Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02015D0789-20171216

    Consolidated text: Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3415)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2015/789/2017-12-16

    02015D0789 — NL — 16.12.2017 — 003.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/789 VAN DE COMMISSIE

    van 18 mei 2015

    betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3415)

    (PB L 125 van 21.5.2015, blz. 36)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2417 VAN DE COMMISSIE Kennisgeving geschied onder nummer C(2015 van 17 december 2015

      L 333

    143

    19.12.2015

    ►M2

    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/764 VAN DE COMMISSIE Kennisgeving geschied onder nummer C(2016 van 12 mei 2016

      L 126

    77

    14.5.2016

    ►M3

    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/2352 VAN DE COMMISSIE Kennisgeving geschied onder nummer C(2017 van 14 december 2017

      L 336

    31

    16.12.2017


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 109, 26.4.2016, blz.  57 (2015/789)




    ▼B

    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/789 VAN DE COMMISSIE

    van 18 mei 2015

    betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3415)



    Artikel 1

    Definities

    Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

    ▼M1

    a)

    „nader omschreven organisme” : elke ondersoort van Xylella fastidiosa (Wells et al.);

    b)

    „waardplanten” : alle planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, van de geslachten en soorten die zijn opgenomen in de databank van de Commissie van voor Xylella fastidiosa vatbare waardplanten op het grondgebied van de Unie waarvan is vastgesteld dat zij op het grondgebied van de Unie vatbaar zijn voor het nader omschreven organisme of indien een lidstaat uit hoofde van artikel 4, lid 1, tweede alinea, een gebied heeft afgebakend voor een of meer ondersoorten daarvan;

    c)

    „nader omschreven planten” : waardplanten en alle voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van de in bijlage I opgenomen geslachten of soorten;

    ▼B

    d)

    „professionele marktdeelnemer” :

    elke persoon die zich beroepshalve bezighoudt met één of meer van de volgende activiteiten met betrekking tot planten:

    i) planten;

    ii) reproduceren;

    iii) produceren, waaronder telen, vermenigvuldigen en onderhouden;

    iv) binnenbrengen op, verplaatsen binnen en verplaatsen naar een plaats buiten het grondgebied van de Unie;

    v) op de markt aanbieden.

    Artikel 2

    Opsporing of vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme

    1.  Wanneer een persoon de aanwezigheid van het nader omschreven organisme vaststelt of vermoedt, stelt hij de verantwoordelijke officiële instantie hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt haar alle relevante informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme.

    2.  De verantwoordelijke officiële instantie registreert deze informatie onmiddellijk.

    3.  Wanneer de verantwoordelijke officiële instantie op de hoogte is gesteld van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme, neemt zij alle noodzakelijke maatregelen om die aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid te bevestigen.

    4.  De lidstaten zorgen ervoor dat eenieder die verantwoordelijk is voor planten die mogelijk besmet zijn met het nader omschreven organisme, onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme en wordt voorgelicht over de mogelijke gevolgen en risico's alsook de te nemen maatregelen.

    ▼M3

    Artikel 3

    Onderzoeken met betrekking tot het nader omschreven organisme op het grondgebied van de lidstaten en aantoning ervan

    1.  De lidstaten voeren op hun grondgebied jaarlijkse onderzoeken uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op de nader omschreven planten.

    Die onderzoeken worden uitgevoerd door de verantwoordelijke officiële instantie, of onder officieel toezicht van de verantwoordelijke officiële instantie. Zij bestaan uit een visueel onderzoek, en indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van besmetting met het nader omschreven organisme, bemonstering en tests. De onderzoeken zijn gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen en worden uitgevoerd op geschikte momenten van het jaar om het nader omschreven organisme op te kunnen sporen door middel van visuele inspectie, bemonstering en tests. Bij het onderzoek wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, de biologie van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan, de aanwezigheid en de biologie van de nader omschreven planten, en alle andere passende informatie met betrekking tot de aanwezigheid van het nader omschreven organisme. Er wordt ook rekening gehouden met de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn ( 1 ).

    2.  In niet-afgebakende gebieden wordt een verkennend onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme gedaan door één moleculaire test uit te voeren; als daarmee positieve resultaten worden verkregen, wordt de aanwezigheid van het organisme, overeenkomstig internationale normen, aangetoond met ten minste nog één positieve moleculaire test. Die tests moeten zijn opgenomen in de databank van de Commissie met tests voor de aantoning van het nader omschreven organisme en de ondersoorten ervan, en gericht zijn op verschillende delen van het genoom.

    In de afgebakende gebieden wordt een verkennend onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme gedaan door één test uit te voeren; als daarmee positieve resultaten worden verkregen, wordt de aanwezigheid van het organisme, overeenkomstig internationale normen, aangetoond met ten minste één positieve moleculaire test. Die tests moeten zijn opgenomen in de databank van de Commissie met tests voor de aantoning van het nader omschreven organisme en de ondersoorten ervan.

    3.  De in lid 2 bedoelde databank wordt door de Commissie beheerd en bijgewerkt en openbaar toegankelijk gemaakt.

    De in de databank opgenomen tests worden aan de hand van de geschiktheid voor het aantonen van het nader omschreven organisme en de ondersoorten ervan in afgebakende gebieden en in niet-afgebakende gebieden, ingedeeld in twee categorieën.

    ▼M1

    Artikel 3 bis

    Noodplannen

    1.  Elke lidstaat stelt vóór 31 december 2016 een plan op (hierna „het noodplan” genoemd) waarin de acties worden aangegeven die indien wordt vermoed of is bevestigd dat het nader omschreven organisme aanwezig is, overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 6 en de artikelen 9 tot en met 13 bis op zijn grondgebied moeten worden uitgevoerd.

    2.  Het noodplan bevat eveneens:

    a) een beschrijving van de rol en de verantwoordelijkheden van de betrokken organen en de enige instantie voor die acties;

    b) een of meer laboratoria die zijn erkend voor het testen van het nader omschreven organisme;

    c) voorschriften betreffende de uitwisseling van informatie over die acties tussen de betrokken organen, de enige instantie, de betrokken professionele exploitanten en het publiek;

    d) de protocollen met een beschrijving van de methoden voor visuele onderzoeken, het nemen van monsters en het uitvoeren van laboratoriumtests;

    e) voorschriften betreffende de opleiding van het personeel van de bij die acties betrokken organen;

    f) het minimum aan middelen dat beschikbaar moet worden gesteld en de procedures voor het beschikbaar stellen van aanvullende middelen in geval van bevestigde of vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme.

    3.  De lidstaten beoordelen en herzien hun noodplannen in de mate waarin dat nodig is.

    ▼M3

    4.  De lidstaten delen hun noodplannen op verzoek aan de Commissie mee en informeren alle betrokken professionele marktdeelnemers door publicatie op internet.

    ▼B

    Artikel 4

    Instelling van afgebakende gebieden

    ▼M3

    1.  Wanneer de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt aangetoond, bakent de betrokken lidstaat onverwijld een gebied af overeenkomstig lid 2 („het afgebakende gebied”).

    In afwijking van de eerste alinea mag de betrokken lidstaat, wanneer de aanwezigheid van een bepaalde ondersoort van het nader omschreven organisme is bevestigd, een gebied afbakenen met betrekking tot enkel die ondersoort.

    Wanneer de aanwezigheid van meer dan een ondersoort van het nader omschreven organisme wordt aangetoond, bakent de betrokken lidstaat dat gebied af met betrekking tot het nader omschreven organisme en alle mogelijke ondersoorten ervan.

    Zolang men nog bezig is met het aantonen van de aanwezigheid van een ondersoort in een gebied, bakent de betrokken lidstaat dat gebied af met betrekking tot het nader omschreven organisme en alle mogelijke ondersoorten ervan.

    De aanwezigheid van de ondersoorten wordt aangetoond op basis van de resultaten van de in artikel 3, lid 2, bedoelde tests.

