Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R0978

    Verordening (EG) nr. 978/2000 van de Raad van 8 mei 2000 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van polyester stapelvezels uit Australië, Indonesië en Taiwan en tot definitieve inning van het voorlopige recht

    PB L 113 van 12.5.2000, p. 1–24 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 13/05/2005: This act has been changed. Current consolidated version: 13/05/2000

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/978/oj

    32000R0978

    Verordening (EG) nr. 978/2000 van de Raad van 8 mei 2000 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van polyester stapelvezels uit Australië, Indonesië en Taiwan en tot definitieve inning van het voorlopige recht

    Publicatieblad Nr. L 113 van 12/05/2000 blz. 0001 - 0024


    Verordening (EG) nr. 978/2000 van de Raad

    van 8 mei 2000

    tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van polyester stapelvezels uit Australië, Indonesië en Taiwan en tot definitieve inning van het voorlopige recht

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn(1), en met name op artikel 15,

    Gelet op het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het raadgevend comité heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    1. VOORLOPIGE MAATREGELEN EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

    (1) Bij Verordening (EG) nr. 123/2000 van de Commissie(2) (hierna "de voorlopige verordening" genoemd) werden voorlopige compenserende rechten ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van polyester stapelvezels, ingedeeld onder de GN-code 55032000, van oorsprong uit Australië en Taiwan en werd de procedure ten aanzien van hetzelfde product van oorsprong uit de Republiek Korea en Thailand beëindigd.

    Omdat niet op overtuigende wijze kon worden aangetoond dat polyester stapelvezels uit Indonesië werden gesubsidieerd, werden ten aanzien van dit product geen voorlopige compenserende rechten ingesteld. Niettemin werd besloten het onderzoek naar polyester stapelvezels uit Indonesië voort te zetten, met name met het oog op de behandeling van niet-medewerkende ondernemingen en de vaststelling van een voor het gehele land geldende subsidiemarge.

    (2) Naar aanleiding van een parallel antidumpingonderzoek werden bij Verordening (EG) nr. 124/2000 van de Commissie(3) voorlopige antidumpingrechten ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van polyester stapelvezels uit Australië, Indonesië en Thailand.

    2. VERVOLG VAN DE PROCEDURE

    (3) Na de instelling van het voorlopige compenserende recht hebben verscheidene partijen schriftelijk opmerkingen gemaakt. Overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2026/97 (hierna "de basisverordening" genoemd), werden alle belanghebbenden die om een mondeling onderhoud hadden gevraagd, gehoord.

    (4) De Commissie is verder gegaan met het verzamelen en verifiëren van alle gegevens die zij voor het vaststellen van de definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

    (5) De partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was het voorstel te doen definitieve compenserende rechten in te stellen op de invoer van polyester stapelvezels uit Australië, Taiwan en Indonesië.

    De Commissie heeft tevens een termijn vastgesteld waarbinnen hierover opmerkingen konden worden gemaakt.

    (6) De mondelinge en schriftelijke opmerkingen die de partijen hebben gemaakt, werden in overweging genomen en bij de vaststelling van de definitieve bevindingen werd hiermee rekening gehouden.

    B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    (7) De procedure heeft betrekking op synthetische stapelvezels van polyester, niet gekaard, niet gekamd, noch anderszins bewerkt met het oog op het spinnen. Dit product is momenteel ingedeeld onder GN-code 55032000. Het wordt gewoonlijk polyester stapelvezels genoemd.

    (8) Daar na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen geen opmerkingen werden ontvangen over de omschrijving van het betrokken product en het soortgelijke product worden de conclusies die zijn opgenomen in de overwegingen 10, 11 en 12 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    C. SUBSIDIES

    (9) De bevindingen die in de voorlopige verordening zijn opgenomen betreffende de door de producenten/exporteurs ontvangen subsidies die tot compenserende maatregelen aanleiding geven, worden hierbij definitief bevestigd, tenzij in deze verordening anders is vermeld.

    I. AUSTRALIË

    1. INLEIDING

    (10) Na de publicatie van de voorlopige verordening heeft de Australische overheid op 17 januari 2000 schriftelijk opmerkingen gemaakt over het document dat de gegevens bevatte die ten grondslag liggen aan de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn genomen. Van de enige medewerkende exporteur werden op 14 januari 2000 opmerkingen ontvangen. Vertegenwoordigers van de Australische overheid werden op hun verzoek op 4 februari 2000 door de diensten van de Commissie gehoord.

    2. OPMERKINGEN OVER SUBSIDIËRING

    2.1. Algemene opmerkingen

    (11) De Australische overheid stelde dat het document dat de voornaamste gegevens zou bevatten die ten grondslag liggen aan de voorlopige maatregelen (artikel 30 van de basisverordening), deze gegevens in feite niet bevatte. Het document zou geen voldoende gegevens hebben bevat over de berekening van de voorlopige rechten of de methode die daarbij was toegepast. Met name was niet vermeld welke methode was gebruikt voor de berekening van eenmalige subsidies voor kapitaaluitgaven/vaste activa.

    (12) In antwoord op deze claim werd geoordeeld dat het document dat de Australische overheid was toegezonden, ondanks het feit dat deze hierom niet had verzocht, een gedetailleerd overzicht bevatte inzake subsidiëring, schade, oorzaak van de schade en het belang van de Gemeenschap. Dit document bevatte wel degelijk de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de voorlopige maatregelen zijn genomen. Er was uitleg verstrekt over de methode die voor de berekening van de subsidiebedragen was gebruikt voor alle subsidieregelingen die tot compenserende maatregelen aanleiding gaven, terwijl de uitleg voor eenmalige subsidies in de overwegingen 30, 31 en 32 van de voorlopige verordening was herhaald.

    (13) Op grond van artikel 30 van de basisverordening is het niet verplicht een overheid alle berekeningen van subsidiebedragen per onderneming te verstrekken, met name niet indien artikel 29 van de basisverordening in aanmerking wordt genomen, volgens welk artikel bepaalde gegevens als vertrouwelijk zullen worden behandeld. Deze gegevens zijn wel verstrekt aan de medewerkende exporteur. Voorts konden de partijen, overeenkomstig artikel 2 van de voorlopige verordening, schriftelijk opmerkingen maken over de inhoud van die verordening, dus ook over de hoogte van de compenserende rechten.

    2.2. Afzonderlijke subsidieregelingen

    2.2.1. Export Market Development Grants (EMDG)

    (14) De Australische overheid voerde aan dat subsidies op grond van de EMDG-regeling, die in de overwegingen 14 tot en met 17 van de voorlopige verordening zijn beschreven, niet afhankelijk zijn van verwachte exportinkomsten, daar slechts wordt nagegaan of de planning van de aanvrager op financieel gebied en op het gebied van de bedrijfsvoering toereikend is en of hij dus kans van slagen heeft.

    (15) Vastgesteld werd echter dat de aanvrager moet aantonen dat redelijkerwijs te verwachten is dat hij inkomsten uit export zal hebben. Daar dit door de Australische overheid niet werd betwist, was de conclusie dat, tenzij verwacht wordt dat er inkomsten uit export zullen zijn, geen subsidie uit de EMDG-regeling kan worden verkregen. De subsidie werd derhalve geacht afhankelijk te zijn van exportprestaties, daar uit de bij het onderzoek vastgestelde feiten blijkt dat de toekenning van de subsidie in feite gebonden is aan te verwachten exportopbrengsten in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening, ongeacht de "bedoelingen" van de voorwaarde.

    (16) Voorts wordt erop gewezen dat de Australische overheid en de producent/exporteur geweigerd hebben kopieën te verstrekken van de documenten op grond waarvan de subsidie werd verleend, daar dit "vertrouwelijke gegevens" zouden zijn. Daarom kon niet worden nagegaan of de onderneming de subsidieverlenende instantie werkelijk cijfers over verwachte exportopbrengsten heeft verstrekt. Tijdens het controlebezoek werden zowel de onderneming als de Australische overheid ervan in kennis gesteld dat deze weigering ertoe kon leiden dat de definitieve bevindingen op grond van de beschikbare gegevens zouden worden vastgesteld, overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening. Daar niet werd betwist dat het voor de toekenning van de subsidie noodzakelijk was geweest gegevens over verwachte exportopbrengsten te verstrekken, werd geoordeeld dat de subsidie op grond van de verwachte exportopbrengsten is toegekend.

    (17) De Australische overheid stelde dat de EMDG-regeling niet afhankelijk is van exportprestaties, daar de subsidie een terugbetaling inhoudt van een percentage van de reclamekosten die niet aan de verkoop van het product zijn gebonden. Bovendien zou de regeling niet specifiek zijn daar zij niet tot exporteurs is beperkt en de subsidie automatisch wordt toegekend aan iedereen die aan de objectieve criteria voldoet.

    (18) Daar de subsidie in feite gebonden is aan verwachte exportopbrengsten wordt zij als afhankelijk beschouwd van exportprestaties in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening, ongeacht de wijze waarop het subsidiebedrag wordt berekend. Een dergelijke exportsubsidie is zonder meer specifiek overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

    (19) De Australische overheid voerde bovendien aan dat de EMDG-regeling ingevoerde goederen niet discrimineert ten opzichte van binnenlandse goederen, daar het wettelijk mogelijk is promotiecampagnes te voeren voor in Australië of overzeese gebieden gemaakte goederen.

    (20) In antwoord op dit argument wordt verwezen naar afdeling 24, deel 4, van de EMDG Act van 1997, waarin is bepaald dat "in Australië gemaakte goederen in aanmerking komen indien zij voldoen aan het criterium dat de inbreng in deze goederen voor ten minste 50 % van Australische oorsprong is" en dat "buiten Australië gemaakte goederen in aanmerking komen indien de inbreng in deze goederen voor ten minste 75 % van Australische oorsprong is". Volgens de onderafdelingen 3 en 4 van deze afdeling kan van deze regels inzake de Australische inbreng worden afgeweken, indien de Australische Handelscommissie (Austrade) van oordeel is dat "de Australische input [...] voldoende is om te waarborgen dat Australië een duidelijk nettovoordeel heeft bij de uitvoer van deze goederen". Hieruit blijkt duidelijk dat, ongeacht het feit of goederen in of buiten Australië zijn gemaakt, zij aan de regel inzake de Australische inbreng moeten voldoen, hetgeen betekent dat de subsidie afhankelijk is van het gebruik van binnenlandse goederen in plaats van ingevoerde goederen, als bepaald in artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening. Daar Austrade voorts moet oordelen of de Australische input voldoende is om te waarborgen dat de export van de goederen nettovoordelen voor Australië oplevert, is de regeling in feite gebonden aan verwachte exportopbrengsten in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

    (21) De Australische overheid en de producent/exporteur stelden dat de onderneming geen betalingen meer heeft ontvangen, daar zij niet meer voor subsidiëring in aanmerking komt. Daar de in het onderzoektijdvak ontvangen subsidie voorts, volgens de producent/exporteur, betrekking had op uitgaven die vóór het onderzoektijdvak waren gemaakt, zouden daartegen geen compenserende maatregelen kunnen worden genomen.

    (22) Zelfs indien de onderneming na bedoelde subsidie, geen andere subsidies meer heeft ontvangen, omdat zij, wegens te hoge winsten, niet meer aan de criteria voldeed, dan is het toch zo dat zij niet voor altijd van de regeling is uitgesloten. Of de winst van de onderneming onder de drempel van de EMDG-regeling zal liggen, wordt uitsluitend door de ontwikkelingen van de handel bepaald. Op grond hiervan kan niet worden afgeweken van het algemene beginsel dat het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het voordeel dat de ontvanger in het onderzoektijdvak heeft verkregen, overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening.

    (23) In het algemeen wordt een subsidie toegerekend aan de periode waarin zij werd ontvangen. Daar de subsidie in dit geval in het onderzoektijdvak aan de onderneming werd uitbetaald, werd zij aan de periode toegerekend.

    (24) De bezwaren van de Australische overheid en de producent/exporteur in verband met de EMDG-regeling worden daarom afgewezen en de voorlopige bevindingen bevestigd.

    (25) De medewerkende producent/exporteur heeft in het onderzoektijdvak op grond van deze regeling een voordeel verkregen van 0,03 %.

    2.2.2. Import Credit Scheme (ICS)

    (26) De Australische overheid en de producent/exporteur stelden dat polyester stapelvezels niet in aanmerking komen voor de in de overwegingen 33, 34 en 35 van de voorlopige verordening omschreven regeling. De onderneming heeft op grond van deze regeling dus geen betalingen of voordelen in verband met polyester stapelvezels ontvangen. Zij heeft die wel voor andere producten ontvangen en heeft die voor andere producten besteed. Er waren geen bewijzen van kruissubsidiëring tussen de verschillende producten. De Commissie is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de middelen die uit de verkoop van invoerkredieten waren verkregen alle exportproducten ten goede zijn gekomen, daar het gebruik van contante middelen niet tot een bepaald product was beperkt. Hoewel het grootste deel van de polyester stapelvezels wordt uitgevoerd, was het ook onjuist daaruit de conclusie te trekken dat de uitvoer van polyester stapelvezels voordeel heeft gehad bij de verkoop van invoerkredieten. Dit wordt door geen bewijsmateriaal gestaafd, met name gezien de aanzienlijke binnenlandse verkoop van de onderneming.

