Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D1903

    Besluit nr. 1903/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013)

    PB L 378 van 27.12.2006, p. 22–31 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 12/12/2006

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/1903/oj

    27.12.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 378/22


    BESLUIT Nr. 1903/2006/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 12 december 2006

    tot vaststelling van het programma „Cultuur” (2007-2013)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 151, lid 5, eerste streepje,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's (1),

    Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Het is van essentieel belang dat de culturele samenwerking en de culturele uitwisselingen worden gestimuleerd om de verscheidenheid van de culturen en talen in Europa te bevorderen en om de kennis te verbeteren die de Europese burgers van de andere culturen van Europa hebben, en hen tegelijk meer bewust te maken van hun gemeenschappelijk Europees erfgoed. De bevordering van de samenwerking en verscheidenheid op het gebied van cultuur en taal draagt er aldus toe bij dat het Europese burgerschap een tastbare realiteit wordt door het aanmoedigen van directe deelname van de Europese burgers aan het integratieproces.

    (2)

    Een actief cultuurbeleid gericht op het behoud van de Europese culturele verscheidenheid en de bevordering van haar gemeenschappelijke culturele elementen en gemeenschappelijk cultureel erfgoed kan bijdragen tot de verbetering van de externe zichtbaarheid van de Europese Unie.

    (3)

    Met het oog op de volledige steun en deelname van de burgers aan de Europese integratie moet meer nadruk komen te liggen op hun gemeenschappelijke culturele waarden en wortels als kernelement van hun identiteit en van het behoren tot een op vrijheid, rechtvaardigheid, democratie, eerbiediging van de menselijke waardigheid en integriteit, tolerantie en solidariteit berustende maatschappij, met volledige eerbiediging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    (4)

    Het is van essentieel belang dat de culturele sector bijdraagt tot en een rol speelt in de bredere Europese politieke ontwikkelingen. De culturele sector is zelf een belangrijke werkgever en voorts is er een duidelijk verband tussen investeringen in cultuur en economische ontwikkelingen; het is derhalve belangrijk het cultuurbeleid op regionaal, nationaal en Europees niveau te intensiveren. De cultuurindustrie moet derhalve een grotere plaats krijgen in de ontwikkelingen in het kader van de Lissabon-strategie, aangezien deze industrie een steeds grotere inbreng heeft in de Europese economie.

    (5)

    Het is ook nodig dat een actief burgerschap wordt bevorderd en dat de strijd tegen alle vormen van uitsluiting, met inbegrip van racisme en vreemdelingenhaat, wordt versterkt. Een betere toegang tot cultuur voor zoveel mogelijk mensen kan een middel zijn om sociale uitsluiting te bestrijden.

    (6)

    Artikel 3 van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap bij elk in dit artikel bedoeld optreden ernaar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen.

    (7)

    De culturele programma's Caleidoscoop, Ariane en Raphaël en daarna Cultuur 2000, respectievelijk ingesteld bij de Besluiten nrs. 719/96/EG (3), 2085/97/EG (4), 2228/97/EG (5) en 508/2000/EG (6) waren positieve momenten in de uitvoering van de communautaire actie op cultuurgebied. Aldus is aanzienlijke ervaring opgedaan, met name dankzij de evaluatie van voornoemde culturele programma's. Het is nu nuttig de culturele actie van de Gemeenschap te rationaliseren en te versterken op grond van de resultaten van deze evaluaties, de resultaten van de raadpleging van alle betrokken partijen en de recente werkzaamheden van de Europese instellingen. Er moet daarom een programma daartoe worden ingesteld.

    (8)

    De Europese instellingen hebben zich bij verschillende gelegenheden uitgesproken over onderwerpen in verband met de communautaire culturele actie en de uitdagingen van de culturele samenwerking: met name de Raad in zijn resoluties van 25 juni 2002 over een nieuw werkplan voor Europese samenwerking inzake cultuur (7) en van 19 december 2002 over de uitvoering van het werkplan voor Europese samenwerking inzake cultuur (8), het Europees Parlement in zijn resoluties van 5 september 2001 over de culturele samenwerking in de Europese Unie (9), van 28 februari 2002 over de tenuitvoerlegging van het programma Cultuur 2000 (10), van 22 oktober 2002 over het belang en de dynamiek van het theater en de dramatische kunsten in het Europa na de uitbreiding (11), van 4 september 2003 over cultuurindustrie (12) alsmede het Comité van de Regio's in zijn advies van 9 oktober 2003 over de verlenging van het programma Cultuur 2000.

    (9)

    De Raad heeft er in bovengenoemde resoluties op gewezen dat er op communautair niveau een meer coherente aanpak op het gebied van cultuur moet komen en dat de Europese meerwaarde een essentieel en doorslaggevend element is in het kader van de Europese samenwerking op cultuurgebied alsook een algemene voorwaarde voor de acties op het gebied van cultuur.

    (10)

    Om de gemeenschappelijke culturele ruimte voor de volkeren van Europa te realiseren moeten de transnationale mobiliteit van de culturele actoren en het transnationaal verkeer van artistieke en culturele werken en producten worden bevorderd en moeten de culturele dialoog en de culturele uitwisselingen worden gestimuleerd.

