Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014D0304(01)

    Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 29 maart 2004 houdende de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau

    PB C 63 van 4.3.2014, p. 1–34 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/06/2017; opgeheven door 32017D0629(01)

    4.3.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 63/1


    BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 29 maart 2004 (1)

    houdende de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau

    2014/C 63/01

    HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT,

    Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, met name artikel 191,

    Gezien Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (2), inzonderheid artikel 9, lid 1,

    Gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3) („het Financieel Reglement”) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (4) („de uitvoeringsbepalingen van het Financieel Reglement”,

    Gezien artikel 23, lid 11, van het Reglement van het Parlement,

    Overwegende dat:

    (1)

    moet worden vastgelegd op welke wijze de subsidies die dienen als bijdrage aan de financiering van politieke partijen op Europees niveau („partijen”) en politieke stichtingen op Europees niveau („stichtingen”) worden toegekend en beheerd.

    (2)

    de financiële steun voor partijen en stichtingen een exploitatiesubsidie is in de zin van artikel 121 van het Financieel Reglement.

    (3)

    financiële steun voor stichtingen afhankelijk is van de financiële steun voor partijen. Voorwaarde is immers dat de stichting verbonden is aan een partij en bijdraagt tot het verwezenlijken van de doelstellingen op lange termijn van deze partij. Om redenen van goed financieel beheer en transparantie is voor elke subsidie een afzonderlijk besluit van het Bureau nodig waarvan de begunstigde op de hoogte wordt gesteld,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Voorwerp

    Dit besluit legt de uitvoeringsbepalingen vast van Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad.

    Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, is dit besluit zowel van toepassing op partijen, als op stichtingen.

    Artikel 2

    Oproep tot het indienen van voorstellen

    Het Europees Parlement publiceert elk jaar vóór het verstrijken van het eerste halfjaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd een oproep tot het indienen van voorstellen met het oog op de verlening van subsidie ter financiering van partijen en stichtingen.

    Artikel 3

    Verzoek om financiering

    1.   Ter toepassing van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2004/2003 dienen organisaties die voor financiering uit de algemene begroting van de Unie in aanmerking wensen te komen vóór 1 oktober voorafgaand aan het begrotingsjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd een schriftelijk verzoek in bij de voorzitter van het Europees Parlement. Aan de in artikel 3 van genoemde verordening opgesomde voorwaarden moet op het tijdstip van de indiening van het verzoek en gedurende de volledige financieringsperiode worden voldaan.

    2.   Het voor de aanvraag van subsidie te gebruiken formulier is neergelegd in bijlage 1 en is beschikbaar op de website van het Parlement.

    3.   In de subsidieaanvraag dienen de algemene voorwaarden als neergelegd in bijlage 2a (partijen) en bijlage 2b (stichtingen) te worden aanvaard.

    4.   Kennisgevingen uit hoofde van artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2004/2003 worden gericht aan de voorzitter van het Europees Parlement.

    Artikel 4

    Besluit over de aanvraag om financiering

    1.   Op voorstel van de secretaris-generaal behandelt het Bureau de aanvragen om financiering aan de hand van de in de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 2004/2003 genoemde criteria om vast te stellen welke aanvragen in aanmerking komen voor financiering. Het Bureau en in het kader van de voorbereiding van het besluit van het Bureau eveneens de secretaris-generaal kunnen de aanvrager verzoeken vragen om binnen een door hen te stellen termijn de bij de aanvraag gevoegde bewijsstukken aan te vullen of toe te lichten.

    2.   Vóór 1 januari van het begrotingsjaar waarvoor de subsidie is aangevraagd stelt het Bureau de lijst van begunstigden en de toegekende bedragen vast. Voor het geval de aanvraag om financiering niet wordt goedgekeurd, vermeldt het Bureau in hetzelfde besluit de redenen waarom de aanvraag niet wordt gehonoreerd, met name in het licht van de in de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 2004/2003 genoemde criteria.

    De in de eerste alinea genoemde termijn kan in uitzonderlijke gevallen worden verlengd, indien het wegens de datum van de laatste vergadering van het Bureau voor het parlementaire kerstreces of wegens een vertraging van de Unie-begrotingsprocedure niet mogelijk is de lijst van begunstigden en de bedragen van de toegewezen subsidies tijdig op te stellen.

