Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02003R2003-20160101

    Consolidated text: Verordening (EG) n r. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (Voor de EER relevante tekst)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2003/2003/2016-01-01

    2003R2003 — NL — 01.01.2016 — 014.001


    Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

    ►B

    VERORDENING (EG) Nr. 2003/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 13 oktober 2003

    inzake meststoffen

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    VERORDENING (EG) Nr. 885/2004 VAN DE RAAD van 26 april 2004

      L 168

    1

    1.5.2004

    ►M2

    VERORDENING (EG) Nr. 2076/2004 VAN DE COMMISSIE van 3 december 2004

      L 359

    25

    4.12.2004

    ►M3

    VERORDENING (EG) Nr. 1791/2006 VAN DE RAAD van 20 november 2006

      L 363

    1

    20.12.2006

    ►M4

    VERORDENING (EG) Nr. 162/2007 VAN DE COMMISSIE van 19 februari 2007

      L 51

    7

    20.2.2007

    ►M5

    VERORDENING (EG) Nr. 1107/2008 VAN DE COMMISSIE van 7 november 2008

      L 299

    13

    8.11.2008

    ►M6

    VERORDENING (EG) Nr. 219/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 maart 2009

      L 87

    109

    31.3.2009

    ►M7

    VERORDENING (EG) Nr. 1020/2009 VAN DE COMMISSIE van 28 oktober 2009

      L 282

    7

    29.10.2009

    ►M8

    VERORDENING (EU) Nr. 137/2011 VAN DE COMMISSIE van 16 februari 2011

      L 43

    1

    17.2.2011

    ►M9

    VERORDENING (EU) Nr. 223/2012 VAN DE COMMISSIE van 14 maart 2012

      L 75

    12

    15.3.2012

    ►M10

    VERORDENING (EU) Nr. 463/2013 VAN DE COMMISSIE van 17 mei 2013

      L 134

    1

    18.5.2013

    ►M11

    VERORDENING (EU) Nr. 1257/2014 VAN DE COMMISSIE van 24 november 2014

      L 337

    53

    25.11.2014


    Gerectificeerd bij:

     C1

    Rectificatie, PB L 267, 12.10.2007, blz.  23 (2003/2003)

    ►C2

    Rectificatie, PB L 277, 22.10.2011, blz.  36 (137/2011)




    ▼B

    VERORDENING (EG) Nr. 2003/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 13 oktober 2003

    inzake meststoffen

    (Voor de EER relevante tekst)



    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

    Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

    Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ( 3 ),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Richtlijn 76/116/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake meststoffen ( 4 ), Richtlijn 80/876/EEG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte ( 5 ), Richtlijn 87/94/EEG van de Commissie van 8 december 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake methoden ter controle van de kenmerken, de grenswaarden en de detonatiegevoeligheid van enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte ( 6 ) en Richtlijn 77/535/EEG van de Commissie van 22 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de bemonsterings- en analysemethoden voor meststoffen ( 7 ), zijn herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Overeenkomstig de mededeling „Eenvoudiger regelgeving voor de interne markt” (SLIM) van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement en het actieplan voor de interne markt dienen deze richtlijnen duidelijkheidshalve te worden ingetrokken en door een enkel rechtsinstrument te worden vervangen.

    (2)

    De communautaire wetgeving inzake meststoffen is inhoudelijk zeer technisch. Een verordening is derhalve het meest geschikte rechtsinstrument, aangezien deze de fabrikanten rechtstreeks gedetailleerde voorschriften oplegt die tegelijkertijd en op dezelfde wijze in de gehele Gemeenschap moeten worden nageleefd.

    (3)

    Meststoffen moeten in elke lidstaat bepaalde technische kenmerken bezitten die in dwingende voorschriften zijn vastgelegd. Deze voorschriften, die met name betrekking hebben op de samenstelling en omschrijving van de typen meststoffen, de typeaanduiding en de identificatie en verpakking ervan, verschillen van lidstaat tot lidstaat. Door hun uiteenlopende karakter belemmeren zij het handelsverkeer in de Gemeenschap en zij moeten derhalve worden geharmoniseerd.

    (4)

    Aangezien de doelstelling van het overwogen optreden, namelijk zorgdragen voor de interne markt voor meststoffen, niet in voldoende mate door de lidstaten kan worden verwezenlijkt indien er geen gemeenschappelijke technische criteria zijn, en deze doelstelling derhalve wegens de omvang van het optreden beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (5)

    Hiertoe is het noodzakelijk op communautair niveau de aanduiding, omschrijving en samenstelling van bepaalde meststoffen te regelen.

    (6)

    Voor deze meststoffen moeten ook communautaire voorschriften worden vastgesteld inzake de identificatie, de traceerbaarheid en de etikettering ervan, alsmede inzake de sluiting van de verpakkingen.

    (7)

    Op communautair niveau moet een procedure worden vastgesteld voor het geval een lidstaat het noodzakelijk acht het in de handel brengen van EG-meststoffen te beperken.

    (8)

    Al naar gelang van de toegepaste fabricagetechnieken of grondstoffen kan de productie van meststoffen lichte of sterke schommelingen ondergaan. Voorts kunnen bij de bemonstering en analyse ook afwijkingen voorkomen. Het is derhalve noodzakelijk op de aangegeven gehalten aan nutriënten toleranties toe te staan. Deze toleranties mogen in het belang van de gebruikers in de land- en tuinbouw bepaalde grenzen niet overschrijden.

    (9)

    Officiële controles om na te gaan of de EG-meststoffen voldoen aan de voorschriften van deze verordening inzake kwaliteit en samenstelling zouden uitgevoerd moeten worden door laboratoria die door de lidstaten zijn erkend en bij de Commissie zijn aangemeld.

    (10)

    Ammoniumnitraat is het hoofdbestanddeel van een reeks producten waarvan sommige als meststof en andere als explosief worden gebruikt. Gezien de bijzondere aard van meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte en de daaruit voortvloeiende eisen inzake openbare veiligheid, gezondheid en bescherming van werknemers, is het noodzakelijk aanvullende communautaire voorschriften voor EG-meststoffen van dit type vast te stellen.

    (11)

    Sommige van deze producten kunnen gevaarlijk zijn en in bepaalde gevallen voor andere doeleinden worden gebruikt dan die waarvoor zij bestemd zijn, waardoor de veiligheid van personen en goederen in gevaar kan komen. De fabrikanten moet derhalve de verplichting worden opgelegd passende maatregelen te treffen om een dergelijk gebruik te voorkomen en met name de traceerbaarheid van die meststoffen te waarborgen.

    (12)

    Met het oog op de openbare veiligheid is het van bijzonder belang op communautair niveau de kenmerken en eigenschappen vast te stellen aan de hand waarvan meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte worden onderscheiden van ammoniumnitraatsoorten die worden gebruikt bij de vervaardiging van explosieven.

    (13)

    EG-meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte moeten bepaalde kenmerken vertonen om te garanderen dat zij geen gevaar opleveren. De fabrikanten moeten ervoor zorgen dat alle meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte vóór het in de handel brengen een detonatieproef ondergaan.

    (14)

    Er dienen voorschriften inzake de methoden van gesloten temperatuurcycli te worden vastgesteld, ook al simuleren deze methoden niet noodzakelijk alle omstandigheden die zich tijdens het vervoer en de opslag kunnen voordoen.

    (15)

    Meststoffen kunnen worden verontreinigd door stoffen die potentiële risico's inhouden voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu. Ingevolge het advies van het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu is de Commissie voornemens om het vraagstuk van onbedoelde aanwezigheid van cadmium in minerale meststoffen aan te pakken en zal zij, indien passend, een voorstel voor een verordening opstellen, dat zij aan het Europees Parlement en de Raad wil voorleggen. In voorkomend geval zal voor andere verontreinigende stoffen een soortgelijk onderzoek worden verricht.

    (16)

    Het is wenselijk een procedure vast te stellen die moet worden gevolgd door elke fabrikant of diens vertegenwoordiger die een nieuw type meststof in bijlage I wil laten opnemen om daarvoor de aanduiding „EG-meststof” te kunnen gebruiken.

    (17)

    De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 8 ).

    (18)

    De lidstaten dienen sancties op schendingen van de bepalingen van deze verordening vast te stellen. Zij kunnen bepalen dat aan een fabrikant die artikel 27 schendt een boete kan worden opgelegd ten belope van tien keer de marktwaarde van de lading die niet aan de voorschriften voldoet.

    (19)

    De Richtlijnen 76/116/EEG, 77/535/EEG, 80/876/EEG en 87/94/EEG dienen te worden ingetrokken,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



    TITEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN



    HOOFDSTUK I

    Werkingssfeer en definities

    Artikel 1

    Werkingssfeer

    Deze verordening is van toepassing op producten die als meststoffen met de aanduiding „EG-meststof” in de handel worden gebracht.

    Artikel 2

    Definities

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a)

    „meststof” : een materiaal met als belangrijkste functie de levering van nutriënten aan planten;

    b)

    „primaire nutriënten” : uitsluitend de elementen stikstof, fosfor en kalium;

    c)

    „secundaire nutriënten” : de elementen calcium, magnesium, natrium en zwavel;

    d)

    „micronutriënten” : de elementen boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen en zink, die in kleine hoeveelheden, vergeleken met die voor primaire en secundaire nutriënten, essentieel zijn voor de groei van planten;

    e)

    „anorganische meststof” : een meststof waarin de aangegeven nutriënten voorkomen in de vorm van mineralen die door winning of door fysische en/of chemische industriële processen zijn verkregen. Calciumcyaanamide, ureum en de condensatie- en associatieproducten ervan, alsmede meststoffen die chelaatvormige of complexvormige micronutriënten bevatten, mogen bij afspraak als anorganische meststoffen worden aangeduid;

    f)

    „chelaatvormige micronutriënt” : een micronutriënt die gebonden is aan één van de in deel E.3.1 van bijlage I vermelde organische moleculen;

    g)

    „complexvormige micronutriënt” : een micronutriënt die gebonden is aan één van de in deel E.3.2 van bijlage I vermelde moleculen;

    h)

    „type meststoffen” : meststoffen met dezelfde typeaanduiding, als vermeld in bijlage I;

    i)

    „enkelvoudige meststof” : een stikstof-, fosfaat- of kalimeststof met een aan te geven gehalte aan slechts één van de primaire nutriënten;

    j)

    „samengestelde meststof” : een meststof met een aan te geven gehalte aan ten minste twee van de primaire nutriënten, die langs chemische weg, door mengen of door een combinatie van beide is verkregen;

    k)

    „complexe meststof” : een samengestelde meststof, verkregen door chemische reactie, door oplossing, of in de vaste fase door verkorreling, met een aan te geven gehalte aan ten minste twee van de primaire nutriënten. In de vaste fase bevat elke korrel alle nutriënten in hun aangegeven samenstelling;

    l)

    „meststoffenmengsel” : een meststof, verkregen door droog mengen van verschillende meststoffen, zonder chemische reactie;

    m)

    „bladmeststof” : een meststof die geschikt is om op de bladeren van een gewas te worden gebracht, waarbij de nutriënten door de bladeren worden opgenomen;

    n)

    „vloeibare meststof” : een meststof in suspensie of oplossing;

    o)

    „meststof in oplossing” : een vloeibare meststof die geen vaste deeltjes bevat;

    p)

    „meststof in suspensie” : een meststof met twee fasen waarbij vaste deeltjes in de vloeibare fase gesuspendeerd blijven;

    q)

    „aangifte” : vermelding van de hoeveelheid nutriënten, met inbegrip van hun vorm en oplosbaarheid, die binnen gespecificeerde toleranties wordt gewaarborgd;

    r)

    „aangegeven gehalte” : het gehalte aan een element (of oxide ervan), dat krachtens de communautaire wetgeving wordt vermeld op het etiket van een EG-meststof of op het begeleidende document;

    s)

    „tolerantie” : de toegestane afwijking van de gemeten waarde van een gehalte aan een nutriënt ten opzichte van zijn aangegeven waarde;

    t)

    „Europese norm” : norm van de CEN (Europese Commissie voor Normalisering), die officieel door de Gemeenschap is erkend en waarvan de referentie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is gepubliceerd;

    u)

    „verpakking” : een verzegelbare houder voor bewaring, bescherming, behandeling en distributie van meststoffen, die niet meer dan 1 000 kg bevat;

    v)

    „meststof in bulk” : een meststof die niet is verpakt zoals voorgeschreven in deze verordening;

    w)

    „het in de handel brengen” : levering van meststoffen, al dan niet tegen betaling, of opslag met het oog op de levering. Invoer van een meststof op het douanegebied van de Europese Gemeenschap wordt als in de handel brengen aangemerkt;

    x)

    „fabrikant” : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van de meststof; met name wordt een producent, importeur, een zelfstandige verpakker en iedere persoon die de kenmerken van een meststof verandert, aangemerkt als een fabrikant. Een distributeur die de kenmerken van de meststof niet verandert, wordt evenwel niet aangemerkt als een fabrikant.



    HOOFDSTUK II

    in de handel brengen

    Artikel 3

    EG-meststof

    Een meststof die tot een in bijlage I vermeld type meststoffen behoort en aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoet, mag als „EG-meststof” worden aangeduid.

    De aanduiding „EG-meststof” wordt niet gebruikt voor een meststof die niet aan deze verordening voldoet.

    Artikel 4

    Vestiging in de Gemeenschap

    De fabrikant is in de Gemeenschap gevestigd en is verantwoordelijk voor de overeenstemming van de „EG-meststof” met de bepalingen van deze verordening.

    Artikel 5

    Vrij verkeer

    1.  Onverminderd artikel 15 en andere communautaire wetgeving mogen de lidstaten het in de handel brengen van meststoffen die van de aanduiding „EG-meststof” zijn voorzien en die aan deze verordening voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren om redenen die verband houden met samenstelling, identificatie, etikettering, verpakking of andere bepalingen in deze verordening.

    2.  Voor meststoffen die overeenkomstig deze verordening van de aanduiding „EG-meststof” zijn voorzien, geldt een vrij verkeer binnen de Gemeenschap.

    Artikel 6

    Verplichte vermeldingen

    1.  Om aan de eisen van artikel 9 te voldoen, kunnen de lidstaten voorschrijven dat voor in de handel gebrachte meststoffen de gehalten aan stikstof, fosfor en kalium als volgt worden uitgedrukt:

    a) stikstof uitsluitend in de vorm van het element (N); en ofwel

    b) fosfor en kalium uitsluitend in de vorm van het element (P, K), of

    c) fosfor en kalium uitsluitend in de vorm van het oxide (P2O5, K2O), of

    d) fosfor en kalium in beide vormen tegelijk.

    Wanneer ervoor wordt gekozen voor te schrijven dat de gehalten aan fosfor en kalium in de vorm van het element moeten worden uitgedrukt, worden alle vermeldingen in de vorm van oxiden in de bijlagen uitgedrukt in de vorm van elementen en worden de getallen omgerekend met behulp van de volgende formules:

    a) fosfor (P) = fosforpentoxide (P2O5) × 0,436;

    b) kalium (K) = kaliumoxide (K2O) × 0,830.

    2.  De lidstaten kunnen voorschrijven dat het gehalte aan calcium, magnesium, natrium en zwavel van meststoffen met secundaire nutriënten en, indien de voorwaarden van artikel 17 zijn vervuld, van meststoffen met primaire nutriënten die op hun grondgebied in de handel worden gebracht, wordt uitgedrukt:

    a) hetzij in de vorm van het oxide (CaO, MgO, Na2O, SO3);

    b) hetzij in de vorm van het element (Ca, Mg, Na, S);

    c) hetzij in beide van deze vormen.

    Voor de omrekening van het gehalte aan calciumoxide, magnesiumoxide, natriumoxide en zwaveltrioxide in het calcium-, het magnesium-, het natrium- en het zwavelgehalte worden de volgende formules gebruikt:

    a) calcium (Ca) = calciumoxide (CaO) × 0,715;

    b) magnesium (Mg) = magnesiumoxide (MgO) × 0,603;

    c) natrium (Na) = natriumoxide (Na2O) × 0,742;

    d) zwavel (S) = zwaveltrioxide (SO3) × 0,400.

    Voor de aangifte van het gehalte aan oxide of aan het element wordt het resultaat van de berekening naar de dichtstbijzijnde waarde afgerond op één decimaal.

    3.  De lidstaten beletten niet dat een „EG-meststof” in de handel wordt gebracht die geëtiketteerd is in met beide van de in lid 1 en lid 2 genoemde vormen.

    4.  Het gehalte aan één of meer van de micronutriënten boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen of zink in EG-meststoffen van de in de delen A, B, C en D van bijlage I vermelde typen wordt aangegeven indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

    a) deze micronutriënten zijn toegevoegd in hoeveelheden die ten minste gelijk zijn aan de in de delen E.2.2 en E.2.3 van bijlage I vermelde minimumwaarden;

    b) de EG-meststof blijft voldoen aan de voorschriften van de delen A, B, C en D van bijlage I.

    5.  Wanneer de micronutriënten gebruikelijke bestanddelen zijn van de grondstoffen die voor toevoeging van de primaire (N, P, K) en secundaire (Ca, Mg, Na, S) nutriënten worden gebruikt, is aangifte hiervan facultatief, mits deze micronutriënten aanwezig zijn in hoeveelheden die ten minste gelijk zijn aan de in de delen E.2.2 en E.2.3 van bijlage I vermelde minimumwaarden.

    6.  Het gehalte aan micronutriënten wordt als volgt aangegeven:

    a) voor meststoffen van de in deel E.1 van bijlage I vermelde typen, volgens de voorschriften in kolom 6 van dat deel;

    b) voor mengsels van onder a) bedoelde meststoffen die ten minste twee verschillende micronutriënten bevatten en aan de voorschriften van deel E.2.1 van bijlage I voldoen, en voor meststoffen van de in de delen A, B, C en D van bijlage I vermelde typen door vermelding van:

    i) het totaalgehalte, uitgedrukt als gewichtspercentage van de meststof,

    ii) het in water oplosbare gehalte, uitgedrukt als gewichtspercentage van de meststof, wanneer dit gehalte ten minste de helft van het totaalgehalte bedraagt.

    Wanneer een micronutriënt volledig oplosbaar is in water, wordt alleen het in water oplosbare gehalte aangegeven.

    Wanneer een micronutriënt chemisch gebonden is aan een organisch molecuul, wordt het in de meststof aanwezige gehalte van de micronutriënt onmiddellijk na het in water oplosbare gehalte aangegeven als gewichtspercentage van de meststof, gevolgd door het woord „chelaatvormer” of „complexvormer” met de naam van het organische molecuul als vermeld in deel E.3 van bijlage I. De naam van het organische molecuul mag worden vervangen door de bijbehorende afkorting.

    Artikel 7

    Identificatie

    1.  De fabrikant voorziet EG-meststoffen van de in artikel 9 vermelde identificatiegegevens.

    2.  Bij verpakte meststoffen worden deze identificatiegegevens op de verpakking of op de daaraan gehechte etiketten vermeld. Bij meststoffen in bulk worden deze gegevens op de begeleidende documenten vermeld.

    Artikel 8

    Traceerbaarheid

    Onverminderd artikel 26, lid 3, houdt de fabrikant een register bij van de oorsprong van de meststoffen om de traceerbaarheid van EG-meststoffen te waarborgen. Dit register is beschikbaar voor inspectie door de lidstaten zolang de meststof in de handel wordt gebracht en daarna voor een verdere periode van twee jaar nadat de fabrikant de levering van de meststof heeft stopgezet.

    Artikel 9

    Identificatiegegevens

    1.  Onverminderd de bepalingen van andere communautaire regelingen, staan op de in artikel 7 bedoelde verpakkingen, etiketten en begeleidende documenten de volgende identificatiegegevens:

    a) verplichte identificatiegegevens

     de aanduiding „EG-MESTSTOF” in hoofdletters;

     indien bestaand, de typeaanduiding van de meststof, als vermeld in bijlage I;

     voor meststoffenmengsels, de vermelding „mengsel” na de typeaanduiding;

     de aanvullende identificatiegegevens als genoemd in de artikelen 19, 21 en 23;

     de vermelding van de nutriënten omvat zowel de voluit geschreven benaming als de benaming in chemische symbolen, bijvoorbeeld stikstof (N), fosfor (P), fosforpentoxide (P2O5), kalium (K), kaliumoxide (K2O), calcium (Ca), calciumoxide (CaO), magnesium (Mg), magnesiumoxide (MgO), natrium (Na), natriumoxide (Na2O), zwavel (S), zwaveltrioxide (SO3), boor (B), koper (Cu), kobalt (Co), ijzer (Fe), mangaan (Mn), molybdeen (Mo) en zink (Zn);

     indien de meststof micronutriënten bevat die geheel of gedeeltelijk chemisch gebonden zijn aan een organisch molecuul, wordt de naam van de micronutriënt gevolgd door een van de volgende kwalificaties:

     

    i) chelaatvormer … (benaming of afkorting van de chelaatvormer als vermeld in deel E.3.1 van bijlage I),

    ii) complexvormer … (benaming van de complexvormer als vermeld in deel E.3.2 van bijlage I);

     de micronutriënten in de meststof, in de alfabetische volgorde van hun chemische symbolen: B, Co, Cu, Fe, Mn, Mo, Zn;

     de specifieke aanwijzingen voor het gebruik met betrekking tot de in de delen E.1 en E.2 van bijlage I genoemde producten;

     de hoeveelheid vloeibare meststoffen, uitgedrukt in gewichtseenheden. De vermelding van de hoeveelheid vloeibare meststoffen, uitgedrukt in volume-eenheden of in gewichtseenheden per volume-eenheid (kilogram per hectoliter of gram per liter), is facultatief;

     netto- of brutogewichtmassa en, facultatief, volume voor vloeibare meststoffen. Bij vermelding van het brutogewicht moet tevens het gewicht worden vermeld;

     de naam of firmanaam en het adres van de fabrikant;

    b) facultatieve identificatiegegevens

     als genoemd in bijlage I;

     de aanwijzingen voor opslag en behandeling, en voor niet in bijlage I, delen E.1 en E.2, genoemde meststoffen, de specifieke aanwijzingen voor het gebruik van de meststof;

     dosisaanduidingen en gebruiksaanwijzingen die passen bij de bodemgesteldheid en de teelt waarvoor de meststof wordt gebruikt;

     het merk van de fabrikant, en de handelsbenaming van het product.

    De onder a) en b) bedoelde identificatiegegevens mogen niet tegenstrijdig zijn en moeten duidelijk van elkaar gescheiden zijn.

    2.  Alle in lid 1 genoemde identificatiegegevens moeten duidelijk gescheiden zijn van de overige informatie op de verpakkingen, etiketten en begeleidende documenten.

    3.  Vloeibare meststoffen mogen slechts in de handel worden gebracht als door de fabrikant aanvullende instructies worden verstrekt betreffende met name de opslagtemperatuur en de ongevallenpreventie tijdens de opslag.

    4.  De gedetailleerde uitvoeringsbepalingen voor dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 32, lid 2.

    Artikel 10

    Etikettering

    1.  De etiketten of de gedrukte vermeldingen op de verpakking met de in artikel 9 beschreven gegevens moeten op een goed zichtbare plaats worden aangebracht. De etiketten moeten gehecht zijn aan de verpakking of aan de sluiting daarvan. Indien de sluiting geschiedt door middel van een zegel, moet hierop de naam of het merk van de verpakker worden aangebracht.

    2.  De in lid 1 bedoelde vermeldingen moeten onuitwisbaar en duidelijk leesbaar zijn en blijven.

    3.  In gevallen van meststoffen in bulk als bedoeld in artikel 17, lid 2, tweede zin, moeten de goederen vergezeld gaan van een exemplaar van de documenten met de identificatiegegevens dat toegankelijk is voor de controlerende instanties.

    Artikel 11

    Talen

    Het etiket, de vermeldingen op de verpakking en de begeleidende documenten zijn ten minste gesteld in de officiële landstaal of -talen van de lidstaat waar de betrokken EG-meststof in de handel wordt gebracht.

    Artikel 12

    Verpakking

    Bij verpakte EG-meststoffen moet de verpakking op zodanige wijze of met een zodanig systeem zijn gesloten dat door het openen ervan de sluiting, het sluitzegel of de verpakking zelf onherstelbaar wordt beschadigd. Het gebruik van klepzakken is toegestaan.

    Artikel 13

    Tolerantiegrenzen

    1.  Het gehalte aan nutriënten van EG-meststoffen voldoet aan de in bijlage II vastgestelde tolerantiegrenzen. Met die tolerantiegrenzen wordt beoogd rekening te houden met mogelijke variaties op het stuk van fabricage, bemonstering en analyse.

    2.  De fabrikant mag de in bijlage II aangegeven tolerantiegrenzen niet stelselmatig overschrijden.

    3.  Op de in bijlage I genoemde minimum- en maximumgehalten is geen tolerantie toegestaan.

    Artikel 14

    Eisen met betrekking tot de meststoffen

    Een type meststof wordt uitsluitend in bijlage I opgenomen:

    a) indien de meststof op een doeltreffende wijze nutriënten levert;

    b) indien relevante bemonsterings-, analyse- en beproevingsmethoden beschikbaar zijn;

    c) indien de meststof onder normale gebruiksomstandigheden geen schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid van mens, dier of plant of voor het milieu.

    Artikel 15

    Vrijwaringsclausule

    1.  Indien een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een specifieke EG-meststof weliswaar aan de voorschriften van deze verordening voldoet, maar niettemin risico's oplevert voor de veiligheid of de gezondheid van mens, dier of plant of voor het milieu, kan hij het in de handel brengen van die meststof op zijn grondgebied voorlopig verbieden of aan bijzondere voorwaarden onderwerpen. Hij stelt de overige lidstaten en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis onder opgave van de redenen voor zijn beslissing.

    2.  De Commissie neemt binnen 90 dagen na ontvangst van kennisgeving een beslissing volgens de in artikel 32, lid 2, bedoelde procedure.

    3.  Deze verordening belet niet dat in het belang van de openbare veiligheid door de Commissie of door een lidstaat maatregelen worden genomen om het in de handel brengen van EG-meststoffen te verbieden, te beperken of te belemmeren.



    TITEL II

    BEPALINGEN VOOR SPECIFIEKE TYPEN MESTSTOFFEN



    HOOFDSTUK I

    Anorganische meststoffen met primaire nutriënten

    Artikel 16

    Werkingssfeer

    Dit hoofdstuk is van toepassing op anorganische meststoffen met primaire nutriënten, vast of vloeibaar, enkelvoudig of samengesteld, met inbegrip van die welke secundaire nutriënten en/of micronutriënten bevatten, waarvan het minimumgehalte aan nutriënten is vastgesteld in de delen A, B, C, E.2.2 en E.2.3 van bijlage I.

    Artikel 17

    Aangifte van secundaire nutriënten in meststoffen met primaire nutriënten

    Voor EG-meststoffen van de in de delen A, B, en C van bijlage I opgenomen typen mag het gehalte aan calcium, magnesium, natrium en zwavel als secundaire nutriënten alleen worden aangegeven als de EG-meststof van deze elementen ten minste de volgende minimumhoeveelheden bevat:

    a) 2 % calciumoxide (CaO), d.w.z. 1,4 % Ca;

    b) 2 % magnesiumoxide (MgO), d.w.z. 1,2 % Mg;

    c) 3 % natriumoxide (Na2O), d.w.z. 2,2 % Na;

    d) 5 % zwaveltrioxide (SO3), d.w.z. 2 % S.

    In dat geval worden de in artikel 19, lid 2, onder ii), bedoelde aanvullende identificatiegegevens aan de typeaanduiding toegevoegd.

    Artikel 18

    Calcium, magnesium, natrium en zwavel

    1.  Het gehalte aan magnesium, natrium en zwavel van de in de delen A, B en C van bijlage I vermelde meststoffen wordt op een van de volgende wijzen aangegeven:

    a) het totaalgehalte, uitgedrukt als gewichtspercentage van de meststof;

    b) het totaalgehalte alsmede het in water oplosbare gehalte, uitgedrukt als gewichtspercentage van de meststof, wanneer ten minste een kwart van het totaalgehalte oplosbaar is;

    c) wanneer een element volledig oplosbaar is in water, wordt alleen het in water oplosbare gehalte als gewichtspercentage aangegeven.

    2.  Tenzij anders bepaald in bijlage I wordt het calciumgehalte alleen aangegeven als het oplosbaar is in water, uitgedrukt als gewichtspercentage van de meststof.

    Artikel 19

    Identificatie

    1.  Ter aanvulling van de in artikel 9, lid 1, onder a), bedoelde verplichte identificatiegegevens worden de in de leden 2, 3, 4, 5 en 6 van dit artikel genoemde identificatiegegevens aangebracht.

    2.  Bij samengestelde meststoffen wordt na de typeaanduiding het volgende toegevoegd:

    i) tussen haakjes, na de symbolen van de primaire nutriënten, de chemische symbolen van de aangegeven secundaire nutriënten;

    ii) de getallen die het gehalte aan primaire nutriënten weergeven. Na het gehalte aan primaire nutriënten wordt tussen haakjes het gehalte aan aangegeven secundaire nutriënten vermeld.

    3.  De typeaanduiding mag uitsluitend worden gevolgd door getallen die het gehalte aan primaire en secundaire nutriënten weergeven.

    4.  Wanneer micronutriënten worden aangegeven, worden de woorden „met micronutriënten”, of het woord „met” gevolgd door de naam of namen van de aanwezige micronutriënten en hun chemische symbolen vermeld.

    5.  Het aangegeven gehalte aan primaire en secundaire nutriënten wordt uitgedrukt als gewichtspercentage in hele getallen of, indien nodig en wanneer er een goede analysemethode bestaat, met één decimaal.

    Voor meststoffen die meer dan één aangegeven nutriënt bevatten, is de volgorde voor primaire nutriënten N, P2O5 en/of P, K2O en/of K, en voor secundaire nutriënten CaO en/of Ca, MgO en/of Mg, Na2O en/of Na, SO3 en/of S.

    Bij de aanduiding van het gehalte aan micronutriënten worden elke micronutriënt en het symbool ervan aangegeven, met vermelding van zijn gewichtspercentage, als gespecificeerd in de delen E.2.2 en E.2.3 van bijlage I, en zijn oplosbaarheid.

    6.  De vormen en de oplosbaarheid van de nutriënten worden eveneens uitgedrukt als gewichtspercentage van de meststof, behalve indien in bijlage I expliciet een andere wijze om het gehalte uit te drukken is voorgeschreven.

    De getallen worden met één decimaal vermeld, behalve bij micronutriënten, waarvoor de specificaties van de delen E.2.2 en E.2.3 van bijlage I gelden.



    HOOFDSTUK II

    Anorganische meststoffen met secundaire nutriënten

    Artikel 20

    Werkingssfeer

    Dit hoofdstuk is van toepassing op anorganische meststoffen met secundaire nutriënten, vast of vloeibaar, met inbegrip van die welke micronutriënten bevatten, waarvan het minimumgehalte aan nutriënten is vastgesteld in de delen D, E.2.2 en E.2.3 van bijlage I.

    Artikel 21

    Identificatie

    1.  Ter aanvulling van de in artikel 9, lid 1, onder a), bedoelde verplichte identificatiegegevens worden de in de leden 2, 3, 4 en 5 van dit artikel genoemde identificatiegegevens aangebracht.

    2.  Wanneer micronutriënten worden aangegeven, worden de woorden „met micronutriënten” of het woord „met”, gevolgd door de naam of namen en chemische symbolen van de aanwezige micronutriënten, vermeld.

    3.  Het aangegeven gehalte aan secundaire nutriënten wordt uitgedrukt als gewichtspercentage in hele getallen of, indien nodig en wanneer er een geschikte analysemethode bestaat, met één decimaal.

    Wanneer de meststoffen meer dan één secundaire nutriënt bevatten, is de volgorde:

    CaO en/of Ca, MgO en/of Mg, Na2O en/of Na, SO3 en/of S.

    Het aangegeven gehalte aan micronutriënten noemt elke micronutriënt en het symbool ervan, met vermelding van zijn gewichtspercentage, als gespecificeerd in de delen E.2.2 en E.2.3 van bijlage I, en zijn oplosbaarheid.

    4.  De vormen en de oplosbaarheid van de nutriënten worden eveneens uitgedrukt als gewichtspercentage van de meststof, behalve indien in bijlage I expliciet een andere wijze om het gehalte uit te drukken is voorgeschreven.

    De getallen worden met één decimaal vermeld, behalve bij micronutriënten, waarvoor de specificaties van de delen E.2.2 en E.2.3 van bijlage I gelden.

    5.  Tenzij anders bepaald in bijlage I wordt het calciumgehalte alleen aangegeven als het oplosbaar is in water, uitgedrukt als gewichtspercentage van de meststof.



    HOOFDSTUK III

    Anorganische meststoffen met micronutriënten

    Artikel 22

    Werkingssfeer

    Dit hoofdstuk is van toepassing op anorganische meststoffen met micronutriënten, vast of vloeibaar, waarvan het minimumgehalte aan nutriënten is vastgesteld in de delen E.1 en E.2.1 van bijlage I.

    Artikel 23

    Identificatie

    1.  Ter aanvulling van de in artikel 9, lid 1, onder a), bedoelde verplichte identificatiegegevens worden de in de leden 2, 3, 4 en 5 van dit artikel genoemde identificatiegegevens aangebracht.

    2.  Wanneer de meststof meer dan één micronutriënt bevat, wordt de typeaanduiding „mengsel van micronutriënten” vermeld, gevolgd door de namen van de daarin voorkomende micronutriënten en hun chemische symbolen.

    3.  Voor meststoffen die slechts één micronutriënt bevatten (deel E.1 van bijlage I) wordt het aangegeven gehalte aan micronutriënten vermeld als gewichtspercentage, in hele getallen of, indien nodig, met één decimaal.

    4.  De vormen en de oplosbaarheid van de micronutriënten worden uitgedrukt als massapercentage van de meststof, behalve indien in bijlage I expliciet een andere wijze om het gehalte uit te drukken is voorgeschreven.

    Het aantal decimalen voor micronutriënten wordt vermeld overeenkomstig deel E.2.1 van bijlage I.

    5.  Voor de producten die in de delen E.1 en E.2.1 van bijlage I zijn opgenomen, wordt op het etiket en op de begeleidende documenten onder de verplichte of facultatieve aangiften het volgende opschrift aangebracht:

    „Alleen te gebruiken in geval van duidelijke behoefte. De benodigde doses niet overschrijden.”

    Artikel 24

    Verpakking

    EG-meststoffen die onder de bepalingen van dit hoofdstuk vallen, worden verpakt.



    HOOFDSTUK IV

    Meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte

    Artikel 25

    Werkingssfeer

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder enkelvoudige of samengestelde meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte verstaan: producten op basis van ammoniumnitraat die bedoeld zijn om als meststof te worden gebruikt en die meer dan 28 gewichtsprocenten stikstof in verhouding tot het ammoniumnitraat bevatten.

