This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011SC0802
Recommendation for a COUNCIL RECOMMENDATION on the National Reform Programme 2011 of Belgiumand delivering a Council opinion on the updated Stability Programme of Belgium 2011-2014
Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2011 van Belgiëen met een advies van de Raadover het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van België voor de periode 2011-2014
Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2011 van Belgiëen met een advies van de Raadover het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van België voor de periode 2011-2014
/* SEC/2011/0802 def. */
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Adopted by | 32011H0715(01) |
Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2011 van Belgiëen met een advies van de Raadover het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van België voor de periode 2011-2014 /* SEC/2011/0802 def. */
Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD over het nationale hervormingsprogramma 2011
van België
en met een advies van de Raad
over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van België voor de periode
2011-2014 DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4, Gezien Verordening (EG) nr. 1466/97 van de
Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties
en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid[1], en met
name artikel 5, lid 3, Gezien de aanbeveling van de Europese
Commissie[2], Gezien de conclusies van de Europese Raad, Gezien het advies van het Comité voor de
werkgelegenheid, Na raadpleging van het Economisch en
Financieel Comité, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Op 26 maart 2010 hechtte de Europese Raad zijn
goedkeuring aan het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe groei-
en werkgelegenheidstrategie. Deze Europa 2020-strategie moet voor betere coördinatie
van het economisch beleid zorgen en zich toespitsen op de sleutelgebieden
waarop Europa's potentieel voor duurzame groei en concurrentievermogen een
krachtige impuls nodig heeft. (2)
De Raad heeft op 13 juli 2010 een aanbeveling
inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en
de Unie (2010-2014) en op 21 oktober 2010 een besluit betreffende de
richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten[3]
aangenomen, die samen de "geïntegreerde richtsnoeren" vormen. De
lidstaten werd verzocht in hun nationaal economisch en werkgelegenheidsbeleid
met de geïntegreerde richtsnoeren rekening te houden. (3)
Op 12 januari 2011 hechtte de Commissie haar
goedkeuring aan de eerste jaarlijkse groeianalyse en gaf daarmee de aanzet tot
een nieuwe cyclus van economische governance in de EU en het eerste Europees
Semester van voorafgaande en geïntegreerde beleidscoördinatie, dat op de Europa
2020-strategie berust. (4)
Op 25 maart 2011 heeft de Europese Raad de
prioriteiten inzake begrotingsconsolidatie en structurele hervorming
goedgekeurd (overeenkomstig de conclusies van de Raad van 15 februari en 7
maart 2011 en ten vervolge op de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie). Hij
benadrukte dat voorrang moet worden gegeven aan het weer gezond en houdbaar
maken van begrotingen, het terugdringen van de werkloosheid door hervormingen
van de arbeidsmarkt en nieuwe inspanningen om de groei te stimuleren. Hij
verzocht alle lidstaten deze prioriteiten in concrete maatregelen om te zetten
die in hun stabiliteits- of convergentieprogramma's en in hun nationale
hervormingsprogramma's worden opgenomen. (5)
Op 25 maart 2011 verzocht de Europese Raad voorts
de lidstaten die aan het Euro Plus-pact deelnemen hun toezeggingen tijdig te
presenteren om te kunnen worden opgenomen in de stabiliteits- of
convergentieprogramma's en de nationale hervormingsprogramma's. (6)
Op 15 april 2011 heeft België zijn geactualiseerde
stabiliteitsprogramma 2011 voor de periode 2011-2014 en zijn nationale
hervormingsprogramma 2011 ingediend. Om met de onderlinge verbanden rekening te
houden zijn beide programma's terzelfder tijd geëvalueerd. (7)
In de tien jaar vóór 2008 heeft België een robuuste
bbp-groei van gemiddeld 2,3% per jaar gekend. Het land is in 2009 vol geraakt
door de mondiale economische recessie, en het bbp is toen met 2,8% gekrompen.
