
hebben het Groenboek toegejuicht. De bijdragen van het EP, EESC en CvdR zijn in
februari 2011 ontvangen. De reacties van de voornaamste belanghebbenden
bieden een ruim scala aan goed onderbouwde standpunten over het Europese kader
inzake pensioenen en pensioenkwesties in het algemeen, die vorm helpen geven
aan de verschillende in aanmerking te nemen beleidsopties. Bovendien hebben in heel Europa meer dan 100
vergaderingen met belanghebbenden plaatsgevonden, waarbij de commissarissen
Andor, Barnier en Rehn of hun diensten betrokken waren. De raadpleging heeft de
oriëntatie van de discussies in veel lidstaten beïnvloed. Belangrijk is dat zij
het mogelijk heeft gemaakt dat bij de nationale beraadslagingen meer met
vergelijkende Europese perspectieven rekening kon worden gehouden. De meeste lidstaten willen hun
inspanningen meer richten op de verbetering of de verdieping van het bestaande
Europese beleidskader inzake pensioenen dan op de uitbreiding daarvan. De
meeste lidstaten juichen echter tezelfdertijd een versterkte coördinatie van
het economische beleid toe. In het Europees Parlement hebben de
ECON-, IMCO- en FEMM-commissies hun bijdrage bij EMPL als commissie ten
principale ingediend en de door het EP goedgekeurde definitieve tekst
weerspiegelde goed de verschillende standpunten en kon rekenen op zeer brede
steun. Het verslag ondersteunt de holistische aanpak waarvoor de Commissie in
het Groenboek heeft gekozen en roept op tot goed gecoördineerde
beleidsmaatregelen om de met elkaar verweven kwesties van adequaatheid,
duurzaamheid en veiligheid aan te pakken. Nationale gebeurtenissen in verband met
pensioenen zoals de goedkeuring van ingrijpende pensioenhervormingen in
Griekenland en Frankrijk vormden de achtergrond van de bezinning over het
Groenboek. Gebeurtenissen in sommige Midden-Europese lidstaten brachten ook het
belang van de behandeling van systemische pensioenhervormingen in het stabiliteits-
en groeipact aan het licht. Op het sleutelgebied van de beleidscoördinatie
werd de raadpleging overschaduwd door de gebeurtenissen als gevolg van de
staatsschuldcrisis. Het pakket inzake de versterkte coördinatie van het
economische beleid en de verwijzingen naar specifieke maatregelen met het oog
op de modernisering van de pensioenstelsels in de jaarlijkse groeianalyse
zullen belangrijke wijzigingen in het Europese kader voor pensioenen
teweegbrengen en van de Europese Raad kan een verdere stimulans worden
verwacht. Reacties in
verband met het pensioenkader en de pensioenleeftijd [Vragen 1-2]) Uit de reacties op het Groenboek
blijkt dat verbeteringen in het bestaande pensioenkader van de EU kunnen
zorgen voor de duurzaamheid van de overheidsfinanciën. Sommige respondenten
vinden dat het EU-niveau met geharmoniseerde maatregelen op het gebied van de
pensioenindicatoren kan bijdragen tot het voeren van een goed onderbouwde en
openhartige discussie over relevante pensioenbeleidskwesties en tot het
aanpakken van de uitdagingen op EU-niveau. Veel respondenten onderstrepen dat
dergelijke aanpassingen moeten worden doorgevoerd in de bestaande kaders, die
over het algemeen adequaat worden geacht. De sociale OCM wordt beschouwd als
het juiste instrument voor de ondersteuning van de inspanningen van de
lidstaten om de adequaatheid van de pensioenen te versterken. [Vragen 3-4] Een hogere effectieve
pensioenleeftijd wordt nodig geacht. Terwijl deze volgens sommige
respondenten door nationale beleidsmaatregelen in overleg met de sociale
partners moet worden vastgesteld, stellen andere voor dat de
pensioengerechtigde leeftijd zich moet ontwikkelen in lijn met de
levensverwachting. Enkele respondenten opperen daarentegen dat rekening moet
worden gehouden met de levensverwachting of de gezonde levensverwachting van
verschillende beroepen. Het EP beveelt aan dat prioriteit wordt gegeven aan
maatregelen die ervoor zorgen dat de werknemers tot hun pensioengerechtigde
leeftijd kunnen blijven werken. Talrijke respondenten onderstrepen dat
pensioenhervormingen moeten worden gekoppeld aan een actief arbeidsmarktbeleid,
mogelijkheden voor een leven lang leren, doeltreffende socialezekerheids- en
gezondheidszorgstelsels en de verbetering van de arbeidsomstandigheden. Er
worden banden met veel elementen van de Europa 2020-strategie gelegd, waaronder
de noodzaak van een grotere participatie op de arbeidsmarkt en het effect van
het pensioenbeleid op de armoedecijfers. Het EP stelt voor om de holistische
doelstellingen van het Groenboek op te nemen in de Europa 2020-strategie. [Vraag 14] De respondenten erkennen dat de EU
een zeer belangrijke rol speelt bij de beleidscoördinatie van het
pensioenbeleid door het vergemakkelijken van de surveillance, de coördinatie en
het wederzijds leren tussen de lidstaten. Het bestaande kader van de OCM, het
Pensioenforum en meer in het algemeen het SGP en de Europa 2020-strategie,
wordt als ruim voldoende beschouwd. Maar een verdieping van het bestaande
kader, bijvoorbeeld door een nauwere samenwerking tussen het EPC en het SPC,
zou belangrijk zijn. Het EP was van mening dat een Europees pensioenplatform met
vertegenwoordigers van de EU-instellingen en alle belanghebbenden nuttig zou
zijn, en dat, om overlappingen te vermijden, rekening moest worden gehouden met
het bestaande "Pensioenforum". Reacties in verband met
regelgevingsgerelateerde kwesties [Vraag 5] De meeste respondenten waren
voorstander van een herziening van de IORP-richtlijn om juridische
onzekerheden in verband met grensoverschrijdende activiteiten te verduidelijken
en deden suggesties over de wijze waarop dit zou kunnen geschieden. [Vragen 6-7] Er was algemene steun voor het
slechten van de door pensioenregels opgeworpen obstakels voor mobiliteit, maar
er was minder overeenstemming over wat dit in de praktijk zou betekenen. De
meeste respondenten die de kwestie van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
in het kader van Verordening (EG) nr. 883/2004 aansneden, vonden dat de
coördinatie goed functioneerde en dat het niet nodig was om deze verordening te
wijzigen of de werkingssfeer daarvan uit te breiden. Bijna alle respondenten die aandacht
besteedden aan de meeneembaarheid van aanvullende pensioenen
ondersteunden een initiatief op EU-niveau. De coördinatieaanpak die voor
Verordening (EG) nr. 883/2004 werd toegepast, werd niet geschikt geacht voor
aanvullende pensioenregelingen en de meerderheid was fel tegen het idee om
opnieuw over overdrachten te praten. De op verwerving en behoud van
pensioenrechten gerichte aanpak die de laatste jaren is gevolgd, heeft brede
steun gekregen, ook vanuit het EP, maar andere respondenten bleven daar sterk
tegen gekant. Het idee van een traceringsdienst werd op grote schaal
toegejuicht, waarbij evenwel, ten minste voorlopig, de nadruk werd gelegd op
diensten op nationaal niveau. [Vraag 8] Wat de kapitaaldekkingsregelingen
en -producten betreft, vonden werknemers, gepensioneerden en
verzekeringsmaatschappijen het nodig om de EU-wetgeving te herzien om te zorgen
voor de nodige samenhang op het gebied van regelgeving en toezicht. Werkgevers
en pensioenfondsen stonden minder open voor verdere EU-initiatieven. [Vraag 9] Wat de middelen betreft om te zorgen
voor een goed evenwicht tussen risico, zekerheid en betaalbaarheid, vond
men dat de EU bindende regelgeving moest vermijden en in plaats daarvan