    ▼B

    2.  Het afgebakende gebied omvat een besmette zone en een bufferzone.

    De besmette zone omvat alle planten waarvan bekend is dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme, alle planten die symptomen vertonen die wijzen op een mogelijke besmetting met dat organisme, en alle andere planten die met dat organisme besmet kunnen zijn wegens de onmiddellijke nabijheid van besmette planten of een met besmette planten gemeenschappelijke bron van productie — voor zover deze bron bekend is — of van met besmette planten geteelde planten.

    ▼M2

    Wat de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in de provincie Lecce en de in bijlage II vermelde gemeenten betreft, omvat de besmette zone ten minste die provincie en die gemeenten of, voor zover van toepassing, de kadastrale percelen („Fogli”) van die gemeenten.

    ▼M3

    Rondom de besmette zone wordt een bufferzone met een breedte van ten minste 5 km ingesteld. De bufferzone mag worden beperkt tot een breedte van minimaal 1 km als er een hoge mate van vertrouwen bestaat dat de initiële aanwezigheid van het nader omschreven organisme niet tot verspreiding heeft geleid en aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a) binnen een straal van 100 m rond de aangetroffen besmette plant zijn alle waardplanten, ongeacht hun gezondheidstoestand, onmiddellijk verwijderd;

    b) sinds de uitroeiingsmaatregelen zijn genomen, zijn, op basis van officiële tests die in de loop van het jaar ten minste één keer zijn verricht met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn, in de besmette zone geen andere met het nader omschreven organisme besmette planten aangetroffen. Voor die tests wordt een bemonsteringsschema toegepast waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond en dat gericht is op planten die symptomen vertonen, alsook op planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen;

    c) er is een onderzoek ter afgrenzing van het gebied uitgevoerd in een zone met een breedte van ten minste 5 km rondom de besmette zone, waaruit blijkt dat het nader omschreven organisme in die zone niet is aangetroffen. Daarbij is het onderzochte gebied binnen een zone met een breedte van ten minste 1 km rondom de besmette zone opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m en in de rest van de bufferzone in vierkante terreinen van 1 km × 1 km. In elk van deze vierkante terreinen voert de betrokken lidstaat visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt hij monsters van en test hij planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen;

    d) sinds de uitroeiingsmaatregelen zijn genomen, zijn, op basis van twee keer tijdens het vluchtseizoen van de vector overeenkomstig internationale normen uitgevoerde tests, in de besmette zone geen vectoren van het nader omschreven organisme aangetroffen. Die tests leiden tot de conclusie dat natuurlijke verspreiding van het nader omschreven organisme uitgesloten is.

    Wanneer de betrokken lidstaat de breedte van de bufferzone beperkt, stelt hij onmiddellijk de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de redenen waarom hij dit gerechtvaardigd acht.

    Als in een besmette zone overeenkomstig artikel 7, lid 1, inperkingsmaatregelen worden genomen, moet de bufferzone ten minste 10 km breed zijn.

    ▼B

    De nauwkeurige afgrenzing van de zones wordt gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke principes, de biologie van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan, de mate van besmetting, de aanwezigheid van vectoren en de distributie van de nader omschreven planten in het betrokken gebied.

    3.  Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme binnen de bufferzone wordt bevestigd, wordt de afgrenzing van de besmette zone en de bufferzone onmiddellijk herzien en dienovereenkomstig veranderd.

    ▼M3

    4.  De lidstaten moeten een lijst van de op hun grondgebied ingestelde afgebakende gebieden opstellen en bijwerken en die lijst, alsook alle bijwerkingen daarvan, publiceren. Zij stellen de Commissie overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/917/EU van de Commissie ( 2 ) in kennis van hun lijst en de bijwerkingen daarvan.

    De Commissie werkt haar lijst van afgebakende gebieden op basis van die kennisgevingen bij en publiceert die lijst.

    5.  Wanneer het nader omschreven organisme blijkens de in artikel 3 bedoelde onderzoeken en het in artikel 6, lid 7, bedoelde toezicht gedurende een periode van vijf jaar niet is aangetroffen in een afgebakend gebied, kan deze afgrenzing worden opgeheven. In dergelijke gevallen stelt de desbetreffende lidstaat de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis.

    In afwijking van de eerste alinea mag een lidstaat die de bufferzone ingevolge lid 2, vierde alinea, tot een breedte van minimaal 1 km heeft beperkt, dat afgebakende gebied twaalf maanden nadat het werd ingesteld opheffen als aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a) als gevolg van de ingevolge lid 2, vierde alinea, getroffen maatregelen wordt met een hoge mate van betrouwbaarheid geconcludeerd dat de initiële aanwezigheid van het nader omschreven organisme een geïsoleerd geval betrof en dat er in het betrokken afgebakende gebied geen verdere verspreiding heeft plaatsgevonden;

    b) er zijn in het afgebakende gebied zo kort mogelijk vóór het moment van opheffing officiële tests verricht, met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn, aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee overeenkomstig internationale normen met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van 1 % kan worden aangetoond en dat gericht is op planten die symptomen vertonen, alsook op planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen.

    Wanneer een afgebakend gebied ingevolge de tweede alinea wordt opgeheven, wordt gedurende de eerstvolgende twee jaar uitgebreid onderzoek uitgevoerd op de nader omschreven planten die zich in dat gebied bevinden. Dat onderzoek wordt uitgevoerd volgens een bemonsteringsschema waarmee overeenkomstig internationale normen met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond en dat gebaseerd is op wetenschappelijke en technische beginselen inzake de mogelijke verspreiding van het nader omschreven organisme in de onmiddellijke omgeving en gericht is op planten die symptomen vertonen, alsook op planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen.

    Wanneer de betrokken lidstaat het afgebakende gebied twaalf maanden nadat het werd ingesteld opheft, stelt hij onmiddellijk de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de redenen waarom hij dit gerechtvaardigd acht.

    ▼B

    6.  In afwijking van lid 1 kan de lidstaat besluiten niet onmiddellijk een afgebakend gebied in te stellen wanneer is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    ▼M3

    a) er zijn bewijzen dat het nader omschreven organisme recent in het gebied is binnengebracht met de planten waarop het is aangetroffen of dat het nader omschreven organisme is aangetroffen op een locatie die fysiek beschermd is tegen de vectoren van het organisme;

    ▼B

    b) er is een aanwijzing dat deze planten besmet waren voordat zij in het betrokken gebied werden binnengebracht;

    c) in de nabijheid van de planten zijn na overeenkomstig internationaal gevalideerde testmethoden uitgevoerde tests geen vectoren van het nader omschreven organisme geconstateerd.

    7.  In het in lid 6 bedoelde geval:

    a) voert de lidstaat gedurende ten minste twee jaar een jaarlijks onderzoek uit naar eventuele besmetting van andere planten dan die waarop het nader omschreven organisme in eerste instantie werd aangetroffen;

    b) bepaalt de lidstaat op grond van dat onderzoek of het noodzakelijk is een afgebakend gebied in te stellen;

    c) geeft de lidstaat aan de Commissie en de andere lidstaten de redenen op waarom geen afgebakend gebied is ingesteld en deelt hij hun — zodra dit beschikbaar is — het resultaat mee van het onder a) bedoelde onderzoek.

    ▼M1

    Artikel 5

    Verbod op het planten van waardplanten in besmette zones

    1.  Het aanplanten van waardplanten in de besmette zones is verboden, behalve op locaties die fysiek beschermd zijn tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan.

    ▼M3

    2.  In afwijking van lid 1 mag de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor het planten van waardplanten in de in bijlage II vermelde besmette zones waar ingevolge artikel 7 inperkingsmaatregelen worden genomen, behalve in het in artikel 7, lid 7, onder c), bedoelde gebied van 20 km. Bij de verlening van toestemming geeft de betrokken lidstaat voorrang aan waardplanten die behoren tot variëteiten die resistent of tolerant geacht worden voor het nader omschreven organisme.

    ▼B

    Artikel 6

    Uitroeiingsmaatregelen

    1.  De lidstaat die het in artikel 4 bedoelde afgebakende gebied heeft ingesteld, neemt in dat gebied de in de leden 2 tot en met 11 vermelde maatregelen.

