This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31998L0027
Directive 98/27/EC of the European Parliament and of the Council of 19 May 1998 on injunctions for the protection of consumers' interests
Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen
Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen
PB L 166 van 11.6.1998, p. 51–55
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 29/12/2009; opgeheven door 32009L0022
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Modified by | 31999L0044 | aanvulling | bijlage | 07/07/1999 | |
Modified by | 32000L0031 | aanvulling | bijlage | 17/07/2000 | |
Modified by | 32002L0065 | aanvulling | bijlage | 09/10/2002 | |
Modified by | 32005L0029 | wijziging | bijlage | 11/06/2005 | |
Modified by | 32006L0123 | wijziging | bijlage | 28/12/2006 | |
Repealed by | 32009L0022 |
Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen
Publicatieblad Nr. L 166 van 11/06/1998 blz. 0051 - 0055
RICHTLIJN 98/27/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 100 A, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2), Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3), (1) Overwegende dat een aantal richtlijnen die in de bijlage bij deze richtlijn worden opgesomd, voorschriften inzake de bescherming van de belangen van de consument behelzen; (2) Overwegende dat met de thans bestaande mechanismen om de naleving van deze richtlijnen te waarborgen, zowel op nationaal als op communautair niveau, niet altijd kan worden bereikt dat inbreuken waardoor de collectieve belangen van consumenten worden geschaad, tijdig worden beëindigd; dat onder collectieve belangen wordt verstaan belangen die niet de cumulatie behelzen van belangen van individuen die door een inbreuk zijn geschaad; dat een en ander geen beletsel vormt voor het instellen van individuele vorderingen door individuen die schade hebben geleden door een inbreuk; (3) Overwegende dat, wanneer het erom gaat praktijken die in strijd zijn met de toepasselijke nationale bepalingen te doen staken, aan de doeltreffendheid van de nationale maatregelen waarbij bovengenoemde richtlijnen in nationale wetgeving worden omgezet, waaronder beschermende maatregelen die verdergaan dan door de richtlijnen wordt voorgeschreven, mits zij verenigbaar zijn met het Verdrag en met deze richtlijnen, afbreuk kan worden gedaan wanneer die praktijken gevolgen hebben in een andere lidstaat dan die waar zij hun oorsprong vinden; (4) Overwegende dat deze moeilijkheden de goede werking van de interne markt kunnen schaden, daar het voldoende is het vertrekpunt van een ongeoorloofde praktijk te verleggen naar een ander land om deze tegen elke vorm van rechtshandhaving te vrijwaren; dat dit een verstoring van de mededinging inhoudt; (5) Overwegende dat die moeilijkheden het vertrouwen van de consument in de interne markt kunnen ondermijnen en de mogelijkheden om een actie in te stellen door organisaties die de collectieve belangen van consumenten behartigen of onafhankelijke openbare lichamen die zijn belast met de bescherming van de collectieve belangen van consumenten, die door inbreuken op het Gemeenschapsrecht worden geschaad, kunnen beperken; (6) Overwegende dat deze inbreuken dikwijls de grenzen tussen de lidstaten overschrijden; dat het dringend noodzakelijk is de nationale bepalingen die gericht zijn op het doen staken van bovenbedoelde ongeoorloofde praktijken, ongeacht het land waar de inbreuk gevolgen heeft gehad, in zekere mate onderling aan te passen; dat wat dit betreft de rechtsmacht de regels van het internationaal privaatrecht en de verdragen die tussen de lidstaten van kracht zijn onverlet laat, evenwel met inachtneming van de algemene verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Verdrag, in het bijzonder die met betrekking tot de goede werking van de interne markt; (7) Overwegende dat de doelstelling van het voorgenomen optreden slechts door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt; dat deze bijgevolg dient te handelen; (8) Overwegende dat het optreden van de Gemeenschap, gelet op artikel 3 B, derde alinea, van het Verdrag niet verder mag gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken; dat overeenkomstig deze bepaling de specifieke kenmerken van de nationale rechtsordes zoveel mogelijk in aanmerking dienen te worden genomen door de lidstaten de mogelijkheid te bieden een keuze te maken uit verschillende mogelijkheden met gelijkwaardige gevolgen; dat de rechterlijke of administratieve instanties die bevoegd zijn uitspraak te doen in de in artikel 2 van deze richtlijn bedoelde procedures gerechtigd zijn de gevolgen van eerdere beslissingen te onderzoeken; (9) Overwegende dat een van deze keuzemogelijkheden dient in te houden dat een of meer onafhankelijke openbare organen, die speciaal met de bescherming van de collectieve belangen van de consument zijn belast, de in deze richtlijn bedoelde rechtsvorderingen kunnen instellen; dat een andere keuzemogelijkheid dient in te houden dat deze rechtsvorderingen ingesteld kunnen worden door organisaties die de bescherming van de collectieve belangen van de consumenten als doelstelling hebben, overeenkomstig de bij de nationale wetgeving vastgestelde criteria; (10) Overwegende dat de lidstaten moeten kunnen kiezen tussen beide mogelijkheden of deze moeten kunnen combineren wanneer zij op nationaal niveau de voor de doeleinden van deze richtlijn bevoegde lichamen en/of organisaties aanwijzen; (11) Overwegende dat met het oog op intracommunautaire inbreuken het beginsel van wederzijdse erkenning op deze lichamen en/of organisaties van toepassing is; dat de lidstaten, op verzoek van hun nationale instanties, aan de Commissie de naam en de doelstelling meedelen van hun nationale instanties die, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, bevoegd zijn tot het instellen van een rechtsvordering in hun eigen land; (12) Overwegende dat het de taak is van de Commissie om de lijst van deze bevoegde instanties in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend te maken; dat tot bekendmaking van het tegendeel een bevoegde instantie waarvan de naam voorkomt op die lijst geacht wordt ontvankelijk te zijn; (13) Overwegende dat de lidstaten moeten kunnen bepalen dat de partij die voornemens is een verbodsactie in te stellen, voorafgaand overleg moet voeren met de andere partij, teneinde deze de mogelijkheid te geven die inbreuk te staken; dat de lidstaten eveneens dienen te kunnen bepalen dat dit voorafgaand overleg samen met een door de lidstaten aangewezen onafhankelijk openbaar orgaan dient plaats te vinden; (14) Overwegende dat ingeval de lidstaten bepalen dat voorafgaand overleg dient plaats te vinden, een termijn van twee weken vanaf de ontvangst van het verzoek om overleg dient te worden aangehouden, waarna de verzoekende partij zich onverwijld tot de bevoegde rechterlijke of administratieve instantie kan wenden indien de inbreuk nog niet is gestaakt; (15) Overwegende dat het wenselijk is dat de Commissie verslag uitbrengt over de werking van deze richtlijn, in het bijzonder over het toepassingsgebied ervan en over het functioneren van het voorafgaand overleg; (16) Overwegende dat de toepassing van deze richtlijn geen afbreuk mag doen aan de toepassing van de communautaire mededingingsregels, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Toepassingsgebied 1. Deze richtlijn heeft tot doel de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende verbodsacties als bedoeld in artikel 2 ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten, die zijn opgenomen in de in de bijlage genoemde richtlijnen, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen. 2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "inbreuk" verstaan: elke handeling die strijdig is met de bepalingen van de in de bijlage vermelde richtlijnen, als omgezet in de interne rechtsorde van de lidstaten en waardoor de in lid 1 bedoelde collectieve belangen worden geschaad. Artikel 2 Verbodsacties 1. De lidstaten wijzen de rechterlijke of administratieve instanties aan die bevoegd zijn om uitspraak te doen in door de in artikel 3 bedoelde bevoegde instanties ingestelde procedures, die erop zijn gericht dat: a) zo spoedig mogelijk, zo nodig in het kader van een kort geding, wordt gelast een inbreuk te doen staken, respectievelijk die inbreuk wordt verboden; b) zo nodig maatregelen worden getroffen zoals volledige of gedeeltelijke bekendmaking van de beslissing in een passend geachte vorm en/of publicatie van een rechtzetting, die gericht zijn op het beëindigen van de aanhoudende gevolgen van de inbreuk; c) voorzover de rechtsorde van de betrokken lidstaat dit toestaat, de in het ongelijk gestelde gedaagde ertoe wordt veroordeeld, ingeval deze zich niet binnen de door de rechterlijke of administratieve instantie vastgestelde termijn naar de uitspraak voegt, aan de schatkist of aan een bij of krachtens de nationale wetgeving aangewezen begunstigde een bepaald bedrag per dag vertraging of een ander in de nationale wetgeving voorzien bedrag ter waarborging van de naleving van de uitspraken te betalen. 2. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de regels van het internationaal privaatrecht ten aanzien van het toepasselijke recht, hetgeen normaliter tot gevolg zal hebben dat hetzij het recht van de lidstaat waar de inbreuk zijn oorsprong vindt, hetzij het recht van de lidstaat waar de inbreuk gevolgen heeft, van toepassing is. Artikel 3 Tot het instellen van acties bevoegde instanties In deze richtlijn wordt onder "bevoegde instantie" verstaan: elk lichaam dat of elke organisatie die volgens de wetgeving van een lidstaat naar behoren is opgericht en een rechtmatig belang heeft om de in artikel 1 bedoelde bepalingen te doen naleven, en in het bijzonder: a) een of meer onafhankelijke openbare lichamen die, in de lidstaten waar dergelijke lichamen bestaan, specifiek met de bescherming van de in artikel 1 bedoelde belangen zijn belast; en/of b) organisaties die als doelstelling hebben om de in artikel 1 bedoelde belangen volgens de criteria van hun nationaal recht te beschermen. Artikel 4 Intracommunautaire inbreuken 1. ledere lidstaat treft maatregelen die nodig zijn om te bereiken dat bij een inbreuk die haar oorsprong vindt in deze lidstaat, elke bevoegde instantie uit een andere lidstaat waar de door die bevoegde instantie beschermde belangen door de inbreuk worden geschaad, zich onder overlegging van de in lid 3 bedoelde lijst tot de in artikel 2 bedoelde rechterlijke of administratieve instantie kan wenden. De rechterlijke of administratieve instanties aanvaarden deze lijst als bewijs van ontvankelijkheid van de bevoegde instantie, onverminderd hun recht om na te gaan of de doelstelling van de bevoegde instantie het ondernemen van een actie in een specifiek geval rechtvaardigt. 2. Met het oog op intracommunautaire inbreuken delen de lidstaten, onverminderd de rechten die door de nationale wetgeving aan andere instanties zijn toegekend, op verzoek van hun bevoegde instanties die voldoen aan de eisen van artikel 3, aan de Commissie mee dat deze instanties bevoegd zijn tot het instellen van een actie overeenkomstig artikel 2. De lidstaten delen de Commissie de naam en de doelstelling van deze bevoegde instanties mee. 3. De Commissie stelt een lijst op van de in lid 2 bedoelde bevoegde instanties, met vermelding van hun doelstelling. Deze lijst wordt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt; elke in deze lijst aangebrachte wijziging wordt onverwijld bekendgemaakt; om de zes maanden wordt een bijgewerkte versie van de lijst bekendgemaakt. Artikel 5 Voorafgaand overleg 1. De lidstaten mogen bepalingen invoeren of handhaven waarbij de partij die voornemens is een verbodsactie in te stellen, deze procedure alleen kan beginnen nadat zij heeft getracht, in overleg hetzij met de gedaagde, hetzij met zowel de gedaagde als een bevoegde instantie in de zin van artikel 3, onder a), van de lidstaat waar het verbod wordt nagestreefd, de inbreuk te doen staken. Het is aan de lidstaat om te besluiten of de partij die de verbodsactie wenst in te stellen, de bevoegde instantie moet raadplegen. Indien niet binnen twee weken na de ontvangst van het verzoek tot overleg wordt bereikt dat de inbreuk wordt gestaakt, kan de betrokken partij onverwijld een verbodsactie instellen. 2. De door de lidstaten voor het voorafgaand overleg vastgestelde regeling wordt ter kennis van de Commissie gebracht en in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Artikel 6 Verslagen 1. Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn en nadien om de drie jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn. 2. In haar eerste verslag onderzoekt de Commissie met name: - de werkingssfeer van deze richtlijn in verband met de bescherming van de collectieve belangen van personen die een handels-, een industriële of een ambachtelijke activiteit of een vrij beroep uitoefenen; - de werkingssfeer van deze richtlijn als bepaald bij de in de bijlage genoemde richtlijnen; - of het in artikel 5 bedoelde voorafgaand overleg daadwerkelijk tot een doeltreffende bescherming van de consumenten heeft bijgedragen. Voorzover nodig gaat dit verslag vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze richtlijn. Artikel 7 Bepalingen waarbij een ruimere mogelijkheid tot handelend optreden wordt geboden Deze richtlijn belet de lidstaten niet voorschriften te handhaven of vast te stellen waarbij op nationaal niveau aan bevoegde instanties, alsmede aan iedere betrokkene een ruimere mogelijkheid wordt geboden om een actie in te stellen. Artikel 8 Tenuitvoerlegging 1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 30 maanden na de inwerkingtreding ervan aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. 2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 9 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 10 Adressanten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, 19 mei 1998. Voor het Europees Parlement De Voorzitter J. M. GIL-ROBLES Voor de Raad De Voorzitter G. BROWN (1) PB C 107 van 13. 4. 1996, blz. 3 en PB C 80 van 13. 3. 1997, blz. 10. (2) PB C 30 van 30. 1. 1997, blz. 112. (3) Advies van het Europees Parlement van 14 november 1996 (PB C 362 van 2. 12. 1996, blz. 236). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 30 oktober 1997 (PB C 389 van 22. 12. 1997, blz. 51) en Besluit van het Europees Parlement van 12 maart 1998 (PB C 104 van 6. 4. 1998). Besluit van de Raad van 23 april 1998. BIJLAGE LIJST VAN DE IN ARTIKEL 1 BEDOELDE RICHTLIJNEN (1*) 1. Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame (PB L 250 van 19. 9. 1984, blz. 17). 2. Richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (PB L 372 van 31. 12. 1985, blz. 31). 3. Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB L 42 van 12. 2. 1987, blz. 48), gewijzigd bij Richtlijn 98/7/EG (PB L 101 van 1. 4. 1998, blz. 17). 4. Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten: de artikelen 10 tot en met 21 (PB L 298 van 17. 10. 1989, blz. 23), zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG (PB L 202 van 30. 7. 1997, blz. 60). 5. Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158 van 23. 6. 1990, blz. 59). 6. Richtlijn 92/28/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 113 van 30. 4. 1992, blz. 13). 7. Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95 van 21. 4. 1993, blz. 29). 8. Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (PB L 280 van 29. 10. 1994, blz. 83). 9. Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144 van 4. 6. 1997, blz. 19). (1*) De richtlijnen nrs. 1, 6, 7 en 9 bevatten specifieke bepalingen betreffende het doen staken van inbreuken.