    Dit type meststof kan anorganische of inerte stoffen bevatten.

    De stoffen die voor de vervaardiging van dit type meststoffen worden gebruikt, mogen de temperatuurgevoeligheid of de detonatiegevoeligheid niet verhogen.

    Artikel 26

    Veiligheidsmaatregelen en -controles

    1.  De fabrikant zorgt ervoor dat enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte voldoen aan de bepalingen van deel 1 van bijlage III.

    2.  De controle, analyse en beproeving voor de in dit hoofdstuk bedoelde officiële controles van enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte worden verricht overeenkomstig de in deel 3 van bijlage III beschreven methoden.

    3.  Om de traceerbaarheid van in de handel gebrachte EG-meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte te waarborgen, houdt de fabrikant een register bij van de namen en de adressen van de bedrijven, en van de exploitanten van de bedrijven, waar de meststof en de belangrijkste bestanddelen ervan zijn vervaardigd. Het register is beschikbaar voor inspectie door de lidstaten zolang de meststof in de handel wordt gebracht, en daarna voor een verdere periode van twee jaar nadat de fabrikant de levering van de meststof heeft stopgezet.

    Artikel 27

    Detonatieproef

    Onverminderd de in artikel 26 bedoelde maatregelen, zorgt de fabrikant ervoor dat elk in de handel gebrachte type van EG-meststof op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte met goed gevolg is getest met de detonatieproef, beschreven in de delen 2, 3 (methode 1, punt 3) en 4 van bijlage III van deze verordening. Deze proef wordt verricht door een van de in artikel 30, lid 1, of artikel 33, lid 1, bedoelde goedgekeurde laboratoria. De fabrikant deelt de resultaten van de proef ten minste 5 dagen vóór het in de handel brengen van de meststof of, in geval van invoer, ten minste 5 dagen voor de aankomst van de meststof aan de grenzen van de Europese Gemeenschap mee aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. Daarna blijft de fabrikant waarborgen dat alle leveringen van de in de handel gebrachte meststof de toets van de bovengenoemde proef kunnen doorstaan.

    Artikel 28

    Verpakking

    Meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte mogen uitsluitend in verpakte vorm aan de eindgebruiker beschikbaar worden gesteld.



    TITEL III

    CONFORMITEITSBEOORDELING VAN MESTSTOFFEN

    Artikel 29

    Controlemaatregelen

    1.  De lidstaten kunnen meststoffen met de aanduiding „EG-meststof” aan officiële controlemaatregelen onderwerpen om na te gaan of ze aan deze verordening voldoen.

    De lidstaten hebben de mogelijkheid om retributies te verlangen die niet hoger mogen zijn dan de kosten van de voor die controlemaatregelen vereiste proeven, maar dit verplicht de fabrikanten er niet toe proeven te herhalen of herhaalde proeven te betalen wanneer de eerste proef is uitgevoerd door een laboratorium dat de voorwaarden van artikel 30 vervulde en wanneer de proef heeft aangetoond dat de meststof in kwestie voldoet.

    2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bemonstering en de analyses bij de officiële controles van EG-meststoffen van de in bijlage I vermelde typen overeenkomstig de in bijlage III en bijlage IV beschreven methoden worden uitgevoerd.

    3.  De naleving van de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de overeenstemming met de diverse typen meststoffen, alsmede de inachtneming van het aangegeven gehalte aan nutriënten en/of van het aangegeven gehalte, uitgedrukt als vorm en oplosbaarheid van deze nutriënten, kunnen bij officiële controles slechts worden vastgesteld met behulp van de bemonsterings- en analysemethoden die overeenkomstig bijlage III en bijlage IV en met inachtneming van de in bijlage II vermelde toleranties zijn vastgesteld.

    ▼M6

    4.  De Commissie past de meet-, bemonsterings- en analysemethoden aan en moderniseert ze, en past waar mogelijk Europese normen toe. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 32, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Dezelfde procedure geldt voor de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen die nodig zijn om de controlemaatregelen, bedoeld in dit artikel en in de artikelen 8, 26 en 27, nader uit te werken. Deze bepalingen betreffen met name de frequentie waarmee tests moeten worden herhaald alsmede maatregelen om te garanderen dat de in de handel gebrachte meststof dezelfde is als de geteste meststof.

    ▼B

    Artikel 30

    Laboratoria

    1.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de lijst van de goedgekeurde laboratoria op hun grondgebied die bevoegd zijn tot het verlenen van de nodige diensten om te controleren of EG-meststoffen aan de voorschriften van deze verordening voldoen. Deze laboratoria moeten voldoen aan de in deel B van bijlage V vermelde normen. Deze kennisgeving geschiedt uiterlijk op 11 juni 2004 en bij elke volgende wijziging.

    2.  De Commissie maakt de lijst van goedgekeurde laboratoria bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    3.  Indien een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een goedgekeurd laboratorium niet aan de in lid 1 bedoelde normen voldoet, legt hij dit vraagstuk voor aan het in artikel 32 bedoelde comité. Indien het comité het erover eens is dat het laboratorium niet aan de normen voldoet, schrapt de Commissie de naam van de in lid 2 bedoelde lijst.

    4.  De Commissie neemt, volgens de in artikel 32, lid 2, bedoelde procedure binnen 90 dagen na ontvangst van de informatie een beslissing terzake.

    5.  De Commissie maakt de gewijzigde lijst bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.



    TITEL IV

    SLOTBEPALINGEN



    HOOFDSTUK I

    Aanpassing van de bijlagen

    Artikel 31

    Nieuwe EG-meststoffen

    ▼M6

    1.  De Commissie past bijlage I aan om nieuwe typen meststof op te nemen.

    ▼B

    2.  Een fabrikant of zijn gevolmachtigde die een nieuw type meststof aan bijlage I wil laten toevoegen en daartoe een technisch dossier moet samenstellen, dient rekening te houden met de in deel A van bijlage V vermelde technische stukken.

    ▼M6

    3.  De Commissie past de bijlagen aan aan de vooruitgang van de techniek.

    ▼M6

    4.  De in de leden 1 en 3 bedoelde maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 32, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

    ▼M6

    Artikel 32

    Comitéprocedure

    1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

    2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

    3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

    ▼B



    HOOFDSTUK II

    Overgangsbepalingen

    Artikel 33

    Vakbekwame laboratoria

    1.  Onverminderd artikel 30, lid 1, kunnen de lidstaten tijdens een overgangsperiode die tot 11 december 2007 loopt, hun nationale bepalingen blijven toepassen om vakbekwame laboratoria bevoegd te verklaren tot het verrichten van de nodige diensten om te controleren of EG-meststoffen aan de voorschriften van deze verordening voldoen.

    2.  De lidstaten stellen de Commissie van deze laboratoria in kennis en verstrekken nadere gegevens over de wijze van bevoegdverklaring. Deze kennisgeving geschiedt uiterlijk op 11 juni 2004 en bij elke volgende wijziging.

    Artikel 34

    Verpakking en etikettering

    Onverminderd artikel 35, lid 1, mogen de identificatieaanduidingen, verpakkingen, etiketten en begeleidende documenten voor EG-meststoffen waarin eerdere richtlijnen hebben voorzien nog tot 11 juni 2005 worden gebruikt.



    HOOFDSTUK III

    Slotbepalingen

    Artikel 35

    Ingetrokken richtlijnen

    1.  De Richtlijnen 76/116/EEG, 77/535/EEG, 80/876/EEG en 87/94/EEG worden ingetrokken.

    2.  De verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening. Met name door de Commissie overeenkomstig artikel 95, lid 6, van het Verdrag toegestane afwijkingen van artikel 7 van Richtlijn 76/116/EEG worden opgevat als afwijkingen van artikel 5 van deze verordening en blijven ondanks de inwerkingtreding van deze verordening van kracht. In afwachting van de vaststelling van sancties uit hoofde van artikel 36 mogen de lidstaten sancties blijven toepassen voor inbreuken op de nationale regels waarmee uitvoering wordt gegeven aan de in lid 1 genoemde richtlijnen.

    Artikel 36

    Sancties

    De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze verordening en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    Artikel 37

    Nationale bepalingen

    De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 11 juni 2005 in kennis van de nationale bepalingen die zij vaststellen uit hoofde van artikel 6, leden 1 en 2, artikel 29, lid 1, en artikel 36, en delen alle latere wijzigingen ervan ten spoedigste aan de Commissie mede.

    Artikel 38

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, uitgezonderd artikel 8 en artikel 26, lid 3, die op 11 juni 2005 in werking treden.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    INHOUDSOPGAVE

    BIJLAGE I — Lijst van de typen EG-meststoffen

    A.

    Anorganische enkelvoudige meststoffen met primaire nutriënten

    A.1.

    Stikstofmeststoffen

    A.2.

    Fosfaatmeststoffen

    A.3.

    Kalimeststoffen

    B.

    Anorganische samengestelde meststoffen met primaire nutriënten

    B.1.

    NPK-meststoffen

    B.2.

    NP-meststoffen

    B.3.

    NK-meststoffen

    B.4.

    PK-meststoffen

    C.

    Anorganische vloeibare meststoffen

    C.1.

    Enkelvoudige vloeibare meststoffen

    C.2.

    Samengestelde vloeibare meststoffen

    D.

    Anorganische meststoffen met secundaire nutriënten

    E.

    Anorganische meststoffen met micronutriënten

    E.1.

    Meststoffen die slechts een micronutriënt bevatten

    E.1.1.

    Boor

    E.1.2.

    Kobalt

    E.1.3.

    Koper

    E.1.4

    Ijzer

    E.1.5.

    Mangaan

    E.1.6.

    Molybdeen

    E.1.7.

    Zink

    E.2.

    Minimumgehalte aan micronutriënten in massapercenten van de meststof; gemengde meststoftypen met micronutriënten

    E.3.

    Lijst van de toegelaten organische chelaat- en complexvormers voor micronutriênten

    F.

    Nitrificatie- en ureaseremmers

    G.

    Kalkmeststoffen

    BIJLAGE II — Toleranties

    1.

    Anorganische enkelvoudige meststoffen met primaire nutriënt — absolute waarden in massapercenten, uitgedrukt in N, P2O5, K2O, MGO, CL

    2.

    Anorganische samengestelde meststoffen met primaire nutriënten

    3.

    Secundaire nutriënten in meststoffen

    4.

    Micronutriënten in meststoffen

    5.

    Kalkmeststoffen

    BIJLAGE III — Technische bepalingen voor meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte

    1.

    Kenmerken van en grenswaarden voor enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte

    2.

    Beschrijving van de detonatieproef voor meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte

    3.

    Methoden om te controleren of aan de in de bijlagen III.1 en III.2 gespecificeerde grenswaarden wordt voldaan

    4.

    Bepaling van de detonatiegevoeligheid

    BIJLAGE IV — Bemonsterings- en analysemethoden

    A.

    Bemonsteringsmethode voor de controle van meststoffen

    1.

    Doel en toepassingsgebied

    2.

    Monsternemers

    3.

    Definities

    4.

    Apparatuur

    5.

    Kwantitatieve vereisten

    6.

    Instructies betreffende de bemonstering, de bereiding en de verpakking van de monsters

    7.

    Verpakking van de eindmonsters

    8.

    Bemonsteringsrapport

    9.

    Bestemming van de monsters

    B.

    Analysemethoden voor meststoffen …

    Algemene opmerkingen

    Algemene bepalingen voor de analysemethoden voor meststoffen

    Methode 1.

    — Bereiding van het monster, bestemd voor de analyse

    Methode 2.

    — Stikstof

    Methode 2.1.

    — Bepaling van ammoniumstikstof

    Methode 2.2.

    — Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof

    Methode 2.2.1.

    — Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof volgens Ulsch

    Methode 2.2.2.

    — Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof volgens Arnd

    Methode 2.2.3.

    — Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof volgens Devarda

    Methode 2.3.

    — Bepaling van stikstof totaal

    Methode 2.3.1.

    — Bepaling van stikstof totaal in nitraatvrije kalkstikstof

    Methode 2.3.2.

    — Bepaling van stikstof totaal in nitraathoudende kalkstikstof

    Methode 2.3.3.

    — Bepaling van stikstof totaal in ureum

    Methode 2.4.

    — Bepaling van cyaanamidestikstof

    Methode 2.5.

    — Spectrofotometrische bepaling van biureet in ureum

    Methode 2.6.

    — Bepaling van de gehalten aan stikstof in verschillende bindingsvormen, indien zij naast elkaar voorkomen

    Methode 2.6.1.

    — Bepaling van de verschillende vormen van stikstof in hetzelfde monster, in meststoffen die nitraat-, ammonium-, ureum- en cyaanamidestikstof bevatten

    Methode 2.6.2

    — Bepaling van stikstof totaal in meststoffen waarin de stikstof uitsluitend in de vorm van nitraat-, ammonium- en ureumstikstof aanwezig is, met twee verschillende methoden

    Methode 2.6.3

    — Bepaling van ureumcondensaten door gebruik van HPLC — isobutylideendiureum en crotonylideendiureum (methode A) en methyleendiureum oligomeren (methode B)

    Methoden 3

    — Fosfor

    Methoden 3.1.

    — Extracties

    Methode 3.1.1.

    — Extractie van fosfor oplosbaar in minerale zuren

    Methode 3.1.2.

    — Extractie van fosfor oplosbaar in 2 % mierenzuur

    Methode 3.1.3.

    — Extractie van fosfor oplosbaar in 2 % citroenzuur

    Methode 3.1.4.

    — Extractie van oplosbaar fosfor, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    Methoden 3.1.5.

    — Extractie van fosfor oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat

    Methode 3.1.5.1.

    — Extractie van oplosbaar fosfor volgens Petermann bij 65 °C

    Methode 3.1.5.2.

    — Extractie van oplosbaar fosfor volgens Petermann bij omgevingstemperatuur

    Methode 3.1.5.3.

    — Extractie van fosfor, oplosbaar in Joulie's alkalisch ammoniumcitraat

    Methode 3.1.6.

    — Extractie van in water oplosbaar fosfor

    Methode 3.2.

    — Bepaling van geëxtraheerd fosfor

    Methoden 4

    — Kalium

    Methode 4.1.

    — Bepaling van het gehalte aan in water oplosbaar kalium

    Methode 5

    — Koolstofdioxide

    Methode 5.1

    — Bepaling van koolstofdioxide — Deel I: methode voor vaste meststoffen

    Methoden 6

    — Chloor

    Methoden 6.1.

    — Bepaling van chloriden in de afwezigheid van organisch materiaal

    Methoden 7

    — Fijnheid

    Methode 7.1.

    — Bepaling van de maalfijnheid (droge procedure)

    Methode 7.2.

    — Bepaling van de fijnheid van malen van zachte natuurlijke fosfaten

    Methoden 8

    — Secundaire nutriënten

    Methode 8.1.

    — Extractie van totaal calcium, totaal magnesium, totaal natrium en totaal zwavel in de vorm van sulfaten

    Methode 8.2.

    — Extractie van de totale hoeveelheid zwavel aanwezig in verschillende vormen

    Methode 8.3.

    — Extractie van in water oplosbaar calcium, magnesium, natrium en zwavel in de vorm van sulfaten

    Methode 8.4.

    — Extractie van in water oplosbare zwavel waarvan zwavel in verschillende vormen aanwezig is

    Methode 8.5.

    — Extractie van en bepaling van elementair zwavel

    Methode 8.6.

    — Manganimetrische bepaling van het geëxtraheerd calcium na neerslaan in de vorm van oxalaat

    Methode 8.7.

    — Kwantitatieve analyse van magnesium met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    Methode 8.8.

    — Kwantitatieve analyse van magnesium met behulp van complexometrie

    Methode 8.9

    — Bepaling van het sulfaatgehalte gebruikmakend van drie verschillende methoden

    Methode 8.10.

    — Kwantitatieve analyse van het geëxtraheerde natrium

    Methode 8.11

    — Bepaling van calcium en formiaat in calciumbladmeststoffen

    Methoden 9

    — Micronutriënten met een gehalte van minder dan of gelijk aan 10 %

    Methode 9.1.

    — Extractie van micronutriënten totaal

    Methode 9.2.

    — Extractie van in water oplosbare micronutriënten

    Methode 9.3.

    — Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen

    Methode 9.4.

    — Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie (algemene werkwijze)

    Methode 9.5.

    — Kwantitatieve analyse van boor in extracten van meststoffen spectrometrische methode met azomethine-h

    Methode 9.6.

    — Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    Methode 9.7.

    — Kwantitatieve analyse van koper in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    Methode 9.8.

    — Kwantitatieve analyse van ijzer in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    Methode 9.9.

    — Kwantitatieve analyse van mangaan in extracten van meststoffen met behulp vanatoomabsorptiespectrometrie

    Methode 9.10.

    — Kwantitatieve analyse van molybdeen in extracten van meststoffen met behulp van spectrometrie van een complex met ammoniumthiocyanaat

    Methode 9.11.

    — Kwantitatieve analyse van zink in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    Methoden 10

    — Micronutriënten met een gehalte van meer dan 10 %

    Methode 10.1.

    — Extractie van micronutriënten totaal

    Methode 10.2.

    — Extractie van in water oplosbare micronutriënten

    Methode 10.3.

    — Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen

    Methode 10.4.

    — Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie (algemene werkwijze)

    Methode 10.5.

    — Kwantitatieve analyse van boor in extracten van meststoffen titratiemethode (acidimetrisch)

    Methode 10.6.

    — Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen gravimetrische methode met 1-nitroso-2-naftol

    Methode 10.7.

    — Kwantitatieve analyse van koper in extracten van meststoffen titratiemethode

    Methode 10.8.

    — Kwantitatieve analyse van ijzer in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    Methode 10.9.

    — Kwantitatieve analyse van mangaan in extracten van meststoffen titratiemethode met permanganaat

    Methode 10.10.

    — Kwantitatieve analyse van molybdeen in extracten van meststoffen gravimetrische methode met behulp van 8-hydroxychinoline

    Methode 10.11.

    — Kwantitatieve analyse van zink in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    Methoden 11

    — Chelaatvormers

    Methode 11.1

    — Bepaling van het gehalte aan gecheleerde micronutriënten en van de chelaatfractie van micronutriënten

    Methode 11.2

    — Bepaling van EDTA, HEDTA en DTPA

    Methode 11.3

    — Bepaling van ijzer gechelateerd door o,o-EDDHA, o,o-EDDHMA en HBED

    Methode 11.4

    — Bepaling van door EDDHSA gecheleerd ijzer

    Methode 11.5

    — Bepaling van door o,p-EDDHA gecheleerd ijzer

    Methode 11.6

    — Bepaling van IDHA

    Methode 11.7

    — Bepaling van lignosulfonaat

    Methode 11.8

    — Bepaling van het gehalte aan gecomplexeerde micronutriënten en de fractie gecomplexeerde micronutriënten

    Methoden 12

    — Nitrificatie- en ureaseremmers

    Methode 12.1

    — Bepaling van dicyaandiamide

    Methode 12.2

    — Bepaling van NBPT

    Methode 12.3

    — Bepaling van 3-methylpyrazool

    Methode 12.4

    — Bepaling van TZ

    Methode 12.5

    — Bepaling van 2-NPT

    Methoden 13

    — Zware metalen

    Methode 13.1

    — Bepaling van het cadmiumgehalte

    Methoden 14

    — Kalkmeststoffen

    Methode 14.1

    — Bepaling van de korrelgrootteverdeling van kalkmeststoffen via droog en nat zeven

    Methode 14.2

    — Bepaling van de reactiviteit van carbonaat- en silicaat-kalkmeststoffen met zoutzuur

    Methode 14.3

    — Bepaling van de reactiviteit door de automatische titratiemethode met citroenzuur

    Methode 14.4

    — Bepaling van de neutraliserende waarde van kalkmeststoffen

    Methode 14.5

    — Bepaling van het calciumgehalte in kalkmeststoffen met behulp van de oxalaatmethode

    Methode 14.6

    — Bepaling van het calcium- en magnesiumgehalte in kalkmeststoffen met behulp van de complexometrische methode

    Methode 14.7

    — Bepaling van het magnesiumgehalte in kalkmeststoffen met behulp van de atomaireabsorptiespectrometrische methode

    Methode 14.8

    — Bepaling van het vochtgehalte

    Methode 14.9

    — Bepaling van het uiteenvallen van korrels

    Methode 14.10

    — Bepaling van het producteffect door bodemincubatie

    BIJLAGE V

    A.

    Lijst van documenten die door de fabrikanten of hun vertegenwoordigers moeten worden geraadpleegd om een technisch dossier samen te stellen voor de opname van een nieuw type meststof in bijlage I van deze verordening

    B.

    Voorschriften voor het machtigen van laboratoria die bevoegd zijn de nodige diensten te verlenen om te controleren of eg-meststoffen aan de voorschriften van deze verordening en de bijlagen ervan voldoen




    BIJLAGE I

    LIJST VAN DE TYPEN EG-MESTSTOFFEN

    A.   Anorganische enkelvoudige meststoffen met primaire nutriënten

    A.1.   Stikstofmeststoffen



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1 (a)

    Kalksalpeter (calciumnitraat)

    Langs chemische weg verkregen product dat calciumnitraat als hoofdbestanddeel en eventueel ook ammoniumnitraat bevat

    15 % N

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal of in de vorm van nitraat- en ammoniumstikstof. Maximumgehalte aan ammoniumstikstof: 1,5 % N

     

    Stikstof totaal

    Facultatieve aanvullende aanduiding:

    nitraatstikstof

    ammoniumstikstof

    1 (b)

    Kalkmagnesiasalpeter (calciummagnesiumnitraat)

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddelen calciumnitraat en magnesiumnitraat bevat

    13 % N

    Stikstof in de vorm van nitraatstikstof. Minimumgehalte aan magnesium in de vorm van in water oplosbare zouten, uitgedrukt als magnesiumoxide: 5 % MgO

     

    Nitraatstikstof

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    1 (c)

    Magnesiumnitraat

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel magnesiumnitraathexahydraat bevat

    10 % N

    Stikstof uitgedrukt als nitraatstikstof

    Wanneer de meststof in kristalvorm in de handel wordt gebracht, kan de vermelding „n kristallijne vorm” worden toegevoegd

    Nitraatstikstof

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    14 % MgO

    Magnesium uitgedrukt als in water oplosbaar magnesiumoxide

    2 (a)

    Natronsalpeter (natriumnitraat)

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel natriumnitraat bevat

    15 % N

    Stikstof in de vorm van nitraatstikstof

     

    Nitraatstikstof

    2 (b)

    Chilisalpeter (natriumnitraat van Chili)

    Op basis van caliche vervaardigd product dat als hoofdbestanddeel natriumnitraat bevat

    15 % N

    Stikstof in de vorm van nitraatstikstof

     

    Nitraatstikstof

    3 (a)

    Kalkstikstof (kalkcyaanamide)

    Langs chemische weg verkregen product dat calciumcyaanamide als hoofdbestanddeel, calciumoxide en eventueel geringe hoeveelheden ammoniumzouten en ureum bevat

    18 % N

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal. Ten minste 75 % van de aangegeven stikstof moet gebonden zijn in de vorm van cyaanamidestikstof

     

    Stikstof totaal

    3 (b)

    Nitraathoudende kalkstikstof (nitraathoudende kalkcyaanamide)

    Langs chemische weg verkregen product dat calciumcyaanamide als hoofdbestanddeel, calciumoxide en eventueel geringe hoeveelheden ammoniumzouten en ureum bevat, waaraan nitraat is toegevoegd

    18 % N

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal. Ten minste 75 % van de aangegeven stikstof (nitraatstikstof niet meegerekend) moet gebonden zijn in de vorm van cyaanamidestikstof.

    Nitraatstikstof:

    — minimumgehalte: 1 % N

    — maximumgehalte: 3 % N

     

    Stikstof totaal

    Nitraatstikstof

    ▼M5

    4

    Ammoniumsulfaat

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel ammoniumsulfaat en eventueel maximaal 15 % calciumnitraat bevat.

    19,7 % N

    Stikstof in de vorm van totale stikstof.

    Maximumgehalte aan nitraatstikstof 2,2 % N indien calciumnitraat is toegevoegd.

    Indien in de handel gebracht in de vorm van een combinatie van ammoniumsulfaat en calciumnitraat, moet de aanduiding de vermelding „met maximaal 15 % calciumnitraat” omvatten.

    Ammoniumstikstof.

    Totale stikstof indien calciumnitraat is toegevoegd.

    ▼B

    5

    Ammoniumnitraat

    Kalkammonsalpeter

    Langs chemische weg verkregen product dat ammoniumnitraat als hoofdbestanddeel en eventueel vulstoffen bevat zoals gemalen kalksteen, calciumcarbonaat, calciumsulfaat, dolomiet, magnesiumsulfaat en kieseriet

    20 % N

    Stikstof in de vorm van nitraat- en ammoniumstikstof, waarbij elk van beide vormen ongeveer de helft van de aanwezige stikstof dient uit te maken.

    Zie eventueel de bijlagen III.1 en III.2 van deze verordening.

    De benaming „kalkammonsalpeter” mag slechts worden gebruikt voor een meststof die naast ammoniumnitraat uitsluitend calciumcarbonaat (bv. kalksteen) en/of magnesiumcarbonaat en calciumcarbonaat (bv. dolomiet) bevat. Het minimumgehalte aan deze carbonaten moet 20 % en hun zuiverheidsgraad ten minste 90 % bedragen

    Stikstof totaal

    Nitraatstikstof

    Ammoniumstikstof

    6

    Ammonsulfaatsalpeter (ammoniak- sulfonitraat)

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddelen ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat bevat

    25 % N

    Stikstof in de vorm van ammonium- en nitraatstikstof. Minimumgehalte aan nitraatstikstof: 5 % N

     

    Stikstof totaal

    Ammoniumstikstof

    Nitraatstikstof

    7

    Stikstofmagnesiumsulfaat

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddelen ammoniumnitraat, ammoniumsulfaat en magnesiumsulfaat bevat

    19 % N

    Stikstof in de vorm van ammonium- en nitraatstikstof. Minimumgehalte aan nitraatstikstof: 6 % N

     

    Stikstof totaal

    Ammoniumstikstof

    5 % MgO

    Magnesium in de vorm van in water oplosbare zouten, uitgedrukt als magnesiumoxide

     

    Nitraatstikstof

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    8

    Stikstofmagnesia

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddelen nitraten, ammoniumzouten en magnesiumverbindingen (dolomiet, magnesiumcarbonaat en/of magnesiumsulfaat) bevat

    19 % N

    Stikstof in de vorm van ammonium- en nitraatstikstof. Minimumgehalte aan nitraatstikstof: 6 % N

     

    Stikstof totaal

    Ammoniumstikstof

    Nitraatstikstof

    5 % MgO

    Magnesium uitgedrukt als magnesiumoxide totaal

     

    Magnesiumoxide totaal en eventueel magnesiumoxide, oplosbaar in water

    9

    Ureum

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel koolzuurdiamide (carbamide) bevat

    44 % N

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal in de vorm van ureumstikstof. Maximaal biureetgehalte: 1,2 %

     

    Stikstof totaal in de vorm van ureumstikstof

    10

    Crotonylideendiureum

    Reactieproduct van ureum met crotonaldehyde

    Monomeer

    28 % N

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal

    Minimaal 25 % crotonylideendiureumstikstof

    Maximaal 3 % ureumstikstof

     

    Stikstof totaal

    Ureumstikstof, indien één massapercent of meer

    Crotonylideendiureumstikstof

    11

    Isobutylideendiureum

    Reactieproduct van ureum met isobutyraldehyde

    Monomeer

    28 % N

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal

    Minimaal 25 % isobutylideendiureumstikstof

    Maximaal 3 % ureumstikstof

     

    Stikstof totaal

    Ureumstikstof, indien één massapercent of meer

    Isobutylideendiureumstikstof

    12

    Ureumformaldehyde

    Reactieproduct van ureum met formaldehyde, dat voornamelijk ureumformaldehydemoleculen bevat

    Polymeer

    36 % stikstof totaal

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal

    Minimaal 3/5 van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet in warm water oplosbaar zijn

    Minimaal 31 % ureumformaldehydestikstof

    Maximaal 5 % ureumstikstof

     

    Stikstof totaal

    Ureumstikstof, indien één massapercent of meer

    In koud water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    Uitsluitend in warm water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    13

    Stikstofmeststof met crotonylideendiureum

    Langs chemische weg verkregen product dat crotonylideendiureum en een enkelvoudige stikstofmeststof [lijst A.1 met uitzondering van de producten 3(a), 3(b) en 5] bevat

    18 % N, uitgedrukt als stikstof totaal

    Minimaal 3 % ammoniumstikstof en/of nitraatstikstof en/of ureumstikstof

    Minimaal 1/3 van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van crotonylideendiureum Maximaal biureetgehalte:

    (N-ureum + N-crotonylideendiureum) × 0,026

     

    Stikstof totaal

    Voor elke vorm indien 1 % of meer:

    — nitraatstikstof

    — ammoniumstikstof

    — ureumstikstof

    Crotonylideendiureumstikstof

    14

    Stikstofmeststof met isobutylideendiureum

    Langs chemische weg verkregen product dat isobutylideendiureum en een enkelvoudige stikstofmeststof [lijst A.1 met uitzondering van de producten 3(a), 3(b) en 5] bevat

    18 % N, uitgedrukt als stikstof totaal

    Minimaal 3 % ammoniumstikstof en/of nitraatstikstof en/of ureumstikstof

    Minimaal 1/3 van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van isobutylideendiureum

    Maximaal biureetgehalte:

    (N-ureum + N-isobutylideendiureum) × 0,026

     

    Stikstof totaal

    Voor elke vorm indien 1 % of meer:

    — nitraatstikstof

    — ammoniumstikstof

    — ureumstikstof

    Isobutylideendiureumstikstof

    15

    Stikstofmeststof met ureumformaldehyde

    Langs chemische weg verkregen product dat ureumformaldehyde en een enkelvoudige stikstofmeststof [lijst A.1 met uitzondering van de producten 3a, 3b en 5] bevat

    18 % N, uitgedrukt als stikstof totaal

    Minimaal 3 % ammoniumstikstof en/of nitraatstikstof en/of ureumstikstof

    Minimaal 1/3 van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van ureumformaldehyde

    Minimaal 3/5 van de ureumformaldehydestikstof moet in warm water oplosbaar zijn

    Maximaal biureetgehalte:

    (N-ureum + N-ureumformaldehyde) × 0,026

     

    Stikstof totaal

    Voor elke vorm indien 1 % of meer:

    — nitraatstikstof

    — ammoniumstikstof

    — ureumstikstof

    Ureumformaldehydestikstof

    In koud water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    Uitsluitend in warm water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    ▼M5 —————

    ▼B

    ►M5  16 ◄

    Ureumammoniumsulfaat

    Langs chemische weg uit ureum en ammoniumsulfaat verkregen product

    30 % N

    Stikstof uitgedrukt als ammoniumstikstof en ureumstikstof

    Minimumgehalte aan ammoniumstikstof: 4 %

    Minimumgehalte aan zwavel, uitgedrukt als zwaveltrioxide: 12 %

    Maximaal biureetgehalte: 0,9 %

     

    Stikstof totaal

    Ammoniumstikstof

    Ureumstikstof

    In water oplosbaar zwaveltrioxide

    (1)   De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, moet ervoor zorgen dat met elke verpakking of bij elke levering in bulk zo volledig mogelijke technische informatie wordt verstrekt. De gebruiker moet met name uit deze informatie kunnen afleiden in welke dosis en in welke perioden van de teelt van het gewas de meststof moet worden gebruikt.

