Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010Q0702(01)

    Geconsolideerde versie van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van 19 juni 1991

    PB C 177 van 2.7.2010, p. 1–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    2.7.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 177/1


    GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

    REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET HOF VAN JUSTITIE

    (2010/C 177/01)

    Deze gecoördineerde uitgave omvat het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 juni 1991 (PB L 176 van 4.7.1991, blz. 7, en PB L 383 van 29.12.1992, blz. 117 — rectificaties) en de volgende wijzigingen:

    1.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 21 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 61).

    2.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 11 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 1, en PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72 — rectificaties).

    3.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 mei 2000 (PB L 122 van 24.5.2000, blz. 43).

    4.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 28 november 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 1).

    5.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 3 april 2001 (PB L 119 van 27.4.2001, blz. 1).

    6.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 september 2002 (PB L 272 van 10.10.2002, blz. 24, en PB L 281 van 19.10.2002, blz. 24 — rectificaties).

    7.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 april 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 17).

    8.

    Gewijzigd besluit van 10 juni 2003 betreffende de wettelijk erkende feestdagen; bijlage bij het Reglement voor de procesvoering (PB L 172 van 10.7.2003, blz. 12).

    9.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 april 2004 (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 2).

    10.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 107).

    11.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 juli 2005 (PB L 203 van 4.8.2005, blz. 19).

    12.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 oktober 2005 (PB L 288 van 29.10.2005, blz. 51).

    13.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 december 2006 (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 44, en PB L 332 van 18.12.2007, blz. 108 en 109 — rectificaties).

    14.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 januari 2008 (PB L 24 van 29.1.2008, blz. 39).

    15.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 23 juni 2008 (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 20).

    16.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 juli 2008 (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 18).

    17.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 8).

    18.

    Wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van 23 maart 2010 (PB L 92 van 13.4.2010, blz. 12).

    Deze uitgave heeft geen juridische waarde. Visa en considerans zijn daarom niet opgenomen.

     


    GECONSOLIDEERDE VERSIE VAN HET

    REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET HOF VAN JUSTITIE

    van 19 juni 1991  (1)

    INHOUD

    Algemene bepaling (art. 1)

     

    Eerste titel

    – Van de organisatie van het Hof

    Eerste hoofdstuk

    – Van de rechters en de advocaten-generaal (art. 2-6)

    Tweede hoofdstuk

    – Van het presidentschap van het Hof en de vorming van de kamers (art. 7-11)

    Tweede hoofdstuk bis

    – Van de rechtsprekende formaties (art. 11 bis-11 sexto)

    Derde hoofdstuk

    – Van de griffie

    Eerste afdeling

    – Van de griffier en de adjunct-griffiers (art. 12-19)

    Tweede afdeling

    – Van de diensten van het Hof (art. 20-23)

    Vierde hoofdstuk

    – Van de toegevoegd rapporteurs (art. 24)

    Vijfde hoofdstuk

    – Van de werkwijze van het Hof (art. 25-28)

    Zesde hoofdstuk

    – Van het taalgebruik (art. 29-31)

    Zevende hoofdstuk

    – Van de rechten en verplichtingen van de gemachtigden, raadslieden en advocaten (art. 32-36)

    Tweede titel

    – Van de procedure

    Eerste hoofdstuk

    – Van de schriftelijke behandeling (art. 37-43)

    Eerste hoofdstuk bis

    – Van het voorlopig rapport en de verwijzing naar de rechtsprekende formaties (art. 44-44 bis)

    Tweede hoofdstuk

    – Van de instructie en de voorbereidende maatregelen

    Eerste afdeling

    – Van de maatregelen van instructie (art. 45 en 46)

    Tweede afdeling

    – Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen (art. 47-53)

    Derde afdeling

    – Van de sluiting van de instructie (art. 54)

    Vierde afdeling

    – Van de voorbereidende maatregelen (art. 54 bis)

    Derde hoofdstuk

    – Van de mondelinge behandeling (art. 55-62)

    Derde hoofdstuk bis

    – Van de versnelde procedure (art. 62 bis)

    Vierde hoofdstuk

    – Van de arresten (art. 63-68)

    Vijfde hoofdstuk

    – Van de proceskosten (art. 69-75)

    Zesde hoofdstuk

    – Van de kosteloze rechtsbijstand (art. 76)

    Zevende hoofdstuk

    – Van de afstand van instantie (art. 77-78)

    Achtste hoofdstuk

    – Van de betekeningen (art. 79)

    Negende hoofdstuk

    – Van de termijnen (art. 80-82)

    Tiende hoofdstuk

    – Van de schorsing van de behandeling (art. 82 bis)

    Derde titel

    – Van de bijzondere procedures

    Eerste hoofdstuk

    – Van verzoeken tot opschorting van tenuitvoerlegging en tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen in kort geding (art. 83-90)

    Tweede hoofdstuk

    – Van de procesincidenten (art. 91-92)

    Derde hoofdstuk

    – Van de tussenkomst of interventie (art. 93)

    Vierde hoofdstuk

    – Van de arresten bij verstek gewezen en het verzet (art. 94)

    Vijfde hoofdstuk

    – (art. 95 en 96 vervallen)

    Zesde hoofdstuk

    – Van de buitengewone rechtsmiddelen

    Eerste afdeling

    – Van het derdenverzet (art. 97)

    Tweede afdeling

    – Van de herziening (art. 98-100)

    Zevende hoofdstuk

    – Van het beroep tegen beslissingen van de Arbitrage-Commissie (art. 101)

    Achtste hoofdstuk

    – Van de interpretatie van arresten (art. 102)

    Negende hoofdstuk

    – Van de prejudiciële verwijzingen en de andere uitleggingsprocedures (art. 103-104 ter)

    Tiende hoofdstuk

    – Van de bijzondere procedures bedoeld in de artikelen 103 tot en met 105 VEGA (art. 105 en 106)

    Elfde hoofdstuk

    – Van de adviezen (art. 107 en 108) (art. 109 vervallen)

    Twaalfde hoofdstuk

    – (art. 109 bis vervallen)

    Dertiende hoofdstuk

    – Van de beslechting van de geschillen bedoeld in artikel 35 van het EU-Verdrag, in de versie die gold voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (art. 109 ter)

    Vierde titel

    – Van de hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht (art. 110-123)

    Vierde titel bis

    – Van de heroverweging van beslissingen van het Gerecht (art. 123 bis-123 sexto)

    Vijfde titel

    – Van de procedures bedoeld in de EER-Overeenkomst (art. 123 septimo en 123 octavo)

    Slotbepalingen (art. 124-127)

     

    Bijlage

    – Besluit betreffende de wettelijk erkende feestdagen

    ALGEMENE BEPALING

    Artikel 1

    In dit Reglement:

    worden de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangeduid door het nummer van het artikel gevolgd door de afkorting „VEU”,

    worden de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangeduid door het nummer van het betrokken artikel van dat verdrag gevolgd door de afkorting „VWEU”,

    worden de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aangeduid door het nummer van het artikel gevolgd door de afkorting „VEGA”,

    wordt het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie aangeduid met „Statuut”,

    wordt de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangeduid met „EER-Overeenkomst”.

    Voor de toepassing van dit Reglement:

    worden met de term „instellingen” aangeduid de instellingen van de Unie en de organen of instanties die zijn opgericht bij de Verdragen of bij een besluit ter uitvoering daarvan, en die voor het Hof partij kunnen zijn;

    wordt met de term „Toezichthoudende Autoriteit EVA” aangeduid de toezichthoudende autoriteit bedoeld in de EER-Overeenkomst.

    EERSTE TITEL

    VAN DE ORGANISATIE VAN HET HOF

    Eerste hoofdstuk

    VAN DE RECHTERS EN DE ADVOCATEN-GENERAAL

    Artikel 2

    De ambtstermijn van een rechter vangt aan op de hiertoe in de benoemingsakte vastgestelde dag. Indien bedoelde akte die dag niet vermeldt, vangt de ambtstermijn aan op de datum van deze akte.

    Artikel 3

    1.   Iedere rechter legt, alvorens zijn ambt te aanvaarden, op de eerste openbare zitting van het Hof, die hij na zijn benoeming bijwoont, de volgende eed af:

    „Ik zweer in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig mijn geweten mijn functie te zullen uitoefenen; ik zweer niets bekend te zullen maken van het geheim der beraadslagingen.”

    2.   Iedere rechter ondertekent terstond na de eedsaflegging een verklaring waarbij hij zich plechtig verbindt, gedurende zijn ambtstermijn en na afloop daarvan de uit zijn taak voortvloeiende verplichtingen na te komen en in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtstermijn.

    Artikel 4

    Wanneer het Hof heeft te beslissen of een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, nodigt de president de betrokken rechter uit voor het Hof in raadkamer te verschijnen teneinde zijn opmerkingen te maken; de griffier is hierbij niet tegenwoordig.

    Artikel 5

    De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de advocaten-generaal.

    Artikel 6

    De rangorde van de rechters en advocaten-generaal wordt zonder onderscheid door hun anciënniteit bepaald.

    Bij gelijke anciënniteit wordt de rangorde door de leeftijd bepaald.

    De aftredende rechters en advocaten-generaal behouden bij herbenoeming de anciënniteit welke zij tevoren bezaten.

    Tweede hoofdstuk

    VAN HET PRESIDENTSCHAP VAN HET HOF EN DE VORMING VAN DE KAMERS

    Artikel 7

    1.   De rechters kiezen onmiddellijk na hun gedeeltelijke vervanging, bedoeld in artikel 253 VWEU, uit hun midden voor drie jaar de president van het Hof.

    2.   Wanneer de president van het Hof ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van de normale ambtstermijn, wordt voor het resterende gedeelte van die termijn in zijn vervanging voorzien.

    3.   De in dit artikel bedoelde verkiezing heeft bij geheime stemming plaats. Verkozen is de rechter die de volstrekte meerderheid van stemmen van de rechters van het Hof heeft verkregen. Indien geen van de rechters deze meerderheid verkrijgt, worden nieuwe stemmingen georganiseerd totdat die meerderheid is bereikt.

    Artikel 8

    De president leidt de werkzaamheden en de diensten van het Hof; hij presideert de zittingen, alsmede de beraadslagingen in raadkamer.

    Artikel 9

    1.   Het Hof vormt, overeenkomstig artikel 16 van het Statuut, uit zijn midden kamers bestaande uit vijf en uit drie rechters, en voegt de rechters daaraan toe.

    Het Hof wijst de uit vijf rechters bestaande kamer of kamers aan die voor een periode van een jaar wordt of worden belast met de zaken bedoeld in artikel 104 ter.

    De toevoeging van de rechters aan de kamers en de aanwijzing van de kamer of de kamers die is of zijn belast met de zaken bedoeld in artikel 104 ter worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2.   Terstond na indiening van het verzoekschrift in een zaak wijst de president van het Hof de rechter-rapporteur aan.

    Voor de in artikel 104 ter bedoelde zaken wordt de rechter-rapporteur uit de rechters van de overeenkomstig lid 1 aangewezen kamer gekozen op voorstel van de president van die kamer. Indien de kamer beslist de zaak niet volgens de spoedprocedure te behandelen, kan de president van het Hof de zaak toewijzen aan een aan een andere kamer toegevoegde rechter-rapporteur.

    De president van het Hof treft de noodzakelijke maatregelen bij afwezigheid of verhindering van een rechter-rapporteur.

    3.   Voor de zaken die overeenkomstig artikel 44, lid 3, naar een rechtsprekende formatie worden verwezen, wordt onder de term „Hof” in dit reglement die formatie verstaan.

    4.   In die zaken die naar een kamer bestaande uit vijf of uit drie rechters zijn verwezen, worden de bevoegdheden van de president van het Hof uitgeoefend door de kamerpresident.

    Artikel 10

    1.   De rechters kiezen onmiddellijk na de verkiezing van de president van het Hof voor drie jaar de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters.

    De rechters kiezen voor één jaar de presidenten van de kamers bestaande uit drie rechters.

    Het Hof benoemt voor één jaar een eerste advocaat-generaal.

    De bepalingen van artikel 7, leden 2 en 3, zijn van overeenkomstige toepassing.

    De verkiezingen en benoeming krachtens dit lid worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2.   Terstond na de benoeming van de rechter-rapporteur door de president wijst de eerste advocaat-generaal de zaak toe aan een van de advocaten-generaal. Hij treft de noodzakelijke maatregelen bij afwezigheid of verhindering van een advocaat-generaal.

    Artikel 11

    Bij afwezigheid of verhindering van de president van het Hof, alsmede wanneer het presidentschap vacant is, wordt dit waargenomen door een van de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

    Bij gelijktijdige afwezigheid of verhindering van de president van het Hof en van de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, alsmede wanneer hun ambten gelijktijdig vacant zijn, wordt het presidentschap waargenomen door een van de presidenten van de kamers bestaande uit drie rechters, volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

    Bij gelijktijdige afwezigheid of verhindering van de president van het Hof en van alle kamerpresidenten, alsmede wanneer hun ambten gelijktijdig vacant zijn, wordt het presidentschap waargenomen door een van de andere rechters volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

    Tweede hoofdstuk bis

    VAN DE RECHTSPREKENDE FORMATIES

    Artikel 11 bis

    Het Hof houdt zitting in de navolgende rechtsprekende formaties:

    de voltallige zitting, bestaande uit alle rechters;

    de grote kamer, bestaande uit dertien rechters overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 ter,

    de kamers, bestaande uit vijf of uit drie rechters overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 quater.

    Artikel 11 ter

    1.   De grote kamer is voor iedere zaak samengesteld uit de president van het Hof, de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, de rechter-rapporteur en het aantal rechters dat nodig is om uit te komen op dertien rechters. Deze laatste rechters worden aangewezen op basis van de volgorde op de in lid 2 bedoelde lijst. Deze lijst begint voor elke zaak die naar de grote kamer wordt verwezen, met de naam van de rechter die onmiddellijk volgt op de laatste rechter die op basis van de lijst is aangewezen voor de zaak die daarvoor naar deze rechtsprekende formatie is verwezen.

    2.   Na de verkiezing van de president van het Hof en van de presidenten van de kamers bestaande uit vijf rechters, wordt een lijst van de overige rechters opgesteld ten behoeve van de bepaling van de samenstelling van de grote kamer. Deze lijst volgt afwisselend de in artikel 6 bepaalde rangorde en de omgekeerde rangorde: de eerste rechter op deze lijst is de eerste volgens de in laatstgenoemd artikel vastgestelde rangorde, de tweede rechter op de lijst is de laatste volgens deze rangorde, de derde rechter de tweede volgens deze rangorde, de vierde rechter de één na laatste volgens deze rangorde, enzovoorts.

    De lijst wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    3.   In de zaken die vanaf het begin van een jaar met een gedeeltelijke vervanging van de rechters tot aan de feitelijke vervanging naar de grote kamer worden verwezen, zetelen eveneens twee plaatsvervangende rechters. Plaatsvervangend rechter zijn de twee rechters die op de in lid 2 bedoelde lijst voorkomen onmiddellijk na de laatste rechter die voor de samenstelling van de grote kamer in de zaak is aangewezen.

    De plaatsvervangende rechters vervangen in de rangorde van de in lid 2 bedoelde lijst de rechters die eventueel niet aan de behandeling van de zaak kunnen deelnemen.