relevante nationale regelgeving of een niet-bindende EU-code moest aanmoedigen
(aanbeveling). [Vraag 10] De kwestie van een solvabiliteitsregeling
voor pensioenfondsen werd het meest aan de orde gesteld door
werkgeversverenigingen, pensioenfondsen en dienstverleners, met weinig inbreng
van leden en begunstigden. De meeste respondenten waren voorstander van een
risicogebaseerd toezicht, waarbij werd geopperd dat de inhoud belangrijker is
dan de vorm. Het EP is van mening dat i) de financiële markten slechts
efficiënt kunnen functioneren wanneer er vertrouwen bestaat, waarvoor solide
prudentiële regels voor financiële instellingen, waaronder IORP's, vereist zijn
en dat ii) de kwalitatieve elementen van Solvabiliteit II een goed
uitgangspunt vormen voor de verbetering van het toezicht op IORP's. [Vraag 11] De respondenten zijn het eens over
de noodzaak van de bescherming tegen insolventie van de premiebetalende
werkgevers, maar alleen het EP en een minderheid van respondenten willen
verdere EU-wetgeving, omdat deze kwestie volgens de meerderheid het best op
nationaal niveau geregeld kan worden. De uitvoering van de bestaande
EU-wetgeving en de doeltreffendheid van de nationale maatregelen moeten worden
geanalyseerd voordat wijzigingen in het wetgevende kader van de EU worden
overwogen. [Vraag 12] Wat de modernisering van de
minimale vereisten voor de verstrekking van gegevens over pensioenproducten
betreft, onderstreepten de respondenten, waaronder het EP, de noodzaak van
duidelijke en vergelijkbare informatie en de meeste respondenten waren van
mening dat er een potentieel voor een EU-meerwaarde bestaat. [Vraag 13] Hoewel zij het belang van goede standaardopties
voor participatie en investeringen bij het opzetten van pensioenregelingen
erkenden, zagen weinig respondenten de noodzaak of zelfs de technische
mogelijkheid in voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke aanpak op
EU-niveau. BIJLAGE 3
Pensionering, aanvullende
pensioenen, landenspecifieke aanbevelingen en meest recente hervormingen in
EU-lidstaten Lid-staat || Levensverwachting op 65-jarige leeftijd(i) M/V (2010) || Uittredings-leeftijd(ii) M/V (2009) || Pen-sioen-leeftijd M/V(iii) (2009) || Pen-sioen-leeftijd M/V (2020)(iv) || Verhoging van de pensioen-leeftijd na 2020, M/V(v) || Activa van pensioen-fondsen in % van het bbp 2009(vi) || Pensioengerelateerde landenspecifieke aanbevelingen (CSR - Country Specific Recommendations) (of verwijzingen naar het memorandum van overeenstemming) || Meest recente hervormingen/Opmerkingen(vi) AT || 17,9/ 21,4 || 62,6/ 59,4 ## || 65/60 || 65/60 || 65/65 || 4,9 || CSR 3- In overleg met de sociale partners en overeenkomstig nationale praktijken stappen zetten om de toetreding tot de huidige regeling voor vervroegde uittreding van mensen die lang hebben bijgedragen (Langzeitversicherte), verder te beperken en stappen nemen voor het inkorten van de overgangsperiode voor harmonisatie van de wettelijke pensioenleeftijd tussen mannen en vrouwen, teneinde de betaalbaarheid en de toereikendheid van het pensioenstelsel te garanderen. De voorwaarden voor toegang tot de regeling inzake invaliditeitspensioenen strikt toepassen. || In 2010 zijn op twee gebieden hervormingen vastgesteld. In de eerste plaats zullen vanaf 2014 strengere regels gelden voor vervroegde uittreding op basis van lange verzekeringstijdvakken ("Hacklerregelung") doordat de leeftijd waarop men daarvoor in aanmerking komt met 2 jaar wordt opgetrokken, namelijk van 60 tot 62 jaar voor mannen, en van 55 tot 57 jaar voor vrouwen. Daarbij wordt uitsluitend actieve dienst in aanmerking genomen. In de tweede plaats is deelname aan een rehabilitatiemaatregel sinds 2011 een voorwaarde om voor een invaliditeitspensioen in aanmerking te komen. Bovendien is voor dit soort pensioen een gecentraliseerd systeem voor de evaluatie van de aanvragen ingevoerd. Er is een werkgroep opgericht om verdere hervormingen uit te werken op grond van een voorstel van de sociale partners van oktober 2011. BE || 17,5/ 21,1** || 61,2/ 61,9 ## || 65/65 || 65/65 || - || 3,3 (v) || CSR 2- Stappen ondernemen om de langetermijnhoudbaarheid van de openbare financiën te verbeteren. Het accent dient daarbij, op een wijze die past in het kader van de drie-punten-strategie van de EU, te worden gelegd op het in toom houden van de leeftijdsgerelateerde uitgaven, onder meer door vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt te voorkomen teneinde de effectieve pensioenleeftijd duidelijk te verhogen. Hierbij kunnen maatregelen zoals de koppeling van de wettelijke pensioenleeftijd aan de levensverwachting overwogen worden. || Met ingang van 1 januari 2012 zijn nieuwe regels ingevoerd met betrekking tot leeftijd en loopbaan voor het vervroegd wettelijk pensioen. De leeftijd wordt geleidelijk verhoogd van 60 tot 62 jaar tegen 2016 (2012: 60 jaar; 2013: 60,5 jaar; 2014: 61 jaar; 2015: 61,5 jaar; 2016: 62 jaar). Het vereiste aantal gewerkte jaren zal eveneens geleidelijk worden verhoogd van 35 tot 40 jaar tegen 2015 (2012: 35 jaar; 2013: 38 jaar; 2014: 39 jaar; 2015: 40 jaar). In de overheidssecor zal het vereiste aantal gewerkte jaren worden verhoogd van 5 tot 40 jaar tegen 2015 (2012: 5 jaar; 2013: 38 jaar; 2014: 39 jaar; 2015: 40 jaar). Momenteel worden overgangsmaatregelen besproken. Het Koninklijk Besluit dat deze hervorming ten uitvoer legt, wordt uiterlijk in april 2012 verwacht. De leeftijd en het vereiste aantal gewerkte jaren voor het brugpensioen zullen vanaf 1 januari 2012 eveneens worden verhoogd. Over het algemeen zal de pensioenleeftijd worden verhoogd van 58 tot 60 jaar, en het vereiste aantal gewerkte jaren van 38 tot 40 jaar voor mannen en van 35 tot 40 jaar voor vrouwen voor collectieve arbeidsovereenkomsten die na 31/12/2011 worden gesloten. Oudere collectieve arbeidsovereenkomsten zullen tussen 2012 en 2024 geleidelijk aan deze nieuwe vereisten worden aangepast. In geval van collectieve ontslagen in bedrijven die een herstructurering ondergaan of zich in moeilijkheden bevinden, zal de minimumleeftijd tussen 2012 en 2018 van 52 tot 55 jaar worden verhoogd. Het deeltijds brugpensioen wordt op 1/1/2012 afgeschaft. BG || 13,6/ 17 || 64,1/ 64,1 # || 63/60 || 63/60 || 65/63 || n.v.t. || CSR 3- De maatregelen die zijn afgesproken met sociale partners uitvoeren in het kader van de huidige pensioenhervorming, bepaalde sleutelmaatregelen verder doorvoeren om de effectieve pensioenleeftijd te helpen verhogen en de vervroegde uittreding verminderen, onder andere door de geleidelijke verhoging van de diensttijd onder sociale verzekering, en versterking van het beleid dat ertoe moet dienen om oudere werknemers langer in dienst te houden. || Oorspronkelijk voorzag de hervorming van 2011 in een verhoging van de pensioenleeftijd van 63/60 jaar (M/V) tot 65/63 jaar tussen 2021 en 2026, en tot 67 jaar voor wie geen volle loopbaan heeft (voor zowel mannen als vrouwen na 2024). Voor verschillende categorieën van werknemers zijn de bijdrageperioden verlengd en is er een verhoging van de bijdragepercentages in 2011 en in 2017, en van de opbouwpercentages in 2017. Midden november 2011 heeft de regering in het kader van het parlementair debat over de ontwerpbegroting voor 2012 voorgesteld om een aantal essentiële onderdelen van de pensioenhervorming, die oorspronkelijk voor 2021 waren gepland, aanzienlijk te vervroegen. Daartoe heeft het Parlement begin december 2012 wetswijzigingen goedgekeurd om de pensioenleeftijd voor zowel mannen als vrouwen met ingang van 1 januari 2012 geleidelijk met 4 maanden per jaar te verhogen tot voor mannen de pensioenleeftijd van 65 jaar en voor vrouwen de pensioenleeftijd van 63 jaar is bereikt. CY || 18,1/ 20,9** || 62,8 || 65/65 || 65/65 || - || n.v.t. || CSR 3.