    Het besluit van het Bureau wordt goedgekeurd op basis van de in lid 1 genoemde beoordeling. In het besluit wordt rekening gehouden met eventuele veranderingen in de situatie van de aanvrager die zich sinds de indiening van het aanvraag hebben voorgedaan, op basis van de ontvangen kennisgevingen uit hoofde van artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2004/2003, en met manifeste veranderingen.

    Overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 2004/2003 wordt het subsidiebedrag dat aan elke partij wordt toegekend berekend op basis van het aantal leden van het Europees Parlement dat op de uiterste datum van indiening van de aanvragen lid is van de betrokken partij, behalve indien het aantal leden ingevolge de toetreding van nieuwe lidstaten toeneemt.

    Als de referentiewaarden voor de indieners van een aanvraag om financiering, als gevolg van een wijziging van het aantal organisaties dat om financiering verzoekt of het aantal leden dat in de tussentijd tot een partij die een aanvraagt indient, is toegetreden, aanzienlijk verschillen van degene die op het tijdstip van de publicatie van de oproep tot het indienen van voorstellen kunnen worden verwacht, stelt de secretaris-generaal het Bureau hiervan in kennis. Het Bureau kan de voorzitter van het Europees Parlement verzoeken bij de bevoegde commissie een voorstel in te dienen, om de beschikbare kredieten aan te passen.

    3.   De secretaris-generaal of een door hem gemachtigd persoon, stelt de aanvrager schriftelijk op de hoogte van het besluit inzake zijn aanvraag. In geval van toekenning van een subsidie gaat de kennisgeving vergezeld van het besluit van het Bureau inzake de subsidietoekenning. In geval van niet-goedkeuring van de aanvraag worden de redenen vermeld van de weigering door het Bureau. De aanvragers van wie de aanvraag niet wordt goedgekeurd door het Bureau worden hiervan op de hoogte gesteld binnen veertien kalenderdagen na de verzending aan de begunstigden van het besluit om subsidie te verlenen.

    Artikel 5

    Subsidietoekenningsbesluit

    De subsidiëring van een begunstigde wordt vastgelegd in een subsidietoekenningsbesluit van het Bureau en de begunstigde wordt hiervan krachtens artikel 121, lid 1, van het Financieel Reglement, op de hoogte gesteld. De modellen voor een ontwerpbesluit inzake subsidietoekenning zijn neergelegd in bijlagen 2a en 2b.

    Artikel 6

    Uitbetaling

    1.   Behoudens andersluidend besluit van het Bureau wordt de subsidie bij wijze van voorfinanciering aan de begunstigden uitbetaald in één tranche ten belope van 80 % van het maximumbedrag van de subsidie binnen veertien dagen na het subsidietoekenningsbesluit. Een voorfinanciering van 100 % van het maximumbedrag van de subsidie is toegestaan mits de begunstigde overeenkomstig artikel 206 van de uitvoeringsbepalingen van het Financieel Reglement een voorfinancieringsgarantie overlegt ter waarde van 40 % van de toegekende subsidie.

    2.   De uitbetaling van het restbedrag vindt plaats na afloop van de periode waarvoor subsidie van de Unie kon worden verkregen op basis van de daadwerkelijk door de begunstigde gemaakte kosten voor de verwezenlijking van het werkprogramma. Wanneer het totaalbedrag van de eerdere betalingen hoger is dan het vastgestelde bedrag van de definitieve subsidie, vordert het Parlement de ten onrechte betaalde bedragen terug.

    3.   Uiterlijk op 15 mei en niet later dan 30 juni na afloop van het begrotingsjaar dient de begunstigde een eindverslag in op grond waarvan de uitbetaling van het restbedrag kan plaatsvinden: Dit eindverslag omvat de volgende documenten:

    a)

    een verslag over de verwezenlijking van het werkprogramma, zoals gedefinieerd in bijlage 1, deel II (2.1);

    b)

    een financieel verslag inzake de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, volgens de structuur van de geraamde begroting;

    c)

    een volledige overzichtsstaat van de ontvangsten en de uitgaven overeenkomend met de rekeningen van de begunstigde over de periode waarvoor volgens het subsidietoekenningsbesluit subsidie kon worden verkregen, waarbij in het geval van partijen moet worden gepreciseerd welk bedrag de partij als surplus naar het volgende begrotingsjaar heeft overgedragen en welk bedrag in de specifieke reserve moet worden voorzien;