    Artikel 11 quater

    1.   De uit vijf en uit drie rechters bestaande kamers zijn voor elke zaak samengesteld uit de kamerpresident, de rechter-rapporteur en het aantal rechters dat nodig is om uit te komen op vijf, respectievelijk drie rechters. Deze laatste rechters worden aangewezen op basis van de volgorde op de in lid 2 bedoelde lijsten. Deze lijst begint voor elke zaak die naar een kamer wordt verwezen met de naam van de rechter die onmiddellijk volgt op de laatste rechter die op basis van de lijst is aangewezen voor de zaak die daarvoor naar deze rechtsprekende formatie is verwezen.

    2.   Voor de samenstelling van de uit vijf rechters bestaande kamers worden na de verkiezing van de presidenten van deze kamers lijsten opgesteld welke de namen van alle tot de betrokken kamer behorende rechters bevatten, met uitzondering van de president daarvan. De lijsten worden op dezelfde wijze vastgesteld als de in artikel 11 ter, lid 2, bedoelde lijst.

    Voor de samenstelling van de uit drie rechters bestaande kamers worden na de verkiezing van de presidenten van deze kamers lijsten opgesteld welke de namen van alle tot de betrokken kamer behorende rechters bevatten, met uitzondering van de president daarvan. De lijsten worden vastgesteld volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

    De in dit lid bedoelde lijsten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 11 quinto

    1.   Indien het Hof van oordeel is dat meerdere zaken tezamen door één formatie moeten worden berecht, is de samenstelling van deze formatie die welke is vastgesteld voor de zaak waarvan het voorlopig rapport als eerste is onderzocht.

    2.   Wanneer een kamer waaraan een zaak is toegewezen, de zaak op grond van artikel 44, lid 4, naar het Hof verwijst opdat deze opnieuw wordt toegewezen aan een grotere rechtsprekende formatie, omvat deze formatie de leden van de kamer die de zaak heeft verwezen.

    Artikel 11 sexto

    Bij verhindering van een lid van de rechtsprekende formatie wordt hij vervangen door een rechter volgens de volgorde van de in de artikelen 11 ter, lid 2, of 11 quater, lid 2, bedoelde lijsten.

    Bij verhindering van de president van het Hof wordt het presidentschap van de grote kamer waargenomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 11.

    Bij verhindering van een president van een kamer bestaande uit vijf rechters, wordt het presidentschap van de kamer waargenomen door een president van een kamer bestaande uit drie rechters, in voorkomend geval volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde, of, indien geen president van een kamer bestaande uit drie rechters deel uitmaakt van de formatie, door een van de andere rechters volgens de in artikel 6 bepaalde rangorde.

    Bij verhindering van de president van een kamer bestaande uit drie rechters, wordt het presidentschap waargenomen door een rechter van de formatie volgens de bij artikel 6 bepaalde volgorde.

    Derde hoofdstuk

    VAN DE GRIFFIE

    Eerste afdeling — Van de griffier en de adjunct-griffiers

    Artikel 12

    1.   Het Hof benoemt de griffier.

    De president doet twee weken voor de datum waarop de benoeming zal plaatsvinden, aan de leden van het Hof mededeling van de ingekomen kandidaatstellingen.

    2.   De kandidaatstellingen gaan vergezeld van de nodige gegevens betreffende de leeftijd, de nationaliteit, de academische graden, de talenkennis, de huidige en vroegere werkzaamheden, alsmede de eventuele juridische en internationale ervaring van de kandidaten.

    3.   De benoeming geschiedt overeenkomstig de procedure, bepaald in artikel 7, lid 3.

    4.   De griffier wordt benoemd voor de tijd van zes jaar. Hij kan worden herbenoemd.

    5.   Het bepaalde in artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op de griffier.

    6.   De griffier kan slechts van zijn functie worden ontheven, wanneer hij aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen niet meer voldoet; het Hof beslist, na de griffier in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken.

    7.   Indien de griffier ophoudt zijn functie uit te oefenen vóór het einde van zijn ambtstermijn, benoemt het Hof een griffier voor de tijd van zes jaar.

    Artikel 13

    Het Hof kan, volgens de hierboven voor de griffier bepaalde procedure, een of meer adjunct-griffiers benoemen, die tot taak hebben de griffier ter zijde te staan en hem te vervangen, zulks overeenkomstig de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 15.

    Artikel 14

    De president wijst de ambtenaren of personeelsleden aan die, bij afwezigheid of verhindering van de griffier en van de adjunct-griffiers dan wel bij vacature van hun ambt, belast zijn met de waarneming van de functie van griffier.

    Artikel 15

    De instructies voor de griffier worden op voorstel van de president door het Hof vastgesteld.

    Artikel 16

    1.   Ter griffie wordt onder verantwoordelijkheid van de griffier een register gehouden, waarin achter elkander, in de volgorde van indiening, alle processtukken en de ter ondersteuning daarvan neergelegde bescheiden worden ingeschreven.

    2.   De griffier doet van de inschrijving in het register aantekening op de originele stukken en, op verzoek van de partijen, op de afschriften welke deze hiertoe overleggen.

    3.   De inschrijving in het register en de in het voorgaande lid bedoelde aantekeningen hebben kracht van authentieke akte.

    4.   De wijze waarop het register wordt gehouden, wordt geregeld in de instructies voor de griffier, bedoeld in artikel 15.

    5.   Iedere belanghebbende kan het register ter griffie raadplegen en daarvan afschriften of uittreksels verkrijgen tegen de voorwaarden, bepaald in het tarief van de griffie, dat door het Hof op voorstel van de griffier wordt vastgesteld.

    Partijen in hangende gedingen kunnen voorts tegen genoemde voorwaarden afschriften van de processtukken verkrijgen, alsmede expedities van de beschikkingen en arresten.

    6.   In het Publicatieblad van de Europese Unie wordt een mededeling opgenomen, inhoudende de dag van inschrijving van het inleidend verzoekschrift, de naam en de woonplaats van partijen, het voorwerp van het geding en de conclusies van het verzoekschrift, alsmede aanduiding van de aangevoerde middelen en de voornaamste voorgedragen argumenten.

    7.   Wanneer de Raad of de Europese Commissie geen partij bij een zaak is, zendt het Hof deze instelling een afschrift toe van het verzoekschrift en het verweerschrift, met uitzondering van de daaraan gehechte bijlagen, om haar in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een van haar handelingen wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU. Evenzo wordt een afschrift van het verzoekschrift en van het verweerschrift toegezonden aan het Europees Parlement om deze instelling in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een door haar en de Raad gezamenlijk vastgestelde handeling wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU.

    Artikel 17

    1.   Onder gezag van de president is de griffier belast met de ontvangst, de doorzending en de bewaring van alle stukken, alsmede met de betekeningen die krachtens dit reglement moeten geschieden.

    2.   De griffier staat het Hof, de president en de kamerpresidenten alsmede de rechters terzijde bij het verrichten van hun ambtshandelingen.

    Artikel 18

    De griffier fungeert als zegelbewaarder. Hij is verantwoordelijk voor de archieven en de publicaties van het Hof.

    Artikel 19

    Behoudens het bepaalde in de artikelen 4 en 27, woont de griffier de zittingen van het Hof en van de kamers bij.

    Tweede afdeling — Van de diensten van het Hof

    Artikel 20

    1.   De ambtenaren en andere personeelsleden van het Hof worden benoemd overeenkomstig de bepalingen van het personeelsstatuut.

    2.   Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de ambtenaren ten overstaan van de president in tegenwoordigheid van de griffier de volgende eed af:

    „Ik zweer de functie welke mij door het Hof van Justitie van de Europese Unie is opgedragen, getrouwelijk, naar mijn geweten en onder gepaste geheimhouding te zullen uitoefenen.”

    Artikel 21

    Op voorstel van de griffier bepaalt of wijzigt het Hof het organisatieschema van zijn diensten.

    Artikel 22

    Het Hof vormt een taalkundige dienst, samengesteld uit deskundigen van genoegzame rechtswetenschappelijke vorming en met een uitgebreide kennis van meerdere officiële talen van het Hof.

    Artikel 23

    Onder gezag van de president is de griffier belast met de administratie van het Hof, het beheer van de financiën en de boekhouding; hij wordt daarin bijgestaan door een administrateur.

    Vierde hoofdstuk

    VAN DE TOEGEVOEGD RAPPORTEURS

    Artikel 24

    1.   Wanneer het Hof dit voor het onderzoek en de instructie van de aanhangige zaken noodzakelijk acht, doet het overeenkomstig artikel 13 van het Statuut voorstellen tot benoeming van toegevoegd rapporteurs.

    2.   De toegevoegd rapporteurs zijn in het bijzonder belast met:

    het bijstaan van de president, rechtsprekende in kort geding;

    het bijstaan van de rechters-rapporteur bij de uitoefening van hun taak.

    3.   De toegevoegd rapporteurs oefenen hun functie uit onderscheidenlijk onder het gezag van de president, van een kamerpresident of van een rechter-rapporteur.

    4.   Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de toegevoegd rapporteurs voor het Hof de in artikel 3 bedoelde eed af.

    Vijfde hoofdstuk

    VAN DE WERKWIJZE VAN HET HOF

    Artikel 25

    1.   De president stelt de dag en het uur van de zittingen van de grote kamer en van de voltallige zitting vast.

    2.   De kamerpresidenten stellen de dag en het uur van de zittingen van hun kamers bestaande uit vijf en uit drie rechters vast.

    3.   Het Hof kan voor een of meer bepaalde zittingen een andere plaats bepalen dan die waar het Hof is gevestigd.

    Artikel 26

    1.   Wanneer, wegens afwezigheid of verhindering, de rechters even in aantal zijn, neemt de jongste rechter in de zin van artikel 6 niet aan de beraadslaging deel, tenzij het de rechter-rapporteur betreft. In dit geval neemt de rechter met de onmiddellijk hogere anciënniteit niet aan de beraadslaging deel.

    2.   Indien, nadat de grote kamer of de voltallige zitting bijeen is geroepen, blijkt dat het quorum bedoeld in artikel 17, derde of vierde alinea, van het Statuut, niet aanwezig is, verdaagt de president de zitting totdat het quorum is bereikt.

    3.   Indien in een kamer bestaande uit vijf of uit drie rechters, het quorum bedoeld in artikel 17, tweede alinea, van het Statuut, niet aanwezig is en het niet mogelijk blijkt om de verhinderde rechters overeenkomstig artikel 11 sexto te vervangen, deelt de president van de kamer dit mede aan de president van het Hof die daarop een andere rechter ter aanvulling van de kamer aanwijst.

    Artikel 27

    1.   Het Hof beraadslaagt in raadkamer.

    2.   Aan de beraadslaging wordt uitsluitend deelgenomen door de rechters die bij de mondelinge behandeling tegenwoordig waren, en in voorkomend geval door de toegevoegd rapporteur die met het onderzoek van de zaak is belast.

    3.   Elke rechter draagt bij de beraadslaging zijn gevoelen, met redenen omkleed, voor.

    4.   Op verzoek van een rechter wordt elke vraag, alvorens in stemming te worden gebracht, in de bij dit verzoek aangeduide taal geformuleerd en schriftelijk aan het Hof voorgelegd.

    5.   De beslissing van het Hof wordt bepaald door het gevoelen van de meerderheid, gelijk dit bij de eindberaadslaging werd gevormd. De volgorde waarin de stemmen worden uitgebracht, is omgekeerd aan die welke in artikel 6 is vastgesteld.

    6.   Bij verschil van mening ten aanzien van het onderwerp, de bewoordingen of de volgorde van de vragen, alsmede met betrekking tot de interpretatie van een stemming, beslist het Hof.

    7.   Aan de besprekingen van het Hof betreffende huishoudelijke aangelegenheden nemen de advocaten-generaal als stemgerechtigden deel. Tenzij het Hof anders bepaalt, woont de griffier de besprekingen bij.

    8.   Wanneer het Hof vergadert buiten aanwezigheid van de griffier, belast het, zo nodig, de jongste rechter in de zin van artikel 6 met het opmaken van het proces-verbaal, dat dan door de president en die rechter wordt ondertekend.

    Artikel 28

    1.   Behoudens afwijkend besluit van het Hof, worden de gerechtelijke vakanties bepaald als volgt:

    van 18 december tot 10 januari;

    van de zondag voor Pasen tot en met de tweede zondag na Pasen;

    van 15 juli tot 15 september.

    Gedurende de gerechtelijke vakanties wordt in het presidentschap voorzien ter plaatse waar het Hof is gevestigd, hetzij doordat de president verbinding onderhoudt met de griffier, hetzij doordat hij zich door een kamerpresident of een andere rechter doet vervangen.

    2.   In dringende gevallen kan de president de rechters en de advocaten-generaal gedurende de gerechtelijke vakanties bijeenroepen.

    3.   Het Hof neemt de erkende feestdagen van de plaats waar het is gevestigd, in acht.

    4.   Het Hof kan wegens geldige redenen aan de rechters en aan de advocaten-generaal buitengewoon verlof verlenen.

    Zesde hoofdstuk

    VAN HET TAALGEBRUIK

    Artikel 29

    1.   De procestalen zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.

    2.   De procestaal wordt door de verzoeker gekozen, behoudens de volgende bepalingen:

    a)

    wanneer de verwerende partij een lidstaat is, of een natuurlijke of rechtspersoon die tot het rechtsgebied van een lidstaat behoort, is de procestaal de officiële taal van die staat; zijn er meer officiële talen, dan staat het de verzoeker vrij daaruit een keuze te doen;

    b)

    op gemeenschappelijk verzoek van partijen kan verlof worden verleend tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen;

    c)

    op verzoek van een partij, de wederpartij en de advocaat-generaal gehoord, kan in afwijking van het onder a) en b) bepaalde, verlof verleend worden tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen als procestaal; dat verzoek kan niet worden ingediend door een instelling van de Europese Unie.

    In de gevallen bedoeld in artikel 103, is de procestaal de taal van de nationale rechterlijke instantie die zich tot het Hof heeft gewend. Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van een partij in het hoofdgeding, de andere partij in het hoofdgeding en de advocaat-generaal gehoord, kan verlof verleend worden tot het bezigen van een andere van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen tijdens de mondelinge behandeling.

    De beslissing over de hierboven vermelde verzoeken kan worden genomen door de president; deze kan en wanneer hij daarin wil toestemmen zonder akkoord van alle partijen, moet, het verzoek verwijzen naar het Hof.

    3.   De procestaal wordt in het bijzonder gebezigd voor de memories en pleidooien van partijen, de bijlagen en producties daaronder begrepen, alsmede voor de processen-verbaal en de beslissingen van het Hof.

    Alle stukken en bijlagen die in een andere dan de procestaal zijn gesteld, gaan van een vertaling in de procestaal vergezeld.

    In geval van omvangrijke bescheiden en documenten kunnen evenwel uittreksels in vertaling worden overgelegd. Het Hof kan te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, een meer uitvoerige of volledige vertaling eisen.