    (27) De kwestie van kruissubsidiëring is in dit geval niet aan de orde. De voordelen van de ICS zijn niet tot een bepaald product beperkt. De onderneming ontvangt kredieten die zij zonder voorwaarden in contant geld kan omzetten. Het contante geld behoeft niet te worden gebruikt voor uitsluitend de uitvoer, de verkoop of de productie van het product op grond waarvan het kredietbedrag werd berekend. Daar de voordelen van de subsidie niet aan een bepaald product zijn gebonden waarop het onderzoek geen betrekking heeft, worden zij geacht ten bate van de gehele uitvoer te worden aangewend, met inbegrip van de uitvoer van polyester stapelvezels. Voorts wordt de verklaring dat de invoerkredieten voor andere producten werden besteed, niet door bewijsmateriaal gestaafd. Vastgesteld werd dat alle invoerkredieten die in het onderzoektijdvak werden verkregen door de ondernemingen in contanten werden omgezet. De Commissie is niet tot de conclusie gekomen dat de uitvoer van polyester stapelvezels voordeel had bij de subsidie, omdat het grootste deel van de polyester stapelvezels werd uitgevoerd. Of het grootste deel van de polyester stapelvezels al dan niet werd uitgevoerd is in dit verband irrelevant, daar het erom ging of de gehele uitvoer, met inbegrip van de uitvoer van polyester stapelvezels, van de betalingen op grond van de ICS profiteerde.

    (28) De Australische overheid voerde ook aan dat de ICS op 30 juni 2000 zal worden beëindigd. Op grond van artikel 19, lid 4, van de WTO-Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen is het daarom niet gerechtvaardigd bij de berekening van het compenserende recht met de ICS rekening te houden.

    (29) Volgens artikel 5 van de basisverordening wordt het percentage van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend op grond van het voordeel dat de ontvanger hierdoor in het onderzoektijdvak heeft verkregen. Daar de voordelen op grond van de ICS in het onderzoektijdvak werden verkregen, werd daarmee rekening gehouden bij de berekening van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies. Overeenkomstig artikel 11 van de basisverordening wordt normalerwijze geen rekening gehouden met wijzigingen in de subsidieregelingen die zich na het onderzoektijdvak hebben voorgedaan. Artikel 19 van de basisverordening voorziet echter in de mogelijkheid een tussentijds onderzoek om de herziening van het recht aan te vragen, in het kader waarvan de Commissie onder meer kan onderzoeken of de omstandigheden waarin subsidiëring plaatsvond aanzienlijk zijn gewijzigd. Het argument van de Australische overheid wordt daarom afgewezen.

    Berekening van het subsidiepercentage

    (30) De Australische overheid voerde aan dat het subsidiepercentage niet correct was berekend, daar het niet juist is dat alleen exportsubsidies zijn "gekruist". De berekeningsgrondslag moet daarom de gehele verkoop zijn en niet de gehele uitvoer.

    (31) In antwoord op dit argument wordt verwezen naar de hieronder onder het punt "Incentives for International Competitiveness Programme (IICP)" en "Investment Attraction Programme (IAP)" uiteengezette redenen van de afwijzing van een soortgelijke claim betreffende de berekeningsgrondslag voor eenmalige schenkingen voor kapitaaluitgaven/vaste activa. Daar, zoals hierboven vermeld, de subsidie een exportsubsidie is, wordt deze geacht de export ten goede te komen. De subsidie moet daarom worden berekend door het bedrag ervan aan de export toe te rekenen.

    (32) De medewerkende producent/exporteur heeft in het onderzoektijdvak op grond van deze regeling een voordeel verkregen van 3,48 %.

    2.2.3. "Investment Attraction Programme (IAP)" en "Incentives for International Competitiveness Programme (IICP)"

    (33) Volgens de Australische overheid was er tijdens het onderzoek geen gebrek aan medewerking. Hoewel de subsidiecontracten voor de in de overwegingen 24 tot en met 27 respectievelijk 38 tot en met 41 van de voorlopige verordening beschreven IICP- en IAP-regeling niet werden voorgelegd, werden de diensten van de Commissie wel in kennis gesteld van de daarin vervatte gegevens en werd uitleg verstrekt over doel, voorwaarden en werking van de regelingen. Overeenkomstig artikel 28, lid 3, van de basisverordening worden gegevens niet buiten beschouwing gelaten, mits, onder meer, de partij naar beste vermogen heeft gehandeld, hetgeen hier het geval was. Ten slotte werden geen redenen opgegeven voor het niet gebruiken van het bewijsmateriaal en de informatie en werden deze niet in de gepubliceerde bevindingen vermeld, hetgeen volgens artikel 28 van de basisverordening is vereist.

    (34) Tijdens het controlebezoek werden de Australische overheid en de medewerkende exporteur verscheidene malen gewezen op artikel 28, lid l, van de basisverordening, op grond waarvan de weigering inzage te verlenen in het subsidiecontract en de daarbij behorende documenten ertoe kon leiden dat de bevindingen inzake het gebruik van de IICP en de IAP-regeling op de beschikbare gegevens zouden worden gebaseerd. De Australische overheid en de medewerkende producent/exporteur hebben de diensten van de Commissie nooit nauwkeurige gegevens verstrekt over de voorwaarden waarop deze subsidies zijn toegekend, zelfs niet mondeling. De diensten van de Commissie hebben de informatie die de Australische overheid en de medewerkende producent/exporteur hebben verstrekt over doel, parameters en werking van de twee regelingen echter wel gebruikt voor zover deze controleerbaar waren, overeenkomstig artikel 28, lid 3, van de basisverordening. De redenen waarom de oncontroleerbare verklaring van de Australische overheid dat noch de subsidies op grond van de IICP-regeling noch de subsidies op grond van de IAP-regeling van exportprestaties afhankelijk waren, zijn duidelijk vermeld in het document dat de voorlopig vastgestelde voornaamste feiten en overwegingen bevat en in de overwegingen 28, 29, 40 en 42 van de voorlopige verordening.

    (35) De Australische overheid voerde voorts aan dat de door de overheid van de deelstaat Victoria verstrekte gegevens over een subsidiebetaling op grond van de IAP-regeling buiten beschouwing zijn gelaten, en dat de conclusie van de Europese Commissie dat deze betaling afhankelijk was van export en dat export een van de doelstellingen is van de Wet Economische Ontwikkeling van 1981 niet juist is en niet door feiten wordt gesteund.

    (36) De bevindingen inzake het gebruik van de IAP-regeling moesten, zoals boven vermeld, aan de hand van de beschikbare gegevens worden vastgesteld. Deze gegevens zijn met name afdeling 3, lid 1, onder c), van de Wet Economische Ontwikkeling van 1981, waarin is bepaald dat het ministerie voor Economische Ontwikkeling onder meer "de ontwikkeling van de exportcapaciteit van de industrie in de staat" zal vergemakkelijken, aanmoedigen, bevorderen en ondersteunen en het door de klager genoemde verslag van de financiële controleur van de staat Victoria, dat een verwijzing bevat naar de verwachte groei van de export van de medewerkende producent/exporteur.

    (37) Afdeling 13, lid 3, van de Wet Economische Ontwikkeling van 1981 waarin de doelstellingen van de IAP-regeling zijn vermeld, maakt weliswaar niet specifiek melding van de ontwikkeling van de exportcapaciteit, maar bevat meer algemene voorwaarden zoals "de evenwichtige economische ontwikkeling van de staat". De IAP-regeling is evenwel ook omschreven in de publicatie "Doing Business in Victoria" van het ministerie van Industrie en Werkgelegenheid van de deelstaat Victoria van 1 september 1993, waarin onder meer is vermeld dat "projecten die voor steun in aanmerking komen, duidelijke economische voordelen moeten hebben voor Victoria, met name op het gebied van de export" en dat "in belangrijke handelssectoren moet worden geïnvesteerd, waarbij voorrang zal worden gegeven aan concurrerende import- en exportbedrijven".

    (38) De argumenten van de Australische overheid betreffende de IAP- en de IICP-regeling dienen daarom van de hand te worden gewezen. Bevestigd wordt dat deze subsidies van exportprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

    Berekening van het subsidiepercentage

    (39) De Australische overheid voerde aan dat subsidies op grond van de IICP- en IAP-regeling aan de totale verkoop en niet uitsluitend aan de exportverkoop moesten worden toegerekend, daar deze subsidies verband hielden met de verwerving van vaste activa en daarom de gehele onderneming ten goede kwamen.

    (40) Het is echter de vaste praktijk van de instellingen van de Gemeenschap subsidies die van exportprestaties afhankelijk zijn aan de export toe te rekenen, ook al zijn zij voor de verwerving van vaste activa toegekend. Het is redelijk ervan uit te gaan dat subsidieregelingen die ten doel hebben de export te bevorderen, ook verband houden met die export en dat deze export dus de berekeningsgrondslag is. Deze werkwijze is in overeenstemming met de gids van de Commissie voor de berekening van het subsidiepercentage in antisubsidieprocedures.

    (41) De medewerkende producent/exporteur heeft uit hoofde van de IICP- en IAP-regeling in het onderzoektijdvak subsidies van respectievelijk 1,92 % en 0,64 %, ontvangen.

    3. PERCENTAGE VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

    (42) Overeenkomstig de basisverordening werden de volgende subsidiepercentages vastgesteld voor de exporteur bij wie een onderzoek werd ingesteld:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (43) Daar de onderzochte producent/exporteur goed was voor nagenoeg de gehele invoer van het betrokken product uit Australië in de Gemeenschap, is de gewogen gemiddelde subsidiemarge voor het gehele land boven de toepasselijke minimale waarde van 1 %.

    II. INDONESIË

    1. INLEIDING

    (44) Na de toezending van gedetailleerde gegevens over de voorlopige vastgestelde feiten en overwegingen en de publicatie van de voorlopige verordening, werden binnen de gestelde termijnen geen opmerkingen ontvangen.

    (45) Overeenkomstig de vaste praktijk en het beleid betreffende de landen die in bijlage VII bij de WTO-Overeenkomst inzake subsidies zijn genoemd, wordt ervan uitgegaan dat geen voordelen zijn verkregen door subsidies van minder dan 0,3 %. Deze regel is slechts van toepassing op medewerkende producenten/exporteurs die een individuele behandeling hebben verkregen.

    2. STEEKPROEVEN

    (46) Om de diensten van de Commissie in staat te stellen op grond van artikel 27 van de basisverordening een steekproef samen te stellen, werd de producenten/exporteurs verzocht zich binnen 15 dagen na de inleiding van de procedure aan te melden en basisinformatie te verstrekken over hun verkoop in het binnen- en buitenland en hun activiteiten voor de productie van het betrokken product alsmede over de ondernemingen in de sector polyester stapelvezels waarmee zij banden hadden en de activiteiten van die ondernemingen. De Indonesische overheid en de Indonesische organisatie van producenten/exporteurs werden van de inleiding van de procedure in kennis gesteld.

    a) Voorselectie van medewerkende ondernemingen

    (47) Zeven ondernemingen in Indonesië hebben zich aangemeld en de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn verstrekt. Deze ondernemingen werden op dat moment als medewerkende ondernemingen beschouwd en met deze werd bij de samenstelling van de steekproef rekening gehouden.

    De ondernemingen die zich binnen de gestelde termijn hadden aangemeld waren goed voor nagenoeg de gehele uitvoer van het betrokken product uit Indonesië naar de Gemeenschap.

    (48) De medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, werden ervan in kennis gesteld dat een eventueel compenserend recht dat op hun producten van toepassing zou zijn, overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de basisverordening zou worden berekend.

    (49) Ondernemingen die zich niet binnen de gestelde termijn hadden aangemeld, werden als niet-medewerkende ondernemingen beschouwd.

    b) Samenstelling van de steekproef

    (50) In eerste instantie werden, in overleg met de Indonesische organisatie van producenten/exporteurs, drie Indonesische ondernemingen gekozen om deel uit te maken van de steekproef. Vervolgens stelde deze Indonesische organisatie voor twee in eerste instantie gekozen ondernemingen door twee andere te vervangen die evenwel niet representatiever waren als de eerder voorgestelde ondernemingen. Dit werd aan alle partijen meegedeeld.

    (51) Aan de drie in eerste instantie gekozen ondernemingen werden vragenlijsten toegezonden. Een van deze ondernemingen gaf een onvolledig antwoord op de vragenlijst, dat bovendien in strijd was met de eerder verstrekte basisinformatie. Een tweede onderneming gaf evenmin een volledig en zinvol antwoord en bleek de diensten van de Commissie geen juiste informatie te hebben verstrekt over haar banden met een andere Indonesische onderneming, ondanks het feit dat de Commissie verscheidene malen nauwkeurig had aangegeven welke gegevens verstrekt moesten worden en de termijn voor het beantwoorden van de vragenlijst had verlengd. Deze ondernemingen werd derhalve meegedeeld dat zij niet meer als medewerkende ondernemingen konden worden beschouwd en dat de resultaten van het onderzoek voor hen minder gunstig zouden kunnen uitvallen dan wanneer zij wel medewerking hadden verleend.