    d)

    de in artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 2004/2003 opgenomen lijst waarin de donateurs en de respectievelijk per donateur geschonken bedragen van meer dan 500 EUR per jaar worden gespecificeerd;

    e)

    een lijst van overeenkomsten, met uitzondering van leaseovereenkomsten voor het Bureau en de arbeidsovereenkomsten van het betaald personeel, ter waarde van meer dan 10 000 EUR, met precisering van de contractuele partner, diens adres en de omvang van de desbetreffende goederen of diensten;

    f)

    een rapport over de externe controle van de rekeningen van de begunstigde door een onafhankelijke instantie of deskundige die volgens de nationale wetgeving is gemachtigd rekeningen te controleren en die door het Parlement wordt aangewezen voor alle partijen en stichtingen.

    4.   De externe audit, uitgevoerd overeenkomstig de internationale controlenormen, dient om te certificeren dat:

    a)

    de financiële verslagen zijn opgesteld overeenkomstig de op begunstigde toepasselijke nationale regelgeving, dat zij vrij zijn feitelijke onjuistheden en dat hierin een juist en eerlijk beeld wordt gegeven van de financiële positie en de operationele resultaten;

    b)

    de door de begunstigde bij het Europees Parlement ingediende financiële stukken conform de financiële bepalingen van het subsidietoekenningsbesluit van het Bureau zijn;

    c)

    de gedeclareerde kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt;

    d)

    alle ontvangsten daadwerkelijk zijn opgevoerd;

    e)

    aan de uit Verordening (EG) nr. 2004/2003 voortvloeiende verplichtingen is voldaan;

    f)

    aan de uit het subsidietoekenningsbesluit en met name uit artikel II.7 en artikel II.11 voortvloeiende verplichtingen is voldaan;

    g)

    (voor partijen) een eventueel naar het volgende begrotingsjaar overgedragen overschot overeenkomstig artikel 6 bis van dit besluit van het Bureau tijdens het eerste kwartaal van het begrotingsjaar is besteed;

    h)

    aan de uit artikel 125, leden 5 en 6, van het Financieel Reglement voortvloeiende verplichtingen is voldaan;

    i)

    de bijdragen in natura daadwerkelijk aan de begunstigde zijn bezorgd en overeenkomstig de toepasselijke regelgeving zijn getaxeerd;

    De auditor wordt gemachtigd door het Parlement in overeenstemming met de krachtens het Financieel Reglement geldende procedures voor het plaatsen van opdrachten. Het honorarium van de auditor worden door het Parlement betaald.

    5.   Na ontvangst van de in lid 3 bedoelde stukken en van eventuele aanvullende informatie die het Parlement nodig heeft, keurt het Bureau, op voorstel van de secretaris-generaal, binnen drie maanden het eindverslag goed.

    Het Bureau en, wanneer het besluit van het Bureau wordt voorbereid, de secretaris-generaal kunnen de begunstigde vragen om bewijsstukken of om andere aanvullende informatie die nodig wordt geacht om het eindverslag te kunnen goedkeuren.

    Na de vertegenwoordigers van de desbetreffende begunstigde gehoord te hebben, kan het Bureau het eindverslag afwijzen en om een nieuw verslag vragen binnen een periode van 15 dagen.

    Bij uitblijven van een schriftelijke reactie van het Parlement binnen de in de eerste alinea genoemde termijn van drie maanden wordt het eindverslag geacht te zijn goedgekeurd. Wanneer om aanvullende inlichtingen wordt gevraagd, wordt de behandeltermijn verlengd met de tijd die met verkrijging en beoordeling van die inlichtingen is gemoeid.

    Artikel 6 bis

    Surplus aan inkomsten, overdracht en specifieke reserve

    Het surplus aan inkomsten van begrotingsjaar N, mag overeenkomstig de voorwaarden van artikel 125 van het Financieel Reglement naar het volgende begrotingsjaar worden overgedragen en/of in een specifieke reserve worden opgenomen. Het bestaat uit het verschil tussen de totale subsidiabele kosten, en:

    a)

    het bedrag van de oorspronkelijk door het Parlement overeenkomstig artikel 4, lid 2 verleende subsidie voor begrotingsjaar N, en

    b)

    de eigen ontvangsten van de partij ter dekking van subsidiabele kosten, ingeval de partij voordien gemaakte niet-subsidiabele kosten uitsluitend met eigen middelen heeft betaald, en

    c)

    eventuele overgedragen overschotten van het begrotingsjaar N-1.

    a)

    Het surplus aan inkomsten dat naar het begrotingsjaar N+1 mag worden overgedragen mag niet meer bedragen dan 25 % van de totale inkomsten als bedoeld in lid 1, onder a) en b).

    b)

    Het bedrag dat daadwerkelijk zal worden overgedragen, wordt op de eindbalans van begrotingsjaar N ingeschreven als een „voorziening voor overdracht naar het begrotingsjaar N+1 met het oog op de financiering van subsidiabele kosten die tijdens het eerste kwartaal van N+1 worden gemaakt”. De toewijzing voor deze voorziening wordt beschouwd als een subsidiabele uitgave ten laste van het begrotingsjaar N.

    c)

    De desbetreffende voorziening wordt in de winst-en-verliesrekening van het begrotingsjaar N+1 opgenomen. Een tussentijdse afsluiting van de rekeningen op uiterlijk 31 maart van jaar N+1 bepaalt de omvang van de subsidiabele kosten die op die datum daadwerkelijk zijn gemaakt. Indien het bedrag van de voorziening hoger ligt dan die kosten, wordt het verschil tussen beide bedragen afgehouden van de subsidie wanneer het definitieve subsidiebedrag voor jaar N overeenkomstig artikel 7 wordt vastgesteld.

    a)

    De passiva op de eindbalans kunnen een specifieke reserve omvatten, waarop alleen het bedrag van het in lid 1 bedoelde surplus aan inkomsten wordt geboekt.

    b)

    Het surplus aan inkomsten dat in de specifieke reserve wordt opgenomen, is niet hoger dan het verschil tussen de in lid 1, onder b), bedoelde inkomsten en het indicatieve minimale aandeel (15 %) van eigen middelen dat nodig is ter dekking van de subsidiabele kosten die daadwerkelijk gemaakt zijn of die opgenomen zijn in de voorziening bestemd voor overdracht naar begrotingsjaar N+1.

    c)

    De specifieke reserve voor partijen mag niet worden gecrediteerd met een bedrag waardoor het totaalbedrag van de reserve hoger komt te liggen dan het referentiebedrag dat is vastgesteld in artikel 125, lid 6, derde alinea van het Financieel Reglement, gedefinieerd als het rekenkundige gemiddelde van de totale inkomsten over de laatste drie begrotingsjaren.

    d)

    De specifieke reserve voor stichtingen is onderworpen aan de bepalingen van artikel 125, lid 5, van het Financieel Reglement en artikel 184 van de uitvoeringsbepalingen van het Financieel Reglement.

    Artikel 7

    Vaststelling van de definitieve subsidie

    1.   Onverlet de later in het kader van controles en audits verkregen informatie stelt het Bureau, na de vertegenwoordigers van de desbetreffende begunstigde op diens verzoek gehoord te hebben, het definitieve aan de begunstigde te verlenen subsidiebedrag vast op basis van de in artikel 6, lid 3 genoemde stukken die door het Bureau zijn aanvaard.

    2.   Het totaalbedrag van de door het Parlement aan de begunstigde uitgekeerde bijdrage mag in geen geval meer bedragen dan

    a)

    het maximumbedrag van de subsidie als vastgelegd in artikel I.3, lid 2 van het subsidietoekenningsbesluit;

    b)

    85 % van de reële subsidiabele kosten.

    3.   De subsidie is beperkt tot het bedrag dat nodig is om de eigen inkomsten en de in aanmerking komende uitgaven van het werkingsbudget van de begunstigde die tot de verwezenlijking van het werkprogramma hebben geleid, in evenwicht te brengen. De subsidie mag de begunstigde in geen geval winst opleveren, als vastgelegd in artikel 125 van het Financieel Reglement. Overschotten leiden tot een dienovereenkomstige verlaging van het subsidiebedrag.