    In afwijking van het hiervoor bepaalde kunnen de lidstaten hun eigen officiële taal bezigen wanneer zij in een voor het Hof aanhangig geding tussenkomen of deelnemen aan een van de prejudiciële procedures als bedoeld in artikel 103. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke stukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

    Aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede aan de Toezichthoudende Autoriteit EVA kan toestemming worden verleend, in plaats van de procestaal een van de andere in lid 1 vermelde talen te bezigen wanneer zij in een voor het Hof aanhangig geding tussenkomen of deelnemen aan een van de prejudiciële procedures als bedoeld in artikel 23 van het Statuut. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke processtukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

    Aan derde staten die overeenkomstig artikel 23, vierde alinea, van het Statuut deelnemen aan een prejudiciële procedure, kan toestemming worden verleend, in plaats van de procestaal een van de andere in lid 1 vermelde talen te bezigen. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke processtukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

    4.   Wanneer een getuige of een deskundige verklaart, dat hij zich niet genoegzaam in een van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen kan uitdrukken, machtigt het Hof hem, zijn verklaringen in een andere taal af te leggen. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

    5.   Het gebruik van een van de in lid 1 van dit artikel vermelde talen, welke niet de procestaal is, is toegestaan aan de president van het Hof en de kamerpresidenten bij de leiding van de zittingen, aan de rechter-rapporteur voor het voorlopig rapport en het rapport ter terechtzitting, aan de rechters en advocaten-generaal voor het stellen van vragen en aan laatstgenoemden voor het nemen van hun conclusie. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

    Artikel 30

    1.   Op verzoek van een rechter, van de advocaat-generaal of van een partij draagt de griffier zorg voor de vertaling van al hetgeen gedurende de procedure voor het Hof is gezegd of geschreven, in de bij dit verzoek aangeduide en in artikel 29, lid 1, vermelde talen.

    2.   De publicaties van het Hof geschieden in de talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad.

    Artikel 31

    Rechtskracht heeft de tekst opgesteld in de procestaal of, in voorkomend geval, in een andere krachtens artikel 29 toegestane taal.

    Zevende hoofdstuk

    VAN DE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE GEMACHTIGDEN, RAADSLIEDEN EN ADVOCATEN

    Artikel 32

    1.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten die voor het Hof of voor een bij rogatoire commissie aangewezen rechter verschijnen, zijn vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij met betrekking tot de zaak of de partijen hebben gezegd en geschreven.

    2.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten voorts de volgende voorrechten en faciliteiten:

    a)

    de op het proces betrekking hebbende stukken en bescheiden zijn aan onderzoek en inbeslagneming onttrokken. In geval van geschil ten aanzien van de aard van die stukken en bescheiden kunnen zij door de douane of politie worden verzegeld; zij worden onverwijld aan het Hof doorgezonden, ten einde in tegenwoordigheid van de griffier en de betrokkene te worden geverifieerd;

    b)

    aan de gemachtigden, raadslieden en advocaten worden de ter uitvoering van hun taak nodige deviezen toegewezen;

    c)

    de gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten de voor de uitvoering van hun taak noodzakelijke bewegingsvrijheid.

    Artikel 33

    Ten einde de in het voorgaande artikel bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te kunnen genieten, wordt de vereiste hoedanigheid op de volgende wijze bewezen:

    a)

    ten aanzien van de gemachtigden door een officiële verklaring, daartoe afgegeven door hun lastgever, die een afschrift ervan onverwijld aan de griffier betekent;

    b)

    ten aanzien van de raadslieden en advocaten door een legitimatiebewijs, ondertekend door de griffier. De geldigheidsduur van dit bewijs is beperkt tot een daartoe vastgestelde termijn; zij kan evenwel in de loop van de procedure worden verlengd of verkort.

    Artikel 34

    De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten, bedoeld in artikel 32, worden uitsluitend in het belang van de procedure verleend.

    Het Hof kan de immuniteit opheffen, wanneer dit naar zijn mening niet strijdig is met het belang van de procedure.

    Artikel 35

    1.   Indien het Hof van oordeel is dat een raadsman of advocaat zich voor het Hof of een magistraat gedraagt op een wijze die met de waardigheid van het Hof of met de eisen van een goede rechtsbedeling onverenigbaar is, of deze raadsman of advocaat van de hem met het oog op zijn functie toegekende rechten een ander gebruik maakt dan waartoe die rechten hem zijn verleend, deelt het dit de betrokkene mee. Indien het Hof de bevoegde autoriteiten onder wiens gezag de betrokkene valt, daarvan op de hoogte stelt, wordt een afschrift van de tot deze autoriteiten gerichte brief aan de betrokkene toegezonden.

    Om dezelfde redenen kan het Hof te allen tijde de betrokkene bij beschikking van de procedure uitsluiten, na hem en de advocaat-generaal te hebben gehoord. Deze beschikking is onmiddellijk uitvoerbaar.

    2.   Wanneer een raadsman of advocaat van de procedure is uitgesloten, wordt het geding voor een door de president te bepalen termijn geschorst, ten einde de betrokken partij in de gelegenheid te stellen een andere raadsman of advocaat aan te wijzen.

    3.   De krachtens dit artikel gegeven beschikkingen kunnen worden ingetrokken.

    Artikel 36

    De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de hoogleraren die het recht hebben voor het Hof te pleiten overeenkomstig artikel 19 van het Statuut.

    TWEEDE TITEL

    VAN DE PROCEDURE

    Eerste hoofdstuk

    VAN DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING

    Artikel 37

    1.   Het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van de partij.

    Dit processtuk, vergezeld van alle bijlagen waarnaar daarin wordt verwezen, wordt overgelegd tezamen met vijf afschriften voor het Hof en één voor elke andere partij. De afschriften worden voor eensluidend gewaarmerkt door de partij van wie zij afkomstig zijn.

    2.   Binnen de daartoe door het Hof bepaalde termijn leggen de instellingen bovendien van elk processtuk vertalingen over in de andere talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad. De laatste alinea van het voorgaande lid is van toepassing.

    3.   De processtukken zijn gedagtekend. Voor de berekening van de procestermijnen geldt slechts de dag van nederlegging ter griffie.

    4.   Elk processtuk gaat vergezeld van een dossier bevattende de stukken en bescheiden waarop een beroep wordt gedaan, alsmede van een staat van die stukken en bescheiden.

    5.   Wanneer wegens de omvang van een stuk of document slechts uittreksels zijn bijgevoegd, wordt het gehele stuk of document of een volledig afschrift ervan ter griffie neergelegd.

    6.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1 tot en met 5, wordt de dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk tezamen met de in lid 4 bedoelde staat van stukken en bescheiden per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Hof beschikt, ter griffie binnenkomt, voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen, mits het ondertekende origineel van het stuk, vergezeld van de bijlagen en afschriften bedoeld in lid 1, tweede alinea, uiterlijk tien dagen later ter griffie wordt neergelegd. Artikel 81, lid 2, is niet van toepassing op deze termijn van 10 dagen.

    7.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1, eerste alinea, en 2 tot en met 5, kan het Hof bij besluit bepalen onder welke voorwaarden een elektronisch aan de griffie toegezonden stuk als het origineel van dit stuk wordt beschouwd. Dit besluit wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 38

    1.   Het verzoekschrift bedoeld in artikel 21 van het Statuut bevat:

    a)

    de naam en de woonplaats van de verzoeker;

    b)

    de aanduiding van de partij tegen wie het verzoekschrift is gericht;

    c)

    het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen;

    d)

    de conclusies van de verzoeker;

    e)

    zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

    2.   In het verzoekschrift wordt voor de mededeling van alle processtukken domicilie gekozen ter plaatse waar het Hof gevestigd is. Het verzoekschrift bevat voorts de naam van de persoon die gemachtigd is en zich verbonden heeft tot het in ontvangst nemen van alle te betekenen stukken.

    Naast of in plaats van de in de eerste alinea bedoelde domiciliekeuze kan in het verzoekschrift worden vermeld, dat de advocaat of gemachtigde ermee instemt, dat betekeningen aan hem plaatsvinden per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel.

    Indien het verzoekschrift niet aan de in de voorgaande alinea’s bedoelde voorwaarden beantwoordt en zolang dit verzuim niet is hersteld, geschieden alle betekeningen aan de betrokken partij per aangetekende post aan het adres van haar gemachtigde of raadsman. In afwijking van artikel 79, lid 1, wordt de regelmatige betekening dan geacht plaats te vinden door bezorging van de aangetekende zending op het postkantoor van de plaats waar het Hof is gevestigd.

    3.   De advocaat die een partij bijstaat of vertegenwoordigt, is gehouden ter griffie een legitimatiebewijs te deponeren waaruit blijkt, dat hij bevoegd is voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst, op te treden.

    4.   Bij het verzoekschrift worden, indien nodig, de stukken gevoegd, bedoeld in artikel 21, tweede alinea, van het Statuut.

    5.   Indien de verzoeker een privaatrechtelijke rechtspersoon is, voegt hij aan het verzoekschrift toe:

    a)

    zijn statuten, of een recent uittreksel uit het handelsregister of een recent uittreksel uit het verenigingenregister, of enig ander bewijs van zijn bestaan rechtens;

    b)

    het bewijs, dat de aan de advocaat gegeven volmacht op regelmatige wijze werd verstrekt door een daartoe gerechtigd vertegenwoordiger.

    6.   De verzoekschriften, ingediend op grond van artikel 273 VWEU, gaan vergezeld van een exemplaar van de tussen de betrokken lidstaten aangegane arbitrage-overeenkomst.

    7.   Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden, vermeld in de leden 3 tot en met 6 van dit artikel, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om de verzuimen in het verzoekschrift te herstellen dan wel de bovenbedoelde stukken over te leggen. Wordt aan deze aanwijzingen binnen bedoelde termijn geen gevolg gegeven, dan beslist het Hof, de advocaat-generaal gehoord, of het niet in acht nemen van genoemde voorwaarden tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.

    Artikel 39

    Het verzoekschrift wordt aan de verwerende partij betekend. In het geval bedoeld in lid 7 van het voorgaande artikel, vindt de betekening plaats, zodra de in die bepaling bedoelde verzuimen zijn hersteld of zodra het Hof, gelet op de vormvoorschriften van het voorgaande artikel, het verzoekschrift ontvankelijk heeft geoordeeld.

    Artikel 40

    1.   Binnen een maand na de betekening van het verzoekschrift dient de verwerende partij een verweerschrift in. Dit stuk bevat:

    a)

    de naam en de woonplaats van de verwerende partij;

    b)

    de aangevoerde gronden, zowel feitelijk als rechtens;

    c)

    de conclusies van de verwerende partij;

    d)

    de bewijsaanbiedingen.

    De bepalingen van artikel 38, leden 2 tot en met 5, zijn van toepassing.

    2.   Op met redenen omkleed verzoek van de verwerende partij kan de president de in het voorgaande lid bedoelde termijn verlengen.

    Artikel 41

    1.   Het verzoekschrift en het verweerschrift kunnen worden aangevuld met een repliek van de verzoeker en een dupliek van de verwerende partij.

    2.   De president bepaalt de termijn waarbinnen deze processtukken worden ingediend.

    Artikel 42

    1.   Partijen kunnen nog in de repliek en in de dupliek aanbieden hun stellingen nader te bewijzen. De vertraging waarmee zodanig bewijsaanbod geschiedt, dient te worden gemotiveerd.

    Nieuwe middelen mogen in de loop van het geding niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

    Indien een partij tijdens de behandeling een nieuw middel voordraagt, als in de voorgaande alinea bedoeld, kan de president na het verstrijken van de normale procestermijnen, op rapport van de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, aan de wederpartij een termijn voor antwoord stellen.

    De beslissing over de ontvankelijkheid van het middel wordt aangehouden tot het eindarrest.

    Artikel 43

    De president kan in iedere stand van het geding, partijen en, indien de zaken overeenkomstig artikel 10, lid 2, reeds aan een kamer zijn toegewezen, de advocaat-generaal gehoord, meerdere zaken die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, wegens verknochtheid voegen, zowel voor de schriftelijke of mondelinge behandeling als ter gelijktijdige berechting bij het eindarrest. Hij kan de voeging weer ongedaan maken. De president kan deze beslissingen overlaten aan het Hof.

    Eerste hoofdstuk bis

    VAN HET VOORLOPIG RAPPORT EN DE VERWIJZING NAAR DE RECHTSPREKENDE FORMATIES

    Artikel 44

    1.   De president bepaalt de dag waarop de rechter-rapporteur een voorlopig rapport aan de algemene vergadering van het Hof zal uitbrengen, al naar het geval:

    a)

    na de indiening van de dupliek;

    b)

    wanneer de repliek of de dupliek niet is ingediend bij het verstrijken van de krachtens artikel 41, lid 2, bepaalde termijn;

    c)

    wanneer de betrokken partij heeft verklaard, af te zien van haar recht op repliek of dupliek;

    d)

    in geval van toepassing van de in artikel 62 bis bedoelde versnelde procedure, wanneer de president de datum van de terechtzitting vaststelt.

    2.   Het voorlopig rapport bevat voorstellen betreffende eventueel noodzakelijke maatregelen van instructie of andere preparatoire maatregelen in de zaak, alsmede betreffende de rechtsprekende formatie waarnaar de zaak dient te worden verwezen. Het rapport bevat eveneens het voorstel van de rechter-rapporteur over het eventueel afzien van de terechtzitting overeenkomstig artikel 44 bis, alsmede over het eventueel berechten van de zaak zonder conclusie van de advocaat-generaal krachtens artikel 20, vijfde alinea, van het Statuut.

    Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslist over het aan de voorstellen van de rechter-rapporteur te geven gevolg.

    3.   Het Hof verwijst iedere zaak die bij hem aanhangig is gemaakt, naar de kamers bestaande uit vijf of uit drie rechters, voor zover het wegens de moeilijkheid of het belang van de zaak dan wel wegens bijzondere omstandigheden niet noodzakelijk is dat de zaak naar de grote kamer wordt verwezen.

    De verwijzing van een zaak naar een kamer bestaande uit vijf of uit drie rechters, is evenwel niet toegestaan, wanneer een lidstaat of een instelling van de Unie die procespartij is, heeft verzocht dat de zaak door de grote kamer wordt beslist. Onder procespartij in de zin van deze bepaling is te verstaan elke lidstaat of instelling die partij of interveniënt is in het geding zelf of die schriftelijke opmerkingen heeft ingediend in het kader van een van de prejudiciële procedures bedoeld in artikel 103. Een verzoek als bedoeld in deze alinea, kan niet worden gedaan in gedingen tussen de Unie en haar personeelsleden.

    Het Hof houdt zitting in voltallige zitting, wanneer bij hem een zaak aanhangig is gemaakt krachtens het bepaalde in artikel 16, vierde alinea, van het Statuut. Het kan een zaak naar de voltallige zitting verwijzen, wanneer het overeenkomstig artikel 16, vijfde alinea, van het Statuut van oordeel is dat de zaak van uitzonderlijk belang is.

    4.   De rechtsprekende formatie waaraan een zaak is toegewezen, kan in elke stand van het geding de zaak naar het Hof verwijzen opdat deze opnieuw wordt toegewezen aan een grotere formatie.

    5.   Indien een instructie wordt geopend, kan de rechtsprekende formatie, indien zij deze niet aan zichzelf houdt, de rechter-rapporteur daarmee belasten.

    Indien zonder instructie tot de mondelinge behandeling wordt overgegaan, stelt de president van de rechtsprekende formatie de dag daartoe vast.

    Artikel 44 bis

    Onverminderd de bijzondere bepalingen van dit reglement, omvat de procedure voor het Hof tevens een mondeling gedeelte. Na de indiening van de memories bedoeld in artikel 40, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 41, lid 1, kan het Hof evenwel, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, anders beslissen, indien geen van de partijen een verzoek indient waarin wordt aangegeven om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen drie weken nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partij is betekend. De president kan deze termijn verlengen.