    2.  De betrokken lidstaat verwijdert binnen een straal van 100 m rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme onmiddellijk:

    a) waardplanten, ongeacht hun gezondheidstoestand;

    b) planten waarvan bekend is dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme;

    c) planten die symptomen vertonen die op besmetting met dat organisme kunnen wijzen of die vermoedelijk door dat organisme besmet zijn.

    ▼M3

    2 bis.  In afwijking van lid 2, punt a), mogen de lidstaten beslissen dat individuele waardplanten die officieel zijn aangemerkt als planten met historische waarde, niet hoeven te worden verwijderd als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

    a) de betrokken waardplanten zijn overeenkomstig artikel 3, lid 2, bemonsterd en getest, waarbij werd bevestigd dat zij niet met het nader omschreven organisme besmet zijn;

    b) de individuele waardplanten of het betrokken gebied zijn op zodanige wijze doeltreffend fysiek geïsoleerd van de vectoren dat de planten niet bijdragen tot de verdere verspreiding van het nader omschreven organisme;

    c) er zijn geschikte agrarische praktijken toegepast voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan.

    Voordat een afwijking wordt toegestaan, zendt de betrokken lidstaat de Commissie een kennisgeving met de uitkomst van de onder a) bedoelde bemonstering en tests, een beschrijving van de onder b) en c) bedoelde voorgenomen maatregelen, de redenen daarvoor en de plaats van de individuele planten. De Commissie publiceert de lijst en de plaats van de waardplanten waarvoor de afwijking wordt verleend.

    Elke van die planten wordt tijdens het vluchtseizoen van de vector officieel geïnspecteerd op symptomen van het nader omschreven organisme, waarbij ook wordt gecontroleerd of de fysieke isolatie voldoende is. Als de plant symptomen vertoont, wordt deze bemonsterd en getest op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme.

    ▼B

    3.  De betrokken lidstaat neemt monsters van en test de nader omschreven planten binnen een straal van 100 m rond de besmette planten, overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen ISPM nr. 31 ( 3 ).

    4.   ►C1  De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als gastheer voor de vectoren kunnen fungeren. ◄ Een dergelijke behandeling kan onder meer het verwijderen van planten omvatten.

    5.  De betrokken lidstaat vernietigt ter plaatse of op een daartoe aangewezen nabijgelegen plaats binnen de besmette zone de in lid 2 bedoelde planten en delen van planten, op zodanige wijze dat het nader omschreven organisme niet wordt verspreid.

    6.  De betrokken lidstaat stelt de nodige onderzoeken in naar de oorsprong van de besmetting. Hij traceert de nader omschreven planten die verband houden met het betrokken besmettingsgeval met inbegrip van die planten die vóór de instelling van het afgebakende gebied zijn verplaatst. De resultaten van die onderzoeken worden meegedeeld aan de lidstaten waaruit de betrokken planten afkomstig zijn, aan de lidstaten via welke deze planten zijn verplaatst en aan de lidstaten waar de planten zijn binnengebracht.

    ▼M3

    7.  De betrokken lidstaat houdt toezicht op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door jaarlijks onderzoeken uit te voeren met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn. Hij voert visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt monsters van en test planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen, overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 2.

    In bufferzones wordt het onderzochte gebied binnen een zone met een breedte van ten minste 1 km rondom de besmette zone opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m en in de rest van de bufferzone in vierkante terreinen van 1 km × 1 km. In elk van deze vierkante terreinen voert de betrokken lidstaat visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt hij monsters van en test hij planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen.

    ▼B

    8.  De betrokken lidstaat licht het publiek voor over de door het nader omschreven organisme gevormde bedreiging en over de maatregelen ter voorkoming van het binnenbrengen en de verspreiding ervan in de Unie. Daartoe plaatst het verkeersborden die de afgrenzing van de afgebakende gebieden vermelden.

    9.  De betrokken lidstaat neemt zo nodig maatregelen om het hoofd te bieden aan bijzonderheden of complicaties waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de uitroeiing onmogelijk maken, bemoeilijken of vertragen, en met name maatregelen met betrekking tot toegankelijkheid en een adequate vernietiging van alle planten die besmet zijn of waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn, ongeacht de locatie of het openbaar of particulier bezit ervan, en ongeacht de daarvoor verantwoordelijke persoon of instantie.

    10.  De betrokken lidstaat neemt elke andere maatregel die kan bijdragen tot het uitroeien van het nader omschreven organisme, overeenkomstig ISPM nr. 9 ( 4 ) en volgt een geïntegreerde aanpak overeenkomstig de in ISPM nr. 14 ( 5 ) uiteengezette beginselen.

    11.  De betrokken lidstaat past geschikte agrarische praktijken toe voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren daarvan.

    Artikel 7

    Inperkingsmaatregelen

    ▼M3

    1.  In afwijking van artikel 6 kan de verantwoordelijke officiële instantie van de betrokken lidstaat besluiten in een in bijlage II vermelde besmette zone inperkingsmaatregelen te nemen als bedoeld in de leden 2 tot en met 7 (hierna „beperkingsgebied” genoemd).

    2.  De betrokken lidstaat verwijdert alle planten waarvan op basis van de in lid 7 bedoelde officiële onderzoeken is vastgesteld dat zij met het nader omschreven organisme besmet zijn.

    Die verwijdering gebeurt onmiddellijk nadat de aanwezigheid van het nader omschreven organisme officieel is aangetoond.

    Om te voorkomen dat het nader omschreven organisme zich tijdens en na de verwijdering verspreidt, worden alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen genomen.

    ▼B

    3.   ►C1  De betrokken lidstaat neemt binnen een straal van 100 m rond de in lid 2 bedoelde planten waarvan is vastgesteld dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen ISPM nr. 31 monsters van de waardplanten en test deze. ◄ Deze tests worden met regelmatige tussenpozen en ten minste tweemaal per jaar uitgevoerd.

    4.   ►C1  De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als gastheer voor de vectoren kunnen fungeren. ◄ Een dergelijke behandeling kan onder meer het verwijderen van planten omvatten.

    5.  De betrokken lidstaat vernietigt ter plaatse of op een daartoe aangewezen nabijgelegen plaats binnen het beperkingsgebied de in lid 2 bedoelde planten en delen van planten, op zodanige wijze dat het nader omschreven organisme niet wordt verspreid.

    6.  De betrokken lidstaat past adequate geschikte agrarische praktijken toe voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren daarvan.

    ▼M3

    7.  De betrokken lidstaat houdt toezicht op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door ten minste op de volgende plaatsen jaarlijks officiële onderzoeken uit te voeren met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn:

    a) in de nabijheid van de in artikel 9, lid 2, bedoelde locaties;

    b) in de nabijheid van de locaties met planten met een bijzondere culturele, sociale of wetenschappelijke waarde;

    c) binnen een in bijlage II vermelde besmette zone die zich bevindt binnen een gebied op een afstand van ten minste 20 km van de grens van die besmette zone met de rest van het grondgebied van de Unie.

    Het onderzochte gebied wordt opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m. In elk van deze vierkante terreinen voert de betrokken lidstaat visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt hij monsters van en test hij planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen, overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 2.

    Wanneer op de onder c) bedoelde plaatsen de aanwezigheid van het nader omschreven organisme officieel wordt aangetoond, stelt de betrokken lidstaat daarvan onmiddellijk de Commissie en de lidstaten in kennis.

    Punt c) van de eerste alinea is niet van toepassing op eilanden die in hun geheel een beperkingsgebied vormen en meer dan 10 km van het dichtstbijzijnde vasteland van de Unie gelegen zijn.

    ▼M2 —————

    ▼B

    Artikel 9

    Verplaatsing van nader omschreven planten binnen de Unie

    ▼M3

    1.  Dit artikel is alleen van toepassing op de verplaatsing van andere nader omschreven planten dan:

    a) planten die gedurende de gehele productiecyclus in vitro zijn geteeld; of

    b) planten die behoren tot de in bijlage III vermelde variëteiten van nader omschreven planten.