    A.2.   Fosfaatmeststoffen

    Indien voor de hoofdbestanddelen van meststoffen die in de vorm van korrels worden verkocht (meststoffen 1, 3, 4, 5, 6 en 7), een bepaalde deeltjesgrootte wordt voorgeschreven, zal deze door middel van een passende analysemethode worden vastgesteld



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    Thomasslakkenmeel

    — Thomasfosfaat

    — Thomasmeel

    In staalfabrieken door bewerking van fosforhoudend gietijzer verkregen product dat als hoofdbestanddeel calciumsilicofosfaat bevat

    12 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 75 % van het aangegeven gehalte oplosbaar is in 2 % citroenzuur of

    10 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in 2 % citroenzuur

    Deeltjesgrootte:

    — een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 75 % doorlaten

    — een zeef met een maaswijdte van 0,630 mm moet ten minste 96 % doorlaten

     

    Fosforzuuranhydride totaal (oplosbaar in mineraalzuur), waarvan 75 % (aan te geven in massapercenten) oplosbaar in 2 % citroenzuur (verhandeld in Frankrijk en Italië, Spanje en Griekenland ►M1  , Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, ◄ ►M3  Bulgarije en Roemenië ◄ )

    Fosforzuuranhydride totaal (oplosbaar in mineraalzuur) en fosforzuuranhydride, oplosbaar in 2 % citroenzuur (verhandeld in het Verenigd Koninkrijk)

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in 2 % citroenzuur (verhandeld in België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Luxemburg en Nederland)

    2 (a)

    Gewoon superfosfaat

    Door reactie van gemalen ruw fosfaat met zwavelzuur verkregen product dat monocalciumfosfaat als hoofdbestanddeel en ook calciumsulfaat bevat

    16 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat, waarvan ten minste 93 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar is in water

    Monsterhoeveelheid: 1 g

     

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in water

    2 (b)

    Geconcentreerd superfosfaat

    Door reactie van gemalen ruw fosfaat met zwavelzuur en fosforzuur verkregen product dat monocalciumfosfaat als hoofdbestanddeel en ook calciumsulfaat bevat

    25 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat, waarvan ten minste 93 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar is in water

    Monsterhoeveelheid: 1 g

     

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in water

    ▼M2

    2 (c)

    Tripelsuperfosfaat

    Door reactie van gemalen ruw fosfaat met fosforzuur verkregen product dat als hoofdbestanddeel monocalciumfosfaat bevat

    38 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat, waarvan ten minste 85 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar is in water

    Monsterhoeveelheid: 3 g

     

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in water

    ▼B

    3

    Gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat

    Door gedeeltelijke ontsluiting met zwavelzuur of fosforzuur van gemalen natuurfosfaat verkregen product dat als hoofdbestanddelen monocalciumfosfaat, tricalciumfosfaat en calciumsulfaat bevat

    20 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 40 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar is in water

    Deeltjesgrootte:

    — een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    — een zeef met een maaswijdte van 0,630 mm moet ten minste 98 % doorlaten

     

    Fosforzuuranhydride totaal (oplosbaar in mineraalzuur)

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in water

    ▼M7

    3 (a)

    Gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat met magnesium

    Door gedeeltelijke ontsluiting met zwavelzuur of fosforzuur van gemalen natuurfosfaat verkregen product, met toevoeging van magnesiumsulfaat of magnesiumoxide, dat als hoofdbestanddelen monocalciumfosfaat, tricalciumfosfaat, calciumsulfaat en magnesiumsulfaat bevat

    16 % P2O5

    6 % MgO

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 40 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar is in water

    Deeltjesgrootte:

    — een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    — een zeef met een maaswijdte van 0,630 mm moet ten minste 98 % doorlaten

     

    Fosforzuuranhydride totaal (oplosbaar in mineraalzuur)

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in water

    Magnesiumoxide totaal

    Magnesiumoxide, oplosbaar in water

    ▼B

    4

    Dubbelkalkfosfaat

    Neergeslagen dicalciumfosfaat

    Door precipitatie van uit minerale fosfaten of uit beenderen vrijgemaakt fosforzuur verkregen product dat als hoofdbestanddeel dicalciumfosfaatdihydraat bevat

    38 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat (Petermann)

    Deeltjesgrootte:

    — een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    — een zeef met een maaswijdte van 0,630 mm moet ten minste 98 % doorlaten

     

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat

    5

    Gloeifosfaat

    Door thermische reactie onder inwerking van alkali- en kiezelzuurverbindingen uit gemalen ruw fosfaat verkregen product dat als hoofdbestanddelen alkalicalciumfosfaat en calciumsilicaat bevat

    25 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat (Petermann)

    Deeltjesgrootte:

    — een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 75 % doorlaten

    — een zeef met een maaswijdte van 0,630 mm moet ten minste 96 % doorlaten

     

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat

    6

    Aluminiumcalciumfosfaat

    Door thermische ontsluiting en vermaling verkregen amorf product dat als hoofdbestanddelen aluminium- en calciumfosfaten bevat

    30 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 75 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar is in alkalisch ammoniumcitraat (Joulie)

    Deeltjesgrootte:

    — een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    — een zeef met een maaswijdte van 0,630 mm moet ten minste 98 % doorlaten

     

    Fosforzuuranhydride totaal (oplosbaar in mineraalzuur)

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat

    7

    Zacht natuurfosfaat

    Door vermaling van zachte natuurfosfaten verkregen product dat als hoofdbestanddelen tricalciumfosfaat en calciumcarbonaat bevat

    25 % P2O5

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 55 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar is in 2 % mierenzuur

    Deeltjesgrootte:

    — een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    — een zeef met een maaswijdte van 0,125 mm moet ten minste 99 % doorlaten

     

    Fosforzuuranhydride totaal (oplosbaar in mineraalzuur)

    Fosforzuuranhydride, oplosbaar in 2 % mierenzuur

    Massapercentage van het product dat door een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm wordt doorgelaten

    A.3.   Kalimeststoffen



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    ▼M11

    1

    Ruw kalizout

    Door vermaling van ruwe kalizouten verkregen product

    9 % K2O

    Kalium uitgedrukt als in water oplosbaar K2O

    2 % MgO

    Magnesium in de vorm van in water oplosbare zouten, uitgedrukt als magnesiumoxide

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    In water oplosbaar kaliumoxide

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    Natriumoxide totaal

    Chloridegehalte moet worden aangegeven

    ▼M10

    2

    Verrijkt ruw kalizout

    Door menging van ruw kalizout met kaliumchloride verkregen verrijkt product

    18 % K2O

    Kalium uitgedrukt als in water oplosbaar K2O

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    In water oplosbaar kaliumoxide

    Facultatieve vermelding van het gehalte aan in water oplosbaar magnesiumoxide, indien hoger dan 5 % MgO

    ▼B

    3

    Kaliumchloride

    Door bewerking van ruwe kalizouten verkregen product dat als hoofdbestanddeel kaliumchloride bevat

    37 % K2O

    Kalium uitgedrukt als in water oplosbaar kaliumoxide

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    In water oplosbaar kaliumoxide

    4

    Kaliumchloride met magnesium

    Door bewerking van ruwe kalizouten onder toevoeging van magnesiumzouten verkregen product dat als hoofdbestanddelen kaliumchloride en magnesiumzouten bevat

    37 % K2O

    Kalium uitgedrukt als in water oplosbaar kaliumoxide

     

    In water oplosbaar kaliumoxide

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    5 % MgO

    Magnesium in de vorm van in water oplosbare zouten, uitgedrukt als magnesiumoxide

     

    5

    Kaliumsulfaat

    Langs chemische weg uit kalizouten verkregen product dat als hoofdbestanddeel kaliumsulfaat bevat

    47 % K2O

    Kalium uitgedrukt als in water oplosbaar kaliumoxide

    Maximaal chloridegehalte: 3 % Cl

     

    In water oplosbaar kaliumoxide

    Facultatieve vermelding van het chloridegehalte

    6

    Patentkali

    Langs chemische weg uit kalizouten verkregen product, eventueel met bijmenging van magnesiumzouten, dat als hoofdbestanddelen kaliumsulfaat en magnesiumsulfaat bevat

    22 % K2O

    Kalium uitgedrukt als in water oplosbaar kaliumoxide

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    In water oplosbaar kaliumoxide

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    Facultatieve vermelding van het chloridegehalte

    8 % MgO

    Magnesium in de vorm van in water oplosbare zouten, uitgedrukt als magnesiumoxide Maximaal chloridegehalte: 3 % Cl

    7

    Kieseriet met kaliumsulfaat

    Door bewerking van kieseriet onder toevoeging van kaliumsulfaat verkregen product

    8 % MgO

    Magnesium, uitgedrukt als in water oplosbaar magnesiumoxide

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    In water oplosbaar kaliumoxide

    Facultatieve vermelding van het chloridegehalte

    6 % K2O

    Kalium uitgedrukt als in water oplosbaar kaliumoxide

    Totaal MgO + K2O: 20 % Maximaal chloridegehalte: 3 % Cl

    B.   Anorganische samengestelde meststoffen met primaire nutriënten

    B.1.   NPK-meststoffen



    B.1.1.

    Typeaanduiding:

    NPK-meststoffen.

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg of door menging verkregen product dat geen organische nutriënten van dierlijke of plantaardige oorsprong bevat

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten):

    — Totaal: 20 % (N + P2O5 + K2O);

    — Elke nutriënt afzonderlijk: 3 % N, 5 % P2O5, 5 % K2O.



    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven;

    deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen;

    andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Cyaanamidestikstof

    (1)  P2O5, oplosbaar in water

    (2)  P2O5, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    (3)  P2O5, oplosbaar in water en in neutraal ammoniumcitraat

    (4)  P2O5, uitsluitend oplosbaar in mineraalzuur

    (5)  P2O5, oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat (Petermann)

    (6 a)  P2O5, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 75 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar in 2 % citroenzuur

    (6 b)  P2O5, oplosbaar in 2 % citroenzuur

    (7)  P2O5, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 75 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat (Joulie)

    (8)  P2O5, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 55 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar in 2 % mierenzuur

    K2O, oplosbaar in water

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (5) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Indien meer dan 28 %, zie bijlage III.2

    1.  Een NPK-meststof die geen thomasfosfaat, gloeifosfaat, aluminiumcalciumfosfaat, gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat en natuurfosfaat bevat, moet volgens de oplosbaarheden (1), (2) of (3) worden aangegeven:

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid (2) aangegeven

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, wordt oplosbaarheid (3) aangegeven en moet daarbij tevens het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 [oplosbaarheid (1)] worden vermeld.

    Het gehalte aan uitsluitend in mineraalzuur oplosbaar P2O5 mag niet hoger zijn dan 2 %.

    Voor de bepaling van de oplosbaarheden (2) en (3) wordt een monsterhoeveelheid van 1 g genomen.

    2. (a)  Een NPK-meststof die natuurfosfaat of gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat bevat, mag geen thomasfosfaat, gloeifosfaat en aluminiumcalciumfosfaat bevatten. Waarborging geschiedt volgens de oplosbaarheden (1), (3) en (4)

    Dit meststoftype moet beantwoorden aan de volgende eisen:

    — het moet ten minste 2 % uitsluitend in mineraalzuur oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (4)];

    — het moet ten minste 5 % in water en in neutraal ammoniumcitraat oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (3)];

    — het moet ten minste 2,5 % in water oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (1)].

    Dit meststoftype moet onder de benaming „NPK-meststof met natuurfosfaat” of „NPK-meststof met gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat” in de handel worden gebracht. Voor de bepaling van oplosbaarheid (3) wordt een monsterhoeveelheid van 3 g genomen.

    (1)  Kaliumoxide, oplosbaar in water

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven.

    Deeltjesgrootte van de fosfaathoudende basisbestanddelen:

    Thomasfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 75 % doorlaten

    Aluminium-calciumfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    Gloeifosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 75 % doorlaten

    Zacht natuurfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    Gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

     

    2. (b)  Een NPK-meststof die aluminiumcalciumfosfaat bevat, mag geen thomasfosfaat, gloeifosfaat, gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat en natuurfosfaat bevatten.

    Waarborging geschiedt volgens de oplosbaarheden (1) en (7); laatstgenoemde wordt toegepast na aftrek van de oplosbaarheid in water.

    Dit meststoftype moet beantwoorden aan de volgende eisen:

    — het moet ten minste 2 % in water oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (1)];

    — het moet ten minste 5 % P2O5 bevatten [oplosbaarheid (7)].

    Dit meststoftype moet onder de benaming „NPK-meststof met aluminiumcalciumfosfaat” in de handel worden gebracht.

    3.  Voor NPK-meststoffen die slechts een van de volgende fosfaatmeststoftypen bevatten: thomasfosfaat, gloeifosfaat, aluminiumcalciumfosfaat, zacht natuurfosfaat, moet de typeaanduiding worden gevolgd door de vermelding van het fosfaataandeel.

    Het waarborgen van de oplosbaarheid van het P2O5 moet als volgt geschieden:

    — voor meststoffen op basis van thomasfosfaat: oplosbaarheid (6a) (Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal, Griekenland ►M1  , Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, ◄ ►M3  Bulgarije en Roemenië ◄ ) of (6b) (Duitsland, België, Denemarken, Ierland, Luxemburg, Nederland, Verenigd Koninkrijk);

    — voor meststoffen op basis van gloeifosfaat: oplosbaarheid (5);

    — voor meststoffen op basis van aluminiumcalciumfosfaat: oplosbaarheid (7);

    — voor meststoffen op basis van zacht natuurfosfaat: oplosbaarheid (8).

     



    B.1.2.

    Typeaanduiding:

    NPK-meststof die crotonylideendiureum, isobutylideendiureum of ureumformaldehyde bevat

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg verkregen product zonder organische nutriënten van dierlijke of plantaardige oorsprong, dat crotonylideendiureum, isobutylideendiureum of ureumformaldehyde bevat

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten):

    — Totaal: 20 % (N + P2O5 + K2O);

    — Elke nutriënt afzonderlijk:

    — 

    — 5 % N. Minimaal 1/4 van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van stikstofvorm (5), (6) of (7). Minimaal 3/5 van het aangegeven gehalte aan stikstofvorm (7) moet in warm water oplosbaar zijn

    — 5 % P2O5,

    — 5 % K2O.



    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven;

    deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen;

    andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Crotonylideendiureumstikstof

    (6)  Isobutylideendiureumstikstof

    (7)  Ureumformaldehydestikstof

    (8)  Uitsluitend in warm water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    (9)  In koud water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    (1)  P2O5, oplosbaar in water

    (2)  P2O5, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    (3)  P2O5, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat en in water

    K2O, oplosbaar in water

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Een van de stikstofvormen (5) t/m (7) (in voorkomend geval). Voor stikstofvorm (7) moeten de stikstofvormen (8) en (9) worden aangegeven

    Een NPK-meststof die geen thomasfosfaat, gloeifosfaat, aluminiumcalcium fosfaat, gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat en natuurfosfaat bevat, moet volgens de oplosbaarheden (1), (2) of (3) worden aangegeven:

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid (2) aangegeven,

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, wordt oplosbaarheid (3) aangegeven en moet daarbij tevens het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 [oplosbaarheid (1)] worden vermeld.

    Het gehalte aan uitsluitend in mineraalzuur oplosbaar P2O5 mag niet hoger zijn dan 2 %.

    Voor de bepaling van de oplosbaarheden (2) en (3) wordt een monsterhoeveelheid van 1 g genomen.

    (1)  Kaliumoxide, oplosbaar in water

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %.

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven.

    B.2.   NP-meststoffen



    B.2.1.

    Typeaanduiding:

    NP-meststoffen.

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg of door menging verkregen product dat organische nutriënten van dierlijke of plantaardige oorsprong bevat

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten):

    — Totaal: 18 % (N + P2O5);

    — Elke nutriënt afzonderlijk: 3 % N, 5 % P2O5.



    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven;

    deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen;

    andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Cyaanamide stikstof

    (1)  P2O5, oplosbaar in water

    (2)  P2O5, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    (3)  P2O5, oplosbaar in water en in neutraal ammoniumcitraat

    (4)  P2O5, uitsluitend oplosbaar in mineraalzuur

    (5)  P2O5, oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat (Petermann)

    (6 a)  P2O5 oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 75 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar in 2 % citroenzuur

    (6 b)  P2O5, oplosbaar in 2 % citroenzuur

    (7)  P2O5, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 75 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat (Joulie)

    (8)  P2O5, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 55 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar in 2 % mierenzuur

     

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (5) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    1.  Een NP-meststof die geen thomasfosfaat, gloeifosfaat, aluminiumcalciumfosfaat, gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat en natuurfosfaat bevat, moet volgens de oplosbaarheden (1), (2) of (3) worden aangegeven:

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid (2) aangegeven;

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, wordt oplosbaarheid (3) aangegeven en moet daarbij tevens het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 [oplosbaarheid (1)] worden vermeld.

    Het gehalte aan uitsluitend in mineraalzuur oplosbaar P2O5 mag niet hoger zijn dan 2 %.

    Voor de bepaling van de oplosbaarheden (2) en (3) wordt een monsterhoeveelheid van 1 g genomen.

    2. (a)  Een NP-meststof die natuurfosfaat of gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat bevat, mag geen thomasfosfaat, gloeifosfaat en aluminiumcalciumfosfaat bevatten.

    Waarborging geschiedt volgens de oplosbaarheden (1), (3) en (4).

    Dit meststoftype moet beantwoorden aan de volgende eisen:

    — het moet ten minste 2 % uitsluitend in mineraalzuur oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (4)];

    — het moet ten minste 5 % in water en in neutraal ammoniumcitraat oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (3)];

    — het moet ten minste 2,5 % in water oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (1)].

    Dit meststoftype moet onder de benaming „NP-meststof met natuurfosfaat” of „NP-meststof met gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat” in de handel worden gebracht.

    Voor de bepaling van oplosbaarheid (3) wordt een monsterhoeveelheid van 3 g genomen.

     

    Deeltjesgrootte van de fosfaathoudende basisbestanddelen:

    Thomasfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 75 % doorlaten

    Aluminium-calciumfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    Gloeifosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 75 % doorlaten

    Zacht natuurfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    Gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

     

    2. (b)  Een NP-meststof die aluminium-calciumfosfaat bevat, mag geen thomasfosfaat, gloeifosfaat, gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat en natuurfosfaat bevatten.

    Waarborging geschiedt volgens de oplosbaarheden (1) en (7); laatstgenoemde wordt toegepast na aftrek van de oplosbaarheid in water.

    Dit meststoftype moet beantwoorden aan de volgende eisen:

    — het moet ten minste 2 % in water oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (1)];

    — het moet ten minste 5 % P2O5 bevatten [oplosbaarheid (7)].

    Dit meststoftype moet onder de benaming „NP-meststof met aluminiumcalciumfosfaat” in de handel worden gebracht.

    3.  Voor NP-meststoffen die slechts een van de volgende fosfaatmeststoftypen bevatten: thomasfosfaat, gloeifosfaat, aluminiumcalciumfosfaat, zacht natuurfosfaat, moet de type-aanduiding worden gevolgd door de vermelding van het fosfaataandeel.

    Het waarborgen van de oplosbaarheid van het P2O5 moet als volgt geschieden:

    — voor meststoffen op basis van thomasfosfaat: oplosbaarheid (6a) (Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal, Griekenland ►M1  , Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, ◄ ►M3  Bulgarije en Roemenië ◄ ) of (6b) (Duitsland, België, Denemarken, Ierland, Luxemburg, Nederland, Verenigd Koninkrijk);

    — voor meststoffen op basis van gloeifosfaat: oplosbaarheid (5);

    — voor meststoffen op basis van aluminiumcalciumfosfaat: oplosbaarheid (7)

    — voor meststoffen op basis van zacht natuurfosfaat: oplosbaarheid (8).

     



    B.2.2.

    Typeaanduiding:

    NP-meststof die crotonylideendiureum, isobutylideendiureum of ureumformaldehyde bevat

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg verkregen product zonder organische nutriënten van dierlijke of plantaardige oorsprong, dat crotonylideendiureum, isobutylideendiureum of ureumformaldehyde bevat

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten):

    — Totaal: 18 % (N + P2O5);

    — Elke nutriënt afzonderlijk:

    — 

    — 5 % N.

    — Minimaal 1/4 van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van stikstofvorm (5), (6) of (7).

    — Minimaal 3/5 van het aangegeven gehalte aan stikstofvorm (7) moet in warm water oplosbaar zijn,

    — 5 % P2O5.



    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven;

    deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen;

    andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Crotonylideen diureumstikstof

    (6)  Isobutylideendiureumstikstof

    (7)  Ureumformaldehydestikstof

    (8)  Uitsluitend in warm water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    (9)  In koud water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    (1)  P2O5, oplosbaar in water

    (2)  P2O5, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    (3)  P2O5, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat en in water

     

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Een van de stikstofvormen (5) t/m (7) (in voorkomend geval). Voor stikstofvorm (7) moeten de stikstofvormen (8) en (9) worden aangegeven

    Een NP-meststof die geen thomasfosfaat, gloeifosfaat, aluminiumcalciumfosfaat, gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat en natuurfosfaat bevat, moet volgens de oplosbaarheden (1), (2) of (3) worden aangegeven:

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid (2) aangegeven,

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, wordt oplosbaarheid (3) aangegeven en moet daarbij tevens het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 [oplosbaarheid (1)] worden vermeld.

    Het gehalte aan uitsluitend in mineraalzuur oplosbaar P2O5 mag niet hoger zijn dan 2 %.

    Voor de bepaling van de oplosbaarheden (2) en (3) wordt een monsterhoeveelheid van 1 g genomen.

     

    B.3.   NK-meststoffen



    B.3.1.

    Typeaanduiding:

    NK-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg of door menging verkregen product dat geen organische nutriënten van dierlijke of plantaardige oorsprong bevat

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten):

    — Totaal: 18 % (N + K2O);

    — Elke nutriënt afzonderlijk: 3 % N, 5 % K2O.



    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven;

    deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen;

    andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Cyaanamidestikstof

     

    K2O, oplosbaar in water

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (5) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

     

    (1)  Kaliumoxide, oplosbaar in water

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven



    B.3.2.

    Typeaanduiding:

    NK-meststof die crotonylideendiureum, isobutylideendiureum of ureumformaldehyde bevat

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg verkregen product zonder organische nutriënten van dierlijke of plantaardige oorsprong, dat crotonylideendiureum, isobutylideendiureum of ureumformaldehyde bevat

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten):

    — Totaal: 18 % (N + K2O);

    — Elke nutriënt afzonderlijk:

    — 

    — 5 % N

    — Minimaal 1/4 van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van stikstofvorm (5), (6) of (7).

    — Minimaal 3/5 van het aangegeven gehalte aan stikstofvorm (7) moet in warm water oplosbaar zijn

    — 5 % K2O.



    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven;

    deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen;

    andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Crotonylideen diureumstikstof

    (6)  Isobutylideendiureumstikstof

    (7)  Ureumformaldehydestikstof

    (8)  Uitsluitend in warm water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    (9)  In koud water oplosbare ureumformaldehydestikstof

     

    K2O, oplosbaar in water

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Een van de stikstofvormen (5) t/m (7) (in voorkomend geval). Voor stikstofvorm (7) moeten de stikstofvormen (8) en (9) worden aangegeven

     

    (1)  Kaliumoxide, oplosbaar in water

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %.

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven.

    B.4.   PK-meststoffen



    Typeaanduiding:

    PK-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg of door menging verkregen product dat geen organische nutriënten van dierlijke of plantaardige oorsprong bevat

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten):

    — Totaal: 18 % (P2O5 + K2O);

    — Elke nutriënt afzonderlijk: 5 % P2O5, 5 % K2O.



    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven;

    deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen;

    andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

     

    (1)  P2O5, oplosbaar in water

    (2)  P2O5, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    (3)  P2O5, oplosbaar in water en in neutraal ammoniumcitraat

    (4)  P2O5, uitsluitend oplosbaar in mineraalzuur

    (5)  P2O5, oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat (Petermann)

    (6 a)  P2O5, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 75 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar in 2 % citroenzuur

    (6 b)  P2O5, oplosbaar in 2 % citroenzuur

    (7)  P2O5, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 75 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat (Joulie)

    (8)  P2O5, oplosbaar in mineraalzuur, waarvan ten minste 55 % van het aangegeven P2O5-gehalte oplosbaar in 2 % mierenzuur

    K2O, oplosbaar in water

     

    1.  Een PK-meststof die geen thomasfosfaat, gloeifosfaat, aluminiumcalciumfosfaat, gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat en natuurfosfaat bevat, moet volgens de oplosbaarheden (1), (2) of (3) worden aangegeven:

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid (2) aangegeven;

    — wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, wordt oplosbaarheid (3) aangegeven en moet daarbij tevens het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 [oplosbaarheid (1)] worden vermeld.

    Het gehalte aan uitsluitend in mineraalzuur oplosbaar P2O5 mag niet hoger zijn dan 2 %.

    Voor de bepaling van de oplosbaarheden (2) en (3) wordt een monsterhoeveelheid van 1 g genomen.

    2. (a)  Een PK-meststof die natuurfosfaat of gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat bevat, mag geen thomasfosfaat, gloeifosfaat en aluminiumcalciumfosfaat bevatten.

    Waarborging geschiedt volgens de oplosbaarheden (1), (3) en (4).

    Dit meststoftype moet beantwoorden aan de volgende eisen:

    — het moet ten minste 2 % uitsluitend in mineraalzuur oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (4)];

    — het moet ten minste 5 % in water en in neutraal ammoniumcitraat oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (3)];

    — het moet ten minste 2,5 % in water oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (1)].

    Dit meststoftype moet onder de benaming „PK-meststof met natuurfosfaat” of „PK-meststof met gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat” in de handel worden gebracht.

    Voor de bepaling van oplosbaarheid (3) wordt een monsterhoeveelheid van 3 g genomen.

    (1)  Kaliumoxide, oplosbaar in water

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven

    Deeltjesgrootte van de fosfaathoudende basisbestanddelen:

    Thomasfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 75 % doorlaten

    Aluminium-calciumfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    Gloeifosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 75 % doorlaten

    Zacht natuurfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 90 % doorlaten

    Gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat: een zeef met een maaswijdte van 0,160 mm moet ten minste 90 % doorlaten

     

    2. (b)  Een PK-meststof die aluminiumcalciumfosfaat bevat, mag geen thomasfosfaat, gloeifosfaat, gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat en natuurfosfaat bevatten.

    Waarborging geschiedt volgens de oplosbaarheden (1) en (7); laatstgenoemde wordt toegepast na aftrek van de oplosbaarheid in water.

    Dit meststoftype moet beantwoorden aan de volgende eisen:

    — het moet ten minste 2 % in water oplosbaar P2O5 bevatten [oplosbaarheid (1)];

    — het moet ten minste 5 % P2O5 bevatten [oplosbaarheid (7)].

    Dit meststoftype moet onder de benaming „PK-meststof met aluminiumcalciumfosfaat” in de handel worden gebracht.

    3.  Voor PK-meststoffen die slechts een van de volgende fosfaatmeststoftypen bevatten: thomasfosfaat, gloeifosfaat, aluminiumcalciumfosfaat, zacht natuurfosfaat, moet de typeaanduiding worden gevolgd door de vermelding van het fosfaataandeel.

    Het waarborgen van de oplosbaarheid van het P2O5 moet als volgt geschieden:

    — voor meststoffen op basis van thomasfosfaat: oplosbaarheid (6a) (Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal, Griekenland ►M1  , Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, ◄ ►M3  Bulgarije en Roemenië ◄ ) of (6b) (Duitsland, België, Denemarken, Ierland, Luxemburg, Nederland, Verenigd Koninkrijk);

    — voor meststoffen op basis van gloeifosfaat: oplosbaarheid (5);

    — voor meststoffen op basis van aluminiumcalciumfosfaat: oplosbaarheid (7);

    — voor meststoffen op basis van zacht natuurfosfaat: oplosbaarheid (8).

     

    C.   Anorganische vloeibare meststoffen

    C.1.   Enkelvoudige vloeibare meststoffen



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    Oplossing van stikstofmeststoffen

    Langs chemische weg en door oplossing in water verkregen product, stabiel bij atmosferische druk; er mag geen organische nutriënt van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    15 % N

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal of, als er slechts één vorm aanwezig is, als nitraat-, ammonium- of ureumstikstof

    Maximaal biureetgehalte:

    N-ureum × 0,026

     

    Stikstof totaal en, voor iedere vorm waarvan minstens 1 % aanwezig is, ammoniumstikstof, nitraatstikstof en/of ureumstikstof

    Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    2

    Ammoniumnitraat/ureumoplossing

    Langs chemische weg en door oplossing in water verkregen product dat ammoniumnitraat en ureum bevat

    26 % N

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal, waarvan ongeveer de helft van de aanwezige stikstof ureumstikstof is

    Maximaal biureetgehalte: 0,5 %

     

    Stikstof totaal

    Nitraatstikstof, ammoniumstikstof, ureumstikstof

    Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    3

    Calciumnitraatoplossing

    Door oplossing van calciumnitraat in water verkregen product

    8 % N

    Stikstof uitgedrukt als nitraatstikstof, waarvan ten hoogste 1 % ammoniumstikstof is

    Calcium uitgedrukt als in water oplosbaar CaO

    De typeaanduiding kan naar gelang van het geval worden gevolgd door één van de volgende vermeldingen:

    — voor verstuiving op bladeren

    — voor de vervaardiging van voedingsoplossingen

    — voor bemestende irrigatie

    Stikstof totaal

    In water oplosbaar calciumoxide bij gebruik overeenkomstig een van de vermeldingen in kolom 5

    Facultatief:

    — nitraatstikstof

    — ammoniumstikstof

    4

    Magnesiumnitraatoplossing

    Langs chemische weg en door oplossing van magnesiumnitraat in water verkregen product

    6 % N

    Stikstof uitgedrukt als nitraatstikstof

     

    Nitraatstikstof

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    9 % MgO

    Magnesium uitgedrukt als in water oplosbaar magnesiumoxide

    pH: minimaal 4

     

    5

    Calciumnitraatsuspensie

    Product verkregen door suspendering van calciumnitraat in water

    8 % N

    Stikstof uitgedrukt als stikstof totaal of als nitraatstikstof en ammoniumstikstof

    Maximumgehalte aan ammoniumstikstof: 1,0 %

    De typeaanduiding kan worden gevolgd door een van de volgende aanduidingen:

    — voor verstuiving op bladeren

    — voor de vervaardiging van voedingsoplossingen en -suspensies

    — voor bemestende irrigatie

    Stikstof totaal

    Nitraatstikstof

    In water oplosbaar calciumoxide bij gebruik overeenkomstig een van de vermeldingen in kolom 5

    14 % CaO

    Calcium uitgedrukt als in water oplosbaar CaO

    6

    Oplossing van stikstofmeststoffen met ureumformaldehyde

    Product verkregen langs chemische weg of door oplossing in water van ureumformaldehyde en een enkelvoudige stikstofmeststof (lijst A.1 van deze verordening met uitzondering van de producten 3(a), 3(b) en 5)

    18 % N, uitgedrukt als stikstof totaal

    Minimaal 1/3 van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van ureumformaldehyde

    Maximaal biureetgehalte: (N-ureum + N-ureumformaldehyde) × 0,026

     

    Stikstof totaal

    Voor elke vorm indien 1 % of meer:

    — nitraatstikstof

    — ammoniumstikstof

    — ureumstikstof

    Ureumformaldehydestikstof

    7

    Suspensie van stikstofmeststoffen met ureumformaldehyde

    Product verkregen langs chemische weg of door suspendering in water van ureumformaldehyde en een enkelvoudige stikstofmeststof (lijst A.1 met uitzondering van de producten 3(a), 3(b) en 5)

    18 % N, uitgedrukt als stikstof totaal

    Minimaal 1/3 van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van ureumformaldehyde en minimaal 3/5 hiervan moet in warm water oplosbaar zijn

    Maximaal biureetgehalte: (N-ureum + N-ureumformaldehyde) × 0,026

     

    Stikstof totaal

    Voor elke vorm indien 1 % of meer:

    — nitraatstikstof

    — ammoniumstikstof

    — ureumstikstof

    Ureumformaldehydestikstof

    In koud water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    Uitsluitend in warm water oplosbare ureumformaldehydestikstof

    C.2.   Samengestelde vloeibare meststoffen



    C.2.1.

    Typeaanduiding:

    Oplossing van NPK-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg en door oplossing in water verkregen product, stabiel bij atmosferische druk; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    — Totaal: 15 % (N + P2O5 + K2O);

    — Elke nutriënt afzonderlijk: 2 % N, 3 % P2O5, 3 % K2O;

    — Maximaal biureetgehalte: ureumstikstof × 0,026.



    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven;

    deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen;

    andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    In water oplosbaar P2O5

    In water oplosbaar K2O

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    In water oplosbaar P2O5

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven

    ▼M11



    C.2.2

    Typeaanduiding:

    Oplossing van NPK-meststoffen met ureumformaldehyde

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg en door oplossing in water verkregen product, stabiel bij atmosferische druk, dat ureumformaldehyde bevat; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 15 % (N +P2O5 +K2O)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk:

    — 5 % N; minimaal 25 % van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van stikstofvorm (5)

    — 3 % P2O5

    — 3 % K2O

    Maximaal biureetgehalte: (ureumstikstof + ureumformaldehydestikstof) × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Ureumformaldehydestikstof

    In water oplosbaar P2O5

    In water oplosbaar K2O

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Ureumformaldehydestikstof

    (4)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    In water oplosbaar P2O5

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven



    C.2.3

    Typeaanduiding:

    Suspensie van NPK-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Product in vloeibare vorm, waarvan de nutriënten afkomstig zijn van in water gesuspendeerde en opgeloste verbindingen; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 20 % (N + P2O5 + K2O)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk: 3 % N, 4 % P2O5, 4 % K2O

    —  Maximaal biureetgehalte: ureumstikstof × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (1)  In water oplosbaar P2O5

    (2)  In neutraal ammoniumcitraat oplosbaar P2O5

    (3)  In neutraal ammoniumcitraat en water oplosbaar P2O5

    In water oplosbaar K2O

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    De meststoffen mogen geen thomasmeel, aluminiumcalciumfosfaat, gloeifosfaat, gedeeltelijk ontsloten fosfaat of natuurfosfaat bevatten

    (1)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid 2 aangegeven

    (2)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, worden oplosbaarheid 3 en het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 aangegeven

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven



    C.2.4

    Typeaanduiding:

    Suspensie van NPK-meststoffen met ureumformaldehyde

    Bereidingswijze:

    Product in vloeibare vorm dat ureumformaldehyde bevat en waarvan de nutriënten afkomstig zijn van in water gesuspendeerde en opgeloste verbindingen; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 20 % (N +P2O5 +K2O)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk:

    — 5 % N; minimaal 25 % van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van stikstofvorm (5)

    — Minimaal 3/5 van het aangegeven gehalte aan stikstofvorm (5) moet in warm water oplosbaar zijn

    — 4 % P2O5

    — 4 % K2O

    Maximaal biureetgehalte: (ureumstikstof + ureumformaldehydestikstof) × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Ureumformaldehydestikstof

    (1)  In water oplosbaar P2O5

    (2)  In neutraal ammoniumcitraat oplosbaar P2O5

    (3)  In neutraal ammoniumcitraat en water oplosbaar P2O5

    In water oplosbaar K2O

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Ureumformaldehydestikstof

    (4)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    De meststoffen mogen geen thomasmeel, aluminiumcalciumfosfaat, gloeifosfaat, gedeeltelijk ontsloten fosfaat of natuurfosfaat bevatten

    (1)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid 2 aangegeven

    (2)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, worden oplosbaarheid 3 en het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 aangegeven

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven



    C.2.5

    Typeaanduiding:

    Oplossing van NP-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg en door oplossing in water verkregen product, stabiel bij atmosferische druk; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 18 %, (N + P2O5)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk: 3 % N, 5 % P2O5

    —  Maximaal biureetgehalte: ureumstikstof × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    In water oplosbaar P2O5

     

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    In water oplosbaar P2O5

     



    C.2.6

    Typeaanduiding:

    Oplossing van NP-meststoffen met ureumformaldehyde

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg en door oplossing in water verkregen product, stabiel bij atmosferische druk, dat ureumformaldehyde bevat; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 18 % (N +P2O5)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk:

    — 5 % N; minimaal 25 % van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van stikstofvorm (5)

    — 5 % P2O5

    Maximaal biureetgehalte: (ureumstikstof + ureumformaldehydestikstof) × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Ureumformaldehydestikstof

    In water oplosbaar P2O5

     

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Ureumformaldehydestikstof

    (4)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    In water oplosbaar P2O5

     



    C.2.7

    Typeaanduiding:

    Suspensie van NP-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Product in vloeibare vorm, waarvan de nutriënten afkomstig zijn van in water gesuspendeerde en opgeloste verbindingen; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 18 %, (N + P2O5)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk: 3 % N, 5 % P2O5

    —  Maximaal biureetgehalte: ureumstikstof × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (1)  In water oplosbaar P2O5

    (2)  In neutraal ammoniumcitraat oplosbaar P2O5

    (3)  In neutraal ammoniumcitraat en water oplosbaar P2O5

     

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    De meststoffen mogen geen thomasmeel, aluminiumcalciumfosfaat, gloeifosfaat, gedeeltelijk ontsloten fosfaat of natuurfosfaat bevatten

    (1)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid 2 aangegeven

    (2)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, wordt oplosbaarheid 3 aangegeven en moet daarbij tevens het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 worden vermeld

     



    C.2.8

    Typeaanduiding:

    Suspensie van NP-meststoffen met ureumformaldehyde

    Bereidingswijze:

    Product in vloeibare vorm dat ureumformaldehyde bevat en waarvan de nutriënten afkomstig zijn van in water gesuspendeerde en opgeloste verbindingen; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 18 % (N +P2O5)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk:

    — 5 % N; minimaal 25 % van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van stikstofvorm (5)

    — Minimaal 3/5 van het aangegeven gehalte aan stikstofvorm (5) moet in warm water oplosbaar zijn

    — 5 % P2O5

    Maximaal biureetgehalte: (ureumstikstof + ureumformaldehydestikstof) × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen —Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Ureumformaldehydestikstof

    (1)  In water oplosbaar P2O5

    (2)  In neutraal ammoniumcitraat oplosbaar P2O5

    (3)  In neutraal ammoniumcitraat en water oplosbaar P2O5

     