    4.   Op basis van het overeenkomstig de leden 1 tot 3 vastgestelde definitieve subsidiebedrag en het totale bedrag van de vooraf uit hoofde van het subsidietoekenningsbesluit gedane betalingen bepaalt het Bureau hoe hoog het nog aan de begunstigde verschuldigde restbedrag is. Als het totale bedrag van de voorafgaande betalingen het definitieve subsidiebedrag overschrijdt, stelt de secretaris-generaal of zijn gemachtigde een opdracht op tot inning van het overschot.

    Artikel 8

    Opschorting en verlaging van de subsidie

    Op voorstel van de secretaris-generaal schort het Bureau in de volgende gevallen de betalingen op en verlaagt het de subsidie, en herroept het zo nodig het subsidietoekenningsbesluit, eventueel met het verzoek tot dienovereenkomstige terugbetaling:

    a)

    gebruik van de subsidie voor uitgaven die niet zijn toegestaan door Verordening (EG) nr. 2004/2003;

    b)

    niet-kennisgeving uit hoofde van artikel 4, lid 3 van Verordening (EG) nr. 2004/2003;

    c)

    niet-eerbiediging van de respectievelijk in artikel 3 en 6 van Verordening (EG) nr. 2004/2003 genoemde voorwaarden en verplichtingen;

    d)

    als een van de in de artikelen 106 of 107 van het Financieel Reglement genoemde situaties zich voordoet.

    Alvorens een besluit te nemen stelt het Bureau de begunstigde in de gelegenheid zijn standpunt over de geconstateerde onregelmatigheden kenbaar te maken.

    Artikel 9

    Terugvordering

    1.   Als er ten onrechte bedragen zijn overgemaakt aan de begunstigde of als een terugvorderingsprocedure is gerechtvaardigd op grond van de voorwaarden van het subsidietoekenningsbesluit, betaalt de begunstigde overeenkomstig de door het Parlement gestelde voorwaarden en termijn de desbetreffende bedragen terug aan het Parlement.

    2.   Bij uitblijven van terugbetaling door de begunstigde binnen de door het Parlement bepaalde termijn verhoogt het Parlement het verschuldigde bedrag met rente voor betalingsachterstand tegen het in artikel II.13, lid 3, van het subsidietoekenningsbesluit genoemde percentage. De rente voor betalingsachterstand wordt berekend over de periode tussen de voor terugbetaling vastgestelde uiterste datum, exclusief deze dag, en de datum waarop het Parlement het volledig terug te betalen bedrag ontvangt, inclusief deze dag.

    Artikel 10

    Controles en audits

    1.   De regelmatige controle als bedoeld in artikel 5, lid 1 van Verordening (EG) nr. 2004/2003 wordt uitgevoerd door de secretaris-generaal.

    2.   De begunstigde verstrekt alle door het Parlement opgevraagde gedetailleerde gegevens, ook aan externe instanties die handelen in opdracht van het Parlement, opdat het Parlement kan nagaan of het werkprogramma goed is uitgevoerd en de bepalingen van het subsidietoekenningsbesluit goed zijn nageleefd.

    3.   De begunstigde houdt alle originele documenten, met name boekhoudkundige, bancaire en fiscale stukken, of in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen de voor eensluidend gewaarmerkte kopieën van de originele documenten met betrekking tot het subsidietoekenningsbesluit, ter beschikking van het Parlement. De termijn voor bewaring eindigt vijf jaar na de datum van uitbetaling van het verschuldigde restbedrag als bedoeld in artikel I.4.2 van het subsidietoekenningsbesluit.

    4.   De begunstigde stelt het Parlement in de gelegenheid, hetzij rechtstreeks via zijn personeelsleden, hetzij via een andere hiertoe door het Parlement aangewezen externe instantie, om een audit uit te voeren naar de besteding van de subsidie. Deze audits kunnen plaatsvinden gedurende de gehele looptijd van het subsidietoekenningsbesluit, en tot het einde van de periode van vijf jaar na de datum van uitbetaling van het verschuldigde restbedrag als bedoeld in artikel I.4.2 van het subsidietoekenningsbesluit. Deze audits kunnen waar aangewezen leiden tot een besluit tot terugvordering van het Bureau.