    (52) Gezien de geringe mate van medewerking van de oorspronkelijk geselecteerde ondernemingen besloten de diensten van de Commissie opnieuw een steekproef samen te stellen overeenkomstig artikel 27, lid 4, van de basisverordening. Te dien einde werden twee andere medewerkende Indonesische ondernemingen die, in verband met hun aanvraag om een individuele behandeling, volledige en zinvolle antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt, aan de steekproef toegevoegd. De Indonesische organisatie van producenten/exporteurs, de betrokken ondernemingen en de Indonesische overheid werden hiervan in kennis gesteld en hebben geen bezwaar gemaakt.

    (53) Voor de drie ondernemingen die uiteindelijk in de steekproef zijn opgenomen en die volledige medewerking hebben verleend aan het onderzoek werd een individuele subsidiemarge en een individueel recht vastgesteld.

    3. GEBRUIKTE SUBSIDIEREGELINGEN

    BKPM-regelingen

    (54) De dienst Coördinatie Investeringen (Badan Koordinasi Penanaman Modal - BKPM) is een overheidsinstantie die rechtstreeks onder de president van Indonesië ressorteert. De BKPM verleent de president bijstand bij het bepalen van het overheidsbeleid op het gebied van investeringen en is verantwoordelijk voor de planning en de bevordering van investeringen, de behandeling van investeringsaanvragen en -vergunningen en het toezicht op de uitvoering van investeringen. De BKPM speelt een hoofdrol bij het coördineren van investeringen met andere overheidsinstanties. De BKPM houdt zich tevens bezig met de regionale ontwikkeling en het opstellen en het beheer van de negatieve investeringslijst (Daftar Negative Investasi - DNI), op welke lijst de sectoren zijn vermeld die niet voor investeringen in aanmerking komen en de gereguleerde sectoren.

    (55) De BKPM verleent goedkeuring voor zowel buitenlandse (Penanaman Modal Asing - PMA) als binnenlandse (PMDN) investeringen. Ondernemingen die door de BKPM als PMA- of PMDN-ondernemingen zijn erkend, zijn gedurende twee volledige productiejaren vrijgesteld van rechten en heffingen op de invoer van kapitaalgoederen (machines, uitrusting, onderdelen en hulpuitrusting) en grondstoffen.

    (56) Op buitenlandse investeringen (PMA) is voornamelijk Wet nr. 1 van 1967 inzake buitenlandse kapitaalinvesteringen van toepassing, die bij Wet nr. 11 van 1970 werd gewijzigd.

    (57) Op binnenlandse investeringen (PMDN) is Wet nr. 6 van 1968 inzake binnenlandse kapitaalinvesteringen van toepassing, die bij Wet nr. 12 van 1971 werd gewijzigd.

    (58) Daarnaast zijn PMA-ondernemingen en andere ondernemingen onderworpen aan het sectorbeleid dat door de desbetreffende overheidsinstanties wordt toegepast overeenkomstig Wet nr. 5/1984 inzake industrie, Wet nr. 5/1967 inzake bosbouw en Wet nr. 12/1992 inzake landbouw.

    (59) De decreten van de minister van Financiën (nr. 297/KMK. 01/1997, nr. 545/KMK.01/1997, nr. 546/KMK.01/1997 en nr. 252/KMK.04/1998) vormen de rechtsgrond voor de vrijstelling van invoerrechten en andere vrijstellingen.

    a) Voorwaarden

    (60) Door de BKPM goedgekeurde investeringsprojecten, zowel binnenlandse als buitenlandse, met inbegrip van projecten van bestaande binnenlandse en buitenlandse ondernemingen voor de uitbreiding van hun productiecapaciteit met meer dan 30 % of de diversificatie van hun productie, komen voor deze faciliteiten in aanmerking.

    (61) De voorwaarden worden door de BKPM vastgesteld en worden vaak bijgewerkt. Deze voorwaarden houden enige beperkingen in voor buitenlandse investeringen, en met name de verplichting in bepaalde sectoren een joint venture met een Indonesische onderneming aan te gaan.

    (62) Investeringen in sectoren die op de negatieve investeringslijst zijn vermeld, zoals bepaalde sectoren van de chemische industrie (bijvoorbeeld de productie van cyclamaten en sacharine) komen niet voor subsidiëring in aanmerking. Investeringen in twaalf andere sectoren komen slechts voor subsidiëring in aanmerking indien aan bepaalde aanvullende criteria wordt voldaan. Deze sectoren zijn opgesomd in het door de BKPM gepubliceerde "Technische Handboek - Implementatie van Kapitaalinvesteringen 1998" en omvatten onder meer de productie van jodiumhoudend keukenzout, ethylalcohol en meststoffen.

    (63) Wat het beheer van de regeling betreft, werd verklaard dat de ondernemingen het sector/industriebeleid van de desbetreffende ministeries moeten volgen.

    b) Toepassing in de praktijk

    (64) De bij de BKPM ingediende aanvragen worden beoordeeld op grond van aspecten zoals inpassing in het sectorbeleid, technologie, markt en financiering. Indien de aanvraag wordt goedgekeurd, verleent de BKPM ook bijstand bij het verkrijgen van de nodige vergunningen, zoals bouw-, grondaankoop- en arbeidsvergunningen.

    (65) De vrijstelling van invoerrechten wordt in een later stadium verkregen. In verband hiermee moet een zogenaamde "master list", waarop de in te voeren kapitaalgoederen en grondstoffen zijn vermeld, worden ingediend via PT. SUCOFINDO, een technisch inspectiebureau, dat de lijst beoordeelt en deze, na goedkeuring, aan de BKPM doet toekomen. De BKPM geeft vervolgens een goedkeuring en een invoervergunning af.

    c) Conclusie over de mogelijkheid van compenserende maatregelen

    (66) De BKPM-regelingen zijn subsidieregelingen, daar de ontvanger door de financiële bijdrage van de Indonesische overheid in de vorm van gederfde rechten rechtstreeks een voordeel verkrijgt.

    (67) De regelingen zijn geen regelingen voor de teruggave of kwijtschelding van rechten overeenkomstig de bijlagen I, II en III bij de basisverordening, daar bij het productieproces geen kapitaalgoederen worden verbruikt en er geen verplichting is het grondstoffen bevattende eindproduct uit te voeren.

    (68) De BKPM-regelingen zijn rechtens niet afhankelijk van exportprestaties of het gebruik van binnenlandse in plaats van buitenlandse goederen.

    (69) Hoewel deze regelingen op het eerste gezicht voor talrijke investeringen beschikbaar lijken, is het gebruik ervan uitdrukkelijk beperkt tot bepaalde ondernemingen die niet in bepaalde sectoren actief zijn. Daarnaast zijn het aantal en de soort beperkingen die op bepaalde sectoren van toepassing zijn, en vooral die waarbij toekenning afhankelijk is van de soort onderneming of de geografische ligging van de onderneming, of waardoor bepaalde sectoren worden uitgesloten, niet in overeenstemming met artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening, waarin is bepaald dat de subsidieverlenende instantie objectieve criteria moet hanteren die neutraal zijn, die bepaalde ondernemingen niet ten opzichte van andere begunstigen en die economisch van aard en horizontaal van toepassing zijn. Deze regelingen worden dus specifiek geacht in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening, daar zij slechts voor bepaalde ondernemingen beschikbaar zijn.

    (70) Zelfs indien de regeling op grond van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening niet rechtens specifiek is, is zij op grond van artikel 3, lid 2, onder c), van de basisverordening in feite specifiek, daar niet is gebleken dat subsidies op grond van die regeling automatisch worden verleend. De aanvragen worden per geval onderzocht door een aantal overheidsinstanties die het sector-/industriebeleid van de desbetreffende ministeries toepassen. Er werden geen gegevens verstrekt over het werkelijke gebruik van de subsidieregeling en de wijze waarop de subsidieverlenende instanties van hun discretionaire bevoegdheid gebruik maakten. De BKPM-regelingen worden daarom ook op grond van artikel 3, lid 2, onder c), van de basisverordening als specifiek beschouwd en geven dus aanleiding tot compenserende maatregelen.

    d) Berekening van het subsidiepercentage

    (71) Het verkregen voordeel werd berekend door het bedrag aan rechten te nemen dat tijdens het onderzoektijdvak niet was betaald op grondstoffen en reserveonderdelen alsmede het bedrag aan rechten dat tijdens de periode van 1 januari 1988 tot het einde van het onderzoektijdvak niet was betaald voor kapitaalgoederen, waarop de in die bedrijfstak gebruikelijke afschrijvingsperiode van 17 jaar werd toegepast. Daar de regelingen niet afhankelijk zijn van exportprestaties, is het totale voordeel aan de totale omzet toegerekend. Aan het aldus berekende bedrag werd de gemiddelde commerciële rente voor bankleningen in het onderzoektijdvak van 24,61 % toegevoegd.

    (72) Twee producenten/exporteurs hebben van deze regelingen gebruikgemaakt, maar werden overeenkomstig de hierboven uiteengezette regel niet geacht op grond daarvan een voordeel te hebben verkregen.

    BAPEKSTA-regelingen

    (73) Het centrum voor het beheer van invoerrechten, vrijstellingen en teruggave (BAPEKSTA) kan op aanvraag vrijstelling of teruggave van invoerrechten verlenen alsmede vrijstelling van belasting op de toegevoegde waarde (BTW) en van de omzetbelasting op luxegoederen (PPnBM) bij de invoer van goederen die na verwerking weer zullen worden uitgevoerd.

    (74) De vrijstellingen hebben betrekking op nog te betalen rechten bij invoer, terwijl de teruggave betrekking heeft op reeds betaalde rechten op materialen die bij de vervaardiging van uitgevoerde producten zijn gebruikt.

    (75) De rechtsgrond is het Decreet van de minister van Financiën nr. 615/KMK.01/1997 van 1 december 1997.

    a) Voorwaarden

    (76) Producenten/exporteurs in Indonesië kunnen op aanvraag voor de BAPEKSTA-regelingen in aanmerking komen.

    (77) Om vrijstelling te verkrijgen moet een onderneming alle ingevoerde materialen binnen twaalf maanden na invoer in de vorm van eindproducten weer uitvoeren, tenzij het productieproces meer dan twaalf maanden duurt. In laatstgenoemd geval kan van de genoemde termijn worden afgeweken. Een onderneming moet zekerheid stellen in de vorm van een bankgarantie ter hoogte van het bedrag van de rechten, de BTW en de PPnBM dat normalerwijze verschuldigd zou zijn.

    (78) Om teruggave te verkrijgen moet een onderneming de eindproducten al hebben uitgevoerd. De invoer moet meer dan twaalf maanden voor de verzending van de uitgevoerde goederen hebben plaatsgevonden.

    (79) Voor uitvoer naar douane-entrepots in Indonesië kan ook vrijstelling of teruggave van rechten of heffingen worden verkregen.

    b) Toepassing in de praktijk

    (80) Om vrijstelling te verkrijgen moet een onderneming een formulier indienen waarop de verwachte uitvoer is vermeld, de verwachte behoefte aan ingevoerde goederen en een raming van de normalerwijze verschuldigde rechten en heffingen. Na verkrijging van de vrijstelling moet de onderneming elk half jaar een opgave van de uitgevoerde goederen bij BAPEKSTA indienen.

    (81) BAPEKSTA heeft het recht controles uit te voeren aan de hand van de verslagen.

    (82) Om teruggave te verkrijgen moet een onderneming een formulier indienen waarop, aan de hand van de in- en uitvoerdocumenten, het verband wordt aangetoond tussen de ingevoerde goederen, waarvoor rechten en heffingen zijn betaald, en de uitgevoerde goederen.

    (83) BAPEKSTA heeft het recht deze documenten aan de hand van de boekhouding van de betrokken onderneming te controleren.

    c) Conclusie over compenserende maatregelen

    (84) De Indonesische overheid stelde dat de BAPEKSTA-regelingen normale regelingen waren voor de teruggave of kwijtschelding van rechten overeenkomstig de internationale overeenkomsten. Er werden sancties getroffen tegen ondernemingen die misbruik maakten van de regeling door te hoge bedragen aan vrijstelling of terugbetaling te claimen. Er werd gebruik gemaakt van computersystemen om de in- en uitvoer met elkaar te vergelijken en om te controleren of de inputs bij de productie van de uitgevoerde producten waren gebruikt en in welke hoeveelheden.

    (85) De Indonesische overheid kon echter niet aantonen dat zij over een doeltreffend controlesysteem beschikte.

    (86) In bijlage II, deel II), punt 5 en in bijlage III, deel II), punt 3, van de basisverordening is bepaald dat wanneer blijkt dat de overheid van het land van uitvoer niet over een dergelijk systeem beschikt, het land van uitvoer normalerwijze een verder onderzoek moet instellen naar de werkelijk gebruikte inputs respectievelijk de werkelijke transacties om vast te stellen of een te hoog bedrag werd terugbetaald of kwijtgescholden. De Indonesische overheid heeft een dergelijk onderzoek niet verricht. De Commissie heeft daarom niet onderzocht of een te hoog bedrag aan invoerrechten op de bij de productie van het uitgevoerde product gebruikte inputs werd terugbetaald of kwijtgescholden.