Het effect van de recessie op de werkgelegenheid is vrij beperkt gebleven. Een
tijdelijke daling van het aantal gewerkte uren en een vermindering van de
arbeidsproductiviteit per uur hebben als buffer gefungeerd. Na in 2009 met 0,4%
te zijn afgenomen, is de werkgelegenheid in 2010 wederom gestegen. De
werkloosheid is echter opgelopen van 7% vóór de recessie tot 8,3% in 2010.
Dankzij de opleving van de wereldhandel is het herstel in 2010, met een
bbp-groei van 2,2%, krachtiger uitgevallen dan verwacht. De automatische
stabilisatoren en de discretionaire maatregelen die in reactie op de crisis
zijn genomen, hebben ertoe geleid dat het overheidstekort is toegenomen van
1,3% in 2008 tot 5,9% van het bbp in 2009. (8)
Op basis van de overeenkomstig Verordening (EG) nr.
1466/97 van de Raad verrichte evaluatie van het geactualiseerde
stabiliteitsprogramma komt de Raad tot de conclusie dat het aan de
begrotingsprognoses van het programma ten grondslag liggende macro-economische
scenario aannemelijk is. Hoewel het van iets minder gunstige groeiramingen voor
2011 uitgaat, sluit het algemeen genomen aan bij de recentste
voorjaarsprognoses 2011 van de Commissie. Nadat in 2010 een beter dan verwacht
tekort van 4,1% werd gerealiseerd, wordt met de in het programma uitgestippelde
begrotingsstrategie beoogd het tekort verder terug te dringen tot 3,6% in 2011
en tot onder de referentiewaarde van 3% in 2012, de door de Raad vastgestelde
uiterste termijn voor de correctie van het buitensporige tekort. De voor 2011
geplande tekortreductie lijkt haalbaar in het licht van de vrij behoedzame
economische projecties. De geleverde begrotingsinspanning zal vermoedelijk
echter kleiner uitvallen dan 0,75% van het bbp, de gemiddelde jaarlijkse inspanning
die door de Raad is aanbevolen. Dat zou met name het geval zijn in 2011 en
2012: in deze jaren zou de structurele inspanning respectievelijk slechts 0,4
en 0,3% van het bbp vertegenwoordigen. Bovendien worden de tekortdoelstellingen
voor 2012 en de daaropvolgende jaren niet met concrete aanpassingsmaatregelen
onderbouwd. Ten slotte wordt niet verwacht dat de
middellangetermijndoelstelling, namelijk het realiseren van een structureel
overschot van 0,5% van het bbp, binnen de programmaperiode 2011-2014 zal worden
gehaald. (9)
In het licht van de beter dan verwachte feitelijke
resultaten in 2010, zouden een ambitieuzere tekortreductie in 2011 en een
sneller dan geplande vooruitgang in de richting van de drempel van 3% van het
bbp passend zijn. Bovendien zal het niet mogelijk zijn het buitensporige tekort
in 2012 weg te werken en verdere vorderingen in de richting van de
middellangetermijndoelstelling te blijven maken als geen nieuwe
consolidatiemaatregelen worden getroffen. Aangezien de belastingdruk, vooral op
inkomen uit arbeid, al zeer hoog is in België, dienen deze
consolidatiemaatregelen vooral op de uitgavenzijde betrekking te hebben. (10)
De economische en financiële crisis heeft de
eerdere, dalende tendens van de overheidsschuld op lange termijn doen omslaan.
De schuldquote, die een neerwaartse tendens vertoonde sinds 1993 (toen zij met
134% van het bbp een hoogtepunt bereikte, waarna zij onafgebroken is gedaald
tot 84% van het bbp in 2007), is vanaf 2008 wederom gestegen en eind 2010 op
96,8% van het bbp uitgekomen. Het hoge peil van de overheidsschuld blijft een
belangrijke uitdaging vormen, te meer omdat van de vergrijzing een groter
langetermijneffect op de begroting uitgaat dan gemiddeld in de EU het geval is.