    Tweede hoofdstuk

    VAN DE INSTRUCTIE EN DE VOORBEREIDENDE MAATREGELEN

    Eerste afdeling — Van de maatregelen van instructie

    Artikel 45

    1.   Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, bepaalt de maatregelen die nodig worden geacht; de ter zake gegeven beschikking omschrijft de te bewijzen feiten. Alvorens het Hof beslist tot de maatregelen van instructie, bedoeld in lid 2, sub c), d) en e), worden partijen gehoord.

    De beschikking wordt aan partijen betekend.

    2.   Onverminderd het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van het Statuut, kunnen de volgende maatregelen van instructie worden bevolen:

    a)

    comparitie van partijen;

    b)

    verzoek om inlichtingen en overlegging van stukken;

    c)

    getuigenbewijs;

    d)

    deskundigenonderzoek;

    e)

    plaatsopneming.

    3.   De advocaat-generaal neemt aan de instructie deel.

    4.   Het tegenbewijs staat vrij; nadere bewijsaanbiedingen zijn toegelaten.

    Artikel 46

    Partijen zijn gerechtigd de instructie bij te wonen.

    Tweede afdeling — Van de oproeping en het verhoor van getuigen en deskundigen

    Artikel 47

    1.   Het Hof beveelt ambtshalve of op verzoek van partijen, de advocaat-generaal gehoord, het bewijs van bepaalde feiten door getuigenverhoor. De beschikking van het Hof vermeldt de te bewijzen feiten.

    De getuigen worden door het Hof opgeroepen, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van partijen of van de advocaat-generaal.

    De partij die het horen van een getuige verzoekt, geeft daarbij nauwkeurig de feiten aan waarop dit verhoor betrekking zal hebben, alsmede de redenen die dit verhoor rechtvaardigen.

    2.   De getuigen wier verhoor noodzakelijk wordt geacht, worden opgeroepen krachtens een beschikking van het Hof. Deze beschikking bevat:

    a)

    de naam, de voornamen, de hoedanigheid en de verblijfplaats van de getuigen;

    b)

    de feiten waarover de getuigen zullen worden gehoord;

    c)

    zo nodig, de door het Hof getroffen regeling voor de vergoeding van de door de getuigen gemaakte kosten en de vermelding van de op niet-verschijnende getuigen toepasselijke strafbepalingen.

    Deze beschikking wordt aan partijen en de getuigen betekend.

    3.   Het Hof kan de oproeping van de getuigen die door partijen zijn opgegeven, afhankelijk stellen van de storting van een voorschot in de kas van het Hof ter dekking van de geschatte onkosten; het Hof stelt het bedrag van dit voorschot vast.

    De voor het horen van de ambtshalve opgeroepen getuigen nodige middelen worden door de kas van het Hof voorgeschoten.

    4.   Na de vaststelling van de identiteit van de getuigen houdt de president hun voor, dat zij hun verklaring zullen moeten bevestigen op de in dit reglement bepaalde wijze.

    De getuigen worden door het Hof gehoord; partijen worden daartoe opgeroepen. Nadat de getuigen hun verklaring hebben afgelegd, kan de president hun, hetzij op verzoek van partijen hetzij ambtshalve, vragen stellen.

    Gelijke bevoegdheid komt toe aan iedere rechter en aan de advocaat-generaal.

    Onder leiding van de president kunnen aan de getuigen vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

    5.   Na zijn verklaring legt de getuige de volgende eed af:

    „Ik zweer de waarheid te hebben gezegd, de volle waarheid en niets dan de waarheid.”

    Het Hof, partijen gehoord, kan de getuige vrijstellen van het afleggen van de eed.

    6.   De griffier maakt een proces-verbaal op waarin de getuigenverklaring wordt weergegeven.

    Het proces-verbaal wordt ondertekend door de president of de rechter-rapporteur die met het getuigenverhoor was belast, alsmede door de griffier, nadat de getuige in de gelegenheid is gesteld, de inhoud van het procesverbaal te verifiëren en het te ondertekenen.

    Het proces-verbaal vormt een authentieke akte.

    Artikel 48

    1.   De getuigen, mits behoorlijk opgeroepen, zijn gehouden aan de oproeping gevolg te geven en ter terechtzitting te verschijnen.

    2.   Wanneer een getuige, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschijnt, kan het Hof hem een geldboete opleggen van ten hoogste 5 000 euro (2) en bevelen, dat hij op zijn eigen kosten opnieuw zal worden opgeroepen.

    Gelijke straf kan worden uitgesproken tegen een getuige die zonder wettige reden weigert te getuigen of de eed of de in voorkomend geval daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen.

    3.   De getuige die zich voor het Hof op geldige wijze verontschuldigt, kan van de hem opgelegde geldboete worden ontheven. De opgelegde geldboete kan op verzoek van de getuige worden verlaagd, wanneer deze aantoont dat zij niet in verhouding staat tot zijn inkomen.

    4.   De tenuitvoerlegging van de krachtens dit artikel opgelegde sancties of maatregelen geschiedt met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 280 en 299 VWEU en artikel 164 VEGA.

    Artikel 49

    1.   Het Hof kan een deskundigenonderzoek bevelen. In de beschikking waarbij de deskundige wordt benoemd, wordt diens taak nauwkeurig omschreven en de termijn bepaald waarbinnen hij zijn rapport zal indienen.

    2.   De deskundige ontvangt een afschrift van de beschikking, alsmede alle voor de uitvoering van zijn taak benodigde stukken. Hij staat onder toezicht van de rechter-rapporteur, die het deskundigenonderzoek kan bijwonen en van het verloop daarvan op de hoogte wordt gehouden.

    Het Hof kan van partijen of van een hunner de storting van een voorschot verlangen, ter dekking van de kosten van het deskundigenonderzoek.

    3.   Het Hof kan op verzoek van de deskundige getuigen horen; het verhoor vindt plaats op de wijze als in artikel 47 voorzien.

    4.   De deskundige mag zijn oordeel slechts geven over de punten die hem uitdrukkelijk zijn voorgelegd.

    5.   Na de nederlegging van het rapport kan het Hof bevelen, dat de deskundige zal worden gehoord; partijen worden hiertoe opgeroepen.

    Onder leiding van de president kunnen aan de deskundige vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

    6.   Na zijn rapport te hebben neergelegd, legt de deskundige voor het Hof de volgende eed af:

    „Ik zweer mijn taak naar geweten en in volkomen onpartijdigheid te hebben vervuld.”

    Het Hof kan, partijen gehoord, de deskundige vrijstellen van het afleggen van de eed.

    Artikel 50

    1.   Wanneer een partij een getuige of deskundige wraakt wegens onbekwaamheid, onwaardigheid of enige andere reden, of wanneer een getuige of deskundige weigert te getuigen of de eed of de daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, beslist het Hof.

    2.   De wraking van een getuige of van een deskundige geschiedt binnen twee weken na de betekening van de beschikking krachtens welke de getuige wordt opgeroepen of waarbij de deskundige wordt benoemd, en bij een akte, bevattende de redenen van de wraking alsmede het bewijsaanbod.

    Artikel 51

    1.   De getuigen en deskundigen hebben recht op vergoeding van hun reis- en verblijfkosten. Hun kan ter zake door de kas van het Hof een voorschot worden verstrekt.

    2.   De getuigen hebben recht op een schadeloosstelling wegens gederfd inkomen; de deskundigen ontvangen voor hun werkzaamheden een honorarium. Deze bedragen worden door de kas van het Hof aan de getuigen en deskundigen betaald, nadat zij aan hun plicht hebben voldaan of hun taak hebben volbracht.

    Artikel 52

    Het Hof kan op verzoek van partijen dan wel ambtshalve rogatoire commissies verlenen tot het horen van getuigen of deskundigen overeenkomstig de bepalingen van het reglement, bedoeld in artikel 125.

    Artikel 53

    1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het vormt een authentieke akte.

    2.   Partijen kunnen ter griffie kennis nemen van elk proces-verbaal en van het deskundigenrapport, en daarvan op eigen kosten afschrift verkrijgen.

    Derde afdeling — Van de sluiting van de instructie

    Artikel 54

    Zodra de instructie is beëindigd, bepaalt de president de dag voor de mondelinge behandeling, tenzij het Hof besluit partijen een termijn te verlenen voor het indienen van schriftelijke opmerkingen.

    In dit laatste geval bepaalt de president de dag voor de mondelinge behandeling, wanneer bedoelde termijn verstreken is.

    Vierde afdeling — Van de voorbereidende maatregelen

    Artikel 54 bis

    De rechter-rapporteur en de advocaat-generaal kunnen partijen verzoeken, binnen een bepaalde termijn alle inlichtingen over de feiten, alle stukken of alle gegevens te verstrekken, die naar hun oordeel relevant zijn. De ontvangen antwoorden en stukken worden aan de andere partijen medegedeeld.

    Derde hoofdstuk

    VAN DE MONDELINGE BEHANDELING

    Artikel 55

    1.   Onverminderd de aan de in artikel 85 bedoelde beslissingen toekomende voorrang, neemt het Hof van de aanhangig gemaakte zaken kennis in de volgorde waarin de instructie is gesloten. Indien in meerdere zaken de instructie gelijktijdig werd gesloten, wordt de volgorde bepaald door de datum van inschrijving van de verzoekschriften in het register.

    2.   De president kan op grond van bijzondere omstandigheden beslissen, dat een zaak bij voorrang zal worden berecht.

    De president, partijen en de advocaat-generaal gehoord, kan op grond van bijzondere omstandigheden, ambtshalve dan wel op verzoek van een partij, besluiten de berechting van een zaak tot een latere datum uit te stellen. Indien partijen gezamenlijk om uitstel verzoeken, kan de president in dit verzoek bewilligen.

    Artikel 56

    1.   De president opent en leidt de terechtzitting; hij handhaaft de orde ter terechtzitting.

    2.   Indien behandeling met gesloten deuren wordt bevolen, mag het gesprokene niet openbaar worden gemaakt.

    Artikel 57

    De president kan ter terechtzitting aan de gemachtigden, raadslieden of advocaten van partijen vragen stellen.

    Gelijke bevoegdheid komt toe aan de rechters en de advocaat-generaal.

    Artikel 58

    Partijen kunnen slechts bij monde van hun gemachtigden, raadslieden of advocaten pleiten.

    Artikel 59

    1.   De advocaat-generaal neemt zijn mondelinge met redenen omklede conclusie vóór de sluiting van de mondelinge behandeling.

    2.   Nadat de advocaat-generaal heeft geconcludeerd, verklaart de president de mondelinge behandeling gesloten.

    Artikel 60

    Het Hof kan, de advocaat-generaal gehoord, in iedere stand van het geding overeenkomstig artikel 45, lid 1, een maatregel van instructie bevelen of gelasten dat een instructiehandeling opnieuw of in uitgebreidere vorm wordt verricht. Het kan de rechter-rapporteur met de uitvoering van die maatregelen belasten.

    Artikel 61

    Het Hof kan, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling bevelen.

    Artikel 62

    1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het vormt een authentieke akte.

    2.   Partijen kunnen ter griffie kennis nemen van elk proces-verbaal en daarvan op eigen kosten afschrift verkrijgen.

    Derde hoofdstuk bis

    VAN DE VERSNELDE PROCEDURE

    Artikel 62 bis

    1.   Op verzoek van hetzij de verzoekende partij, hetzij de verwerende partij, kan de president, op voorstel van de rechter-rapporteur, de andere partij en de advocaat-generaal gehoord, in uitzonderlijke gevallen beslissen een zaak te behandelen volgens een versnelde procedure waarbij wordt afgeweken van de bepalingen van dit reglement, wanneer de bijzondere spoedeisendheid van de zaak vereist dat het Hof zo snel mogelijk uitspraak doet.

    Het verzoek om een zaak volgens een versnelde procedure te behandelen, moet bij afzonderlijke akte worden ingediend op het tijdstip van nederlegging van het verzoekschrift, respectievelijk het verweerschrift.

    2.   In geval van toepassing van een versnelde procedure kunnen het verzoekschrift en het verweerschrift slechts door een repliek en een dupliek worden aangevuld, indien de president dit noodzakelijk oordeelt.

    De interveniërende partij kan slechts een memorie in interventie indienen, indien de president dit noodzakelijk oordeelt.

    3.   Onmiddellijk na de indiening van het verweerschrift, of, indien de beslissing om de zaak volgens een versnelde procedure te behandelen pas na de indiening van dit verweerschrift wordt genomen, onmiddellijk nadat deze beslissing is genomen, stelt de president de datum van de terechtzitting vast, die onmiddellijk aan partijen wordt medegedeeld. Hij kan de terechtzitting verdagen wanneer maatregelen van instructie of andere preparatoire maatregelen zulks noodzakelijk maken.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 42, kunnen partijen in de loop van de mondelinge behandeling hun betoog aanvullen en bewijsaanbiedingen doen. Zij motiveren de vertraging waarmee zij deze bewijsaanbiedingen doen.

    4.   Het Hof doet uitspraak, de advocaat-generaal gehoord.

    Vierde hoofdstuk

    VAN DE ARRESTEN

    Artikel 63

    Het arrest bevat:

    de vermelding dat het door het Hof is gewezen;

    de dag van de uitspraak;

    de naam van de president en van de rechters die hebben beslist;

    de naam van de advocaat-generaal;

    de naam van de griffier;

    de aanduiding van partijen;

    de namen van de gemachtigden, raadslieden of advocaten van partijen;

    de conclusies van partijen;

    de vermelding dat de advocaat-generaal is gehoord;

    een summier overzicht van de feiten;

    de rechtsoverwegingen;

    het dictum, de beslissing ten aanzien van de proceskosten daaronder begrepen.

    Artikel 64

    1.   Het arrest wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken; partijen worden daartoe opgeroepen.

    2.   Nadat de minuut van het arrest is ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, en de griffier, wordt het van het zegel van het Hof voorzien en ter griffie gedeponeerd; een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift wordt aan elk van de partijen betekend.

    3.   De griffier tekent op de minuut van het arrest de dag van de uitspraak aan.

    Artikel 65

    Het arrest heeft verbindende kracht vanaf de dag van de uitspraak.

    Artikel 66

    1.   Onverminderd de bepalingen over de interpretatie van arresten, kan het Hof, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, binnen twee weken na de uitspraak van het arrest gedaan, de schrijf- en rekenfouten alsmede kennelijke onnauwkeurigheden doen herstellen.

    2.   De griffier doet hiervan aan partijen vooraf behoorlijk bericht; zij kunnen binnen een door de president te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen indienen.

    3.   Het Hof beslist in raadkamer, de advocaat-generaal gehoord.

    4.   De minuut van de beschikking waarbij de rectificatie wordt bevolen, wordt aan de minuut van het gerectificeerde arrest gehecht. In margine van laatstbedoelde minuut wordt van de beschikking aantekening gedaan.

    Artikel 67

    Indien het Hof verzuimd heeft te beslissen op een afzonderlijk punt van de conclusies of ten aanzien van de proceskosten, wendt de partij die ter zake wenst te klagen, zich binnen een maand na de betekening van het arrest met een verzoekschrift tot het Hof.

    Dit verzoekschrift wordt aan de wederpartij betekend; de president stelt haar een termijn voor het indienen van schriftelijke opmerkingen.

    Nadat deze opmerkingen zijn ingediend, beslist het Hof, de advocaat-generaal gehoord, tegelijkertijd over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het verzoek.

    Artikel 68

    De griffier is belast met de publicatie van de rechtspraak van het Hof.

    Vijfde hoofdstuk

    VAN DE PROCESKOSTEN

    Artikel 69

    1.   Ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

    2.   Voor zover dit is gevorderd, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen.

    Indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, bepaalt het Hof het door elk hunner te dragen deel van de proceskosten.

    3.   Het Hof kan de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

    Het Hof kan een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan de wederpartij opgekomen kosten die naar ’s Hofs oordeel nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.

    4.   De lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, dragen hun eigen kosten.

    De staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede de Toezichthoudende Autoriteit EVA dragen eveneens hun eigen kosten, wanneer zij in het geding zijn tussengekomen.

    Het Hof kan bepalen, dat andere interveniënten dan de in de voorgaande alinea’s bedoelde, hun eigen kosten zullen dragen.

    5.   De partij die afstand doet van instantie, wordt in de proceskosten veroordeeld, voor zover dit door de wederpartij in haar opmerkingen over de afstand van instantie is gevorderd. Op vordering van eerstbedoelde partij wordt evenwel de wederpartij in de kosten veroordeeld, indien dit op grond van de houding van deze partij gerechtvaardigd lijkt.

    Ingeval partijen ten aanzien van de proceskosten tot een akkoord zijn gekomen, wordt overeenkomstig dit akkoord beslist.

    Bij gebreke van een conclusie ten aanzien van de proceskosten, draagt elk van de partijen haar eigen kosten.

    6.   Wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, beslist het Hof vrijelijk over de kosten.

    Artikel 70

    Onverminderd het bepaalde in artikel 69, lid 3, tweede alinea, blijven in de gedingen tussen de Unie en haar personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.

    Artikel 71

    De kosten van de tenuitvoerlegging worden door de geëxecuteerde aan de executant vergoed op de voet van het tarief, geldend in de staat waar de executie plaatsvindt.

    Artikel 72

    De procedure voor het Hof is kosteloos, behoudens de navolgende bepalingen:

    a)

    Het Hof kan, de advocaat-generaal gehoord, een partij veroordelen tot terugbetaling van de onnodige kosten die zij ten laste van het Hof heeft veroorzaakt.

    b)

    De kosten van afschriften en vertalingen die op verzoek van een partij zijn verstrekt, zullen, voor zover zij door de griffier overmatig worden geacht, door die partij op de voet van het tarief bedoeld in artikel 16, lid 5, worden vergoed.

    Artikel 73

    Onverminderd het bepaalde in het voorgaande artikel, worden als invorderbare kosten aangemerkt:

    a)

    de krachtens artikel 51 aan getuigen en deskundigen verschuldigde gelden;

    b)

    de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, de raadsman of de advocaat.

    Artikel 74

    1.   In geval van geschil over de invorderbare kosten beslist de rechtsprekende formatie waaraan de zaak is toegewezen, op verzoek van de belanghebbende partij bij een beschikking, na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de wederpartij en de advocaat-generaal gehoord.

    2.   Partijen kunnen ter fine van executie een expeditie van de beschikking verlangen.

    Artikel 75

    1.   De kas van het Hof en zijn schuldenaren doen hun betalingen in euro’s.

    2.   Wanneer de invorderbare kosten zijn gemaakt in een andere munteenheid dan de euro, of de handelingen die tot schadeloosstelling aanleiding geven, zijn verricht in een land waar de euro niet de valuta van het land is, geschiedt de omrekening van de valuta volgens de officiële referentiekoers van de Europese Centrale Bank op de dag van betaling.

    Zesde hoofdstuk

    VAN DE KOSTELOZE RECHTSBIJSTAND

    Artikel 76

    1.   De partij die niet of slechts ten dele tot betaling van de proceskosten in staat is, kan in iedere stand van het geding om kosteloze rechtsbijstand verzoeken.

    Het verzoek gaat vergezeld van de nodige gegevens waaruit van het onvermogen van de verzoeker blijkt, in het bijzonder van een daartoe strekkende verklaring van de bevoegde autoriteiten.

    2.   Indien het verzoek voorafgaat aan het door de verzoeker in te stellen beroep, bevat het tevens een summiere uiteenzetting van het voorwerp van dat beroep.

    Het verzoek kan zonder bijstand van een advocaat worden ingediend.

    3.   De president wijst de rechter-rapporteur aan. Het Hof wijst, op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, het verzoek toe aan een rechtsprekende formatie die beslist of de kosteloze rechtsbijstand voor het geheel of voor een gedeelte zal worden verleend, dan wel moet worden geweigerd. Zij onderzoekt of het beroep niet kennelijk ongegrond is.

    De rechtsprekende formatie beslist bij een beschikking. In geval van gehele of gedeeltelijke weigering van de kosteloze rechtsbijstand, wordt de weigering in de beschikking met redenen omkleed.

    4.   Wanneer in de loop van het geding blijkt, dat de omstandigheden op grond waarvan de kosteloze rechtsbijstand is verleend, zijn gewijzigd, kan de rechtsprekende formatie, ambtshalve dan wel op verzoek, de desbetreffende beschikking te allen tijde intrekken.

    5.   Indien kosteloze rechtsbijstand is verleend, worden de kosten door de kas van het Hof voorgeschoten.

    Bij de beslissing over de proceskosten kan worden bepaald, dat een bedrag, dat ter zake van de kosteloze rechtsbijstand is voorgeschoten, zal worden terugbetaald aan de kas van het Hof.

    De griffier vordert deze bedragen in van de partij die tot betaling ervan is veroordeeld.

    Zevende hoofdstuk

    VAN DE AFSTAND VAN INSTANTIE

    Artikel 77

    Indien partijen, alvorens het Hof uitspraak heeft gedaan, het Hof mededelen dat zij overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de oplossing van het geschil en dat zij van hun vorderingen afzien, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig artikel 69, lid 5, in voorkomend geval na kennis te hebben genomen van de voorstellen dienaangaande van partijen.

    Deze bepaling is niet van toepassing op de beroepen, bedoeld in de artikelen 263 en 265 VWEU.

    Artikel 78

    Indien de verzoeker schriftelijk aan het Hof bericht, dat hij afstand doet van instantie, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig artikel 69, lid 5.

    Achtste hoofdstuk

    VAN DE BETEKENINGEN

    Artikel 79

    1.   De in dit reglement voorziene betekeningen geschieden door de griffier aan de gekozen woonplaats, hetzij door toezending bij aangetekende postzending met bericht van ontvangst van een afschrift van de akte welke wordt betekend, hetzij door terhandstelling van dit afschrift tegen ontvangstbewijs.

    De kopieën van het te betekenen origineel worden door de griffier opgemaakt en voor eensluidend afschrift gewaarmerkt, tenzij die afschriften afkomstig zijn van partijen zelf overeenkomstig artikel 37, lid 1.

    2.   Wanneer de geadresseerde overeenkomstig artikel 38, lid 2, tweede alinea, ermee heeft ingestemd, dat te betekenen stukken hem per telefax of met een ander technisch communicatiemiddel worden toegezonden, kan de betekening van elk processtuk, met uitzondering van arresten en beschikkingen van het Hof, geschieden door middel van verzending van een afschrift van het stuk langs die weg.

    Indien zodanige verzending om technische redenen of wegens de aard of omvang van het stuk niet mogelijk is, wordt het stuk, wanneer de geadresseerde geen domicilie heeft gekozen, aan diens adres betekend op de wijze als voorzien in lid 1. De geadresseerde wordt daarvan verwittigd per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel. Een aangetekende postzending wordt dan geacht de geadresseerde te hebben bereikt op de tiende dag na de bezorging van die zending op het postkantoor van de plaats waar het Hof is gevestigd, tenzij uit het bericht van ontvangst blijkt dat zij op een andere datum is ontvangen, of de geadresseerde binnen drie weken na per telefax of ander technisch middel te zijn verwittigd, de griffier meedeelt dat het te betekenen stuk hem niet heeft bereikt.

    Negende hoofdstuk

    VAN DE TERMIJNEN

    Artikel 80

    1.   De procestermijnen voorzien in de Verdragen, in het Statuut en in dit reglement worden berekend als volgt:

    a)

    wanneer een in dagen, weken, maanden of jaren omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of deze handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;

    b)

    een in weken, maanden of jaren omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week, de laatste maand of het laatste jaar — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden of jaren omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn, ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

    c)

    wanneer een termijn is omschreven in maanden en in dagen, worden eerst de volle maanden geteld en vervolgens de dagen;

    d)

    de wettelijk erkende feestdagen, de zondagen en de zaterdagen zijn bij de termijnen inbegrepen;

    e)

    de termijnen worden door de gerechtelijke vakanties niet geschorst.

    2.   De termijn, waarvan de laatste dag een zaterdag, een zondag of een wettelijk erkende feestdag is, verstrijkt aan het einde van de daarop volgende werkdag.

    De lijst van de wettelijk erkende feestdagen wordt door het Hof vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 81

    1.   Wanneer de termijn voor het instellen van beroep tegen een handeling van een van de instellingen begint te lopen bij de bekendmaking van de handeling, wordt hij berekend, in de zin van artikel 80, lid 1, onder a), vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop de handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

    2.   De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.

    Artikel 82

    De krachtens dit reglement bepaalde termijnen kunnen worden verlengd door de autoriteit die ze heeft vastgesteld.

    De president en de kamerpresidenten kunnen de griffier machtigen, termijnen waarvan de vaststelling ingevolge dit reglement tot hun bevoegdheid behoort, te bepalen of verlenging ervan toe te staan.

    Tiende hoofdstuk

    VAN DE SCHORSING VAN DE BEHANDELING

    Artikel 82 bis

    1.   De behandeling kan worden geschorst:

    a)

    in de gevallen bedoeld in artikel 54, derde alinea, van het Statuut, bij een beschikking van het Hof, de advocaat-generaal gehoord;

    b)

    in alle andere gevallen, bij een beslissing van de president, genomen nadat de advocaat-generaal en, behalve bij de prejudiciële verwijzingen bedoeld in artikel 103, partijen zijn gehoord.

    De hervatting van de behandeling kan worden gelast bij een volgens dezelfde modaliteiten gegeven beschikking of beslissing.

    De in dit lid bedoelde beschikkingen of beslissingen worden aan partijen betekend.

    2.   De schorsing van de behandeling gaat in op de in de schorsingsbeschikking of -beslissing vermelde datum of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van die beschikking of beslissing.

    Door de schorsing worden de procestermijnen gestuit.

    3.   Wanneer in de schorsingsbeschikking of -beslissing geen einddatum is bepaald, eindigt de schorsing op de datum vermeld in de beschikking of beslissing tot hervatting van de behandeling, of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van die beschikking of beslissing.

    Op de datum van hervatting van de behandeling vangen de procestermijnen opnieuw aan.

    DERDE TITEL

    VAN DE BIJZONDERE PROCEDURES

    Eerste hoofdstuk

    VAN DE VERZOEKEN TOT OPSCHORTING VAN TENUITVOERLEGGING EN TOT VERKRIJGING VAN ANDERE VOORLOPIGE MAATREGELEN IN KORT GEDING

    Artikel 83

    1.   Een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling, bedoeld in artikel 278 VWEU en artikel 157 VEGA, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker tegen die handeling beroep heeft ingesteld bij het Hof.

    Een verzoek tot verkrijging van enige andere voorlopige maatregel, bedoeld in artikel 279 VWEU, kan slechts worden ontvangen indien de verzoeker partij is in een voor het Hof aanhangige zaak en dit verzoek met die zaak verband houdt.

    2.   De verzoeken bedoeld in het voorgaande lid, bevatten een duidelijke omschrijving van het voorwerp van het geding en van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.

    3.   Het verzoek wordt gedaan bij afzonderlijke akte en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 37 en 38.

    Artikel 84

    1.   Het verzoek wordt aan de wederpartij betekend; de president verleent haar een korte termijn voor schriftelijk of mondeling antwoord.

    2.   De president beoordeelt, of er aanleiding bestaat een instructie te bevelen.

    De president kan het verzoek toestaan nog vóór de wederpartij haar opmerkingen heeft voorgedragen. Deze maatregel kan nadien, ook ambtshalve, worden gewijzigd of ingetrokken.

    Artikel 85

    De president kan de beslissing aan zich houden dan wel het verzoek naar het Hof verwijzen.

    In geval van afwezigheid of verhindering van de president is artikel 11 van toepassing.

    Indien het verzoek naar het Hof is verwezen, doet dit uitspraak met voorrang boven iedere andere beslissing, de advocaat-generaal gehoord. De bepalingen van het voorgaande artikel zijn van toepassing.

    Artikel 86

    1.   Op het verzoek wordt beslist bij een met redenen omklede, niet voor hogere voorziening vatbare beschikking. Zij wordt onverwijld aan partijen betekend.

    2.   De tenuitvoerlegging van de beschikking kan worden onderworpen aan de voorwaarde, dat de verzoeker zekerheid stelt tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald.

    3.   In de beschikking kan de dag worden bepaald met ingang waarvan de maatregel zijn kracht verliest. Bij gebreke van zodanige aanduiding verliest de maatregel zijn kracht terstond nadat het eindarrest is uitgesproken.

    4.   De beschikking is van voorlopige aard en prejudicieert de door het Hof in de hoofdzaak te geven beslissing niet.

    Artikel 87

    Op verzoek van een van de partijen kan de beschikking te allen tijde op grond van een wijziging in de omstandigheden worden ingetrokken of gewijzigd.

    Artikel 88

    De afwijzing van een verzoek tot verkrijging van een voorlopige maatregel belet geenszins, dat de verzoeker andermaal een verzoek indient op grond van nieuwe feiten.

    Artikel 89

    Het verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het Hof of van een handeling van een andere instelling, gedaan krachtens de artikelen 280 en 299 VWEU en artikel 164 VEGA, wordt naar de bepalingen van dit hoofdstuk behandeld.

    De beschikking waarbij het verzoek wordt toegewezen, bepaalt in voorkomend geval de dag waarop de voorlopige maatregel zijn kracht verliest.

    Artikel 90

    1.   De verzoeken bedoeld in artikel 81, derde en vierde alinea, VEGA bevatten:

    a)

    de naam en woonplaats van de personen of ondernemingen die aan de controle zijn onderworpen;

    b)

    het voorwerp en het doel van de controle.

    2.   De president beslist bij beschikking. Artikel 86 is van toepassing.

    In geval van afwezigheid of verhindering van de president is artikel 11 van toepassing.

    Tweede hoofdstuk

    VAN DE PROCESINCIDENTEN

    Artikel 91

    1.   Indien een partij verzoekt, dat het Hof uitspraak zal doen op een exceptie of een incident zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan, neemt zij daartoe een afzonderlijke akte.

    Het verzoek bevat een uiteenzetting van de aangevoerde middelen, zowel rechtens als feitelijk, en de conclusies; de stukken waarop beroep wordt gedaan, worden bijgevoegd.

    2.   Na de indiening van de inleidende akte bepaalt de president een termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk haar middelen en conclusies kan voordragen.

    3.   Tenzij het Hof anders beslist, geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling.

    4.   Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslist over het verzoek of voegt het met de zaak ten gronde.

    Indien het Hof het verzoek afwijst of met de zaak ten gronde voegt, bepaalt de president nieuwe termijnen voor de voortzetting van het geding.

    Artikel 92

    1.   Wanneer het Hof kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep, of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk is, kan het, de advocaat-generaal gehoord, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

    2.   Het Hof kan in iedere stand van het geding ambtshalve, na de partijen te hebben gehoord, uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn, of vaststellen dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet meer op behoeft te worden beslist; de beslissing wordt genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 91, leden 3 en 4.

    Derde hoofdstuk

    VAN DE TUSSENKOMST OF INTERVENTIE

    Artikel 93

    1.   Het verzoek tot tussenkomst moet worden gedaan binnen een termijn van zes weken na de publicatie van de mededeling bedoeld in artikel 16, lid 6.

    Het verzoek bevat:

    a)

    de aanduiding van de zaak;

    b)

    de aanduiding van partijen;

    c)

    de naam en de woonplaats van de interveniënt;

    d)

    de domiciliekeuze van de interveniënt ter plaatse waar het Hof is gevestigd;

    e)

    de conclusies ter ondersteuning waarvan de interveniënt wenst tussen te komen;

    f)

    een uiteenzetting van de omstandigheden waaruit blijkt van het recht om tussen te komen, wanneer het verzoek daartoe wordt ingediend krachtens artikel 40, tweede of derde alinea, van het Statuut.

    De interveniënt wordt vertegenwoordigd volgens het bepaalde in artikel 19 van het Statuut.

    De artikelen 37 en 38 zijn van overeenkomstige toepassing.

    2.   Het verzoek tot tussenkomst wordt aan partijen betekend.

    Alvorens op het verzoek te beslissen, stelt de president partijen in de gelegenheid schriftelijk of mondeling opmerkingen te maken.

    De president beslist bij beschikking dan wel verwijst het verzoek tot tussenkomst naar het Hof.

    3.   Indien de tussenkomst wordt toegestaan, ontvangt de interveniënt afschriften van alle aan partijen betekende processtukken. Op verzoek van een partij kan de president evenwel toezending van afschriften van geheime of vertrouwelijke stukken weigeren.

    4.   De interveniënt aanvaardt het geding in de stand op het ogenblik van tussenkomst.

    5.   De president bepaalt de termijn waarbinnen de interveniënt een memorie in interventie kan indienen.

    De memorie in interventie bevat:

    a)

    de conclusies van de interveniënt, strekkende tot gehele of gedeeltelijke ondersteuning of verwerping van de conclusies van een van de partijen;

    b)

    de door de interveniënt aangevoerde middelen en argumenten;

    c)

    zo nodig, de bewijsaanbiedingen.

    6.   Na de indiening van de memorie in interventie bepaalt de president in voorkomend geval een termijn waarbinnen partijen op die memorie kunnen antwoorden.

    7.   Een verzoek tot tussenkomst dat wordt ingediend nadat de in lid 1 bedoelde termijn is verstreken, doch voor het in artikel 44, lid 3, bedoelde besluit om tot de mondelinge behandeling over te gaan, kan in behandeling worden genomen. In dat geval kan de interveniënt, indien de president de tussenkomst toestaat, zijn opmerkingen maken ter terechtzitting, indien deze plaatsvindt.

    Vierde hoofdstuk

    VAN DE ARRESTEN BIJ VERSTEK GEWEZEN EN HET VERZET

    Artikel 94

    1.   Wanneer de verwerende partij, ofschoon regelmatig in het geding geroepen, nalaat tijdig en in de voorgeschreven vormen op het verzoekschrift te antwoorden, kan de verzoeker vorderen dat het Hof zijn conclusies toewijst.

    Dit verzoek wordt aan de verwerende partij betekend. Het Hof kan besluiten de mondelinge behandeling van het verzoek te openen.

    2.   Alvorens bij verstek arrest te wijzen, onderzoekt het Hof, de advocaat-generaal gehoord, de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, alsmede of de vormvoorschriften behoorlijk in acht zijn genomen en of de conclusies van verzoeker gegrond voorkomen. Het Hof kan maatregelen van instructie bevelen.

    3.   Het bij verstek gewezen arrest is uitvoerbaar. Het Hof kan de uitvoerbaarheid evenwel opschorten, totdat op het ingevolge lid 4 gedane verzet is beslist, dan wel de uitvoerbaarheid onderwerpen aan de voorwaarde, dat zekerheid wordt gesteld tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald; de zekerheid wordt vrijgegeven, wanneer het verzet achterwege blijft of wordt verworpen.

    4.   Tegen het bij verstek gewezen arrest staat verzet open.

    Het verzet moet worden aangebracht binnen een maand na de betekening van het arrest; het wordt aanhangig gemaakt in de vormen, bepaald in de artikelen 37 en 38.

    5.   Nadat het verzet is betekend, bepaalt de president de termijn waarbinnen de wederpartij schriftelijk van antwoord kan dienen.

    De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 44 en volgende.

    6.   Het Hof doet uitspraak bij een arrest dat niet vatbaar is voor verzet.

    De minuut van dit arrest wordt gehecht aan die van het bij verstek gewezen arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het verzet gewezen arrest aantekening gedaan.

    Vijfde hoofdstuk

    Artikel 95

    (vervallen)

    Artikel 96

    (vervallen)

    Zesde hoofdstuk

    VAN DE BUITENGEWONE RECHTSMIDDELEN

    Eerste afdeling — Van het derdenverzet

    Artikel 97

    1.   Op het derdenverzet zijn de bepalingen van de artikelen 37 en 38 van toepassing; het verzoek bevat voorts:

    a)

    een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest;

    b)

    de vermelding van de punten waarop het bestreden arrest de derde-opposant in zijn rechten benadeelt;

    c)

    een opgave van de redenen waarom de derde-opposant niet aan het hoofdgeding heeft kunnen deelnemen.

    Het verzoek wordt gericht tegen alle partijen in het hoofdgeding.

    Indien van het arrest mededeling is gedaan in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt het verzoek gedaan binnen twee maanden na de dag van die mededeling.

    2.   Op verzoek van de derde-opposant kan de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest worden gelast. De bepalingen van het eerste hoofdstuk van de derde titel zijn van overeenkomstige toepassing.

    3.   Het bestreden arrest wordt gewijzigd voor zover het derdenverzet wordt toegewezen.

    De minuut van het op het derdenverzet gewezen arrest wordt gehecht aan die van het bestreden arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt van het op het derdenverzet gewezen arrest aantekening gedaan.

    Tweede afdeling — Van de herziening

    Artikel 98

    Het verzoek tot herziening van een arrest moet worden gedaan uiterlijk binnen drie maanden na de dag waarop het feit dat aan het verzoek ten grondslag ligt, ter kennis van de verzoeker is gekomen.

    Artikel 99

    1.   Op het verzoek tot herziening zijn de bepalingen van de artikelen 37 en 38 van overeenkomstige toepassing; het verzoek bevat voorts:

    a)

    een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest;

    b)

    de punten waarop het arrest wordt bestreden;

    c)

    de omschrijving van het feit waarop het verzoek berust;

    d)

    een vermelding van de middelen strekkende tot het bewijs dat de herziening gerechtvaardigd is en dat de in het voorgaande artikel bedoelde termijn in acht is genomen.

    2.   Het verzoek tot herziening wordt gericht tegen hen die partij waren bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht.

    Artikel 100

    1.   Zonder de grond van de zaak te prejudiciëren, beslist het Hof, de advocaat-generaal gehoord en gezien de schriftelijke opmerkingen van partijen, bij een in raadkamer gewezen arrest over de ontvankelijkheid van het verzoek.

    2.   Indien het Hof het verzoek ontvankelijk oordeelt, onderzoekt het de zaak ten gronde en doet het uitspraak bij arrest, met inachtneming van de bepalingen van dit reglement.

    3.   De minuut van het arrest houdende herziening wordt gehecht aan die van het herziene arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt aantekening gedaan van het arrest houdende herziening.

    Zevende hoofdstuk

    VAN HET BEROEP TEGEN BESLISSINGEN VAN DE ARBITRAGE-COMMISSIE

    Artikel 101

    1.   Het verzoekschrift waarbij het beroep bedoeld in artikel 18, tweede alinea, VEGA aanhangig wordt gemaakt, bevat:

    a)

    de naam en de woonplaats van de verzoeker;

    b)

    de hoedanigheid van de ondertekenaar;

    c)

    de aanduiding van de bestreden beslissing van de Arbitrage-Commissie;

    d)

    de aanduiding van de partijen tegen wie het verzoek is gericht;

    e)

    een summiere uiteenzetting van de feiten;

    f)

    de middelen en conclusies van de verzoeker.

    2.   De bepalingen van de artikelen 37, leden 3 en 4, en 38, leden 2, 3 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing.

    Bij het verzoekschrift wordt voorts een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de bestreden beslissing overgelegd.

    3.   Na de nederlegging van het verzoekschrift nodigt de griffier van het Hof de griffie van de Arbitrage-Commissie uit, het dossier van de zaak aan het Hof te zenden.

    4.   Op de procedure zijn de artikelen 39, 40, 55 en volgende van overeenkomstige toepassing.

    5.   Het Hof doet uitspraak bij arrest. In geval van vernietiging van de beslissing kan het Hof de zaak naar de Commissie verwijzen.

    Achtste hoofdstuk

    VAN DE INTERPRETATIE VAN ARRESTEN

    Artikel 102

    1.   Het verzoek tot interpretatie wordt ingediend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 37 en 38. Het bevat voorts een nauwkeurige aanduiding van:

    a)

    het arrest waarop het verzoek betrekking heeft;

    b)

    de teksten waarvan interpretatie wordt verzocht.

    Het verzoek wordt gericht tegen hen die partij waren bij bedoeld arrest.

    2.   Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslist bij arrest, na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen voor te dragen.

    De minuut van dit arrest wordt gehecht aan de minuut van het geïnterpreteerde arrest. In margine van laatstgenoemde minuut wordt aantekening gedaan van het ter interpretatie gewezen arrest.

    Negende hoofdstuk

    VAN DE PREJUDICIELE VERWIJZINGEN EN DE ANDERE UITLEGGINGSPROCEDURES

    Artikel 103

    1.   In het geval bedoeld in artikel 23 van het Statuut, wordt de procedure geregeld door de bepalingen van dit reglement, behoudens de aanpassingen die wegens de aard van de prejudiciële verwijzing noodzakelijk zijn.

    2.   Het bepaalde in lid 1 is van toepassing op de prejudiciële verwijzingen, bedoeld in het protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 29 februari 1968 betreffende de onderlinge erkenning van vennootschappen en rechtspersonen, en in het protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, beide ondertekend te Luxemburg op 3 juni 1971, alsmede op de procedures bedoeld in artikel 4 van laatstgenoemd protocol.

    Het bepaalde in lid 1 is eveneens van toepassing op verwijzingen die in andere overeenkomsten kunnen worden voorzien.

    Artikel 104

    1.   Van de beslissingen van de nationale rechterlijke instanties, bedoeld in artikel 103, wordt aan de lidstaten afschrift in de oorspronkelijke versie gezonden, tezamen met een vertaling in de officiële taal van de betrokken lidstaat. Indien de lengte van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie daartoe aanleiding geeft, wordt deze vertaling vervangen door een vertaling in de officiële taal van de betrokken lidstaat van een resumé van de beslissing, dat als grondslag voor het standpunt van deze staat zal dienen. Het resumé bevat de volledige tekst van de prejudiciële vra(a)g(en). Voor zover deze elementen in de beslissing van de nationale rechterlijke instantie voorkomen, omvat dit resumé in het bijzonder het voorwerp van de procedure in het hoofdgeding, de voornaamste argumenten van de partijen in het hoofdgeding, een korte uiteenzetting van de motivering van de verwijzing, alsmede de aangevoerde bepalingen van Unierecht, nationale bepalingen en rechtspraak.

    In de gevallen bedoeld in artikel 23, derde alinea, van het Statuut, wordt van de beslissingen van de nationale rechterlijke instanties een afschrift in de oorspronkelijke versie gezonden aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede aan de Toezichthoudende Autoriteit EVA, tezamen met een vertaling van de beslissing of, in voorkomend geval, van een resumé in een van de talen genoemd in artikel 29, lid 1, naar keuze van de betrokken staat of van de Toezichthoudende Autoriteit EVA.

    Wanneer een derde staat overeenkomstig artikel 23, vierde alinea, van het Statuut gerechtigd is deel te nemen aan een prejudiciële procedure, wordt hem van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie een afschrift in de oorspronkelijke versie gezonden, tezamen met een vertaling van de beslissing of, in voorkomend geval, van een resumé in een van de talen genoemd in artikel 29, lid 1, naar keuze van de betrokken derde staat.

    2.   Voor de vertegenwoordiging en het verschijnen in prejudiciële procedures van de partijen in het hoofdgeding houdt het Hof rekening met de procedurevoorschriften die van toepassing zijn bij de nationale rechterlijke instantie die de zaak naar het Hof heeft verwezen.

    3.   Wanneer een prejudiciële vraag identiek is met een vraag waarover het Hof zich reeds heeft uitgesproken of wanneer het antwoord op een dergelijke vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, kan het Hof op ieder moment, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, beslissen bij een met redenen omklede beschikking waarin naar het eerdere arrest of de betrokken rechtspraak wordt verwezen.

    Indien over het antwoord op een prejudiciële vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, kan het Hof na de verwijzende rechterlijke instantie daarvan in kennis te hebben gesteld en na de belanghebbenden bedoeld in artikel 23 van het Statuut in hun eventuele opmerkingen te hebben gehoord, de advocaat-generaal gehoord, eveneens bij een met redenen omklede beschikking beslissen.

    4.   Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid, omvat de procedure voor het Hof in prejudiciële zaken tevens een mondeling gedeelte. Na de indiening van de memories of opmerkingen bedoeld in artikel 23 van het Statuut, kan het Hof, op rapport van de rechter-rapporteur en gehoord de advocaat-generaal, evenwel anders beslissen, na de belanghebbenden die overeenkomstig genoemde bepalingen het recht hebben memories of opmerkingen in te dienen, daarvan in kennis te hebben gesteld, en indien geen van die belanghebbenden een verzoek indient waarin wordt aangegeven om welke redenen hij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen drie weken nadat de neergelegde memories of schriftelijke opmerkingen aan de partij of belanghebbende zijn betekend. De president kan deze termijn verlengen.

    5.   Het Hof kan, de advocaat-generaal gehoord, de nationale rechterlijke instantie om nadere verduidelijking vragen.

    6.   De nationale rechterlijke instantie beslist over de kosten van de prejudiciële procedure.

    In bijzondere gevallen kan het Hof een partij een bijdrage in de proceskosten verlenen, ten einde haar vertegenwoordiging en verschijnen te vergemakkelijken.

    Artikel 104 bis

    Op verzoek van de nationale rechterlijke instantie kan de president, op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, in uitzonderlijke gevallen beslissen een prejudiciële verwijzing te behandelen volgens een versnelde procedure die afwijkt van de bepalingen van dit reglement, wanneer uit de aangevoerde omstandigheden blijkt, dat op de gestelde prejudiciële vraag met buitengewone spoed dient te worden beslist.

    In dat geval bepaalt de president onmiddellijk de datum van de terechtzitting, die aan de partijen in het hoofdgeding en de andere belanghebbenden bedoeld in artikel 23 van het Statuut, van dit reglement wordt medegedeeld bij de betekening van de verwijzingsbeslissing.

    Partijen en de in de voorgaande alinea bedoelde andere belanghebbenden kunnen binnen een door de president te bepalen termijn, die niet minder dan vijftien dagen kan bedragen, memories of schriftelijke opmerkingen indienen. De president kan partijen en bedoelde andere belanghebbenden uitnodigen, zich in hun memories of schriftelijke opmerkingen te beperken tot de door de prejudiciële vraag opgeworpen wezenlijke rechtspunten.