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Ureumformaldehydestikstof

    (4)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

    De meststoffen mogen geen thomasmeel, aluminiumcalciumfosfaat, gloeifosfaat, gedeeltelijk ontsloten fosfaat of natuurfosfaat bevatten

    (1)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid 2 aangegeven

    (2)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, worden oplosbaarheid 3 en het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 aangegeven

     

    ▼M11



    C.2.9

    Typeaanduiding:

    Oplossing van NK-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg en door oplossing in water verkregen product, stabiel bij atmosferische druk; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 15 % (N + K2O)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk: 3 % N, 5 % K2O

    —  Maximaal biureetgehalte: ureumstikstof × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

     

    In water oplosbaar K2O

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

     

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven



    C.2.10

    Typeaanduiding:

    Oplossing van NK-meststoffen met ureumformaldehyde

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg en door oplossing in water verkregen product, stabiel bij atmosferische druk, dat ureumformaldehyde bevat; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 15 % (N + K2O)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk:

    — 5 % N; minimaal 25 % van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van stikstofvorm (5)

    — 5 % K2O

    Maximaal biureetgehalte: (ureumstikstof + ureumformaldehydestikstof) × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Ureumformaldehydestikstof

     

    In water oplosbaar K2O

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Ureumformaldehydestikstof

    (4)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

     

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven



    C.2.11

    Typeaanduiding:

    Suspensie van NK-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Product in vloeibare vorm, waarvan de nutriënten afkomstig zijn van in water gesuspendeerde en opgeloste verbindingen; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 18 % (N + K2O)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk: 3 % N, 5 % K2O

    —  Maximaal biureetgehalte: ureumstikstof × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

     

    In water oplosbaar K2O

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

     

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven



    C.2.12

    Typeaanduiding:

    Suspensie van NK-meststoffen met ureumformaldehyde

    Bereidingswijze:

    Product in vloeibare vorm dat ureumformaldehyde bevat en waarvan de nutriënten afkomstig zijn van in water gesuspendeerde en opgeloste verbindingen; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 18 %(N +K2O)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk:

    — 5 % N; minimaal 25 % van het aangegeven gehalte aan stikstof totaal moet afkomstig zijn van stikstofvorm (5)

    — Minimaal 3/5 van het aangegeven gehalte aan stikstofvorm (5) moet in warm water oplosbaar zijn

    — 5 % K2O

    Maximaal biureetgehalte: (ureumstikstof + ureumformaldehydestikstof) × 0,026

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Nitraatstikstof

    (3)  Ammoniumstikstof

    (4)  Ureumstikstof

    (5)  Ureumformaldehydestikstof

     

    In water oplosbaar K2O

    (1)  Stikstof totaal

    (2)  Indien het gehalte aan een van de stikstofvormen (2) t/m (4) ten minste één massapercent bedraagt, moet dit worden aangegeven

    (3)  Ureumformaldehydestikstof

    (4)  Als het biureetgehalte lager is dan 0,2 %, mag worden vermeld: „biureetarm”

     

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven



    C.2.13

    Typeaanduiding:

    Oplossing van PK-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Langs chemische weg en door oplossing in water verkregen product; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 18 % (P2O5 + K2O)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk: 5 % P2O5, 5 % K2O

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen — Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

     

    In water oplosbaar P2O5

    In water oplosbaar K2O

     

    In water oplosbaar P2O5

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven



    C.2.14

    Typeaanduiding:

    Suspensie van PK-meststoffen

    Bereidingswijze:

    Product in vloeibare vorm, waarvan de nutriënten afkomstig zijn van in water gesuspendeerde en opgeloste verbindingen; er mogen geen organische nutriënten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden toegevoegd

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten) en andere vereisten:

    —  Totaal: 18 % (P2O5 + K2O)

    —  Elke nutriënt afzonderlijk: 5 % P2O5, 5 % K2O

    Vorm, oplosbaarheid en gehalte aan nutriënten die volgens de specificaties in de kolommen 4, 5 en 6 moeten worden aangegeven — Deeltjesgrootte

    Aanduidingen voor de identificatie van de meststoffen —Andere vereisten

    N

    P2O5

    K2O

    N

    P2O5

    K2O

    1

    2

    3

    4

    5

    6

     

    (1)  In water oplosbaar P2O5

    (2)  In neutraal ammoniumcitraat oplosbaar P2O5

    (3)  In neutraal ammoniumcitraat en water oplosbaar P2O5

    In water oplosbaar K2O

     

    De meststoffen mogen geen thomasmeel, aluminiumcalciumfosfaat, gloeifosfaat, gedeeltelijk ontsloten fosfaat of natuurfosfaat bevatten

    (1)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 minder dan 2 % bedraagt, wordt uitsluitend oplosbaarheid 2 aangegeven

    (2)  Wanneer de hoeveelheid in water oplosbaar P2O5 2 % of meer bedraagt, worden oplosbaarheid 3 en het gehalte aan in water oplosbaar P2O5 aangegeven

    (1)  In water oplosbaar kaliumoxide

    (2)  De aanduiding „chloridearm” mag alleen worden gebruikt wanneer het chloridegehalte niet hoger is dan 2 %

    (3)  Het chloridegehalte mag worden aangegeven

    ▼B

    D.   Anorganische meststoffen met secundaire nutriënten



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    Calciumsulfaat

    Natuur- of industrieel product dat in verschillende mate gehydrateerd calciumsulfaat bevat

    25 % CaO

    35 % SO3

    Calcium en zwavel uitgedrukt als CaO + SO3 totaal

    Korrelgrootte:

    — een zeef met een maaswijdte van 2 mm moet ten minste 80 % doorlaten

    — een zeef met een maaswijdte van 10 mm moet ten minste 99 % doorlaten

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    Zwaveltrioxide totaal

    Facultatief: calciumoxide totaal

    2

    Calciumchlorideoplossing

    Oplossing van industrieel calciumchloride

    12 % CaO

    Calcium uitgedrukt als in water oplosbaar CaO

     

    Calciumoxide

    Facultatief: voor verstuiving op planten

    ▼M8

    2.1

    Calciumformiaat

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel calciumformiaat bevat

    33,6 % CaO

    Calcium, uitgedrukt als in water oplosbaar CaO

    56 % formiaat

     

    Calciumoxide

    Formiaat

    2.2

    ►C2  Calciumformiaatvloeistof ◄

    Product verkregen door de oplossing van calciumformiaat in water

    21 % CaO

    Calcium, uitgedrukt als in water oplosbaar CaO

    35 % formiaat

     

    Calciumoxide

    Formiaat

    ▼B

    3

    Vrij zwavel

    Min of meer gezuiverd natuur- of industrieel product

    98 % S (245 %: SO3)

    Zwavel uitgedrukt als SO3 totaal

     

    Zwaveltrioxide totaal

    4

    Kieseriet

    Uit de mijnbouw afkomstig product dat als hoofdbestanddeel magnesiumsulfaatmonohydraat bevat

    24 % MgO

    45 % SO3

    Magnesium en zwavel uitgedrukt als in water oplosbaar magnesiumoxide en zwaveltrioxide

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    Facultatief: in water oplosbaar zwaveltrioxide

    ▼M7

    5

    Magnesiumsulfaat

    Product dat als hoofdbestanddeel magnesiumsulfaat-heptahydraat bevat

    15 % MgO

    28 % SO3

    Wanneer micronutriënten worden toegevoegd en overeenkomstig artikel 6, leden 4 en 6, worden aangegeven:

    10 % MgO

    17 % SO3

    Magnesium en zwavel uitgedrukt als in water oplosbaar magnesiumoxide en zwaveltrioxide

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    In water oplosbaar zwaveltrioxide

    ▼B

    5.1

    Magnesiumsulfaatoplossing

    Door oplossing van industrieel magnesiumsulfaat in water verkregen product

    5 % MgO

    10 % SO3

    Magnesium en zwavel uitgedrukt als in water oplosbaar magnesiumoxide en in water oplosbaar zwaveltrioxide

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    In water oplosbaar magnesiumoxide

    Facultatief: in water oplosbaar zwaveltrioxide

    5.2

    Magnesiumhydroxide

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel magnesiumhydroxide bevat

    60 % MgO

    Deeltjesgrootte: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 99 % doorlaten

     

    Magnesiumoxide totaal

    5.3

    Suspensie van magnesiumhydroxide

    Door suspendering van type 5.2 verkregen product

    24 % MgO

     

    Magnesiumoxide totaal

    6

    Magnesiumchlorideoplossing

    Door oplossing van industrieel magnesiumchloride verkregen product

    13 % MgO

    Magnesium uitgedrukt als magnesiumoxide

    Maximaal calciumgehalte: 3 % CaO

     

    Magnesiumoxide

    E.   Anorganische meststoffen met micronutriënten

    Opmerking:De volgende noten zijn van toepassing op deel E in zijn geheel.

    Noot 1:Een chelaatvormer kan worden aangeduid met de afkorting die voorkomt in E.3

    Noot 2:Als na oplossing van het product in water geen enkel residu achterblijft, mag dit worden aangeduid met „voor oplossing”.

    Noot 3:Wanneer een micronutriënt in chelaatvorm aanwezig is, moet worden aangegeven op welk pH-traject de stabiliteit van de fractie is aangegeven.

    E.1.   Meststoffen die slechts één micronutriënt bevatten

    E.1.1.   Boor



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1 (a)

    Boorzuur

    Product verkregen door de inwerking van een zuur op een boraat

    14 % B oplosbaar in water

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    Boor (B) oplosbaar in water

    1 (b)

    Natriumboraat

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel natriumboraat bevat

    10 % B oplosbaar in water

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    Boor (B) oplosbaar in water

    1 (c)

    Calciumboraat

    Uit colemaniet of pandermiet verkregen product dat als hoofdbestanddeel calciumboraat bevat

    7 % B totaal

    Deeltjesgrootte: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 98 % doorlaten

    De gebruikelijke handelsbenamingen mogen worden toegevoegd

    Boor (B) totaal

    1 (d)

    Boorethanolamine

    Product verkregen door reactie van boorzuur met een ethanolamine

    8 % B oplosbaar in water

     

    Boor (B) oplosbaar in water

    1 (e)

    Boormeststof in oplossing

    Door oplossing in water van meststoffen van type 1(a) en/of 1(b) en/of 1(d) verkregen product

    2 % B oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dienen de namen van de bestanddelen te worden vermeld

    Boor (B) oplosbaar in water

    ▼M9

    1 (f)

    Boormeststof in suspensie

    Product verkregen door suspensie van meststoffen van type 1 (a) en/of 1 (b) en/of 1 (c) en/of 1 (d) in water

    2 % B totaal

    Bij de aanduiding dienen de namen van de bestanddelen te worden vermeld

    Boor (B) totaal

    Boor (B) oplosbaar in water, indien aanwezig

    ▼B

    E.1.2.   Kobalt



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    2 (a)

    Kobaltzout

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel een anorganisch kobaltzout bevat

    19 % Co oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dient de naam van het anorganische anion te worden vermeld

    Kobalt (Co) oplosbaar in water

    ▼M8

    2 (b)

    Kobaltchelaat

    In water oplosbaar product dat kobalt bevat dat chemisch aan toegelaten chelaatvormer(s) is gebonden

    5 % in water oplosbaar kobalt, waarvan ten minste 80 % is gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    Naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar kobalt cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    In water oplosbaar kobalt (Co)

    Facultatief: Totaal kobalt (Co) gecheleerd door toegelaten chelaatvormers

    Kobalt (Co) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar kobalt cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    ▼M9

    2 (c)

    Kobaltmeststof in oplossing

    Waterige oplossing van meststoffen van type 2 (a) en/of 2 (b) of 2 (d)

    2 % Co oplosbaar in water

    Wanneer de typen 2 (a) en 2 (d) worden gemengd, moet de gecomplexeerde fractie ten minste 40 % van het in water oplosbare Co uitmaken

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    1)  de naam van de anorganische anionen, indien aanwezig

    2)  de naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar kobalt (indien aanwezig) cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    of

    de naam van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd, indien aanwezig

    Kobalt (Co) oplosbaar in water

    Kobalt (Co) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar kobalt cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    Kobalt (Co) dat is gecomplexeerd door de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Facultatief: kobalt (Co) totaal gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    ▼M9

    2 (d)

    Kobaltcomplex

    In water oplosbaar product dat kobalt bevat dat chemisch aan één toegelaten complexvormer is gebonden

    5 % Co oplosbaar in water, en de gecomplexeerde fractie moeten ten minste 80 % van het in water oplosbare kobalt uitmaken

    Bij de aanduiding dient de naam te worden vermeld van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Kobalt (Co) oplosbaar in water

    Totaal gecomplexeerd kobalt (Co)

    ▼B

    E.1.3.   Koper



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    3 (a)

    Koperzout

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel een anorganisch koperzout bevat

    20 % Cu oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dient de naam van het anorganische anion te worden vermeld

    Koper (Cu) oplosbaar in water

    3 (b)

    Koperoxide

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel koperoxide bevat

    70 % Cu totaal

    Deeltjesgrootte: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 98 % doorlaten

     

    Koper (Cu) totaal

    3 (c)

    Koperhydroxide

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel koperhydroxide bevat

    45 % Cu totaal

    Deeltjesgrootte: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 98 % doorlaten

     

    Koper (Cu) totaal

    ▼M8

    3 (d)

    Koperchelaat

    In water oplosbaar product dat koper bevat dat chemisch aan toegelaten chelaatvormer(s) is gebonden

    5 % in water oplosbaar koper, waarvan ten minste 80 % is gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    Naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar koper cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    In water oplosbaar koper (Cu)

    Facultatief: Totaal koper (Cu) gecheleerd door toegelaten chelaatvormers

    Koper (Cu) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar koper cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    ▼B

    3 (e)

    Meststof op basis van koper

    Door menging van meststoffen van type 3(a) en/of 3(b) en/of 3(c) en/of één meststof van type 3(d) en, eventueel, een niet-toxische drager zonder nutriënten, verkregen product

    5 % Cu totaal

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    (1)  de naam van het (de) koperbestandde(e)l(en)

    (2)  de naam van de chelaatvormer (indien aanwezig)

    Koper (Cu) totaal

    Koper (Cu) oplosbaar in water, indien ten minste 1/4 van het koper totaal

    Koper (Cu) in chelaatvorm, indien aanwezig

    ▼M9

    3 (f)

    Kopermeststof in oplossing

    Waterige oplossing van meststoffen van type 3 (a) en/of 3 (d) of 3 (i)

    2 % Cu oplosbaar in water

    Wanneer de typen 3 (a) en 3 (i) worden gemengd, moet de gecomplexeerde fractie ten minste 40 % van het in water oplosbare Cu uitmaken

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    1)  de naam van de anorganische anionen, indien aanwezig

    2)  de naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar koper cheleert (indien aanwezig) en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    of

    de naam van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Koper (Cu) oplosbaar in water

    Koper (Cu) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar koper cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    Koper (Cu) gecomplexeerd door de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Facultatief: Koper (Cu) totaal, gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    ▼B

    3 (g)

    Koperoxychloride

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel koperoxychloride [Cu2Cl(OH)3] bevat

    50 % Cu totaal

    Deeltjesgrootte: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 98 % doorlaten

     

    Koper (Cu) totaal

    ▼M9

    3 (h)

    Kopermeststof in suspensie

    Product verkregen door suspensie van meststoffen van type 3 (a) en/of 3 (b) en/of 3 (c) en/of 3 (d) en/of 3 (g) in water

    17 % Cu totaal

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    1)  de naam van de anionen, indien aanwezig

    2)  de naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar koper cheleert (indien aanwezig) en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    Koper (Cu) totaal

    Koper (Cu) oplosbaar in water, indien aanwezig

    Koper (Cu) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar koper cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    ▼M9

    3 (i)

    Kopercomplex

    In water oplosbaar product dat koper bevat dat chemisch aan één toegelaten complexvormer is gebonden

    5 % Cu oplosbaar in water, en de gecomplexeerde fractie moet ten minste 80 % van het in water oplosbare koper uitmaken

    Bij de aanduiding dient de naam te worden vermeld van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Koper (Cu) oplosbaar in water

    Totaal gecomplexeerd koper (Cu)

    ▼M4

    E.1.4.   IJzer



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten

    (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    4 (a)

    IJzerzout

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel een anorganisch ijzerzout bevat

    12 % Fe oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dient de naam van het anorganisch anion te worden vermeld

    IJzer (Fe) oplosbaar in water

    ▼M8

    4 (b)

    IJzerchelaat

    In water oplosbaar product dat ijzer bevat dat chemisch aan toegelaten chelaatvormer(s) is gebonden

    5 % in water oplosbaar ijzer, waarvan de gecheleerde fractie ten minste 80 % is, en ten minste 50 % van het in water oplosbare ijzer is gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    Naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar ijzer cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    In water oplosbaar ijzer (Fe)

    Facultatief: Totaal ijzer (Fe) gecheleerd door toegelaten chelaatvormers

    IJzer (Fe) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar ijzer cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    ▼M9

    4 (c)

    IJzermeststof in oplossing

    Waterige oplossing van meststoffen type 4 (a) en/of 4 (b) of 4 (d)

    2 % Fe oplosbaar in water

    Wanneer de typen 4 (a) en 4 (d) worden gemengd, moet de gecomplexeerde fractie ten minste 40 % van het in water oplosbare Fe uitmaken

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    1)  de naam van de anorganische anionen, indien aanwezig

    2)  de naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar ijzer cheleert (indien aanwezig) en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    of

    de naam van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    IJzer (Fe) oplosbaar in water

    IJzer (Fe) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar ijzer cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    IJzer (Fe) gecomplexeerd door de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Facultatief: ijzer (Fe) totaal gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    ▼M9

    4 (d)

    IJzercomplex

    In water oplosbaar product dat ijzer bevat dat chemisch aan één toegelaten complexvormer is gebonden

    5 % Fe oplosbaar in water, en de gecomplexeerde fractie moet ten minste 80 % van het in water oplosbare ijzer uitmaken

    Bij de aanduiding dient de naam te worden vermeld van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    IJzer (Fe) oplosbaar in water

    Totaal gecomplexeerd ijzer (Fe)

    ▼B

    E.1.5.   Mangaan



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    5 (a)

    Mangaanzout

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel een anorganisch MN(II)-zout bevat

    17 % Mn oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dient de naam van het anorganische anion te worden vermeld

    Mangaan (Mn) oplosbaar in water

    ▼M8

    5 (b)

    Mangaanchelaat

    In water oplosbaar product dat mangaan bevat dat chemisch aan toegelaten chelaatvormer(s) is gebonden

    5 % in water oplosbaar mangaan, waarvan ten minste 80 % is gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    Naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar mangaan cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    In water oplosbaar mangaan (Mn)

    Facultatief: Totaal mangaan (Mn) gecheleerd door toegelaten chelaatvormers

    Mangaan (Mn) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar mangaan cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    ▼B

    5 (c)

    Mangaanoxide

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel mangaanoxide bevat

    40 % Mn totaal

    Deeltjesgrootte: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 80 % doorlaten

     

    Mangaan (Mn) totaal

    5 (d)

    Meststof op basis van mangaan

    Door menging van meststoffen van de typen 5(a) en 5(c) verkregen product

    17 % Mn totaal

    Bij de aanduiding dienen de namen van de mangaanbestanddelen te worden vermeld

    Mangaan (Mn) totaal

    Mangaan (Mn) oplosbaar in water als dit ten minste 1/4 van mangaan (Mn) totaal is

    ▼M9

    5 (e)

    Mangaanmeststof in oplossing

    Waterige oplossing van meststoffen van type 5 (a) en/of 5 (b) en/of 5 (g)

    2 % Mn oplosbaar in water

    Wanneer de typen 5 (a) en 5 (g) worden gemengd, moet de gecomplexeerde fractie ten minste 40 % van het in water oplosbare Mn uitmaken

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    1)  de naam van de anorganische anionen, indien aanwezig

    2)  de naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar mangaan cheleert (indien aanwezig) en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    of

    de naam van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Mangaan (Mn) oplosbaar in water

    Mangaan (Mn) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar mangaan cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    Mangaan (Mn) gecomplexeerd door de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Facultatief: mangaan (Mn) totaal gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    ▼M9

    5 (f)

    Mangaanmeststof in suspensie

    Product verkregen door suspensie van meststoffen van type 5 (a) en/of 5 (b) en/of 5 (c) in water

    17 % Mn totaal

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    1)  de naam van de anionen, indien aanwezig

    2)  de naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar mangaan cheleert (indien aanwezig) en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    Mangaan (Mn) totaal

    Mangaan (Mn) oplosbaar in water, indien aanwezig

    Mangaan (Mn) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar mangaan cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    5 (g)

    Mangaancomplex

    In water oplosbaar product dat mangaan bevat dat chemisch aan één toegelaten complexvormer is gebonden

    5 % Mn oplosbaar in water, en de gecomplexeerde fractie moet ten minste 80 % van het in water oplosbare mangaan uitmaken

    Bij de aanduiding dient de naam te worden vermeld van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Mangaan (Mn) oplosbaar in water

    Totaal gecomplexeerd mangaan (Mn)

    ▼B

    E.1.6.   Molybdeen



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    6 (a)

    Natriummolybdaat

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel natriummolybdaat bevat

    35 % Mo oplosbaar in water

     

    Molybdeen (Mo) oplosbaar in water

    6 (b)

    Ammoniummolybdaat

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel ammoniummolybdaat bevat

    50 % Mo oplosbaar in water

     

    Molybdeen (Mo) oplosbaar in water

    6 (c)

    Meststof op basis van molybdeen

    Door menging van meststoffen van de typen 6(a) en 6(b) verkregen product

    35 % Mo oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dienen de namen van de molybdeenbestanddelen te worden vermeld

    Molybdeen (Mo) oplosbaar in water

    6 (d)

    Molybdeenmeststof in oplossing

    Door oplossing in water van meststoffen van type 6(a) en/of één meststof van type 6(b) verkregen product

    3 % Mo oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dient de naam van het (de) molybdeenbestandde(e)l(en) te worden vermeld

    Molybdeen (Mo) oplosbaar in water

    E.1.7.   Zink



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7 (a)

    Zinkzout

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel een anorganisch zinkzout bevat

    15 % Zn oplosbaar in water

    Bij de aanduiding dient de naam van het bijbehorende anorganische anion te worden vermeld

    Zink (Zn) oplosbaar in water

    ▼M8

    7 (b)

    Zinkchelaat

    In water oplosbaar product dat zink bevat dat chemisch aan toegelaten chelaatvormer(s) is gebonden

    5 % in water oplosbaar zink, waarvan ten minste 80 % is gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    Naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar zink cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    In water oplosbaar zink (Zn)

    Facultatief: Totaal zink (Zn) gecheleerd door toegelaten chelaatvormers

    Zink (Zn) van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar zink cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    ▼B

    7 (c)

    Zinkoxide

    Langs chemische weg verkregen product dat als hoofdbestanddeel zinkoxide bevat

    70 % Zn totaal

    Deeltjesgrootte: een zeef met een maaswijdte van 0,063 mm moet ten minste 80 % doorlaten

     

    Zink (Zn) totaal

    7 (d)

    Meststof op basis van zink

    Door menging van meststoffen van de typen 7(a) en 7(c) verkregen product

    30 % Zn totaal

    Bij de aanduiding dienen de namen van de zinkbestanddelen te worden vermeld

    Zink (Zn) totaal

    Zink (Zn) oplosbaar in water als dit ten minste 1/4 van zink (Zn) totaal is

    ▼M9

    7 (e)

    Zinkmeststof in oplossing

    Waterige oplossing van meststoffen van type 7 (a) en/of 7 (b) of 7 (g)

    2 % Zn oplosbaar in water

    Wanneer de typen 7 (a) en 7 (g) worden gemengd, moet de gecomplexeerde fractie ten minste 40 % van het in water oplosbare Zn uitmaken

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    1)  de naam van de anorganische anionen, indien aanwezig

    2)  de naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar zink cheleert (indien aanwezig) en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    of

    de naam van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Zink (Zn) oplosbaar in water

    Zink (Zn) van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar zink cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    Zink (Zn) gecomplexeerd door de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Facultatief: zink (Zn) totaal, gecheleerd door toegelaten chelaatvormer(s)

    ▼M8

    7 (f)

    Zinkmeststof in suspensie

    Product verkregen door suspensie van type 7 a) en/of 7 c) en/of 7 b) in water

    20 % zink totaal

    Bij de aanduiding dienen te worden vermeld:

    1.  de naam van de anionen

    2.  de naam van elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar zink cheleert (indien aanwezig) en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    Zink (Zn) totaal

    In water oplosbaar zink (Zn) (indien aanwezig)

    Zink (Zn) gecheleerd door elke toegelaten chelaatvormer die ten minste 1 % in water oplosbaar zink cheleert en die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd

    ▼M9

    7 (g)

    Zinkcomplex

    In water oplosbaar product dat zink bevat dat chemisch aan één toegelaten complexvormer is gebonden

    5 % Zn oplosbaar in water, en de complexvormige fractie moet ten minste 80 % van het in water oplosbare zink uitmaken

    Bij de aanduiding dient de naam te worden vermeld van de toegelaten complexvormer die volgens een Europese norm kan worden geïdentificeerd

    Zink (Zn) oplosbaar in water

    Totaal gecomplexeerd zink (Zn)

    ▼C2

    E.2.    Minimumgehalte aan micronutriënten in massapercenten van de meststof; gemengde meststoftypen met micronutriënten

    ▼M8

    E.2.1.    Minimumgehalte aan micronutriënten in mengsels van meststoffen met micronutriënten in vaste of vloeibare vorm in massapercenten van de meststof

    ▼B



     

    Wanneer de micronutriënt aanwezig is

    uitsluitend in anorganische vorm

    in chelaatvorm of complexvorm

     

    Per micronutriënt:

    Boor (B)

    0,2

    0,2

    Kobalt (Co)

    0,02

    0,02

    Koper (Cu)

    0,5

    0,1

    IJzer (Fe)

    2,0

    0,3

    Mangaan (Mn)

    0,5

    0,1

    Molybdeen (Mo)

    0,02

    Zink (Zn)

    0,5

    0,1

    ▼M8

    E.2.2.    Minimumgehalte aan micronutriënten in EG-meststoffen die primaire en/of secundaire nutriënten met micronutriënten bevatten en in de bodem worden gebracht, in massapercenten van de meststof

    ▼B



     

    Voor veldgewassen en weidegras

    Voor gebruik in de tuinbouw

    Boor (B)

    0,01

    0,01

    Kobalt (Co)

    0,002

    Koper (Cu)

    0,01

    0,002

    IJzer (Fe)

    0,5

    0,02

    Mangaan (Mn)

    0,1

    0,01

    Molybdeen (Mo)

    0,001

    0,001

    Zink (Zn)

    0,01

    0,002

    ▼M8

    E.2.3.    Minimumgehalte aan micronutriënten in EG-meststoffen die primaire en/of secundaire nutriënten met micronutriënten bevatten en op bladeren worden gesproeid, in massapercenten van de meststof

    ▼B



    Boor (B)

    0,010

    Kobalt (Co)

    0,002

    Koper (Cu)

    0,002

    IJzer (Fe)

    0,020

    Mangaan (Mn)

    0,010

    Molybdeen (Mo)

    0,001

    Zink (Zn)

    0,002

    ▼C2

    E.2.4.    Mengsels van meststoffen met micronutriënten in vaste of vloeibare vorm

    ▼M9



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere eisen

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Overige criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    Mengsel van micronutriënten

    Product verkregen door het mengen van twee of meer meststoffen van type E.1 of door het oplossen of in suspensie brengen van twee of meer meststoffen van type E.1 in water

    1)  Totaal aan micronutriënten 5 % voor een vast mengsel

    of

    2)  totaal aan micronutriënten 2 % voor een vloeibaar mengsel

    Elke micronutriënt overeenkomstig punt E.2.1

    Onmiddellijk na de typeaanduiding de naam van elke aanwezige micronutriënt met zijn chemische symbool in alfabetische volgorde van de chemische symbolen, gevolgd door de naam (namen) van zijn tegenion(en)

    Totaal gehalte van elke micronutriënt in massapercenten van de meststof, tenzij een micronutriënt volledig in water oplosbaar is.

    Het in water oplosbare gehalte van elke micronutriënt in massapercenten van de meststof, wanneer dat gehalte ten minste de helft van het totale gehalte bedraagt. Wanneer een micronutriënt volledig in water oplosbaar is, wordt alleen het in water oplosbare gehalte aangegeven.

    Wanneer een micronutriënt chemisch aan een organisch molecuul gebonden is, wordt het gehalte van de micronutriënt onmiddellijk na het in water oplosbare gehalte in massapercenten van de meststof aangegeven, gevolgd door het woord „chelaatvormer” of „complexvormer” met de naam van elke toegelaten chelaatvormer of complexvormer als vermeld in punt E.3. De naam van het organische molecuul mag worden vervangen door zijn afkorting.

    De volgende verklaring onder de verplichte en facultatieve verklaringen: „Alleen te gebruiken in geval van duidelijke behoefte. De benodigde doses niet overschrijden.”.

    ▼M4

    E.3.   Lijst van de toegelaten organische chelaat- en complexvormers voor micronutriënten

    De volgende stoffen zijn toegelaten, mits het overeenkomstige nutriëntchelaat voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad ( 9 ).

    ▼M9

    E.3.1.   Chelaatvormers ( 10 )

    De volgende zuren en de natrium-, kalium- en ammoniumzouten daarvan:



    Nr.

    Naam

    Alternatieve naam

    Formule

    CAS-nummer van het zuur (1)

    1

    ethyleendiaminetetraäzijnzuur

    EDTA

    C10H16O8N2

    60-00-4

    2

    2-hydroxyethylethyleendiaminetriazijnzuur

    HEEDTA

    C10H18O7N2

    150-39-0

    3

    diethyleentriaminepentaäzijnzuur

    DTPA

    C14H23O10N3

    67-43-6

    4

    ethyleendiamine- N,N’-di[(o-hydroxyfenyl)azijnzuur]

    [o,o] EDDHA

    C18H20O6N2

    1170-02-1

    5

    ethyleendiamine- N-[(o-hydroxyfenyl)azijnzuur]- N'-[(p-hydroxyfenyl)azijnzuur]

    [o,p] EDDHA

    C18H20O6N2

    475475-49-1

    6

    ethyleendiamine- N,N’-di[(o-hydroxymethylfenyl)azijnzuur]

    [o,o] EDDHMA

    C20H24O6N2

    641632-90-8

    7

    ethyleendiamine- N-[(o-hydroxymethylfenyl)azijnzuur]- N'-[(p-hydroxymethylfenyl)azijnzuur]

    [o,p] EDDHMA

    C20H24O6N2

    641633-41-2

    8

    ethyleendiamine- N,N’-di[(5-carboxy-2-hydroxyfenyl)azijnzuur]

    EDDCHA

    C20H20O10N2

    85120-53-2

    9

    ethyleendiamine- N,N'-di[(2-hydroxy-5-sulfofenyl)azijnzuur] en condensatieproducten daarvan

    EDDHSA

    C18H20O12N2S2 + n*(C12H14O8N2S)

    57368-07-7 en 642045-40-7

    10

    iminodibarnsteenzuur

    IDHA

    C8H11O8N

    131669-35-7

    11

    N,N'-di(2-hydroxybenzyl)ethyleendiamine-N,N'-diazijnzuur

    HBED

    C20H24N2O6

    35998-29-9.

    (1)   Uitsluitend ter informatie.

    E.3.2.   Complexvormers ( 11 )

    De volgende complexvormers zijn alleen toegelaten in producten voor fertigatie en/of toediening op het blad; Zn-, Fe-, Cu- en Mn-lignosulfonaat kunnen evenwel direct op de bodem worden toegepast.

    De volgende zuren en de natrium-, kalium- en ammoniumzouten daarvan:

    ▼M10



    Nr.

    Naam

    Alternatieve naam

    Formule

    CAS-nummer van het zuur (1)

    1

    Lignosulfonzuur

    LS

    Geen chemische formule beschikbaar

    8062-15-5 (2)

    (1)   Uitsluitend ter informatie.

    (2)   Om kwalitatieve redenen moeten het relatieve gehalte aan fenolische hydroxyl en het relatieve gehalte aan organische zwavel als gemeten volgens EN 16109 hoger zijn dan respectievelijk 1,5 % en 4,5 %.

    ▼M5

    F.   Nitrificatie- en ureaseremmers

    De nitrificatie- en ureaseremmers in de onderstaande tabellen F.1 en F.2 kunnen worden toegevoegd aan de meststoftypen in de punten A.1, B.1, B.2, B.3, C.1 en C.2 van bijlage I indien zij aan de volgende bepalingen voldoen:

    1) ten minste 50 % van het totale stikstofgehalte van de meststof bestaat uit de in kolom 3 vermelde stikstofvormen;

    2) zij behoren niet tot de in kolom 4 genoemde stikstoftypen.

    Aan de typeaanduiding van de meststoffen waaraan een in tabel F.1 opgenomen nitrificatieremmer is toegevoegd, wordt de vermelding „met nitrificatieremmer ([typeaanduiding van nitrificatieremmer])” toegevoegd.

    Aan de typeaanduiding van de meststoffen waaraan een in tabel F.2 opgenomen ureaseremmer is toegevoegd, wordt de vermelding „met ureaseremmer ([typeaanduiding van nitrificatieremmer])” toegevoegd.

    Met elke verpakking of bulkzending moet zo volledig mogelijke technische informatie worden verschaft door degene die voor het op de markt brengen verantwoordelijk is. Deze informatie moet de gebruiker met name in staat stellen de hoeveelheden en de momenten van toediening voor het verbouwde gewas te bepalen.

    Er kunnen nieuwe nitrificatieremmers of ureaseremmers worden opgenomen, respectievelijk in de tabellen F1 of F2, na beoordeling van de ingediende dossiers overeenkomstig de richtsnoeren die voor deze stoffen moeten worden uitgewerkt.



    F.1.  Nitrificatieremmers

    Nr.

    Typeaanduiding en samenstelling van de nitrificatieremmer

    Minimum- en maximumgehalte aan remmers in gewichtspercentage van de totale stikstof in de vorm van ammoniumstikstof en ureumstikstof.

    EG-meststoftypen waarvoor de remmer niet mag worden gebruikt

    Beschrijving van nitrificatieremmers waarmee mengsels zijn toegelaten

    Gegevens over toegestane mengverhouding

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    Dicyaandiamide

    ELINCS-nr. 207-312-8

    Minimaal 2,25

    Maximaal 4,5

     

     

    ▼M9

    2

    Product dat dicyaandiamide (DCD) en 1,2,4-triazool (TZ) bevat

    EG# EINECS nr. 207-312-8

    EG# EINECS nr. 206-022-9

    Minimaal 2,0

    Maximaal 4,0

     

    Mengverhouding 10:1

    (DCD:TZ)

    3

    Product dat 1,2,4-triazool (TZ) en 3-methylpyrazool (MP) bevat

    EG# EINECS nr. 206-022-9

    EG# EINECS nr. 215-925-7

    Minimaal 0,2

    Maximaal 1,0

     

    Mengverhouding 2:1

    (TZ:MP)

    ▼M11

    4

    3,4-dimethyl-1H-pyrazoolfosfaat (DMPP)

    EG-nr. 424-640-9

    Minimaal 0,8

    Maximaal 1,6

     

     

    ▼M5



    F.2.  Ureaseremmers

    Nr.

    Typeaanduiding en samenstelling van de ureaseremmer

    Minimum- en maximumgehalte aan remmers in gewichtspercentage van de totale stikstof in de vorm van ureumstikstof

    EG-meststoftypen waarvoor de remmer niet mag worden gebruikt

    Beschrijving van ureaseremmers waarmee mengsels zijn toegelaten

    Gegevens over toegestane mengverhouding

    1

    2

    3

    4

    5

    1

    N-(n-butyl)thiofosforzuurtriamide (NBPT)

    ELINCS-nr. 435-740-7

    Minimaal 0,09

    Maximaal 0,20

     

     

    ▼M9

    2

    N-(2-nitrofenyl)-fosforzuurtriamide (2-NPT)

    EG# EINECS nr. 477-690-9

    Minimaal 0,04

    Maximaal 0,15

     

     

    ▼M11

    3

    Reactiemengsel van N-butylthiofosforzuurtriamide (NBPT) en N-propylthiofosforzuurtriamide (NPPT) (verhouding 3:1 (1))

    EG-nr. 700-457-2

    Minimaal 0,02

    Maximaal 0,3

     

     

    (1)   Tolerantie voor het aandeel N-propylthiofosforzuurtriamide (NPPT): 20 %.

    ▼M10

    G.   Kalkmeststoffen

    Het woord „KALKMESTSTOF” wordt toegevoegd na de term „EG-MESTSTOF”.

    Alle in de tabellen van de punten G.1 tot en met G.5 genoemde eigenschappen hebben betrekking op het product zoals het geleverd wordt, tenzij anders wordt vermeld.

    Kalkmeststoffen in korrelvorm die worden vervaardigd door kleinere primaire deeltjes te aggregeren, moeten bij roeren in water uiteenvallen in deeltjes met fijnheidsverdelingen als gespecificeerd in de typebeschrijvingen en als gemeten met behulp van methode 14.9 „Bepaling van het uiteenvallen van korrels”.

    G.1.    Natuurlijke kalk



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere aan te geven criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1 a)

    Kalksteen — standaardkwaliteit

    Product dat uit vermaling van natuurlijk kalksteen verkregen calciumcarbonaat als hoofdbestanddeel bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 42

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 3,15 mm;

    — ten minste 80 % door een zeef met maaswijdte van 1 mm, en

    — ten minste 50 % door een zeef met maaswijdte van 0,5 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal (facultatief)

    Reactiviteit en methode voor de bepaling (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    1 b)

    Kalksteen — extra kwaliteit

    Minimale neutraliserende waarde: 50

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 2 mm;

    — ten minste 80 % door een zeef met maaswijdte van 1 mm;

    — ten minste 50 % door een zeef met maaswijdte van 0,315 mm, en

    — ten minste 30 % door een zeef met maaswijdte van 0,1 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    2 a)

    Magnesiumhoudend kalksteen — standaardkwaliteit

    Product dat uit vermaling van natuurlijk magnesiumhoudend kalksteen verkregen calciumcarbonaat en magnesiumcarbonaat als hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 45

    Magnesium totaal: 3 % MgO

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 3,15 mm;

    — ten minste 80 % door een zeef met maaswijdte van 1 mm, en

    — ten minste 50 % door een zeef met maaswijdte van 0,5 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal

    Reactiviteit en methode voor de bepaling (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    2 b)

    Magnesiumhoudend kalksteen — extra kwaliteit

    Minimale neutraliserende waarde: 52

    Magnesium totaal: 3 % MgO

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 2 mm;

    — ten minste 80 % door een zeef met maaswijdte van 1 mm;

    — ten minste 50 % door een zeef met maaswijdte van 0,315 mm, en

    — ten minste 30 % door een zeef met maaswijdte van 0,1 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    3 a)

    Dolomitisch kalksteen — standaardkwaliteit

    Product dat uit vermaling van natuurlijk dolomiet verkregen calciumcarbonaat en magnesiumcarbonaat als hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 48

    Magnesium totaal: 12 % MgO

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 3,15 mm;

    — ten minste 80 % door een zeef met maaswijdte van 1 mm, en

    — ten minste 50 % door een zeef met maaswijdte van 0,5 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal

    Reactiviteit en methode voor de bepaling (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    3 b)

    Dolomitisch kalksteen — extra kwaliteit

    Minimale neutraliserende waarde: 54

    Magnesium totaal: 12 % MgO

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 2 mm;

    — ten minste 80 % door een zeef met maaswijdte van 1 mm;

    — ten minste 50 % door een zeef met maaswijdte van 0,315 mm, en

    — ten minste 30 % door een zeef met maaswijdte van 0,1 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    4 a)

    Marien kalksteen — standaardkwaliteit

    Product dat uit vermaling van kalksteen van mariene oorsprong verkregen calciumcarbonaat als hoofdbestanddeel bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 30

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 3,15 mm, en

    — ten minste 80 % door een zeef met maaswijdte van 1 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal (facultatief)

    Reactiviteit en methode voor de bepaling (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    4 b)

    Marien kalksteen — extra kwaliteit

    Minimale neutraliserende waarde: 40

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 2 mm, en

    — ten minste 80 % door een zeef met maaswijdte van 1 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    5 a)

    Krijt — standaardkwaliteit

    Product dat uit vermaling van natuurlijk krijt verkregen calciumcarbonaat als hoofdbestanddeel bevat

    Fijnheid bepaald door nat zeven na desintegratie in water:

    — ten minste 90 % door een zeef met maaswijdte van 3,15 mm;

    — ten minste 70 % door een zeef met maaswijdte van 2 mm, en

    — ten minste 40 % door een zeef met maaswijdte van 0,315 mm

    Reactiviteit van fractie 1-2 mm (verkregen door droog zeven) van ten minste 40 % in citroenzuur

    Minimale neutraliserende waarde: 42

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 25 mm, en

    — ten minste 30 % door een zeef met maaswijdte van 2 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal (facultatief)

    Reactiviteit en methode voor de bepaling (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    5 b)

    Krijt — extra kwaliteit

    Fijnheid bepaald door nat zeven na desintegratie in water:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 3,15 mm;

    — ten minste 70 % door een zeef met maaswijdte van 2 mm, en

    — ten minste 50 % door een zeef met maaswijdte van 0,315 mm

    Reactiviteit van fractie 1-2 mm (verkregen door droog zeven) van ten minste 65 % in citroenzuur

    Minimale neutraliserende waarde: 48

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 25 mm, en

    — ten minste 30 % door een zeef met maaswijdte van 2 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    6

    Carbonaat in suspensie

    Product dat uit vermaling en suspendering in water van natuurlijk kalksteen, magnesiumhoudend kalksteen, dolomiet of krijt verkregen calciumcarbonaat en/of magnesiumcarbonaat als hoofdbestanddeel of hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 35

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 2 mm;

    — ten minste 80 % door een zeef met maaswijdte van 1 mm;

    — ten minste 50 % door een zeef met maaswijdte van 0,315 mm, en

    — ten minste 30 % door een zeef met maaswijdte van 0,1 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal bij MgO ≥ 3 %

    Vocht (facultatief)

    Reactiviteit en methode voor de bepaling (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    G.2.    Calciumoxide en -hydroxide van natuurlijke oorsprong



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere aan te geven criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1 a)

    Ongebluste kalk — basiskwaliteit

    Product dat door branden van natuurlijk kalksteen verkregen calciumoxide als hoofdbestanddeel bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 75

    Fijnheid bepaald door droog zeven:

    fijn:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 4 mm

    gezeefd:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 8 mm, en

    — niet meer dan 5 % door een zeef met maaswijdte van 0,4 mm

    De typeaanduiding moet het fijnheidstype „fijn” of „gezeefd” omvatten

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    1 b)

    Ongebluste kalk — hoge kwaliteit

    Product dat door branden van natuurlijk kalksteen verkregen calciumoxide als hoofdbestanddeel bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 85

    Fijnheid bepaald door droog zeven:

    fijn:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 4 mm

    gezeefd:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 8 mm, en

    — niet meer dan 5 % door een zeef met maaswijdte van 0,4 mm

    De typeaanduiding moet het fijnheidstype „fijn” of „gezeefd” omvatten

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    2 a)

    Magnesiumhoudende ongebluste kalk — basiskwaliteit

    Product dat door branden van natuurlijk magnesiumhoudend kalksteen verkregen calciumoxide en magnesiumoxide als hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 80

    Magnesium totaal: 7 % MgO

    Fijnheid bepaald door droog zeven:

    fijn:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 4 mm

    gezeefd:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 8 mm, en

    — niet meer dan 5 % door een zeef met maaswijdte van 0,4 mm

    De typeaanduiding moet het fijnheidstype „fijn” of „gezeefd” omvatten

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    2 b)

    Magnesiumhoudende ongebluste kalk — hoge kwaliteit

    Product dat door branden van natuurlijk magnesiumhoudend kalksteen verkregen calciumoxide en magnesiumoxide als hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 85

    Magnesium totaal: 7 % MgO

    Fijnheid bepaald door droog zeven:

    fijn:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 4 mm

    gezeefd:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 8 mm, en

    — niet meer dan 5 % door een zeef met maaswijdte van 0,4 mm

    De typeaanduiding moet het fijnheidstype „fijn” of „gezeefd” omvatten

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    3 a)

    Ongebluste dolomitische kalk — basiskwaliteit

    Product dat door branden van natuurlijk dolomiet verkregen calciumoxide en magnesiumoxide als hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 85

    Magnesium totaal: 17 % MgO

    Fijnheid bepaald door droog zeven:

    fijn:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 4 mm

    gezeefd:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 8 mm, en

    — niet meer dan 5 % door een zeef met maaswijdte van 0,4 mm

    De typeaanduiding moet het fijnheidstype „fijn” of „gezeefd” omvatten

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    3 b)

    Ongebluste dolomitische kalk — hoge kwaliteit

    Product dat door branden van natuurlijk dolomiet verkregen calciumoxide en magnesiumoxide als hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 95

    Magnesium totaal: 17 % MgO

    Fijnheid bepaald door droog zeven:

    fijn:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 4 mm

    gezeefd:

    — ten minste 97 % door een zeef met maaswijdte van 8 mm, en

    — niet meer dan 5 % door een zeef met maaswijdte van 0,4 mm

    De typeaanduiding moet het fijnheidstype „fijn” of „gezeefd” omvatten

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    4

    Gehydrateerde kalk (gebluste kalk)

    Product dat door branden en blussen van natuurlijk kalksteen verkregen calciumhydroxide als hoofdbestanddeel bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 65

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 95 % door een zeef met maaswijdte van 0,16 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    5

    Gehydrateerde magnesiumhoudende kalk (gebluste dolomiet)

    Product dat door branden en blussen van natuurlijk magnesiumhoudend kalksteen verkregen calciumhydroxide en magnesiumhydroxide als hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 70

    Magnesium totaal: 5 % MgO

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 95 % door een zeef met maaswijdte van 0,16 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    6

    Gehydrateerde dolomitische kalk

    Product dat door branden en blussen van natuurlijk dolomiet verkregen calciumhydroxide en magnesiumhydroxide als hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 70

    Magnesium totaal: 12 % MgO

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 95 % door een zeef met maaswijdte van 0,16 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    7

    Gehydrateerde kalk in suspensie

    Product dat door branden, blussen en suspenderen in water van natuurlijk kalksteen, magnesiumhoudend kalksteen of dolomiet verkregen calciumhydroxide en/of magnesiumhydroxide als hoofdbestanddeel of hoofdbestanddelen bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 20

    Fijnheid bepaald door nat zeven:

    — ten minste 95 % door een zeef met maaswijdte van 0,16 mm

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal bij MgO ≥ 3 %

    Vocht (facultatief)

    Fijnheid bepaald door nat zeven (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    G.3.    Kalksteen uit industriële processen



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere aan te geven criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1 a)

    Kalk van suikerfabrieken

    Product dat wordt verkregen bij de productie van suiker door carbonisatie van uitsluitend ongebluste kalk uit natuurlijke bronnen en dat als hoofdbestanddeel fijn verdeeld calciumcarbonaat bevat

    Minimale neutraliserende waarde: 20

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    Reactiviteit en methode voor de bepaling (facultatief)

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    1 b)

    Kalk van suikerfabrieken in suspensie

    Minimale neutraliserende waarde: 15

    G.4.    Gemengde kalk



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere aan te geven criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    Gemengde kalk

    Product dat wordt verkregen door de in de punten G.1 en G.2 vermelde typen te mengen

    Minimaal carbonaatgehalte: 15 %

    Maximaal carbonaatgehalte: 90 %

    Het woord „magnesiumhoudend” wordt aan de typeaanduiding toegevoegd wanneer MgO ≥ 5 %

    De gebruikelijke handelsbenamingen of alternatieve benamingen mogen worden toegevoegd

    Typen als gespecificeerd in de punten G.1 en G.2

    Neutraliserende waarde

    Calcium totaal

    Magnesium totaal bij MgO ≥ 3 %

    Resultaten van bodemincubatie (facultatief)

    Vocht (facultatief)

    G.5.    Mengsels van kalkmeststoffen met andere typen EG-meststoffen



    Nr.

    Typeaanduiding

    Bereidingswijze en hoofdbestanddelen

    Minimumgehalte aan nutriënten (in massapercenten)

    Aanduiding van de nutriënten

    Andere vereisten

    Andere gegevens over de typeaanduiding

    Nutriënten waarvan het gehalte moet worden aangegeven

    Vorm en oplosbaarheid van de nutriënten

    Andere aan te geven criteria

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1

    Mengsel van [typeaanduiding in de punten G.1 tot en met G.4] met [typeaanduiding in de punten A, B en D]

    Product dat wordt verkregen door menging, comprimering of granulering van de in de punten G.1 tot en met G.4 vermelde kalkmeststoffen met de in de punten A, B of D vermelde typen meststoffen

    De volgende mengsels zijn verboden:

    — ammoniumsulfaat (type A.1.4) of ureum (type A.1.9) met in punt G.2 vermeld calciumoxide of calciumhydroxide;

    — mengsels verkregen door menging en vervolgens comprimering en granulering van superfosfaten van de typen A.2.2 a), b) of c), met een van de in de punten G.1 tot en met G.4 beschreven typen

    Neutraliserende waarde: 15

    3 % N voor mengsels die meststoftypen met een minimumgehalte aan N bevatten

    3 % P2O5 voor mengsels die meststoftypen met een minimumgehalte aan P2O5 bevatten

    3 % K2O voor mengsels die meststoftypen met een minimumgehalte aan K2O bevatten

    Kalium uitgedrukt als in water oplosbaar K2O

    Andere in de afzonderlijke vermeldingen genoemde vereisten

    Neutraliserende waarde

    Nutriënten volgens de aangegeven nutriënten van de afzonderlijke meststoffen

    Calcium totaal

    Magnesium totaal bij MgO ≥ 3 %

    Als het chloridegehalte niet hoger is dan 2 % Cl, mag de aanduiding „chloridearm” worden toegevoegd

    Vocht (facultatief)

    Fijnheid (facultatief)

    ▼B




    BIJLAGE II

    TOLERANTIES

    De in deze bijlage vermelde toleranties zijn negatieve waarden in massapercenten.

    Wat het aangegeven gehalte aan nutriënten van de verschillende typen EG-meststoffen betreft, gelden de volgende toleranties:

    1.   Anorganische enkelvoudige meststoffen met primaire nutriënten Absolute waarden in massapercenten, uitgedrukt in N, P2O5, K2O, MgO, Cl

    1.1.   Stikstofmeststoffen



    kalksalpeter

    0,4

    kalkmagnesiasalpeter

    0,4

    natronsalpeter

    0,4

    chilisalpeter

    0,4

    kalkstikstof

    1,0

    nitraathoudend kalkstikstof

    1,0

    ammoniumsulfaat

    0,3

    ammoniumnitraat of kalkammonsalpeter:

    —  tot en met 32 %

    0,8

    —  boven 32 %

    0,6

    ammonsulfaatsalpeter

    0,8

    stikstofmagnesiumsulfaat

    0,8

    stikstofmagnesia

    0,8

    ureum

    0,4

    calciumnitraatsuspensie

    0,4

    oplossing van stikstofmeststoffen met ureumformaldehyde

    0,4

    suspensie van stikstofmeststoffen met ureumformaldehyde

    0,4

    ureumammoniumsulfaat

    0,5

    oplossing van stikstofmeststoffen

    0,6

    ammoniumnitraat/ureumoplossing

    0,6

    1.2.   Fosfaatmeststoffen



    Thomasslakkenmeel:

    —  waarborg uitgedrukt met een marge van 2 massapercenten

    0,0

    —  waarborg uitgedrukt in één getal

    1,0

    Andere fosfaatmeststoffen



    Oplosbaarheid van P2O5 in:

    (nummer van de meststof in bijlage I)

     

    —  mineraalzuur

    (3, 6, 7)

    0,8

    —  mierenzuur

    (7)

    0,8

    —  neutraal ammoniumcitraat

    (2a, 2b, 2c)

    0,8

    —  alkalisch ammoniumcitraat

    (4, 5, 6)

    0,8

    —  water

    (2a, 2b, 3)

    0,9

    (2c)

    1,3

    1.3.   Kalimeststoffen



    ruw kalizout

    1,5

    verrijkt ruw kalizout

    1,0

    kaliumchloride:

    —  tot en met 55 %

    1,0

    —  boven 55 %

    0,5

    kaliumchloride met magnesium

    1,5

    kaliumsulfaat

    0,5

    patentkali

    1,5

    1.4.   Andere bestanddelen



    chloride

    0,2

    2.   Anorganische samengestelde meststoffen met primaire nutriënten

    2.1.   Nutriënten



    N

    1,1

    P2O5

    1,1

    K2O

    1,1

    2.2.   Totaal van de negatieve verschillen ten opzichte van de aangegeven waarde



    meststoffen met twee nutriënten

    1,5

    meststoffen met drie nutriënten

    1,9

    3.   Secundaire nutriënten in meststoffen

    De toegelaten tolerantie ten opzichte van de aangegeven waarden voor calcium, magnesium, natrium en zwavel wordt vastgesteld op ¼ van het aangegeven gehalte aan deze nutriënten met een maximum van 0,9 % in absolute waarde CaO, MgO, Na2O en SO3, dat wil zeggen 0,64 voor Ca, 0,55 voor Mg, 0,67 voor Na en 0,36 voor S.

    4.   Micronutriënten in meststoffen

    De toegelaten toleranties ten opzichte van de aangegeven gehalten aan micronutriënten worden vastgesteld op:

     bij een gehalte hoger dan 2 %: 0,4 % in absolute waarde,

     bij een gehalte lager dan of gelijk aan 2 %: 20 % van de aangegeven waarde.

    Wat het aangegeven gehalte aan de verschillende vormen van stikstof en de oplosbaarheid van fosforzuuranhydride betreft, bedragen de toleranties 1/10 van het totale gehalte aan de desbetreffende nutriënt met een maximum van 2 massapercenten, voor zover het totale gehalte aan die nutriënt binnen de in bijlage I gespecificeerde grenzen en binnen de grenzen van de bovenvermelde toleranties blijft.

    ▼M10

    5.   Kalkmeststoffen

    De toegelaten toleranties ten opzichte van de aangegeven waarden voor calcium en magnesium wordt vastgesteld op:



    magnesiumoxide:

    —  tot en met 8 % MgO

    1

    —  tussen 8 % en 16 % MgO

    2

    —  meer dan 16 % MgO

    3

    calciumoxide

    3

    De toegelaten tolerantie ten opzichte van de aangegeven neutraliserende waarde wordt vastgesteld op:



    neutraliserende waarde

    3

    De tolerantie die van toepassing is op het aangegeven percentage materiaal dat door een specifieke zeef wordt doorgelaten wordt vastgesteld op:



    Fijnheid

    10

    ▼B




    BIJLAGE III

    TECHNISCHE BEPALINGEN VOOR MESTSTOFFEN OP BASIS VAN AMMONIUMNITRAAT EN MET EEN HOOG STIKSTOFGEHALTE

    1.   Kenmerken van en grenswaarden voor enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte

    1.1.   Poreusheid (olieretentie)

    De olieretentie van de meststof die vooraf moet zijn onderworpen aan twee temperatuurcycli van 25 tot 50 °C, overeenkomstig het bepaalde in deel 3, punt 2, van deze bijlage, mag niet meer dan 4 massapercenten bedragen.

    1.2.   Brandbaar materiaal

    Het als koolstof gemeten brandbaar materiaal mag niet meer bedragen dan 0,2 massapercent bij meststoffen met een stikstofgehalte van ten minste 31,5 massapercenten en niet meer dan 0,4 massapercent bij meststoffen met een stikstofgehalte van ten minste 28 maar minder dan 31,5 massapercenten.

    1.3.   pH

    De pH van een oplossing van 10 gram meststof in 100 ml water dient ten minste 4,5 te bedragen.

    1.4.   Korrelgrootte

    Ten hoogste 5 massapercenten zeefdoorgang bij 1 mm maaswijdte en ten hoogste 3 massapercenten zeefdoorgang bij 0,5 mm maaswijdte.

    1.5.   Chloor

    Het chloorgehalte van de meststof mag ten hoogste 0,02 massapercent bedragen.

    1.6.   Zware metalen

    Zware metalen mogen niet opzettelijk worden toegevoegd en voor iedere ten gevolge van het productieproces aanwezige hoeveelheid van deze metalen mag de door het Comité vastgestelde grenswaarde niet worden overschreden.

    Het gehalte aan koper mag niet groter zijn dan 10 mg/kg.

    Voor andere zware metalen worden geen grenswaarden aangegeven.

    2.   Beschrijving van de detonatieproef voor meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte

    Deze proef wordt uitgevoerd op een representatief meststofmonster. Voordat de detonatieproef erop wordt uitgevoerd, wordt het volledige monster onderworpen aan vijf temperatuurcycli overeenkomstig het bepaalde in deel 3, punt 3, van deze bijlage.

    De meststof wordt onder de volgende voorwaarden in een horizontale stalen buis aan de detonatieproef onderworpen:

     naadloze stalen buis

     buislengte: ten minste 1 000 mm

     nominale buitendiameter: ten minste 114 mm

     nominale wanddikte: ten minste 5 mm

     booster: de aard van de explosieve stof en de afmetingen van de ontstekingslading moeten zodanig worden gekozen dat ter hoogte van het te beproeven (stof) monster de optimale explosiekracht voor de voortplanting van de detonatie wordt verkregen

     beproevingstemperatuur: 15-25 °C

     loden indicatorcilinders voor de detonatie: diameter 50 mm, hoogte 100 mm

     die op een onderlinge afstand van 150 mm worden geplaatst en de buis horizontaal ondersteunen. De proef moet tweemaal worden uitgevoerd. De meststof wordt geacht aan de proef te voldoen indien bij elke proef niet meer dan 5 % van een of meer van de loden steuncilinders wordt ingedrukt.

    3.   Methoden om te controleren of aan de in de bijlagen III.1 en III.2 gespecificeerde grenswaarden wordt voldaan

    Methode 1   Methoden voor de uitvoering van de temperatuurcycli

    1.   Omvang en toepassingsgebied

    In dit document worden de methoden vastgesteld voor de uitvoering van de temperatuurcycli voorafgaande aan de uitvoering van de olieretentieproef voor enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte en van de detonatieproef voor zowel enkelvoudige als samengestelde meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte.

    De methode van de gesloten temperatuurcycli als beschreven in deze sectie worden geacht de condities waarmee rekening dient te worden gehouden binnen het toepassingsgebied van titel II, hoofdstuk IV voldoende na te bootsen, echter, deze methoden hoeven niet noodzakelijkerwijs alle condities die zich tijdens transport en opslag kunnen voordoen na te bootsen.

    2.   Temperatuurcycli volgens bijlage III.1

    2.1.   Toepassingsgebied

    Het betreft hier de werkwijze voor de temperatuurcycli voordat de olieretentie van de meststof wordt bepaald.

    2.2.   Principe en definitie

    Het monster wordt in een Erlenmeyer verwarmd van kamertemperatuur tot 50 °C en gedurende twee uur op deze temperatuur gehouden (fase bij 50 °C). Vervolgens wordt het monster afgekoeld tot een temperatuur van 25 °C en gedurende twee uur op deze temperatuur gehouden (fase bij 25 °C). De combinatie van de opeenvolgende fasen bij 50 °C en 25 °C vormt een temperatuurcyclus. Nadat het monster twee temperatuurcycli heeft doorlopen wordt het, in afwachting van de bepaling van de olieretentiewaarde, op een temperatuur van 20 (± 3) °C gehouden.

    2.3.   Apparatuur

    Standaard-laboratoriumapparatuur met onder meer:

     waterbaden waarvan de thermostaat is ingesteld op respectievelijk 25 (± 1) en 50 (± 1) °C,

     Erlenmeyers die elk een inhoud hebben van 150 ml.

    2.4.   Werkwijze

    Elk monster van 70 (± 5) g wordt in een Erlenmeyer gebracht, die vervolgens wordt afgesloten.

    Om de twee uur wordt elke Erlenmeyer overgebracht van het waterbad van 50 °C naar dat van 25 °C en omgekeerd.

    Houdt het water van elk bad op constante temperatuur en door snel roeren in beweging, zodat het waterpeil boven het monster blijft. Bescherm de stop tegen condensatie door gebruik te maken van een stukje schuimrubber.

    3.   Voor bijlage III.2 te gebruiken temperatuurcycli

    3.1.   Toepassingsgebied

    Toepassing van temperatuurcycli voorafgaande aan de uitvoering van de detonatieproef.

    3.2.   Principe en definities

    Het monster wordt in een waterdicht vat verwarmd van kamertemperatuur tot 50 °C en gedurende een uur op deze temperatuur gehouden (fase bij 50 °C). Daarna wordt het monster afgekoeld tot een temperatuur van 25 °C en gedurende een uur op deze temperatuur gehouden (fase bij 25 °C). De combinatie van de opeenvolgende fasen bij 50 °C en 25 °C vormt een temperatuurcyclus. Nadat het monster het benodigde aantal temperatuurcycli heeft doorlopen, wordt het in afwachting van de uitvoering van de detonatieproef op een temperatuur van 20 (± 3) °C gehouden.

    3.3.   Apparatuur

     een waterbad waarvan de thermostaat een temperatuurbereik heeft van 20 tot 51 °C en dat kan worden verwarmd en afgekoeld met een snelheid van 10 °C/uur, of twee waterbaden waarvan het ene is ingesteld op een temperatuur van 20 °C en het andere op 51 °C. Het water in het bad (c.q. de baden) wordt voortdurend geroerd en het bad moet zo groot zijn dat de circulatie van het water ruimschoots wordt gegarandeerd,

     een geheel waterdicht roestvrij stalen vat, voorzien van een thermokoppel in het midden. De buitendiameter van het vat is 45 (± 2) mm en de dikte van de wand 1,5 mm (zie figuur 1). De hoogte en de lengte van het vat kunnen afhankelijk van de afmetingen van het waterbad worden gekozen, bv. lengte 600 mm en hoogte 400 mm.

    3.4.   Werkwijze

    Breng een voor één detonatie toereikende hoeveelheid meststof in het vat en sluit dit af met het deksel. Plaats het vat in het waterbad. Verwarm het water tot 51 °C en meet de temperatuur midden in de kunstmest. Een uur nadat de temperatuur in het midden 50 °C heeft bereikt, wordt de koeling ingeschakeld en het water afgekoeld. Een uur nadat midden in de kunstmest een temperatuur van 25 °C is bereikt, wordt de verwarming weer ingeschakeld en begint de tweede cyclus. Wanneer twee waterbaden worden gebruikt, wordt het vat na iedere verwarmings- en koelingperiode overgeplaatst in het andere bad.

    image Figuur 1

    Methode 2   Bepaling van de olieretentie

    1.   Omvang en toepassingsgebied

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor de bepaling van de olieretentie van enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte.

    De methode is van toepassing op zowel geprilde als gekorrelde meststoffen die geen in olie oplosbare stoffen bevatten.

    2.   Definitie

    Onder de olieretentie van een meststof wordt verstaan de hoeveelheid olie die door de meststof onder de aangegeven omstandigheden wordt vastgehouden, uitgedrukt als massapercentage.

    3.   Principe

    Het monster wordt gedurende de voorgeschreven tijd volledig in dieselolie ondergedompeld; vervolgens verwijdert men de overmaat olie volgens een voorgeschreven procedure, waarna wordt gemeten hoeveel de massa van het monster is toegenomen.

    4.   Reagens

    Dieselolie

    Maximale viscositeit : 5 mPas bij 40 °C

    Dichtheid : 0,8-0,85 g/ml bij 20 °C

    Zwavelgehalte : ≤ 1,0 % (m/m)

    Asgehalte : ≤ 0,1 % (m/m)

    5.   Apparatuur

    Normale laboratoriumuitrusting en bovendien:

    5.1. Balans met een nauwkeurigheid van 0,01 g.

    5.2. Bekerglazen met een inhoud van 500 ml.

    5.3. Kunststoftrechter, bij voorkeur met een cilindervormig bovendeel en met een diameter van ongeveer 200 mm.

    5.4. Zeef, maaswijdte 0,5 mm, passend in de trechter (5.3.).

    Opmerking: Afmetingen van trechter en zeef worden zodanig gekozen dat slechts enkele granules boven elkaar liggen en de olie gemakkelijk kan aflopen.

    5.5. Filtreerpapier, snelfilterkwaliteit, crêpe, zacht, massa 150 g/m2.

    5.6. Absorberende celstoftissues (laboratoriumkwaliteit).

    6.   Werkwijze

    6.1. Er worden snel na elkaar twee afzonderlijke bepalingen uitgevoerd in twee afzonderlijke porties van het laboratoriummonster.

    ▼M7

    6.2. Met behulp van de zeef (5.4) worden alle deeltjes kleiner dan 0,5 mm verwijderd. Weeg voor één bepaling ongeveer 50 g van het gezeefde monster tot op 0,01 g nauwkeurig af in het bekerglas (5.2). Voeg voldoende dieselolie (4) toe om de prils of granules volledig te bedekken en roer voorzichtig om ervoor te zorgen dat het oppervlak van alle prils of granules volledig wordt bevochtigd. Dek het bekerglas af met een horlogeglas en laat het gedurende een uur staan bij een temperatuur van 25 (± 2) °C.

    ▼B

    6.3. Filtreer de volledige inhoud van het bekerglas door de in de trechter (5.3.) geplaatste zeef (5.4.). Laat het residu op het filter nog een uur uitlekken om het grootste gedeelte van de overtollige olie te laten weglopen.

    6.4. Leg twee vellen filtreerpapier (5.5.) (ca. 500 × 500 mm) over elkaar op een vlakke ondergrond en vouw de vier zijden van beide vellen ca. 40 mm naar boven zodat de prils niet kunnen wegrollen. In het midden van de vellen worden twee lagen celstoftissues (5.6.) gelegd. Spreid de volledige inhoud van de zeef (5.4.) over de tissues uit en verdeel deze inhoud gelijkmatig met een zacht plat penseel. Licht na twee minuten de tissues aan één kant op, zodat de prils op het daaronder liggende filtreerpapier worden geschoven en verdeel de prils daarop gelijkmatig met het penseel. Leg een ander vel filtreerpapier, eveneens met de hoeken omhoog gevouwen, op het monster en rol de prils met rondgaande bewegingen tussen de vellen filtreerpapier waarbij een lichte druk wordt uitgeoefend. Telkens na acht rondgaande bewegingen wordt het rollen onderbroken en worden tegenover elkaar liggende kanten van het filtreerpapier opgeheven zodat de naar de omtrek gerolde prils weer naar het midden worden verplaatst. Volg hierbij de volgende procedure: maak vier volledig rondgaande bewegingen, eerst rechtsom, dan linksom; rol de prils vervolgens terug naar het midden, zoals hierboven omschreven. Deze werkwijze moet driemaal worden herhaald (24 rondgaande bewegingen, tweemaal opheffen van de zijkanten). Vervolgens wordt voorzichtig een nieuw vel filtreerpapier tussen het onderste en het daarbovenliggende vel geschoven en worden de prils op het nieuwe vel gerold door het bovenste vel op te heffen. Leg een nieuw vel filtreerpapier op de prils en herhaal de hierboven beschreven procedure. Breng de prils onmiddellijk na het rollen over in een getarreerde schaal en weeg deze teneinde de massa van de achtergebleven hoeveelheid dieselolie tot op 0,01 g nauwkeurig te bepalen.

    6.5.   Herhaling van de rolbewegingsprocedure en hernieuwde weging

    Indien wordt vastgesteld dat de hoeveelheid dieselolie die in het monster is achtergebleven gelijk is aan of meer bedraagt dan 2 g, wordt het monster op een nieuw stel vellen filtreerpapier overgebracht en wordt de rolprocedure herhaald, waarbij de hoeken overeenkomstig 6.4. (2 × 8 rondgaande bewegingen, eenmaal opheffen) worden opgeheven. Daarna wordt het monster opnieuw gewogen.

    7.   Weergave van de resultaten

    7.1.   Berekeningmethode en formule

    De olieretentie bij elke bepaling (6.1.), uitgedrukt als massapercentage van het gezeefde monster, resulteert uit de volgende vergelijking:

    image

    Hierbij is:

    m1 de massa van het gezeefde monster (6.2.) in grammen;

    m2 de massa van het monster overeenkomstig 6.4. of 6.5. in grammen na de laatste weging.

    Als resultaat wordt het rekenkundig gemiddelde van de twee afzonderlijke bepalingen genomen.

    Methode 3   Bepaling van de brandbare bestanddelen

    1.   Omvang en toepassingsgebied

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor de bepaling van de brandbare bestanddelen in enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met hoog stikstofgehalte.

    2.   Principe

    Kooldioxide afkomstig van anorganische vulstoffen wordt vooraf met behulp van zuur verwijderd. De organische verbindingen worden geoxideerd door middel van een mengsel van chroomzuur en zwavelzuur. Het gevormde kooldioxide wordt geabsorbeerd in een oplossing van bariumhydroxide. Het neerslag wordt opgelost in een zoutzuuroplossing en bepaald door terugtitrering met een natriumhydroxideoplossing.

    3.   Reagentia

    3.1. Chroomtrioxide (CrO3) pro analyse

    3.2. Zwavelzuur, verdund tot 60 volumeprocent: in een bekerglas van 1 l wordt 360 ml water gebracht en daarna wordt voorzichtig 640 ml zwavelzuur (d20 = 1,83 g/ml) toegevoegd.

    3.3. Zilvernitraat: 0,1 mol/l-oplossing.

    3.4.   Bariumhydroxide:

    15 g bariumhydroxide [Ba(OH)2.8H2O] wordt afgewogen en volledig in warm water opgelost. De oplossing wordt in een maatkolf van 1 l overgebracht, afgekoeld, tot de maatstreep aangevuld, gemengd en door een vouwfilter gefiltreerd.

    3.5. Zoutzuur: 0,1 mol/l-standaardoplossing.

    3.6. Natriumhydroxide: 0,1 mol/l-standaardoplossing.

    3.7. Broomfenolblauw: oplossing van 0,4 g/l in water.

    3.8. Fenolftaleïne: oplossing van 2 g/l in 60 % volume ethanol.

    3.9. Natronasbest: deeltjesgrootte 1,0 tot 1,5 mm.

    3.10. Gedemineraliseerd water, versgekookt ter verwijdering van kooldioxide.

    4.   Apparatuur

    4.1.  Gangbare laboratoriumuitrusting waaronder:

     filterkroes met filterplaat van gesinterd glas, inhoud 15 ml, plaatdoorsnede 20 mm, totale hoogte 50 mm, porositeit 4 (poriëndiameter 5-15 micrometer);

     bekerglas van 600 ml.

    4.2. Stikstof onder druk.

    4.3. Opstelling bestaande uit de volgende delen, zo mogelijk gekoppeld met bolvormige slijpstukverbindingen (zie fig. 2):

    4.3.1. absorptiebuis A, lengte ongeveer 200 mm, doorsnede 30 mm, gevuld met natronasbest (3.9.) dat met glasvezelproppen op zijn plaats wordt gehouden,

    4.3.2. reactiekolf B, inhoud 500 ml, met ronde bodem en zijopening,

    4.3.3. Vigreuxkolom van ongeveer 150 mm (C'),

    4.3.4. koeler C met dubbel koeloppervlak, lengte 200 mm,

    ▼M7

    4.3.5. Dreschelfles D voor het opvangen van eventueel overgedestilleerd zuur,

    ▼B

    4.3.6. ijsbad E voor het koelen van de Drechselfles,

    4.3.7. twee absorptieflessen F1 en F2, doorsnede 32-35 mm, waarvan de gasverdeler bestaat uit een gesinterde glazen schijf van 10 mm met lage porositeit,

    4.3.8. afzuigpomp en ventiel G bestaande uit een glazen T-stuk in de afvoerleiding waarvan het vrije uiteinde via een rubberslang met slangklem is verbonden met een capillair.

    Opgepast!Het gebruik van een kokende chroomzuuroplossing in een apparaat onder verminderde druk is gevaarlijk en vereist gepaste voorzorgsmaatregelen.

    5.   Werkwijze

    5.1.   Monsterneming

    Ongeveer 10 g ammoniumnitraatkorrels worden tot op 0,001 g nauwkeurig afgewogen.

    5.2.   Verwijdering van carbonaten

    ▼M7

    Breng de monsterhoeveelheid in reactiekolf B. Voeg hieraan 100 ml H2SO4 (3.2) toe. De prils of granules zijn bij kamertemperatuur in ongeveer 10 minuten opgelost. Bouw de opstelling op zoals aangegeven in de figuur: sluit de absorptiebuis A aan een zijde via een reduceerventiel met een druk van 667 tot 800 Pa op de stikstofbron (4.2) en aan de andere kant op de gasinleidbuis in de reactiekolf aan. Plaats de vigreuxopzet (C′) en de op koelwater aangesloten koeler (C). Stel in de oplossing een kalme stikstofstroom in, verwarm de oplossing tot koken en houdt deze 2 minuten aan de kook. Daarna mag deze niet meer bruisen. Indien bruisen wordt waargenomen, wordt de verwarming 30 minuten voortgezet. Laat vervolgens ten minste 20 minuten onder doorstromende stikstof afkoelen.

    ▼B

    Bouw de opstelling verder op volgens de figuur, waarbij de koeler wordt verbonden met de Drechselfles (D) en deze met de absorptieflessen F1 en F2. Tijdens het monteren blijft er stikstof stromen. Breng in elk van de absorptieflessen snel 50 ml bariumhydroxideoplossing (3.4.).

    Leid gedurende ongeveer 10 minuten stikstof door. De oplossing in de absorptieflessen moet helder blijven. Als dat niet het geval is moet de verwijdering van carbonaten worden herhaald.

    5.3.   Oxidatie en absorptie

    Verwijder de stikstofinleidbuis, breng via deze opening snel 20 g chroomtrioxide (3.1.) en 6 ml zilvernitraatoplossing (3.3.) in de reactiekolf (B) en breng de inleidbuis weer op haar plaats. Sluit de opstelling op de afzuigpomp aan en stel een zodanige stikstofstroom in dat er door de gesinterde glazen schijven in de absorptieflessen F1 en F2 voldoende gas stroomt.

    Verwarm de inhoud van reactiekolf B tot koken en houd het mengsel gedurende 1 uur en 30 minuten aan de kook ( 12 ). Omdat het bariumcarbonaatneerslag de gasverdeler van gesinterd glas soms verstopt, kan het nodig zijn de afzuigpomp in werking te stellen en de stikstofstroom met behulp van het ventiel G bij te regelen. De bariumhydroxideoplossing in absorptiefles F2 dient helder te blijven, anders moet de proef worden herhaald. Schakel na het verstrijken van de kooktijd de verwarming uit en demonteer de opstelling. Was beide gasverdelers aan binnen- en buitenkant met versgekookt gedistilleerd water en vang het waswater in een bijhorende absorptiefles op. Plaats beide gasverdelers in een bekerglas van 600 ml dat later voor de bepaling wordt gebruikt.

    Filtreer achtereenvolgens de inhoud van absorptiefles F2 en die van absorptiefles F1 snel onder afzuiging door de glasfilterkroes. Spoel de resten neerslag met 50 ml versgekookt gedistilleerd water op de filterkroes en was het neerslag op de kroes met nog eens 50 ml van dat water. Plaats de kroes in het bekerglas van 600 ml en voeg hieraan 100 ml gekookt water (3.10.) toe. Breng in elk van de absorptieflessen 50 ml water (3.10.) en leid gedurende 5 minuten stikstof door de gasverdelers. Voeg dit water bij de inhoud van het bekerglas. Herhaal deze spoelgang zodat de gasverdelers goed gespoeld zijn.

    5.4.   Bepaling van de carbonaten afkomstig van het organisch materiaal

    Voeg aan de oplossing in het bekerglas vijf druppels fenolftaleïne (3.8.) toe. De oplossing wordt rood. Voeg druppelsgewijs zoutzuur (3.5.) toe totdat de kleur juist volledig is verdwenen. Roer de oplossing goed door de filterkroes om te controleren of de roze kleur niet opnieuw verschijnt. Voeg vervolgens vijf druppels broomfenolblauw (3.7.) toe en titreer met zoutzuur (3.5.) tot de kleur omslaat naar geel. Voeg vervolgens een overmaat van 10 ml zoutzuur toe.

    Kook de oplossing ten hoogste 1 minuut. Controleer zorgvuldig of er geen neerslag meer over is.

    Koel de oplossing af en titreer de overmaat zuur vervolgens terug met de natriumhydroxideoplossing (3.6.).

    6.   Blancobepaling

    Parallel aan de bepaling wordt volgens dezelfde werkwijze en met dezelfde hoeveelheid van alle reagentia een blancobepaling uitgevoerd.

    7.   Weergave van de resultaten

    Het gehalte aan brandbare bestanddelen (C), uitgedrukt in massapercentage koolstof totaal, wordt berekend met de volgende formule:

    image

    Hierbij is:

    Ede massa in grammen van de testhoeveelheid;

    V1het totale volume in milliliters 0,1 mol/l-zoutzuur, toegevoegd na de kleuromslag van fenolftaleïne;

    V2het volume in milliliters van de.0,1 mol/l-natriumhydroxideoplossing, gebruikt voor terugtitratie.

    image Figuur 2

    Methode 4   Bepaling van de pH-waarde

    1.   Omvang en toepassingsgebied

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor de meting van de pH-waarde van een oplossing van een enkelvoudige meststof op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte.

    2.   Principe

    Meting van de pH van een ammoniumnitraatoplossing door middel van een pH-meter.

    3.   Reagentia

    Kooldioxidevrij gedistilleerd of gedemineraliseerd water.

    3.1.   Bufferoplossing met een pH van 6,88 bij 20 °C

    Los 3,40 (± 0,01) g kaliumdihydrogeenorthofosfaat (KH2PO4) op in ongeveer 400 ml water. Los vervolgens 3,55 (± 0,01) g dinatriumhydrogeenorthofosfaat (Na2HPO4) op in ongeveer 400 ml water. Breng de twee oplossingen kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml, vul aan tot de maatstreep en meng. Bewaar deze oplossing in een luchtdicht afgesloten vat.

    3.2.   Bufferoplossing met een pH van 4,00 bij 20 °C

    Los 10,21 (± 0,01) g kaliumhydrogeenftalaat (KHC8O4H4) op in water, breng het kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml, vul aan tot de maatstreep en meng.

    Bewaar deze oplossing in een luchtdicht afgesloten vat.

    3.3. Ook in de handel verkrijgbare pH-standaardoplossingen mogen worden gebruikt.

    4.   Apparatuur

    pH-meter met glas- en kalomel- of gelijkwaardige elektroden, met een gevoeligheid van 0,05 pH-eenheid.

    5.   Werkwijze

    5.1.   IJking van de pH-meter

    De pH-meter (4) wordt bij een temperatuur van 20 (± 1) °C geijkt met behulp van de bufferoplossingen (3.1., 3.2. of 3.3.). Gedurende de gehele bepaling wordt met een lage stroomsnelheid stikstof over het oppervlak van de oplossing geleid.

    5.2.   Bepaling

    Voeg aan 10 (± 0,01) g van het monster in een bekerglas van 250 ml 100,0 ml water toe. Verwijder de onoplosbare deeltjes door de vloeistof te filtreren, te decanteren of te centrifugeren. Meet de pH-waarde van de heldere oplossing bij een temperatuur van 20 (± 1) °C; volg hierbij dezelfde procedure als bij de ijking van de meter.

    6.   Weergave van de resultaten

    Druk het resultaat uit in pH-eenheden met een nauwkeurigheid van 0,1 eenheid; vermeld hierbij de gebruikte temperatuur.

    Methode 5   Bepaling van de korrelgrootte

    1.   Omvang en toepassingsgebied

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor het zeven van enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte.

    2.   Principe

    Het monster wordt op een kolom van drie zeven met de hand of mechanisch gezeefd. Van de op iedere zeef achtergebleven hoeveelheid wordt de massa bepaald en er wordt berekend welk percentage van het materiaal de benodigde zeven is gepasseerd.

    3.   Apparatuur

    3.1. Standaarddraadzeven met een diameter van 200 mm en een maaswijdte van respectievelijk 2,0 mm, 1,0 mm en 0,5 mm. Een deksel en een opvangbodem voor deze zeven.

    3.2. Balans met een nauwkeurigheid van 0,1 g.

    3.3. Zeefmachine (indien beschikbaar) die zeven zowel in verticale als in horizontale richting kan schudden.

    4.   Werkwijze

    4.1. Verdeel het monster in representatieve porties van ongeveer 100 g.

    4.2. Weeg een van deze porties met een nauwkeurigheid van 0,1 g.

    4.3. Stel de zeefkolom op in volgorde van oplopende maaswijdte (opvangbodem, 0,5 mm, 1 mm, 2 mm) en breng de afgewogen portie op de bovenste zeef. Bevestig het deksel aan de bovenzijde van de zeefkolom.

    4.4. Schud de kolom met de hand of machinaal zowel in verticale als in horizontale richting; tik, indien met de hand wordt geschud, zo nu en dan tegen de kolom. Schud gedurende tien minuten of totdat de hoeveelheid die in één minuut iedere zeef passeert minder bedraagt dan 0,1 g.

    4.5. Verwijder beurtelings de zeven van de kolom en verzamel het daarop achtergebleven materiaal; borstel indien nodig met een zachte borstel aan de onderzijde.

    4.6. Weeg het op iedere zeef achtergebleven en in de vergaarbak opgevangen materiaal met een nauwkeurigheid van 0,1 g.

    5.   Berekening van de resultaten

    5.1. De massa van de fracties wordt omgerekend in een percentage van de totale massa van de fracties (niet van de oorspronkelijk opgebrachte hoeveelheid).

    Bereken het percentage in de opvangbodem (d.w.z. < 0,5 mm): A %.

    Bereken het op de zeef van 0,5 mm achtergebleven percentage: B %.

    Bereken het percentage dat de zeef van 1,0 mm passeert: (A + B) %.

    De totale massa van de fracties mag niet meer dan 2 % afwijken van de massa van de opgebrachte hoeveelheid.

    5.2. Er moeten ten minste twee afzonderlijke bepalingen worden uitgevoerd; het verschil tussen de afzonderlijke resultaten mag voor A niet groter zijn dan 1,0 % absoluut en voor B niet groter dan 1,5 % absoluut. Als dit niet het geval is moet de bepaling worden herhaald.

    6.   Weergave van de resultaten

    Vermeld de gemiddelden van de twee waarden voor A enerzijds en voor A + B anderzijds.

    Methode 6   Bepaling van het chloorgehalte (als chloride-ion)

    1.   Omvang en toepassingsgebied

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor de bepaling van het chloorgehalte (als chloride-ion) van enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat met een hoog stikstofgehalte.

    2.   Principe

    Het gehalte aan chloride-ionen opgelost in water wordt door middel van een potentiometrische titratie met zilvernitraat in zuur milieu bepaald.

    3.   Reagentia

    Gedistilleerd of gedemineraliseerd water, vrij van chloorionen.

    3.1. Aceton, p.a.

    3.2. Salpeterzuur, geconcentreerd (d20 = 1,40 g/ml)

    3.3. Zilvernitraat, 0,1 mol/l-standaardoplossing. Bewaar deze oplossing in een bruine glazen fles.

    3.4. Zilvernitraat, 0,004 mol/l-standaardoplossing; bereid deze oplossing vlak voor gebruik.

    3.5. Kaliumchloride, 0,1 mol/l-standaardreferentieoplossing. Weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig 3,7276 g kaliumchloride p.a. af dat vooraf één uur in een oven bij 130 °C is gedroogd en in een exsiccator tot kamertemperatuur is afgekoeld. Los op in een weinig water en breng de oplossing kwantitatief over in een maatkolf van 500 ml, vul aan tot de maatstreep en meng.

    3.6. Kaliumchloride, 0,004 mol/l-standaardreferentieoplossing. Bereid deze oplossing vlak voor gebruik.

    4.   Apparatuur

    4.1. Potentiometer met zilverindicatorenelektrode en kalomelreferentie-elektrode, gevoeligheid 2 mV, meetgebied - 500 tot + 500 mV.

    4.2. Zoutbrug met een verzadigde kaliumnitraatoplossing, verbonden met de kalomelelektrode (4.1.), aan de uiteinden voorzien van poreuze stoppen.

    4.3. Magneetroerder, met een met teflon bekleed roerstaafje.

    4.4. Microburet, met fijne punt, met maatverdeling van 0,01 ml.

    5.   Werkwijze

    5.1.   Standaardisering van de zilvernitraatoplossing

    Breng in twee lage bekerglazen van geschikte inhoud (bijvoorbeeld 250 ml) respectievelijk 5,00 en 10,00 ml van de juiste standaardreferentieoplossing kaliumchloride (3.6.). Titreer de inhoud van elk bekerglas als volgt:

    Voeg 5 ml salpeterzuur (3.2.), 120 ml aceton (3.1.) en voldoende water toe zodat het totale volume ongeveer 150 ml wordt. Breng het roerstaafje (4.3.) in het bekerglas en zet de roerder in werking. Breng de zilverelektrode (4.1.) en het vrije einde van de zoutbrug (4.2.) in de oplossing, verbind de elektroden met de potentiometer (4.1.) en noteer, nadat de nulinstelling van het apparaat is gecontroleerd, de waarde van de beginpotentiaal.

    Titreer met de microburet (4.4.); voeg eerst respectievelijk 4 en 9 ml zilvernitraatoplossing toe die overeenkomt met de gebruikte standaardreferentieoplossing kaliumchloride. Vervolg de toevoeging van 0,004 mol/l-oplossingen met 0,1 ml tegelijk en van 0,1 mol/l-oplossingen met 0,05 ml tegelijk. Wacht na elke toevoeging tot de potentiaal is gestabiliseerd.

    Noteer in een tabel in de eerste twee kolommen de toegevoegde volumes en de bijhorende waarden van de potentiaal.

    Noteer in een derde kolom van de tabel de stapsgewijze verhogingen (Δ1E) van de potentiaal E. In een vierde kolom komen de verschillen (Δ2E), positief of negatief, tussen de potentiaalstijgingen (Δ1E) te staan. Het einde van de titratie wordt gevormd door de toevoeging van 0,1 dan wel 0,05 ml (V1) zilvernitraatoplossing die de maximumwaarde van Δ1E geeft.

    Voor het berekenen van het juiste volume (Veq) van de zilvernitraatoplossing die overeenkomt met het eindpunt van de reactie, wordt gebruik gemaakt van de formule

    image

    Hierbij is:

    V0 het totale volume in milliliters van de zilvernitraatoplossing dat direct onder het volume ligt dat de grootste waarde van Δ1E geeft;

    V1 het volume in milliliters van de laatste toegevoegde hoeveelheid zilvernitraatoplossing (0,1 of 0,05 ml);

    b de laatste positieve waarde van Δ2E;

    B de som van de absolute waarden van de laatste positieve waarde van Δ2E en de eerste negatieve waarde van Δ2E (zie voorbeeld tabel 1).

    5.2.   Blancobepaling

    Er wordt een blancobepaling uitgevoerd en het resultaat daarvan wordt in de berekening van het eindresultaat verwerkt.

    Het resultaat V4 van de blancobepaling op de reagentia wordt, in milliliters, gegeven door de formule:

    image

    Hierbij is:

    V2 het exacte aantal milliliters (Veq) van de zilvernitraatoplossing dat overeenkomt met de titratie van 100 ml van de gebruikte standaardreferentieoplossing van kaliumchloride;

    V3 het exacte aantal milliliters (Veq) van de zilvernitraatoplossing dat overeenkomt met de titratie van 5 ml van de gebruikte standaardreferentieoplossing van kaliumchloride.

    5.3.   Controlebepaling

    De blancobepaling kan tegelijkertijd dienen als controle op de bevredigende werking van apparatuur en op de juiste afwikkeling van de testprocedure.

    5.4.   Bepaling

    Weeg een hoeveelheid monster tussen 10 en 20 g tot op 0,01 g nauwkeurig af en breng dit kwantitatief over in een bekerglas van 250 ml. Voeg hieraan 20 ml water, 5 ml salpeterzuur (3.2., 120 ml aceton (3.1. en voldoende water toe zodat het totale volume ongeveer 150 ml wordt.

    Breng het roerstaafje (4.3. in het bekerglas, plaats het bekerglas op de roerder en stel de roerder in werking. Plaats de zilverelektrode (4.1. en het vrije uiteinde van de brug (4.2. in de oplossing, verbind de elektroden met de potentiometer (4.1. en noteer, nadat de nulinstelling van het apparaat is gecontroleerd, de waarde van de beginpotentiaal.

    Titreer met de zilvernitraatoplossing uit de microburet (4.4. in hoeveelheden van 0,1 ml tegelijk. Wacht na elke toevoeging tot de potentiaal is gestabiliseerd.

    Ga verder met de titratie als aangegeven in 5.1, beginnende bij de vierde alinea: „Noteer in een tabel in de eerste twee kolommen de toegevoegde volumes en de bijhorende waarden van de potentiaal …”.

    6.   Weergave van de resultaten

    Het resultaat van de analyse wordt weergegeven als het percentage chloor dat in het voor analyse ontvangen monster aanwezig is. Het chloorgehalte (Cl) wordt berekend uit de formule:

    image

    Hierbij is:

    T de concentratie in mol/l van de gebruikte zilvernitraatoplossing;

    V4 het resultaat in milliliters van de blanco bepaling (5.2.);

    V5 de waarde in milliliters van Veq voor de bepaling (5.4.);

    m de massa in grammen van het monster.



    Tabel 1: Voorbeeld

    Volume van de zilvernitraatoplossing

    V

    (ml)

    Potentiaal

    E

    (mV)

    Δ1E

    Δ2E

    4,80

    176

     

     

    4,90

    211

    35

    + 37

    5,00

    283

    72

    – 49

    5,10

    306

    23

    – 10

    5,20

    319

    13

     

    image

    Methode 7   Bepaling van koper

    1.   Omvang en toepassingsgebied

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor de bepaling van het kopergehalte van enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte.

    2.   Principe

    Het monster wordt opgelost in verdund zoutzuur en het kopergehalte wordt bepaald door middel van atomaire absorptiespectrofotometrie.

    3.   Reagentia

    3.1. Zoutzuur (d20 = 1,18 g/ml)

    3.2. Zoutzuur, 6 mol/l-oplossing

    3.3. Zoutzuur, 0,5 mol/l-oplossing

    3.4. Ammoniumnitraat

    3.5. Waterstofperoxide, 30 % massavolume

    3.6. Koperoplossing ( 13 ) (stockoplossing): weeg 1 g zuiver koper tot op 0,001 g nauwkeurig af, los dit op in 25 ml van 6 mol/l-zoutzuuroplossing (3.2.), voeg 5 ml waterstofperoxide (3.5.) in delen toe en vul met water aan tot 1 liter. 1 ml van deze oplossing bevat 1 000 μg koper (Cu).

    3.6.1. Koperoplossing (verdund): pipetteer 10,0 ml van de stockoplossing (3.6.) in een maatkolf van 100 ml, vul met water aan tot de maatstreep en meng. Pipetteer hieruit 10 ml in een maatkolf van 100 ml, vul met water aan tot de maatstreep en meng. 1 ml van de uiteindelijke oplossing bevat 10 μg koper (Cu).

    Maak deze oplossing vlak voor het gebruik gereed.

    4.   Apparatuur

    Atomaire absorptiespectrofotometer met een koperlamp (324,8 nm)

    5.   Werkwijze

    5.1.   Bereiding van de monsteroplossing

    Weeg 25 g van het monster tot op 0,001 g nauwkeurig af, breng deze hoeveelheid over in een bekerglas van 400 ml en voeg voorzichtig 20 ml zoutzuur (3.1.) toe (er kan een heftige reactie ontstaan door de vorming van kooldioxide). Voeg, indien nodig, meer zoutzuur toe. Wanneer het bruisen is opgehouden, wordt de oplossing op een stoombad drooggedampt; hierbij wordt zo nu en dan geroerd met een glazen roerstaaf. Voeg 15 ml 6 mol/l-zoutzuuroplossing (3.2.) en 120 ml water toe. Roer met de glazen roerstaaf en laat deze in het bekerglas staan; dek het bekerglas af met een horlogeglas. Kook de oplossing voorzichtig tot het residu volledig is opgelost en laat afkoelen.

    De oplossing wordt kwantitatief overgebracht in een maatkolf van 250 ml; was het bekerglas met 5 ml 6 mol/l-zoutzuur (3.2.) en tweemaal met 5 ml kokend water. Vul tot de maatstreep aan met 0,5 mol/l-zoutzuur (3.3.) en meng voorzichtig.

    De oplossing wordt gefiltreerd door kopervrij filtreerpapier ( 14 ), waarbij de eerste 50 ml niet wordt opgevangen.

    5.2.   Blanco-oplossing

    Bereid een blanco-oplossing waarbij alleen het monster wordt weggelaten en houd hiermee rekening bij het berekenen van de eindresultaten.

    5.3.   Bepaling

    5.3.1.   Bereiding van de monster- en blanco-oplossingen

    Verdun de monsteroplossing (5.1.) en de blanco-oplossing (5.2.) met de 0,5 mol/l-zoutzuuroplossing (3.3.) tot een koperconcentratie waarbij het meetresultaat binnen het optimale meetgebied van de spectrofotometer valt. In normale gevallen hoeft de oplossing niet te worden verdund.

    5.3.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Bereid door verdunning van de standaardoplossing (3.6.1.) met de 0,5 mol/l-zoutzuuroplossing (3.3.) ten minste vijf standaardoplossingen die overeenkomen met het optimale meetgebied van de spectrofotometer (0 tot 5,0 mg/ml Cu). Alvorens aan te vullen tot de maatstreep wordt aan elke oplossing ammoniumnitraat (3.4.) toegevoegd tot een concentratie van 100 mg/ml.

    5.4.   Meting

    Stel de spectrofotometer (4) in op een golflengte van 324,8 nm en gebruik een oxiderende lucht/acetyleenvlam. Verstuif achtereenvolgens in drievoud de ijkoplossing (5.3.2.), de monsteroplossing en de blanco-oplossing (5.3.1.); spoel het instrument na elke verstuiving met gedistilleerd water. Teken de ijkcurve door verticaal de gemiddelde absorptie van elke standaard uit te zetten en horizontaal de bijbehorende koperconcentraties in μg/ml.

    Bepaal aan de hand van de ijkcurve de koperconcentratie in het uiteindelijke monster en de blanco oplossingen.

    6.   Weergave van de resultaten

    Bereken het kopergehalte van het monster, rekening houdend met de massa van het monster en de tijdens de analyse uitgevoerde verdunningen en de waarde van de blanco. Het resultaat wordt uitgedrukt als mg Cu/kg.

    4.   Bepaling van de detonatiegevoeligheid

    4.1.   Omvang en toepassingsgebied

    In dit document wordt de methode vastgesteld ter bepaling van de detonatiegevoeligheid van enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte.

    4.2.   Principe

    Het monster wordt na opsluiting in een stalen buis blootgesteld aan de detonatie van een explosieve donorlading. De voortplanting van de detonatie wordt bepaald uit de mate van stuiking van loden cilinders waarop de buis tijdens de proef in horizontale stand steunt.

    4.3.   Materialen

    4.3.1.   Kneedbare springstof met 83-86 % pentriet

    Dichtheid : 1 500 tot 1 600 kg/m3

    Detonatiesnelheid : 7 300 tot 7 700 m/s

    Massa : 500 (± 1) g

    4.3.2.   Zeven stukken soepel slagsnoer met niet-metalen omhulsel

    Vulmassa : 11 tot 13 g/m

    Lengte van elk slagsnoerstuk : 400 (± 2) mm

    4.3.3.   Geperst springstofpatroon met een centrale ligplaats voor plaatsing van een slagpijpje

    Springstof : Hexogeen/was 95/5, tetryl of vergelijkbare secundaire springstof, met of zonder toevoeging van grafiet

    Dichtheid : 1 500 tot 1 600 kg/m3

    Diameter : 19 tot 21 mm

    Hoogte : 19 tot 23 mm

    Centrale ligplaats voor slagpijpje : diameter 7 tot 7,3 mm, diepte 12 mm

    4.3.4.   Naadloos getrokken stalen buis volgens ISO 65-1981, zware uitvoering, nominale afmetingen DN 100 (4″)

    Uitwendige diameter : 113,1 tot 115,0 mm

    Wanddikte : 5,0 tot 6,5 mm

    Lengte : 1 005 (± 2) mm

    4.3.5.   Bodemplaat

    Materiaal : goed lasbaar staal

    Afmetingen : 160 × 160 mm

    Dikte : 5 tot 6 mm

    4.3.6.   Loden cilinders (Aantal: zes)

    Diameter : 50 (± 1) mm

    Hoogte : 100 tot 101 mm

    Materiaal : zacht lood met een zuiverheid van minimaal 99,5 %

    4.3.7.   Stalen blok

    Lengte : minimaal 1 000 mm

    Breedte : minimaal 150 mm

    Hoogte : minimaal 150 mm

    Massa : minimaal 300 kg indien het stalen blok niet op een vaste ondergrond steunt.

    4.3.8.   Cilindervormig omhulsel van kunststof of karton voor donorlading

    Wanddikte : 1,5 tot 2,5 mm

    Diameter : 92 tot 96 mm

    Hoogte : 64 tot 67 mm

    4.3.9. Elektrisch of ander slagpijpje met een sterkte van 8-10

    4.3.10.   Houten schijf

    Diameter : 92 tot 96 mm, aan te passen aan de inwendige diameter van het cilindervormige omhulsel (4.3.8.)

    Dikte : 20 mm

    4.3.11. Houten pen van dezelfde afmetingen als het slagpijpje (4.3.9.)

    4.3.12. Spelden (met een maximumlengte van 20 mm)

    4.4.   Werkwijze

    4.4.1.   Gereedmaken van de donorlading voor plaatsing in de stalen buis

    Voor de initiatie van de springstof in de donorlading bestaan twee methoden die afhankelijk zijn van de hiervoor beschikbare middelen.

    4.4.1.1.   7-punts simultaaninitiëring

    Een gebruiksklare donorlading is in figuur 1 afgebeeld.

    4.4.1.1.1. De houten schijf (4.3.10.) wordt in het midden en op zes, symmetrisch op een concentrische cirkel (diameter 55 mm) verdeelde punten evenwijdig aan de aslijn van de schijf doorboord. De diameter van de boorgaten moet 6-7 mm bedragen (zie doorsnede A-B in figuur 1), afhankelijk van de diameter van het gebruikte slagsnoer (4.3.2.).

    4.4.1.1.2. Van een soepel slagsnoer (4.3.2.) worden zeven stukken met een lengte van 400 mm zodanig afgesneden dat elk springstofverlies aan de uiteinden wordt vermeden; hiertoe wordt elk van de uiteinden direct verlijmd. De zeven stukken worden elk door één van de daarvoor bestemde boorgaten in de houten schijf (4.3.10.) geschoven, en wel zodanig dat de uiteinden van de stukken enkele centimeters aan de andere zijde van de schijf uitsteken. Vervolgens wordt op 5 tot 6 mm van elk van de zeven uiteinden in het textielgedeelte van elk snoer in dwarsrichting een kleine speld (4.3.12.) gestoken; vanaf dit punt wordt het snoer aan de buitenzijde over een lengte van ongeveer 2 cm met lijm bestreken. Tenslotte wordt door het aantrekken in de lengterichting van elk stuk de speld in contact gebracht met de houten schijf.

    4.4.1.1.3. De kneedspringstof (4.3.1.) wordt gekneed in de vorm van een cilinder met een doorsnede van 92 tot 96 mm, die is aangepast aan de diameter van het cilindervormige omhulsel (4.3.8.) waar hij wordt ingeschoven, waarbij het cilindervormige omhulsel verticaal op een vlakke ondergrond staat. Daarna wordt de houten schijf ( 15 ) met de zeven snoerstukken hierop geplaatst en op de springstof vastgedrukt. De hoogte van het cilindervormige omhulsel (64-67 mm) dient zo te worden aangepast dat de bovenrand niet boven de houten schijf uitsteekt. Tenslotte wordt het cilindervormige omhulsel over de gehele omtrek stevig vastgezet aan de houten schijf, bijvoorbeeld met nietjes of spijkertjes.

    4.4.1.1.4. De vrije uiteinden van de zeven stukken slagsnoer moeten zodanig over de buitenomtrek van de pen (4.3.11.) worden aangebracht dat zij zich ten opzichte hiervan in een loodrecht hierop staand vlak bevinden; daarna worden zij bijvoorbeeld met plakband om de pen gebundeld ( 16 ).

    4.4.1.2.   Centrale initiëring door een springstofpatroon

    Een gebruiksklare donorlading is in figuur 2 afgebeeld.

    4.4.1.2.1.   Vervaardiging van een springstofpatroon

    Met de nodige voorzorgsmaatregelen wordt 10 g van de secundaire springstof (4.3.3.) in een perspot gebracht met een inwendige diameter tussen 19 en 21 mm en tot de juiste vorm en dichtheid samengeperst.

    (Er dient zoveel mogelijk te worden gestreefd naar een verhouding tussen diameter en hoogte van 1:1).

    In het centrum van het bodemvlak van de perspot bevindt zich een stift met een hoogte van 12 mm en een diameter van 7-7,3 mm (afhankelijk van de diameter van het te gebruiken slagpijpje), waardoor in de patroon een cilindervormige uitsparing wordt gevormd waarin later het slagpijpje wordt geplaatst.

    4.4.1.2.2.   Vervaardiging van de donorlading

    De kneedspringstof (4.3.1.) wordt in het verticaal op een vlak oppervlak staand cilindervormig omhulsel (4.3.8.) geplaatst en omlaag gedrukt met een houten vorm waardoor de springstof de vorm aanneemt van een cilinder die in het midden is uitgediept. De geperste patroon wordt in deze uitdieping geplaatst. De cilindrisch voorgevormde kneedspringstof en de patroon worden afgedekt door een houten schijf (4.3.10.) die voor het inbrengen van een slagpijpje voorzien is van een centraal boorgat met een diameter van 7 tot 7,3 mm. De houten schijf en het cilindervormige omhulsel worden kruisgewijs met plakband aan elkaar verbonden. De centrering van het boorgat in de schijf en de ligplaats in de springstofpatroon wordt gewaarborgd door inbrengen van de houten pen (4.3.11.).

    4.4.2.   Voorbereiding van de stalen buis voor de detonatieproeven

    In een uiteinde van de stalen buis (4.3.4.) worden in de buiswand diametraal tegenover elkaar twee gaten met een diameter van 4 mm op een afstand van 4 mm van de rand van de buis geboord.

    De bodemplaat (4.3.5.) wordt door middel van stomplassen aan het andere uiteinde van de buis bevestigd, waarbij de hoek tussen bodemplaat en buiswand over de gehele omtrek van de buis met lasmateriaal wordt gevuld.

    4.4.3.   Vullen van de stalen buis en plaatsen van de donorlading

    Zie figuren 1 en 2.

    4.4.3.1. De temperatuur van proefmonster, stalen buis en donorlading dient 20 (± 5) °C te zijn. Voor twee detonatieproeven zijn 16 tot 18 kg van het monster nodig.

    4.4.3.2. De buis wordt met de vierkante bodemplaat loodrecht op een vlakke, stevige ondergrond, bij voorkeur van beton, geplaatst. De buis wordt tot een derde van haar hoogte met het monster gevuld en vervolgens telkens vijfmaal tot een hoogte van 10 cm opgetild en losgelaten zodat zij verticaal op de ondergrond valt teneinde de prils, respectievelijk granules, zoveel mogelijk in de buis te verdichten. Om deze verdichting te bespoedigen wordt de buis, tussen het opheffen en het vallen op de ondergrond, door middel van tien hamerslagen (met een hamer met een gewicht van 750 tot 1 000 g) op het manteloppervlak in trilling gebracht.

    Deze vulprocedure wordt herhaald na toevoeging van een tweede monsterhoeveelheid. Bij de laatste vulling dient de hoeveelheid zo te worden gekozen dat het monster, na verdichting door tienmaal optillen en vallen van de buis, alsmede door in totaal twintig intermitterende hamerslagen, tot ca. 70 mm onder de bovenrand van de buis reikt.

    Bij de keuze van de vulhoogte van het monster in de stalen buis dient ervoor te worden gezorgd dat de later in te brengen donorlading (4.4.1.1. of 4.4.1.2.) over het gehele oppervlak in nauw contact is met het monster.

    4.4.3.3. De donorlading wordt in het open uiteinde van de buis op het monster geplaatst, waarbij de bovenrand van de houten schijf 6 mm onder de rand van de buis ligt. De juiste hoogte voor het noodzakelijke nauwe contact tussen springstof en monster wordt bereikt door het toevoegen, respectievelijk wegnemen, van kleine hoeveelheden van het monster. Zoals in de figuren 1 en 2 is aangegeven, worden in de boorgaten aan de bovenrand van de buis splitpennen aangebracht die aan de buitenzijde tegen de buis worden uitgebogen.

    4.4.4.   Plaatsing van de stalen buis en loden cilinders (zie figuur 3)

    4.4.4.1. De grondvlakken van de loden cilinders (4.3.6.) worden gemerkt van 1 tot en met 6. Op een horizontaal geplaatst stalen blok (4.3.7.) worden op de middellijn van het horizontale vlak zes markeringen op een onderlinge afstand van 150 mm aangebracht, waarbij de afstand van de eerste markering tot de rand van het stalen blok ten minste 75 mm bedraagt. Op elk van deze markeringen wordt een loden cilinder geplaatst met de middelpunten van de grondvlakken van de cilinders op de markeringen.

    4.4.4.2. De overeenkomstig 4.4.3. gereedgemaakte stalen buis wordt horizontaal op de loden cilinders geplaatst, waarbij de aslijn van de buis parallel moet lopen aan de middellijn van het stalen blok en de gelaste achterrand van de buis zich op een afstand van 50 mm van loden cilinder nr. 6 bevindt. Om zijdelings wegrollen van de buis te voorkomen, kunnen kleine houten wiggen tussen de bovenste cirkelvlakken van de loden cilinders en de buiswand worden geschoven (telkens één aan elke kant) of twee draaibaar met elkaar verbonden houten latten, in de vorm van een kruis, tussen buis en stalen blok worden aangebracht.

    Opmerking: Let erop dat de buis met alle zes loden cilinders in contact is; een geringe kromming in het oppervlak van de buis kan worden gecompenseerd door draaiing van de buis om haar lengteas; indien een loden cilinder te hoog is, kan deze door lichte hamertikken op de vereiste hoogte worden gebracht.

    4.4.5.   Voorbereiding van de detonatieproef

    4.4.5.1. De proefopstelling volgens 4.4.4. dient in een bunker of in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte onder de grond (mijn, tunnel) te worden opgebouwd. Zorg dat de temperatuur van de stalen buis vóór de detonatie op 20 (± 5) °C wordt gehouden.

    Opmerking: Indien men niet over een dergelijke explosieruimte beschikt, kan eventueel gebruik worden gemaakt van een groeve met betonnen wanden die met houten balken is afgedekt. In verband met bij de explosie mogelijk met grote kinetische energie vrijkomende stalen scherven, dient een daarop afgestemde afstand in acht te worden genomen tot plaatsen waar zich woningen of wegen bevinden.

    4.4.5.2. Bij gebruik van een donorlading met 7-punts simultaaninitiëring dient ervoor te worden gezorgd dat de overeenkomstig de in de voetnoot bij 4.4.1.1.4. gespannen slagsnoeren zo horizontaal mogelijk liggen.

    4.4.5.3. Ten slotte wordt de houten pen vervangen door het slagpijpje. Pas na ontruiming van de gevarenzone en nadat de met de proef belaste personen in dekking zijn gegaan, kan de lading tot ontploffing worden gebracht.

    4.4.5.4. Laat de lading ontploffen.

    4.4.6. Na de explosie en na een zekere wachttijd voor het optrekken van de rook (gasvormige, soms giftige reactieproducten zoals bv. nitreuze dampen) worden de loden cilinders verzameld en de hoogte met behulp van een schuifmaat gemeten.

    De omvang van de stuiking in procenten resulteert uit het verschil met de oorspronkelijke hoogte van 100 mm en wordt voor elke cilinder genoteerd. Bij een schuin verlopende stuiking wordt de hoogste en laagste waarde genoteerd en het gemiddelde daarvan berekend.

    4.4.7. Voor continue meting van de detonatiesnelheid kan gebruik worden gemaakt van een meetdraad; deze kan in de lengteas van de buis of tegen de buiswand worden aangebracht.

    4.4.8. Per monster moeten twee detonatieproeven worden uitgevoerd.

    4.5.   Beproevingsverslag

    In het verslag moeten voor elke proef de volgende parameters worden vermeld:

     concrete meetwaarden voor de buitendiameter van de stalen buis en voor de wanddikte,

     Brinell-hardheid van de stalen buis,

     temperatuur van buis en monster vlak voor de ontploffing,

     vuldichtheid (kg/m3) van het monster in de buis,

     hoogte van elke loden cilinder na de proef met vermelding van het nummer van de betreffende cilinder,

     wijze van initiëring van de donorlading.

    4.5.1.   Evaluatie van de beproevingsresultaten

    Indien bij elk van de proeven ten minste één loden cilinder minder dan 5 % werd gestuikt, wordt de proef geslaagd geacht en het monster in overeenstemming beschouwd met de eisen van bijlage III.2.

    image Figuur 1

    image Figuur 2

    image Figuur 3




    BIJLAGE IV

    BEMONSTERINGS- EN ANALYSEMETHODEN

    A.   BEMONSTERINGSMETHODE VOOR DE CONTROLE VAN MESTSTOFFEN

    INLEIDING

    Een juiste bemonstering is moeilijk en eist de grootste zorgvuldigheid. Er kan daarom niet genoeg de nadruk worden gelegd op de noodzaak om voor de officiële controle van meststoffen voldoende representatieve monsters te nemen.

    De hierna beschreven methode van monsterneming moet nauwkeurig worden gevolgd door deskundigen met ervaring op het gebied van de traditionele bemonstering.

    1.   Doel en toepassingsgebied

    Onderstaande methoden beschrijven de wijzen van monsterneming voor de officiële controle van meststoffen, voor wat kwaliteit en samenstelling betreft. De aldus verkregen monsters worden representatief geacht voor de bemonsterde partijen.

    2.   Monsternemers

    De monsters worden genomen door deskundige functionarissen die daartoe door de lidstaten zijn gemachtigd.

    3.   Definities

    Partij : Hoeveelheid van een product die een eenheid vormt en waarvan aangenomen wordt dat ze uniforme kenmerken bezit.

    Ondermonster : Een hoeveelheid die op een bepaald punt uit de partij is genomen.

    Verzamelmonster : Het geheel van ondermonsters van dezelfde partij.

    Deelmonster : Een gedeelte dat representatief is voor het verzamelmonster en dat wordt verkregen door verkleinen van dit verzamelmonster.

    Eindmonster : Een representatief gedeelte van het deelmonster.

    4.   Apparatuur

    4.1. De bemonsteringsapparaten moeten zijn vervaardigd uit materiaal dat de kenmerken van de te bemonsteren producten niet beïnvloedt. Deze apparaten kunnen door de lidstaten worden goedgekeurd

    4.2.   Aanbevolen apparatuur voor de bemonstering van vaste meststoffen

    4.2.1.   Bemonstering met de hand

    4.2.1.1. Schop met platte bodem en verticale randen

    4.2.1.2. Boor met lange gleuf of met een in vakken ingedeelde gleuf. De afmetingen van de boor moeten zijn aangepast aan de kenmerken van de partij (diepte van de verpakking, afmetingen van de zak enz.) en aan de grootte van de deeltjes waaruit de meststof is samengesteld.

    4.2.2.   Mechanische bemonstering

    Voor de bemonstering van meststoffen die in beweging zijn, mag gebruik worden gemaakt van goedgekeurde mechanische apparaten.

    4.2.3.   Monsterverdeling

    Voor het opnemen van ondermonsters, alsmede voor de bereiding van deelmonsters en van eindmonsters mag gebruik worden gemaakt van apparaten waarmee het monster in gelijke delen kan worden verdeeld.

    4.3.   Aanbevolen apparatuur voor de bemonstering van vloeibare meststoffen

    4.3.1.   Bemonstering met de hand

    Open buis, sonde, fles of andere bruikbare hulpmiddelen waarmee willekeurige monsters kunnen worden genomen van de partij.

    4.3.2.   Mechanische bemonstering

    Voor de bemonstering van meststoffen die in beweging zijn, mag gebruik worden gemaakt van goedgekeurde mechanische apparaten.

    5.   Kwantitatieve vereisten

    5.1.   Partij

    De grootte van de partij moet het mogelijk maken dat ieder deel van deze partij kan worden bemonsterd.

    5.2.   Ondermonsters

    5.2.1.   Onverpakte vaste meststoffen of vloeibare meststoffen in recipiënten met een inhoud van meer dan 100 kg

    5.2.1.1. Partijen van niet meer dan 2,5 ton:

    Minimumaantal ondermonsters: zeven

    5.2.1.2. Partijen van meer dan 2,5 ton maar niet meer dan 80 ton:

    Minimumaantal ondermonsters: image  ( 17 )

    5.2.1.3. Partijen van meer dan 80 ton:

    Minimumaantal ondermonsters: 40

    5.2.2.   Verpakte vaste meststoffen of vloeibare meststoffen in recipiënten (= verpakkingen) van niet meer dan 100 kg per stuk

    5.2.2.1. Verpakkingen met een inhoud van meer dan 1 kg

    5.2.2.1.1. Partijen samengesteld uit minder dan 5 verpakkingen:

    Minimumaantal te bemonsteren verpakkingen ( 18 ): alle verpakkingen.

    5.2.2.1.2. Partijen samengesteld uit 5 tot en met 16 verpakkingen:

    Minimumaantal te bemonsteren verpakkingen (18) : vier.

    5.2.2.1.3. Partijen samengesteld uit 17 tot en met 400 verpakkingen:

    Minimumaantal te bemonsteren verpakkingen (18) : image  (18) 

    5.2.2.1.4. Partijen samengesteld uit meer dan 400 verpakkingen:

    Minimumaantal te bemonsteren verpakkingen (18) : 20.

    5.2.2.2. Verpakkingen met een inhoud van niet meer dan 1 kg:

    Minimumaantal te bemonsteren verpakkingen (18) : vier.

    5.3.   Verzamelmonster

    Per partij is een enkel verzamelmonster vereist. De totale massa van de deelmonsters die bestemd zijn om het verzamelmonster te vormen, mag niet minder bedragen dan de hierna vermelde hoeveelheden:

    5.3.1. Onverpakte vaste meststoffen of vloeibare meststoffen in recipiënten met een inhoud van meer dan 100 kg: 4 kg.

    5.3.2. Verpakte vaste meststoffen of vloeibare meststoffen in recipiënten (= verpakkingen) met een inhoud van niet meer dan 100 kg per stuk

    5.3.2.1. Verpakkingen met een inhoud van meer dan 1 kg: 4 kg

    5.3.2.2. Verpakkingen met een inhoud van niet meer dan 1 kg: massa van de inhoud van 4 oorspronkelijke verpakkingen.

    5.3.3. Bemonstering van meststoffen op basis van ammoniumnitraat volgens bijlage III.2: 75 kg

    5.4.   Eindmonsters

    Na eventuele verkleining worden uit het verzamelmonster eindmonsters verkregen. Ten minste één eindmonster moet worden geanalyseerd. De massa van het voor de analyse bestemde monster mag niet minder bedragen dan 500 g.

    5.4.1. Vaste en vloeibare meststoffen

    5.4.2.   Bemonstering van meststoffen op basis van ammoniumnitraat

    Na eventuele verkleining worden uit het verzamelmonster eindmonsters verkregen.

    5.4.2.1. Minimummassa van het eindmonster voor de tests in bijlage III.1: 1 kg

    5.4.2.2. Minimummassa van het eindmonster voor de tests in bijlage III.2: 25 kg

    6.   Instructies betreffende de bemonstering, de bereiding en de verpakking van de monsters

    6.1.   Algemene opmerkingen

    De monsters moeten zo snel mogelijk genomen en bereid worden met inachtneming van de nodige voorzorgsmaatregelen dat zij representatief blijven voor de bemonsterde partij. De bemonsteringsapparatuur alsmede de oppervlakken en recipiënten die bestemd zijn voor de monsters moeten schoon en droog zijn.

    In het geval van vloeibare meststoffen indien mogelijk de partij mengen vóór monstername.

    6.2.   Ondermonsters

    De ondermonsters moeten op willekeurige wijze uit de gehele partij worden genomen. De massa's ervan moeten ongeveer gelijk zijn.

    6.2.1.   Onverpakte vaste meststoffen of vloeibare meststoffen in recipiënten met een inhoud van meer dan 100 kg

    De partij moet op denkbeeldige wijze in een aantal ongeveer gelijke delen worden verdeeld. Op willekeurige wijze moet een aantal delen worden gekozen overeenkomstig het aantal onder 5.2 vermelde ondermonsters en er moet minstens één monster uit elk van deze delen worden genomen. Indien het bij het bemonsteren van onverpakte vaste meststoffen of vloeibare meststoffen in recipiënten van meer dan 100 kg niet mogelijk is te voldoen aan de vereisten van 5.1, kan de bemonstering worden uitgevoerd wanneer de te bemonsteren partij in beweging is (laden of lossen). In dat geval kunnen monsters worden genomen van willekeurig gekozen delen als boven aangegeven terwijl zijn in beweging zijn.

    6.2.2.   Verpakte vaste meststoffen of vloeibare meststoffen in recipiënten (= verpakkingen) met een inhoud van niet meer dan 100 kg per stuk

    Nadat het vereiste aantal te bemonsteren verpakkingen genomen is, zoals in 5.2 is aangegeven, moet uit de inhoud van elke verpakking een gedeelte worden genomen. Eventueel dienen de monsters te worden genomen nadat de verpakkingen afzonderlijk zijn geledigd.

    6.3.   Bereiding van de verzamelmonsters

    De ondermonsters worden samengevoegd zodat één enkel verzamelmonster tot stand komt.

    6.4.   Bereiding van de eindmonsters

    Elk verzamelmonster wordt goed gemengd ( 19 ).

    Verklein daartoe, indien nodig, het verzamelmonster tot ten minste 2 kg (deelmonster) hetzij met behulp van een mechanische monsterverdeler, hetzij door verdeling in kwartieren.

    Bereid vervolgens minstens drie eindmonsters van ongeveer gelijke massa die aan de in 5.4 vermelde kwantitatieve eisen beantwoorden. Elk monster moet in een daartoe geschikt luchtdicht recipiënt worden overgebracht. Alle nodige voorzorgen moeten worden genomen om elke wijziging van de kenmerken van het monster te voorkomen.

    Voor de tests in bijlage III, delen 1 en 2, moeten de eindmonsters op een temperatuur tussen 0 °C en 25 °C worden gehouden.

    7.   Verpakking van de eindmonsters

    De recipiënten of verpakkingen moeten zodanig verzegeld en geëtiketteerd worden (het etiket moet deel uitmaken van de verzegeling) dat het onmogelijk is deze te openen zonder het zegel te beschadigen.

    8.   Bemonsteringsrapport

    Voor elke monsterneming moet een bemonsteringsrapport worden opgesteld, op grond waarvan de bemonsterde partij op ondubbelzinnige wijze kan worden geïdentificeerd.

    9.   Bestemming van de monsters

    Voor elke partij moet zo spoedig mogelijk aan een erkend analytisch laboratorium of het testinstituut ten minste één eindmonster worden toegezonden, te zamen met de aanwijzingen, noodzakelijk voor de analyse of de test.

    B.   ANALYSEMETHODEN VOOR MESTSTOFFEN

    (Zie inhoudsopgave op blz. 2)

    Algemene opmerkingen

    Laboratoriumbenodigdheden

    De normale laboratoriumbenodigdheden zijn in de beschrijvingen van de methoden alleen dan nader omschreven wanneer het gaat om kolven of pipetten met een gegeven inhoud. In het algemeen dient dit materiaal goed gereinigd te zijn, vooral bij de bepalingen van zeer kleine hoeveelheden van een element.

    Controlebepalingen

    Het is noodzakelijk bij de bepalingen van tevoren het goed functioneren van de apparatuur en de juiste uitvoering van de analysetechniek te controleren met behulp van chemische verbindingen waarvan de samenstelling vaststaat (b.v. ammoniumsulfaat, monokaliumfosfaat). De te analyseren meststoffen kunnen echter chemisch zo zijn samengesteld dat foutieve resultaten kunnen worden verkregen wanneer het analysevoorschrift niet strikt wordt gevolgd. Bovendien zijn een zeker aantal bepalingen zuiver conventioneel en hebben betrekking op producten met een ingewikkelde chemische samenstelling. Indien het laboratorium beschikt over referentiemonsters met een bekende samenstelling of bekende eigenschappen, wordt aanbevolen deze te gebruiken.

    Algemene bepalingen voor de analysemethoden voor meststoffen

    1.   Reagentia

    Wanneer bij de analysemethode niet anders is vermeld, moeten alle reagentia analytisch zuiver (p.a.) zijn. Bij de analyse van micronutriënten moet de zuiverheid van de reagentia worden gecontroleerd door uitvoering van een blancobepaling. Afhankelijk van het verkregen resultaat kan het noodzakelijk zijn een extra zuiveringsstap uit te voeren.

    2.   Water

    Wanneer in de analysemethoden sprake is van oplossen, verdunnen, spoelen of wassen, zonder dat de aard van het oplosmiddel of het verdunningsmiddel wordt aangegeven, dient water te worden gebruikt. Onder normale omstandigheden moet dit water gedeïoniseerd of gedestilleerd zijn. In bijzondere gevallen wordt in de analysemethode aangegeven via welke specifieke procedures dit water verder moet worden gezuiverd.

    3.   Laboratoriumbenodigdheden

    In de analysemethoden wordt er van uitgegaan dat de controlelaboratoria over standaarduitrusting beschikken en wordt apparatuur alleen beschreven, wanneer dit speciale apparatuur is of daaraan specifieke eisen worden gesteld. De instrumenten moeten volledig schoon zijn, vooral bij de analyse van kleine hoeveelheden. Wanneer maatglaswerk wordt gebruikt, moet het laboratorium zich ervan overtuigen dat de nauwkeurigheid aan de normen voldoet.

    ▼M7

    Methode 1

    Bereiding van het monster, bestemd voor de analyse

    EN 1482-2: Meststoffen en kalkmeststoffen — Monsterneming en monstervoorbehandeling — Deel 2: Monstervoorbehandeling

    ▼B

    Methoden 2

    Stikstof

    ▼M7

    Methode 2.1

    Bepaling van ammoniumstikstof

    EN 15475: Meststoffen — Bepaling van ammoniumstikstof

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 2.2

    Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof

    ▼M7

    Methode 2.2.1

    Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof volgens Ulsch

    EN 15558: Meststoffen — Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof volgens Ulsch

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 2.2.2

    Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof volgens Arnd

    EN 15559: Meststoffen — Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof volgens Arnd

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 2.2.3

    Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof volgens Devarda

    EN 15476: Meststoffen — Bepaling van nitraat- en ammoniumstikstof volgens Devarda

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 2.3

    Bepaling van stikstof totaal

    ▼M7

    Methode 2.3.1

    Bepaling van stikstof totaal in nitraatvrije kalkstikstof

    EN 15560: Meststoffen — Bepaling van stikstof totaal in nitraatvrije kalkstikstof

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 2.3.2

    Bepaling van stikstof totaal in nitraathoudende kalkstikstof

    EN 15561: Meststoffen — Bepaling van stikstof totaal in nitraathoudende kalkstikstof

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 2.3.3

    Bepaling van stikstof totaal in ureum

    EN 15478: Meststoffen — Bepaling van het gehalte aan stikstof in ureum

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 2.4

    Bepaling van cyaanamidestikstof

    EN 15562: Meststoffen — Bepaling van cyaanamidestikstof

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 2.5

    Spectrofotometrische bepaling van biureet in ureum

    EN 15479: Meststoffen — Bepaling van het gehalte aan biureet in ureum

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 2.6

    Bepaling van de gehalten aan stikstof in verschillende bindingsvormen, indien zij naast elkaar voorkomen

    ▼M7

    Methode 2.6.1

    Bepaling van de verschillende vormen van stikstof in hetzelfde monster, in meststoffen die nitraat-, ammonium-, ureum- en cyaanamidestikstof bevatten

    EN 15604: Meststoffen — Bepaling van de verschillende vormen van stikstof in hetzelfde monster, in meststoffen die nitraat-, ammonium-, ureum- en cyaanamidestikstof bevatten

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    ▼M8

    Methode 2.6.2

    ▼C2

    Bepaling van stikstof totaal in meststoffen waarin de stikstof uitsluitend in de vorm van nitraat-, ammonium- en ureumstikstof aanwezig is, met twee verschillende methoden

    EN 15750: Meststoffen. Bepaling van stikstof totaal in meststoffen waarin de stikstof uitsluitend in de vorm van nitraat-, ammonium- en ureumstikstof aanwezig is, met twee verschillende methoden

    ▼M8

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M8

    Methode 2.6.3

    ▼C2

    Bepaling van ureumcondensaten door gebruik van HPLC — isobutylideendiureum en crotonylideendiureum (methode A) en methyleendiureum oligomeren (methode B)

    EN 15705: Meststoffen. Bepaling van ureumcondensaten door gebruik van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC). Isobutylideendiureum en crotonylideendiureum (methode A) en methyleendiureum oligomeren (methode B)

    ▼M8

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 3

    Fosfor

    Methoden 3.1

    Extracties

    ▼M9

    Methode 3.1.1

    Extractie van fosfor oplosbaar in minerale zuren

    EN 15956: Meststoffen — Extractie van fosfor oplosbaar in minerale zuren

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 3.1.2

    Extractie van fosfor oplosbaar in 2 % mierenzuur

    EN 15919: Meststoffen — Extractie van fosfor oplosbaar in 2 % mierenzuur

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 3.1.3

    Extractie van fosfor oplosbaar in 2 % citroenzuur

    EN 15920: Meststoffen — Extractie van fosfor oplosbaar in 2 % citroenzuur

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 3.1.4

    Extractie van oplosbaar fosfor, oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    EN 15957: Meststoffen — Extractie van fosfor oplosbaar in neutraal ammoniumcitraat

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 3.1.5

    Extractie van fosfor oplosbaar in alkalisch ammoniumcitraat

    ▼M9

    EN 15921: Meststoffen — Extractie van oplosbaar fosfor volgens Petermann bij 65 °C

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    EN 15922: Meststoffen — Extractie van oplosbaar fosfor volgens Petermann bij omgevingstemperatuur

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    EN 15923: Meststoffen — Extractie van fosfor, oplosbaar in Joulie's alkalisch ammoniumcitraat

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 3.1.6

    Extractie van in water oplosbaar fosfor

    EN 15958: Meststoffen — Extractie van in water oplosbaar fosfor

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 3.2

    Bepaling van geëxtraheerd fosfor

    EN 15959: Meststoffen — Bepaling van geëxtraheerd fosfor

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 4

    Kalium

    ▼M7

    Methode 4.1

    Bepaling van het gehalte aan in water oplosbaar kalium

    EN 15477: Meststoffen — Bepaling van het gehalte aan in water oplosbaar kalium

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 5

    ▼M8

    Koolstofdioxide

    Methode 5.1

    Bepaling van koolstofdioxide — Deel I: methode voor vaste meststoffen

    EN 14397-1: Meststoffen en kalkmeststoffen. Bepaling van koolstofdioxide. Deel I: methode voor vaste meststoffen

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 6

    Chloor

    ▼M10

    Methode 6.1

    Bepaling van chloriden in de afwezigheid van organisch materiaal

    EN 16195: Meststoffen — Bepaling van chloriden in de afwezigheid van organisch materiaal

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 7

    Fijnheid

    ▼M9

    Methode 7.1

    Bepaling van de maalfijnheid (droge procedure)

    EN 15928: Meststoffen — Bepaling van de fijnheid volgens de droge methode

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 7.2

    Bepaling van de fijnheid van malen van zachte natuurlijke fosfaten

    EN 15924: Meststoffen — Bepaling van de fijnheid van zachte natuurfosfaten

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methoden 8

    Secundaire nutriënten

    ▼M9

    Methode 8.1

    Extractie van totaal calcium, totaal magnesium, totaal natrium en totaal zwavel in de vorm van sulfaten

    EN 15960: Meststoffen — Extractie van totaal calcium, totaal magnesium, totaal natrium en totaal zwavel in de vorm van sulfaten

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 8.2

    Extractie van de totale hoeveelheid zwavel aanwezig in verschillende vormen

    EN 15925: Meststoffen — Extractie van de totale hoeveelheid zwavel aanwezig in verschillende vormen

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 8.3

    Extractie van in water oplosbaar calcium, magnesium, natrium en zwavel in de vorm van sulfaten

    EN 15961: Meststoffen — Extractie van in water oplosbaar calcium, magnesium, natrium en zwavel in de vorm van sulfaten

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 8.4

    Extractie van in water oplosbare zwavel waarvan zwavel in verschillende vormen aanwezig is

    EN 15926: Meststoffen — Extractie van in water oplosbare zwavel waarvan zwavel in verschillende vormen aanwezig is

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    Methode 8.5

    Extractie van en bepaling van elementair zwavel

    EN 16032: Meststoffen — Extractie van en bepaling van elementair zwavel

    Deze analysemethode is niet aan een ringtest onderworpen.

    ▼M10

    Methode 8.6

    Manganometrische bepaling van geëxtraheerd calcium na neerslagvorming in de vorm van oxalaat

    EN 16196: Meststoffen — Manganometrische bepaling van geëxtraheerd calcium na neerslagvorming in de vorm van oxalaat

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 8.7

    Bepaling van magnesium met atomaireabsorptiespectrometrie

    EN 16197: Meststoffen — Bepaling van magnesium met atomaireabsorptiespectrometrie

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 8.8

    Bepaling van magnesium door complexometrie

    EN 16198: Meststoffen — Bepaling van magnesium door complexometrie

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M8

    Methode 8.9

    ▼C2

    Bepaling van het sulfaatgehalte gebruikmakend van drie verschillende methoden

    EN 15749: Meststoffen. Bepaling van het sulfaatgehalte gebruikmakend van drie verschillende methoden

    ▼M8

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M10

    Methode 8.10

    Bepaling van geëxtraheerd natrium door vlamemissiespectrometrie

    EN 16199: Meststoffen — Bepaling van geëxtraheerd natrium door vlamemissiespectrometrie

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M9

    Methode 8.11

    Bepaling van calcium en formiaat in calciumbladmeststoffen

    EN 15909: Meststoffen — Bepaling van calcium en formiaat in calciumbladmeststoffen

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B

    Methode 9

    Micronutriënten met een gehalte van minder dan of gelijk aan 10 %

    Methode 9.1

    Extractie van micronutriënten totaal

    1.   Doel

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor de extractie van de volgende micronutriënten: boor totaal, kobalt totaal, koper totaal, ijzer totaal, mangaan totaal, molybdeen totaal en zink totaal. Het is de bedoeling zo weinig mogelijk extracties uit te voeren, zodat voor de bepaling van het totaalgehalte aan elk van bovengenoemde micronutriënten zoveel mogelijk hetzelfde extract kan worden gebruikt.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op de EG-meststoffen die onder bijlage I.E van deze verordening vallen en die een of meer van de volgende micronutriënten bevatten: boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen en zink. Zij is van toepassing voor de bepaling van elke micronutriënt met een gegarandeerd gehalte van minder dan of gelijk aan 10 %.

    3.   Principe

    Oplossen in kokend verdund zoutzuur.

    Noot

    Dit is een empirische extractie die afhankelijk van het product of de overige bestanddelen van de meststof min of meer volledig kan zijn. Vooral voor bepaalde mangaanoxiden kan de geëxtraheerde hoeveelheid duidelijk lager zijn dan de totale hoeveelheid mangaan in het product. De fabrikanten van meststoffen dienen zich ervan te vergewissen dat het opgegeven gehalte daadwerkelijk overeenkomt met de hoeveelheid die onder de in deze methode opgegeven omstandigheden in oplossing wordt gebracht.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 1 deel water.

    4.2. Geconcentreerd ammoniumhydroxide (NH4OH, d20 = 0,9 g/ml)

    5.   Apparatuur

    Elektrische verwarmingsplaat met instelbare temperatuur.

    Noot

    Voor de kwantitatieve analyse van boor in het extract mag geen boorsilicaatglaswerk worden gebruikt. Voor deze extractie bij kooktemperatuur wordt de voorkeur gegeven aan teflon of kwartsglas. Wanneer voor het wassen van het glaswerk detergenten worden gebruikt die boraten bevatten, moet het glaswerk zeer zorgvuldig worden gespoeld.

    6.   Bereiding van het monster

    Zie methode 1.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Monsterhoeveelheid

    Weeg afhankelijk van het aangegeven gehalte van het product aan het desbetreffende element een hoeveelheid meststof af die tussen 2 en 10 g ligt. Om een eindoplossing te verkrijgen waarvan de concentratie na de nodige verdunning binnen het meetbereik van elke methode ligt, moet de volgende tabel worden gebruikt. Het monster wordt tot op 1 mg nauwkeurig afgewogen.



    Aangegeven gehalte van de meststof aan micronutriënt (%)

    < 0,01

    0,01 -< 5

    ≥ 5-10

    Monsterhoeveelheid (g)

    10

    5

    2

    Hoeveelheid element in het monster (mg)

    1

    0,5 -250

    100-200

    Extractievolume V (ml)

    250

    500

    500

    Concentratie van het element in het extract (mg/l)

    4

    1-500

    200-400

    De monsters worden in bekerglazen van 250 ml gebracht.

    7.2.   Oplossen

    Bevochtig het monster zo nodig met een beetje water en voeg vervolgens in kleine hoeveelheden en voorzichtig 10 ml verdund zoutzuur (4.1) per g meststof toe; voeg vervolgens ongeveer 50 ml water toe. Dek het bekerglas af met een horlogeglas en meng. Breng de vloeistof aan de kook op een verwarmingsplaat en laat gedurende 30 minuten koken. Laat de vloeistof afkoelen, waarbij nu en dan wordt geroerd, en breng het mengsel kwantitatief over in een maatkolf van 250 of 500 ml (zie tabel). Vul met water aan tot de maatstreep en meng. Filtreer door een droog filter in een droge fles, waarbij het eerste gedeelte van het filtraat niet wordt opgevangen. Het extract moet volledig helder zijn.

    Het is aan te bevelen het heldere filtraat onmiddellijk te gebruiken voor de kwantitatieve analyse.

    Sluit, indien dit niet gebeurt, de fles af.

    Extracten waarin het gehalte aan boor moet worden bepaald, worden met geconcentreerd ammoniumhydroxide (4.2) op een pH van 4-6 gebracht.

    8.   Kwantitatieve analyse

    Voor de analyse van de micronutriënten wordt een hoeveelheid genomen die is vermeld bij de specifieke methoden voor de verschillende micronutriënten.

    Indien van toepassing worden uit een hoeveelheid extractieoplossing de organische chelaat- of complexvormers verwijderd volgens methode 9.3. Er wordt aan herinnerd dat dit voor analyses met behulp van atoomabsorptiespectrometrie meestal niet nodig is.

    Methode 9.2

    Extractie van in water oplosbare micronutriënten

    1.   Doel

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor de extractie van in water oplosbare vormen van de micronutriënten boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen en zink. Het is de bedoeling zo weinig mogelijk extracties uit te voeren, zodat voor de bepaling van het gehalte aan elk van bovengenoemde micronutriënten zoveel mogelijk hetzelfde extract kan worden gebruikt.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op de EG-meststoffen die onder bijlage I.E van deze verordening vallen en die een of meer van de volgende micronutriënten bevatten: boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen en zink. Zij is van toepassing voor de bepaling van elke micronutriënt met een gegarandeerd gehalte van minder dan of gelijk aan 10 %.

    3.   Principe

    De micronutriënten worden geëxtraheerd door schudden van de meststoffen in water bij een temperatuur van 20 (± 2) °C.

    Noot

    Dit is een empirische extractie, die min of meer volledig kan zijn.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 1 deel water.

    5.   Apparatuur

    5.1. Roteermolen, ingesteld op ongeveer 35 tot 40 toeren per minuut

    5.2. pH-meter

    Noot

    Voor de kwantitatieve analyse van boor in het extract mag geen boorsilicaatglaswerk worden gebruikt. Voor deze extractie wordt de voorkeur gegeven aan teflon of kwartsglas. Wanneer voor het wassen van het glaswerk detergenten worden gebruikt die boraten bevatten, moet het glaswerk zeer zorgvuldig worden gespoeld.

    6.   Bereiding van het monster

    Zie methode 1.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Monsterhoeveelheid

    Weeg afhankelijk van het aangegeven gehalte van het product aan het desbetreffende element een hoeveelheid meststof af die tussen 2 en 10 g ligt. Om een eindoplossing te verkrijgen waarvan de concentratie na de nodige verdunning binnen het meetbereik van elke methode ligt, moet de volgende tabel worden gebruikt. Het monster wordt tot op 1 mg nauwkeurig afgewogen.



    Aangegeven gehalte van de meststof aan micronutriënt (%)

    < 0,01

    0,01 -< 5

    ≥ 5-10

    Monsterhoeveelheid (g)

    10

    5

    2

    Hoeveelheid element in het monster (mg)

    1

    0,5 -250

    100-200

    Extractievolume V (ml)

    250

    500

    500

    Concentratie van het element in het extract (mg/l)

    4

    1-500

    200-400

    Het monster wordt in een schudkolf van 250 of 500 ml (zie tabel) gebracht.

    7.2.   Oplossen

    Voeg aan een kolf van 250 ml ongeveer 200 ml water en aan een kolf van 500 ml ongeveer 400 ml water toe.

    Sluit de kolf zorgvuldig af, schud krachtig met de hand om het product goed te dispergeren en zet de kolf in de roteermolen (5.1). Laat het apparaat gedurende 30 minuten draaien.

    Vul met water aan tot de maatstreep en meng.

    7.3.   Bereiding van de meetoplossing

    Filtreer onmiddellijk in een schone droge fles. Sluit de fles af. Voer de bepalingen onmiddellijk na de filtratie uit.

    Voer, indien het filtraat geleidelijk weer troebel wordt, een nieuwe extractie uit volgens (7.1) en (7.2) in een kolf met volume Ve. Filtreer in een maatkolf van volume W, die vooraf is gedroogd en een exact afgemeten hoeveelheid van 5 ml zoutzuur (4.1) bevat. Stop de filtratie op het ogenblik dat de maatstreep wordt bereikt en meng.

    De waarde van V bij de weergave van de resultaten wordt nu:

    image

    De verdunningen bij de weergave van de resultaten hebben betrekking op deze waarde V.