Dit komt met name doordat de pensioenuitgaven een vrij forse stijging te zien
geven, wat de overheidsfinanciën verder onder druk zal zetten. Het realiseren
van voldoende hoge primaire overschotten op middellange termijn en het verder
hervormen van het Belgische socialezekerheidsstelsel, en met name het
pensioenstelsel, om de voorspelde aanzienlijke toename van de
leeftijdsgerelateerde uitgaven om te buigen, zouden de langetermijnhoudbaarheid
van de overheidsfinanciën ten goede moeten komen. (11)
Een belangrijke uitdaging waarvoor België zich
gesteld ziet, is dat ervoor moet worden gezorgd dat de financiële sector zijn
stabiliteit hervindt en goed functioneert, zodat hij in staat is tegemoet te
komen aan de behoeften van de reële economie wat financiële intermediatie
betreft. De afgelopen twee jaar is de Belgische financiële sector zwaar
getroffen door de financiële crisis, hetgeen resulteerde in gekrompen balansen,
aanzienlijke staatssteun en een hervorming van het bankentoezicht. De
financiële positie van de banksector blijft kwetsbaar. Bovendien is de
banksector in België sterk geconcentreerd en ook vrij groot in vergelijking met
de omvang van de economie. (12)
In de wet van 1996 tot bevordering van de
werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen is
bepaald dat de loontrend in België gelijke tred moet houden met de loontrend in
de drie buurlanden (Frankrijk, Duitsland en Nederland), waardoor de loonkosten
onder controle worden gehouden. Deze wet heeft echter niet kunnen voorkomen dat
de lonen in de periode 2005-2010 sneller zijn gestegen in België dan in de drie
buurlanden, terwijl de productiviteit er trager is gegroeid. Als gevolg daarvan
zijn de loonkosten per eenheid product in België sneller toegenomen dan in de
buurlanden en dan het gemiddelde van het eurogebied. Dit is vooral
problematisch omdat België gespecialiseerd is in goederen met een vrij lage
technologie-inhoud en daardoor hevige concurrentie ondervindt van de
lagerekostenlanden. Hoewel de loonnorm de loononderhandelingen in goede banen
helpt leiden, is hij voor verbetering vatbaar: er zou rekening moeten worden
gehouden met verschillen in productiviteitsgroei en tevens moeten worden
voorzien in een doeltreffender systeem om achteraf bij te sturen ingeval de
doelstellingen niet worden gehaald. (13)
De arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een aantal
starheden die een sterk negatief effect sorteren op de bereidheid om aan het
werk te gaan: de onbeperkte duur van werkloosheidsuitkeringen; hoge effectieve
marginale belastingtarieven en een grote belastingwig (vooral voor laagbetaalde
werknemers); en de combinatie van de intrekking van socialebijstandsuitkeringen
en de hoge belastingheffing wanneer aan het werk wordt gegaan. Bovendien
moedigt het bestaan van tal van uittredingsmogelijkheden voor oudere werknemers
hen ertoe aan de arbeidsmarkt te verlaten voordat zij de wettelijke
pensioenleeftijd van 65 jaar bereiken. Een verdere hervorming van het actieve
arbeidsmarktbeleid en de uitbreiding ervan tot de 50-plussers zouden bijdragen
tot een hogere totale participatiegraad en het zoeken naar werk sterker
aanmoedigen. Daarnaast zouden verdere verlagingen van het niveau van de
werkloosheidsuitkeringen en inkortingen van de duur ervan jongere werknemers er
sterker toe aansporen zich op de arbeidsmarkt te begeven. Het aanscherpen van de
criteria om voor vervroegde uittreding in aanmerking te komen, zou oudere
werknemers ertoe aanmoedigen actief te blijven, en oudere werknemers die al
enige tijd zonder werk zitten ertoe bewegen de arbeidsmarkt opnieuw te
betreden. Tot slot zij erop gewezen dat de arbeidsparticipatie van burgers van
buiten de EU met 40,9% veel lager ligt dan gemiddeld in de EU het geval is. (14)
