Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011L0070

Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval

PB L 199 van 2.8.2011, p. 48–56 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2011/70/oj

2.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 199/48


RICHTLIJN 2011/70/EURATOM VAN DE RAAD

van 19 juli 2011

tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name de artikelen 31 en 32,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, opgesteld na advies van een door het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangewezen groep van deskundigen uit de lidstaten,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2, onder b), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („Euratom-Verdrag”) is bepaald dat er uniforme veiligheidsnormen voor de bescherming van de gezondheid van werknemers en de bevolking moeten worden vastgesteld.

(2)

In artikel 30 van het Euratom-Verdrag is bepaald dat basisnormen moeten worden vastgesteld voor de bescherming van de gezondheid van werknemers en de bevolking tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren.

(3)

Overeenkomstig artikel 37 van het Euratom-Verdrag zijn lidstaten ertoe gehouden om aan de Commissie algemene gegevens te verstrekken van elk plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen.

(4)

Bij Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad (3) zijn basisnormen vastgesteld voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werknemers tegen de aan ioniserende straling gebonden gevaren. De richtlijn is aangevuld met meer specifieke wetgeving.

(5)

Zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt erkend, vormen de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Euratom-Verdrag, met betrekking tot gezondheid en veiligheid, een samenhangend geheel, waarbij de Commissie vrij ruime bevoegdheden worden toegekend met het oog op de bescherming van de bevolking en het milieu tegen de gevaren van radioactieve besmetting (4).

(6)

Bij Beschikking 87/600/Euratom van de Raad van 14 december 1987 inzake communautaire regelingen voor snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar (5) is een kader vastgesteld voor de kennisgeving en de verstrekking van informatie die door de lidstaten kan worden gebruikt om de bevolking in geval van noodsituaties met stralingsgevaar te beschermen. Bij Richtlijn 89/618/Euratom van de Raad van 27 november 1989 betreffende de informatie van de bevolking over de bij stralingsgevaar toepasselijke maatregelen ter bescherming van de gezondheid en over de alsdan te volgen gedragslijn (6) zijn aan de lidstaten verplichtingen opgelegd voor informatieverstrekking aan de bevolking bij eventueel stralingsgevaar.

(7)

Richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad (7) regelt de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen, met inbegrip van afgedankte bronnen. Overeenkomstig het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval („het Gezamenlijk Verdrag”), en de gedragscode van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) voor de veiligheid en beveiliging van radioactieve bronnen, alsmede bestaande praktijken in de industrie, kunnen afgedankte ingekapselde bronnen hergebruikt, gerecycled of verwijderd worden. In vele gevallen moet hiervoor de bron of de apparatuur die de bron bevat, naar een leverancier of fabrikant worden teruggebracht met het oog op herkwalificatie of verwerking.

(8)

Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (8) heeft betrekking op het beheer van afval van winningsindustrieën dat radioactief kan zijn, maar niet op aspecten die specifiek zijn voor radioactiviteit, aangezien die in het Euratom-Verdrag worden behandeld.

(9)

Bij Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad (9) wordt een systeem voor de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („communautair systeem”) ingevoerd voor toezicht en controle op grensoverschrijdende overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof. Deze richtlijn werd aangevuld met Aanbeveling 2008/956/Euratom van de Commissie van 4 december 2008 betreffende de criteria voor de uitvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof naar derde landen (10).

(10)

Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (11) legt de verplichtingen op aan de lidstaten om een nationaal kader voor nucleaire veiligheid te ontwikkelen en te onderhouden. Hoewel deze richtlijn in hoofdzaak betrekking heeft op de nucleaire veiligheid van kerninstallaties, wordt hierin ook gesteld dat het van belang is om te zorgen voor een veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, ook in opslag- en bergingsfaciliteiten. Deze faciliteiten, die zowel in Richtlijn 2009/71/Euratom als in onderhavige richtlijn aan bod komen, mogen derhalve niet aan onevenredige of onnodige verplichtingen worden onderworpen, vooral niet wat rapportagebepalingen betreft.

(11)

Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu (12) is van toepassing op bepaalde plannen en programma’s die door Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (13) worden bestreken.

(12)

Aanbeveling 2006/851/Euratom van de Commissie van 24 oktober 2006 betreffende het beheer van de financiële middelen voor de ontmanteling van nucleaire installaties en de verwerking van verbruikte splijtstof en radioactief afval (14) richt zich op passende financiering, financiële zekerheid en transparantie, om ervoor te zorgen dat de fondsen uitsluitend voor de desbetreffende doeleinden worden aangewend.

(13)

Gelet op de bijzondere voorwaarden voor de toetreding tot de Europese Unie van Litouwen, Slowakije en Bulgarije, waar een aantal kerncentrales vroegtijdig gesloten is, heeft onder andere de Gemeenschap financiële middelen verzameld en heeft zij onder bepaalde voorwaarden financiële steun verstrekt voor verschillende ontmantelingsprojecten, onder meer wat betreft het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof.