    ▼M2

    Het verplaatsen uit de afgebakende gebieden, en van de besmette zones naar de respectieve bufferzones, van nader omschreven planten die gedurende ten minste een deel van hun leven in een overeenkomstig artikel 4 ingesteld afgebakend gebied zijn geteeld, is verboden.

    ▼B

    2.  In afwijking van lid 1 is een dergelijke verplaatsing toegestaan indien de nader omschreven planten op een locatie zijn geteeld waar wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    a) de locatie is geregistreerd overeenkomstig Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie ( 6 );

    b) de locatie is overeenkomstig de relevante internationale normen voor fytosanitaire maatregelen door de verantwoordelijke officiële instantie vrij bevonden van het nader omschreven organisme en van de vectoren ervan;

    c) de locatie wordt fysiek beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan;

    ▼M3

    d) de locatie is omgeven door een zone met een breedte van 100 m waarin twee keer per jaar inspecties zijn verricht en waaruit alle planten waarvan werd vastgesteld dat zij symptomen hadden of besmet waren met het nader omschreven organisme, onmiddellijk zijn verwijderd, waarbij voorafgaand aan die verwijdering passende fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme zijn toegepast;

    e) de locatie wordt op geschikte momenten van het jaar onderworpen aan fytosanitaire behandelingen om haar vrij te houden van de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder het verwijderen van planten kan vallen;

    f) de locatie wordt samen met de onder d) bedoelde zone aan ten minste twee officiële inspecties per jaar onderworpen, met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn;

    ▼B

    g) gedurende de volledige groeiperiode van de nader omschreven planten werden op de locatie geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen noch van de vectoren ervan of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, is door tests bevestigd dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt;

    h) gedurende de volledige groeiperiode van de nader omschreven planten werden in de onder d) bedoelde zone geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests uitgevoerd die hebben bevestigd dat het nader omschreven organisme er niet aanwezig is;

    3.  Jaarlijks zijn er op het meest geschikte tijdstip representatieve monsters getest van elke soort van de nader omschreven planten afkomstig van elke productielocatie en aan de hand van overeenkomstig internationaal gevalideerde methoden uitgevoerde tests is bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig is.

    4.  Zo kort mogelijk vóór het moment van verplaatsing werden de partijen van de nader omschreven planten officieel visueel geïnspecteerd, bemonsterd en in overeenstemming met internationaal gevalideerde testmethoden aan moleculaire tests onderworpen aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van de besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond en dat specifiek is gericht op de nader omschreven planten die verdachte symptomen van dat organisme vertonen, overeenkomstig ISPM 31.

    ▼M1

    4 bis.  In afwijking van leden 1 en 4 mogen voor opplant bestemde Vitis-planten in rust, met uitzondering van zaden, binnen de Unie, binnen of uit de afgebakende gebieden worden verplaatst wanneer aan elk van beide volgende voorwaarden is voldaan:

    a) de planten zijn geteeld op een locatie die is geregistreerd overeenkomstig Richtlijn 92/90/EEG;

    b) de planten hebben zo kort mogelijk vóór het moment van verplaatsing een geschikte warmtebehandeling ondergaan in een door de daarvoor verantwoordelijke officiële instantie gemachtigde en gecontroleerde behandelingsvoorziening, waarbij de planten in rust gedurende 45 minuten worden ondergedompeld in water van 50 °C, overeenkomstig de desbetreffende EPPO-norm ( 7 ).

    ▼B

    5.  Vóór de verplaatsing hebben de partijen van de nader omschreven planten fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme ondergaan.

    6.  Nader omschreven planten die door of binnen afgebakende gebieden worden verplaatst, worden vervoerd in gesloten recipiënten of verpakkingen, waardoor wordt gewaarborgd dat geen besmetting met het nader omschreven organisme of met een van de vectoren ervan kan plaatsvinden.

    ▼M3

    7.  Nader omschreven planten die ten minste gedurende een deel van hun leven zijn geteeld in een afgebakend gebied mogen slechts naar en binnen het grondgebied van de Unie worden verplaatst indien zij vergezeld gaan van een overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie ( 8 ) opgesteld en afgegeven plantenpaspoort.

    8.  Waardplanten die nooit binnen de afgebakende gebieden zijn geteeld, mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a) zij zijn geteeld op een locatie die onderworpen is aan jaarlijkse officiële inspectie en, indien symptomen van het nader omschreven organisme worden aangetroffen, bemonstering, met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn, alsook tests overeenkomstig internationale normen om na te gaan of het nader omschreven organisme aanwezig is;

    b) zij gaan vergezeld van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG.

    Onverminderd deel A van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG, is geen plantenpaspoort nodig voor het verplaatsen van de in dit lid bedoelde waardplanten naar personen die handelen voor doeleinden die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen en die de planten voor eigen gebruik aankopen.

    ▼M3

    9.  Onverminderd lid 8 mogen prebasismoederplanten zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 3, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU van de Commissie ( 9 ) en prebasismateriaal zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad ( 10 ) van de soorten Juglans regia L., Olea europaea L., Prunus amygdalus Batsch, P. amygdalus × P. persica, P. armeniaca L., P. avium (L.) L., P. cerasus L., P. domestica L., P. domestica × P. salicina, P. dulcis (Mill.) D.A. Webb, P. persica (L.) Batsch en P. salicina Lindley die buiten de afgebakende gebieden zijn geteeld en ten minste een deel van hun leven buiten insectenvrije faciliteiten hebben doorgebracht, alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij vergezeld gaan van een overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG opgesteld en afgegeven plantenpaspoort en als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a) de planten vallen onder de toestemming die is verleend bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 van de Commissie ( 11 );

    b) de planten zijn zo kort mogelijk voor verplaatsing overeenkomstig internationale normen visueel geïnspecteerd, bemonsterd en moleculair getest op aanwezigheid van het nader omschreven organisme.

    Onverminderd deel A van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG, is geen plantenpaspoort nodig voor het verplaatsen van prebasismoederplanten en prebasismateriaal als bedoeld in dit lid naar personen die handelen voor doeleinden die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen en die de planten voor eigen gebruik aankopen.

    ▼M2

    Artikel 9 bis

    Verplaatsen binnen de Unie van nader omschreven planten die in vitro zijn geteeld

    1.  Nader omschreven planten die gedurende de gehele productiecyclus in vitro, en gedurende ten minste een deel van hun leven in een overeenkomstig artikel 4 ingesteld afgebakend gebied, zijn geteeld, mogen slechts uit de afgebakende gebieden en van de besmette zones naar de respectieve bufferzones worden verplaatst als aan de voorwaarden in de leden 2 tot en met 5 is voldaan.

    2.  De nader omschreven planten als bedoeld in lid 1 zijn geteeld op een locatie waar wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    a) de locatie is geregistreerd overeenkomstig Richtlijn 92/90/EEG;

    b) de locatie is overeenkomstig de relevante internationale normen voor fytosanitaire maatregelen door de verantwoordelijke officiële instantie vrij bevonden van het nader omschreven organisme en van de vectoren ervan;

    c) de locatie wordt fysiek beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan;

    d) de locatie wordt onderworpen aan ten minste twee officiële inspecties per jaar die op passende tijdstippen worden uitgevoerd;

    e) gedurende de volledige groeiperiode van de nader omschreven planten werden op de locatie geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen noch van de vectoren ervan of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, is door tests bevestigd dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt.

    3.  De nader omschreven planten als bedoeld in lid 1 zijn onder steriele omstandigheden in een doorzichtig recipiënt geteeld en voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

    a) zij zijn gekweekt uit zaad;

    b) zij zijn onder steriele omstandigheden gekweekt uit moederplanten die gedurende hun gehele leven hebben verbleven in een deel van het grondgebied van de Unie dat vrij is van het nader omschreven organisme, en die zijn getest en vrij van het nader omschreven organisme zijn bevonden;

    c) zij zijn onder steriele omstandigheden gekweekt uit moederplanten die zijn geteeld op een locatie die voldoet aan de voorwaarden van lid 2, en die zijn getest en vrij van het nader omschreven organisme zijn bevonden.