    (87) De BAPEKSTA-regelingen zijn een subsidie, daar de financiële bijdrage van de Indonesische overheid in de vorm van een vrijstelling of terugbetaling van rechten een rechtstreeks voordeel voor de ontvanger is. Het is een subsidie die rechtens van exportprestaties afhankelijk is (het is een exportsubsidie overeenkomstig bijlage I, onder i), bij de basisverordening) en daarom als een specifieke subsidie in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening is te beschouwen.

    d) Berekening van het subsidiepercentage

    (88) Het voordeel voor de exporteurs werd berekend door het bedrag van de douanerechten te nemen waarvoor in het onderzoektijdvak vrijstelling was verleend en dit toe te rekenen aan de gehele uitvoer in dit tijdvak. Dit bedrag werd vervolgens verhoogd met de helft van 24,61 %, de gemiddelde rente voor commerciële bankleningen in het onderzoektijdvak.

    (89) PT Indorama Synthetics TbK heeft van deze regelingen gebruikgemaakt en een voordeel van 1,4 % verkregen.

    4. NIET-GEBRUIKTE SUBSIDIEREGELINGEN

    (90) De medewerkende producenten/exporteurs bleken geen gebruik te hebben gemaakt van de volgende subsidieregelingen die tot compenserende maatregelen aanleiding kunnen geven:

    - faciliteit vennootschapsbelasting op grond van Verordening nr. 45 van de regering van 8 juli 1996 en Decreet nr. 7 van de president van 14 januari 1999;

    - douane-entrepots op grond van Verordening nr. 33/1996 van de regering van 4 juni 1996 en de besluiten van het ministerie van Financiën (nr. 291/KMK.05/1997, nr. 547/KMK.01/1997 en nr. 292/KMK.01/1998).

    5. PERCENTAGE VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

    (91) Overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening heeft de Commissie haar onderzoek door toepassing van een steekproef beperkt. Twee ondernemingen die voor de steekproef waren geselecteerd hebben in die mate geen medewerking verleend dat dit van beduidende invloed kan zijn op de resultaten van het onderzoek, om welke reden, op grond van artikel 27, lid 4, een nieuwe steekproef moest worden samengesteld. Het percentage van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs is als volgt:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (92) Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de basisverordening is het compenserende recht voor exporteurs of producenten die zich overeenkomstig artikel 27 hebben aangemeld, maar die niet in de steekproef werden opgenomen, niet hoger dan het gewogen gemiddelde percentage van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies dat voor de in de steekproef opgenomen bedrijven werd vastgesteld. Het percentage van de compenserende rechten voor niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs is dus als volgt:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (93) Het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, dat overeenkomstig de basisverordening in procenten van de waarde is uitgedrukt, varieert van 0 % tot 1 % voor de medewerkende producenten/exporteurs en is dus lager dan het voor Indonesië geldende minimale percentage van 3 %.

    (94) De twee ondernemingen die van de steekproef werden uitgesloten, namelijk PT. Global Fiberindo en PT. Polysindo Eka Perkasa, zijn goed voor een aanzienlijk deel (meer dan 30 %) van de uitvoer van het betrokken product uit Indonesië naar de Gemeenschap. De definitieve bevindingen voor deze twee ondernemingen, en voor andere ondernemingen die geen medewerking hebben verleend, werden daarom, overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens.

    (95) Volgens de beschikbare gegevens is bij het onderzoek gebleken dat tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn verstrekt waarvan de niet-medewerkende producenten/exporteurs gebruik hebben kunnen maken. Het gebrek aan medewerking wordt geacht het resultaat te zijn van het gebruik van deze subsidies door deze producenten voor een bedrag dat hoger is dan het voor Indonesië geldende minimale bedrag. Voorts wordt ervan uitgegaan dat deze producenten hierdoor een voordeel hebben verkregen. Gelet op de in de klacht vervatte gegevens en de bevindingen van het onderzoek en om te voorkomen dat het niet-verlenen van medewerking wordt beloond, worden overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening voor deze twee ondernemingen de volgende percentages aangehouden van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (96) De voor het gehele land geldende gewogen gemiddelde subsidiemarge voor alle onderzochte producenten/exporteurs (met inbegrip van de twee niet-medewerkende ondernemingen), die goed waren voor nagenoeg de gehele uitvoer van het betrokken product uit Indonesië naar de Gemeenschap, is hoger dan de voor dit land geldende minimale marge van 3 %.

    III. TAIWAN

    1. INLEIDING

    (97) Na de publicatie van de voorlopige verordening heeft de Taiwanese overheid, bij schrijven van 17 en 19 januari 2000, opmerkingen gemaakt over het document dat de voornaamste feiten en overwegingen bevatte op grond waarvan de voorlopige maatregelen waren genomen. De producenten/exporteurs hebben schriftelijk talrijke opmerkingen doen toekomen. Bovendien verzochten zij allen om een mondeling onderhoud, dat op 15 februari 2000 heeft plaatsgevonden.

    2. ALGEMENE OPMERKINGEN

    2.1. Specificiteit van de betrokken regelingen

    (98) De producenten/exporteurs hebben algemene opmerkingen gemaakt over de interpretatie van het begrip "specificiteit". Of een onderzochte subsidie specifiek was, werd vastgesteld op grond van de bepalingen van de basisverordening, met name artikel 3. Met de opmerkingen van de producenten/exporteurs is rekening gehouden bij de vaststelling of de subsidies op grond van een onderzochte regeling specifiek zijn, ingevolge artikel 3 van de basisverordening, want in dat geval kunnen daartegen compenserende maatregelen worden genomen. De wijze waarop de specificiteit van de verschillende regelingen is vastgesteld is voor elke afzonderlijke regeling beschreven onder het punt dat op die regeling betrekking heeft, als aanvulling op de bevindingen van de voorlopige verordening.

    2.2. Berekening van de toepasselijke commerciële rente

    (99) In het voorlopige stadium werd besloten in het kader van dit onderzoek een algemeen rentetarief van 9,03 % aan te houden. Dit tarief werd vastgesteld aan de hand van de tijdens het onderzoek verkregen gegevens die voor dit doel passend werden geacht. De Taiwanese overheid en de producenten/exporteurs betwistten de toepasselijkheid van dit tarief.

    (100) Om deze reden hebben de diensten van de Commissie de algemeen toepasselijke rente opnieuw berekend. De relevante referentierentevoet werd gesteld op 8,52 % en werd verkregen door de maandelijkse commerciële rente te nemen die in het onderzoektijdvak door 37 binnenlandse banken in Taiwan werd toegepast. Deze rentetarieven zijn openbaar en staan vermeld in de maandelijkse financiële statistieken van de afdeling Economisch Onderzoek van de Centrale Bank van de Republiek China.

    (101) Voorts werd aangevoerd dat de in het voorlopige stadium aan te houden rente gelijk moest zijn aan de rente voor vergelijkbare leningen. In ieder geval zou de door de Commissie aangehouden rente niet in overeenstemming zijn met de rentetarieven die de ondernemingen op de markt kunnen verkrijgen en die de betrokken ondernemingen in het onderzoektijdvak inderdaad hebben verkregen. Een vergelijkbare lening zou een lening zijn van een vergelijkbaar bedrag, dat voor een vergelijkbaar doel wordt verstrekt en met een vergelijkbare terugbetalingsperiode. Voor de betrokken producenten/exporteurs kon echter geen vergelijkbare lening worden vastgesteld. De hierboven uiteengezette wijze van berekening van de referentierentevoet wordt derhalve bevestigd.

    2.3. Toepassing van de rente bij de berekening van het subsidiepercentage

    (102) De producenten/exporteurs stelden dat de Commissie de gemiddelde commerciële rente die in Taiwan in het onderzoektijdvak van toepassing was, ten onrechte heeft toegevoegd aan de regelingen die subsidies bleken te zijn.

    (103) De artikelen 5, 6 en 7 van de basisverordening, die de bepalingen bevatten over de berekening van het subsidiebedrag, vormen de rechtsgrond voor de toevoeging van rente aan de nominale waarde van de subsidie. Deze bepalingen zijn nader uitgewerkt in de gids van de Commissie over de berekening van het subsidiebedrag in antisubsidieprocedures.

    (104) Op grond van artikel 5 van de basisverordening wordt het voordeel berekend aan de hand van het in het onderzoektijdvak verkregen subsidiebedrag en niet door het nominale bedrag te nemen op het tijdstip van de overdracht aan de ontvanger of van de derving door de overheid. Deze werkwijze is specifiek voorzien in de gids van de Commissie voor de berekening van het subsidiebedrag, waarin is vermeld dat de nominale waarde van het subsidiebedrag moet worden omgezet in de in het onderzoektijdvak geldende waarde door toepassing van de normale commerciële rente.

    (105) Voorts werd aangevoerd dat deze werkwijze niet kan worden toegepast op de subsidiepercentages voor belastingkredieten, daar de belastingkredieten eerst kunnen worden aangevraagd met de op 31 maart van het volgende jaar in te dienen belastingaangiften. De producenten/exporteurs stellen derhalve dat zij tot nu toe geen voordeel hebben ontvangen.

    (106) In antwoord op dit argument wordt gesteld dat het voordeel bestaat in een vermindering van de directe belasting die elk jaar verschuldigd is en dat het voordeel derhalve ook elk jaar wordt toegekend. Het voordeel bestaat ook uit een rente-element daar voor een bedrag dat gelijk is aan de belastingbesparing geen lening op de open markt behoeft te worden aangegaan.

    2.4. Band tussen de subsidies en het betrokken product

    (107) De Taiwanese overheid en de exporteurs voerden aan dat de Commissie bij de berekening van het subsidiepercentage een band had moeten leggen tussen de subsidieregelingen en het betrokken product. De verkregen voordelen hadden specifiek met producten in verband moeten worden gebracht en hadden slechts aan het betrokken product mogen worden toegerekend voorzover er een rechtstreekse band was met dit product.

    (108) In de gids van de Commissie is duidelijk vermeld dat indien een subsidie tot een bepaald product is beperkt, het subsidiebedrag aan de verkoop (of export) van dat product moet worden toegerekend. Indien dit niet het geval is, dient het subsidiebedrag aan de gehele verkoop (of de gehele export) van de ontvanger te worden toegerekend.

    (109) De Commissie heeft deze methode, zoals de producenten/exporteurs terecht hebben vermeld, toegepast bij de berekening van de vrijstelling van invoerrechten op grondstoffen. In dit bijzondere geval gold het voordeel uitsluitend voor vezels en het voordeel werd derhalve alleen aan de verkoop van vezels toegerekend. Voor alle andere beschreven regelingen bleek het voordeel niet tot een bepaald product te zijn beperkt en werd het derhalve aan de gehele verkoop toegerekend.

    3. AFZONDERLIJKE SUBSIDIEREGELINGEN

    3.1. Belastingkredieten voor automatiseringsapparatuur en apparatuur voor verontreinigingsbewaking

    (110) De Taiwanese overheid en de producenten/exporteurs stelden dat deze regeling, die in de overwegingen 49 tot en met 58 van de voorlopige verordening is omschreven, door de Commissie ten onrechte als specifiek werd beschouwd. De belastingkredieten voor automatiseringsapparatuur en apparatuur voor verontreinigingsbewaking zijn niet afhankelijk van het gebruik van binnenlandse in plaats van buitenlandse goederen en kunnen daarom niet als specifiek worden beschouwd in de zin van artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening.

    (111) Hoewel de regeling in belastingkredieten voor binnenlandse en buitenlandse apparatuur voorziet, wordt het bedrag verdubbeld wanneer binnenlandse apparatuur wordt aangeschaft. Deze regeling wordt daarom als twee verschillende regelingen beschouwd, een voor in het binnenland en een voor in het buitenland aangekochte apparatuur. Indien een onderneming geen apparatuur in het binnenland aankoopt, en dus geen 20 % belastingkrediet ontvangt, krijgt zij in het geheel geen belastingkrediet. Het belastingkrediet van 10 % kan niet als het standaardtarief worden beschouwd, omdat het slechts voor ingevoerde apparatuur geldt. Daar het tarief van 20 % slechts voor in het binnenland geproduceerde apparatuur beschikbaar is, en niet voor ingevoerde apparatuur, is het afhankelijk van het gebruik van binnenlandse in plaats van buitenlandse goederen. Dit belastingkrediet is daarom een specifieke invoersubstitutiesubsidie in de zin van artikel 3, lid 4, onder b), van de basisverordening.

    (112) Het belastingkrediet van 10 % is daarentegen uitsluitend beschikbaar voor ingevoerde machines en is daarom beperkt tot ondernemingen die machines invoeren. Een dergelijke beperking wordt niet geacht neutraal te zijn in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening, daar bepaalde ondernemingen hierdoor meer voordeel verkrijgen dan andere. Voorts zijn de criteria niet economisch van aard of horizontaal van toepassing. Daarom is de subsidie specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening.