(14)

Het Gezamenlijk Verdrag, dat onder de auspiciën van de IAEA tot stand is gekomen, is een document waarmee ernaar wordt gestreefd om door middel van een verbetering van de nationale maatregelen en de internationale samenwerking wereldwijd een hoog niveau van veiligheid op het gebied van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval te bereiken en te handhaven.

(15)

Bepaalde lidstaten hebben reeds deelgenomen, en zijn van plan verder deel te nemen, aan het Amerikaans-Russische programma, genaamd het wereldwijde initiatief tot dreigingsvermindering, door verbruikte splijtstof uit onderzoeksreactoren naar de Verenigde Staten van Amerika en naar de Russische Federatie over te brengen.

(16)

In 2006 heeft de IAEA de structuur van de normen gemoderniseerd en de fundamentele veiligheidsbeginselen gepubliceerd die werden onderschreven door de Gemeenschap, OESO/NEA en andere internationale organisaties. De toepassing van de fundamentele veiligheidsbeginselen zal de toepassing van internationale veiligheidsnormen mogelijk maken en moet ertoe leiden dat de maatregelen van de verschillende landen beter op elkaar aansluiten.

(17)

Naar aanleiding van het verzoek van de Raad om in de Europese Unie een groep op hoog niveau op te richten, zoals vervat in zijn conclusies van 8 mei 2007 over nucleaire veiligheid en het veilige beheer van verbruikte nucleaire splijtstof en radioactief afval, is bij Beschikking 2007/530/Euratom van de Commissie van 17 juli 2007 tot instelling van de Europese groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer (15) de Groep Europese Regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (ENSREG) opgericht, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de communautaire doelstellingen op het gebied van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. De conclusies en aanbevelingen van de ENSREG zijn vervat in de Resolutie van de Raad van 16 december 2008 inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval en in de conclusies van de Raad van 10 november 2009 over het verslag van de ENSREG.

(18)

Het Europees Parlement heeft op 10 mei 2007 een resolutie aangenomen ter evaluatie van 50 jaar Europese kernenergie in het kader van Euratom, waarin het heeft gepleit voor geharmoniseerde normen voor het beheer van radioactief afval en heeft de Commissie verzocht om de desbetreffende ontwerpen van zijn wetgevingsvoorstel te herzien en om een nieuw voorstel voor een richtlijn inzake het beheer van radioactief afval in te dienen.

(19)

Het staat de lidstaten weliswaar vrij om hun eigen energiemix vast te stellen, doch alle lidstaten produceren radioactief afval, door de opwekking van energie, tijdens activiteiten op het gebied van de industrie, landbouw, geneeskunde of onderzoek, bij de ontmanteling van nucleaire installaties of tijdens herstellingen en interventies.

(20)

De werking van kernreactoren brengt verbruikte splijtstof voort. Iedere lidstaat is vrij om zijn eigen beleid inzake de splijtstofcyclus te bepalen. De verbruikte splijtstof kan worden beschouwd hetzij als een waardevolle bron die kan worden opgewerkt, hetzij als radioactief afval dat bestemd is voor directe berging. Ongeacht de gekozen optie moet er worden nagedacht over de berging van het hoogactieve afval dat bij de opwerking vrijkomt, of van de verbruikte splijtstof die als afval wordt beschouwd.

(21)

Radioactief afval, met inbegrip van verbruikte splijtstof die als afval wordt beschouwd, vergt langdurige inkapseling en isolatie van de mens en het levend milieu. De specifieke aard ervan, namelijk dat het radionucliden bevat, vereist dat er maatregelen worden genomen om de gezondheid van mens en milieu te beschermen tegen de gevaren van ioniserende straling, inclusief berging in aangepaste faciliteiten als eindpunt. Opslag van radioactief afval, inclusief opslag op lange termijn, is een tijdelijke oplossing die geen alternatief vormt voor berging.

(22)

Deze regelingen moeten worden ondersteund door een nationaal systeem voor de indeling van radioactieve afvalstoffen, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de specifieke soorten radioactieve afvalstoffen en de kenmerken daarvan.

(23)

Het typische concept voor de berging van laag- en middelactief afval is ondiepe berging. Algemeen wordt in technische zin aanvaard dat diepe geologische berging op dit ogenblik de meest veilige en duurzame keuze is als eindpunt voor het beheer van hoogactief afval en van als afval beschouwde verbruikte splijtstof. De lidstaten blijven verantwoordelijk voor hun eigen beleid inzake het beheer van hun verbruikte splijtstof en laag-, middel- of hoogradioactief afval en moeten in hun nationale beleid het plannen en uitvoeren van opties voor berging opnemen. Aangezien de uitvoering en ontwikkeling van een bergingsfaciliteit zich over verschillende decennia zal afspelen, wordt in vele programma’s onderkend dat flexibiliteit en aanpasbaarheid noodzakelijk zijn, om bijvoorbeeld nieuwe kennis over locatiekenmerken of eventuele ontwikkelingen op het gebied van bergingssystemen te integreren. De werkzaamheden in het kader van het Technologisch platform Implementatie van geologische berging van radioactief afval (IGD-TP) zouden de toegang tot expertise en technologie in dit verband kunnen vergemakkelijken. Daarom kunnen begrippen als omkeerbaarheid en terugneembaarheid als leidraad fungeren bij de technische ontwikkeling van bergingssystemen. Deze criteria voor ontwerp en werking mogen evenwel niet in de plaats komen van degelijk ontworpen bergingsfaciliteiten waarvan de sluiting verdedigbaar is. Aangezien het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtsof gebaseerd is op de stand van de wetenschap en de techniek, moet er een compromis worden gevonden.