De totale belastingdruk op arbeid in België behoort
tot de hoogste in de EU; de verlichting ervan zou er dan ook toe bijdragen dat
werken aantrekkelijker wordt. Gezien de aanmerkelijke consolidatie-inspanning
die in het verschiet ligt, moet een dergelijke maatregel echter worden
gecompenseerd door gelijkwaardige verhogingen van minder verstorende
belastingen, bijvoorbeeld op het verbruik, of door middel van een verschuiving
naar milieuvriendelijke belastingen. België heeft veel lagere impliciete
belastingtarieven voor energie dan de buurlanden. In combinatie met de grote
belastingwig voor arbeid heeft dit tot gevolg dat België de laagste verhouding
tussen milieubelastingen en belastingen op arbeid heeft van de hele EU. Dit
heeft bijgedragen tot een situatie waarin hoge werkloosheid samengaat met een
vrij groot energieverbruik, wat het moeilijke maakt om de doelstellingen inzake
werkgelegenheid en energie-efficiëntie te halen. (15)
Voor tal van goederen en diensten liggen de prijzen
doorgaans hoger dan in andere lidstaten. Deze ontwikkeling is toe te schrijven
aan zowel een zwakke concurrentiedruk (met name in de detailhandel en in de
netwerkindustrieën) als een zwak toezichtkader. In de detailhandel is er sprake
van grote toegangsbelemmeringen en operationele beperkingen. Zo bestaat er met
name nog steeds concurrentiebeperkende regelgeving die de openingsuren aan
banden legt, gevestigde zaken beschermt tegen nieuwkomers en de verspreiding
van nieuwe bedrijfsmodellen en technologieën hindert. Een mededingingsprobleem
dat de netwerkindustrieën in België gemeen hebben, is de sterke positie van de
gevestigde ondernemingen en de hoge toegangsdrempels in vergelijking met andere
lidstaten. Dat zorgt ervoor dat de voormalige monopoliehouders in deze sectoren
nog steeds hogere winsten kunnen opstrijken door hogere prijzen aan te rekenen
dan in een concurrerende markt mogelijk zou zijn. (16)
De Belgische autoriteiten hebben een aantal
toezeggingen gedaan in het kader van het Euro Plus-pact[4]. Deze
toezeggingen betreffen de vier doelstellingen van het pact. De toezeggingen
houden vooral verband met maatregelen om het tekort terug te dringen, de
energieprijzen onder controle te houden en de concurrentie aan te moedigen, de
reële loonstijgingen in toom te houden, een toezichtkader voor de financiële
sector in te voeren en de effectieve pensioenleeftijd op te trekken. Er is
echter geen informatie beschikbaar over de maatregelen die zullen worden
genomen om de voorgeschreven doelstellingen op begrotingsgebied te
verwezenlijken; er is evenmin informatie voorhanden over de manier waarop de
reële loonstijgingen en energieprijzen in bedwang kunnen worden gehouden. Wat
de vervroegde-uittredingsregelingen betreft, is niet duidelijk of en wanneer
het "generatiepact" zal worden geëvalueerd en in welke concrete
maatregelen deze evaluatie zal resulteren. Deze gedane toezeggingen zijn
getoetst en in de aanbevelingen meegenomen. (17)
De Commissie heeft het stabiliteitsprogramma en het
nationale hervormingsprogramma, met inbegrip van het Euro Plus-pact, onderzocht[5]. Daarbij
heeft zij gekeken naar de relevantie ervan voor een houdbaar budgettair en
sociaaleconomisch beleid in België, alsook of de EU-regels en ‑richtsnoeren
in acht zijn genomen, gezien de noodzaak de algemene economische governance van
de Europese Unie te versterken door middel van een EU-inbreng in toekomstige
nationale besluiten. In dit verband is de Commissie van oordeel dat een
ambitieuzere tekortreductie in 2011 mogelijk moet zijn en dat verdere
consolidatiemaatregelen voor 2012 en latere jaren dienen te worden
gespecificeerd. Om de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën te