    5.   In het subsidietoekenningsbesluit wordt uitdrukkelijk vastgelegd dat het Parlement en de Rekenkamer bevoegd zijn om aan de hand van stukken en ter plaatse controle uit te oefenen op een begunstigde die een subsidie uit de algemene begroting van de Unie heeft ontvangen.

    De gedelegeerde ordonnateur kan controles achteraf uitvoeren, als vastgesteld in artikel 66, lid 6, van het Financieel Reglement.

    6.   Krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5), kan OLAF eveneens controles en verificaties ter plaatse verrichten volgens de procedures waarin het recht van de Unie voorziet, teneinde de financiële belangen van de Unie tegen fraude en andere onregelmatigheden te beschermen. Deze controles kunnen eventueel leiden tot een besluit tot terugvordering van het Bureau.

    Artikel 11

    Technische bijstand

    1.   Op voorstel van de secretaris-generaal kan het Bureau partijen en stichtingen technische ondersteuning verlenen overeenkomstig het gewijzigde besluit van het Bureau van 14 maart 2000 inzake het reglement voor het gebruik van de gebouwen van het Europees Parlement door externe gebruikers, alsmede enige andere vorm van technische ondersteuning overeenkomstig later door het Bureau vastgestelde regels. Het Bureau kan bepaalde besluiten over de verlening van technische ondersteuning delegeren aan de secretaris-generaal.

    2.   Elk jaar dient de secretaris-generaal binnen drie maanden na afloop van het begrotingsjaar een verslag in bij het Bureau met een gedetailleerd overzicht van de technische ondersteuning die elke partij en stichting van het Europees Parlement heeft ontvangen. Dit verslag wordt vervolgens op de website van het Parlement gepubliceerd.

    Artikel 11 bis

    Voorschriften voor verkiezingscampagnes

    Tijdig voor de verkiezingen van het Parlement kan het Bureau specifieke voorschriften vaststellen met betrekking tot de subsidiabiliteit van uitgaven van partijen voor de campagnes die politieke partijen op Europees niveau voeren met het oog op deze verkiezingen.

    Artikel 12

    Openbaarheid

    1.   Het Parlement publiceert in de loop van het eerste semester van het daaropvolgende begrotingsjaar op zijn website ten minste de informatie als bedoeld in artikel 9 bis van Verordening (EG) nr. 2004/2003 en artikel 191, lid 1, van de uitvoeringsbepalingen van het Financieel Reglement.

    2.   De begunstigde publiceert op zijn website of — bij ontstentenis daarvan — een ander geschikt medium uiterlijk op 30 september van het jaar na het begrotingsjaar waarvoor de subsidie is toegekend, ten minste de informatie als bedoeld in artikel 6, lid 1 van Verordening (EG) nr. 2004/2003.

    Artikel 13

    Beroepsmogelijkheden

    Tegen de besluiten die worden genomen krachtens dit besluit kan beroep worden aangetekend bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, onder de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gestelde voorwaarden.

    Artikel 14

    Inwerkingtreding

    De door het Bureau op 13 januari 2014 aangenomen wijzigingen van dit besluit zijn van toepassing vanaf de subsidietoekenningsprocedure voor 2014. Deze regeling wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van het Europees Parlement.

    Artikel 15

    Bekendmaking

    Dit besluit zal worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van het Europees Parlement.


    (1)  Gewijzigd bij besluiten van het Bureau van 1 februari 2006, 18 februari 2008, 2 februari 2011 en 13 januari 2014. Onderhavige publicatie betreft een geconsolideerde versie van het Besluit van het Bureau van 29 maart 2004, zoals laatstelijk gewijzigd bij het besluit van het Bureau van 13 januari 2014.

    (2)  PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1.

    (3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

    (4)  PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1.

    (5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


    BIJLAGE 1

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image


    BIJLAGE 2A

    (partij)

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    BIJLAGE

    Analytische structuur van de geraamde werkingsbegroting

    Uitgaven

    Subsidiabele uitgaven

    Begroting

    Feitelijk

    A.1:   Personeelskosten

    1.

    Salarissen

     

     

    2.

    Bijdragen

     

     

    3.

    Opleiding

     

     

    4.

    Reiskosten voor personeel

     

     

    5.

    Andere personeelskosten

     

     

    A.2:   Infrastructuur- en exploitatiekosten

    1.

    Huur, lasten en onderhoudskosten

     

     

    2.