(24)

Iedere lidstaat heeft de ethische plicht ervoor te zorgen dat toekomstige generaties geen onnodige last ondervinden van de verbruikte splijtstof en het radioactief afval noch van het radioactief afval dat de ontmanteling van bestaande kerninstallaties naar verwachting zal meebrengen. Door deze richtlijn uit te voeren, zullen de lidstaten hebben aangetoond dat zij redelijke stappen hebben gezet om de verwezenlijking van deze doelstelling te garanderen.

(25)

De eindverantwoordelijkheid van de lidstaten voor de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval is een fundamenteel beginsel dat in het Gezamenlijk Verdrag wordt bevestigd. Het beginsel nationale verantwoordelijkheid, en het beginsel dat de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval een hoofdverantwoordelijkheid van de vergunninghouder is, onder het toezicht van de nationale bevoegde regelgevende autoriteit, moeten worden versterkt, en de rol en de onafhankelijkheid van de bevoegde regelgevende autoriteit moeten door deze richtlijn aan kracht winnen.

(26)

Er wordt van uitgegaan dat wanneer een bevoegde regelgevende autoriteit radioactieve bronnen gebruikt voor zijn regulerende taken, zulks zijn onafhankelijkheid niet aantast.

(27)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval voldoende financiering beschikbaar is.

(28)

De lidstaten moeten een nationaal programma uitwerken om ervoor te zorgen dat de politieke beslissingen worden omgezet in duidelijke bepalingen die borg staan voor de tijdige uitvoering van alle stappen inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, van productie tot berging. Het nationale programma kan een referentiedocument of reeks van documenten zijn.

(29)

Er wordt van uitgegaan dat de nationale regelingen voor een veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval zullen worden uitgevoerd in een of andere vorm van een juridisch, regelgevend of organisatorisch instrument, waarvan de keuze een bevoegdheid van de lidstaten is.

(30)

De verschillende stappen bij het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval hangen nauw met elkaar samen. Beslissingen die voor één bepaalde stap worden genomen, kunnen invloed hebben op een volgende stap. Met die onderlinge verwevenheid moet bij de ontwikkeling van nationale programma’s rekening worden gehouden.

(31)

Transparantie is belangrijk bij het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Daarom moet voor een doeltreffende voorlichting van het publiek worden gezorgd en moeten alle betrokken belanghebbenden, onder meer lokale overheden en het publiek, de kans krijgen om, overeenkomstig nationale en internationale verplichtingen, deel te nemen aan het besluitvormingsproces.

(32)

Samenwerking tussen lidstaten en op internationaal niveau kan zorgen voor toegang tot expertise en technologie waardoor besluitvorming kan worden vergemakkelijkt en versneld.

(33)

Een aantal lidstaten is van mening dat het delen van faciliteiten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, met inbegrip van bergingsfaciliteiten, een mogelijk positieve, veilige en kosteneffectieve optie is wanneer die op een akkoord tussen de betrokken lidstaten is gebaseerd.

(34)

De documentatie met betrekking tot het besluitvormingsproces op veiligheidsgebied moet in verhouding staan tot de risiconiveaus (graduele aanpak) en moet de basis vormen voor besluiten in verband met het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Zij moet het mogelijk maken om domeinen te identificeren waarover onzekerheid bestaat en waaraan in een veiligheidsbeoordeling bijzondere aandacht moet worden besteed. De besluiten op veiligheidsgebied moeten gebaseerd zijn op het resultaat van een veiligheidsbeoordeling en op informatie over de degelijkheid en betrouwbaarheid van die beoordeling en de veronderstellingen die daarin zijn gemaakt. Daarom moet het besluitvormingsproces gebaseerd zijn op een geheel van argumenten en bewijzen waarmee wordt gepoogd aan te tonen dat voor een faciliteit of activiteit in verband met het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, aan de vereiste veiligheidsnorm wordt voldaan. In het specifieke geval van een bergingsfaciliteit dient de documentatie een beter inzicht te verschaffen in die aspecten die een invloed hebben op de veiligheid van het bergingssysteem, inclusief natuurlijke (geologische) en kunstmatige barrières, en in de ontwikkeling van dat bergingssysteem op termijn.