    (11)

    De Raad, in zijn conclusies van 16 november 2004 over het werkplan voor cultuur 2005-2006, het Europees Parlement, in zijn resolutie over de cultuursector van september 2003, en het Economisch en Sociaal Comité in zijn advies van 28 januari 2004 over de cultuursector in Europa, hebben te kennen gegeven dat meer rekening moet worden gehouden met de specifieke economische en sociale kenmerken van de niet-audiovisuele cultuurindustrie. Voorts moet in het nieuwe programma rekening worden gehouden met de voorbereidende acties voor samenwerking op cultureel gebied in de periode 2002-2004.

    (12)

    In deze context moet een grotere samenwerking tussen de culturele actoren worden bevorderd door hen aan te moedigen meerjarige samenwerkingsprojecten te vormen die het mogelijk maken gemeenschappelijke activiteiten te ontplooien, steun te verlenen aan meer doelgerichte acties met een echte Europese meerwaarde, culturele evenementen met symboolwaarde te ondersteunen, Europese organisaties voor culturele samenwerking te ondersteunen en analyses in verband met geselecteerde thema's van Europees belang en de verzameling en verspreiding van informatie en activiteiten ter optimalisering van het effect van projecten op het gebied van de Europese culturele samenwerking en de ontwikkeling van het Europees cultureel beleid aan te moedigen.

    (13)

    Overeenkomstig Besluit nr. 1622/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement „Culturele Hoofdstad van Europa” voor de periode van 2007 tot 2019 (13) is het dienstig significante financiële steun te verlenen aan dit evenement, dat bij de Europeanen grote bekendheid geniet en bijdraagt tot het gevoel te behoren tot een gemeenschappelijke culturele ruimte. In het kader van dit evenement moet de nadruk worden gelegd op de trans-Europese culturele samenwerking.

    (14)

    Er moet steun worden verleend voor het functioneren van organisaties die zich inzetten voor de Europese culturele samenwerking en aldus de rol van „ambassadeur” van de Europese cultuur spelen, door gebruik te maken van de ervaring die door de Europese Unie is opgedaan in het kader van Besluit nr. 792/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter ondersteuning van organisaties die op Europees niveau op cultuurgebied actief zijn (14).

    (15)

    Het programma moet onder eerbiediging van het beginsel van vrijheid van meningsuiting bijdragen tot de inspanningen van de Europese Unie ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en ter bestrijding van alle vormen van discriminatie.

    (16)

    De kandidaat-lidstaten van de Europese Unie en de EVA-landen die de EER-overeenkomst hebben ondertekend, zouden overeenkomstig de met deze landen gesloten overeenkomsten aan de communautaire programma's moeten kunnen deelnemen.

    (17)

    De Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 heeft „De agenda voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie” goedgekeurd, waarin wordt bepaald dat de communautaire programma's open moeten staan voor de landen van het stabilisatie- en associatieproces op grond van tussen de Gemeenschap en deze landen te sluiten kaderovereenkomsten. Deze landen moeten desgewenst op grond van begrotingsoverwegingen of politieke prioriteiten aan het programma kunnen deelnemen of in aanmerking kunnen komen voor een beperktere samenwerkingsformule op basis van aanvullende kredieten en specifieke tussen de betrokken partijen overeen te komen procedures.

    (18)

    Het programma moet ook open staan voor samenwerking met andere landen die met de Europese Gemeenschap overeenkomsten met een cultureel onderdeel hebben gesloten, volgens nog nader te bepalen procedures.

    (19)

    Om de meerwaarde van de communautaire actie te vergroten moet worden gezorgd voor de nodige samenhang en complementariteit tussen de in het kader van dit besluit gevoerde acties en andere communautaire beleidsmaatregelen, acties en instrumenten ter zake, onder naleving van artikel 151, lid 4, van het Verdrag. Bijzondere aandacht moeten worden geschonken aan het raakvlak tussen communautaire maatregelen op het gebied van cultuur en onderwijs en aan acties ter bevordering van de uitwisseling van beste praktijken en nauwere samenwerking op Europees niveau.

    (20)

    Wat de uitvoering van de communautaire steunverlening betreft, moet rekening worden gehouden met de specifieke aard van de culturele sector in Europa en moet er met name voor worden gezorgd dat de administratieve en financiële procedures zoveel mogelijk worden vereenvoudigd en worden aangepast aan de nagestreefde doelstellingen en de praktijken en ontwikkelingen in de culturele sector.

    (21)

    De Commissie, de lidstaten en de culturele contactpunten stimuleren de deelname van kleinere actoren aan de meerjarige samenwerkingsprojecten, alsmede de organisatie van activiteiten die erop gericht zijn mogelijke deelnemers aan de projecten met elkaar in contact te brengen.

