Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AE0637

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad over de deelneming van de Gemeenschap aan een gemeenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor de Oostzee (BONUS-169) dat door verschillende lidstaten is opgezet” (COM(2009) 610 definitief — 2009/0169 (COD))

    PB C 18 van 19.1.2011, p. 109–113 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.1.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 18/109


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad over de deelneming van de Gemeenschap aan een gemeenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor de Oostzee (BONUS-169) dat door verschillende lidstaten is opgezet”

    (COM(2009) 610 definitief — 2009/0169 (COD))

    2011/C 18/20

    Algemeen rapporteur: de heer RETUREAU

    De Raad heeft op 12 november 2009 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 169 en 172, tweede alinea, van het EG-Verdrag te raadplegen over het

    „Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad over de deelneming van de Gemeenschap aan een gemeenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor de Oostzee (BONUS-169) dat door verschillende lidstaten is opgezet”

    COM(2009) 610 final — 2009/0169 (COD).

    Op 15 december 2009 heeft het bureau van het Comité de gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie” belast met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden.

    Het EESC heeft, gelet op de urgente aard van deze werkzaamheden, tijdens zijn op 28 en 29 april 2010 gehouden 462e zitting (vergadering van 29 april) besloten de heer RETUREAU aan te wijzen als algemeen rapporteur, en heeft vervolgens onderstaand advies met 140 stemmen vóór en 4 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   De Oostzee is een gebied met grote uitdagingen: niet alleen kampt zij met de gevolgen van de klimaatverandering en met verontreiniging door menselijke activiteiten, maar ook is zij van strategisch belang vanwege het soort en het aantal banen dat afhankelijk is van de economische en sociale activiteiten die er ontplooid worden. Het is voor de huidige en toekomstige generaties van cruciaal belang dat de Oostzee behouden blijft. Alle landen die aan de Oostzee liggen en hun bevolking dienen betrokken te worden bij het beheer ervan.

    1.2   Het is echter niet duidelijk of het Bonus-consortium ook de betrokken sociale partners op nationaal en Europees niveau dient te raadplegen. Het Comité dringt erop aan dat dit duidelijk wordt bepaald.

    1.3   Het is noodzakelijk dat het maatschappelijk middenveld en vooral de betrokken sociale partners op Europees en nationaal niveau worden opgenomen in het bestuur van de raadplegingsplatforms en van het Forum voor sectoraal onderzoek en dat de O&TO-projecten van het BONUS-169-programma, waarbij onderzoekers in de sociale wetenschappen zijn betrokken, tot actieonderzoek overgaan. Hierbij dienen de actoren ingeschakeld te worden bij het beheer van banen en competenties in de desbetreffende sectoren.

    1.4   De duurzaamheidseffectbeoordelingen (DEB's) zouden een nuttige en efficiënte ondersteuning kunnen bieden bij besluiten over selectie en uitvoering van de O&TO-projecten in het kader van BONUS-169, waarbij de drie dimensies van duurzame ontwikkeling in aanmerking genomen zouden kunnen worden door een brede vertegenwoordiging van het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de uitdagingen die aan deze drie dimensies zijn verbonden.

    1.5   Feit is echter dat de effectbeoordeling die in het kader van Bonus-169 is verricht, tekortschiet; de sociale en werkgelegenheidsdimensie komt onvoldoende uit de verf, vooral omdat het programma buiten het maatschappelijk middenveld (en dan met name de vakbonden en de Europese sociale partners) om is opgesteld.

    1.6   Er zijn minstens twee manieren waarop het maatschappelijk middenveld aan het programma kan deelnemen:

    a)

    door de verspreiding en inzameling van informatie, de behandeling van de bijdragen van het maatschappelijk middenveld van de Bonus-169-landen en de feedbackmechanismen te verbeteren. Daartoe dient duidelijk gemaakt te worden hoe de bijdragen van alle partijen van het maatschappelijk middenveld, ook de Europese sociale partners, in aanmerking worden genomen en dient er voorzien te worden in een goede feedback;

    b)

    door de inhoud van de vragen van alle partijen van het maatschappelijk middenveld, ook de Europese sociale partners, in de debatten en analyses te verwerken. Het gaat erom een procedure voor te stellen die een merkbare invloed heeft op de uitwerking en implementatie van Bonus 169, rekening houdend met de drie dimensies van duurzame ontwikkeling (milieu-, sociale en economische dimensie).

    1.7   Het Comité spreekt opnieuw zijn steun uit voor het programma zelf en de financiering ervan, waarbij wordt beoogd Bonus-169 te voorzien van nieuwe, gerichte middelen en er niet alleen bestaande middelen voor uit te trekken, behalve in het geval van onderzoeksinstrumenten die uitermate geschikt zijn voor de beoogde doelen. Hiervoor zal gedurende een bepaalde periode een beperkt budgettair bedrag beschikbaar worden gesteld.

    1.8   Onderzoek in de Oostzee is nodig omdat de vele lidstaten eromheen te kampen hebben met de enorme verontreiniging die zich sinds de industrialisering opstapelt. De Oostzee is inmiddels een van de meest verontreinigde wateren ter wereld en veel industriële en ambachtelijke activiteiten worden bedreigd, aangezien de meeste mensen en activiteiten geconcentreerd zijn langs de kust. Alle belanghebbende landen, eventueel ook de Russische Federatie, zouden bij het onderzoek betrokken moeten worden en – voor zover zij daartoe bij machte zijn – er een bijdrage aan moeten leveren, rekening houdend met de concrete situatie in dunbevolkte en derde landen.

    2.   De voorstellen van de Commissie

    2.1   In het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van 20 december 2006 voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie worden de regionale richtsnoeren voor 2007-2013 geconcentreerd rond vier hoofdprogramma's: samenwerking, ideeën, mensen en capaciteiten.

    2.2   Met de beschikking van het Europees Parlement en de Raad over de deelneming van de Gemeenschap aan een gemeenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor de Oostzee (BONUS-169) dat door verschillende lidstaten is opgezet, wordt dit kader afgestemd op de problematiek in de Oostzee en worden de doelstellingen en de financiële invulling van het project bepaald.

    2.3   Om de doelstellingen van BONUS-169 te verwezenlijken zal het programma in twee afzonderlijke fasen ten uitvoer worden gelegd:

    a)

    in een eerste strategische fase van twee jaar zullen passende raadplegingsplatforms worden ingesteld voor een actieve betrokkenheid van de belanghebbenden, zal een strategische agenda voor onderzoek worden opgesteld en zullen nauwkeurige uitvoeringsregels worden uitgewerkt en verder verruimd;

    b)

    een uitvoeringsfase van minstens 5 jaar, tijdens welke ten minste drie gezamenlijke uitnodigingen tot het indienen van voorstellen worden gelanceerd met het oog op de financiering van strategische BONUS-169-projecten die de doelstellingen van het programma nastreven;

    2.4   De thema’s dienen te zijn opgenomen in de strategische agenda voor onderzoek van BONUS-169, moeten zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het vastgestelde stappenplan en moeten betrekking hebben op onderzoek, technologische ontwikkeling, opleiding en/of verspreidingsactiviteiten.

    2.5   Een van de eerste fasen van het BONUS-169-project bestond uit een brede publieke raadpleging. Er werd een internetpagina aan gewijd, er zijn effectbeoordelingen uitgevoerd en er werden ngo's geraadpleegd. Deze raadplegingen waren noodzakelijk en dienen ook tijdens de uitvoering van de projecten plaats te vinden. Bovengenoemde partijen van het maatschappelijk middenveld moeten deelnemen aan de controle op het beheer van de middelen en aan de verdere ontwikkeling van de projecten, zodat deze aansluiten bij het streven naar meer en gerichtere investeringen in kennis ten behoeve van groei en werkgelegenheid (1), zoals de herziene Lissabonstrategie voorstaat. In artikel 5 van de voorgestelde beschikking van et Europees Parlement en de Raad van 29 oktober 2009 staat dat het BONUS-EESV, dat is belast met het beheer van BONUS-169, rekenschap dient af te leggen bij de Commissie, namens de Gemeenschap. Volgens artikel 13 stelt de Commissie het Parlement en de Raad in kennis van de conclusies van de evaluatie van de activiteiten die in het kader van BONUS-169 zijn ondernomen. Het EESC kan dus alleen maar achteraf controle uitoefenen en beschikt niet over mogelijkheden om zich uit te spreken over het verloop van de BONUS-169-projecten.

    2.6   De doelstelingen van BONUS-169 zijn opgenomen in punt 1 van bijlage I. In punt d) wordt weliswaar voorzien in „de instelling van passende raadplegingsplatforms voor de belanghebbenden, waarbij alle betrokken sectoren vertegenwoordigd worden”, maar nergens wordt melding gemaakt van de sociaaleconomische doelstellingen van het project, of van het belang ervan voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid rond de Oostzee.

    2.7   Bijlage 2 is van cruciaal belang omdat daarin de bestuursorganen van BONUS-169 worden vastgesteld. Punt 4 voorziet in oprichting van een adviesraad, bestaande uit wetenschappers die op internationaal niveau hoog aanzien genieten en vertegenwoordigers van betrokken belanghebbenden en van maatschappelijke organisaties die bij de sectoren betrokken zijn. Juist in dit verband zouden vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers, ngo's en verenigingen moeten beschikken over het recht van controle, recht van toezicht en initiatiefrecht m.b.t. BONUS-169.

    2.8   Het gaat om een langlopend programma waarbij mogelijk gezamenlijke acties uitgevoerd kunnen worden.

    2.9   Volgens de twaalfde overweging van de beschikking heeft BONUS-169 „raakvlakken met een aantal verwante communautaire onderzoeksprogramma’s die betrekking hebben op een hele reeks menselijke activiteiten die een gecumuleerd effect hebben op het ecosysteem, zoals visserij, aquacultuur, landbouw, infrastructuur, vervoer, opleiding en mobiliteit van onderzoekers en sociaaleconomische problemen”.

    2.10   Dat het programma in twee fasen ten uitvoer wordt gelegd is om ervoor te zorgen dat „de onderzoeksresultaten daadwerkelijk worden gebruikt en opgenomen in de beleidsmaatregelen en de regelingen inzake het beheer van hulpbronnen in een brede waaier van economische sectoren”.

    2.11   Zo ook wordt in de effectbeoordeling ingegaan op het betrekken van de sociaaleconomische dimensie in de beoordeling van eventuele economische, sociale en milieugevolgen (punt 5, al komen de sociale en milieuaspecten slechts zeer summier aan bod). Sommige opties zouden andere economische sectoren, zoals maritieme infrastructuur, mijnen, windmolenparken, vervoer, visserij, aardolie-, gas- of telecommunicatiebedrijven kunnen helpen zich milieu- en ecosysteemvriendelijker te gedragen. Dit punt wordt volstrekt ontoereikend geanalyseerd (onvoldoende ontwikkeld), maar geeft duidelijk aan welke algemene richting met de strategische fase van het programma ingeslagen zal worden.

    2.12   De drie projecten die door het BONUS-EESV gekozen en ingevoerd zullen worden, dienen beslist rekening te houden met de gevolgen van de klimaatverandering voor mens en maatschappij in de kustgebieden rond de Oostzee. De klimaatverandering kan leiden tot volksverhuizingen, met alle consequenties van dien op sociaal gebied en op het vlak van de werkgelegenheid. Het is zaak om daar nu al op in te spelen, zoals het EESC al eerder in zijn initiatiefadvies over Duurzame ontwikkeling van kustgebieden van 13 oktober 2009 heeft aangegeven. De arbeidswetgeving in bepaalde economische sectoren, zoals visserij en zeevaart, dreigt veranderingen te ondergaan. De Europese Commissie dient hiermee rekening te houden en bij de evaluatie van en de richtsnoeren voor de projecten te voorzien in opleiding en omschakeling met hulp van het maatschappelijk middenveld en het EESC.

    2.13   De EU zal rechtstreeks handelen met het BONUS-EESV, het Baltic Organisations Network for Funding Science, dat in het Finse Helsinki is gevestigd. Het BONUS-EESV is de specifieke uitvoeringsstructuur van BONUS-169 en belast met de toewijzing, het beheer, de monitoring en de rapportering inzake het gebruik van de bijdrage van de Gemeenschap en de contante bijdragen van de lidstaten.

    2.14   Het BONUS-EESV beheert het BONUS-169-programma via zijn secretariaat. Het dient een stuurgroep, een secretariaat, een adviesraad, een forum voor sectoraal onderzoek en een forum voor projectcoördinatoren in te stellen.

    2.14.1   De adviesraad ondersteunt de stuurgroep en het secretariaat. Hij is samengesteld uit wetenschappers die op internationaal niveau hoog aanzien genieten, vertegenwoordigers van betrokken belanghebbenden, met inbegrip van onder meer toerisme, hernieuwbare energiebronnen, visserij en aquacultuur, zeevervoer, biotechnologie en technologieproducenten. De leden komen zowel uit professionele organisaties als uit maatschappelijke organisaties die bij deze sectoren betrokken zijn alsook uit andere geïntegreerde onderzoeksprogramma’s met betrekking tot de Oostzee en andere Europese regionale zeeën.

    2.14.2   De adviesraad verleent onafhankelijk advies en begeleiding en formuleert aanbevelingen met betrekking tot wetenschappelijke en beleidsgerelateerde problemen van BONUS-169. Het betreft onder meer advies over de doelstellingen, de prioriteiten en de algemene koers van BONUS-169, manieren waarop de prestaties van BONUS-169 alsook de verwezenlijking en de kwaliteit van de onderzoeksresultaten kunnen worden verbeterd, capaciteitsopbouw, netwerkvorming en de relevantie van de activiteiten voor de doelstellingen van BONUS-169. De raad draagt ook bij tot het gebruik en de verspreiding van de resultaten van het BONUS-169-programma.

    2.14.3   Bovendien vervulde de BONUS-adviesraad, die is samengesteld uit een scala aan belanghebbenden, zoals HELCOM, ICES, DG MARE, het WWF en de Finse organisatie voor landbouwers, ook een centrale rol in de voorbereiding van het wetenschappelijke plan en de uitvoeringsstrategie van het BONUS-169-initiatief.

    2.15   Het herziene ontwerp van de BONUS-169-agenda voor onderzoek dat in juni 2009 bij DG RTD werd ingediend, is in ruime mate gebaseerd op de werkzaamheden en raadplegingen die voor het oorspronkelijke BONUS-169-initiatief waren uitgevoerd.

    2.16   In de strategische fase van het programma zal een uitgebreid, strategisch programma voor de raadpleging van belanghebbenden worden afgewerkt, in het kader waarvan belanghebbenden uit andere betrokken sectoren, zoals landbouw, visserij, aquacultuur, vervoer en waterbeheer, zullen worden geraadpleegd.

    2.17   De platforms voor de raadpleging van de belanghebbenden

    2.17.1   Op basis van een uitgebreide analyse van de bij BONUS-169 betrokken belanghebbenden op lokaal, nationaal, regionaal en Europees niveau worden voor de belanghebbenden raadplegingsplatforms en -mechanismen opgezet met de bedoeling de betrokkenheid van de belanghebbenden uit alle betrokken sectoren te versterken en te institutionaliseren, teneinde kritieke lacunes vast te stellen, de prioriteit van de onderzoeksthema’s te bepalen en de toepassing van verkregen onderzoeksresultaten te stimuleren. Daarbij wordt een beroep gedaan op wetenschappers, ook van andere betrokken niet-mariene natuurwetenschappen en sociale en economische wetenschappen, om ervoor te zorgen dat verschillende disciplines meewerken aan de vaststelling van de strategische agenda voor onderzoek en de bijbehorende visie en onderzoeksprioriteiten.

    2.17.2   Ter ondersteuning van het programma dient een permanent forum voor sectoraal onderzoek te worden ingesteld (samengesteld uit ministeries en andere instanties die betrokken zijn bij onderzoek naar en de governance van het ecosysteem van de Oostzee), in het kader waarvan de planning en de resultaten van het programma alsook opkomende onderzoeksbehoeften vanuit het standpunt van de besluitvorming worden besproken. Het forum dient de pan-Baltische integratie van de onderzoeksactiviteiten, met inbegrip van het gemeenschappelijk gebruik en de gezamenlijke planning van de infrastructuurcapaciteit, te vergemakkelijken en te bevorderen en moet helpen onderzoeksbehoeften onder de aandacht te brengen. Het moet er ook voor zorgen dat onderzoeksresultaten daadwerkelijk benut worden en de integratie van de financiering van onderzoek vergemakkelijken.

    2.18   Voordelen van een duurzaamheidseffectbeoordeling

    2.18.1

    Duurzaamheidseffectbeoordelingen (Sustainability Impact Assessments (SIA) in het Engels) zijn een belangrijk beleidsinstrument om de gevolgen van beleid en maatregelen te meten voor de duurzame ontwikkeling vanuit economisch, sociaal en ecologisch oogpunt.

    2.18.2

    De Commissie heeft dergelijke duurzaamheidseffectbeoordelingen vooral gebruikt bij onderhandelingen over handelsakkoorden (maar minder formeel bijv. ook bij de onderhandelingen ter goedkeuring van de REACH-verordening en de richtlijnen uit het EU- klimaat- en energiepakket). Het is een belangrijk instrument om het maatschappelijk middenveld te raadplegen en de standpunten en verwachtingen van de verschillende maatschappelijke actoren te inventariseren.

    2.18.3

    Ten behoeve van de duurzaamheidseffectbeoordelingen is een hele serie indicatoren uitgewerkt door resp.:

    de Wereldbank en de VN-commissie voor duurzame ontwikkeling voor de ontwikkeling op economisch vlak,

    de VN-commissie voor duurzame ontwikkeling en de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) voor de ontwikkeling op sociaal vlak, met o.m. aandacht voor „waardig werk”, en door

    het VN-milieuprogramma, het Europees milieuagentschap en de VN-commissie voor duurzame ontwikkeling voor de ontwikkeling op het vlak van het milieu.

    2.18.4

    De Commissie heeft in een Mededeling m.b.t. effectbeoordelingen (2) een compleet kader uitgewerkt voor het opstellen van impactanalyses voor de diverse beleidsterreinen waarop zij actief is, en dan vooral voor impactanalyses i.v.m. handelsakkoorden en de onderhandelingen die daaraan voorafgaan. Door DG Handel zijn duurzaamheidseffectbeoordelingen in maart 2006 in de methodologische handleiding opgenomen als officieel instrument voor de onderhandelingen en tenuitvoerlegging van handelsakkoorden tussen de Europese Unie en derde landen.

    2.18.5

    Voor de raadpleging van belangrijke en representatieve actoren uit het maatschappelijk middenveld vormen duurzaamheidseffectbeoordelingen een geschikt instrument.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1   In 2009 heeft het Comité al geoordeeld dat de bestuurlijke regelingen voor de uitvoering van de strategie moeten worden vereenvoudigd. In hetzelfde verkennend advies, getiteld „Macroregionale samenwerking — Uitbreiding van de Oostzeestrategie naar andere macroregio's in Europa” (3), heeft het ook gepleit voor de oprichting van een Baltic Sea Civil Society Forum om het publieke debat en de voorlichting over de uitvoering van de strategie te bevorderen.