(35)

Een lidstaat die geen verbruikte splijtstof bezit, die niet in de onmiddellijke toekomst zal bezitten en thans of in de toekomst geen activiteiten in verband met verbruikte splijtstof zal verrichten, zou onevenredige en onnodige verplichtingen worden opgelegd indien hij de bepalingen met betrekking tot verbruikte splijtsof van deze richtlijn zou moeten omzetten en uitvoeren. Zolang deze lidstaten geen besluit hebben genomen om enige activiteit met betrekking tot nucleaire brandstof te ontwikkelen, moeten deze lidstaten derhalve worden vrijgesteld van de verplichting om de bepalingen van deze richtlijn inzake verbruikte splijtstof om te zetten en uit te voeren.

(36)

Een Verdrag tussen de regering van de Republiek Slovenië en de regering van de Republiek Kroatië inzake de regeling van de status en andere juridische betrekkingen inzake de investering in en het gebruik en de ontmanteling van de kerncentrale van Krško regelt de gezamenlijke eigendom van een kerncentrale. Dat verdrag voorziet in een gedeelde verantwoordelijkheid voor het beheer en de berging van radioactief afval en verbruikte splijtstof. Daarom in een afwijking van een aantal bepalingen van onderhavige richtlijn worden voorzien teneinde de volledige toepassing van dit bilaterale verdrag niet te beletten.

(37)

Hoewel in het nationale kader rekening moet worden gehouden met radiologische en niet-radiologische risico’s die inherent zijn aan verbruikte splijtstof en radioactief afval, slaat deze richtlijn niet op niet-radiologische gevaren; die vallen onder het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(38)

Bij het onderhouden en het verder ontwikkelen van competenties en vaardigheden op het gebied van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, wat een essentieel element is om een hoog veiligheidsniveau te kunnen waarborgen, moet worden uitgegaan van leren uit operationele ervaring.

(39)

Wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling, ondersteund door technische samenwerking tussen alle actoren, kan de weg openen voor een veiliger beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, en kan bijdragen tot een beperking van het radiotoxiciteitsrisico van hoogradioactief aval.

(40)

Collegiale toetsing kan een uitstekend middel zijn om in de Europese Unie vertrouwen te scheppen in het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof. Op die manier kan ervaring worden opgedaan en uitgewisseld, en kunnen strikte normen worden gewaarborgd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN ALGEMENE BEEGINSELEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze richtlijn wordt een communautair kader vastgesteld om een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval te waarborgen, zodat wordt vermeden dat op toekomstige generaties een onnodige last wordt gelegd.

2.   Deze richtlijn zorgt ervoor dat de lidstaten voorzien in passende nationale regelingen voor een hoog veiligheidsniveau inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, teneinde werknemers en de bevolking te beschermen tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren.

3.   Zij zorgt ervoor dat aan het publiek de nodige informatie wordt verstrekt en dat het publiek betrokken wordt bij het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, met inachtneming van de beveiliging en de eigendom van de informatie.

4.   Onverminderd Richtlijn 96/29/Euratom vormt deze richtlijn een aanvulling op de in artikel 30 van het Euratom-Verdrag bedoelde basisnormen betreffende de veiligheid van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle stadia van:

a)

het beheer van verbruikte splijtstof voor zover de verbruikte splijtstof voortkomt uit civiele activiteiten;

b)

het beheer van radioactief afval, van de productie tot de berging ervan, voor zover het radioactief afval voortkomt uit civiele activiteiten.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

mogelijkerwijs radioactief afval van winningsindustrieën dat binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/21/EG valt;

b)

stoffen die zijn vrijgegeven.

3.   Artikel 4, lid 4, is niet van toepassing op:

a)

de terugbrenging van afgedankte ingekapselde bronnen naar een leverancier of fabrikant;

b)

de overbrenging van verbruikte splijtstof uit onderzoeksreactoren naar een land waar splijtstoffen van onderzoeksreactoren worden geleverd of vervaardigd, rekening houdend met de toepasselijke internationale overeenkomsten;

c)

het afval en de verbruikte splijtstof van de bestaande kerncentrale van Krško indien het overbrenging tussen Slovenië en Kroatië betreft.

4.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van een lidstaat, of van een onderneming in die lidstaat, om het radioactief afval na verwerking terug te zenden naar het land van oorsprong, wanneer

a)

naar die lidstaat of onderneming in die lidstaat radioactief afval voor verwerking moet worden overgebracht, of

b)

naar die lidstaat of onderneming in die lidstaat ander materiaal moet worden overgebracht met als doel het radioactieve afval terug te winnen.