    Berekening van het subsidiepercentage

    (113) De producenten/exporteurs voerden aan dat 15 % van het belastingkrediet van 20 % voor de aanschaf van in het eigen land geproduceerde goederen niet tot compenserende maatregelen aanleiding kan geven, want dit percentage zou in ieder geval verkregen zijn, ongeacht de oorsprong van de goederen. Deze claim wordt niet gerechtvaardigd geacht. Het bedrag van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen is het gehele bedrag van het belastingkrediet, daar het belastingkrediet van 20 % voor in het binnenland aangekochte apparatuur niet als een afwijking kan worden beschouwd van het standaardtarief van 10 %. Zoals hierboven vermeld worden de twee belastingkredietregelingen als afzonderlijke regelingen beschouwd, waarvan de ene betrekking heeft op in het eigen land aangekochte apparatuur en de andere op in het buitenland aangekochte apparatuur. Indien een onderneming geen 20 % belastingkrediet zou hebben ontvangen voor in het eigen land geproduceerde apparatuur, zou deze in het geheel geen belastingkrediet hebben ontvangen. Het belastingkrediet van 10 % is uitsluitend van toepassing op ingevoerde apparatuur; het is geen algemeen geldend belastingkrediet. De conclusie van de Commissie is derhalve dat het subsidiebedrag het gehele bedrag aan inkomsten is dat de Taiwanese overheid heeft gederfd.

    (114) Het voordeel voor de producenten/exporteurs is berekend volgens de in overweging 57 van de voorlopige verordening uiteengezette methode, waarbij echter de gemiddelde commerciële rente die was toegevoegd aan het in het onderzoektijdvak niet-betaalde bedrag aan belastingen werd gecorrigeerd, zoals hierboven vermeld.

    (115) De Taiwanese overheid stelde voorts dat de subsidie, daar deze betrekking heeft op de aankoop van vaste activa, over de normale afschrijvingsperiode van deze activa in de betrokken sector moet worden gespreid.

    (116) Voordelen in de vorm van besparingen op de directe belastingen worden gewoonlijk niet met de aankoop van vaste activa in verband gebracht. Zulke besparingen worden gewoonlijk als een vermindering van de te betalen directe belastingen beschouwd en niet met de aankoop van vaste activa in verband gebracht, daar normalerwijze belastingen moeten worden betaald, ongeacht het feit of vaste activa zijn aangeschaft. Deze werkwijze is in overeenstemming met de gids van de Commissie voor de berekening van het subsidiebedrag in antisubsidieprocedures (zie tabel 2 in de bijlage bij die gids). De op grond van die regeling verkregen voordelen werden berekend aan de hand van het bedrag aan vennootschapsbelasting dat in het onderzoektijdvak werd bespaard overeenkomstig artikel 7, lid 4, van de basisverordening.

    (117) Twee ondernemingen hebben in het onderzoektijdvak op grond van deze regeling voordelen verkregen ten bedrage van 0,42 % en 0,40 %.

    3.2. Belastingkrediet voor investeringen in belangrijke ondernemingen

    (118) De Taiwanese overheid stelde dat deze regeling geen subsidieregeling is, daar er geen financiële bijdrage is voor de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd. De belastingvermindering wordt slechts aan de investerende aandeelhouders toegekend, niet aan de ondernemingen die aandelen uitgeven.

    (119) De instellingen van de Gemeenschap gaan er evenwel vanuit dat de Taiwanese overheid een financiële bijdrage geeft aan de ondernemingen die het belastingkrediet aanvragen, dat wil zeggen de ondernemingen die in belangrijke ondernemingen investeren. Deze financiële bijdrage in de vorm van een inkomstenderving van de overheid komt erop neer dat de investerende aandeelhouders minder belasting verschuldigd zijn. De compenserende maatregelen hebben betrekking op dit voordeel, niet op voordelen voor de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd.

    (120) De Taiwanese overheid en de producenten/exporteurs stelden dat deze regeling, die in de overwegingen 59 tot en met 66 van de voorlopige verordening is omschreven, een belastingkrediet betreft dat algemeen beschikbaar en dus niet specifiek is, daar de regeling openstaat voor elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die in bepaalde ondernemingen investeert. In het bijzonder wordt aangevoerd dat de voordelen van deze regeling niet tot bepaalde ondernemingen zijn beperkt, dat de regeling objectief, automatisch en neutraal is en dat een onderneming het belastingkrediet niet verkrijgt op grond van de productie van het betrokken product.

    (121) Wat deze claims betreft, stelde de Commissie vast dat toegang tot deze regeling uitdrukkelijk is beperkt tot ondernemingen die in bepaalde bedrijven investeren, daar niet alle investeringen in aandelen voor belastingkredieten in aanmerking komen. Slechts op grond van investeringen in bepaalde bedrijven, namelijk belangrijke technologische of andere belangrijke bedrijven, kunnen belastingkredieten worden verkregen.

    (122) Hoewel de Commissie het ermee eens is dat de definitie van ondernemingen die voor belastingkredieten in aanmerking komen duidelijk en objectief is, zijn de voorwaarden waarop deze worden toegekend niet neutraal, zoals bij artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening is vereist, daar zij het aantal investeringen dat tot een belastingkrediet kan leiden beperkt op grond van de activiteiten van de bedrijven waarin wordt geïnvesteerd. Een investerende onderneming die de subsidie wenst te verkrijgen moet in bepaalde sectoren investeren. Volgens artikel 2 van de toekenningsvoorwaarden, waarin wordt omschreven wat onder belangrijke technologische industrieën wordt verstaan, is het belastingkrediet tot elf specifieke investeringen beperkt in bedrijven die geavanceerde technische producten maken of die diensten verlenen in verband met deze producten. Toegang tot deze regeling is dus afhankelijk van investeringen in bepaalde bedrijven en is niet algemeen verkrijgbaar. Deze claim van de producenten/exporteurs moet derhalve worden afgewezen.

    (123) Voorts wordt aangevoerd dat een onderneming geen belastingkrediet verkrijgt als gevolg van de productie van een bepaald product. Er wordt niet geëist dat het krediet uitsluitend wordt gebruikt voor de uitvoer, de verkoop of productie van een ander product. De onderneming verkrijgt een belastingkrediet dat de productie en uitvoer van polyester stapelvezels ten goede komt. Daar het voordeel van de subsidie niet tot een bepaald product is beperkt waarop het onderzoek geen betrekking heeft, wordt het geacht de gehele verkoop ten goede te komen, met inbegrip van de verkoop van polyester stapelvezels. Daarom moet bovengenoemde claim van de producenten/exporteurs worden afgewezen.

    (124) De bevinding dat deze regeling specifiek is overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening en betrekking heeft op subsidies die tot compenserende maatregelen aanleiding geven, wordt derhalve hierbij bevestigd.

    Berekening van het subsidiepercentage

    (125) Het voordeel voor de enige betrokken producent/exporteur werd berekend als in overweging 57 van de voorlopige verordening uiteengezet, waarbij de gemiddelde commerciële rente die werd toegevoegd aan het bedrag van de in het onderzoektijdvak niet-betaalde belasting, verlaagd werd van 9,03 % tot 8,52 %, zoals hierboven uiteengezet.

    (126) Deze onderneming heeft een voordeel van 0,71 % verkregen.

    3.3. Belastingkredieten voor O & O en de opleiding van personeel

    (127) Zoals in de overwegingen 67 tot en met 72 van de voorlopige verordening reeds werd uiteengezet, werden deze belastingkredieten niet specifiek geacht. Over deze bevinding werden van de betrokkenen geen opmerkingen ontvangen. Derhalve wordt bevestigd dat deze regeling niet specifiek is in de zin van artikel 3 van de basisverordening en derhalve niet tot compenserende maatregelen aanleiding geeft.

    3.4. Belastingkredieten voor investeringen in gebieden met weinig natuurlijke hulpbronnen

    (128) De Taiwanese overheid stelde dat deze regeling niet tot compenserende maatregelen aanleiding kon geven op grond van artikel 4, lid 3, van de basisverordening, daar zij aan de criteria beantwoordt voor subsidies aan achtergebleven gebieden. Deze claim werd echter niet met bewijsmateriaal gestaafd. Daar niet kon worden vastgesteld dat aan de voorwaarden van genoemde bepaling is voldaan, moet deze claim worden afgewezen.

    (129) De Taiwanese overheid voerde ook aan dat de exporteurs geen voordelen hadden ontvangen die verband hielden met polyester stapelvezels. Dit argument moet worden afgewezen, gezien het antwoord in het punt hierboven "Band tussen de subsidies en het betrokken product".

    Berekening van het subsidiepercentage

    (130) Een onderneming heeft van deze regeling gebruikgemaakt en een voordeel van 0,01 % ontvangen.

    3.5. Belastingkredieten voor de vestiging van internationale merken

    (131) Zoals in overweging 81 van de voorlopige verordening vermeld, heeft een producent/exporteur van deze regeling gebruikgemaakt, doch geen voordeel ontvangen. De betrokkenen hebben hierover geen opmerkingen gemaakt.

    3.6. Goedkope leningen: stimulerende maatregelen ter bevordering van de automatisering, het bestrijden van milieuvervuiling en ter bevordering van het energierendement

    (132) Deze regelingen, die zijn omschreven in de overwegingen 82 tot en met 91 van de voorlopige verordening, zijn gebaseerd op artikel 21, lid 1, van de "Statute for Upgrading Industries" (hierna "SUI" genoemd).

    (133) De Taiwanese overheid en de producenten/exporteurs stelden dat bijna alle Taiwanese ondernemingen deze leningen kunnen verkrijgen en dat deze derhalve niet specifiek zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding geven. Toegang tot de regeling is niet tot bepaalde ondernemingen beperkt, de voorwaarden om voor de regeling in aanmerking te komen zijn objectief en zelfs indien de voorwaarden niet objectief zouden zijn, dan volgt hieruit niet automatisch dat de regeling specifiek is.

    (134) In artikel 21, lid 1, van de SUI is echter uitdrukkelijk bepaald dat de voordelen van de regeling tot bepaalde ondernemingen zijn beperkt die aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden, zoals de voorwaarden die de Executive Yuan van het Ontwikkelingsfonds voor bepaalde investeringen in bepaalde soorten uitrusting stelt, worden niet geacht objectief te zijn in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening. De bepalingen van artikel 21, lid 1, van de SUI kunnen niet als objectief worden beschouwd, daar de criteria niet neutraal of economisch van aard zijn of horizontaal van toepassing, omdat van tevoren vaststaat dat bepaalde ondernemingen veel eerder voor deze leningen in aanmerking komen dan andere vanwege de sector waarin zij actief zijn. De voordelen van deze regeling gaan onvermijdelijk meer naar bepaalde sectoren dan naar andere.

    (135) Een basisbeginsel van specificiteit is dat compenserende maatregelen moeten worden genomen tegen subsidies die de toewijzing van middelen binnen een economie verstoren door bepaalde ondernemingen meer te begunstigen dan andere en die schade veroorzaken. Wanneer bepaalde ondernemingen binnen een economie eerder voor een subsidie in aanmerking komen dan andere, op grond van niet-neutrale criteria, wordt ervan uitgegaan dat de toewijzing van middelen hierdoor wordt verstoord. Deze opvatting ligt ten grondslag aan artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening, waarin is bepaald dat een subsidie specifiek is indien de subsidieverlenende instantie, of de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende instantie handelt, de toegang tot een subsidie uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt. Bedoelde claims worden daarom afgewezen.

    (136) Ook werd aangevoerd dat zelfs indien de voorwaarden niet objectief zouden zijn, dit niet automatisch zou betekenen dat de regeling specifiek is. Dit argument moet ook worden afgewezen omdat niet automatisch verondersteld werd dat de regeling specifiek was. De regeling werd namelijk specifiek geacht omdat zij tot bepaalde ondernemingen is beperkt in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening, zoals hierboven uiteengezet. De Commissie bevestigt derhalve haar in overweging 87 van de voorlopige verordening omschreven voorlopige bevinding.

    (137) Ten aanzien van de goedkope leningen werd aangevoerd dat de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie slechts zou bestaan uit het verschil tussen de rente die de overheid had aangerekend en de commerciële rente.

    (138) In de gids van de Commissie voor de berekening van het subsidiebedrag in antisubsidieonderzoeken is echter vermeld dat de subsidie, in geval van overheidsleningen, het verschil is tussen het in het onderzoektijdvak op de overheidslening betaalde bedrag aan rente en het normaal verschuldigde rentebedrag voor een vergelijkbare commerciële lening in dezelfde periode.

    (139) De Taiwanese overheid stelde voorts dat slechts twee ondernemingen op grond van deze regeling voordelen hadden verkregen voor de ontwikkeling van polyester stapelvezels. Dit argument moet worden afgewezen om de reden die is vermeld in het punt hierboven "Band tussen de subsidies en het betrokken product".

    Berekening van het subsidiepercentage

    (140) De producenten/exporteurs stelden dat de in het voorlopige stadium berekende rente gelijk moest zijn aan de rente voor vergelijkbare leningen. In ieder geval zou de door de Commissie aangehouden rente niet in overeenstemming zijn met de rentetarieven die de betrokken ondernemingen op de markt konden verkrijgen en die zij in het onderzoektijdvak inderdaad hebben verkregen.