- De houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn verbeteren door hervormingsmaatregelen door te voeren om de uitgaven voor de pensioenen en de gezondheidszorg te beheersen om de verwachte stijging van de leeftijdsgerelateerde uitgaven te beteugelen. Voor de pensioenen het aantal premieplichtige jaren vergroten, de pensioenleeftijd aan de levensverwachting koppelen of andere maatregelen nemen met hetzelfde effect op de begroting, en ervoor zorgen dat het hoge armoederisicopercentage voor ouderen wordt aangepakt. Voor de gezondheidszorg verdere stappen ondernemen om de uitvoering van het nationale stelsel van gezondheidszorg te versnellen. || Volgens de hervorming van het socialezekerheidsfonds van 2009 1) zullen de bijdragepercentages tussen 2009 en 2039 elke vijf jaar met 1,3 p.p. stijgen, 2) werden de bijdrageperioden om voor een ouderdomspensioen in aanmerking te komen verlengd; de minimumbijdrageperiode werd van 3 tot 10 jaar verlengd, 3) is in het bijdragesysteem voor het onderwijs-/opleidingskrediet een maximum van 6 jaar ingevoerd, 4) is de toegang tot werkloosheidsuitkeringen beperkt voor wie een bedrijfspensioen geniet, en 5) zal een periodieke actuariële herziening van het pensioenstelsel worden uitgevoerd. In augustus 2011 is een pakket consolideringsmaatregelen aangekondigd, waaronder 1) een permanente bijdrage voor overheidspensioenen van 3% op het brutoloon van werknemers in overheidsdienst en in de bredere openbare sector – met ingang van 1/10/2011, 2) de toegang van nieuwe ambtenaren tot het socialezekerheidsfonds (en niet tot het bedrijfspensioenstelsel) – met ingang van 1/10/2011, 3) een verhoging van de bijdrage in het Fonds voor weduwen en wezen met 1,25 p.p. tot 2% van het brutoloon – met ingang van 1/10/2011. CZ || 15,5/ 19 || 61,5/ 59,6 || 62/60 || 63 jaar en 10 maanden/ 63 jaar en 8 maanden || 65/65 || 4,6 || CSR 2- De geplande hervorming van het pensioenstelsel uitvoeren, teneinde de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn te verbeteren en de toekomstige toereikendheid van de pensioenen te garanderen. Bijkomende inspanningen moeten gericht zijn op verdere wijzigingen van de overheidspijler, om zo te verzekeren dat het systeem in de toekomst geen bron van budgettaire onevenwichtigheid wordt; en op de ontwikkeling van het particuliere pensioensparen. Teneinde de effectieve pensioenleeftijd te verhogen, kunnen maatregelen zoals een koppeling tussen de wettelijke pensioenleeftijd en de levensverwachting worden overwogen. In dit verband ervoor zorgen dat op brede schaal wordt deelgenomen aan de beoogde kapitaaldekkingsregeling, waarvan de beheerskosten transparant en laag moeten blijven. || De pensioenhervorming van 2011 voor de overheidspijler, die sinds 30 september van kracht is, omvat: - verhogingen van de pensioenleeftijd, die zal blijven stijgen, met name voor vrouwen met kinderen, om na 2040 voor alle bijdragebetalers tot een zelfde pensioenleeftijd te komen. Nadat een gemeenschappelijke pensioenleeftijd is bereikt, zal deze verdere wijziging verder blijven stijgen met twee maanden per geboortejaar; - een sterkere koppeling van pensioenen en bijdragen in de overheidspijler; - een striktere indexeringsregel: de vorige regel voorzag in een lagere drempel voor pensioenstijgingen; nu is de drempel bindend; - een uitbreiding van de evaluatieperiode voor de berekening van de pensioenen; - een beperking van de mogelijkheden voor vervroegde uittreding. De pensioenhervorming van 2013: de particuliere pijler is goedgekeurd. Deze zal in 2013 in werking treden. De hervorming voorziet in de mogelijkheid voor werknemers om 3 procentpunten van hun verplichte pensioenbijdragen vanaf 2013 naar particuliere fondsen over te dragen, op voorwaarde dat zij van hun inkomen 2 procentpunten extra aan bijdragen betalen. Voor wie 35 jaar is of jonger, is de overdracht facultatief. Wie ouder is dan 35 zal pas tegen het eind van de eerste helft van 2013 tot deze regeling kunnen toetreden. Voorts worden studieperioden volgens de hervorming van 2010 niet langer gecrediteerd en zal het vereiste verzekeringstijdvak worden verhoogd van 25 jaar tot 35 jaar in 2019. DE || 17,8/ 20,9 || 62,6/ 61,9 || 65/65 || 65 jaar en 9 maanden/65 jaar en 9 maanden || 67/67 || 5,2 (x) || || Een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 tot 67 jaar tussen 2012 en 2029 is in 2007 bij wet vastgesteld. De pensioenhervorming zal evenwel leiden tot een daling van het uitkeringsniveau. Op kapitaaldekking berustende pensioenregelingen zullen die daling naar verwachting compenseren. Om groeiende armoede bij ouderen te voorkomen, heeft de minister van Arbeid en Sociale Zaken een nieuwe pensioentoeslag ("Zuschussrente") aangekondigd, die momenteel wordt besproken. Daarnaast wordt ook een uitbreiding van de dekking van de sociale pensioenverzekering besproken voor zelfstandigen die niet bij een verplicht pensioenstelsel zijn aangesloten. DK || 17/ 19,7 || 63,2/ 61,4 || 65/65 || (66/66) || 67+/67+ || 43,3 (w) || CSR 2- Teneinde de werkgelegenheid en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te versterken, verdere stappen nemen om het langetermijnarbeidsaanbod te verhogen door het uitvoeren van de recent overeengekomen hervorming betreffende de regeling voor vrijwillig vervroegd ouderdomspensioen zoals gepland af te bouwen, door het hervormen van het invaliditeitspensioen en het beter afstemmen van de gesubsidieerde banenplannen (het "flex-job"- systeem) op de meest kwetsbare groepen. || Bij de hervorming van 2006 werd de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd van 65 tot 67 jaar (tussen 2024 en 2027) en later gekoppeld aan de levensverwachting. Volgens een in mei 2011 goedgekeurde hervorming zal de verhoging vijf jaar vroeger van kracht worden dan in het pakket van 2006 was gepland (de pensioengerechtigde leeftijd zal tussen 2019 en 2022 geleidelijk met een half jaar worden verhoogd). De landenspecifieke aanbeveling inzake vervroegde uittreding is in het najaar van 2011 in een wet opgenomen. EE || 14,2/ 19,4 || 62,6 || 63/61 || 64/64 || 65/65 || 6,9 || || De belangrijkste beleidsmaatregelen die tijdens de periode 2009-2011 zijn geïmplementeerd, waren ad-hocwijzigingen van de indexatieregel voor pensioenen in 2009, die de waarde van de nominale pensioenen egaliseerden, alsook een tijdelijke stopzetting van de overdrachten naar de op kapitaaldekking berustende pensioenregeling tijdens de tweede helft van 2009 en in 2010. Deze overdrachten werden in 2011 gedeeltelijk en in 2012 volledig hervat, maar tijdens de periode 2014-2017 wordt een compensatiemechanisme geïmplementeerd. Tussen 2017 en 2026 zal de pensioenleeftijd tot 65 jaar worden verhoogd. In de verplichte op kapitaaldekking berustende pensioenregeling resulteerde de crisis in strengere controles op en duidelijker regels voor het beheer van de fondsen en meer flexibiliteit voor werknemers en werkgevers. EL || 18,5/ 20,4 || 61,3/ 61,6 || 65/60 || 65/65 || Pensioen-leeftijd gekoppeld aan de levens-verwachting (69 jaar en 4 maanden voor zowel