    De eventuele memories of schriftelijke opmerkingen worden voor de terechtzitting aan partijen en de hiervoor bedoelde andere belanghebbenden toegezonden.

    Het Hof doet uitspraak, de advocaat-generaal gehoord.

    Artikel 104 ter

    1.   Een prejudiciële verwijzing waarin een of meer vragen aan de orde zijn die betrekking hebben op de gebieden bedoeld in titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, kan, op verzoek van de nationale rechterlijke instantie of bij wijze van uitzondering ambtshalve, worden behandeld volgens een spoedprocedure die afwijkt van de bepalingen van dit reglement.

    Het verzoek van de nationale rechterlijke instantie bevat een uiteenzetting van de omstandigheden, rechtens en feitelijk, die de spoedeisendheid aantonen en toepassing van deze afwijkende procedure rechtvaardigen, en in de mate van het mogelijke een voorstel voor een antwoord op de prejudiciële vragen.

    Wanneer de nationale rechterlijke instantie geen verzoek om toepassing van de spoedprocedure heeft ingediend, kan de president van het Hof, indien toepassing van deze procedure voorshands nodig lijkt, de hieronder bedoelde kamer vragen, te onderzoeken of de verwijzing volgens die procedure moet worden behandeld.

    De beslissing om een verwijzing volgens de spoedprocedure te behandelen wordt door de aangewezen kamer genomen op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord. De samenstelling van de kamer wordt overeenkomstig artikel 11 quater bepaald op de dag van de toewijzing van de zaak aan de rechter-rapporteur indien de nationale rechterlijke instantie om toepassing van de spoedprocedure heeft gevraagd, of, indien de toepassing van deze procedure wordt onderzocht op verzoek van de president van het Hof, op de dag van dit verzoek.

    2.   Een prejudiciële verwijzing als bedoeld in het voorgaande lid wordt, wanneer de nationale rechterlijke instantie om toepassing van de spoedprocedure heeft verzocht of wanneer de president de aangewezen kamer heeft gevraagd te onderzoeken of de verwijzing volgens deze procedure moet worden behandeld, onverwijld door de griffier ter kennis gebracht van de partijen in het geding voor de nationale rechterlijke instantie, van de lidstaat waaronder die rechterlijke instantie ressorteert, alsmede van de instellingen bedoeld in artikel 23, eerste alinea, van het Statuut overeenkomstig laatstgenoemde bepaling.

    De beslissing om de prejudiciële verwijzing al dan niet volgens de spoedprocedure te behandelen wordt onmiddellijk betekend aan de nationale rechterlijke instantie alsmede aan de partijen en aan de in voorgaande alinea bedoelde lidstaat en instellingen. In de beslissing om de prejudiciële verwijzing volgens de spoedprocedure te behandelen wordt bepaald binnen welke termijn laatstgenoemden memories of schriftelijke opmerkingen kunnen indienen. In de beslissing kan worden gepreciseerd op welke rechtspunten die memories of schriftelijke opmerkingen betrekking moeten hebben, en kan de maximumlengte van die schrifturen worden bepaald.

    Onmiddellijk na de in de eerste alinea bedoelde betekening wordt de prejudiciële verwijzing tevens meegedeeld aan de andere in artikel 23 van het Statuut bedoelde belanghebbenden dan de geadresseerden van deze betekening, en de beslissing om de prejudiciële verwijzing al dan niet volgens de spoedprocedure te behandelen wordt onmiddellijk na de in de tweede alinea bedoelde betekening aan deze belanghebbenden meegedeeld.

    De partijen en de in artikel 23 van het Statuut bedoelde belanghebbenden worden zo snel mogelijk op de hoogte gebracht van de vermoedelijke datum van de terechtzitting.

    Wanneer de verwijzing niet volgens de spoedprocedure wordt behandeld, wordt de procedure voortgezet overeenkomstig de bepalingen van artikel 23 van het Statuut en de toepasselijke bepalingen van dit reglement.

    3.   De prejudiciële verwijzing die volgens de spoedprocedure wordt behandeld, alsmede de ingediende memories of schriftelijke opmerkingen worden betekend aan de andere in artikel 23 van het Statuut bedoelde belanghebbenden dan de partijen en de belanghebbenden bedoeld in de eerste alinea van het voorgaande lid. Bij de prejudiciële verwijzing wordt een vertaling en in voorkomend geval een resumé gevoegd overeenkomstig artikel 104, lid 1.

    De ingediende memories of schriftelijke opmerkingen worden bovendien betekend aan de partijen en de andere belanghebbenden bedoeld in de eerste alinea van het voorgaande lid.

    De datum van de terechtzitting wordt aan de partijen en de andere belanghebbende meegedeeld samen met de in de voorgaande alinea’s bedoelde betekeningen.

    4.   In gevallen van uiterste spoedeisendheid kan de kamer beslissen het in lid 2, tweede alinea, van dit artikel bedoelde schriftelijke gedeelte van de procedure achterwege te laten.

    5.   De aangewezen kamer beslist na de advocaat-generaal te hebben gehoord.

    Zij kan beslissen om zitting te houden met drie rechters. Zij bestaat in dat geval uit de president van de aangewezen kamer, de rechter-rapporteur en de eerste of, in voorkomend geval, de eerste twee rechters die uit de in artikel 11 quater, lid 2, bedoelde lijst zijn aangewezen bij de samenstelling van de aangewezen kamer overeenkomstig lid 1, vierde alinea, van dit artikel.

    Zij kan ook beslissen de zaak naar het Hof terug te wijzen voor toewijzing ervan aan een grotere rechtsprekende formatie. De spoedprocedure wordt voor deze nieuwe formatie voortgezet, in voorkomend geval na heropening van de mondelinge behandeling.

    6.   De processtukken die in dit artikel worden genoemd, worden geacht te zijn ingediend door toezending aan de griffie, per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Hof beschikt, van een kopie van het ondertekende origineel en van de stukken en bescheiden waarop een beroep wordt gedaan, samen met de staat bedoeld in artikel 37, lid 4. Het origineel van het stuk en de hierboven genoemde bijlagen worden ter griffie van het Hof neergelegd.

    De betekeningen en mededelingen waarin dit artikel voorziet, kunnen worden verricht door toezending van een kopie van het document per telefax of door middel van enig ander technisch communicatiemiddel waarover het Hof en de geadresseerde beschikt.

    Tiende hoofdstuk

    VAN DE BIJZONDERE PROCEDURES BEDOELD IN DE ARTIKELEN 103 TOT EN MET 105 VEGA

    Artikel 105

    1.   In het geval bedoeld in artikel 103, derde alinea, VEGA wordt het verzoekschrift ingediend in vier voor eensluidend gewaarmerkte exemplaren. Het wordt aan de Europese Commissie betekend.

    2.   Bij het verzoekschrift worden gevoegd het ontwerp-akkoord of de ontwerp-overeenkomst, de door de Europese Commissie tot de betrokken staat gerichte opmerkingen, alsmede alle verdere stukken waarop beroep wordt gedaan.

    Binnen een termijn van tien dagen doet de Europese Commissie haar opmerkingen aan het Hof toekomen; deze termijn kan door de president, de betrokken staat gehoord, worden verlengd.

    Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van bedoelde opmerkingen wordt aan die staat betekend.

    3.   Nadat het verzoek is ingediend, wijst de president de rechter-rapporteur aan en onmiddellijk daarna wijst de eerste advocaat-generaal een advocaat-generaal aan.

    4.   Het Hof beslist in raadkamer, de advocaat-generaal gehoord.

    Op hun verzoek worden de gemachtigden en raadslieden van de betrokken staat en van de Europese Commissie gehoord.

    Artikel 106

    1.   In de gevallen bedoeld in de artikelen 104, laatste alinea, en 105, laatste alinea, VEGA zijn de artikelen 37 en volgende van overeenkomstige toepassing.

    2.   Het verzoekschrift wordt betekend aan de staat tot wiens rechtsgebied de persoon of de onderneming behoort tegen wie het verzoek is gericht.

    Elfde hoofdstuk

    VAN DE ADVIEZEN

    Artikel 107

    1.   Indien het verzoek om prealabel advies bedoeld in artikel 218 VWEU wordt ingediend door het Europees Parlement, wordt het betekend aan de Raad, de Europese Commissie en de lidstaten. Indien het wordt ingediend door de Raad, wordt het betekend aan de Europese Commissie en het Europees Parlement. Indien het wordt ingediend door de Europese Commissie, wordt het betekend aan de Raad, het Europees Parlement en de lidstaten. Indien het wordt ingediend door een van de lidstaten, wordt het betekend aan de Raad, de Europese Commissie, het Europees Parlement en de overige lidstaten.

    De president bepaalt de termijn waarbinnen de instellingen en de lidstaten aan wie het verzoek is betekend, schriftelijke opmerkingen kunnen indienen.

    2.   Het advies kan betrekking hebben zowel op de verenigbaarheid van het akkoord met de bepalingen van de Verdragen, als op de bevoegdheid van de Unie of van een van haar instellingen om dit akkoord te sluiten.

    Artikel 108

    1.   Na de indiening van het verzoek om prealabel advies, bedoeld in het voorgaande artikel, wijst de president de rechter-rapporteur aan.

    2.   Het Hof geeft een met redenen omkleed advies in raadkamer, de advocaten-generaal gehoord.

    3.   Het advies wordt ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, en de griffier; het wordt betekend aan de Raad, de Europese Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten.

    Artikel 109

    (vervallen)

    Twaalfde hoofdstuk

    VAN DE VERZOEKEN OM UITLEGGING BEDOELD IN ARTIKEL 68 VAN HET EG-VERDRAG

    Artikel 109 bis

    (vervallen)

    Dertiende hoofdstuk

    VAN DE BESLECHTING VAN DE GESCHILLEN BEDOELD IN ARTIKEL 35 VAN HET EU-VERDRAG, IN DE VERSIE DIE GOLD VOOR DE INWERKINGTREDING VAN HET VERDRAG VAN LISSABON

    Artikel 109 ter

    1.   Een geschil tussen lidstaten, bedoeld in artikel 35, lid 7, VEU in de versie die gold voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, zoals gehandhaafd bij het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 36, wordt aan het Hof voorgelegd door middel van een verzoek van een partij bij het geschil. Het verzoek wordt betekend aan de overige lidstaten en aan de Europese Commissie.

    Een geschil tussen lidstaten en de Europese Commissie, bedoeld in artikel 35, lid 7, VEU in de versie die gold voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, zoals gehandhaafd bij het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 36, wordt aan het Hof voorgelegd door middel van een verzoek van een partij bij het geschil. Het verzoek wordt aan de overige lidstaten, de Raad en de Europese Commissie betekend, indien het door een lidstaat is ingediend. Het verzoek wordt betekend aan de lidstaten en aan de Raad, indien het door de Europese Commissie is ingediend.

    De president bepaalt een termijn waarbinnen de instellingen en de lidstaten aan wie het verzoek wordt betekend, schriftelijke opmerkingen kunnen indienen.

    2.   Na de indiening van het verzoek bedoeld in het voorgaande lid, wijst de president de rechter-rapporteur aan. Onmiddellijk daarna wijst de eerste advocaat-generaal het verzoek toe aan een advocaat-generaal.

    3.   Nadat de advocaat-generaal conclusie heeft genomen, doet het Hof op het verzoek uitspraak bij arrest.

    De procedure betreffende het verzoek omvat een mondeling gedeelte, wanneer een lidstaat of een van de in lid 1 bedoelde instellingen daarom verzoekt.

    4.   Dezelfde procedure is van toepassing, wanneer bij een tussen de lidstaten gesloten overeenkomst aan het Hof de bevoegdheid wordt verleend uitspraak te doen in een geschil tussen lidstaten of tussen lidstaten en een instelling.

    VIERDE TITEL

    VAN DE HOGERE VOORZIENING TEGEN BESLISSINGEN VAN HET GERECHT

    Artikel 110

    In de procedure van hogere voorziening tegen beslissingen van het Gerecht, als bedoeld in de artikelen 56 en 57 van het Statuut, is de procestaal die van de beslissing van het Gerecht waartegen de hogere voorziening is gericht, onverminderd artikel 29, leden 2, sub b) en c), en 3, vierde alinea.

    Artikel 111

    1.   Hogere voorziening wordt ingesteld door nederlegging van een verzoekschrift ter griffie van het Hof of van het Gerecht.

    2.   De griffie van het Gerecht zendt het dossier van de eerste aanleg en, in voorkomend geval, het verzoekschrift in hogere voorziening onverwijld door aan de griffie van het Hof.

    Artikel 112

    1.   Het verzoekschrift in hogere voorziening bevat:

    a)

    de naam en de woonplaats van de verzoekende partij, genoemd: de rekwirant;

    b)

    de aanduiding van de andere partijen in de procedure voor het Gerecht;

    c)

    de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

    d)

    de conclusies van de rekwirant.

    De artikelen 37 en 38, leden 2 en 3, zijn op het verzoekschrift van toepassing.

    2.   De beslissing van het Gerecht, waartegen de hogere voorziening is gericht, moet bij het verzoekschrift worden gevoegd, met vermelding van de datum waarop zij aan de rekwirant is betekend.

    3.   Indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan het bepaalde bij artikel 38, lid 3, of bij lid 2 van dit artikel, is artikel 38, lid 7, van toepassing.

    Artikel 113

    1.   Hogere voorziening moet strekken tot:

    gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht;

    gehele of gedeeltelijke toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten.

    2.   In hogere voorziening mag het voorwerp van het geding voor het Gerecht niet worden gewijzigd.

    Artikel 114

    Het verzoekschrift wordt betekend aan alle in de procedure voor het Gerecht betrokken partijen. artikel 39 is van toepassing.

    Artikel 115

    1.   Iedere partij in de procedure voor het Gerecht kan een memorie van antwoord indienen binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift. Deze termijn wordt niet verlengd.

    2.   De memorie van antwoord bevat:

    a)

    de naam en de woonplaats van de partij die de memorie indient;

    b)

    de datum waarop het verzoekschrift haar is betekend;

    c)

    de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

    d)

    de conclusies.

    Artikel 37 en artikel 38, leden 2 en 3, van dit reglement zijn van toepassing.

    Artikel 116

    1.   De conclusies van de memorie van antwoord moeten strekken tot:

    gehele of gedeeltelijke verwerping van de hogere voorziening dan wel gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht;

    gehele of gedeeltelijke toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten.

    2.   In de memorie van antwoord mag het voorwerp van het geding voor het Gerecht niet worden gewijzigd.

    Artikel 117

    1.   Het verzoekschrift in hogere voorziening en de memorie van antwoord kunnen worden aangevuld door een memorie van repliek en een memorie van dupliek, wanneer de president, na een desbetreffend verzoek van de rekwirant, dat binnen zeven dagen te rekenen vanaf de betekening van de memorie van antwoord moet worden ingediend, zulks noodzakelijk oordeelt en de neerlegging van een memorie van repliek uitdrukkelijk toestaat teneinde de rekwirant in staat te stellen zijn standpunt te verdedigen dan wel om de beslissing in hogere voorziening voor te bereiden. De president bepaalt de datum waarop de memorie van repliek dient te worden neergelegd en, bij de betekening van deze memorie, de datum waarop de memorie in dupliek dient te worden neergelegd.