    4.  De nader omschreven planten als bedoeld in lid 1 worden onder steriele omstandigheden vervoerd in een doorzichtig recipiënt dat de mogelijkheid van besmetting met het nader omschreven organisme door de vectoren ervan uitsluit.

    5.  Zij gaan vergezeld van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG.

    ▼B

    Artikel 10

    Traceerbaarheid

    1.  Professionele marktdeelnemers die nader omschreven planten leveren die gedurende ten minste een deel van hun leven zijn geteeld in een afgebakend gebied, of die door een dergelijk gebied zijn verplaatst, houden een register bij van iedere geleverde partij en van elke professionele marktdeelnemer die een dergelijke levering heeft ontvangen.

    2.  Professionele marktdeelnemers die nader omschreven planten ontvangen die gedurende ten minste een deel van hun leven zijn geteeld in een afgebakend gebied, of die door een dergelijk gebied zijn verplaatst, houden een register bij van iedere ontvangen partij en van de leverancier ervan.

    ▼M3

    2 bis.  De leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op de levering van voor opplant bestemde planten van de soorten Coffea, Lavandula dentata L., Nerium oleander L., Olea europaea L., Polygala myrtifolia L. en Prunus dulcis (Mill.) D.A. Webb die nooit in een afgebakend gebied zijn geteeld.

    ▼M3

    3.  De professionele marktdeelnemers bewaren de in de leden 1, 2 en 2 bis bedoelde gegevens drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken partij aan of door hen werd geleverd.

    ▼B

    4.  De in de leden 1 en 2 bedoelde professionele marktdeelnemers stellen hun verantwoordelijke officiële instanties onverwijld in kennis van elke partij die zij leveren of ontvangen. Die kennisgeving omvat onder meer de oorsprong, de afzender, de geadresseerde, de plaats van bestemming, het individuele volg-, week- of serienummer van het plantenpaspoort, en de identiteit en de kwantiteit van de betrokken partij.

    5.  Een verantwoordelijke officiële instantie die gegevens overeenkomstig lid 4 ontvangt, stelt de verantwoordelijke officiële instantie van de plaats van bestemming van de betrokken partij hiervan in kennis.

    6.  Op verzoek stellen de lidstaten de in lid 4 bedoelde gegevens ter beschikking aan de Commissie.

    Artikel 11

    Officiële controles op de verplaatsing van nader omschreven planten

    1.  De lidstaten verrichten regelmatig officiële controles op de verplaatsing van nader omschreven planten uit het afgebakende gebied, of uit een besmette zone naar een bufferzone.

    Dergelijke controles worden ten minste verricht op de volgende locaties:

    a) de punten waar de nader omschreven planten uit besmette zones naar bufferzones worden verplaatst;

    b) de punten waar de nader omschreven planten uit bufferzones naar niet-afgebakende gebieden worden verplaatst;

    c) de plaats van bestemming van de nader omschreven planten in de bufferzone;

    d) de plaats van bestemming in de niet-afgebakende gebieden.

    2.  De in lid 1 bedoelde controles omvatten een documentencontrole en een identiteitscontrole van de nader omschreven planten.

    De in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd ongeacht de locatie van de nader omschreven planten, hun eigenaar of de voor hen verantwoordelijke persoon of entiteit.

    3.  De intensiteit van de in lid 2 bedoelde controles wordt bepaald aan de hand van het risico dat de planten het nader omschreven organisme of de bekende of potentiële vectoren dragen, waarbij rekening moet worden gehouden met de herkomst van de partijen, de vatbaarheid van de betrokken planten, en de mate waarin de voor de verplaatsing verantwoordelijke professionele marktdeelnemer dit besluit en alle andere maatregelen om het nader omschreven organisme uit te roeien of in te perken, naleeft.

    Artikel 12

    Lijst van toegelaten locaties

    De lidstaten stellen een lijst op van alle overeenkomstig artikel 9, lid 2, toegelaten locaties en werken deze bij.

    De lidstaten dienen deze lijst in bij de Commissie.

    Op basis van de informatie die zij van de lidstaten ontvangt, stelt de Commissie een lijst op van alle in de lidstaten toegelaten locaties en werkt deze bij.

    De Commissie geeft deze lijst aan alle lidstaten door.

    Artikel 13

    Maatregelen bij niet-naleving van artikel 9

    Wanneer uit de in artikel 11, lid 2, bedoelde controles blijkt dat de in artikel 9 genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, vernietigt de lidstaat die die controles heeft uitgevoerd de niet-conforme plant onmiddellijk ter plaatse of op een dichtbijgelegen locatie. Daarbij worden alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen genomen om tijdens en na de verwijdering verspreiding van het nader omschreven organisme en op die plant aanwezige vectoren te voorkomen.

    ▼M1

    Artikel 13 bis

    Voorlichtingscampagnes

    De lidstaten voorzien het grote publiek, reizigers, beroepsvervoerders en ondernemers die internationaal vervoer verrichten van informatie over de bedreiging van het nader omschreven organisme voor het grondgebied van de Unie. Zij maken die informatie openbaar in de vorm van gerichte voorlichtingscampagnes op de respectieve websites van de verantwoordelijke officiële instanties of andere door die instanties aangewezen websites.

    ▼B

    Artikel 14

    Verslaglegging over de maatregelen

    De lidstaten doen de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 31 december van elk jaar het volgende toekomen:

    a) een verslag over de maatregelen die zijn genomen uit hoofde van de artikelen 3, 4, 6, 7, 8 en 11 en over de resultaten van deze maatregelen;

    b) een plan met de in het daaropvolgende jaar uit hoofde van de artikelen 3, 4, 6, 7, 8 en 11 te nemen maatregelen, met inbegrip van het tijdschema van elke maatregel.

    Indien de betrokken lidstaat besluit inperkingsmaatregelen in te stellen overeenkomstig artikel 7, deelt hij de Commissie hiervan onverwijld de redenen mee alsook de maatregelen die zijn of zullen worden genomen.

    Voor zover gerechtvaardigd door de ontwikkeling van het desbetreffende fytosanitaire risico passen de lidstaten de maatregelen aan en werken het onder b) bedoelde plan dienovereenkomstig bij. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van het bijgewerkte plan.

    Artikel 15

    Verbod op het binnenbrengen van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras

    Het binnenbrengen in de Unie van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras, is verboden.

    Professionele marktdeelnemers mogen voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras die in de Unie zijn binnengebracht vóór de toepassing van dit besluit, slechts binnen de Unie verplaatsen nadat zij de verantwoordelijke officiële instantie op de hoogte hebben gesteld.

    Artikel 16

    Binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt

    Nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt, mogen in de Unie worden binnengebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    a) de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft schriftelijk aan de Commissie meegedeeld dat het nader omschreven organisme niet in het land voorkomt;

    b) de nader omschreven planten gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG, waarin onder de rubriek „Aanvullende verklaring” is vermeld dat het nader omschreven organisme niet in het land voorkomt;

    c) bij binnenkomst in de Unie worden de nader omschreven planten door de verantwoordelijke officiële instantie gecontroleerd overeenkomstig artikel 18, lid 2, en worden noch de aanwezigheid noch symptomen van het nader omschreven organisme geconstateerd.

    ▼M3

    Voor opplant bestemde planten van de soorten Coffea, Lavandula dentata L., Nerium oleander L., Olea europaea L., Polygala myrtifolia L. en Prunus dulcis (Mill.) D.A. Webb, met uitzondering van zaden, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht indien zij zijn geteeld op een locatie die onderworpen is aan jaarlijkse officiële inspectie, waarbij de planten op geschikte momenten overeenkomstig internationale normen zijn bemonsterd en getest op aanwezigheid van het nader omschreven organisme en is bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig is, volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van 5 % kan worden aangetoond, dat gericht is op planten die symptomen vertonen, alsook op planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen.

    ▼B

    Artikel 17

    Binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt

    1.  Nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, mogen enkel in de Unie worden binnengebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) zij gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG;

    b) zij voldoen aan lid 2 of aan de leden 3 en 4;

    c) bij binnenkomst in de Unie werden zij door de verantwoordelijke officiële instantie overeenkomstig artikel 18 gecontroleerd en daarbij werden noch de aanwezigheid noch symptomen van het nader omschreven organisme geconstateerd.

    2.  Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    a) de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft de Commissie schriftelijk de naam van dat gebied meegedeeld;

    b) de naam van dat gebied is vermeld in het vak „plaats van oorsprong” van het fytosanitair certificaat.

    3.   ►M2  Bij nader omschreven planten, met uitzondering van planten die gedurende de gehele productiecyclus in vitro zijn geteeld, van oorsprong uit een gebied waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, wordt in het vak „Aanvullende verklaring” van het fytosanitair certificaat het volgende vermeld: ◄

    a) de nader omschreven planten zijn geproduceerd in één of meer locaties die aan de in lid 4 bedoelde voorwaarden voldoen;

    b) de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft de Commissie schriftelijk de lijst van die locaties en hun geografische ligging in het land meegedeeld;

    c) op de locatie en in de desbetreffende zone als bedoeld in lid 4, onder c), worden fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme toegepast;

    d) er zijn jaarlijks op het meest geschikte tijdstip representatieve monsters getest van elke soort van de nader omschreven planten afkomstig van elke locatie, en aan de hand van overeenkomstig internationaal gevalideerde methoden uitgevoerde onderzoek is bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig is;

    e) de nader omschreven planten zijn vervoerd in gesloten recipiënten of verpakkingen, waardoor wordt gewaarborgd dat geen besmetting met het nader omschreven organisme of met een van de bekende vectoren ervan kan plaatsvinden;

    f) zo kort mogelijk vóór het moment van uitvoer zijn de partijen van de nader omschreven planten officieel visueel geïnspecteerd, bemonsterd en in overeenstemming met internationaal gevalideerde testmethoden onderworpen aan moleculaire tests aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond, en dat specifiek is gericht op de planten die verdachte symptomen van dat organisme vertonen, waarbij werd bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig was;

    g) onmiddellijk vóór de uitvoer hebben de partijen van de nader omschreven planten fytosanitaire behandelingen tegen de bekende vectoren van het nader omschreven organisme ondergaan.

    Daarnaast wordt in het vak „plaats van oorsprong” van het in lid 1, onder a), bedoelde fytosanitaire certificaat de in a) bedoelde locatie duidelijk omschreven.

    ▼M2

    3 bis.  Bij nader omschreven planten die gedurende de gehele productiecyclus in vitro zijn geteeld en van oorsprong zijn uit een gebied waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, wordt in het vak „Aanvullende verklaring” van het fytosanitair certificaat het volgende vermeld:

    a) de nader omschreven planten zijn geteeld op één of meer locaties die aan de in lid 4 bis vermelde voorwaarden voldoen;

    b) de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft de Commissie schriftelijk de lijst van die locaties en hun geografische ligging in het land meegedeeld;

    c) de nader omschreven planten zijn onder steriele omstandigheden vervoerd in een doorzichtig recipiënt dat de mogelijkheid van besmetting met het nader omschreven organisme door de vectoren ervan uitsluit;

    d) de nader omschreven planten voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

    i) zij zijn gekweekt uit zaad;

    ii) zij zijn onder steriele omstandigheden gekweekt uit moederplanten die gedurende hun gehele leven hebben verbleven in een gebied dat vrij is van het nader omschreven organisme, en die zijn getest en vrij van het nader omschreven organisme zijn bevonden;

    iii) zij zijn onder steriele omstandigheden gekweekt uit moederplanten die zijn geteeld op een locatie die voldoet aan de voorwaarden van lid 4, en die zijn getest en vrij van het nader omschreven organisme zijn bevonden.

    In het vak „plaats van oorsprong” van het in lid 1, onder a), bedoelde fytosanitair certificaat wordt de in punt a) van dit lid bedoelde locatie vermeld.

    ▼B

    4.  De in lid 3, onder a), bedoelde locatie voldoet aan de volgende voorwaarden:

    a) de locatie is door de nationale plantenziektekundige organisatie vrij bevonden van het nader omschreven organisme en van de vectoren ervan, overeenkomstig de relevante internationale normen voor fytosanitaire maatregelen;

    b) de locatie wordt fysiek beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan;

    ▼M3

    c) de locatie is omgeven door een zone met een breedte van 100 m waarin twee keer per jaar inspecties zijn verricht en waaruit alle planten waarvan werd vastgesteld dat zij symptomen hadden of besmet waren met het nader omschreven organisme, onmiddellijk zijn verwijderd, waarbij voorafgaand aan die verwijdering passende fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme zijn toegepast;

    d) de locatie wordt gedurende het jaar op geschikte momenten onderworpen aan fytosanitaire behandelingen om haar vrij te houden van de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder ook het verwijderen van planten kan vallen;

    e) de locatie wordt samen met de onder c) bedoelde zone onderworpen aan ten minste twee officiële inspecties per jaar die tijdens het vluchtseizoen van de vector worden uitgevoerd;

    ▼B

    f) gedurende de gehele productiecyclus van de nader omschreven planten zijn er op de locatie geen symptomen van het nader omschreven organisme, noch vectoren ervan aangetroffen, of indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests verricht en werd de afwezigheid van het genoemde organisme bevestigd;

    g) gedurende de volledige productiecyclus van de nader omschreven planten zijn er in de onder c) bedoelde zone geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests verricht en werd de afwezigheid van het genoemde organisme bevestigd.

    ▼M2

    4 bis.  De in lid 3 bis, onder a), bedoelde locatie voldoet aan alle onderstaande voorwaarden:

    a) de locatie is overeenkomstig de relevante internationale normen voor fytosanitaire maatregelen door de nationale plantenziektekundige organisatie vrij bevonden van het nader omschreven organisme en van de vectoren ervan;

    b) de locatie wordt fysiek beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan;

    c) de locatie wordt onderworpen aan ten minste twee officiële inspecties per jaar die op passende tijdstippen worden uitgevoerd;

    d) gedurende de gehele productiecyclus van de nader omschreven planten zijn er op de locatie geen symptomen van het nader omschreven organisme, noch vectoren ervan aangetroffen, of indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests verricht en werd de afwezigheid van het genoemde organisme bevestigd.

    ▼B

    Artikel 18

    Officiële controles bij het binnenbrengen in de Unie

    1.  Alle zendingen van de nader omschreven planten die vanuit een derde land in de Unie worden binnengebracht, worden op de plaats van binnenkomst in de Unie of op de plaats van bestemming als vastgesteld overeenkomstig artikel 1 van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie ( 12 ) en, naar gelang van het geval, op grond van lid 2 of 3, en van lid 4, officieel gecontroleerd.

    ▼M2

    2.  Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waar het nader omschreven organisme niet aanwezig is, of uit een gebied als bedoeld in artikel 17, lid 2, verricht de verantwoordelijke officiële instantie de volgende controles:

    a) een visuele inspectie, en

    b) indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt vermoed, bemonstering en tests van de partij van de nader omschreven planten om te bevestigen dat het genoemde organisme of de symptomen ervan niet aanwezig zijn.

    3.  Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een gebied waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, verricht de verantwoordelijke officiële instantie de volgende controles:

    a) een visuele inspectie, en

    b) bemonstering en tests van de partij van de nader omschreven planten om te bevestigen dat het genoemde organisme of de symptomen ervan niet aanwezig zijn.

    4.  De in lid 2, onder b), en lid 3, onder b), bedoelde monsters zijn zodanig groot dat, rekening houdend met ISPM nr. 31, met een betrouwbaarheid van 99 % een niveau van besmette planten van 1 % of meer kan worden geïdentificeerd.

    De eerste alinea is niet van toepassing op nader omschreven planten die gedurende de gehele productiecyclus in vitro zijn geteeld en onder steriele omstandigheden in doorzichtige recipiënten worden vervoerd.

    ▼B

    Artikel 19

    Naleving

    Om aan dit besluit te voldoen, wijzigen de lidstaten de maatregelen die zij hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme, of trekken deze in. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van die maatregelen.

    Artikel 20

    Intrekking

    Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU wordt ingetrokken.

    Artikel 21

    Adressaten

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.




    BIJLAGE I

    Lijst van planten waarvan bekend is dat zij vatbaar zijn voor de Europese en niet-Europese isolaten van het nader omschreven organisme („nader omschreven planten”)

    ▼M3

    Acacia dealbata Link

    ▼B

    Acacia longifolia (Andrews) Willd.

    Acacia saligna (Labill.) H. L. Wendl.

    Acer

    Aesculus

    Agrostis gigantea Roth

    Albizia julibrissin Durazz.

    Alnus rhombifolia Nutt.

    Alternanthera tenella Colla

    Amaranthus blitoides S. Watson

    ▼M2

    Ambrosia

    ▼M2 —————

    ▼B

    Ampelopsis arborea (L.) Koehne

    Ampelopsis cordata Michx.

    ▼M3

    Anthyllis hermanniae L.

    ▼M2

    Artemisia arborescens L.

    ▼B

    Artemisia douglasiana Hook.

    Artemisia vulgaris var. heterophylla (H.M. Hall & Clements) Jepson

    ▼M1

    Asparagus acutifolius L.

    ▼B

    Avena fatua L.

    Baccharis halimifolia L.

    Baccharis pilularis DC.

    Baccharis salicifolia (Ruiz & Pav.)

    Bidens pilosa L.

    Brachiaria decumbens (Stapf)

    Brachiaria plantaginea (Link) Hitchc.

    Brassica

    Bromus diandrus Roth

    ▼M3

    Calicotome villosa (Poiret) Link

    ▼B

    Callicarpa americana L.

    Capsella bursa-pastoris (L.) Medik.

    Carex

    Carya illinoinensis (Wangenh.) K. Koch

    Cassia tora (L.) Roxb.

    Catharanthus

    Celastrus orbiculata Thunb.

    Celtis occidentalis L.

    Cenchrus echinatus L.

    Cercis canadensis L.

    Cercis occidentalis Torr.

    ▼M3

    Cercis siliquastrum L.

    ▼B

    Chamaecrista fasciculata (Michx.) Greene

    ▼M3

    Chenopodium album L.

    ▼B

    Chenopodium quinoa Willd.

    Chionanthus

    ▼M3

    Chitalpa tashkentensis T. S. Elias & Wisura

    ▼M3 —————

    ▼M1

    Cistus creticus L.

    Cistus monspeliensis L.

    Cistus salviifolius L.

    ▼B

    Citrus

    Coelorachis cylindrica (Michx.) Nash

    Coffea

    Commelina benghalensis L.

    Conium maculatum L.

    Convolvulus arvensis L.

    Conyza canadensis (L.) Cronquist

    ▼M2

    Coprosma repens A. Rich.

    ▼B

    Cornus florida L.

    ▼M2

    Coronilla valentina L.

    ▼B

    Coronopus didymus (L.) Sm.

    Cynodon dactylon (L.) Pers.

    Cyperus eragrostis Lam.

    Cyperus esculentus L.

    Cytisus scoparius (L.) Link

    ▼M3

    Cytisus villosus Pourr.

    ▼B

    Datura wrightii Regel

    Digitaria horizontalis Willd.

    Digitaria insularis (L.) Ekman

    Digitaria sanguinalis (L.) Scop.

    Disphania ambrosioides (L.) Mosyakin & Clemants

    ▼M1

    Dodonaea viscosa Jacq.

    ▼B

    Duranta erecta L.

    Echinochloa crus-galli (L.) P. Beauv.

    Encelia farinosa A. Gray ex Torr.

    ▼M3

    Eremophila maculata F. Muell.

    Erigeron bonariensis L.

    Erigeron sumatrensis Retz.

    ▼B

    Eriochloa contracta Hitchc.

    Erodium

    ▼M3

    Erysimum

    ▼B

    Escallonia montevidensis Link & Otto

    Eucalyptus camaldulensis Dehnh.

    Eucalyptus globulus Labill.

    Eugenia myrtifolia Sims

    Euphorbia hirta L.

    ▼M1

    Euphorbia terracina L.

    ▼M2

    Fagopyrum esculentum Moench

    ▼B

    Fagus crenata Blume

    Ficus carica L.

    Fragaria vesca L.

    ▼M3

    Fraxinus

    ▼M3 —————

    ▼B

    Fuchsia magellanica Lam.

    ▼M3

    Genista corsica (Loisel.) DC.

    ▼M1

    Genista ephedroides DC.

    ▼B

    Genista monspessulana (L.) L. A. S. Johnson

    ▼M2

    Genista x spachiana (syn. Cytisus racemosus Broom)

    ▼B

    Geranium dissectum L.

    Ginkgo biloba L.

    Gleditsia triacanthos L.

    ▼M1

    Grevillea juniperina L.

    Hebe

    ▼B

    Hedera helix L.

    Helianthus annuus L.

    ▼M3

    Helichrysum italicum (Roth) G. Don

    Heliotropium europaeum L.

    ▼B

    Hemerocallis

    Heteromeles arbutifolia (Lindl.) M. Roem.

    Hibiscus schizopetalus (Masters) J.D. Hooker

    Hibiscus syriacus L.

    Hordeum murinum L.

    Hydrangea paniculata Siebold

    Ilex vomitoria Sol. ex Aiton

    Ipomoea purpurea (L.) Roth

    Iva annua L.

    Jacaranda mimosifolia D. Don

    Juglans

    Juniperus ashei J. Buchholz

    Koelreuteria bipinnata Franch.

    Lactuca serriola L.

    Lagerstroemia indica L.

    ▼M1

    Laurus nobilis L.

    ▼M3

    Lavandula × allardi (syn. Lavandula × heterophylla)

    ▼M1

    Lavandula angustifolia Mill.

    ▼B

    Lavandula dentata L.

    ▼M3

    Lavandula × intermedia

    ▼M2

    Lavandula stoechas L.

    ▼B

    Ligustrum lucidum L.

    Lippia nodiflora (L.) Greene

    Liquidambar styraciflua L.

    Liriodendron tulipifera L.

    Lolium perenne L.

    Lonicera japonica (L.) Thunb.

    Ludwigia grandiflora (Michx.) Greuter & Burdet

    Lupinus aridorum McFarlin ex Beckner

    Lupinus villosus Willd.

    Magnolia grandiflora L.

    Malva

    Marrubium vulgare L.

    Medicago polymorpha L.

    Medicago sativa L.

    Melilotus

    Melissa officinalis L.

    Metrosideros

    ▼M3 —————

    ▼B

    Modiola caroliniana (L.) G. Don

    Montia linearis (Hook.) Greene

    Morus

    ▼M1

    Myoporum insulare R. Br.

    ▼B

    Myrtus communis L.

    Nandina domestica Murray

    Neptunia lutea (Leavenw.) Benth.

    Nerium oleander L.

    Nicotiana glauca Graham

    Olea europaea L.

    Origanum majorana L.

    ▼M2

    Parthenocissus quinquefolia (L.) Planch.

    ▼B

    Paspalum dilatatum Poir.

    ▼M3

    Pelargonium

    ▼M3 —————

    ▼B

    Persea americana Mill.

    ▼M3

    Phagnalon saxatile (L.) Cass.

    Phillyrea latifolia L.

    ▼B

    Phoenix reclinata Jacq.

    Phoenix roebelenii O'Brien

    Pinus taeda L.

    Pistacia vera L.

    Plantago lanceolata L.

    Platanus

    Pluchea odorata (L.) Cass.

    Poa annua L.