    (141) Een vergelijkbare lening zou een lening zijn van een vergelijkbaar bedrag, dat voor een vergelijkbaar doel wordt verstrekt en met een vergelijkbare terugbetalingsperiode. Als in overweging 89 van de voorlopige verordening vermeld, kon voor de betrokken producenten/exporteurs echter geen vergelijkbare lening worden vastgesteld. De hierboven uiteengezette wijze van berekening van de referentierentevoet voor Taiwan wordt derhalve bevestigd.

    (142) Daarnaast stelde een producent/exporteur eerst dat de Commissie zelfs voordelen had berekend terwijl de betrokken onderneming gedurende het gehele onderzoektijdvak geen rente had betaald, omdat de lening in het onderzoektijdvak slechts in gedeelten was opgenomen. In latere brieven stelde dezelfde producent/exporteur echter dat in het onderzoektijdvak rente was betaald.

    (143) De onderneming verwijst in het bijzonder naar drie leningen waarvoor de in het antwoord op de vragenlijst verstrekte informatie die tijdens het bezoek ter plaatse was gecontroleerd en waarvoor in het onderzoektijdvak geen rente was betaald, eerst na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen werd betwist.

    (144) De onderneming had vermeld dat voor deze leningen tijdens het onderzoektijdvak geen rente was betaald, terwijl de hoofdsom van de lening als een eenmalige subsidie was uitbetaald. De Commissie heeft deze subsidiebedragen berekend als in de voorlopige verordening is aangegeven.

    (145) Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen stelde deze onderneming dat zij voor deze leningen in het onderzoektijdvak verscheidene malen rente had betaald en dat de hoofdsom van de lening in verschillende gedeelten was uitbetaald.

    (146) De Commissie stelt vast dat de gegevens die nu worden verstrekt in strijd zijn met de eerdere verklaringen van de onderneming in antwoord op de vragenlijst en tijdens het controlebezoek. Bovendien stemmen de nieuwe beweringen niet overeen met de gecontroleerde gegevens. Voorts worden deze nieuwe beweringen niet voldoende met objectief en/of controleerbaar bewijsmateriaal gestaafd. De Commissie bevestigt derhalve de oorspronkelijke wijze om het door deze leningen verkregen voordeel te berekenen.

    (147) Voorts werd aangevoerd dat de Commissie bij de berekening van het subsidiebedrag rekening had moeten houden met het feit dat gedurende twee jaar geen aflossingen waren betaald omdat een aflossingsvrije periode van twee jaar van toepassing was. Deze claim brengt echter geen verandering in de wijze waarop de Commissie het voordeel had berekend, namelijk door het verschil te nemen tussen het betaalde bedrag aan rente en het normalerwijze verschuldigde bedrag aan rente. De Commissie bevestigt derhalve de oorspronkelijke wijze om het door deze leningen verkregen voordeel te berekenen.

    (148) De wijze waarop het door de producenten/exporteurs verkregen voordeel werd berekend is in de overwegingen 88, 89 en 90 van de voorlopige verordening uiteengezet.

    (149) De voordelen die deze vier ondernemingen hebben verkregen variëren van 0,04 % tot 0,31 %.

    3.7. Vrijstelling van invoerrechten: aankoop van nieuwe apparatuur en apparatuur voor verontreinigingsbestrijding

    (150) De rechtsgronden van deze subsidieregeling zijn: aanvullende aantekeningen 3 en 9 van hoofdstuk 84, aanvullende aantekeningen 4 en 5 van hoofdstuk 85 en aanvullende aantekeningen 1 en 2 van hoofdstuk 90 van het Douanetarief en de voorschriften voor de indeling van goederen bij in- en uitvoer van de Republiek China (hierna "het douanewetboek" genoemd).

    (151) De Taiwanese overheid stelde dat deze regeling aan geen enkel criterium voldoet om als een subsidie te worden beschouwd in de zin van artikel 2 van de basisverordening, omdat er geen rechtstreekse overdracht is van middelen, er geen goederen of diensten worden verstrekt en er geen ondersteuning is van prijzen of inkomens. Deze claim wordt echter verworpen omdat deze regeling een financiële bijdrage is van de Taiwanese overheid in de vorm van gederfde invoerrechten overeenkomstig artikel 2, lid 1 ), onder a), punt ii) van de basisverordening, waardoor een voordeel wordt verleend.

    (152) De Taiwanese overheid en de producenten/exporteurs stelden dat deze regeling, die is omschreven in de overwegingen 92 tot en met 99 van de voorlopige verordening, door de Commissie onjuist is beoordeeld, daar deze regeling geen specifieke subsidie is, hetgeen betekent dat daartegen geen compenserende maatregelen kunnen worden genomen.

    (153) Met name werd gesteld dat deze vrijstelling van invoerrechten door alle Taiwanese ondernemingen kan worden verkregen die apparatuur aankopen die niet in het eigen land wordt geproduceerd. Deze vrijstelling kan derhalve niet als specifiek worden beschouwd omdat zij niet tot bepaalde ondernemingen is beperkt en op grond van objectieve en neutrale criteria wordt verleend.

    (154) Deze criteria zijn evenwel niet objectief in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening. Volgens dit artikel moeten de objectieve criteria of voorwaarden neutraal zijn en ook economisch van aard en horizontaal van toepassing. Volgens de hierboven genoemde aanvullende aantekeningen bij het douanewetboek is deze regeling niet economisch van aard en horizontaal van toepassing, omdat het gebruik ervan tot bepaalde ondernemingen is beperkt: alleen gevestigde en gekwalificeerde fabrikanten of verleners van technische diensten die machines, uitrusting en instrumenten invoeren ter voorkoming van lucht- en watervervuiling, voor het dempen van geluid of trillingen, voor milieu-inspectie en -proeven, de verwijdering van afval, onderzoek en experimenten, of voor onderzoek en analyses van bepaalde posten van het Douanewetboek. Indien aan deze criteria wordt voldaan, wordt eerst vrijstelling van invoerrechten verleend nadat de Taiwanese overheid is nagegaan dat de desbetreffende apparatuur niet in Taiwan wordt gemaakt. Daarom komen uitsluitend ondernemingen voor deze vrijstelling in aanmerking die apparatuur gebruiken die niet in Taiwan wordt gemaakt.

    (155) Bovengenoemde claims worden daarom afgewezen en de voorlopige bevindingen in overweging 97 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

    Berekening van het subsidiepercentage

    (156) De voordelen die de producenten/exporteurs hebben verkregen zijn berekend als in overweging 98 van de voorlopige verordening is uiteengezet.

    (157) De voordelen die de vier producenten/exporteurs hebben verkregen variëren van 0,12 % tot en met 0,20 %.

    3.8. Vrijstelling van invoerrechten: invoer van grondstoffen

    (158) De rechtsgrond voor deze regeling, die in de overwegingen 100 tot en met 106 van de voorlopige verordening is omschreven, is aanvullende aantekening 6 van hoofdstuk 29 van het Douanetarief en de voorschriften voor de indeling van goederen bij in- en uitvoer van de Republiek China (hierna "het douanewetboek genoemd").

    (159) De producenten/exporteurs stelden dat deze regeling niet onderzocht had moeten worden daar zij niet in de klacht was genoemd en de Commissie hierover eerst bij het controlebezoek gegevens had opgevraagd.

    (160) Zowel in de klacht als in het bericht van inleiding werd "vrijstelling van invoerrechten" genoemd als een voor het betrokken product verleende subsidie. De klacht bevatte daarom voldoende gegevens om een onderzoek in te stellen en zowel in de door de Commissie toegezonden vragenlijsten als de daarbij behorende documenten werden duidelijk gegevens gevraagd over vrijstellingen van invoerrechten, ook op grondstoffen. Het is bovendien niet te verwachten dat indieners van een klacht over gedetailleerde informatie beschikken over subsidieregelingen in een derde land. In artikel 10, lid 2, van de basisverordening is vermeld dat de klacht de gegevens dient te bevatten waarover de indiener van de klacht redelijkerwijs kan beschikken. De indiener van de klacht heeft ook verwezen naar vrijstellingen van invoerrechten voor de aankoop van nieuwe uitrusting en apparatuur om vervuiling te bestrijden. Gezien de aard van de subsidies en met name het feit dat een vrijstelling van invoerrechten voor dergelijke apparatuur en grondstoffen op grond van de "Aanvullende aantekeningen" bij het Douanewetboek werd verleend, werd geconcludeerd dat de Commissie het recht heeft deze regelingen te onderzoeken en zo nodig compenserende maatregelen voor te stellen.

    (161) De Taiwanese overheid stelde dat deze regeling aan geen enkel criterium voldoet om als een subsidie te worden beschouwd in de zin van artikel 2 van de basisverordening, omdat er geen rechtstreekse overdracht is van middelen, er geen goederen of diensten worden verstrekt en er geen ondersteuning is van prijzen of inkomens. Deze claim wordt echter verworpen omdat deze regeling een financiële bijdrage is van de Taiwanese overheid in de vorm van gederfde invoerrechten overeenkomstig artikel 2, lid 1 ), onder a), punt ii) van de basisverordening, waardoor een voordeel wordt toegekend.

    (162) De Taiwanese overheid en de producenten/exporteurs stelden dat deze vrijstelling door de Commissie onjuist is beoordeeld, daar de subsidie niet specifiek is en dat hiertegen dus geen compenserende maatregelen kunnen worden genomen.

    (163) Zij stelden dat de vrijstelling van invoerrechten niet tot bepaalde ondernemingen is beperkt, omdat de regels voor het verlenen van die vrijstelling objectief en neutraal zijn.

    (164) Gebruik van deze regeling is echter uitdrukkelijk beperkt tot bepaalde, aan de regels voor het beheer van fabrieken onderworpen productiebedrijven, voor de invoer van bepaalde grondstoffen, in dit geval chemische materialen, die uitsluitend gebruikt worden bij de vervaardiging, door middel van een chemische reactie, van kunststoffen, kunstvezel, rubber en petrochemische tussenproducten, mits deze chemische materialen nog niet, of nog niet in voldoende mate, in Taiwan worden geproduceerd. Op grond hiervan is de Commissie van oordeel dat deze regeling uitdrukkelijk is beperkt tot bepaalde ondernemingen die aan de voorwaarden van de aanvullende aantekeningen van het Douanewetboek voldoen. Deze voorwaarden worden niet geacht neutraal te zijn of economisch van aard of horizontaal van toepassing.

    (165) Voorts stelden de producenten/exporteurs dat deze regeling niet als een subsidie kan worden beschouwd omdat geen voordeel wordt verkregen dat meer inhoudt dan de douanerechten op inputs die geheel in het betrokken product worden opgenomen. Daar deze subsidie, volgens bijlage I bij de basisverordening, niet als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt beschouwd indien deze van uitvoer afhankelijk is, wordt gesteld dat een gelijkaardige vrijstelling die niet afhankelijk is van exportprestaties des te meer niet als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie kan worden beschouwd.

    (166) In bijlage I bij de basisverordening is een lijst van voorbeelden opgenomen van exportsubsidies. In punt i) van die lijst zijn de regelingen voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten genoemd waarop het argument waarschijnlijk betrekking heeft. Genoemde Taiwanese regeling is echter geen regeling voor de terugbetaling of kwijtschelding van rechten, daar niet werd geëist dat de ingevoerde materialen als "input" gebruikt worden bij de productie van uit te voeren eindproducten. De lijst van voorbeelden van exportsubsidies in bijlage I is niet van toepassing op de vraag of deze regeling een subsidie is, des te meer niet omdat de regeling niet als een exportsubsidie wordt beschouwd. In artikel 2, lid 1), onder a), punt ii), van de basisverordening is uitdrukkelijk bepaald dat uitsluitend subsidies die overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen I, II en III zijn verleend niet als subsidies worden beschouwd. Daarom is de gewone definitie van een subsidie in artikel 2 van de basisverordening van toepassing. De hier bedoelde regeling is een subsidie, daar er een financiële bijdrage is van de Taiwanese overheid in de vorm van gederfde invoerrechten, waardoor de ontvanger een voordeel verkrijgt omdat deze de anders verschuldigde invoerrechten niet behoeft te betalen.

    (167) De Commissie bevestigt derhalve haar voorlopige bevindingen die in overweging 104 van de voorlopige verordening zijn uiteengezet.

    Berekening van het subsidiepercentage

    (168) De voordelen voor de producenten/exporteurs werden berekend zoals in overweging 105 van de voorlopige verordening is uiteengezet.

    (169) De voordelen die de vier exporteurs hebben verkregen variëren van 0,16 % tot 0,51 %.

    3.9. Matching fondsen en bijstandsfondsen

    (170) De Taiwanese overheid stelde dat op grond van artikel 4, lid 2, van de basisverordening tegen deze regelingen geen compenserende maatregelen konden worden getroffen, daar deze onderzoekactiviteiten steunen. Deze claim werd evenwel niet met bewijsmateriaal gestaafd. Daar niet kon worden vastgesteld of aan de criteria werd voldaan, moest de claim worden afgewezen.

    (171) De Taiwanese overheid stelde ook dat deze regeling geen verband houdt met de productie van polyester stapelvezels. Deze claim moet worden afgewezen om de redenen die zijn uiteengezet onder het punt hierboven "Band tussen de subsidies en het betrokken product".

    Berekening van het subsidiepercentage

    (172) Twee ondernemingen maakten gebruik van deze regeling. Een onderneming verkreeg hierdoor geen voordeel, en de andere een voordeel van 0,01 %.

    4. PERCENTAGE VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

    (173) Voor de medewerkende ondernemingen werden de volgende subsidiepercentages vastgesteld:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (174) De gewogen gemiddelde subsidiemarge voor alle onderzochte producenten/exporteurs in Taiwan die goed zijn voor nagenoeg de gehele uitvoer van het betrokken product uit Taiwan naar de Gemeenschap is hoger dan de minimale marge van 1 %.

    D. SCHADE

    1. DEFINITIE VAN BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (175) Daar over de definitie van "bedrijfstak van de Gemeenschap" geen opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in overweging 133 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2. VERBRUIK IN DE GEMEENSCHAP

    (176) Daar over het verbruik in de Gemeenschap geen opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in overweging 134 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3. INVOER IN DE GEMEENSCHAP VAN POLYESTER STAPELVEZELS UIT DE BETROKKEN LANDEN

    a) Cumulatieve beoordeling van de invoer

    (177) In het voorlopige stadium werd de conclusie bereikt dat er voldoende redenen waren om de invoer uit Australië en Taiwan te cumuleren en de invoer uit de Republiek Korea, Thailand en Indonesië van de cumulatieve beoordeling uit te sluiten.

    (178) Daar in dit stadium van het onderzoek gebleken is dat het niveau van de door de Indonesische overheid verleende subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen hoger is dan het minimale niveau moest, overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening, worden onderzocht of de gevolgen van de invoer van polyester stapelvezels uit Indonesië gecumuleerd moesten worden met de gevolgen van de invoer van die vezels uit Australië en Taiwan.

    (179) Bij dit onderzoek bleek dat:

    a) de subsidiemarges voor Australië, Taiwan en Indonesië meer dan minimaal waren;

    b) de omvang van de invoer uit die landen niet te verwaarlozen was in vergelijking met het verbruik in de Gemeenschap;

    c) wat de voorwaarden betreft waarop ingevoerde polyester stapelvezels en in de Gemeenschap vervaardigde polyester stapelvezels in de Gemeenschap met elkaar concurreerden,

    - polyester stapelvezels uit alle betrokken exportlanden en in de Gemeenschap vervaardigde polyester stapelvezels soortgelijke producten zijn,

    - polyester stapelvezels uit alle betrokken exportlanden via soortgelijke verkoopkanalen aan dezelfde afnemers werden verkocht,

    - ingevoerde polyester stapelvezels tegen gelijkaardige prijzen werden verkocht.

    De verkoopprijzen van polyester stapelvezels uit de betrokken landen bleken de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap te onderbieden.

    (180) Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat er voldoende redenen waren om de gevolgen van de invoer van polyester stapelvezels uit Australië, Taiwan en Indonesië te cumuleren.

    b) Omvang van de invoer en marktaandeel

    (181) Van 1996 tot het einde van het onderzoektijdvak was de invoer uit de drie betrokken landen als volgt:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (182) Uit bovenstaande tabel blijkt dat de invoer uit de betrokken landen sterk is gestegen, met name van 1997 op 1998, toen deze bijna verdubbelde. De lichte daling tussen 1998 en het onderzoektijdvak werd veroorzaakt door de geringe invoer in het eerste kwartaal van 1999 in vergelijking met het eerste kwartaal van 1998.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (183) Bovengenoemde cijfers zijn inclusief de invoer uit Indonesië. Hieruit blijkt de stijging van de invoer uit de betrokken landen zowel in absolute termen als in termen van marktaandeel.

    c) Ontwikkeling van de gemiddelde invoerprijs

    (184)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Uit deze tabel blijkt dat de gemiddelde invoerprijs sterk is gedaald, met name van 1997 op 1998 (- 12 %). De invoerprijzen daalden tussen 1998 en het onderzoektijdvak nog met 6 %. Deze negatieve ontwikkeling valt samen met de sterke stijging van de invoer uit de betrokken landen in de periode van 1997 tot en met het onderzoektijdvak.

    d) Prijsonderbieding

    (185) In het voorlopige stadium werd de prijsonderbieding vastgesteld door middel van een vergelijking van de exportprijs (cif grens Gemeenschap, na inklaring) en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (af fabriek). De in aanmerking genomen verkoopprijzen voor vergelijkbare soorten polyester stapelvezel waren de prijzen die onafhankelijke afnemers werden aangerekend, na aftrek van eventuele kortingen. De exportprijzen werden zo nodig gecorrigeerd om deze op hetzelfde handelsniveau te brengen als die van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (186) Bij deze vergelijking (per gewogen gemiddelde) bleek dat de prijsonderbiedingsmarges, in procenten van de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gemiddeld 21 % waren voor Australië en 6,1 % voor Taiwan. Daar over de berekening van deze onderbiedingsmarges geen opmerkingen werden ontvangen, worden deze marges bevestigd.

    (187) Dezelfde werkwijze werd op Indonesië toegepast. Aan de hand van de gegevens van de medewerkende producenten/exporteurs en de beste gegevens die beschikbaar waren voor niet-medewerkende producenten/exporteurs in Indonesië werd voor dat land een gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge van 33,9 % berekend.

    4. ECONOMISCHE STITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    a) Productie, capaciteit en bezettingsgraad

    (188) De Australische overheid betwistte de methode die de Commissie had gebruikt om de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor het betrokken product te berekenen. Volgens haar was de daling van de productiecapaciteit voor polyester stapelvezels met 7 % berekend aan de hand van de capaciteit die ook voor de productie van andere producten werd ingezet en was deze berekening dus niet juist. De Australische overheid was van oordeel dat de productiecapaciteit voor polyester stapelvezels uitsluitend gebaseerd had moeten worden op de capaciteit die werkelijk was ingezet voor de productie van polyester stapelvezels waarop het onderzoek betrekking heeft.

    (189) In ieder geval was de Australische overheid van oordeel dat de vermindering van de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap strijdig was met de bevindingen inzake aanmerkelijke schade: ten eerste omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap door een vermindering van de productiecapaciteit niet in staat was geweest van de aanzienlijke groei van de markt (+ 27 %) in de onderzochte periode te profiteren; en ten tweede omdat de capaciteit was teruggebracht omdat andere producten winstgevender waren dan polyester stapelvezels.

    (190) Wat de berekening van de productiecapaciteit betreft, wordt erop gewezen dat het betrokken product op dezelfde productielijnen als andere producten van dezelfde familie worden geproduceerd. Het is daarom onmogelijk precies de capaciteit te berekenen die voor een bepaald product wordt ingezet, daar op een en dezelfde productielijn meerdere producten worden gemaakt. De productiecapaciteit voor polyester stapelvezels werd berekend door de productie van die vezels en de productie van de andere producten die op dezelfde productielijn werden gemaakt met elkaar te vergelijken. In tegenstelling tot hetgeen de Australische overheid beweert werd bij de berekening van de productiecapaciteit van polyester stapelvezels dus wel degelijk rekening gehouden met de werkelijke productie van polyester stapelvezels.

    (191) De daling van de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd dus niet vastgesteld door daarin ook de capaciteit voor de productie van andere producten op te nemen. Daarnaast is ook gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap verschillende productielijnen die voorheen voor de productie van polyester stapelvezels werden ingezet heeft omgebouwd tot productielijnen voor andere soorten vezels waarop dit onderzoek geen betrekking heeft en dat verschillende afdelingen voor de productie van polyester stapelvezels in de onderzochte periode werden gesloten.

    (192) De omschakeling van de productie van polyester stapelvezels op de productie van andere producten werd voornamelijk veroorzaakt door de verliezen die de bedrijfstak van de Gemeenschap al geruime tijd maakte op de productie en de verkoop van polyester stapelvezels en de voortdurende invoer van gedumpte en gesubsidieerde polyester stapelvezels uit derde landen. Door deze capaciteitsvermindering kon de bedrijfstak van de Gemeenschap inderdaad niet profiteren van de groei van de markt. Deze factor is daarom bijzonder relevant voor de schadevaststelling en nog meer voor het oorzakelijke verband tussen de invoer van gesubsidieerde producten en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, zoals hieronder wordt uiteengezet.

    (193) De argumenten van de Australische overheid worden derhalve niet gegrond geacht. Dientengevolge worden de verstrekte gegevens, de methode die is gebruikt voor de berekening van de productiecapaciteit voor polyester stapelvezels en de conclusies in de overwegingen 141 en 142 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    b) Winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (194) De Australische overheid wees erop dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap over de onderzochte periode aanzienlijk is verbeterd, namelijk van een verlies van ongeveer 4 % tot een winst van meer dan 6 %. Hoewel in de voorlopige verordening werd vermeld dat de winstgevendheid nog onvoldoende was, werd niet vermeld hoe hoog de winsten waren voordat gesubsidieerde producten werden ingevoerd. De Australische overheid stelde dientengevolge dat niet beoordeeld kon worden of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade had geleden.

    (195) De Australische overheid wijst er inderdaad terecht op dat een verbetering van de winstgevendheid in de onderzochte periode niet automatisch betekent dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen aanmerkelijke schade heeft geleden. De beoordeling of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden is niet slechts gebaseerd op winstcijfers, noch kan deze worden gebaseerd op een vergelijking van de winstcijfers van 1996 tot en met het onderzoektijdvak.

    In de basisverordening zijn een aantal factoren opgesomd, waaronder de omvang van de invoer van gesubsidieerde producten en de invloed van de invoer van gesubsidieerde producten op de prijzen van soortgelijke producten in de Gemeenschap, waarbij wordt gesteld dat een of meer van deze factoren niet noodzakelijkerwijs doorslaggevend is voor de vaststelling dat schade is geleden.

    (196) Zoals vermeld in onderstaande conclusies inzake de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, werd de conclusie dat aanmerkelijke schade was geleden niet slechts bereikt op grond van de ontoereikende winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar ook op grond van de negatieve ontwikkelingen van de meeste economische indicatoren voor die bedrijfstak: marktaandeel, productiecapaciteit, omvang van de verkoop, verkoopprijzen, voorraden, investeringen, werkgelegenheid en de aanzienlijke prijsonderbieding door de invoer van gesubsidieerde producten uit de betrokken landen.

    (197) Bij onderhavig onderzoek is overigens gebleken dat de verbetering van de winstgevendheid voornamelijk het resultaat was van een herstructurering, waardoor de verkoop- en administratiekosten en andere algemene kosten konden worden teruggebracht, en van een daling van de grondstofprijzen. De productiekosten daalden sneller dan de verkoopprijzen, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap vanaf 1998 weer winst kon maken. Deze verbetering van de winstgevendheid kan overigens slechts tijdelijk zijn. Zodra zich negatieve ontwikkelingen voordoen, zoals een stijging van de grondstofprijzen, zou de huidige situatie weer kunnen verslechteren.

    (198) De Commissie vermeldde overigens in overweging 179 van de voorlopige verordening dat een marge van 10 % aan de volledige productiekosten moet worden toegevoegd om het prijsniveau te verkrijgen waarop de bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade meer lijdt. Deze marge wordt als de minimale winst beschouwd die de bedrijfstak van de Gemeenschap in afwezigheid van gesubsidieerde producten uit de betrokken landen zou kunnen maken.

    (199) Op grond van het bovenstaande en daar geen andere opmerkingen werden ontvangen over de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, wordt de conclusie dat de winstgevendheid tijdens het onderzoektijdvak onvoldoende was, bevestigd.

    c) Marktaandeel

    (200) De Taiwanese overheid stelde dat een van de gevolgen van de herstructurering van de bedrijfstak van de Gemeenschap was dat een aantal inefficiënte producenten van polyester stapelvezels in de Gemeenschap van de markt is verdwenen. Daarom zouden de overblijvende producenten niet alleen ten gevolge van de internationale concurrentie competitiever zijn geworden, maar hadden zij ook geen marktaandeel verloren dat als aanmerkelijk kon worden beschouwd.

    (201) In antwoord op dit argument wordt erop gewezen dat de ontwikkeling van het marktaandeel in de onderzochte periode voortdurend op dezelfde ondernemingen was gebaseerd die als de bedrijfstak van de Gemeenschap worden beschouwd. In tegenstelling tot hetgeen de Taiwanese overheid beweert, is het verlies van marktaandeel (- 17 procentpunten) door de bedrijfstak van de Gemeenschap van 1996 tot en met het onderzoektijdvak uitsluitend gebaseerd op gegevens die betrekking hebben op ondernemingen die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen. De bewering dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap ondernemingen omvat die zijn verdwenen of het betrokken product niet meer produceren is daarom niet gegrond.

    d) Conclusie

    (202) Gezien het bovenstaande en het feit dat de cumulatie met de invoer uit Indonesië geen wijzigingen heeft gebracht in de voorlopige bevindingen en de conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak aanmerkelijke schade heeft geleden, worden de overwegingen 151 en 152 van de voorlopige verordening betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap hierbij bevestigd.

    E. OORZAKELIJK VERBAND

    1. GEVOLGEN VAN DE INVOER VAN GESUBSIDIEERDE PRODUCTEN

    (203) Zowel de Australische als de Taiwanese overheid verklaarden dat er geen bewijs was dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade veroorzaakt was door de beperkte invoer uit Australië en Taiwan.

    (204) De Australische overheid stelde dat het marktaandeel van polyester stapelvezels uit Australië te klein was (2 % van het verbruik) om enige invloed te hebben op het prijsniveau in de Gemeenschap. De Australische producenten hadden daarentegen de prijzen moeten volgen van de grote leveranciers in de Gemeenschap. De Australische overheid was derhalve van oordeel dat, indien er schade was, deze veroorzaakt was door de veel grotere invoer uit andere derde landen.

    (205) De Taiwanese overheid was eveneens van oordeel dat het marktaandeel van ongeveer 6 % van polyester stapelvezels uit Taiwan, tezamen met de geringe prijsonderbiedingsmarges die voor deze vezels waren vastgesteld, geen gevolgen kan hebben gehad voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap die in de Gemeenschap een marktaandeel van meer dan 50 % heeft.

    (206) Wat de argumenten van de Australische en Taiwanese overheid over hun geringe marktaandeel betreft, wordt erop gewezen dat de invoer uit Australië en Taiwan in het onderzoektijdvak duidelijk boven het minimale niveau lag. Bovendien was aan alle voorwaarden voor een cumulatieve beoordeling van de invoer voldaan. In deze situatie zijn opmerkingen over individuele marktaandelen van individuele landen irrelevant.

    (207) Voorts werd het betrokken product uit deze landen in de Gemeenschap tegen prijzen verkocht die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden. De invoer van gesubsidieerde polyester stapelvezels uit Australië en Taiwan, tezamen met de invoer van gesubsidieerde en zeer laag geprijsde polyester stapelvezels uit Indonesië, hadden aanzienlijke negatieve gevolgen voor de economische situatie van de nog kwetsbare bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze conclusie wordt nog versterkt door het feit dat de markt voor polyester stapelvezels transparant is, waardoor prijsverschillen of lage prijsoffertes een neerwaartse druk kunnen uitoefenen op de prijzen.

    (208) Geoordeeld wordt dat de Australische en de Taiwanese overheid niet hebben kunnen aantonen dat de voorlopige bevinding dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer van goedkope, gesubsidieerde producten aanmerkelijke schade heeft geleden onjuist was. De conclusie dat de invoer van gesubsidieerde producten, op zich, de oorzaak is geweest van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt dus hierbij bevestigd.

    2. KOERSSCHOMMELINGEN

    (209) De Australische overheid voerde aan dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het effect van koersschommelingen op de invoerprijs van Australische producten, daar polyester stapelvezels uit Australië in het onderzoektijdvak van een gunstige koers hadden geprofiteerd.

    (210) Polyester stapelvezels uit Australië werden in de Gemeenschap echter in Amerikaanse dollar, Duitse mark of Britse pond gefactureerd en niet in Australische dollar. De koers van de Australische dollar speelde daarom geen rol bij de vaststellingen.

    (211) In ieder geval daalde de koers van de Australische dollar in de eerste zeven maanden van het onderzoektijdvak en steeg deze in de vijf volgende maanden van het onderzoektijdvak ten opzichte van de waarde van de ecu/euro in de eerste maand van het onderzoektijdvak. Er was daarom geen sprake van een voortdurende daling van de Australische dollar in het onderzoektijdvak.

    3. CONCLUSIE

    (212) Daar geen nieuwe argumenten werden aangevoerd ten aanzien van de oorzaak van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade wordt de conclusie dat deze bedrijfstak schade heeft geleden door de invoer van gesubsidieerde producten, op zich, als vermeld in overweging 168 van de voorlopige verordening, hierbij bevestigd.

    F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1. BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (213) Daar over dit punt geen opmerkingen werden ontvangen, worden de bevindingen inzake het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap in overweging 170 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2. GEVOLGEN VOOR DE GEBRUIKERS

    (214) Na de publicatie van de voorlopige verordening heeft een aantal gebruikers en importeurs opmerkingen toegezonden. Ook heeft een organisatie van verwerkende bedrijven op de voorlopige verordening gereageerd en om een onderhoud met de Commissie verzocht, hetgeen werd toegestaan.

    (215) De meeste van deze gebruikers en importeurs hebben zich niet bij de Commissie aangemeld binnen de in het bericht van inleiding van de procedure vermelde termijn of hebben de vragenlijst van de Commissie niet beantwoord. De meeste van hen kunnen daarom niet als belanghebbenden worden beschouwd in de zin van artikel 31, lid 2, van de basisverordening en met hun opmerkingen behoefde in dit stadium van de procedure geen rekening te worden gehouden.

    (216) Als in overweging 171 van de voorlopige verordening vermeld, was het algemene niveau van samenwerking bij het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap zo laag dat de gevolgen van de maatregelen voor gebruikers en importeurs aan de hand van de beschikbare gegevens moesten worden vastgesteld.

    (217) De opmerkingen van deze partijen werden niettemin onderzocht. Hun voornaamste argument was dat compenserende rechten negatieve gevolgen zouden hebben voor het concurrentievermogen van de door hen uit polyester stapelvezels vervaardigde producten en dat hun voortbestaan in de Gemeenschap hierdoor zou worden bedreigd. Deze rechten zouden namelijk, in eerste instantie, tot een prijsverhoging van polyester stapelvezels uit de betrokken landen leiden, waardoor de bedrijven in de Gemeenschap die polyester stapelvezels als grondstof gebruiken op hun beurt gedwongen zouden zijn de prijzen van hun producten te verhogen. Vervolgens zou de invoer van goedkope, uit polyester stapelvezels vervaardigde producten uit andere derde landen en uit de bij deze procedure betrokken landen toenemen.

    (218) Zoals in de overwegingen 171 en 172 van de voorlopige verordening vermeld, is bij het onderzoek gebleken dat bepaalde gebruikers in het geheel geen polyester stapelvezels meer bij de bedrijfstak van de Gemeenschap aankopen, maar uitsluitend nog polyester stapelvezels uit de betrokken landen aankopen. Indien geen maatregelen worden genomen tegen de verstorende gevolgen van de invoer van goedkope, gesubsidieerde polyester stapelvezels zal deze situatie waarschijnlijk nog verergeren en zal de markt in het algemeen op lange termijn hiervan de gevolgen ondervinden: op de eerste plaats omdat een aantal EG-producenten zal verdwijnen waardoor de concurrentie in de Gemeenschap zal verminderen; op de tweede plaats omdat de invoer van goedkope, gesubsidieerde polyester stapelvezels hierdoor nog wordt gestimuleerd waardoor de gebruikers van deze producten in een voordeligere positie zijn dan gebruikers die elders aankopen. Daarom wordt geoordeeld dat het in het belang van het bedrijfsleven van de Gemeenschap is dat de concurrentie wordt hersteld en dat compenserende maatregelen moeten worden genomen tegen de invoer van gesubsidieerde polyester stapelvezels.

    (219) In ieder geval wijzen de gegevens die beschikbaar zijn over de kostenstructuur van de verwerkende industrie, het niveau van de voorgestelde maatregelen en het aandeel van de gesubsidieerde en andere producten erop dat:

    - polyester stapelvezels van 25 % tot 45 % uitmaken van de totale productiekosten van de producten die van polyester stapelvezels worden gemaakt;

    - het gemiddelde compenserende recht voor de betrokken landen ongeveer 3 % bedraagt;

    - het aandeel van de ingevoerde, gesubsidieerde polyester stapelvezels ongeveer 12 % bedraagt van het totale verbruik van polyester stapelvezels.

    Door de voorgestelde maatregelen kunnen de productiekosten van de verwerkende industrie stijgen van 0,1 % tot maximaal 0,16 %. Zelfs de maximumstijging wordt te verwaarlozen geacht in vergelijking met de waarschijnlijk positieve gevolgen van de voorgestelde maatregelen om de concurrentie in de Gemeenschap te herstellen.

    (220) De conclusie van overweging 172 van de voorlopige verordening dat de gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor de winstgevendheid en het voortbestaan van de verwerkende industrie waarschijnlijk beperkt zullen zijn, wordt hierbij bevestigd.

    3. CONCLUSIE

    (221) De nieuwe argumenten in verband met het belang van de Gemeenschap zijn niet van dien aard dat zij de conclusie wijzigen dat er geen dwingende redenen zijn geen compenserende maatregelen te nemen. De voorlopige bevindingen worden derhalve bevestigd.

    G. DEFINITIEVE RECHTEN

    (222) Op grond van de conclusies inzake subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap wordt geoordeeld dat definitieve compenserende maatregelen moeten worden genomen om een einde te maken aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer van gesubsidieerde producten uit Australië, Indonesië en Taiwan lijdt.

    1. SCHADE-ELIMINATIENIVEAU

    (223) Als in overweging 179 van de voorlopige verordening uiteengezet, werd een prijsniveau vastgesteld dat gelijk was aan de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap en een redelijke winst die normalerwijze behaald kan worden indien niet geconcurreerd moet worden met de gesubsidieerde producten uit de betrokken landen.

    2. AARD EN HOOGTE VAN HET RECHT

    (224) Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening stemmen de compenserende rechten overeen met de subsidiemarges, daar de schademarges voor alle exporteurs in de betrokken landen lager bleken te zijn.

    a) Australië

    (225) Dit leidde tot de volgende compenserende rechten voor de producenten/exporteurs in Australië:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (226) Gezien de hoge mate van medewerking die bijna de gehele invoer van het betrokken product uit Australië dekte, werd het dienstig geacht als residueel recht hetzelfde recht aan te houden als het hoogste recht dat voor de medewerkende onderneming was vastgesteld, namelijk 6,0 %.

    b) Indonesië

    (227) Gezien de geringe mate van medewerking in Indonesië (voor meer dan 30 % van de uitvoer werd geen medewerking verleend) werd het dienstig geacht een zodanige methode toe te passen dat het niet verlenen van medewerking niet werd beloond. Het recht voor niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening, en bedraagt 10 %.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    c) Taiwan

    (228) De invoer van polyester stapelvezels uit Taiwan is reeds aan antidumpingrechten onderworpen. De bij dit onderzoek geconstateerde subsidies zijn echter geen exportsubsidies en worden derhalve niet geacht van invloed te zijn geweest op de exportprijs en dientengevolge ook niet op de dumpingmarge. Daarom kunnen naast de antidumpingrechten ook compenserende rechten worden ingesteld. Dit betekent dat voor de producenten/exporteurs in Taiwan de volgende compenserende rechten gelden:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (229) Gezien de hoge mate van medewerking die bijna de gehele invoer van het betrokken product uit Taiwan dekte, werd het dienstig geacht als residueel recht hetzelfde recht aan te houden als het hoogste recht dat voor de medewerkende onderneming was vastgesteld, namelijk 1,5 %.

    (230) De in deze verordening genoemde individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen in het kader van deze procedure. Zij weerspiegelen de situatie die tijdens het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de rechten die "voor alle ondernemingen" in het land gelden) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op producten van deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor "alle andere ondernemingen" geldt.

    (231) Aanvragen om de toepassing van deze specifiek voor een onderneming geldende compenserende rechten (bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie(4) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het raadgevend comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

    H. INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT

    (232) Gezien de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die uit hoofde van het bij Verordening (EG) nr. 123/2000 ingestelde voorlopige recht als zekerheid werden gesteld tot het bedrag van het definitieve recht te innen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van synthetische stapelvezels van polyester, niet gekaard, niet gekamd, noch anderszins bewerkt met het oog op het spinnen, ingedeeld onder GN-code 55032000, van oorsprong uit Australië, Indonesië en Taiwan.

    2. Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring, bedraagt:

    1. Australië

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    2. Indonesië

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3. Taiwan

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3. De bepalingen inzake de douanerechten zijn van toepassing, tenzij anders vermeld.

    Artikel 2

    1. De bedragen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 123/2000 uit hoofde van het voorlopige compenserende recht op de producten uit Australië en Taiwan als zekerheid zijn gesteld worden definitief geïnd tot het bedrag van het bij deze verordening ingestelde definitieve compenserende recht. De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven.

    2. De bepalingen van artikel 1, lid 3, zijn ook van toepassing op de definitieve inning van de uit hoofde van de voorlopige compenserende rechten als zekerheid gestelde bedragen.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 8 mei 2000.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    J. Pina Moura

    (1) PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.

    (2) PB L 16 van 21.1.2000, blz. 3.

    (3) PB L 16 van 21.1.2000, blz. 30.

    (4) Europese Commissie , Directoraat-generaal Handel, Directoraat C, DM 24 8/38 , Wetstraat 200 , B - 1049 Brussel.

    Top