verbeteren, is een verdere hervorming van het pensioenstelsel vereist. Ook
dienen verdere stappen te worden ondernomen zowel om het concurrentievermogen
te versterken, mensen aan een baan te helpen en de belastingdruk te verschuiven
van arbeid naar consumptie en energie, als om meer kansen te scheppen voor
investeringen en groei in de dienstensector en de netwerkindustrieën. (18)
In het licht van deze beoordeling, en rekening
houdende met de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009 op grond van
artikel 126, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie, heeft de Raad de actualisering 2011 van het stabiliteitsprogramma van
België onderzocht. Zijn advies[6]
daarover is met name in de onderstaande aanbevelingen (1) en (2) weergegeven, BEVEELT AAN dat België in de periode
2011-2012 actie onderneemt om: (1)
Het aan de gang zijnde economische herstel aan te
grijpen om meer vaart te zetten achter de correctie van het buitensporige
tekort door tegen de indiening van de begroting voor 2012 de nodige maatregelen
te nemen – vooral aan de uitgavenzijde – om een gemiddelde structurele
inspanning van ten minste 0,75% van het bbp te leveren. Het overheidstekort zou
daardoor uiterlijk in 2012 tot ver onder de referentiewaarde van 3% van het bbp
worden teruggebracht. Jaarlijks een vooruitgang van ten minste 0,5% van het bbp
te boeken in de richting van de middellangetermijndoelstelling. (2)
Stappen te ondernemen om de
langetermijnhoudbaarheid van de openbare financiën te verbeteren. Het accent
dient daarbij te worden gelegd op het uitstippelen van een strategie die erop
gericht is de leeftijdsgerelateerde uitgaven in toom te houden, onder meer door
vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt te voorkomen teneinde de effectieve
pensioenleeftijd te verhogen, alsook op de koppeling van de wettelijke pensioenleeftijd
aan de levensverwachting. (3)
De structurele zwakheden in de financiële sector
aan te pakken, met name door de herstructurering af te ronden van de banken die
behoefte hebben aan een adequaat gefinancierd en levensvatbaar bedrijfsmodel. (4)
In overleg met de sociale partners en conform de
nationale praktijken het systeem voor het voeren van loononderhandelingen en
het loonindexeringssysteem te hervormen, teneinde ervoor te zorgen dat de
loonstijging beter aansluit bij de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en
het concurrentievermogen. (5)
De arbeidsparticipatie naar een hoger peil te
tillen door de hoge fiscale en sociale lasten voor laagbetaalden op budgettair
neutrale wijze te verlichten en door een systeem in te voeren waarbij het
niveau van de werkloosheidsuitkeringen geleidelijk afneemt naarmate de periode
van werkloosheid langer duurt. Stappen te ondernemen om de belastingdruk te
verschuiven van arbeid naar consumptie en om het belastingstelsel
milieuvriendelijker te maken. Het actieve arbeidsmarktbeleid doeltreffender te
maken door specifiek op oudere werknemers en kwetsbare groepen gerichte
maatregelen te treffen. (6)
Maatregelen te nemen om de concurrentie in de
detailhandel te stimuleren door de toegangsbelemmeringen en de operationele
beperkingen te reduceren; en maatregelen te nemen om de concurrentie op de
elektriciteits- en de gasmarkt te bevorderen door de doeltreffendheid van de
sectorale regulerende en mededingingsautoriteiten verder te verhogen. Gedaan te Brussel, Voor de Raad De
voorzitter [1] PB
L 209 van 2.8.1997, blz. 1. [2] PB C […]
van [...], blz. […]. [3] Gehandhaafd voor 2011 bij Besluit 2011/308/EU van de Raad van 19 mei
2011. [4] Nadere
bijzonderheden over de in het kader van het Euro Plus-pact gedane toezeggingen
zijn te vinden in SEC(2011) 710. [5] SEC(2011)
710. [6] Uit
hoofde van artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad.