Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020R1818

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks

C/2020/4757

PB L 406 van 3.12.2020, p. 17–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2020/1818/oj

3.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 406/17


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/1818 VAN DE COMMISSIE

van 17 juli 2020

tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (1), en met name artikel 19 bis, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering aangenomen Overeenkomst van Parijs, die op 5 oktober 2016 door de Unie is goedgekeurd (2), heeft als doel de reactie op de klimaatverandering te versterken, onder meer door investeringsstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme emissies en klimaatveerkrachtige ontwikkeling.

(2)

Op 11 december 2019 heeft de Commissie haar mededeling aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “De Europese Green Deal” goedgekeurd (3). De Europese Green Deal omvat een nieuwe groeistrategie die de EU moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Bij de uitvoering van de Europese Green Deal moeten beleggers duidelijke, op de lange termijn gerichte signalen krijgen om gestrande activa te voorkomen en duurzame financiering aan te trekken.

(3)

Bij Verordening (EU) 2016/1011 zijn EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks ingevoerd. De methodologie van die benchmarks is gebaseerd op de verbintenissen van de Overeenkomst van Parijs. Het is noodzakelijk voor beide soorten benchmarks minimumnormen vast te stellen. EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks hebben vergelijkbare doelstellingen maar verschillen qua ambitieniveau. De meeste minimumnormen moeten derhalve voor beide soorten benchmarks gelden, maar de drempels moeten per soort benchmark variëren.

(4)

Er zijn momenteel niet voldoende gegevens om de koolstofvoetafdruk te beoordelen die het gevolg is van beslissingen van overheidsentiteiten. Uitgiften van overheidsentiteiten moeten derhalve geen onderdeel van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks kunnen vormen.

(5)

Omdat de methodologie van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks gebaseerd is op de verbintenissen van de Overeenkomst van Parijs, moet het 1,5 °C-scenario, zonder of met een beperkte overschrijding, worden gebruikt als bedoeld in het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel on Climate Change — IPCC) over de opwarming van de aarde met 1,5 °C (4) (hierna “IPCC-scenario” genoemd). Dat IPCC-scenario strookt met de in de Europese Green Deal opgenomen doelstelling van de Commissie om tegen 2050 een nettonuluitstoot van broeikasgassen te bewerkstelligen. Om met het IPCC-scenario te stroken, moeten beleggingen in activiteiten die van fossiele brandstoffen afhankelijk zijn, worden verplaatst naar groene of hernieuwbare activiteiten en moet het klimaateffect van die beleggingen elk jaar verbeteren.

(6)

De in de secties A tot en met H en sectie L van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5) genoemde sectoren, waaronder de olie-, gas-, mijnbouw- en vervoersector, dragen in hoge mate bij aan klimaatverandering. Om ervoor te zorgen dat EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks een realistisch beeld geven van de reële economie, inclusief sectoren die de broeikasgasemissies actief moeten reduceren om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs haalbaar te maken, mag de blootstelling van die benchmarks aan die sectoren niet minder zijn dan de blootstelling van hun onderliggende beleggingsuniversum. Die vereiste moet echter alleen gelden voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks die aandelenbenchmarks zijn, om ervoor te zorgen dat aandelenbeleggers die de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs steunen, via betrokkenheid en stemming invloed houden op de transitie van de onderneming naar duurzamere activiteiten.

(7)

De berekening van broeikasgasemissies moet vergelijkbaar en consistent zijn. Het is derhalve noodzakelijk regels vast te stellen over de frequentie waarmee die berekeningen moeten worden geactualiseerd en, in voorkomend geval, over de te gebruiken valuta.

(8)

Een alleen op Scope 1 en Scope 2-broeikasgasemissies gebaseerde decarbonisatie zou tot contra-intuïtieve resultaten kunnen leiden. Daarom moet worden verduidelijkt dat de minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks niet alleen rekening moeten houden met directe emissies van ondernemingen, maar ook met emissies op basis van levenscyclus, die dus ook Scope 3-broeikasgasemissies omvatten. Gezien de ontoereikende kwaliteit van de gegevens die momenteel voor Scope 3-broeikasgasemissies beschikbaar zijn, is het noodzakelijk een passend tijdschema voor de infasering vast te stellen en het gebruik van fossielebrandstofreserves gedurende een beperkte periode toe te staan. Dat tijdschema voor de infasering moet gebaseerd zijn op de lijst van economische activiteiten in Verordening (EG) nr. 1893/2006.

(9)

Benchmarkbeheerders moeten de mogelijkheid hebben aan sommige ondernemingen meer gewicht toe te kennen op grond van de decarbonisatiedoelstellingen van die ondernemingen. Er moeten dus specifieke regels worden vastgesteld met betrekking tot de door afzonderlijke ondernemingen gerapporteerde decarbonisatiedoelstellingen.

(10)

EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks moeten hun vermogen aantonen om zichzelf van jaar tot jaar te decarboniseren. Dat minimumdecarbonisatietraject moet worden berekend aan de hand van het IPCC-scenario. Voorts moeten, om groenwassen te voorkomen, voorwaarden worden gespecificeerd voor afwijking van het decarbonisatietraject en voor het recht om een benchmark als EU-klimaattransitiebenchmark of op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmark te blijven aanmerken.

(11)

De belangrijkste parameter voor de berekening van het decarbonisatietraject moet de broeikasgasintensiteit zijn, omdat die parameter de vergelijkbaarheid tussen sectoren waarborgt en geen afzonderlijke sectoren bevoordeelt of benadeelt. Om de broeikasgasintensiteit te berekenen is de marktkapitalisatie van de betrokken onderneming nodig. Wanneer benchmarks betrekking hebben op vastrentende door ondernemingen uitgegeven instrumenten, is de marktkapitalisatie wellicht niet beschikbaar voor ondernemingen die geen beursgenoteerde effecten met een aandelenkarakter hebben. Er moet dus worden bepaald dat wanneer EU-klimaattransitiebenchmarks of op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks betrekking hebben op vastrentende door ondernemingen uitgegeven instrumenten, benchmarkbeheerders de mogelijkheid moeten hebben om broeikasgasemissies te gebruiken die zijn berekend in absolute cijfers in plaats van op basis van broeikasgasintensiteit.

(12)

Om de vergelijkbaarheid en consistentie van gegevens over broeikasgasemissies te waarborgen, moeten regels over de wijze van berekening van veranderingen in broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies worden vastgesteld.

(13)

Om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te halen, is het nodig dat zowel EU-klimaattransitiebenchmarks als op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks een procentuele basisreductie in blootstelling aan broeikasgasintensieve activa hebben ten opzichte van de moederbenchmarks of onderliggende beleggingsuniversums. Die procentuele reductie moet echter significanter zijn voor op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks, die qua opzet ambitieuzer zijn dan EU-klimaattransitiebenchmarks.

(14)

Op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks mogen er niet toe bijdragen dat beleggingen worden gestimuleerd in financiële instrumenten van ondernemingen die wereldwijde normen overtreden als de beginselen van het Global Compact van de Verenigde Naties (UNGC). Het is dus noodzakelijk specifieke uitsluitingscriteria vast te stellen die gebaseerd zijn op klimaatgerelateerde of andere ESG-overwegingen. EU-klimaattransitiebenchmarks moeten uiterlijk op 31 december 2022 aan die uitsluitingscriteria voldoen, overeenkomstig het in Verordening (EU) 2016/1011 opgenomen tijdschema.

(15)

Om een afname in het gebruik van vervuilende energiebronnen en een echte transitie naar hernieuwbare bronnen te stimuleren, is het ook passend dat ondernemingen die meer dan een bepaald percentage van hun inkomsten uit kolen, olie of gas halen, worden uitgesloten van de op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks. Met de veranderingen in het aandeel van die energiebronnen in de wereldwijde primaire energievoorziening van 2020 tot 2050, zoals verwacht in het IPCC-scenario, moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van die specifieke uitsluitingen. Volgens tabel 2.6 van het speciaal verslag over de opwarming van de aarde met 1,5 °C van de IPCC zal het gebruik van kolen naar verwachting met 57 % tot 99 % en het gebruik van olie met 9 % tot 93 % dalen, terwijl het gebruik van gas naar verwachting zal stijgen met 85 % of dalen met 88 %. Gas kan tijdens de transitie naar een koolstofarme economie worden gebruikt, met name als vervanging van kolen, wat de meer uiteenlopende ontwikkelingsrange verklaart, hoewel de verwachte mediane afname van het gebruik 40 % is. Om dezelfde reden is het noodzakelijk ondernemingen uit te sluiten die meer dan een bepaald percentage van hun inkomsten uit elektriciteitsopwekkingsactiviteiten halen.

(16)

Om de transparantie over de methodologie voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks te waarborgen, is het passend regels vast te stellen inzake de noodzakelijke openbaarmaking met betrekking tot het decarbonisatietraject en de gegevensbronnen voor beide categorieën benchmarks. Om dezelfde reden is het passend openbaarmakingsvereisten vast te stellen voor benchmarkbeheerders die ramingen voor gegevens over broeikasgasemissies gebruiken, ongeacht of die door externe gegevensverstrekkers worden verstrekt.

(17)

Om de harmonisatie van de methodologie voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks te ondersteunen, is het passend regels vast te stellen voor de kwaliteit en de nauwkeurigheid van gegevensbronnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DEFINITIES

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“broeikasgasemissies”: broeikasgasemissies als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (6);

b)

“absolute broeikasgasemissies”: ton CO2-equivalent als gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Verordening (EU) 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7);

c)

“broeikasgasintensiteit”: absolute broeikasgasemissies gedeeld door ondernemingswaarde inclusief kasmiddelen in miljoenen euro;

d)

“ondernemingswaarde inclusief kasmiddelen” of “EVIC” (enterprise value including cash): de som, aan het einde van het boekjaar, van de marktkapitalisatie van gewone aandelen, de marktkapitalisatie van preferente aandelen, en de boekwaarde van de totale schuld en de belangen zonder zeggenschap, zonder de aftrek van kasmiddelen of equivalente middelen;

e)

“beleggingsuniversum”: alle beleggingsinstrumenten in een bepaalde activaklasse of groep activaklassen;

f)

“basisjaar”: het eerste van een reeks jaren in een benchmark.

HOOFDSTUK II

MINIMUMNORMEN VOOR HET ONTWERP VAN DE BENCHMARKMETHODOLOGIE

AFDELING 1

GEMEENSCHAPPELIJKE MINIMUMNORMEN VOOR EU-KLIMAATTRANSITIEBENCHMARKS EN OP DE OVEREENKOMST VAN PARIJS AFGESTEMDE BENCHMARKS

Artikel 2

Referentietemperatuurscenario

Beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks gebruiken het 1,5 °C-scenario, zonder of met een beperkte overschrijding, als bedoeld in het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel on Climate Change — IPCC) over de opwarming van de aarde met 1,5 °C als het referentietemperatuurscenario om de methodologie voor de opstelling van die benchmarks te ontwerpen.

Artikel 3

Aandelenallocatiebeperking

EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks die zijn gebaseerd op tot een publieke markt in de Unie of daarbuiten toegelaten effecten met een aandelenkarakter, hebben een geaggregeerde blootstelling aan de in de secties A tot en met H en sectie L van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 genoemde sectoren die ten minste gelijk is aan de geaggregeerde blootstelling van het onderliggende beleggingsuniversum aan die sectoren.

Artikel 4

Berekening van de broeikasgasintensiteit of de absolute broeikasgasemissies

1.   Beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks berekenen de broeikasgasintensiteit of, in voorkomend geval, de absolute broeikasgasemissies van die benchmarks met gebruikmaking van dezelfde valuta voor alle onderliggende activa.

2.   Beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks berekenen de broeikasgasintensiteit en de broeikasgasemissies van die benchmarks jaarlijks opnieuw.

Artikel 5

Infasering van Scope 3-broeikasgasemissiegegevens in de benchmarkmethodologie

1.   In de benchmarkmethodologie voor EU-klimaattransitiebenchmarks of op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks worden als volgt Scope 3-broeikasgasemissiegegevens opgenomen:

a)

vanaf 23 december 2020, Scope 3-broeikasgasemissiegegevens voor ten minste de in de afdelingen 05 tot en met 09 en 19 en 20 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 bedoelde sectoren energie en mijnbouw;

b)

binnen twee jaar na 23 december 2020, Scope 3-broeikasgasemissiegegevens voor ten minste de in de afdelingen 10 tot en met 18, 21 tot en met 33, 41, 42 en 43, 49 tot en met 53 en 81 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 bedoelde sectoren vervoer, bouwnijverheid, gebouwen, materialen en industrie;

c)

binnen vier jaar na 23 december 2020, Scope 3-broeikasgasemissiegegevens voor alle andere in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 bedoelde sectoren.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), mogen beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks van 23 december 2020 tot en met 31 december 2021 fossielebrandstofreserves gebruiken wanneer zij aantonen dat zij geen Scope 3-broeikasgasemisssiegegevens kunnen berekenen of ramen.

Artikel 6

Ondernemingen die broeikasgasemissiereductiedoelstellingen vaststellen en publiceren

Beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks mogen in die benchmarks het gewicht verhogen van de emittenten van tot de benchmark behorende effecten die emissiereductiedoelstellingen voor broeikasgassen vaststellen en publiceren, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de emittenten van de betrokken effecten publiceren consequent en nauwgezet hun Scope 1, 2 en 3-broeikasgasemissies;

b)

de emittenten van de betrokken effecten hebben hun broeikasgasintensiteit of, in voorkomend geval, hun absolute broeikasgasemissies, waaronder Scope 1, 2 en 3-broeikasgasemissies, gereduceerd met gemiddeld ten minste 7 % per jaar gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden Scope 3-broeikasgasemissies geconstrueerd overeenkomstig de in artikel 5 vastgestelde infaseringsperiode.

Artikel 7

Vaststelling van een decarbonisatietraject

1.   Het decarbonisatietraject voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks heeft de volgende doelstellingen:

a)

voor effecten met een aandelenkarakter die zijn toegelaten tot een publieke markt in de Unie of daarbuiten, een gemiddelde jaarlijkse reductie van de broeikasgasintensiteit met ten minste 7 %;

b)

voor andere schuldbewijzen dan die welke zijn uitgegeven door een overheidsemittent, wanneer de emittent van die schuldbewijzen effecten met een aandelenkarakter heeft die zijn toegelaten tot een publieke markt in de Unie of daarbuiten, een gemiddelde jaarlijkse reductie van de broeikasgasintensiteit met ten minste 7 % of een gemiddelde jaarlijkse reductie van de absolute broeikasgasemissies met ten minste 7 %;

c)

voor andere schuldbewijzen dan die welke zijn uitgegeven door een overheidsemittent, wanneer de emittent van die schuldbewijzen geen effecten met een aandelenkarakter heeft die zijn toegelaten tot een publieke markt in de Unie of daarbuiten, een gemiddelde jaarlijkse reductie van de absolute broeikasgasemissies met ten minste 7 %.

2.   De in lid 1 genoemde doelstellingen worden geometrisch berekend, dat wil zeggen dat de jaarlijkse minimale reductie van de broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies met 7 % voor het jaar n wordt berekend op grond van de broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies voor het jaar n-1, in een meetkundige reeks vanaf het basisjaar.

3.   Wanneer de gemiddelde EVIC van de tot de benchmark behorende effecten tijdens het laatste kalenderjaar is toegenomen of afgenomen, wordt de EVIC van elk onderdeel aangepast door deze te delen door een inflatiecorrectiefactor voor de ondernemingswaarde. De inflatiecorrectiefactor voor de ondernemingswaarde wordt berekend door de gemiddelde EVIC van de benchmarkonderdelen aan het einde van een kalenderjaar te delen door de gemiddelde EVIC van de benchmarkonderdelen aan het einde van het vorige kalenderjaar.

4.   Voor elk jaar waarin de in lid 1 vastgestelde doelstellingen niet zijn gehaald, compenseren beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks die niet-gehaalde doelstellingen door de doelstellingen in hun decarbonisatietraject voor het volgende jaar naar boven bij te stellen.

5.   Beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks duiden hun benchmarks niet langer als zodanig aan wanneer:

a)

de in lid 1 vastgestelde doelstellingen in een bepaald jaar niet worden gehaald en dit in het volgende jaar niet wordt gecompenseerd, of

b)

de in lid 1 vastgestelde doelstellingen drie keer niet worden gehaald in een periode van 10 opeenvolgende jaren.

Benchmarkbeheerders mogen een benchmark opnieuw als EU-klimaattransitiebenchmark of op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmark aanmerken wanneer die benchmark na het verlies van het label twee opeenvolgende jaren aan het decarbonisatietraject voldoet, tenzij die benchmark dat label twee keer heeft verloren.

Artikel 8

Verandering in broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies

1.   De verandering in broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies wordt berekend als de procentuele verandering tussen, enerzijds, de gewogen gemiddelde broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies van alle onderdelen van de EU-klimaattransitiebenchmark of op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmark aan het einde van jaar n en, anderzijds, de gewogen gemiddelde broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies van alle onderdelen van de benchmarks aan het einde van het jaar n-1.

2.   Telkens wanneer zich significante veranderingen in de methode van berekening van de broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies voordoen, gebruiken benchmarkbeheerders een nieuw basisjaar.

Voor de toepassing van de eerste alinea betekent een nieuw basisjaar het jaar ten opzichte waarvan het in artikel 7 bedoelde decarbonisatietraject wordt berekend.

De selectie van een nieuw basisjaar laat de in artikel 7, lid 5, vervatte regels onverlet.

AFDELING 2

MINIMUMNORMEN VOOR EU-KLIMAATTRANSITIEBENCHMARKS

Artikel 9

Basisreductie van de broeikasgasintensiteit of de absolute broeikasgasemissies voor EU-klimaattransitiebenchmarks

De broeikasgasintensiteit of, in voorkomend geval, de absolute broeikasgasemissies voor EU-klimaattransitiebenchmarks, inclusief Scope 1, 2 en 3-broeikasgasemissies, zijn ten minste 30 % lager dan de broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies van het beleggingsuniversum.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden Scope 3-broeikasgasemissies geconstrueerd overeenkomstig de in artikel 5 vastgestelde infaseringsperiode.

Artikel 10

Uitsluitingen voor EU-klimaattransitiebenchmarks

1.   Beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks maken in hun methodologie bekend of en hoe zij ondernemingen uitsluiten.

2.   Uiterlijk op 31 december 2022 voldoen beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks aan de vereisten van artikel 12, lid 1, onder a), b) en c), en artikel 12, lid 2.

AFDELING 3

MINIMUMNORMEN VOOR OP DE OVEREENKOMST VAN PARIJS AFGESTEMDE EU-BENCHMARKS

Artikel 11

Basisreductie van de broeikasgasintensiteit of de absolute broeikasgasemissies voor op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks

De broeikasgasintensiteit of, in voorkomend geval, de absolute broeikasgasemissies voor op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks, inclusief Scope 1, 2 en 3-broeikasgasemissies, zijn ten minste 50 % lager dan de broeikasgasintensiteit of absolute broeikasgasemissies van het beleggingsuniversum.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden Scope 3-broeikasgasemissies geconstrueerd overeenkomstig de in artikel 5 vastgestelde infaseringsperiode.

Artikel 12

Uitsluitingen voor op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks

1.   Beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks sluiten alle volgende ondernemingen van die benchmarks uit:

a)

ondernemingen die betrokken zijn bij activiteiten in verband met controversiële wapens;

b)

ondernemingen die betrokken zijn bij de teelt en productie van tabak;

c)

ondernemingen die volgens de bevindingen van de benchmarkbeheerders de beginselen van het Global Compact van de Verenigde Naties (UNGC) of de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) overtreden;

d)

ondernemingen die 1 % of meer van hun inkomsten halen uit de exploratie, ontginning, winning, distributie of raffinage van steen- en bruinkool;

e)

ondernemingen die 10 % of meer van hun inkomsten halen uit de exploratie, winning, distributie of raffinage van oliebrandstoffen;

f)

ondernemingen die 50 % of meer van hun inkomsten halen uit de exploratie, winning, vervaardiging of distributie van gasvormige brandstoffen;

g)

ondernemingen die 50 % of meer van hun inkomsten halen uit elektriciteitsopwekking met een broeikasgasintensiteit van meer dan 100 g CO2e/kWh.

Voor de toepassing van punt a) worden onder “controversiële wapens” verstaan controversiële wapens in de zin van internationale verdragen en overeenkomsten, beginselen van de Verenigde Naties en, in voorkomend geval, nationale wetgeving.

2.   Beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks sluiten van die benchmarks alle ondernemingen uit die volgens hun bevindingen of ramingen of die van externe gegevensverstrekkers in aanzienlijke mate afbreuk doen aan een of meer milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (8), overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, van deze Verordening vervatte regels inzake ramingen.

3.   Beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks maken in hun benchmarkmethodologie alle aanvullende uitsluitingscriteria bekend die zij gebruiken en die gebaseerd zijn op klimaatgerelateerde of andere ecologische, sociale en governancefactoren (ESG-factoren).