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van een lidstaat of van een onderneming in die lidstaat waarnaar verbruikte splijtstof voor behandeling of opwerking wordt overgebracht, om uit het behandelings- of opwerkingsproces teruggewonnen radioactief afval of een overeengekomen gelijkwaardig product naar het land van oorsprong terug te zenden.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1.   „sluiting”: de beëindiging van alle operaties een zekere tijd nadat verbruikte splijtstof of radioactief afval in een bergingsfaciliteit is geplaatst, met inbegrip van de uiteindelijke engineering of andere werkzaamheden die vereist zijn om de faciliteit voor de lange termijn te beveiligen;

2.   „bevoegde regelgevende autoriteit”: een autoriteit of stelsel van autoriteiten als bedoeld in artikel 6, door een lidstaat aangewezen voor de regulering van de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

3.   „berging”: de plaatsing van verbruikte splijtstof of radioactief afval in een faciliteit zonder de bedoeling die splijtstof of dat afval terug te halen;

4.   „bergingsfaciliteit”: elke faciliteit of installatie die de berging van radioactief afval als voornaamste doel heeft;

5.   „vergunning”: elk wettelijk document uitgereikt onder de bevoegdheid van een lidstaat voor het uitvoeren van om het even welke activiteit in verband met het beheer van verbruikte splijtstof of radioactief afval, of om de verantwoordelijkheid te verlenen voor de locatiekeuze, het ontwerp, de bouw, de inwerkingstelling, de bedrijfsvoering, de ontmanteling of de sluiting van een faciliteit voor het beheer van verbruikte splijtstof of een faciliteit voor het beheer van radioactief afval;

6.   „vergunninghouder”: een rechtspersoon of natuurlijke persoon die de in een vergunning gespecificeerde algemene verantwoordelijkheid voor een activiteit of een faciliteit in verband met het beheer van verbruikte splijtstof of radioactief afval draagt;

7.   „radioactief afval”: radioactief materiaal in gasvormige, vloeibare of vaste staat waarvoor de lidstaat of een natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens beslissing door de lidstaat is aanvaard, geen verder gebruik meer voorziet of overweegt, en dat door een bevoegde regelgevende autoriteit onder het wet- en regelgevende kader van de lidstaat als radioactief afval wordt beschouwd;

8.   „beheer van radioactief afval”: alle activiteiten die te maken hebben met het hanteren, de voorbehandeling, de behandeling, het conditioneren, de opslag of de berging van radioactief afval, met uitzondering van het vervoer buiten het terrein van de faciliteit;

9.   „faciliteit voor het beheer van radioactief afval”: elke faciliteit of installatie die het beheer van radioactief afval als voornaamste doel heeft;

10.   „opwerking”: een proces of procedé dat tot doel heeft splijtbaar materiaal en kweekstof te onttrekken aan verbruikte splijtstof met het oog op verder gebruik;

11.   „verbruikte splijtstof”: kernsplijtstof die bestraald is en permanent uit een reactorkern is verwijderd; verbruikte splijtstof kan worden beschouwd hetzij als een bruikbare bron die kan worden opgewerkt, hetzij als radioactief afval dat bestemd is voor berging;

12.   „beheer van verbruikte splijtstof”: alle activiteiten die te maken hebben met het hanteren, de opslag, de opwerking of de berging van verbruikte splijtstof, met uitzondering van het vervoer buiten het terrein van de faciliteit;

13.   „faciliteit voor het beheer van verbruikte splijtstof”: elke faciliteit of installatie die het beheer van verbruikte splijtstof als voornaamste doel heeft;

14.   „opslag”: het onderbrengen van verbruikte splijtstof of radioactief afval in een faciliteit met de bedoeling die splijtstof of dat afval terug te halen.

Artikel 4

Algemene beginselen

1.   Er worden door de lidstaten nationale beleidsmaatregelen betreffende het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval opgesteld en in stand gehouden. Onverminderd artikel 2, lid 3, dragen de lidstaten de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor hun beheer van verbruikte splijtstof en het daardoor geproduceerde radioactief afval.

2.   Indien radioactief afval of verbruikte splijtstof wordt overgebracht naar een lidstaat of een derde land, blijft de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de veilige en verantwoorde berging van dit materiaal, ook voor al het als bijproduct gegenereerd afval, berusten bij de lidstaat of het derde land van waaruit het radioactief materiaal is verzonden.

3.   Het nationale beleid wordt gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

a)

de productie van radioactief afval wordt tot het praktisch haalbare minimum beperkt, zowel wat de activiteit als het volume ervan betreft, door middel van aangepaste ontwerpmaatregelen en praktijken inzake bedrijfsvoering en ontmanteling, met inbegrip van recycling en hergebruik van materialen;

b)

er wordt rekening gehouden met de onderlinge afhankelijkheid van alle stappen in de productie en het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

c)

verbruikte splijtstof en radioactief afval worden op een veilige manier beheerd, voor de lange termijn onder meer met passieve veiligheidsmaatregelen;

d)

bij de uitvoering van de maatregelen wordt een graduele aanpak gevolgd;

e)

de kosten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval komen ten laste van degene die deze materialen hebben geproduceerd;

f)

in alle stadia van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval wordt een empirisch onderbouwd en gedocumenteerd besluitvormingsproces gevolgd.