    2.   Wanneer de conclusies van een memorie van antwoord strekken tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht op een grond die in het verzoekschrift niet is aangevoerd, kan de rekwirant of iedere andere partij een memorie van repliek betreffende uitsluitend die grond indienen, en wel binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de betrokken memorie van antwoord. Lid 1 is van toepassing op elke nieuwe memorie waarmee die repliek wordt beantwoord.

    Artikel 118

    Onverminderd de volgende bepalingen, zijn de artikelen 42, lid 2, 43, 44, 55 tot en met 90, 93, 95 tot en met 100 en 102 van toepassing op de procedure voor het Hof in hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht.

    Artikel 119

    Wanneer de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het Hof op ieder moment, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, bij met redenen omklede beschikking de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk afwijzen.

    Artikel 120

    Na de indiening van de in artikel 115, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 117, leden 1 en 2, bedoelde memories kan het Hof, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal en partijen gehoord, besluiten om zonder mondelinge behandeling in hogere voorziening uitspraak te doen, tenzij een van de partijen een verzoek indient waarin zij aangeeft om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen drie weken nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partij is betekend. De president kan deze termijn verlengen.

    Artikel 121

    Het in artikel 44, lid 2, bedoelde rapport wordt aan het Hof voorgelegd na de indiening van de memories bedoeld in artikel 115, lid 1, en, in voorkomend geval, artikel 117, leden 1 en 2. Zijn dergelijke memories niet ingediend, dan geldt dezelfde procedure na het verstrijken van de termijn voor de indiening van de memories.

    Artikel 122

    Wanneer de hogere voorziening ongegrond is of wanneer, bij gegrondheid ervan, het Hof zelf de zaak afdoet, beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten.

    In de geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden:

    is artikel 70 slechts van toepassing indien de hogere voorziening door een instelling is ingesteld;

    kan het Hof, in afwijking van artikel 69, lid 2, in geval van hogere voorziening ingesteld door een ambtenaar of ander personeelslid van een instelling, de kosten over de partijen verdelen indien de billijkheid dit vergt.

    Wordt de hogere voorziening ingetrokken, dan is artikel 69, lid 5, van toepassing.

    In geval van gegrondheid van de hogere voorziening ingesteld door een lidstaat of een instelling die in de zaak voor het Gerecht niet is tussengekomen, kan het Hof de kosten over de partijen verdelen of de rekwirant verwijzen in de kosten die een verliezende partij wegens de hogere voorziening heeft gemaakt.

    Artikel 123

    Het verzoek tot tussenkomst in de hogerevoorzieningsprocedure voor het Hof moet worden gedaan binnen een termijn van één maand na de publicatie van de mededeling bedoeld in artikel 16, lid 6.

    VIERDE TITEL BIS

    VAN DE HEROVERWEGING VAN BESLISSINGEN VAN HET GERECHT

    Artikel 123 bis

    Wanneer het Hof overeenkomstig artikel 62, tweede alinea, van het Statuut besluit om een beslissing van het Gerecht te heroverwegen, is de procestaal die van de beslissing van het Gerecht waarop de heroverweging betrekking heeft, onverminderd artikel 29, leden 2, onder b) en c), en 3, vierde en vijfde alinea, van dit reglement.

    Artikel 123 ter

    Er wordt een speciale kamer ingesteld om volgens de regels vastgesteld in artikel 123 quinto te besluiten of een beslissing van het Gerecht dient te worden heroverwogen in de zin van artikel 62 van het Statuut.

    Deze kamer bestaat uit de president van het Hof en vier presidenten van een kamer bestaande uit vijf rechters aangewezen volgens de rangorde bepaald in artikel 6 van dit reglement.

    Artikel 123 quater

    Zodra de datum voor de uitspraak van een beslissing op grond van artikel 256, lid 2 of 3, VWEU bekend is, laat de griffie van het Gerecht dit weten aan de griffie van het Hof. Zij deelt haar deze beslissing mee zodra deze is uitgesproken.

    Artikel 123 quinto

    Het voorstel van de eerste advocaat-generaal om een beslissing van het Gerecht te heroverwegen wordt toegezonden aan de president van het Hof en tegelijkertijd wordt de griffier in kennis gesteld van deze toezending. Wanneer het gaat om een beslissing van het Gerecht op grond van artikel 256, lid 3, VWEU, brengt de griffier het voorstel tot heroverweging onmiddellijk ter kennis van het Gerecht, de nationale rechterlijke instantie, de partijen in de procedure voor deze instantie en de andere in artikel 62 bis, tweede alinea, van het Statuut bedoelde belanghebbenden.

    Onmiddellijk na de ontvangst van het voorstel tot heroverweging wijst de president de rechter-rapporteur aan onder de rechters van de in artikel 123 ter bedoelde kamer.

    Deze kamer besluit, op rapport van de rechter-rapporteur, of heroverweging van de beslissing van het Gerecht noodzakelijk is. In het besluit om de beslissing van het Gerecht te heroverwegen wordt aangegeven op welke vragen de heroverweging betrekking heeft.

    Wanneer het gaat om een beslissing van het Gerecht op grond van artikel 256, lid 2, VWEU, brengt de griffier het besluit van het Hof om de beslissing van het Gerecht te heroverwegen onmiddellijk ter kennis van het Gerecht, de partijen in de procedure voor het Gerecht en de andere in artikel 62 bis, tweede alinea, van het Statuut bedoelde belanghebbenden.

    Wanneer het gaat om een beslissing van het Gerecht op grond van artikel 256, lid 3, VWEU, brengt de griffier het besluit van het Hof om de beslissing van het Gerecht te heroverwegen of niet te heroverwegen onmiddellijk ter kennis van het Gerecht, de nationale rechterlijke instantie, de partijen in de procedure voor de nationale rechterlijke instantie en de andere in artikel 62 bis, tweede alinea, van het Statuut bedoelde belanghebbenden. Van het besluit om de beslissing van het Gerecht te heroverwegen wordt een mededeling opgenomen in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 123 sexto

    Het besluit om een beslissing van het Gerecht te heroverwegen wordt betekend aan de partijen en de andere in artikel 62 bis, tweede alinea, van het Statuut bedoelde belanghebbenden. De betekening aan de lidstaten, aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst en aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA gaat vergezeld van een vertaling van het besluit van het Hof overeenkomstig artikel 104, lid 1, eerste en tweede alinea, van dit reglement. Het besluit van het Hof wordt bovendien meegedeeld aan het Gerecht en, wanneer het gaat om een beslissing van het Gerecht op grond van artikel 256, lid 3, VWEU, aan de betrokken nationale rechterlijke instantie.

    Binnen een maand na de in de voorgaande alinea bedoelde betekening kunnen de partijen en andere belanghebbenden aan wie het besluit van het Hof is betekend, memories of schriftelijke opmerkingen indienen over de vragen waarop de heroverweging betrekking heeft.

    Zodra het besluit tot heroverweging van een beslissing van het Gerecht is genomen, wijst de eerste advocaat-generaal de heroverweging toe aan een advocaat-generaal.

    Nadat hij de rechter-rapporteur heeft aangewezen, bepaalt de president de datum waarop deze een voorlopig rapport voorlegt aan de algemene vergadering van het Hof. Dit rapport omvat de voorstellen van de rechter-rapporteur over het eventuele treffen van voorbereidende maatregelen, over de rechtsprekende formatie waaraan de heroverweging dient te worden toegewezen, over de noodzaak om een pleitzitting te organiseren en over de wijze waarop de advocaat-generaal zijn standpunt zal bepalen. Het Hof beslist over het gevolg dat aan de voorstellen van de rechter-rapporteur dient te worden gegeven, na de advocaat-generaal te hebben gehoord.

    Wanneer de beslissing van het Gerecht waarop de heroverweging betrekking heeft, is gegeven op grond van artikel 256, lid 2, VWEU, beslist het Hof over de kosten.

    VIJFDE TITEL

    VAN DE PROCEDURES BEDOELD IN DE EER-OVEREENKOMST

    Artikel 123 septimo

    1.   In het geval bedoeld in artikel 111, lid 3, van de EER-Overeenkomst (3), wordt de zaak bij het Hof aanhangig gemaakt door een verzoek dat wordt ingediend door de overeenkomstsluitende partijen die bij het geschil zijn betrokken. Het verzoek wordt betekend aan de andere overeenkomstsluitende partijen, de Europese Commissie, de Toezichthoudende Autoriteit EVA en, in voorkomend geval, aan andere belanghebbenden aan wie een prejudiciële verwijzing betreffende dezelfde vraag van uitlegging van de wetgeving van de Unie ter kennis is gebracht.

    De president stelt de overeenkomstsluitende partijen en de andere belanghebbenden aan wie het verzoek is betekend, een termijn waarbinnen zij schriftelijke opmerkingen kunnen indienen.

    Het verzoek wordt ingediend in een van de talen genoemd in artikel 29, lid 1. Het bepaalde in de leden 3 tot en met 5 van dat artikel is van toepassing. Het bepaalde in artikel 104, lid 1, is van overeenkomstige toepassing.

    2.   Terstond na de indiening van het in het voorgaande lid bedoelde verzoek wijst de president de rechter-rapporteur aan. De eerste advocaat-generaal wijst onmiddellijk daarna de zaak toe aan een advocaat-generaal.

    Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslist over het verzoek in raadkamer bij een met redenen omklede beslissing.

    3.   De beslissing van het Hof wordt ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, en door de griffier. Zij wordt betekend aan de overeenkomstsluitende partijen en aan de andere belanghebbenden bedoeld in lid 1.

    Artikel 123 octavo

    In het geval bedoeld in artikel 1 van Protocol 34 bij de EER-Overeenkomst, wordt het verzoek van de nationale rechterlijke instantie betekend aan de betrokken partijen, de overeenkomstsluitende partijen, de Europese Commissie, de Toezichthoudende Autoriteit EVA en, in voorkomend geval, aan andere belanghebbenden aan wie een prejudiciële verwijzing betreffende dezelfde vraag van uitlegging van de wetgeving van de Unie ter kennis is gebracht.

    Indien het verzoek niet gesteld is in een van de in artikel 29, lid 1, genoemde talen, gaat het vergezeld van een vertaling in een van die talen.

    Binnen twee maanden na de betekening kunnen de partijen, de overeenkomstsluitende partijen en de andere belanghebbenden bedoeld in de eerste alinea, memories of schriftelijke opmerkingen indienen.

    De procedure wordt geregeld door de bepalingen van dit reglement, behoudens de aanpassingen die wegens de aard van het verzoek noodzakelijk zijn.

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 124

    1.   Wie als getuige of deskundige voor het Hof een eed dient af te leggen, wordt door de president vermaand de waarheid te spreken, respectievelijk zijn opdracht overeenkomstig zijn geweten en onpartijdig te vervullen. De president vestigt zijn aandacht op de strafrechtelijke gevolgen bij niet-nakoming van deze plicht, zoals neergelegd in zijn nationale wetgeving.

    2.   De getuige legt de eed af, hetzij overeenkomstig artikel 47, lid 5, eerste alinea, hetzij op de wijze als bepaald in zijn nationale wetgeving.

    Indien het nationale recht de getuige toestaat om in een gerechtelijke procedure naast de eed, in plaats daarvan of tegelijk daarmee, een daarvoor in de plaats komende verklaring af te leggen, kan hij deze verklaring afleggen op de wijze als bepaald in zijn nationale wetgeving.

    Indien het nationale recht niet voorziet in de mogelijkheid een eed of een zodanige verklaring af te leggen, wordt volstaan met de procedure bedoeld in lid 1.

    3.   Voor deskundigen geldt lid 2 op overeenkomstige wijze, doch in plaats van artikel 47, lid 5, eerste alinea, wordt artikel 49, lid 6, eerste alinea, in acht genomen.

    Artikel 125

    Behoudens het bepaalde in artikel 253 VWEU, stelt het Hof, na overleg met de betrokken regeringen, ten behoeve van de eigen procesvoering een additioneel reglement vast, houdende bepalingen ten aanzien van:

    a)

    de rogatoire commissies;

    b)

    de kosteloze rechtsbijstand;

    c)

    de aangifte welke het Hof krachtens artikel 30 van het Statuut doet ter zake van meineed gepleegd door getuigen of deskundigen.

    Artikel 125 bis

    Het Hof kan praktische aanwijzingen geven met betrekking tot, met name, de voorbereiding en het verloop van de terechtzittingen, alsmede de indiening van memories of schriftelijke opmerkingen.

    Artikel 126

    Dit reglement treedt in de plaats van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen vastgesteld op 4 december 1974 ( Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L  350 van 28 december 1974, blz. 1), laatstelijk gewijzigd op 15 mei 1991.

    Artikel 127

    Dit reglement, zijnde authentiek in de talen bedoeld in artikel 29, lid 1, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op die van zijn bekendmaking.


    (1)  PB L 176 van 4.7.1991, blz. 7, met rectificatie in PB L 383 van 29.12.1992, blz. 117, zoals gewijzigd op 21 februari 1995 (PB L 44 van 28.2.1995, blz. 61), 11 maart 1997 (PB L 103 van 19.4.1997, blz. 1, met rectificatie in PB L 351 van 23.12.1997, blz. 72), 16 mei 2000 (PB L 122 van 24.5.2000, blz. 43), 28 november 2000 (PB L 322 van 19.12.2000, blz. 1), 3 april 2001 (PB L 119 van 27.4.2001, blz. 1), 17 september 2002 (PB L 272 van 10.10.2002, blz. 24, met rectificatie in PB L 281 van 19.10.2002), 8 april 2003 (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 17), en voor de bijlage bij het reglement, het besluit van het Hof van 10 juni 2003 (PB L 172 van 10.7.2003, blz. 12), en zoals gewijzigd op 19 april 2004 (PB L 132 van 29.4.2004, blz. 2), 20 april 2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 107), 12 juli 2005 (PB L 203 van 4.8.2005, blz. 19), 18 oktober 2005 (PB L 288 van 29.10.2005, blz. 51), 18 december 2006 (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 44), 15 januari 2008 (PB L 24 van 29.1.2008, blz. 39), 23 juni 2008 (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 20), 8 juli 2008 (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 18), 13 januari 2009 (PB L 24 van 28.1.2009, blz. 8) en 23 maart 2010 (PB L 92 van 13.4.2010, blz. 12).

    (2)  Zie artikel 2 van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162 van 19.6.1997, blz. 1).

    (3)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 27.


    BIJLAGE

    BESLUIT BETREFFENDE DE WETTELIJK ERKENDE FEESTDAGEN

    HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op artikel 80, lid 2, van het reglement voor de procesvoering, waarbij het Hof wordt opgedragen een lijst van wettelijk erkende feestdagen vast te stellen,

    BESLUIT:

    Artikel 1

    De lijst van de wettelijk erkende feestdagen, bedoeld in artikel 80, lid 2, van het reglement voor de procesvoering, is vastgesteld als volgt:

    Nieuwjaarsdag;

    Tweede Paasdag;

    de 1e mei;

    Hemelvaartsdag;

    Tweede Pinksterdag;

    de 23e juni;

    de 15e augustus;

    de 1e november;

    Eerste Kerstdag;

    Tweede Kerstdag.

    De in de voorgaande alinea bedoelde wettelijk erkende feestdagen zijn die welke worden gevierd ter plaatse waar het Hof is gevestigd.

    Artikel 2

    Artikel 80, lid 2, van het reglement voor de procesvoering doelt slechts op de in artikel 1 van dit besluit vermelde wettelijk erkende feestdagen.

    Artikel 3

    Dit besluit, dat als bijlage aan het reglement voor de procesvoering wordt gehecht, treedt in werking op de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


    Top