    (22)

    In het programma zullen de specifieke kwaliteiten en expertise van culturele actoren uit geheel Europa worden samengebracht. Zo nodig zullen de Commissie en de lidstaten maatregelen nemen om een geringe deelname van culturele actoren in een lidstaat of in een deelnemend land te compenseren.

    (23)

    In het kader van een samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten is het de moeite waard om te zorgen voor een continue controle en evaluatie van dit programma om aanpassingen, met name in de prioriteiten voor de uitvoering van de maatregelen, mogelijk te maken. De evaluatie moet ook een externe evaluatie door onafhankelijke en onpartijdige organen omvatten.

    (24)

    In de procedures voor het toezicht op en de evaluatie van het programma moet gebruik gemaakt worden van doelstellingen en indicatoren die specifiek, meetbaar, haalbaar en relevant zijn en waarvoor een termijn is vastgesteld.

    (25)

    Er moeten passende maatregelen worden genomen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en om verloren, onterecht betaalde of oneigenlijk gebruikte gelden terug te vorderen.

    (26)

    Het is wenselijk dat voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 één enkel financierings- en programmeringsinstrument voor culturele samenwerking wordt vastgesteld, genaamd „programma Cultuur”.

    (27)

    Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en gezond financieel beheer (15).

    (28)

    De voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijke maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (16).

    (29)

    De voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijke financiële maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (17) (het „Financieel Reglement”), Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad, en latere wijzigingsteksten (18).

    (30)

    De communautaire actie vult de nationale of regionale acties op het gebied van de culturele samenwerking aan. Aangezien de doelstellingen van het besluit, te weten de versterking van de op een gemeenschappelijk cultureel erfgoed gebaseerde Europese culturele ruimte (transnationale mobiliteit van de culturele actoren in Europa, transnationaal verkeer van kunstwerken en culturele en artistieke producten alsook interculturele dialoog), wegens hun transnationaal karakter niet voldoende door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd en dus beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag vastgelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vervatte evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (31)

    Overgangsbepalingen zijn nodig voor een soepele overgang tussen, enerzijds, de bij de Besluiten nrs. 508/2000/EG of 792/2004/EG vastgestelde programma's en, anderzijds, het bij dit besluit vastgestelde programma,

    BESLUITEN:

    Artikel 1

    Vaststelling en looptijd

    1.   Bij dit besluit wordt het programma Cultuur vastgesteld: een enkel meerjarig programma voor communautaire acties op cultuurgebied dat openstaat voor alle culturele sectoren en alle categorieën culturele actoren, hierna „het programma” te noemen.

    2.   Het programma wordt uitgevoerd in het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

    Artikel 2

    Begroting

    1.   De financiële toewijzing voor de uitvoering van het programma voor de in artikel 1 vermelde periode bedraagt EUR 400 miljoen.

    2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financieel kader.

    Artikel 3

    Doelstellingen

    1.   De algemene doelstelling van het programma bestaat erin de op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed gebaseerde en door alle Europeanen gedeelde culturele ruimte te versterken door de ontwikkeling van culturele samenwerking tussen de scheppende kunstenaars, de culturele actoren en de culturele instellingen van de aan het programma deelnemende landen, zulks om het ontstaan van een Europees burgerschap te bevorderen. Het programma staat open voor deelname van de niet-audiovisuele cultuurindustrie, met name kleine culturele ondernemingen, wanneer deze industrie optreedt op een niet-winstgevende culturele basis.

    2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

    a)

    de bevordering van de transnationale mobiliteit van culturele actoren;

    b)

    de stimulering van het transnationaal verkeer van artistieke en culturele werken en producten;

    c)

    de stimulering van de interculturele dialoog.

    Artikel 4

    Actiegebieden

    1.   De doelstellingen van het programma worden nagestreefd door de uitvoering van de volgende acties, zoals beschreven in de bijlage:

    a)

    Ondersteuning van culturele acties

    Meerjarige samenwerkingsprojecten

    Samenwerkingsacties

    Bijzondere acties

    b)

    Ondersteuning van cultuurorganisaties op Europees niveau,

    c)

    Ondersteuning van analyses, en de verzameling en verspreiding van informatie, en ondersteuning van activiteiten ter optimalisering van het effect van projecten op het gebied van de Europese culturele samenwerking en de ontwikkeling van het Europees cultuurbeleid.

    2.   Deze acties worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen in de bijlage.

    Artikel 5

    Bepalingen betreffende derde landen

    1.   Het programma staat open voor deelname van de volgende landen:

    a)

    de EVA-landen die lid zijn van de EER, overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst;

    b)

    de kandidaat-lidstaten die deelnemen aan een pretoetredingsstrategie van de Unie, overeenkomstig de algemene beginselen en de algemene voorwaarden en procedures voor de deelname van deze landen aan de communautaire programma's, zoals vastgesteld in de kaderovereenkomst;

    c)

    de landen van de westelijke Balkan volgens de procedures die met deze landen worden overeengekomen in vervolg op de kaderovereenkomsten betreffende hun deelname aan de communautaire programma's.

    Mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en middels betaling van aanvullende kredieten, nemen de in dit lid genoemde landen volledig aan het programma deel.

    2.   Het programma staat eveneens open voor samenwerking met andere derde landen die met de Gemeenschap associatie- of samenwerkingsovereenkomsten hebben gesloten waarin culturele bepalingen zijn opgenomen, op grond van aanvullende kredieten en nader te bepalen specifieke procedures.

    De in lid 1 bedoelde landen van de westelijke Balkan die niet volledig aan het programma wensen deel te nemen, kunnen met het programma samenwerken onder de in dit lid vastgestelde voorwaarden.

    Artikel 6

    Samenwerking met internationale organisaties

    Het programma maakt samenwerking mogelijk met op cultuurgebied bevoegde internationale organisaties, zoals de Unesco of de Raad van Europa, op basis van paritaire bijdragen en met inachtneming van de eigen regels van elke instelling of organisatie voor de uitvoering van de in artikel 4 genoemde acties.

    Artikel 7

    Complementariteit met andere communautaire instrumenten

    De Commissie zorgt voor de afstemming tussen het programma en andere communautaire maatregelen, met name die welke via de Structuurfondsen worden genomen en die op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, onderzoek, informatiemaatschappij, burgerschap, jeugd, sport, talen, sociale integratie, externe betrekkingen van de EU en bestrijding van elke vorm van discriminatie.

    Artikel 8

    Uitvoering

    1.   De Commissie zorgt voor de uitvoering van de communautaire acties die deel uitmaken van dit programma, overeenkomstig de bijlage.

    2.   De volgende maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de beheersprocedure, bedoeld in artikel 9, lid 2:

    a)

    het jaarlijkse werkplan, met inbegrip van de prioriteiten, de selectiecriteria en -procedures;

    b)

    de jaarlijkse begroting en de verdeling van de middelen over de verschillende acties van het programma;

    c)

    de maatregelen voor het toezicht op en de evaluatie van het programma.

    d)

    de door de Gemeenschap te verstrekken financiële steun uit hoofde van artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje: de bedragen, de looptijd, de verdeling en de begunstigden.

    3.   Alle andere voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijke maatregelen worden vastgesteld volgens de procedure als bedoeld in artikel 9, lid 3.

    Artikel 9

    Comité

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

    2.   In de gevallen waarin naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

    De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt twee maanden.

    3.   In de gevallen waarin naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

    4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    Artikel 10

    Culturele contactpunten

    1.   De culturele contactpunten, als bedoeld in punt I.3.1 van de bijlage, treden op als uitvoeringsorgaan voor de verspreiding van informatie over het programma op nationaal niveau, met inachtneming van artikel 54, lid 2, onder c), en lid 3 van het Financieel Reglement.

    2.   De culturele contactpunten voldoen aan de volgende criteria:

    a)

    zij beschikken over voldoende personeel dat de voor het werk in de sfeer van internationale samenwerking vereiste beroepskwalificaties en taalvaardigheden bezit;

    b)

    zij beschikken over een passende infrastructuur, met name wat informatie- en communicatietechnologie betreft;

    c)

    zij werken in een administratieve context die hen in staat stelt zich op bevredigende wijze van hun taken te kwijten en elk belangenconflict te vermijden.

    Artikel 11

    Financiële bepalingen

    1.   De financiële steun zal de vorm aannemen van subsidies aan rechtspersonen. Overeenkomstig artikel 114, lid 1, van het Financieel Reglement kunnen in sommige gevallen beurzen aan natuurlijke personen worden toegekend. De Commissie kan ook prijzen toekennen aan natuurlijke of rechtspersonen voor in het kader van het programma uitgevoerde acties of projecten. Volgens de aard van de actie kunnen forfaitaire financieringen en/of de toepassing van tarieven op grond van eenheidskosten worden toegestaan.

    2.   De Commissie kan op grond van de eigenschappen van de begunstigden en de aard van de acties besluiten of het dienstig is hen vrij te stellen van de verificatie van de beroepsbekwaamheden en -kwalificaties die vereist zijn om de actie of het werkprogramma tot een goed einde te brengen.

    3.   Er kan een subsidie of een prijs worden toegekend voor sommige specifieke activiteiten van de Culturele Hoofdsteden van Europa die zijn aangewezen overeenkomstig Besluit nr. 1419/1999/EG.

    Artikel 12

    Bijdrage van het programma aan andere communautaire doelstellingen

    Het programma draagt bij tot de versterking van de transsectorale doelstellingen van de Europese Gemeenschap, met name door:

    a)

    het grondbeginsel van de vrijheid van meningsuiting tot gelding te brengen;

    b)

    het belang van bijdragen tot duurzame ontwikkeling beter te doen begrijpen;

    c)

    wederzijds begrip en tolerantie in de Europese Unie te bevorderen;

    d)

    bij te dragen tot de opheffing van elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

    Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan de samenhang en de complementariteit tussen het programma en het communautaire beleid op het gebied van de culturele samenwerking met derde landen.

    Artikel 13

    Toezicht en evaluatie

    1.   De Commissie toetst het programma regelmatig aan zijn doelstellingen. Bij de uitvoering van het programma wordt rekening gehouden met de resultaten van het toezicht- en evaluatieproces.

    Dit toezicht omvat met name de opstelling van de in lid 3, onder a) en c), bedoelde verslagen.

    De specifieke doelstellingen van het programma kunnen, op basis van de resultaten van de toezichtverslagen, worden herzien overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het EG-Verdrag.

    2.   De Commissie zorgt voor een regelmatige, externe en onafhankelijke evaluatie van het programma.

    3.   De Commissie legt aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende documenten voor:

    a)

    uiterlijk op 31 december 2010 een tussentijds evaluatieverslag over de resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma;

    b)

    uiterlijk op 31 december 2011 een mededeling over de voortzetting van het programma;

    c)

    uiterlijk op 31 december 2015 een ex post-evaluatieverslag.

    Artikel 14

    Overgangsbepalingen

    De acties die vóór 31 december 2006 zijn begonnen op grond van Besluiten nr. 508/2000/EG en nr. 792/2004/EG worden tot de afsluiting daarvan beheerd overeenkomstig de bepalingen van die besluiten.

    Het in artikel 5 van Besluit nr. 508/2000/EG bedoelde comité wordt vervangen door het in artikel 9 van dit besluit bedoelde comité.

    Artikel 15

    Inwerkingtreding

    Dit besluit treedt in werking op de dag volgend op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Straatsburg, 12 december 2006

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Josep BORRELL FONTELLES

    Voor de Raad

    De voorzitter

    Mauri PEKKARINEN


    (1)  PB C 164 van 5.7.2005, blz. 65.

    (2)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 oktober 2005 (PB C 272 E van 9.11.2006, blz. 233), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 juli 2006 (PB C 238 E van 3.10.2006, blz. 18) en standpunt van het Europees Parlement van 24 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 11 december 2006.

    (3)  Besluit nr. 719/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 maart 1996 tot vaststelling van een programma voor steun aan artistieke en culturele activiteiten met een Europese dimensie (Caleidoscoop) (PB L 99 van 20.4.1996, blz. 20). Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 477/1999/EG (PB L 57 van 5.3.1999, blz. 2).

    (4)  Besluit nr. 2085/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997 tot vaststelling van een programma voor steun op het gebied van het boek en het lezen, met inbegrip van vertalingen (Ariane) (PB L 291 van 24.10.1997, blz. 26). Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 476/1999/EG (PB L 57 van 5.3.1999, blz. 1).

    (5)  Besluit nr. 2228/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1997 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van het cultureel erfgoed (Raphaël-programma) (PB L 305 van 8.11.1997, blz. 31). Besluit ingetrokken bij Besluit nr. 508/2000/EG (PB L 63 van 10.3.2000, blz. 1).

    (6)  Besluit nr. 508/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 februari 2000 tot instelling van het programma Cultuur 2000 (PB L 63 van 10.3.2000, blz. 1). Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).

    (7)  PB C 162 van 6.7.2002, blz. 5.

    (8)  PB C 13 van 18.1.2003, blz. 5.

    (9)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 142.

    (10)  PB C 293 E van 28.11.2002, blz. 105.

    (11)  PB C 300 E van 11.12.2003, blz. 156.

    (12)  PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 459.

    (13)  PB L 304 van 3.11.2006, blz. 1 .

    (14)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 40.

    (15)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1 .

    (16)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

    (17)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (18)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).


    BIJLAGE

    I.   BESCHRIJVING VAN DE ACTIVITEITEN EN EVENEMENTEN

    1.   Eerste deel: Ondersteuning van culturele acties

    1.1.   Meerjarige samenwerkingsprojecten

    Het programma ondersteunt duurzame en gestructureerde projecten voor culturele samenwerking, teneinde in heel Europa de specifieke kwaliteiten en expertise van culturele actoren samen te brengen. Deze steun heeft tot doel deze samenwerkingsprojecten in hun opstart- en structureringsfase of in hun geografische uitbreidingsfase te helpen. Het is de bedoeling dat zij daarbij worden gestimuleerd om zich duurzaam te ontwikkelen en financiële autonomie te bereiken.

    Bij elk samenwerkingsproject moeten ten minste zes actoren uit zes verschillende aan het programma deelnemende landen betrokken zijn. Doel ervan is uiteenlopende actoren uit een of meer sectoren samen te brengen rond diverse meerjarige activiteiten van sectorale of transsectorale aard, die een gemeenschappelijk doel moeten nastreven.

    Elk samenwerkingsproject beoogt de uitvoering van een aantal gestructureerde en meerjarige culturele activiteiten. Deze activiteiten moeten worden uitgevoerd tijdens de gehele duur van de communautaire financiering. Zij moeten betrekking hebben op ten minste twee van de drie specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2. Er zal prioriteit worden toegekend aan samenwerkingsprojecten die activiteiten willen ontwikkelen die betrekking hebben op de drie specifieke doelstellingen van dat artikel.

    De samenwerkingsprojecten worden na oproepen tot het indienen van voorstellen geselecteerd onder naleving van het Financieel Reglement. In dit kader zal de selectie onder meer geschieden op grond van de erkende expertise van de deelnemende organisatoren op hun activiteitsgebied, hun financiële draagkracht en operationele capaciteit om de voorgestelde activiteiten tot een goed einde te brengen, alsook de kwaliteit van deze activiteiten en de mate van overeenstemming daarvan met de algemene doelstelling en de specifieke doelstellingen van het programma, als aangegeven in artikel 3.

    De samenwerkingsprojecten moeten gebaseerd zijn op een samenwerkingsovereenkomst, dat wil zeggen een gemeenschappelijk document dat een in één van de deelnemende landen erkende rechtsvorm moet hebben en door alle deelnemende organisatoren ondertekend moet zijn.

    De communautaire steun kan niet meer bedragen dan 50 % van de begroting van het project en heeft een degressief karakter. Hij bedraagt ten hoogste 500 000 EUR per jaar voor alle activiteiten van de samenwerkingsprojecten. Deze steun wordt gedurende drie tot vijf jaar verleend.

    Bij wijze van indicatie kan worden vermeld dat circa 32 % van de totale begroting van het programma voor dit type steun is bestemd.

    1.2.   Samenwerkingsacties

    Het programma ondersteunt culturele samenwerkingsacties van sectorale of transsectorale aard tussen Europese actoren. Daarbij wordt prioriteit verleend aan creativiteit en innovatie. Acties die nieuwe samenwerkingsvormen verkennen met het oog op de ontwikkeling daarvan op de langere termijn, worden bijzonder aangemoedigd.

    Elke actie moet in de vorm van een partnerschap worden opgezet en uitgevoerd door ten minste drie culturele actoren uit drie verschillende deelnemende landen, ongeacht of deze actoren uit een of meer sectoren afkomstig zijn.

    Deze acties worden geselecteerd na oproepen tot het indienen van voorstellen ingevolge het Financieel Reglement. In dit kader zal de selectie onder meer geschieden op grond van de erkende expertise van de deelnemende organisatoren, hun financiële draagkracht en operationele capaciteit om de voorgestelde acties tot een goed einde te brengen, alsook de kwaliteit van deze acties en de mate van overeenstemming daarvan met de algemene doelstelling en de specifieke doelstellingen van het programma, als aangegeven in artikel 3 van dit besluit.

    De communautaire steun mag niet meer bedragen dan 50 % van de begroting van het project. Hij bedraagt minimaal EUR 50 000 en maximaal EUR 200 000 per jaar. Deze steun wordt verleend gedurende maximaal 24 maanden.

    De voor deze actie geldende voorwaarden betreffende het minimumaantal actoren dat vereist voor het indienen van projecten, en het minimum- en het maximumbedrag van communautaire steun, kunnen worden aangepast om recht te doen aan de speciale omstandigheden van literaire vertalingen.

    Bij wijze van indicatie kan worden vermeld dat circa 29 % van de totale begroting van het programma voor dit type steun is bestemd.

    1.3.   Bijzondere acties

    Het programma ondersteunt ook bijzondere acties. Deze acties zijn bijzonder omdat het gaat om acties die grootschalig en breed opgezet moeten zijn, die veel weerklank moeten vinden bij de volkeren van Europa en die ertoe moeten bijdragen dat deze niet alleen meer gaan beseffen dat zij tot eenzelfde gemeenschap behoren, maar zich ook bewust worden van de culturele verscheidenheid van de lidstaten; tevens moet door deze acties de interculturele en internationale dialoog worden bevorderd. Zij moeten betrekking hebben op ten minste twee van de drie specifieke doelstellingen, als bedoeld in artikel 3.

    Deze bijzondere acties geven tevens een grotere zichtbaarheid aan de communautaire culturele actie, zowel binnen als buiten de Europese Unie. Ook dienen zij ertoe bij te dragen de wereld bewust te maken van de rijkdom en de diversiteit van de Europese cultuur.

    Significante steun zal worden verleend aan de „Culturele Hoofdsteden van Europa” om te helpen bij de uitvoering van activiteiten waarbij de nadruk wordt gelegd op de Europese zichtbaarheid en de trans-Europese culturele samenwerking.

    Bijzondere acties kunnen ook het uitreiken van prijzen inhouden, voorzover deze prijzen kunstenaars, culturele of artistieke werken of realisaties onder de aandacht brengen, hen over de grenzen heen bekend maken en zo de mobiliteit en de uitwisselingen bevorderen.

    Er kan in dit kader ook steun worden verleend aan samenwerkingsacties met derde landen en internationale organisaties, als bedoeld in artikel 5, lid 2, en artikel 6.

    De hierboven vermelde voorbeelden vormen geen limitatieve lijst van acties die uit hoofde van dit deel van het programma kunnen worden gesteund.

    De selectieprocedures voor de bijzondere acties zullen afhangen van de actie in kwestie. Er zal financiële steun worden toegekend na oproepen tot het indienen van voorstellen of aanbestedingen, behalve in de gevallen als bedoeld in de artikelen 54 en 168 van het Financieel Reglement. Er zal ook rekening worden gehouden met de mate van overeenstemming van elke actie met de algemene doelstelling en de specifieke doelstellingen van het programma, als aangegeven in artikel 3 van dit besluit.

    De communautaire steun mag niet meer bedragen dan 60 % van de begroting van het project.

    Bij wijze van indicatie kan worden vermeld dat circa 16 % van de totale begroting van het programma voor dit type steun is bestemd.

    2.   Tweede deel: ondersteuning van cultuurorganisaties op Europees niveau

    Deze steun zal de vorm aannemen van een exploitatiesubsidie, bestemd voor de medefinanciering van de kosten in verband met het permanent werkprogramma van een organisatie die een doelstelling van algemeen Europees belang op cultuurgebied nastreeft of een doelstelling die in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past.

    Deze subsidies zullen op grond van jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen worden toegekend.

    Bij wijze van indicatie kan worden vermeld dat circa 10 % van de totale begroting van het programma voor dit deel is bestemd.

    Steun kan worden gegeven aan organisaties die zich beijveren voor culturele samenwerking op een van de volgende manieren:

    het vervullen van representatiefuncties op communautair niveau,

    het verzamelen en verspreiden van informatie om de trans-Europese communautaire culturele samenwerking te bevorderen,

    het oprichten van netwerken op Europees niveau van organisaties die op cultuurgebied actief zijn,

    het deelnemen aan de uitvoering van culturele samenwerkingsprojecten of door de rol van ambassadeur van de Europese cultuur te vervullen.

    Deze organisaties moeten een echte Europese dimensie hebben. Daarom moeten zij, alleen of in de vorm van diverse gecoördineerde verenigingen, hun activiteiten op Europees niveau uitoefenen en hun structuur (ingeschreven leden) en hun activiteiten moeten een potentiële uitstraling op het niveau van de gehele Europese Unie hebben of ten minste zeven Europese landen bestrijken.

    Dit deel staat open voor de organisaties die steun ontvangen in het kader van het tweede deel van bijlage I bij Besluit nr. 792/2004/EG en ook voor iedere andere cultuurorganisatie op Europees niveau, mits zij de doelstellingen bereiken zoals omschreven in artikel 3 van dit besluit en voldoen aan de voorwaarden van dit besluit.

    De selectie van de organisaties waaraan dergelijke exploitatiesubsidies worden toegekend, geschiedt door middel van een oproep tot het indienen van voorstellen. Vervolgens wordt het werkprogramma van de organisaties vergeleken met de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3.

    Het totale bedrag van de exploitatiesubsidie die uit hoofde van dit deel van de bijlage wordt toegekend, mag niet meer bedragen dan 80 % van de subsidiabele uitgaven van de organisatie voor het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt toegekend.

    3   Derde deel: ondersteuning van analyses, van de verzameling en verspreiding van informatie, alsmede van de optimalisering van het effect van projecten op het gebied van de culturele samenwerking

    Bij wijze van indicatie kan worden vermeld dat circa 5 % van de totale begroting van het programma voor dit deel is bestemd.

    3.1.   Ondersteuning van de culturele contactpunten

    Om te zorgen voor een doelgerichte, doeltreffende en op de basis gerichte verspreiding van praktische informatie over het nieuwe culturele programma wordt voorzien in de ondersteuning van „culturele contactpunten”. Deze organen, die op nationaal niveau optreden, worden opgericht op vrijwillige basis conform artikel 39 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

    De culturele contactpunten hebben tot taak:

    te zorgen voor de promotie van het programma;

    de toegang tot het programma te vergemakkelijken en de deelname van een zo groot mogelijk aantal culturele beroepsbeoefenaren en actoren aan de activiteiten van het contactpunt te stimuleren dankzij een effectieve verspreiding van informatie en door onder elkaar passende initiatieven voor netwerking te ontwikkelen;

    te zorgen voor een efficiënt contact met de verschillende instellingen die in de lidstaten steun verlenen aan de culturele sector om er aldus toe bij te dragen dat de acties van het programma en de nationale steunmaatregelen elkaar aanvullen;

    desgewenst informatie te verstrekken over andere communautaire programma's die openstaan voor culture projecten.

    3.2.   Ondersteuning van analyses op het gebied van de culturele samenwerking

    Het programma ondersteunt de uitvoering van studies en analyses op het gebied van de Europese culturele samenwerking en de ontwikkeling van het Europees cultuurbeleid. Deze steun heeft tot doel meer en betere informatie en gegevens te verkrijgen om vergelijkende gegevens en analyses inzake de culturele samenwerking op Europees niveau beschikbaar te maken, met name wat betreft de mobiliteit van scheppende kunstenaars en culturele actoren, het verkeer van artistieke en culturele werken en producten en de interculturele dialoog.

    In het kader van dit deel kunnen studies en analysewerkzaamheden worden ondersteund die bijdragen tot de verrijking van de kennis over het verschijnsel van de trans-Europese culturele samenwerking en de totstandbrenging van een voor de ontwikkeling daarvan gunstige omgeving. Er zullen met name projecten worden aangemoedigd die op de verzameling en de analyse van statistische gegevens zijn gericht.

    3.3.   Ondersteuning van de verzameling en verspreiding van informatie en van de optimalisering van het effect van projecten op het gebied van de culturele samenwerking

    Het programma verleent steun voor de verzameling en de verspreiding van informatie en voor activiteiten ter optimalisering van het effect van projecten via de ontwikkeling van een instrument op internet, dat is gericht op de behoeften van de culturele beroepsactoren op het gebied van de trans-Europese culturele samenwerking.

    Dit instrument moet de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, de verspreiding van informatie over het programma en de trans-Europese culturele samenwerking in brede zin mogelijk maken.

    II.   BEHEER VAN HET PROGRAMMA

    Het budget van het programma kan ook de uitgaven dekken voor de uitvoering van activiteiten op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie, die direct nodig zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan, met name studies, vergaderingen, informatie- en publicatieacties, uitgaven in verband met de informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie, alsook alle andere uitgaven voor administratieve en technische bijstand waarop de Commissie voor het beheer van het programma mogelijk een beroep doet.

    III.   CONTROLES EN AUDITS

    Voor de overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, beschreven procedure geselecteerde projecten wordt een systeem van steekproefsgewijze audits opgezet.

    De subsidieontvanger houdt alle bewijsstukken van de gedane uitgaven gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie. De ontvanger van een subsidie zorgt ervoor dat eventuele bewijsstukken in het bezit van partners of leden ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

    De Commissie kan de besteding van de subsidie ofwel rechtstreeks door eigen personeel, ofwel door een gekwalificeerde externe organisatie van haar keuze laten controleren. Deze audits kunnen worden uitgevoerd tijdens de volledige looptijd van de overeenkomst, en tijdens een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop het saldo van de subsidie is betaald. De resultaten van de controles kunnen, in voorkomend geval, tot terugvorderingsbesluiten van de zijde van de Commissie leiden.

    Het personeel van de Commissie en de door de Commissie gemachtigde externe personen hebben passende toegang tot met name de kantoren van de ontvanger, alsook tot alle noodzakelijke gegevens, ook in elektronische vorm, om deze audits te kunnen uitvoeren.

    De Europese Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) hebben dezelfde rechten als de Commissie, met name het recht van toegang.

    Om de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude en andere onregelmatigheden te beschermen is de Commissie krachtens Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 gemachtigd ter plaatse controles en verificaties in het kader van het programma uit te voeren (1). In voorkomend geval voert OLAF onderzoek uit krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 (2).

    IV.   INFORMATIE, COMMUNICATIE- EN ACTIVITEITEN TER OPTIMALISERING VAN HET EFFECT VAN PROJECTEN

    1.   Commissie

    De Commissie kan seminars, colloquia of vergaderingen organiseren om uitvoering van het programma te vergemakkelijken en zij kan de nodige informatie-, publicatie-, verspreidings- en andere activiteiten ter optimalisering van het effect van projecten ondernemen, alsook activiteiten met betrekking tot het toezicht op en de evaluatie van het programma. Dergelijke activiteiten kunnen worden gefinancierd door middel van subsidies of via openbare-aanbestedingsprocedures; zij kunnen ook rechtstreeks door de Commissie worden georganiseerd en gefinancierd.

    2.   Contactpunten

    De Commissie en de lidstaten organiseren — op vrijwillige basis — en versterken de uitwisseling van nuttige informatie voor de uitvoering van het programma door middel van culturele contactpunten die optreden als uitvoeringsorgaan op nationaal niveau, met inachtneming van artikel 54, lid 2, onder c), en lid 3 van het Financieel Reglement.

    3.   Lidstaten

    Onverminderd artikel 87 van het EG-Verdrag kunnen lidstaten in voorkomend geval steunprogramma's opstellen voor de individuele mobiliteit van culturele actoren teneinde hun geringe deelneming aan het programma aan te pakken. Deze steun kan de vorm aannemen van reistoelagen voor culturele actoren om de voorbereidende fase van transnationale culturele projecten te vergemakkelijken.

    V.   VERDELING VAN DE TOTALE BEGROTING

    Verdeling van de jaarlijkse begroting van het programma

     

    Percentage van de begroting

    Deel 1 (ondersteuning van culturele acties)

    Circa 77 %

    -

    meerjarensamenwerkingsprojecten

    Circa 32 %

    -

    samenwerkingsacties

    Circa 29 %

    -

    bijzondere acties

    Circa 16 %

    Deel 2 (ondersteuning van organisaties)

    Circa 10 %

    Deel 3 (analyse en informatie)

    Circa 5 %

    Totaal operationele uitgaven

    Circa 92 %

    Beheer van het programma

    Circa 8 %

    Deze percentages zijn indicatief en kunnen door het in artikel 9 bedoelde comité worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 9, lid 2.


    (1)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

    (2)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.


    Top