HOOFDSTUK III

TRANSPARANTIE EN NAUWKEURIGHEID

Artikel 13

Transparantievereisten voor ramingen

1.   Naast de vereisten van bijlage III bij Verordening (EU) 2016/1011 voldoen beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks aan de volgende vereisten:

a)

beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks die niet op gegevens van een externe gegevensverstrekker berustende ramingen gebruiken, formaliseren, documenteren en publiceren de methodologie waarop dergelijke ramingen berusten, inclusief:

i)

de aanpak die zij hebben gevolgd om de broeikasgasemissies te berekenen en de belangrijkste aannamen en voorzorgsbeginselen die aan die ramingen ten grondslag liggen;

ii)

de onderzoeksmethodologie om ontbrekende, niet-gerapporteerde of ondergerapporteerde broeikasgasemissies te ramen;

iii)

de externe gegevensreeksen die zijn gebruikt bij het ramen van ontbrekende, niet-gerapporteerde of ondergerapporteerde broeikasgasemissies;

b)

beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks die op gegevens van een externe gegevensverstrekker berustende ramingen gebruiken, formaliseren, documenteren en publiceren alle volgende informatie:

i)

de naam en contactgegevens van de gegevensverstrekker;

ii)

de gebruikte methodologie en de belangrijkste aannamen en voorzorgsbeginselen, indien beschikbaar;

iii)

een hyperlink naar de website van de gegevensverstrekker en naar de gebruikte methodologie, indien beschikbaar.

2.   Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, voldoen beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks aan de volgende vereisten:

a)

beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks die niet op gegevens van een externe gegevensverstrekker berustende ramingen gebruiken, formaliseren, documenteren en publiceren de methodologie waarop dergelijke ramingen berusten, inclusief:

i)

de aanpak en onderzoeksmethodologie die zij hebben gevolgd, en de belangrijkste aannamen en voorzorgsbeginselen die aan die ramingen ten grondslag liggen;

ii)

de externe gegevensreeksen die bij de raming zijn gebruikt;

b)

beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks die op gegevens van een externe gegevensverstrekker berustende ramingen gebruiken, formaliseren, documenteren en publiceren alle volgende informatie:

i)

de naam en contactgegevens van de gegevensverstrekker;

ii)

de gebruikte methodologie en de belangrijkste aannamen en voorzorgsbeginselen, indien beschikbaar;

iii)

een hyperlink naar de website van de gegevensverstrekker en naar de gebruikte methodologie, indien beschikbaar.

Artikel 14

Openbaarmaking van het decarbonisatietraject

Beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks formaliseren, documenteren en publiceren de decarbonisatietrajecten van die benchmarks, het voor de vaststelling van die decarbonisatietrajecten gebruikte basisjaar, en, wanneer de in het decarbonisatietraject vastgestelde doelstellingen niet zijn gehaald, de redenen daarvoor en de stappen die zij zullen ondernemen om de bijgestelde doelstelling als bedoeld in artikel 7, lid 4, te halen.

Artikel 15

Nauwkeurigheid van de gegevensbronnen

1.   Beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks zorgen ervoor dat de gegevens over Scope 1, 2 en 3-broeikasgasemissies nauwkeurig zijn, overeenkomstig mondiale of Europese normen, zoals de methoden milieuvoetafdruk van een product (Product Environmental Footprint, PEF) en milieuvoetafdruk van een organisatie (Organisation Environmental Footprint, OEF) (9), de Corporate Value Chain (Scope 3) Accounting and Reporting Standard (10), EN ISO 14064 of EN ISO 14069.

2.   Voor de toepassing van lid 1 maken beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks in hun methodologie de gebruikte norm bekend.

3.   Beheerders van EU-klimaattransitiebenchmarks en beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks waarborgen de vergelijkbaarheid en kwaliteit van de gegevens over broeikasgasemissies.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1.

(2)  Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 1).

(3)  COM(2019) 640 final.

(4)  IPCC, 2018: Global Warming of 1.5 °C. An IPCC Special Report on the impacts of global warming of 1.5 °C above pre-industrial levels and related global greenhouse gas emission pathways, in the context of strengthening the global response to the threat of climate change, sustainable development, and efforts to eradicate poverty.

(5)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(7)  Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).

(8)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(9)  Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).

(10)  Value Chain (Scope 3) Accounting and Reporting Standard (september 2011), aanvulling op de GHG Protocol Corporate Accounting and Reporting Standard.


Top