    Polygala myrtifolia L.

    ▼M2

    Polygala x grandiflora nana

    ▼B

    Polygonum arenastrum Boreau

    Polygonum lapathifolium (L.) Delarbre

    Polygonum persicaria Gray

    Populus fremontii S. Watson

    Portulaca

    Prunus

    Pyrus pyrifolia (Burm. f.) Nakai

    Quercus

    Ranunculus repens L.

    Ratibida columnifera (Nutt.) Wooton & Standl.

    Rhamnus alaternus L.

    ▼M2

    Rhus

    ▼M2 —————

    ▼B

    Rosa californica Cham. & Schldl.

    ▼M3

    Rosa canina L.

    ▼M2

    Rosa x floribunda

    ▼B

    Rosmarinus officinalis L.

    Rubus

    Rumex crispus L.

    Salix

    Salsola tragus L.

    ▼M2

    Salvia apiana Jeps.

    ▼B

    Salvia mellifera Greene

    Sambucus

    Sapindus saponaria L.

    Schinus molle L.

    Senecio vulgaris L.

    Setaria magna Griseb.

    Silybum marianum (L.) Gaertn.

    Simmondsia chinensis (Link) C. K. Schneid.

    Sisymbrium irio L.

    Solanum americanum Mill.

    Solanum elaeagnifolium Cav.

    ▼M2

    Solanum lycopersicum L.

    Solanum melongena L.

    Solidago fistulosa Mill.

    ▼B

    Solidago virgaurea L.

    Sonchus

    Sorghum

    Spartium junceum L.

    Spermacoce latifolia Aubl.

    Stellaria media (L.) Vill.

    ▼M3

    Streptocarpus

    ▼B

    Tillandsia usneoides (L.) L.

    Toxicodendron diversilobum (Torr. & A. Gray) Greene

    Trifolium repens L.

    ▼M2

    Ulmus

    ▼M2 —————

    ▼B

    Umbellularia californica (Hook. & Arn.) Nutt.

    Urtica dioica L.

    Urtica urens L.

    Vaccinium

    Verbena litoralis Kunth

    Veronica

    Vicia faba L.

    ▼M2

    Vicia sativa L.

    ▼B

    Vinca

    Vitis

    Westringia fruticosa (Willd.) Druce

    ▼M1

    Westringia glabra L.

    ▼B

    Xanthium spinosum L.

    Xanthium strumarium L.

    ▼M1 —————

    ▼M3




    BIJLAGE II

    Besmette zones, bedoeld in artikel 4, lid 2, die beperkingsgebieden in de zin van artikel 7, lid 1, zijn

    DEEL A

    Besmette zone in Italië

    De besmette zone in Italië omvat de volgende gebieden:

    1. De provincie Lecce

    2. Gemeenten in de provincie Brindisi:



    Brindisi

     

    Carovigno

     

    Ceglie Messapica

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 11, 20 t/m 24, 32 t/m 43, 47 t/m 62, 66 t/m 135

    Cellino San Marco

     

    Erchie

     

    Francavilla Fontana

     

    Latiano

     

    Mesagne

     

    Oria

     

    Ostuni

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 34 t/m 38, 48 t/m 52, 60 t/m 67, 74, 87 t/m 99, 111 t/m 118, 141 t/m 154, 175 t/m 222

    San Donaci

     

    San Michele Salentino

     

    San Pancrazio Salentino

     

    San Pietro Vernotico

     

    San Vito dei Normanni

     

    Torchiarolo

     

    Torre Santa Susanna

     

    Villa Castelli

     

    3. Gemeenten in de provincie Taranto:



    Avetrana

     

    Carosino

     

    Faggiano

     

    Fragagnano

     

    Grottaglie

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 5, 8, 11 t/m 14, 17 t/m 41, 43 t/m 47 en 49 t/m 89

    Leporano

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 2 t/m 6 en 9 t/m 16

    Lizzano

     

    Manduria

     

    Martina Franca

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 246 t/m 260

    Maruggio

     

    Monteiasi

     

    Monteparano

     

    Pulsano

     

    Roccaforzata

     

    San Giorgio Ionico

     

    San Marzano di San Giuseppe

     

    Sava

     

    Taranto

    Alleen: (sectie A, kadastrale bladen (fogli) 49, 50, 220, 233, 234, 250 t/m 252, 262, 275 t/m 278, 287 t/m 293 en 312 t/m 318) (sectie B, kadastrale bladen (fogli) 1 t/m 27) (sectie C, kadastrale bladen (fogli) 1 t/m 11)

    Torricella

     

    DEEL B

    Besmette zone in Frankrijk

    De besmette zone in Frankrijk omvat het volgende gebied:

    Regio Corsica

    DEEL C

    Besmette zone in Spanje

    De besmette zone in Spanje omvat het volgende gebied:

    Autonome gemeenschap van de Balearen

    ▼M3




    BIJLAGE III

    Variëteiten van nader omschreven planten die niet vatbaar zijn voor de betrokken stam van de ondersoort van het nader omschreven organisme, bedoeld in artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder b)



    Variëteit

    Soort van de variëteit

    Ondersoort van het nader omschreven organisme

    Cabernet Sauvignon

    Vitis vinifera L.

    Xylella fastidiosa subsp. pauca ST 53

    Negroamaro

    Vitis vinifera L.

    Xylella fastidiosa subsp. pauca ST53

    Primitivo

    Vitis vinifera L.

    Xylella fastidiosa subsp. pauca ST 53



    ( 1 ) „Guidelines for the survey of Xylella fastidiosa (Wells et al.) in the Union territory” http://ec.europa.eu/food/sites/food/files/plant/docs/ph_biosec_legis_guidelines_xylella-survey.pdf

    ( 2 ) Uitvoeringsbesluit 2014/917/EU van de Commissie van 15 december 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/29/EG van de Raad met betrekking tot de kennisgeving van de aanwezigheid van schadelijke organismen en van maatregelen die de lidstaten hebben genomen of voornemens zijn te nemen (PB L 360 van 17.12.2014, blz. 59).

    ( 3 ) Methodologies for sampling of consignments — Reference Standard ISPM No. 31, Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, Rome. Gepubliceerd in 2008.

    ( 4 ) Guidelines for pest eradication programmes — Reference Standard ISPM No. 9, Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, Rome. Gepubliceerd op 15 december 2011.

    ( 5 ) The use of integrated measures in a systems approach for pest risk management — Reference Standard ISPM No. 14, Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, Rome. Gepubliceerd op 8 januari 2014.

    ( 6 ) Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie van 3 november 1992 tot vaststelling van de verplichtingen van producenten en importeurs van planten, plantaardige producten en andere materialen, en van nadere bepalingen inzake registratie (PB L 344 van 26.11.1992, blz. 38).

    ( 7 ) EPPO (Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee), 2012 Hot water treatment of grapevine to control Grapevine flavescence dorée phytoplasma. EPPO Bulletin, 42(3), blz. 490-492.

    ( 8 ) Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie van 3 december 1992 tot een zekere mate van standaardisering van plantenpaspoorten voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen in de Gemeenschap, en tot vaststelling van nadere regels voor de afgifte van deze paspoorten en van de voorwaarden en nadere regels voor de vervanging ervan (PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22).

    ( 9 ) Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU van de Commissie van 15 oktober 2014 tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad wat betreft specifieke voorschriften voor de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde geslachten en soorten van fruitgewassen, specifieke voorschriften waaraan leveranciers moeten voldoen, en nadere voorschriften betreffende officiële inspecties (PB L 298 van 16.10.2014, blz. 22).

    ( 10 ) Richtlijn 2008/90/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (PB L 267 van 8.10.2008, blz. 8).

    ( 11 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 van de Commissie van 30 januari 2017 tot verlening van tijdelijke toestemming aan België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal van de in bijlage I bij Richtlijn 2008/90/EG van de Raad bedoelde specifieke soorten fruitgewassen (PB L 27 van 1.2.2017, blz. 143).

    ( 12 ) Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PB L 313 van 12.10.2004, blz. 16).

    Top