    3.2   In een bestuurlijk proces op macroregionaal niveau is het essentieel dat er een goede projectvoorlichting plaatsvindt en onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke gevolgen van de projecten voor de bevolking en de werkgelegenheid. Voor een correcte gang van zaken is het nodig dat zusterorganisaties als vak- en consumentenbonden en lokale vrijwilligersorganisaties uit de verschillende lidstaten bij het onderzoek worden betrokken en zich verenigen in grensoverschrijdende netwerken, om de standpunten van het maatschappelijk middenveld m.b.t. de sociaal-economische problemen in de Oostzeeregio te berde te brengen. De neerslag van dergelijke impactanalyses dient het belang van burgers en werknemers. Geanticipeerd moet worden op de ontwikkelingsbehoeften op opleidingsgebied, met name in het licht van de ontwikkelingen die zich naar verwachting in de nabije toekomst in de regio zullen voordoen als gevolg van de huidige situatie m.b.t. de natuurlijke hulpbronnen en de opwarming van het klimaat.

    3.3   In par. 2.2.2 van de Mededeling komen de belanghebbende partijen ter sprake, maar ze worden niet nader omschreven. Alleen de deelname van wetenschappers wordt uitdrukkelijk vermeld. In deze paragraaf dient te worden gewezen op de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld bij de oprichting van de platforms voor belanghebbenden, m.n. de nuttige rol van de Europese sociale partners van het EESC en de Europese sectorale comités voor de sociale dialoog die met het BONUS-169-programma te maken hebben.

    3.4   De nuttige rol van de Europese sociale partners dient te worden erkend in de bestuurlijke regelingen van het BONUS-169-programma.

    3.5   Willen de sociale en maatschappelijke partners hun rol zo efficiënt mogelijk kunnen vervullen, dan zou het goed zijn als hun vertegenwoordigers vertrouwd worden gemaakt met de werkzaamheden van zulke raadplegingsfora en middelen beschikbaar worden gesteld voor scholing.

    4.   Verdere opmerkingen

    4.1   Het BONUS-169-programma wil het onderzoek naar mogelijkheden om de milieuvervuiling in de Oostzee tegen te gaan stimuleren en de internationale coördinatie van wetenschappers bevorderen.

    4.2   Het onderzoeksprogramma heeft m.a.w. rechtstreeks implicaties voor:

    de economische en industriële structuur van de regio

    de ontwikkeling in de verschillende sectoren

    het soort banen en de vereiste kwalificaties, waardoor sommige werknemers op termijn van beroep zullen moeten veranderen of te maken zullen krijgen met ingrijpende veranderingen op het werk.

    4.3   Het Comité wil daarom enkele voorstellen doen om ervoor te zorgen dat:

    in het programma rekening wordt gehouden met de gevolgen op sociaal en professioneel vlak, de vraag naar nieuwe vaardigheden en het feit dat sommige vaardigheden die nu nog wel gevraagd zijn hierdoor overbodig zullen worden, en dat, indien mogelijk, geanticipeerd wordt op de te verwachten effecten (prognoses en omscholingsmaatregelen voor bepaalde beroepsgroepen), en

    dat in overleg met de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld maatregelen worden uitgewerkt om de positieve effecten te versterken en de negatieve af te zwakken.

    4.4   Om deze tweeledige doelstellling te verwezenlijken, stelt het Comité voor om:

    a.

    vertegenwoordigers van sociaaleconomische belangengroepen als volwaardig partner bij het programma te betrekken, en om

    b.

    een impactanalyse uit te voeren, niet geïnspireerd op het model van de interne impactanalyses van de Commissie, maar op dat van de duurzaamheidseffectbeoordelingen (met enkele verbeteringen).