mannen als vrouwen in 2060) || 0,0 || Memorandum van overeenstemming. In het memorandum van overeenstemming staat: de bestaande pensioenfondsen zullen in drie fondsen worden samengebracht. De hervorming zal een nieuw stelsel invoeren om het verband te versterken tussen de bijdragen en de uitkeringen, met identieke regels die pro rata voor alle huidige en toekomstige werknemers zullen gelden. De normale pensioenleeftijd zal op 65 jaar worden vastgesteld en zal overeenkomstig de levensverwachting verhogen. De uitkeringen zullen op basis van de prijzen worden geïndexeerd. De hervorming zal tevens vervroegde uittreding beperken, ook voor wie vóór 1993 verzekerd was, en zal de lijst van zware beroepen inkorten. Het nieuwe stelsel zal voor alle burgers boven de normale pensioenleeftijd een inkomensafhankelijk sociaal pensioen omvatten, zodat een belangrijk veiligheidsnet wordt geboden dat verenigbaar is met de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De aanvullende pensioenfondsen zullen worden herzien om onevenwichtigheden uit te bannen, te zorgen voor een strikter verband tussen uitkeringen en bijdragen, de duurzaamheid van alle fondsen te garanderen, en hun aantal te beperken. De invaliditeitspensioenen en de forfaitaire uitkeringen bij pensionering voor ambtenaren en werknemers in overheidsbedrijven zullen worden herzien. || In juli 2010 heeft het Parlement overeenkomstig het memorandum van overeenstemming een grote hervorming van de belangrijkste pensioenstelsels goedgekeurd. De hervorming vereenvoudigde het zeer versnipperde pensioenstelsel, maakte het transparanter en billijker, verhoogde de pensioenleeftijd, en maakte de uitkeringen minder gul. De nieuwe algemeen bindende regels inzake rechten, bijdragen, cumulatie en indexering van pensioenrechten gelden voor de grote pensioenfondsen (IKA, OGA, OAEE, het stelsel voor de overheidssector en het stelsel van de Bank van Griekenland). De pensioenhervorming wordt op alle huidige en toekomstige werknemers pro rata toegepast. Dit zijn de hoofdelementen van de hervorming. i) De invoering van een nieuw basispensioen van 360 euro per maand (12 betalingen per jaar). ii) Het nieuwe stelsels voert voor alle werknemers opbouwpercentages met hetzelfde profiel in, dat uitsluitend afhangt van de lengte van de loopbaan (van 0,8 tot 1,5 procent van het inkomen). iii) De hervorming verhoogt de wettelijke pensioenleeftijd van 60 tot 65 jaar. De minimumpensioenleeftijd is vastgesteld op 60 jaar; wie niet gedurende een volle loopbaan bijdragen heeft betaald, krijgt een lagere uitkering. iv) Voor een volle loopbaan moeten voortaan gedurende 40 in plaats van 35 jaar bijdragen zijn betaald. v) Vanaf 2021 zullen de minimumpensioenleeftijd en de wettelijke pensioenleeftijd elke drie jaar aan de levensverwachting worden aangepast. vi) Gelijktrekking van de pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen in de privé- en de overheidssector tegen 2013. vii) De indexering van de uitkeringen (met inbegrip van het basispensioen) is niet hoger dan de GICP-inflatie (geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen). viii) De berekening van het pensioeninkomen wordt gebaseerd op het inkomen gedurende de hele loopbaan. De nieuwe wetgeving bevat een duurzaamheidsclausule (artikel 11. b.1, van Wet 3863 van 15 juli 2010) die bepaalt dat relevante parameters van het pensioenstelsel worden gewijzigd om de stijging van de uitgaven onder de vooropgestelde drempel te houden wanneer uit prognoses op lange termijn (die de NAA elke 2 jaar moet maken) blijkt dat de stijging van de pensioenuitgaven van de overheid tussen 2009 en 2060 meer dan 2,5 procentpunten van het bbp zal bedragen. ES || 18,5/ 22,7 || 61,2/ 63,4 || 65/65 || 65/65 (66 jaar en 4 maanden/66 jaar en 4 maanden) || 67/67 || 8,1 || CSR 2- De voorgestelde pensioenhervorming goedkeuren, waarbij de wettelijke pensioenleeftijd en het aantal arbeidsjaren voor de berekening van de pensioenen zoals gepland worden verhoogd; de pensioenparameters volgens plan regelmatig opnieuw bezien in overeenstemming met de verandering van de levensverwachting, en verdere maatregelen opzetten om het proces van een leven lang leren voor oudere werknemers te stimuleren. || De pensioenhervorming van 2010/2011 voorzag in: een verhoging van de pensioenleeftijd van 65 tot 67 jaar (deze verhoging wordt tussen 2013 en 2027 geleidelijk geïmplementeerd), een verlenging van de bijdrageperiode die recht geeft op een volledig pensioen van 35 tot 37 jaar, een verhoging van de leeftijd voor vervroegde uittreding van 61 tot 63 jaar (maar tijdens de economische crisis kon wie minstens gedurende 33 jaar bijdragen had betaald verder met 61 jaar vervroegd uittreden), een sterkere verlaging van de uitkering bij vervroegde uittreding, een verlenging van de bijdragetijdvakken waarop de berekening van het basispensioen wordt gebaseerd van 15 tot 25 jaar in 2022, de invoering van een duurzaamheidsfactor vanaf 2027 met cyclische herzieningen elke 5 jaar, het in aanmerking nemen van langere tijdvakken die aan de opvoeding van de kinderen zijn besteed, en een vereenvoudiging van het stelsel (de stelsels voor werknemers in de landbouw en voor huishoudelijk personeel zijn in het algemene stelsel geïntegreerd). Op 28 oktober 2011 heeft de regering haar goedkeuring gehecht aan de algemene werkgelegenheidsstrategie voor oudere werknemers 2012-2014 ("Estrategia 55 y más"). Dit initiatief vormt een essentiële aanvulling op de in september goedgekeurde hervorming van het pensioenstelsel. De "Estrategia 55 y más" streeft vier doelen na: i) de arbeidsparticipatie van deze groep verhogen en de werkloosheid terugdringen; ii) banen in stand helpen houden; iii) de arbeidsomstandigheden verbeteren en iv) de herintreding van deze groep op de arbeidsmarkt bevorderen. FI || 17,5/ 21,5 || 62,3/ 61,1 || 65/65, 63-68 || 65/65, 63-68 || - || 76,8 || CSR 4- Maatregelen nemen om de inzetbaarheid van oudere werknemers en hun deelname aan permanente educatie te verbeteren. In overleg met de sociale partners en overeenkomstig nationale praktijken, oudere werknemers aanmoedigen om op de arbeidsmarkt te blijven, door maatregelen om vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt te doen afnemen en de effectieve pensioenleeftijd te verhogen. In het licht van het bestaande systeem van koppeling van pensioenrechten aan de levensverwachting een koppeling tussen de wettelijke pensioenleeftijd en de levensverwachting overwegen. || Finland heeft de pensioenuitkeringen in 2009 aan een levensverwachtingscoëfficiënt gekoppeld. De regering en de arbeidsmarktorganisaties hebben in 2009 besloten de effectieve pensioenleeftijd tegen 2025 tot minstens 62,4 jaar te verhogen. FR || 18,7/ 23,2** || 60,3/ 59,8 || 60-65/60-65 || 62-67/62-67 || - || 0,8 (v) || CSR 1- Waarborgen dat de aanbevolen jaarlijkse begrotingsinspanning van meer dan 1% van het bbp in de periode 2010-2013 wordt gehaald en de correctie van het buitensporige tekort uiterlijk in 2013 uitvoeren overeenkomstig de aanbevelingen van de Raad in het kader van de buitensporigtekortprocedure, waarbij de schuldquote dus op een neerwaarts pad wordt gebracht, en vervolgens voldoende vooruitgang in de richting van de middellange termijn waarborgen; de daartoe noodzakelijke maatregelen specificeren voor de periode vanaf 2012, zo nodig bijkomende maatregelen nemen en zoals gepland alle meevallers aan de ontvangstenzijde benutten om het tekort en de schuld sneller te reduceren; de houdbaarheid van het pensioenenstelsel verder evalueren en zo nodig aanvullende maatregelen nemen. || In november 2010 heeft het Franse parlement een hervorming van de wettelijke pensioenstelsels goedgekeurd. Het meest opvallende resultaat van de hervorming is de geleidelijke verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd van 60 tot 62 jaar tegen 2018 (volgens de jongste plannen: tegen 2017, maar dit is nog niet in een wet vastgesteld). De hervorming omvat een aantal andere maatregelen, zoals de geleidelijke harmonisatie van de bijdragepercentages in de stelsels voor de overheidssector en de privésector, of de invoering van een recht op vervroegde uittreding (vanaf 60 jaar) voor werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. Er werd ook een aantal technische wijzigingen ingevoerd om de ontwikkeling van op kapitaaldekking berustende pensioenregelingen te bevorderen. HU || 14,1/ 18,2 || 60,1/ 58,7 || 62/62 || 64/64 || 65/65 || 13,1 || || Bij de hervorming van 2009 1) werd de wettelijke pensioenleeftijd tussen 2014 en 2022 verhoogd van 62 tot 65 jaar, 2) werd vanaf 2010 een minder gulle indexering van de pensioenen op basis van de reële groei van het bbp ingevoerd, en 3) werd voor de pensioenen de 13e maand afgeschaft en de zogenaamde pensioenpremie ingevoerd. Deze hervormingen zullen de toekomstige duurzaamheid verbeteren en zullen ertoe leiden dat de bruto-uitgaven van de sociale zekerheid voor pensioenen in 2060 10,5% van het bbp zullen bedragen in plaats van de 13,8% waarin het Verslag over de vergrijzing 2009 voorzag. In 2010 en 2011 heeft de regering drastische stappen gezet door de verplichte particuliere pensioenpijler af te schaffen. Ten minste voor zover de onverwachte inkomsten van de pensioenfondsen zijn gebruikt om de huidige uitgaven te dekken, kan dat de duurzaamheid in de toekomst enigszins compromitteren. In december 2011 is de vervroegde uittreding afgeschaft, en zijn de rechten voor huidige ontvangers belastingplichtig geworden. Dat heeft vooral gevolgen voor de beroepen die als zwaar werden beschouwd en waarvoor er dus mogelijkheden bestonden om vervroegd uit te treden. IE || 18,1/ 21,1 || 63,5/ 64,7 # || 65/65 || 66/66 || 68/68 || 44,1 || Memorandum van overeenstemming In het memorandum van overeenstemming staat: Voor Q1 2011: een reductie van de belastingverlaging voor pensioenen en pensioengerelateerde aftrekposten, die in 2011 155 miljoen euro moet opleveren. Er komt een progressieve verlaging van de huidige ambtenarenpensioenen met gemiddeld meer dan 4%. Voor Q2 2011: om de duurzaamheid op lange termijn te bevorderen verbindt de overheid zich ertoe wetgeving goed te keuren om de wettelijke pensioenleeftijd te verhogen tot 66 jaar in 2014, tot 67 jaar in 2021 en tot 68 jaar in 2028 . Voor Q3 2011: teneinde het pensioenstelsel voor ambtenaren een duurzamere grondslag te geven, zullen de pensioenrechten voor nieuwe ambtenaren worden hervormd. Deze hervorming houdt een herziening in van de vervroegde uittreding voor bepaalde categorieën en een indexering van de pensioenen op basis van de consumentenprijzen. De pensioenen zullen worden gebaseerd op het middelloon. De pensioenleeftijd van nieuwe ambtenaren zal aan de wettelijke pensioenleeftijd worden gekoppeld. Q4 2011 en 2012: de reductie van de belastingverlaging voor pensioenen en de aanpassing van de pensioenrechten van de ambtenaren ook vermelden als onderdeel van de begrotingsconsolideringsmaatregelen. || In maart 2010 heeft de Ierse regering het nationale pensioenkader gepubliceerd waarin de plannen van de regering voor de hervorming van het pensioenstelsel in Ierland worden uiteengezet. Sindsdien zijn onder meer de volgende wijzigingen doorgevoerd: Er is wetgeving goedgekeurd waarbij de wettelijke pensioenleeftijd wordt verhoogd tot 66 jaar in 2014, 67 jaar in 2021 en 68 jaar in 2028. Belastingvrije forfaitaire uitkeringen bij pensionering zijn beperkt tot 200 000 euro. Sinds 2011 geven socialezekerheidsbijdragen en universele sociale bijdragen (Universal Social Charge) niet langer aanleiding tot een verlaging van de pensioenbijdragen. Nieuwe pensioenregelingen voor nieuwe ambtenaren houden in dat het uiteindelijke pensioen op het middelloon gebaseerd zal zijn, en niet op het eindloon. Een reeks maatregelen om de financieringsdruk op regelingen met vaste uitkeringen te verlichten, zoals een verandering van de betalingsprioriteiten in geval van liquidatie, de instelling van een betalingsregeling voor insolvente pensioenfondsen, en wijzigingen van de financieringsnorm. IT || 18,2/ 22* || 60,8/ 59,4 || 65/60 || 66 jaar en 11 maanden/ 66 jaar en 11 maanden || Pensioen-leeftijd gekoppeld aan de levens-verwachting (70 jaar en 3 maanden voor zowel mannen als vrouwen in 2060) || 4,1 || || In 2011 is het Italiaanse pensioenkader door drie opeenvolgende wetten gewijzigd (Wet 111/2011, Wet 148/2011 en Wet 214/2011). De belangrijkste maatregelen die daarbij werden ingevoerd, kunnen als volgt worden samengevat: i) de methode van de notionele vaste bijdrage wordt ook toegepast op werknemers die onder de regeling met vaste uitkeringen vallen en die vroeger volledig waren vrijgesteld. De uitbreiding betreft pro rata de bijdragen die vanaf 1 januari 2012 zijn opgebouwd; ii) de wettelijke pensioenleeftijd voor vrouwen in de privésector zal worden gelijkgetrokken met die voor mannen (en die voor vrouwen in de overheidssector). Tegen 2018 zullen de pensioenleeftijden volledig gelijkgetrokken zijn; iii) het "venstermechanisme" is afgeschaft en vervangen door een overeenkomstige verhoging van de minimumleeftijd en/of de bijdragevereisten; iv) de bijdragen van de zelfstandigen zijn geleidelijk verhoogd van 20% in 2011 tot 24% in 2018. De bijdrage van atypische werknemers is met 1 pp verhoogd tot 27% vanaf 2012; v) gedurende twee jaar (2012-2013) worden pensioenen die hoger zijn dan 3 keer het minimumpensioen (ongeveer 1 400 euro per maand) niet geïndexeerd op basis van de inflatie van de prijzen; vi) hoewel zij aan de veranderde levensverwachting is aangepast, is de minimumleeftijd om in aanmerking te komen voor de ouderdomsuitkering vanaf 2018 met 1 jaar verhoogd, en dan volledig gelijkgetrokken met de wettelijke pensioenleeftijd; vii) in alle stelsels is vervroegde uittreding op grond van gecombineerde vereisten inzake leeftijd en bijdragen (35 jaar) afgeschaft. In het kader van het stelsel van de notionele vaste bijdrage is vervroegde uittreding toegestaan tot drie jaar vóór de wettelijke pensioenleeftijd wanneer gedurende 20 jaar bijdragen zijn betaald en het pensioen in 2012 minstens 1 200 euro per maand bedraagt, geïndexeerd op basis van het vijfjarig gemiddelde van het nominale bbp; viii) de minimale bijdragevereisten om in aanmerking te komen voor vervroegde uittreding, onafhankelijk van de leeftijd, zijn vanaf 2013 aan de levensverwachtingen aangepast, net als voor de wettelijke pensioenleeftijd. LT || 13,5/ 18,4 || 59,9# || 62 jaar en 6 maanden/60 jaar || 64/63 || 65/65 || n.v.t. || CSR 2- De voorgestelde wetgeving tot uitvoering van de hervorming van het pensioenstelsel aannemen. Negatieve fiscale prikkels om te werken voor mensen op pensioenleeftijd, afschaffen om de arbeidsparticipatie te verhogen || Bij de hervorming van 2011 wordt de pensioenleeftijd voor zowel mannen als vrouwen tegen 2026 verhoogd tot 65 jaar. De socialezekerheidsbijdragen aan de verplichte op kapitaaldekking berustende pensioenregeling zijn verlaagd van 5,5% tot 2%, en de mogelijkheid bestaat om deze na de crisis en door middel van een beslissing van de regering weer te verhogen. LU || 17,3/ 21,6 || 58,1/ 57 Δ || 65/65 || 65/65 || - || 2,2 || CSR 2- Een grootschalige pensioenhervorming voorstellen en ten uitvoer leggen om de betaalbaarheid van het pensioenstelsel op lange termijn te waarborgen, waarbij in de eerste plaats maatregelen worden getroffen die de participatiegraad van oudere werknemers vergroten, met name door vervroegde uittreding te ontmoedigen. Teneinde de effectieve pensioenleeftijd te verhogen kunnen maatregelen worden overwogen die de wettelijke pensioenleeftijd aan de levensverwachting koppelen. || Het nationale hervormingsprogramma schetst de belangrijkste kenmerken van een ontwerphervorming. Momenteel worden voorbereidende besprekingen tussen de regering en de sociale partners gevoerd. Het recht op verhoogde pensioenuitkeringen zal worden beperkt. De begunstigden moeten de leeftijd van 60 jaar (in plaats van 55) hebben bereikt en moeten kunnen bewijzen dat zij gedurende 40 jaar (in plaats van 38) pensioenbijdragen hebben betaald. In het kader van het Euro plus-pact heeft de regering zich ertoe verbonden de hervorming tegen eind 2011 af te ronden, maar deze deadline zal waarschijnlijk niet worden gehaald. Er is een pensioenwerkgroep opgericht. Haar werkzaamheden zijn confidentieel. Het is ook de bedoeling dat er een activeringsplan voor oudere werknemers komt, alsook aanbevelingen met goede praktijkvoorbeelden. LV || 13,3/ 18,2 || 62,7 Δ Δ || 62/62 || (64,5/ 64,5) || (65/65) || n.v.t. || Memorandum van overeenstemming. In het memorandum van overeenstemming staat: LV moet werken aan wijzigingen van het pensioenstelsel om te garanderen dat de drie pijlers van het pensioenstelsel ook in de toekomst houdbaar en geschikt blijven. In dit kader moeten alle speciale pensioenstelsels en pensioenleeftijden worden herzien. In het tweede aanvullende memorandum staat: tegen eind juni 2010, met technische ondersteuning van internationale organisaties en in samenwerking met de sociale partners, wijzigingen van het pensioenstelsel uitwerken, die in 2011 moeten worden geïmplementeerd, teneinde te garanderen dat de drie pijlers van het pensioenstelsel ook in de toekomst houdbaar en geschikt blijven. In dit kader zullen alle speciale pensioenstelsels en pensioenleeftijden worden herzien. In het derde aanvullende memorandum staat: na tegen eind juni 2010 in overleg met de EC en het IMF voorstellen te hebben opgesteld voor wijzigingen van het pensioenstelsel, tegen eind november 2010 concrete voorstellen voorleggen aan het Parlement, die in 2011 moeten worden geïmplementeerd teneinde te garanderen dat de drie pijlers van het pensioenstelsel ook in de toekomst houdbaar en geschikt blijven. || Sinds juli 2008 heeft de Letse overheid 1) in 2009 de indexering bevroren tot 31 december 2013 2) de bijdragepercentages tot de verplichte op kapitaaldekking berustende pensioenregeling verlaagd. De bijdragen tot de op kapitaaldekking berustende pijler worden als volgt verlaagd: in 2009 van 8% tot 2%; in 2010 van 9% tot 2%; in 2011 van 10% tot 2%; in 2013 en de daarop volgende jaren van 10% tot 6%. De regering heeft de wijzigingen van de pensioenleeftijd goedgekeurd en aan het Parlement voorgelegd (wetgeving hieromtrent moet nog worden aangenomen). De geplande wijzigingen houden in dat de pensioenleeftijd met ingang van 2016 met 6 maanden per jaar zal stijgen tot deze in 2021 65 jaar bedraagt. Bijgevolg zal de voorgestelde (maar nog niet in wetgeving vastgestelde) pensioenleeftijd in 2020 (zowel voor mannen als voor vrouwen) 64,5 jaar bedragen. Om aan de voorwaarden van het tweede en derde aanvullende memorandum te voldoen heeft Letland veranderingen van het pensioenstelsel voorbereid teneinde te garanderen dat de drie pijlers van het pensioenstelsel ook in de toekomst houdbaar en geschikt blijven. Concrete voorstellen voor wijzigingen van het pensioenstelsel zijn bij het Parlement ingediend. MT || 18,4/ 21,1 || 60,3 || 61/60 || 63/63 || 65/65 || n.v.t. || CSR 2- Maatregelen nemen om de houdbaarheid van het pensioenstelsel te garanderen door de geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd te versnellen en door deze leeftijd te koppelen aan de levensverwachting. De hogere wettelijke pensioenleeftijd flankeren met een omvattende strategie voor actief ouder worden, het gebruik van regelingen voor vervroegde uittreding ontmoedigen en particulier pensioensparen aanmoedigen. || De hervorming van 2006 had tot gevolg dat de pensioengerechtigde leeftijd tegen 2026 zowel voor mannen als voor vrouwen tot 65 jaar werd verhoogd en dat het bijdragetijdvak werd verlengd. Ook de grondslag voor de berekening van het pensioen veranderde: niet meer de drie beste jaren van de laatste 10 gewerkte jaren worden in aanmerking genomen, maar de beste tien jaren van de laatste 40 jaren. Daarnaast werd voor wie na 1 januari 1962 is geboren een gegarandeerd nationaal minimumpensioen ingevoerd dat niet minder dan 60% van het mediaan inkomen mag bedragen. Na de hervorming van 2006 zal de maximale pensioenberekeningsgrondslag voor personen die na 1 januari 1962 zijn geboren dynamischer evolueren met een indexering die voor 70% gebaseerd is op de loonstijging en voor 30% op de inflatie. In 2007 zijn de medische controles voor invaliditeitspensioenen verscherpt en sinds de begroting voor 2008 mogen gepensioneerden blijven werken zonder dat hun pensioen wordt verlaagd; zij betalen in dat geval socialezekerheidsbijdragen. Een werkgroep pensioenen, die werd ingesteld om de hervormingen nader te bekijken, heeft in december 2010 voor het eerst verslag uitgebracht aan het Parlement. De werkgroep heeft 45 aanbevelingen geformuleerd, waaronder de invoering van een expliciet verband tussen de pensioenleeftijd en de levensverwachting, de verdere evaluatie van de invoering van een pensioen van de eerste pijler op basis van een notionele vaste bijdrage tegen 2013, de invoering van een pensioen van de tweede pijler indien daarover een politieke consensus wordt bereikt, de participatie van de sociale partners, en de invoering van een derde pensioenkader. NL || 17,7/ 21 || 63,9/ 63,1 || 65/65 || 65/65 (66/66) || 65/65 (67/67) || 129,8 || CSR 2- Maatregelen nemen om de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd te verhogen door deze aan de levensverwachting te koppelen en deze maatregelen met andere te ondersteunen om de effectieve pensioengerechtigde leeftijd op te trekken en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te verbeteren. Een blauwdruk voorbereiden om de langdurige zorg met het oog op de vergrijzing te hervormen. || In oktober 2010 heeft de nieuwe regering ermee ingestemd om de wettelijke pensioenleeftijd in 2020 tot 66 jaar te verhogen. Na brede onderhandelingen zijn de sociale partners en de regering in september 2011 tot een overeenkomst gekomen die inhoudt dat de pensioenleeftijd verder zal stijgen tot 67 jaar in 2025 en dat de pensioenleeftijd aan de levensverwachting wordt gekoppeld. Deze overeenkomst wordt momenteel in wetgeving vastgelegd. PL || 15,1/ 19,5 || 61,4/ 57,5 ## || 65/60 || 65/60 (67/??) || (67/67) || 13,5 || CSR 3- Zoals gepland de wettelijke pensioenleeftijd voor de geüniformeerde diensten verhogen en verdere maatregelen nemen om de effectieve pensioenleeftijd te verhogen, met name door deze aan de levensverwachting te koppelen. Een tijdschema vaststellen om de voorschriften inzake de bijdragen van landbouwers aan het socialezekerheidsfonds voor landbouwers (KRUS) verder te verbeteren zodat die de individuele inkomsten beter weerspiegelen. || Sinds 2009 worden brugpensioenen geïmplementeerd. Deze vervangen het vervroegd pensioen en beperken de toegang ertoe voor bepaalde categorieën van werknemers. Dit is een tijdelijke oplossing voor werknemers die vóór 1999 in speciale omstandigheden zijn beginnen te werken. De bijdrage tot het stelsel met vaste uitkeringen is in 2011 verlaagd van 7,3% tot 2,3% van het brutoloon. Het verschil is afgeleid naar het omslagstelsel. De bijdrage zal geleidelijk worden verhoogd tot 3,5% in 2017 en daarna. De pas herverkozen regering heeft voorgesteld om de pensioenleeftijd te verhogen van de huidige 65/60 jaar (M/V) tot 67 jaar, en wel tussen 2013 en 2020 voor mannen en tussen 2013 en 2040 voor vrouwen. PT || 17,1/ 20,6 || 62,9/ 62,3 ## || 65/65 || 65/65 || - || 13,4 || Het Portugese memorandum van overeenstemming bevat geen precieze voorwaarden voor de hervorming van het hele pensioenstelsel (gezien de grote hervorming van 2007). Het memorandum van overeenstemming bevat echter wel specifieke voorwaarden wat de uitgavenzijde van het begrotingsbeleid betreft: - pensioenen van meer dan 1 500 euro verlagen volgens de progressieve percentages die sinds januari 2011 worden toegepast op de lonen in de overheidssector, met het oog op een besparing van minstens 445 miljoen euro; - de toepassing van de indexeringsregels op de pensioenen opschorten en de pensioenen bevriezen, met uitzondering van de laagste pensioenen in 2012. || Portugal heeft zijn pensioenstelsels in 2007 grondig hervormd en deze hervorming werd in 2007 ook meteen van kracht. De pensioenleeftijd werd vastgesteld op 65 jaar. De belangrijkste maatregelen betroffen de verlenging van de periode waarop het pensioen wordt berekend tot de hele loopbaan, ontmoediging van vervroegde uittreding, verkorting van de overgangsperiode, en de invoering van een "duurzaamheidsfactor" die de uitkeringen automatisch aanpast aan de resterende levensverwachting op de leeftijd van 65 jaar. RO || 14/ 17,2** || 65,5/ 63,2 # || 63 jaar en 4 maanden/ 58 jaar en 4 maanden || 65/60 || 65/63 || n.v.t. || Memorandum van overeenstemming In het memorandum van overeenstemming voor de periode 2009-2011 werden de volgende voorwaarden gesteld aan de hervorming van het pensioenstelsel: de regering werkt het ontwerp voor een herziene pensioenwetgeving af teneinde i) geleidelijk te evolueren naar een indexering van overheidspensioenen op basis van consumentenprijzen in plaats van op basis van lonen, ii) de ruimte voor discretionaire pensioenverhogingen te beperken, iii) pensioenbijdragen door groepen ambtenaren die daar momenteel van zijn vrijgesteld geleidelijk in te voeren en iv) de pensioenleeftijd in 2015 geleidelijk te verhogen, met name voor vrouwen, rekening houdend met de levensverwachting, met het oog op de bescherming van kwetsbare gepensioneerden en het halen van de beoogde gemiddelde vervangingsratio voor gepensioneerden van 45%. Het huidige memorandum van overeenstemming voor de periode 2011-2013 bevat de volgende voorwaarde: de duurzaamheid van het pensioenstelsel op lange termijn garanderen. || In december 2010 werd een pensioenhervorming goedgekeurd. De hervorming integreert speciale stelsels in het socialezekerheidsstelsel, voert een mechanisme in om de speciale pensioenen te herberekenen, en verhoogt de pensioenleeftijd tegen 2030 tot 65 jaar voor mannen en tot 63 jaar voor vrouwen. Vervroegde uittreding wordt strenger gereguleerd en voor de toekenning van invaliditeitspensioenen gelden strengere voorwaarden. De hervormingen zullen het stelsel naar verwachting grote besparingen opleveren en het aantal begunstigden verminderen. Bovendien heeft de regering wettelijke bepalingen opgeschort waardoor de bijdragen tot het verplichte stelsel met vaste uitkeringen in 2009 van 2% tot 2,5% van het brutoloon van de werknemers zouden zijn gestegen. De geplande stijging is in 2010 hervat, zodat het bijdragepercentage in de toekomst uiteindelijk 6% van het loon zal bedragen. SE || 18,3/ 21,2 || 64,7/64 || 61-67 || 61-67 || - || 7,4 (v, y) || || In 2010 is het automatische balanceringsmechanisme in het aanpassingsmechanisme van het inkomenspensioenstelsel versoepeld, zodat het zal gebaseerd zijn op een voortschrijdend gemiddelde van 3 jaar in plaats van 1 jaar voorheen, teneinde bruuske veranderingen van de pensioenen in geval van een economische neergang/opleving te voorkomen. SI || 16,8/ 21 || 59,8# || 63/61 || 63/61 || - || 2,6 || CSR 2- De vereiste maatregelen nemen om de betaalbaarheid op lange termijn van het pensioenstelsel te verzekeren, met behoud van de toereikendheid van de pensioenen. De participatiegraad van oudere werknemers verhogen door het later met pensioen gaan en door het verder ontwikkelen van een actief arbeidsmarktbeleid en maatregelen voor levenslang leren. || De voorgestelde pensioenhervorming (met inbegrip van de gelijktrekking van de pensioenleeftijden voor mannen en vrouwen) is in 2011 bij referendum verworpen. SK || 14/ 18 || 60,4/ 57,5 || 62/57,5 -61,5 (afhanke-lijk van het aantal kinderen) || 62/62 || - || 4,7 (v) || CSR 3- De langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën verbeteren via het verder aanpassen van het omslagstelsel van het pensioenstelsel en via een aanpassing van het indexeringsmechanisme en bijkomende maatregelen uitvoeren met het oog op het verhogen van de effectieve pensioenleeftijd, door met name de pensioenleeftijd aan de levensverwachting te koppelen. Stimulansen invoeren om de levensvatbaarheid van de pijler met volledige kapitaaldekking te verzekeren, om zo, met behoud van adequate pensioenen, naar budgettaire houdbaarheid te evolueren. || Slowakije bood de werknemers in 2008 de mogelijkheid om uit de op kapitaaldekking berustende pensioenregeling te stappen en terug te keren naar het omslagstelsel. Het stelsel met vaste uitkeringen is optioneel geworden voor alle nieuwkomers op de arbeidsmarkt. In 2010 werd een wetswijziging goedgekeurd waarbij het gebrek aan inkomen uit werk een basis kan vormen voor het recht op een vervroegd pensioen. In 2011 heeft Slowakije wijzigingen aangebracht in de pijler met volledige kapitaaldekking waardoor spaarders opnieuw de mogelijkheid kregen om te investeren in risicovollere fondsen en dus mogelijk hogere opbrengsten te realiseren. Voorts zal de verplichte participatie van jongeren met ingang van 1/4/2012 opnieuw worden ingevoerd als standaardoptie, met de mogelijkheid om het stelsel te verlaten tijdens de eerste twee jaren waarin wordt gespaard. UK || 18,1/ 20,8** || 64,1/ 62 || 65/60 || 66/66 || 68/68 || 73,0 (z) || || De toegang tot het wettelijke basispensioen is de laatste jaren verbeterd, het stelsel is opgewaardeerd, en de werknemers zijn vanaf 2012 automatisch aangesloten bij bedrijfspensioenregelingen (met een mogelijkheid om uit de regeling te stappen). Er is wetgeving vastgesteld om de wettelijke pensioenleeftijd tussen 2020 en 2046 in fasen van 65 tot 68 jaar te verhogen. Overeenkomstig de nieuwe wetgeving die in januari 2012 van kracht is geworden, wordt de wettelijke pensioenleeftijd nu tegen 2018 (vroeger tegen 2020) voor mannen en vrouwen gelijkgetrokken, en wordt de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd van 65 tot 66 jaar met 5 ½ jaar vervroegd tot begin 2018. Er zijn voorstellen aangekondigd om de invoering van de volgende verhoging van de pensioenleeftijd van 66 tot 67 jaar te vervroegen (maar deze zijn nog niet in een wet vastgelegd) en er worden opties besproken om de verhoging van de pensioenleeftijd van 67 tot 68 jaar te versnellen. ________________________ OPMERKINGEN: i Bron