4.   Radioactief afval wordt geborgen in de lidstaat waar het is geproduceerd, tenzij op het moment van overbrenging, rekening houdend met de door de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2006/117/Euratom opstelde criteria, tussen de betrokken lidstaat en een andere lidstaat of een derde land een overeenkomst van kracht is op grond waarvan een bergingsfaciliteit in één van hen zal worden gebruikt.

De lidstaat van waaruit naar een derde land wordt uitgevoerd stelt de Commissie vóór de overbrenging op de hoogte van de inhoud van een dergelijke overeenkomst en neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat:

a)

het land van bestemming een overeenkomst over bestraalde splijtstof en het beheer van radioactief afval heeft gesloten met de Euratom-Gemeenschap, of partij is bij het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval („het Gezamenlijk Verdrag”);

b)

het land van bestemming beschikt over programma’s inzake beheer en berging van radioactief afval waarvan de doelstellingen qua hoog veiligheidsniveau gelijkwaardig zijn aan de bij deze richtlijn vastgestelde doelstellingen, en

c)

de bergingsfaciliteit in het land van bestemming gemachtigd is het over te brengen radioactief aval te ontvangen, operationeel is vóór de overbrenging en beheerd wordt overeenkomstig de voorschriften van het programma van het land van bestemming inzake beheer en berging van radioactief afval.

HOOFDSTUK 2

VERPLICHTINGEN

Artikel 5

Nationaal kader

1.   Er wordt door de lidstaten een passend nationaal wettelijk, regelgevend en organisatorisch kader voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval opgesteld en in stand gehouden („het nationale kader”) waarmee verantwoordelijkheden worden toegewezen en wordt voorzien in coördinatie tussen de betrokken bevoegde instanties. Het nationale kader omvat:

a)

een nationaal programma voor de uitvoering van het beleid inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

b)

een nationale regeling voor de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. De lidstaten bepalen de wijze waarop de regeling wordt aangenomen alsmede met welk instrument de regeling wordt toegepast;

c)

een vergunningstelsel inzake activiteiten en/of faciliteiten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, met inbegrip van een verbod op die activiteiten en/of op de bedrijfsvoering van een faciliteit daarvoor zonder vergunning, met in voorkomend geval voorschriften voor het verdere beheer van de activiteit of de faciliteit of van beide;

d)

een regeling met passende controle, een beheerssysteem, regelmatige inspecties, documentatie en rapportage met betrekking tot activiteiten en/of faciliteiten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, met inbegrip van passende maatregelen voor de periode na sluiting van bergingsfaciliteiten;

e)

handhavingsmaatregelen, waaronder het schorsen van activiteiten en het wijzigen, verlopen of intrekken van een vergunning met, zo nodig, voorschriften voor alternatieve oplossingen die de veiligheid verhogen;

f)

de toewijzing van verantwoordelijkheden aan de bij de verschillende stadia van het beheer van afgewerkte splijtstof en radioactief afval betrokken instanties. Middels het nationale kader wordt in het bijzonder de hoofdverantwoordelijkheid voor verbruikte splijtstof en radioactief afval bij de producenten ervan gelegd of, in specifieke omstandigheden, bij een vergunninghouder aan wie bevoegde instanties deze verantwoordelijkheid hebben toegewezen;

g)

nationale voorschriften voor de voorlichting en deelname van het publiek;

h)

de in artikel 9 bedoelde financieringsregelingen voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader waar passend wordt verbeterd, waarbij rekening wordt gehouden met tijdens de bedrijfsvoering opgedane ervaring, de inzichten verkregen tijdens het in artikel 4, lid 3, onder f), bedoelde besluitvormingsproces en de ontwikkeling van technologie en onderzoek ter zake.

Artikel 6

Bevoegde regelgevende autoriteit

1.   Er wordt door elke lidstaat een regelgevende autoriteit op het gebied van de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ingesteld en in stand gehouden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde regelgevende autoriteit functioneel gescheiden is van andere instanties of organisaties die bij de bevordering of het gebruik van kernenergie of radioactief materiaal betrokken zijn, onder meer op het gebied van elektriciteitsproductie en toepassingen van radio-isotopen, of bij het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, teneinde te zorgen voor de daadwerkelijke onafhankelijkheid van ongewenste beïnvloeding bij haar regelgevende taken.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde regelgevende autoriteit de juridische bevoegdheden en de personele en financiële middelen krijgt om haar verplichtingen in verband met het in artikel 5, lid 1, onder b), c), d) en e), omschreven nationale kader te vervullen.

Artikel 7

Vergunninghouders

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid van faciliteiten en activiteiten inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval bij de vergunninghouder berust. Deze verantwoordelijkheid mag niet worden gedelegeerd.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader van vergunninghouders wordt verlangd dat zij, onder officieel toezicht van de bevoegde regelgevende autoriteit, op stelselmatige en verifieerbare wijze en zoveel als redelijkerwijs uitvoerbaar is, regelmatig de veiligheid van faciliteiten en activiteiten inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval evalueren, verifiëren en continu verbeteren. Dit geschiedt door middel van een passende veiligheidsbeoordeling en andere argumenten en bewijzen.

3.   Bij het vergunnen van een faciliteit of activiteit heeft het aantonen van de veiligheid betrekking op de ontwikkeling en bedrijfsvoering van een activiteit en op de ontwikkeling, bedrijfsvoering en ontmanteling van een faciliteit of de sluiting van een bergingsfaciliteit, alsmede op de periode na de sluiting van een bergingsfaciliteit. De mate waarin de veiligheid moet worden aangetoond, is evenredig met de complexiteit van de werkzaamheden en de omvang van de aan het radioactief afval en de verbruikte splijtstof, en de faciliteit of activiteit verbonden risico’s. De vergunningsprocedure draagt bij tot de veiligheid van de faciliteit of de activiteit onder normale bedrijfsomstandigheden, voorzienbare bedrijfsvoorvallen en ongevallen waarop het ontwerp berekend is. Dit resulteert in de vereiste veiligheidsborging van de faciliteit of activiteit. Er moeten maatregelen zijn genomen ter voorkoming van ongevallen en ter beperking van de gevolgen van ongevallen; onder meer moet zijn nagegaan welke fysieke beschermingsmechanismen en administratieve beschermingsprocedures van vergunninghouders zouden moeten falen voordat werknemers en het publiek op significante wijze door ioniserende straling worden getroffen. In deze aanpak worden de onzekerheden vastgesteld en beperkt.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader vergunninghouders ertoe verplicht geïntegreerde beheerssystemen vast te stellen en toe te passen, met inbegrip van kwaliteitsborging, met bij het algemeen beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval gepaste voorrang voor veiligheid, en dat bedoelde systemen regelmatig door de bevoegde regelgevende autoriteit worden gecontroleerd.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader de vergunninghouders ertoe verplicht in adequate financiële en personele middelen te voorzien en die aan te houden, om te voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 genoemde verplichtingen inzake de veiligheid van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

Artikel 8

Deskundigheid en bekwaamheid

De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader alle partijen ertoe verplicht te voorzien in regelingen voor opleiding en training van hun personeel, alsmede voor onderzoek en ontwikkeling van activiteiten om te voldoen aan het nationale programma voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, teneinde de nodige deskundigheid en bekwaamheid te verwerven, in stand te houden en verder te ontwikkelen.

Artikel 9

Financiële middelen

De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader voorschrijft dat voldoende financiële middelen beschikbaar moeten zijn, op het moment dat zulks nodig is voor het uitvoeren van de in artikel 11 bedoelde nationale programma’s, in het bijzonder voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, en dat daarbij voldoende rekening moet worden gehouden met de verantwoordelijkheid van de producenten van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

Artikel 10

Transparantie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat aan werknemers en het publiek de nodige informatie met betrekking tot het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ter beschikking wordt gesteld. Deze verplichting houdt in dat de bevoegde regelgevende autoriteit het publiek informeert op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen. De informatie wordt aan het publiek ter beschikking gesteld overeenkomstig de nationale wetgeving en internationale verplichtingen, mits hiermee geen andere, in nationale wetgeving en internationale verplichtingen erkende belangen, onder meer die inzake beveiliging, in gevaar worden gebracht.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek, overeenkomstig de nationale wetgeving en internationale verplichtingen, de nodige gelegenheid krijgt om daadwerkelijk deel te nemen aan het besluitvormingsproces inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

Artikel 11

Nationale programma’s

1.   Elke lidstaat zorgt voor de uitvoering van zijn nationale programma voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (hierna „nationale programma”), dat alle types verbruikte splijtstof en radioactief afval bestrijkt die onder zijn bevoegdheid vallen en dat van productie tot berging van toepassing is op alle stadia van het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

2.   Elke lidstaat beoordeelt regelmatig zijn nationale programma en werkt dit bij, en houdt daarbij indien nodig rekening met de technische en wetenschappelijke vooruitgang en met aanbevelingen, lessen en goede praktijken collegiale toetsingen.

Artikel 12

Inhoud van de nationale programma’s

1.   In de nationale programma’s wordt aangegeven hoe de lidstaten hun nationale beleid als bedoeld in artikel 4 willen uitvoeren, met het oog op een verantwoordelijk en veilig beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof, teneinde de doelstellingen van deze richtlijn met zekerheid te bereiken; de programma’s bevatten tevens:

a)

de globale doelstellingen van het nationale beleid van de lidstaten ten aanzien van het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof;

b)

de belangrijke mijlpalen en duidelijke tijdsbestekken voor het bereiken van deze mijlpalen in het licht van de globale doelstellingen van de nationale programma’s;

c)