    Kosten van installatie, exploitatie en onderhoud van uitrusting

     

     

    3.

    Afschrijvingskosten van roerende en onroerende goederen

     

     

    4.

    Papier en kantoorbenodigdheden

     

     

    5.

    Abonnement en telecommunicatie

     

     

    6.

    Kosten voor drukken, vertaling, reproductie

     

     

    7.

    Andere infrastructuurkosten

     

     

    A.3:   Administratieve uitgaven

    1.

    Documentatiekosten (kranten, persagentschap, databank)

     

     

    2.

    Studie en onderzoekskosten

     

     

    3.

    Gerechtskosten

     

     

    4.

    Kosten voor boekhouding en auditing

     

     

    5.

    Steun aan derden (1)

     

     

    6.

    Diverse huishoudelijke kosten

     

     

    A.4:   Vergaderingen en representatiekosten

    1.

    Kosten voor vergaderingen

     

     

    2.

    Deelname aan seminars en conferenties

     

     

    3.

    Representatiekosten

     

     

    4.

    Kosten voor uitnodigingen

     

     

    5.

    Andere vergaderkosten

     

     

    A.5:   Uitgaven voor informatie en publicaties

    1.

    Publicatiekosten

     

     

    2.

    Inrichting en beheer van internetsite

     

     

    3.

    Publiciteitskosten

     

     

    4.

    Communicatiemateriaal (gadgets)

     

     

    5.

    Seminars en tentoonstellingen

     

     

    6.

    Verkiezingscampagnes (1)

     

     

    7.

    Andere informatiekosten

     

     

    A.6:

    Uitgaven i.v.m. inbreng in natura

     

     

    A.7:

    Voorziening ter dekking van subsidiabele uitgaven die in het eerste kwartaal van N+ 1 worden gemaakt  (1)

     

     

    A.

    TOTAAL SUBSIDIABELE UITGAVEN

     

     

    B.1   Niet-subsidiabele uitgaven

    1.

    Voorzieningen

     

     

    2.

    Financiële kosten

     

     

    3.

    Wisselkoersverliezen

     

     

    4.

    Dubieuze vorderingen aan derden

     

     

    5.

    Overige (nader aan te geven)

     

     

    B.

    TOTAAL NIET-SUBSIDIABELE UITGAVEN

     

     

    C.

    TOTAAL UITGAVEN

     

     


    Ontvangsten

     

    Begroting

    Feitelijk

    D.1

    Opneming van de „voorziening ter dekking van subsidiabele uitgaven die in het eerste kwartaal van N worden gemaakt”1 (1)

     

     

    D.2

    Subsidie Europees Parlement

     

     

    D.3

    Contributies van leden

     

     

    3.1

    van partijen die lid zijn

     

     

    3.2

    van individuele leden

     

     

    D.4

    Giften

     

     

    4.1

    meer dan 500 EUR

     

     

    4.2

    ten hoogste 500 EUR

     

     

    D.5

    Andere eigen middelen (ter dekking van subsidiabele uitgaven) (te vermelden)

     

     

     

     

     

    D.6

    Inbreng in natura

     

     

     

     

     

    D.

    INKOMSTEN (ter dekking van subsidiabele uitgaven)

     

     

     

     

     

    E.1

    Bijkomende andere eigen middelen (ter dekking van niet-subsidiabele uitgaven) (te vermelden)

     

     

    E.

    INKOMSTEN (ter dekking van niet-subsidiabele uitgaven)

     

     

    F.1

    Renteopbrengsten uit voorfinanciering

     

     

    F.

    TOTAAL ONTVANGSTEN

     

     

    G.

    Winst/verlies (F-C)

     

     


    H.1

    Overmaking van eigen middelen naar speciale reserverekening

     

     

    H.

    Winst/verlies voor verificatie van de naleving van de regel dat subsidie geen winst mag opleveren (G-H.1)

     

     


    (1)  Niet van toepassing op politieke stichtingen op Europees niveau.


    BIJLAGE 2B

    (stichtingen)

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    Image

    BIJLAGE

    Analytische structuur van de geraamde werkingsbegroting

    Uitgaven

    Subsidiabele uitgaven

    Begroting

    Feitelijk

    A.1:   Personeelskosten

    1.

    Salarissen

     

     

    2.