    4.4.1   Om vertegenwoordigers van sociaaleconomische belangengroepen als volwaardig partner bij het programma te betrekken (a)

    moeten de Europese en nationale sociale partners van de hierboven genoemde „deelnemende landen” de mogelijkheid krijgen om deel te nemen aan het forum voor sectoraal onderzoek, en

    moeten de „raadplegingsmechanismen” van het platform voor belanghebbenden nader worden omschreven: een internetsite met informatie die van tijd tot tijd wordt bijgewerkt volstaat niet:

    Als iedereen zijn mening gaat verkondigen, ontstaat er een kakofonie van stemmen. Belangrijk is dat „de stem van de samenleving” gestructureerd wordt.

    Een eerste optie is dat de sociaaleconomische organisaties in hun midden een werkgroep samenstellen om in onderling overleg tot gezamenlijke standpunten te komen ter aanvulling van de meningen in wetenschappelijke kringen.

    Men zou ook nog verder kunnen gaan en kunnen voorstellen dat de werkgroep als referentie wordt gebruikt bij de op te stellen impactanalyse (deelname aan de stuurgroep van de studie) en advies uitbrengt aan de Commissie. De impactanalyse moet daarnaast onder de aandacht van het publiek worden gebracht met verslagen in de deelnemende landen.

    4.4.2   Om een impactanalyse uit te voeren, niet geïnspireerd op het model van de interne impactanalyses van de Commissie, maar op dat van de duurzaamheidseffectbeoordelingen (b)

    moet worden voorgesteld om een impactanalyse op te stellen waarin de gevolgen vanuit het oogpunt van de duurzame ontwikkeling worden onderzocht, met aandacht voor de sociale, economische en milieudimensie

    moet rekening worden gehouden met een aantal specifieke aandachtspunten m.b.t. de economische en industriële transformatieprocessen en de veranderingen in de werkgelegenheid. Gedacht moet worden aan:

    het in kaart brengen van de beroepen in de Oostzeeregio

    inventarisatie van de „bedreigde beroepen” (banen die dreigen te verdwijnen) en de beroepen met een sterk ontwikkelingspotentieel op basis van de verschillende onderzoeksagenda's

    inventarisatie van de capaciteit in het licht van de ontwikkelingen op het gebied van de gevraagde vaardigheden: kennisniveau, vermogen om zich nieuwe inzichten en nieuwe technieken eigen te maken, lokale opleidings- en stagemogelijkheden

    het in aanmerking nemen van banen in geherstructureerde en toekomstgerichte industrieën.

    Dit zijn stuk voor stuk punten die niet mogen ontbreken in een bestuurlijke anticiperende benadering van banen en vaardigheden (GPEC) (4) op lokaal en regionaal niveau. De uitwerking hiervan mag niet alleen aan wetenschappers worden overgelaten.

    Brussel, 29 april 2010

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  COM(2009) 610 final, par. 1.4.

    (2)  COM(2002) 276 final.

    (3)  PB C 318 van 23.12.2009, blz. 6.

    (4)  Met zo'n bestuurlijke anticiperende benadering van banen en vaardigheden (GPEC – gestion prévisionnelle des emplois et des compétences) kan beter worden geanticipeerd op het aanpassen van vaardigheden aan werk, krijgt men meer greep op de gevolgen van technologische en economische veranderingen, kunnen concurrentiefactoren, onderwijs- en opleidingsstelsel en de ontwikkeling van vaardigheden van werknemers beter worden gecoördineerd, wordt carrièreplanning gemakkelijker, kunnen risico's en kosten a.g.v. onevenwichtige ontwikkelingen worden gereduceerd en kunnen de noodzakelijke aanpassingsmaatregelen gerichter worden gekozen en beter worden gepland (bron: www.fr.wikipedia.org).


    Top