een inventaris van alle verbruikte splijtstof en radioactief afval, en ramingen van toekomstige hoeveelheden, met inbegrip van die welke voortkomen uit ontmanteling. In deze inventaris staan duidelijk de locatie en de hoeveelheid radioactief afval en verbruikte splijtstof vermeld, volgens de juiste indeling van radioactieve afvalstoffen;

d)

concepten, plannen en technische oplossingen voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof, van productie tot berging;

e)

concepten of plannen voor de periode na de sluiting van een bergingsfaciliteit, met nadere bepalingen over de termijn waarin passende controles worden aangehouden en over de in te zetten middelen om de kennis over deze faciliteit op lange termijn te behouden;

f)

onderzoeks-, ontwikkelings- en demonstratieactiviteiten die nodig zijn om oplossingen voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval toe te passen;

g)

de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het nationale programma en de essentiële prestatie-indicatoren voor toezicht op de voortgang van de uitvoering;

h)

een beoordeling van de kosten van het nationale programma en de onderliggende basis en hypothesen voor deze beoordeling, met inbegrip van een tijdsprofiel;

i)

de van kracht zijnde financieringsregeling(en);

j)

het transparantiebeleid of -proces als bedoeld in artikel 10;

k)

in voorkomend geval, met een lidstaat of een derde land gesloten overeenkomst(en) over het beheer van verbruikte splijtstof of radioactief afval, inclusief het gebruik van bergingsfaciliteiten.

2.   Het nationale programma en het nationale beleid mogen vervat zijn in een enkel document ofwel in een aantal documenten.

Artikel 13

Kennisgeving

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun nationale programma’s en van alle belangrijke verdere wijzigingen.

2.   De Commissie kan binnen zes maanden na die kennisgeving verzoeken om verduidelijking en/of haar standpunt bekendmaken over de vraag of de inhoud van het nationale programma in overeenstemming is met artikel 12.

3.   Binnen zes maanden na ontvangst van de reactie van de Commissie verstrekken de lidstaten de gevraagde verduidelijkingen en/of informeren zij de Commissie over een eventuele herziening van het nationale programma.

4.   Wanneer de Commissie beslissingen neemt over het verstrekken van financiële of technische Euratom-bijstand voor faciliteiten of activiteiten voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof, zal zij rekening houden met de verduidelijkingen over en de voortgang van de nationale programma’s van de lidstaten.

Artikel 14

Rapportering

1.   De lidstaten leggen de Commissie een verslag voor over de uitvoering van deze richtlijn, voor de eerste maal uiterlijk op 23 augustus 2015, en vervolgens om de drie jaar, en maken daarbij gebruik van de toetsing en rapportering uit hoofde van het Gezamenlijk Verdrag.

2.   Op basis van de verslagen van de lidstaten dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad het volgende in:

a)

een voortgangsverslag over de uitvoering van deze richtlijn, en

b)

een inventaris van het radioactief afval en de verbruikte splijtstof aanwezig op het grondgebied van de Gemeenschap, en van de vooruitzichten voor de toekomst.

3.   Op gezette tijden, en ten minste om de tien jaar, organiseren de lidstaten zelfevaluaties van hun nationale kader, de bevoegde regelgevende autoriteit en het nationale programma en de uitvoering daarvan, en verzoeken zij om een internationale collegiale toetsing van hun nationale kader, bevoegde regelgevende autoriteit en/of nationale programma teneinde te waarborgen dat bij het veilige beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval stringente veiligheidnormen worden bereikt. De resultaten van iedere internationale collegiale toetsing worden aan de Commissie en de andere lidstaten bekendgemaakt en kunnen aan het publiek ter beschikking worden gesteld mits dit niet in strijd is met de beveiliging en de eigendom van de informatie.

HOOFDSTUK 3

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 23 augustus 2013 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De verplichtingen inzake omzetting en uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die verband houden met verbruikte splijtstof, zijn niet van toepassing op Cyprus, Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Luxemburg en Malta, zolang deze landen beslissen geen activiteiten in verband met splijtstof te ontwikkelen.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, alsmede van elke latere wijziging van die bepalingen.

4.   De lidstaten stellen de Commissie zo spoedig mogelijk maar uiterlijk op 23 augustus 2015 een eerste keer in kennis van de inhoud van hun nationale programma dat alle in artikel 12 vermelde elementen omvat.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 17

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SAWICKI


(1)  Advies van 4 mei 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 23 juni 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

(4)  C-187/87 (1988 ECR blz. 5013) en C-29/99 (2002 ECR blz. I-11221).

(5)  PB L 371 van 30.12.1987, blz. 76.

(6)  PB L 357 van 7.12.1989, blz. 31.

(7)  PB L 346 van 31.12.2003, blz. 57.

(8)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

(9)  PB L 337 van 5.12.2006, blz. 21.

(10)  PB L 338 van 17.12.2008, blz. 69.

(11)  PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18.

(12)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

(13)  PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

(14)  PB L 330 van 28.11.2006, blz. 31.

(15)  PB L 195 van 17.7.2007, blz. 44.


Top