    Bijdragen

     

     

    3.

    Opleiding

     

     

    4.

    Reiskosten voor personeel

     

     

    5.

    Andere personeelskosten

     

     

    A.2:   Infrastructuur- en exploitatiekosten

    1.

    Huur, lasten en onderhoudskosten

     

     

    2.

    Kosten van installatie, exploitatie en onderhoud van uitrusting

     

     

    3.

    Afschrijvingskosten van roerende en onroerende goederen

     

     

    4.

    Papier en kantoorbenodigdheden

     

     

    5.

    Abonnement en telecommunicatie

     

     

    6.

    Kosten voor drukken, vertaling, reproductie

     

     

    7.

    Andere infrastructuurkosten

     

     

    A.3:   Administratieve uitgaven

    1.

    Documentatiekosten (kranten, persagentschap, databank)

     

     

    2.

    Studie en onderzoekskosten

     

     

    3.

    Gerechtskosten

     

     

    4.

    Kosten voor boekhouding en auditing

     

     

    5.

    Steun aan derden (1)

     

     

    6.

    Diverse huishoudelijke kosten

     

     

    A.4:   Vergaderingen en representatiekosten

    1.

    Kosten voor vergaderingen

     

     

    2.

    Deelname aan seminars en conferenties

     

     

    3.

    Representatiekosten

     

     

    4.

    Kosten voor uitnodigingen

     

     

    5.

    Andere vergaderkosten

     

     

    A.5:   Uitgaven voor informatie en publicaties

    1.

    Publicatiekosten

     

     

    2.

    Inrichting en beheer van internetsite

     

     

    3.

    Publiciteitskosten

     

     

    4.

    Communicatiemateriaal (gadgets)

     

     

    5.

    Seminars en tentoonstellingen

     

     

    6.

    Verkiezingscampagnes (1)

     

     

    7.

    Andere informatiekosten

     

     

    A.6:

    Uitgaven i.v.m. inbreng in natura

     

     

    A.7:

    Voorziening ter dekking van subsidiabele uitgaven die in het eerste kwartaal van N+1 worden gemaakt (1)

     

     

    A.

    TOTAAL SUBSIDIABELE UITGAVEN

     

     

    B.1   Niet-subsidiabele uitgaven

    1.

    Voorzieningen

     

     

    2.

    Financiële kosten

     

     

    3.

    Wisselkoersverliezen

     

     

    4.

    Dubieuze vorderingen aan derden

     

     

    5.

    Overige (nader aan te geven)

     

     

    B.

    TOTAAL NIET-SUBSIDIABELE UITGAVEN

     

     

    C.

    TOTAAL UITGAVEN

     

     


    Ontvangsten

     

    Begroting

    Feitelijk

    D.1

    Opneming van de „voorziening ter dekking van subsidiabele uitgaven die in het eerste kwartaal van N worden gemaakt” (1)

     

     

    D.2

    Subsidie Europees Parlement

     

     

    D.3

    Contributies van leden

     

     

    3.1

    van partijen die lid zijn

     

     

    3.2

    van individuele leden

     

     

    D.4

    Giften

     

     

    4.1

    meer dan 500 EUR

     

     

    4.2

    ten hoogste 500 EUR

     

     

    D.5

    Andere eigen middelen (ter dekking van subsidiabele uitgaven) (te vermelden)

     

     

     

     

     

    D.6

    Inbreng in natura

     

     

     

     

     

    D.

    INKOMSTEN (ter dekking van subsidiabele uitgaven)

     

     

     

     

     

    E.1

    Bijkomende andere eigen middelen (ter dekking van niet-subsidiabele uitgaven) (te vermelden)

     

     

    E.

    INKOMSTEN (ter dekking van niet-subsidiabele uitgaven)

     

     

    F.1.

    Renteopbrengsten uit voorfinanciering

     

     

    F.

    TOTAAL ONTVANGSTEN

     

     

    G.

    Winst/verlies (F-C)

     

     


    H.1

    Overmaking van eigen middelen naar speciale reserverekening

     

     

    H.

    Winst/verlies voor verificatie van de naleving van de regel dat subsidie geen winst mag opleveren (G-H.1)

     

     


    (1)  Niet van toepassing op politieke stichtingen op Europees niveau.


    Top