Eurostat: bevolkingsstatistieken – levensverwachting per leeftijd en geslacht
(laatste actualisering 26/1/12). ii Gemiddelde
leeftijd bij uittreding uit de arbeidsmarkt, M/V of cursief = totalen (geen
opsplitsing M/V). Bron Eurostat. iii Wettelijke
pensioenleeftijd in het algemene overheidspensioenstelsel, Bron MISSOC. iv Wettelijke
pensioenleeftijd in het algemene overheidspensioenstelsel na de implementatie
van de in wetgeving vastgelegde hervormingen (tussen haakjes – voorgestelde
hervormingen die nog niet in wetgeving zijn vastgelegd), Bron Gezamenlijk
verslag over de pensioenen "Vorderingen en belangrijkste uitdagingen met
betrekking tot de verstrekking van toereikende en houdbare pensioenen in
Europa" door het Comité voor de economische politiek, het Comité voor
sociale bescherming en diensten van de Commissie (ECFIN en EMPL),
geactualiseerd door de Commissie indien zij op de hoogte was van latere
wijzigingen. v Wettelijke
pensioenleeftijd in het algemene overheidspensioenstelsel na de implementatie
van de in wetgeving vastgelegde hervormingen (tussen haakjes – voorgestelde
hervormingen die nog niet in wetgeving zijn vastgelegd), Bron Gezamenlijk
verslag over de pensioenen "Vorderingen en belangrijkste uitdagingen met
betrekking tot de verstrekking van toereikende en houdbare pensioenen in
Europa" door het Comité voor de economische politiek, het Comité voor
sociale bescherming en diensten van de Commissie (ECFIN en EMPL),
geactualiseerd door de Commissie indien zij op de hoogte was van latere
wijzigingen. vi Activa
in pensioenfondsen (% bbp), 2009. Bron OESO Global Pensions Statistics. (v) 2008. (w) Alleen
autonome bedrijfspensioenfondsen. Naast deze plannen bedroegen de totale activa
die door de bedrijfspensioenverzekeringscontracten werden beheerd 99,3% van het
bbp. (x) Alleen
autonome bedrijfspensioenfondsen. Naast deze plannen bedroegen de totale activa
die door de bedrijfspensioenverzekeringscontracten werden beheerd in 2008 13,3%
van het bbp. (y) Alleen
autonome bedrijfspensioenfondsen. Naast deze plannen bedroegen de totale activa
die door het premiepensioenstelsel werden beheerd in 2008 8,9% van het bbp en
de activa die door bedrijfspensioenverzekeringscontracten werden beheerd 38,9%
van het bbp. (z) Raming
van de OESO. vi De
lidstaten worden geconfronteerd met de imminente vergrijzing van de bevolking
en de gevolgen daarvan voor de duurzaamheid van de pensioenen en hebben hun
pensioenstelsels aanzienlijk gewijzigd. Een sterker verband tussen de bijdragen
die aan het stelsel worden betaald en de uitkeringen die door het stelsel
worden betaald was een essentieel element van de hervormingsinspanningen.
Meestal bestond de hervorming in een verschuiving van de pensioengrondslag van
de laatste of beste jaren van de loopbaan naar de hele loopbaan en in de nadruk
op het aantal bijdragejaren in plaats van op het louter bereiken van de
pensioenleeftijd. Daarbij werd het vereiste aantal jaren om recht te hebben op
een volledig pensioen verhoogd, en werd de pensioenleeftijd voor zowel mannen
en vrouwen verhoogd of werden de pensioenleeftijden van mannen en vrouwen
gelijkgetrokken. In de meeste landen wordt de hogere wettelijke pensioengerechtigde
leeftijd evenwel geleidelijk en over lange periodes ingevoerd.
* 2008 (voor de
levensverwachting op 65 jaar) * 2009 (voor de
levensverwachting op 65 jaar) Δ 2003 (Leeftijd bij
uittreding uit de arbeidsmarkt) # 2006 (Leeftijd bij
uittreding uit de arbeidsmarkt) ## 2007 (Leeftijd bij
uittreding uit de arbeidsmarkt) ΔΔ 2008 (Leeftijd bij
uittreding uit de arbeidsmarkt) [1] COM(2010) 365 definitief van 7 juli 2010. [2] Actuele projecties op de lange termijn van de
overheidsuitgaven voor pensioenen, die thans worden voorbereid door de Europese
Commissie en het Comité voor de economische politiek, zullen volgens plan in
mei 2012 worden gepubliceerd in het Verslag over de vergrijzing 2012. De
waarden verwijzen naar eerste schattingen. Daaruit blijkt dat de aanvullende
recente hervormingen die sinds de publicatie van het verslag over de
vergrijzing 2009 in een aantal lidstaten zijn uitgevoerd, de toekomstige
stijgingen van de uitgaven voor pensioenen met succes hebben afgeremd. [3] Eurostat, EU-SILC-gegevens voor 2009. Equivalent
gemiddeld inkomen van mensen ouder dan 65 jaar als % van het gemiddelde inkomen
van de totale bevolking in EU27. Tussen de lidstaten varieert het niveau tussen
circa 70% en iets meer dan 100%. [4] Eurostat, EU-SILC-gegevens voor 2009. [5] Aanvullende pensioenspaarregelingen omvatten bedrijfs-
en persoonlijke pensioenen, levensverzekeringen en andere vormen van
vermogensaanwas die kunnen worden gebruikt om de levensstandaard na
pensionering te behouden. Bovendien
bestaan er instrumenten (bv. omgekeerde hypotheken) die mensen in staat stellen
om activa (over het algemeen hun huis) om te zetten in een extra
pensioeninkomen. [6] Berekening gebaseerd op de afhankelijkheidsratiocalculator
van de Oostenrijkse federale arbeidskamer, Wenen. De
economische-afhankelijkheidsratio wordt omschreven als het aantal
gepensioneerden (inclusief vervroegd pensioen, invaliditeit) en werklozen in
verhouding tot het aantal werkenden. Belangrijkste veronderstelling voor 2050:
stijging van de arbeidsparticipatie in de leeftijdsgroep 20-64 jaar tot 79,6%
(een dergelijke arbeidsparticipatie werd in 2008 bereikt in de drie best
presterende landen – SE, DK, NL). Gegevens: arbeidskrachtenenqûete, verslag
over de vergrijzing 2009, Europop 08. [7] COM(2011) 11 definitief van 12.1.2011. [8] COM(2011) 815 definitief van 23.11.2011. [9] Schattingen laten zien dat door de koppeling van de
pensioenleeftijd aan de levensverwachting de verhouding tussen de
pensioenuitgaven van de overheid en het bbp in de EU in haar geheel in 2060
ongeveer 1,75 pp van het bbp lager zou zijn in vergelijking met het
basisscenario waarbij de geprojecteerde toename van de verhouding tussen de
pensioenuitgaven van de overheid en het bbp wordt berekend op 2,4 pp van het
bbp. Daarom zou de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de
effectieve pensioenleeftijd om de toename van de toekomstige levensverwachting
automatisch te weerspiegelen zeer substantieel bijdragen aan het boeken van
vooruitgang op het gebied van duurzame overheidsfinanciën. Europese Commissie
en Comité voor economische politiek (2009), Verslag over de vergrijzing 2009 -
Ageing Report: Economic and budgetary projections for the EU-27 Member States
(2008-2060), European Economy, No 2 en Europese Commissie (2009),
Duurzaamheidsverslag 2009 - Sustainability Report, European Economy, No 9. [10] Richtlijn 2008/94/EG van 22 oktober 2008. [11] Richtlijn 2003/41/EG van 3 juni 2003. [12] Verordening 883/2004/EG van 29 april 2004 betreffende de
coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.