    8.   Kwantitatieve analyse

    Voor de analyse van de micronutriënten wordt een hoeveelheid genomen die is vermeld bij de specifieke methoden voor de verschillende micronutriënten.

    Indien van toepassing worden uit een hoeveelheid extractieoplossing de organische chelaat- of complexvormers verwijderd volgens methode 9.3. Er wordt aan herinnerd dat dit voor analyses met behulp van atoomabsorptiespectrometrie meestal niet nodig is.

    Methode 9.3

    Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan het element en/of het gehalte aan het in water oplosbare element moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 9.1 of 9.2 zijn verkregen.

    Noot

    De aanwezigheid van kleine hoeveelheden organisch materiaal heeft meestal geen invloed op analyses met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    3.   Principe

    De organische verbindingen in een hoeveelheid extract worden geoxideerd met waterstofperoxide.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 20 delen water.

    4.2. Waterstofperoxideoplossing (30 % H2O2, d20 = 1,11 g/ml), vrij van micronutriënten

    5.   Apparatuur

    Elektrische verwarmingsplaat met instelbare temperatuur.

    6.   Uitvoering

    Neem 25 ml van de volgens methode 9.1 of 9.2 verkregen extractieoplossing en breng deze in een bekerglas van 100 ml. Voeg, als extractiemethode 9.2 is toegepast, 5 ml verdund zoutzuur (4.1) toe. Voeg vervolgens 5 ml waterstofperoxideoplossing (4.2) toe. Dek af met een horlogeglas. Laat het oxidatieproces gedurende ongeveer 1 uur op kamertemperatuur verlopen, breng de oplossing vervolgens geleidelijk aan de kook en laat deze gedurende een half uur koken. Voeg, indien nodig, opnieuw 5 ml waterstofperoxide aan de lauwe oplossing toe om de organische verbindingen verder af te breken en verwijder daarna door koken de overmaat waterstofperoxide. Laat de oplossing afkoelen en breng deze kwantitatief over in een maatkolf van 50 ml. Aanlengen tot 50 ml met water en mengen. Filtreer indien nodig.

    Bij het nemen van de te analyseren hoeveelheid en de berekening van het procentuele gehalte aan micronutriënt van het product moet rekening worden gehouden met deze tweevoudige verdunning.

    Methode 9.4

    Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    (algemene werkwijze)

    1.   Doel

    In dit document wordt een algemene methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van bepaalde micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan het element en/of het gehalte aan het in water oplosbare element moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 9.1 of 9.2 zijn verkregen.

    De aanpassingen van deze werkwijze voor de analyse van de verschillende micronutriënten zijn aangegeven bij de methode voor het desbetreffende element.

    Noot

    De aanwezigheid van kleine hoeveelheden organisch materiaal heeft meestal geen invloed op analyses met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    3.   Principe

    Na eventuele behandeling van het extract om storende chemische verbindingen geheel of gedeeltelijk te verwijderen, wordt het extract zodanig verdund dat de concentratie van de oplossing binnen het optimale meetbereik van de spectrometer ligt voor een golflengte die afhankelijk is van de geanalyseerde micronutriënt.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 1 deel water.

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 20 delen water.

    4.3.   Lanthaanzoutoplossing, 10 g La/l

    Deze oplossing wordt gebruikt voor de analyse van kobalt, ijzer, mangaan en zink. De oplossing kan worden bereid door:

    a) Oplossing van lanthaanoxide in zoutzuur: Suspendeer in een maatkolf van 1 liter 11,73 g lanthaanoxide (La2O3) in 150 ml water en voeg vervolgens 120 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1) toe. Laat het oxide oplossen, vul met water aan tot 1 liter en meng. Deze oplossing is ongeveer 0,5 mol/l aan vrij zoutzuur; of

    b) Oplossing van lanthaanchloride, lanthaansulfaat of lanthaannitraat: Los in een maatkolf van 1 liter 26,7 g lanthaanchlorideheptahydraat (LaCl3.7H2O) of 31,2 g lanthaannitraathexahydraat [La(NO3)3. 6H2O] of 26,2 g lanthaansulfaatnonahydraat [La2(SO4)3. 9H2O] op in 150 ml water. Voeg vervolgens 85 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1) toe. Laat het oxide oplossen, vul met water aan tot 1 liter en meng. Deze oplossing is ongeveer 0,5 mol/l aan vrij zoutzuur.

    4.4.   Standaardoplossingen

    Zie voor de bereiding van deze oplossingen de specifieke analysemethoden voor de verschillende micronutriënten.

    5.   Apparatuur

    Atoomabsorptiespectrometer, waarin stralingsbronnen kunnen worden geplaatst met de golflengtes die karakteristiek zijn voor de te analyseren micronutriënten.

    De analist moet zich houden aan de instructies van de fabrikant van het apparaat en bekend zijn met het gebruik daarvan. De spectrometer moet voorzien zijn van een achtergrondcorrectiesysteem dat zo nodig (Co en Zn) kan worden ingeschakeld. Tenzij anders vermeld bij de methode voor de desbetreffende micronutriënt, wordt een lucht/acetyleenvlam gebruikt.

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van de te analyseren micronutriënten

    Zie de methoden 9.1 en/of 9.2 en eventueel 9.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Verdun een hoeveelheid extractieoplossing, verkregen volgens methode 9.1, 9.2 of 9.3, met water en/of zoutzuur (4.1 of 4.2), zodat de concentratie van het element in de uiteindelijke meetoplossing binnen het gekozen ijkgebied valt (7.2) en de zoutzuurconcentratie minimaal ongeveer 0,5 mol/l en maximaal ongeveer 2,5 mol/l is. Hiertoe kan het nodig zijn de oplossing een of meer keren te verdunnen.

    Breng een hoeveelheid (= a ml) van de laatste verdunning van de extractieoplossing in een maatkolf van 100 ml. Voeg voor de bepaling van kobalt, ijzer, mangaan en zink 10 ml van de gekozen lanthaanzoutoplossing (4.3) toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 200 ml en meng. Deze oplossing is de uiteindelijke meetoplossing. Zij D de verdunningsfactor.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Bereid een blanco-oplossing door het hele procédé vanaf de extractie uit te voeren en daarbij alleen het monster weg te laten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Bereid, uitgaande van de werkoplossing voor de ijkcurve die is verkregen volgens de voor elke micronutriënt beschreven methode, in maatkolven van 100 ml een reeks van ten minste vijf ijkoplossingen met oplopende concentratie, waarbij de concentraties liggen binnen het optimale meetgebied van de spectrometer. Pas eventueel de zoutzuurconcentratie aan, zodat deze zo dicht mogelijk bij die van de meetoplossing (6.2) ligt. Voeg voor de bepaling van kobalt, ijzer, mangaan en zink 10 ml van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing (4.3) toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot de maatstreep en meng.

    7.3.   Meting

    Stel de spectrometer (5) in voor meting bij de golflengte die in de werkwijze voor de desbetreffende micronutriënt is aangegeven.

    Verstuif achtereenvolgens driemaal de ijkoplossingen (7.2), de meetoplossing (6.2) en de blanco-oplossing (7.1), waarbij het systeem na elke verstuiving grondig wordt gespoeld met gedestilleerd water. Noteer na elke verstuiving het resultaat.

    Teken de ijkcurve door voor elk van de ijkoplossingen (7.2) op de y-as het gemiddelde resultaat van de meting met de spectrometer uit te zetten en op de x-as de overeenkomstige concentraties van het element, uitgedrukt in μg per ml.

    Met behulp van de ijkcurve wordt de concentratie van de desbetreffende micronutriënt in de meetoplossing (6.2) en in de blanco-oplossing (7.1) afgelezen. Deze concentraties, respectievelijk Xs en Xb, worden uitgedrukt in μg per ml.

    8.   Weergave van de resultaten

    Het procentuele gehalte aan de micronutriënt (E) van de meststof is:

    image

    Indien methode 9.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    E

    =

    het procentuele gehalte aan de micronutriënt van de meststof;

    Xs

    =

    de concentratie in de meetoplossing (6.2) in μg/ml;

    Xb

    =

    de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in μg/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 9.1 of 9.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 9.1 of 9.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D:

    indien de volumes a1, a2, a3, … ai en a ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1, v2, v3, … vi en 100 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methode 9.5

    Kwantitatieve analyse van boor in extracten van meststoffen spectrometrische methode met azomethine-H

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van boor in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan boor en/of het gehalte aan in water oplosbaar boor moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 9.1 of 9.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Het boraation vormt met een azomethine-H-oplossing een geel complex waarvan de concentratie wordt bepaald met behulp van moleculaire absorptiespectrometrie bij 410 nm. Ionen die kunnen storen, worden gemaskeerd met EDTA.

    4.   Reagentia

    4.1.   EDTA-bufferoplossing

    Breng in een maatkolf van 500 ml met 300 ml water:

     75 g ammoniumacetaat (NH4OOCCH3),

     10 g dinatriumethyleendiaminetetra-acetaat (Na2EDTA),

     40 ml azijnzuur (CH3COOH, d20 = 1,05 g/ml).

    Vul met water aan tot 500 ml en meng. De pH van de oplossing moet 4,8 ± 0,1 zijn; controleer dit met een glaselektrode.

    4.2.   Azomethine-H-oplossing

    Breng in een maatkolf van 200 ml:

     10 ml bufferoplossing (4.1),

     400 mg azomethine-H (C17H12NNaO8S2) en

     2 g ascorbinezuur (C6H8O6).

     Vul aan tot 200 ml en meng. Maak geen grote hoeveelheden van dit reagens, dat slechts enkele dagen stabiel is.

    4.3.   Boorstandaardoplossingen

    4.3.1.   Stockoplossing, 100 μg B/ml

    Los in een maatkolf van 1 000 ml 0,5719 g boorzuur (H3BO3), afgewogen tot op 0,1 mg nauwkeurig, op in water. Vul met water aan tot 1 000 ml, meng en breng de oplossing over in een kunststoffles. Bewaar de oplossing in de koelkast.

    4.3.2.   Werkoplossing, 10 μg B/ml

    Breng 50 ml stockoplossing (4.3.1) in een maatkolf van 500 ml. Vul met water aan tot 500 ml en meng.

    5.   Apparatuur

    Spectrometer voor moleculaire absorptie met cuvetten met een optische weglengte van 10 mm, ingesteld op een golflengte van 410 nm.

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van boor

    Zie de methoden 9.1 en/of 9.2 en eventueel 9.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Verdun een hoeveelheid extractieoplossing (6.1) met water tot een oplossing die een voor de analyse geschikte boorconcentratie (zie 7.2) heeft. Het kan nodig zijn twee opeenvolgende verdunningen uit te voeren. Zij D de verdunningsfactor.

    6.3.   Bereiding van de correctieoplossing

    Bereid, indien de meetoplossing (6.2) gekleurd is, een correctieoplossing door in een kunststof kolf 5 ml meetoplossing (6.2), 5 ml EDTA-buffer (4.1) en 5 ml water te brengen. Meng.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Bereid een blanco-oplossing door het hele procédé vanaf de extractie uit te voeren en daarbij alleen het monster weg te laten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Breng in een reeks maatkolven van 100 ml 0, 5, 10, 15, 20 en 25 ml van de werkoplossing (4.3.3). Vul met water aan tot 100 ml en meng. Deze oplossingen bevatten 0-2,5 μg boor/ml.

    7.3.   Ontwikkeling van de kleur

    Breng in een reeks kunststofkolven 5 ml van de ijkoplossingen (7.2), de meetoplossing (6.2) en de blanco-oplossing (7.1). Voeg 5 ml EDTA-bufferoplossing (4.1) en 5 ml azomethine-H-oplossing (4.2) toe.

    Meng en laat de kleur zich gedurende 2,5 tot 3 uur in het donker ontwikkelen.

    7.4.   Meting

    Meet de absorbantie van de oplossingen verkregen volgens (7.3) en eventueel de correctieoplossing (6.3) bij een golflengte van 410 nm, waarbij water als referentie wordt gebruikt. Spoel de cuvetten voor elke meting met water.

    8.   Weergave van de resultaten

    Teken de ijkcurve door op de x-as de concentratie van de ijkoplossingen (7.2) en op de y-as de bijbehorende, met de spectrometer gemeten absorptie (7.4) uit te zetten.

    Lees uit de ijkcurve de concentratie van boor in de blanco-oplossing (7.1) en in de meetoplossing (6.2) af en eventueel, indien de meetoplossing gekleurd is, de gecorrigeerde concentratie in de meetoplossing. In het laatste geval wordt de absorbantie van de correctieoplossing (6.3) afgetrokken van de absorbantie van de meetoplossing (6.2) en wordt voor de aldus berekende absorbantie de bijbehorende concentratie afgelezen. Zij de concentratie van de meetoplossing (6.2) of de gecorrigeerde concentratie van de meetoplossing Xs en de concentratie van de blanco-oplossing Xb.

    Het procentuele gehalte aan boor van de meststof is:

    image

    Indien methode 9.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    B

    =

    het procentuele gehalte aan boor van de meststof;

    Xs

    =

    de concentratie in de meetoplossing (6.2) of de gecorrigeerde concentratie in de meetoplossing in μg/ml;

    Xb

    =

    de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in μg/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 9.1 of 9.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 9.1 of 9.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D: indien de volumes a1 en a2 ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1 en v2 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methode 9.6

    Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan kobalt en/of het gehalte aan in water oplosbaar kobalt moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 9.1 of 9.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Na bewerking en verdunning van de extracten wordt kobalt kwantitatief bepaald met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.1).

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.2).

    4.3.   Lanthaanzoutoplossing, 10 g La/l

    Zie methode 9.4 (4.3).

    4.4.   Kobaltstandaardoplossing

    4.4.1.   Stockoplossing, 1 000 μg Co/ml

    Weeg in een bekerglas van 250 ml 1 g metallisch kobalt af tot op 0,1 mg nauwkeurig. Voeg 25 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1) toe. Verwarm op een kookplaat totdat het metaal volledig is opgelost. Breng de oplossing na afkoelen kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml, vul met water aan tot de maatstreep en meng.

    4.4.2.   Werkoplossing, 100 μg Co/ml

    Breng in een maatkolf van 100 ml 10 ml stockoplossing (4.4.1). Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 100 ml en meng.

    5.   Apparatuur

    Atoomabsorptiespectrometer: zie methode 9.4 (5). De spectrometer moet voorzien zijn van een voor kobalt karakteristieke stralingsbron (240,7 nm) en een achtergrondcorrectiesysteem.

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van kobalt

    Zie de methoden 9.1 en/of 9.2 en eventueel 9.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Zie methode 9.4 (6.2). De meetoplossing moet 10 % (v/v) lanthaanzoutoplossing (4.3) bevatten.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Zie methode 9.4 (7.1). De blanco-oplossing moet 10 % (v/v) van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing bevatten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Zie methode 9.4 (7.2).

    Breng voor het optimale meetgebied tussen 0 en 5 μg Co/ml in een reeks maatkolven van 100 ml respectievelijk 0, 0,5, 1, 2, 3, 4 en 5 ml van de werkoplossing (4.4.2). Pas eventueel de zoutzuurconcentratie zodanig aan dat deze zo dicht mogelijk bij die van de meetoplossing ligt. Voeg aan elke maatkolf 10 ml van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 100 ml en meng. Deze oplossingen bevatten respectievelijk 0, 0,5, 1, 2, 3, 4 en 5 μg Co/ml.

    7.3.   Meting

    Zie methode 9.4 (7.3). Stel de spectrometer (5) in voor meting bij een golflengte van 240,7 nm.

    8.   Weergave van de resultaten

    Zie methode 9.4 (8).

    Het procentuele gehalte aan kobalt van de meststof is:

    image

    Indien methode 9.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    Co

    =

    het procentuele gehalte aan kobalt van de meststof;

    Xs

    =

    de concentratie in de meetoplossing (6.2) in μg/ml;

    Xb

    =

    de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in μg/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 9.1 of 9.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 9.1 of 9.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D: indien de volumes a1, a2, a3, … ai en a ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1, v2, v3, … vi en 100 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methode 9.7

    Kwantitatieve analyse van koper in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van koper in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan koper en/of het gehalte aan in water oplosbaar koper moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 9.1 of 9.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Na bewerking en verdunning van de extracten wordt koper kwantitatief bepaald met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.1).

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.2).

    4.3. Waterstofperoxideoplossing (30 % H2O2, d20 = 1,11 g/ml), vrij van micronutriënten

    4.4.   Koperstandaardoplossing

    4.4.1.   Stockoplossing, 1 000 μg Cu/ml

    Weeg in een bekerglas van 250 ml 1 g koperpoeder af tot op 0,1 mg nauwkeurig. Voeg 25 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1) toe. Voeg 5 ml van de waterstofperoxideoplossing (4.3) toe. Kook op een kookplaat totdat het koper volledig is opgelost. Breng de oplossing na afkoelen kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml, vul met water aan tot de maatstreep en meng.

    4.4.2.   Werkoplossing, 100 μg Cu/ml

    Breng in een maatkolf van 200 ml, 20 ml van de stockoplossing (4.4.1). Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 200 ml en meng.

    5.   Apparatuur

    Atoomabsorptiespectrometer: zie methode 9.4 (5). De spectrometer moet voorzien zijn van een voor koper karakteristieke stralingsbron (324,8 nm).

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van koper

    Zie de methoden 9.1 en/of 9.2 en eventueel 9.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Zie methode 9.4 (6.2).

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Zie methode 9.4 (7.1).

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Zie methode 9.4 (7.2).

    Breng voor het optimale meetgebied tussen 0 en 5 μg Cu/ml in een reeks maatkolven van 100 ml respectievelijk 0, 0,5 1, 2, 3, 4 en 5 ml van de werkoplossing (4.4.2). Pas eventueel de zoutzuurconcentratie zodanig aan dat deze zo dicht mogelijk bij die van de meetoplossing (6.2) ligt. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 100 ml en meng. Deze oplossingen bevatten respectievelijk 0, 0,5, 1, 2, 3, 4 en 5 μg Cu/ml.

    7.3.   Meting

    Zie methode 9.4 (7.3). Stel de spectrometer (5) in voor meting bij een golflengte van 324,8 nm.

    8.   Weergave van de resultaten

    Zie methode 9.4 (8).

    Het procentuele gehalte aan koper van de meststof is:

    image

    Indien methode 9.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    Cu = het procentuele gehalte aan koper van de meststof;

    Xs = de concentratie in de meetoplossing (6.2) in μg/ml;

    Xb = de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in μg/ml;

    V = het volume van de volgens methode 9.1 of 9.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D = de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M = de massa van de volgens methode 9.1 of 9.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D: indien de volumes a1, a2, a3, … ai en a ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1, v2, v3,… vi en 100 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methode 9.8

    Kwantitatieve analyse van ijzer in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van ijzer in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan ijzer en/of het gehalte aan in water oplosbaar ijzer moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 9.1 of 9.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Na bewerking en verdunning van de extracten wordt ijzer kwantitatief bepaald met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.1).

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.2).

    4.3. Waterstofperoxideoplossing (30 % H2O2, d20 = 1,11 g/ml), vrij van micronutriënten

    4.4.   Lanthaanzoutoplossing, 10 g La/l

    Zie methode 9.4 (4.3).

    4.5.   IJzerstandaardoplossing

    4.5.1.   Stockoplossing, 1 000 μg Fe/ml

    Weeg in een bekerglas van 500 ml 1 g zuiver ijzerdraad af tot op 0,1 mg nauwkeurig. Voeg 200 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1) toe. Voeg 15 ml van de waterstofperoxideoplossing (4.3) toe. Verwarm op een kookplaat totdat het ijzer volledig opgelost is. Breng de oplossing na afkoelen kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml, vul met water aan tot de maatstreep en meng.

    4.5.2.   Werkoplossing, 100 μg Fe/ml

    Breng 20 ml van de stockoplossing (4.5.1) in een maatkolf van 200 ml. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot de maatstreep en meng.

    5.   Apparatuur

    Atoomabsorptiespectrometer: zie methode 9.4 (5). De spectrometer moet voorzien zijn van een voor ijzer karakteristieke stralingsbron (248,3 nm).

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van ijzer

    Zie de methoden 9.1 en/of 9.2 en eventueel 9.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Zie methode 9.4 (6.2). De meetoplossing moet 10 % (v/v) lanthaanzoutoplossing bevatten.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Zie methode 9.4 (7.1). De blanco-oplossing moet 10 % (v/v) van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing bevatten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Zie methode 9.4 (7.2).

    Breng voor het optimale meetgebied tussen 0 en 10 μg Fe/ml in een reeks maatkolven van 100 ml respectievelijk 0, 2, 4, 6, 8 en 10 ml van de werkoplossing (4.5.2). Pas eventueel de zoutzuurconcentratie zodanig aan dat deze zo dicht mogelijk bij die van de meetoplossing ligt. Voeg aan elke maatkolf 10 ml van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 100 ml en meng. Deze oplossingen bevatten respectievelijk 0, 2, 4, 6, 8 en 10 μg Fe/ml.

    7.3.   Meting

    Zie methode 9.4 (7.3). Stel de spectrometer (5) in voor meting bij een golflengte van 248,3 nm.

    8.   Weergave van de resultaten

    Zie methode 9.4 (8).

    Het procentuele gehalte aan ijzer van de meststof is:

    image

    Indien methode 9.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    Fe

    =

    het procentuele gehalte aan ijzer van de meststof;

    Xs

    =

    de concentratie in de meetoplossing (6.2) in μg/ml;

    Xb

    =

    de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in μg/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 9.1 of 9.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 9.1 of 9.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D: indien de volumes a1, a2, a3, … ai en a ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1, v2, v3, … vi en 100 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methode 9.9

    Kwantitatieve analyse van mangaan in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van mangaan in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan mangaan en/of het gehalte aan in water oplosbaar mangaan moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 9.1 of 9.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Na bewerking en verdunning van de extracten wordt mangaan kwantitatief bepaald met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.1).

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.2).

    4.3.   Lanthaanzoutoplossing, 10 g La/l

    Zie methode 9.4 (4.3).

    4.4.   Mangaanstandaardoplossing

    4.4.1.   Stockoplossing, 1 000 μg Mn/ml

    Weeg in een bekerglas van 250 ml 1 g mangaanpoeder af tot op 0,1 mg nauwkeurig. Voeg 25 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1) toe. Verwarm op een kookplaat totdat het metaal volledig is opgelost. Breng de oplossing na afkoelen kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml, vul met water aan tot de maatstreep en meng.

    4.4.2.   Werkoplossing, 100 μg Mn/ml

    Breng 20 ml van de stockoplossing (4.4.1) in een maatkolf van 200 ml. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot de maatstreep en meng.

    5.   Apparatuur

    Atoomabsorptiespectrometer: zie methode 9.4 (5). De spectrometer moet voorzien zijn van een voor mangaan karakteristieke stralingsbron (279,6 nm).

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van mangaan

    Zie de methoden 9.1 en/of 9.2 en eventueel 9.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Zie methode 9.4 (6.2). De meetoplossing moet 10 % (v/v) lanthaanzoutoplossing (4.3) bevatten.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Zie methode 9.4 (7.1). De blanco-oplossing moet 10 % (v/v) van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing bevatten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Zie methode 9.4 (7.2).

    Breng voor het optimale meetgebied tussen 0 en 5 μg Mn/ml in een reeks maatkolven van 100 ml respectievelijk 0, 0,5, 1, 2, 3, 4 en 5 ml van de werkoplossing (4.4.2). Pas eventueel de zoutzuurconcentratie zodanig aan dat deze zo dicht mogelijk bij die van de meetoplossing ligt. Voeg aan elke maatkolf 10 ml van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 100 ml en meng. Deze oplossingen bevatten respectievelijk 0, 0,5, 1, 2, 3, 4 en 5 μg Mn/ml.

    7.3.   Meting

    Zie methode 9.4 (7.3). Stel de spectrometer (5) in voor meting bij een golflengte van 279,6 nm.

    8.   Weergave van de resultaten

    Zie methode 9.4 (8).

    Het procentuele gehalte aan mangaan van de meststof is:

    image

    Indien methode 9.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    Mn

    =

    het procentuele gehalte aan mangaan van de meststof;

    Xs

    =

    de concentratie in de meetoplossing (6.2) in μg/ml;

    Xb

    =

    de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in μg/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 9.1 of 9.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 9.1 of 9.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D: indien de volumes a1, a2, a3, … ai en a ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1, v2, v3, … vi en 100 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methode 9.10

    Kwantitatieve analyse van molybdeen in extracten van meststoffen met behulp van spectrometrie van een complex met ammoniumthiocyanaat

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van molybdeen in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan molybdeen en/of het gehalte aan in water oplosbaar molybdeen moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 9.1 of 9.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Molybdeen (V) vormt in zuur milieu met SCN-ionen een complex: [MoO(SCN)5].

    Het molybdeencomplex wordt geëxtraheerd met n-butylacetaat. Storende ionen zoals ijzer blijven achter in de waterige fase. De geeloranje kleur wordt bepaald met behulp van moleculaire absorptiespectrometrie bij 470 nm.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.1).

    4.2.   Oplossing van koper in zoutzuur 1,5 mol/l, 70 μg Cu/l

    Los in een maatkolf van 1 000 ml 275 mg kopersulfaat (CuSO4.5H2O), afgewogen tot op 0,1 mg nauwkeurig, op in 250 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1). Vul met water aan tot 1 000 ml en meng.

    4.3.   Ascorbinezuuroplossing, 50 g/1

    Los in een maatkolf van 1 000 ml 50 g ascorbinezuur (C6H8O6) op in water. Vul met water aan tot 1 000 ml, meng en bewaar in de koelkast.

    4.4. n-Butylacetaat

    4.5.   Ammoniumthiocyanaatoplossing, 0,2 mol/l

    Los in een maatkolf van 1 000 ml 15,224 g NH4SCN op in water. Vul met water aan tot 1 000 ml, meng en bewaar in een donkergekleurde fles.

    4.6.   Oplossing van tin(II)chloride in zoutzuur 2 mol/l, 50 g/l

    Deze oplossing moet volledig helder zijn en vlak vóór gebruik worden gemaakt. Gebruik zeer zuiver tin(II)chloride, anders is de oplossing niet helder.

    Los voor de bereiding van 100 ml oplossing 5 g tin(II)chloride (SnCl2. 2H2O) op in 35 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1). Voeg 10 ml koperoplossing (4.2) toe. Vul met water aan tot 100 ml en meng.

    4.7.   Molybdeenstandaardoplossingen

    4.7.1.   Stockoplossing, 500 μg Mo/ml

    Los in een maatkolf van 1 000 ml 0,920 g ammoniummolybdaat [(NH4)6Mo7O24. 4H2O], afgewogen tot op 0,1 mg nauwkeurig, op in zoutzuur 6 mol/l (4.1). Vul met zoutzuur 6 mol/l aan tot 1 000 ml en meng.

    4.7.2.   Tussenoplossing, 25 μg Mo/ml

    Breng 25 ml van de stockoplossing (4.7.1) in een maatkolf van 500 ml. Vul met zoutzuur 6 mol/l (4.1) aan tot 500 ml en meng.

    4.7.3.   Werkoplossing, 2,5 μg Mo/ml

    Breng 10 ml van de tussenoplossing (4.7.2) in een maatkolf van 100 ml. Vul met zoutzuur 6 mol/l (4.1) aan tot 100 ml en meng.

    5.   Apparatuur

    5.1. Moleculaire absorptiespectrometer, ingesteld op 470 nm en uitgerust met cuvetten met een optische weglengte van 20 mm

    5.2. Scheitrechter, 200 of 250 ml

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van molybdeen

    Zie de methoden 9.1 en/of 9.2 en eventueel 9.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Verdun een hoeveelheid extractieoplossing (6.1) zodanig met zoutzuur 6 mol/l (4.1) dat een geschikte concentratie van molybdeen (Mo) wordt verkregen. Zij D de verdunningsfactor.

    Neem van de laatste aldus verkregen verdunning een hoeveelheid (= a ml) die 1 tot 12 μg molybdeen bevat en breng deze in de scheitrechter (5.2). Vul met zoutzuur 6 mol/l (4.1) aan tot 50 ml.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Bereid een blanco-oplossing door het hele procédé vanaf de extractie uit te voeren en daarbij alleen het monster weg te laten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Bereid een reeks van ten minste zes ijkoplossingen met oplopende concentratie, waarbij de concentraties binnen het optimale meetgebied van de spectrometer liggen.

    Breng voor een meetgebied van 0 tot 12,5 μg Mo respectievelijk 0, 1, 2, 3, 4 en 5 ml van de werkoplossing (4.7.3) in scheitrechters (5.2). Vul met zoutzuur 6 mol/l (4.1) aan tot 50 ml. De scheitrechters bevatten respectievelijk 0, 2,5, 5,0, 7,5, 10 en 12,5 μg molybdeen (Mo).

    7.3.   Vorming en scheiding van het complex

    Breng in elke scheitrechter (6.2, 7.1 en 7.2) achtereenvolgens in deze volgorde:

     10 ml koperoplossing (4.2)

     20 ml ascorbinezuuroplossing (4.3).

    Meng door de scheitrechter om te keren en wacht 2 tot 3 minuten. Voeg vervolgens toe:

     10 ml n-butylacetaat (4.4) met een precisiepipet

     20 ml thiocyanaatoplossing (4.5).

    Schud gedurende één minuut om het complex te extraheren naar de organische fase. Laat de scheitrechter staan en verwijder na de fasescheiding de waterige fase volledig. Was vervolgens de organische fase met:

     10 ml tin(II)chlorideoplossing (4.6).

    Schud gedurende één minuut, wacht tot de fasen gescheiden zijn en verwijder de waterige fase volledig. Breng de organische fase over in een reageerbuis om de gesuspendeerde waterdruppels te kunnen verzamelen.

    7.4.   Meting

    Meet de absorbantie van de oplossingen verkregen volgens (7.3) bij een golflengte van 470 nm, waarbij de ijkoplossing met 0 μg Mo/ml (7.2) als referentie wordt gebruikt.

    8.   Weergave van de resultaten

    Teken de ijkcurve door voor elk van de ijkoplossingen (7.2) op de y-as de met de spectrometer gemeten absorbantie uit te zetten en op de x-as de overeenkomstige massa molybdeen, uitgedrukt in μg Mo.

    Met behulp van de ijkcurve wordt de massa molybdeen in de meetoplossing (6.2), xs, en de blanco-oplossing (7.1), xb, afgelezen.

    Het procentuele gehalte aan molybdeen van de meststof is:

    image

    Indien methode 9.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    Mo

    =

    het procentuele gehalte aan molybdeen van de meststof;

    a

    =

    de van de laatste verdunning (6.2) genomen hoeveelheid in ml;

    Xs

    =

    de massa van molybdeen in de meetoplossing (6.2) in μg;

    Xb

    =

    de massa van molybdeen in de blanco-oplossing (7.1), met hetzelfde volume (a) als voor de meetoplossing (6.2) is genomen, in μg;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 9.1 of 9.2 verkregen extractieoplossing in ml; 9.2;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 9.1 of 9.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D: indien de volumes a1 en a2 ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1 en v2 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methode 9.11

    Kwantitatieve analyse van zink in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van zink in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan zink en/of het gehalte aan in water oplosbaar zink moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 9.1 of 9.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Na bewerking en verdunning van de extracten wordt zink kwantitatief bepaald met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.1).

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Zie methode 9.4 (4.2).

    4.3.   Lanthaanzoutoplossing, 10 g La/l

    Zie methode 9.4 (4.3).

    4.4.   Zinkstandaardoplossing

    4.4.1.   Stockoplossing, 1 000 μg Zn/ml

    Los in een maatkolf van 1 000 ml 1 g zinkpoeder of zinkkorrels, afgewogen tot op 0,1 mg nauwkeurig, op in 25 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1). Vul na volledig oplossen aan met water tot 1 000 ml en meng.

    4.4.2.   Werkoplossing, 100 μg Zn/ml

    Verdun in een maatkolf van 200 ml 20 ml van de stockoplossing (4.4.1) met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2). Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot de maatstreep en meng.

    5.   Apparatuur

    Atoomabsorptiespectrometer: zie methode 9.4 (5). De spectrometer moet voorzien zijn van een voor zink karakteristieke stralingsbron (213,8 nm) en een achtergrondcorrectiesysteem.

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van zink

    Zie de methoden 9.1 en/of 9.2 en eventueel 9.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Zie methode 9.4 (6.2). De meetoplossing moet 10 % (v/v) lanthaanzoutoplossing (4.3) bevatten.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Zie methode 9.4 (7.1). De blanco-oplossing moet 10 % (v/v) van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing bevatten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Zie methode 9.4 (7.2).

    Breng voor het optimale meetgebied tussen 0 en 5 μg Zn/ml in een reeks maatkolven van 100 ml respectievelijk 0, 0,5, 1, 2, 3, 4 en 5 ml van de werkoplossing (4.4.2). Pas eventueel de zoutzuurconcentratie zodanig aan dat deze zo dicht mogelijk bij die van de meetoplossing ligt. Voeg aan elke maatkolf 10 ml van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 100 ml en meng. Deze oplossingen bevatten respectievelijk 0, 0,5, 1, 2, 3, 4 en 5 μg Zn/ml.

    7.3.   Meting

    Zie methode 9.4 (7.3). Stel de spectrometer (5) in voor meting bij een golflengte van 213,8 nm.

    8.   Weergave van de resultaten

    Zie methode 9.4 (8).

    Het procentuele gehalte aan mangaan van de meststof is:

    image

    Indien methode 9.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    Zn

    =

    het procentuele gehalte aan zink van de meststof;

    Xs

    =

    de concentratie in de meetoplossing (6.2) in μg/ml;

    Xb

    =

    de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in μg/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 9.1 of 9.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 9.1 of 9.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D: indien de volumes a1, a2, a3, … ai en a ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1, v2, v3, … vi en 100 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methoden 10

    Micronutriënten met een gehalte van meer dan 10 %

    Methode 10.1

    Extractie van micronutriënten totaal

    1.   Doel

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor de extractie van de volgende micronutriënten: boor totaal, kobalt totaal, koper totaal, ijzer totaal, mangaan totaal, molybdeen totaal en zink totaal. Het is de bedoeling zo weinig mogelijk extracties uit te voeren, zodat voor de bepaling van het totaalgehalte aan elk van bovengenoemde micronutriënten zoveel mogelijk hetzelfde extract kan worden gebruikt.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op de EG-meststoffen die onder bijlage I.E van deze verordening vallen en die een of meer van de volgende micronutriënten bevatten: boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen en zink. Zij is van toepassing voor de bepaling van elke micronutriënt met een gegarandeerd gehalte van meer dan 10 %.

    3.   Principe

    Oplossen in kokend verdund zoutzuur.

    Noot

    Dit is een empirische extractie die afhankelijk van het product of de overige bestanddelen van de meststof min of meer volledig kan zijn. Vooral voor bepaalde mangaanoxiden kan de geëxtraheerde hoeveelheid duidelijk lager zijn dan de totale hoeveelheid maangaan in het product. De fabrikanten van meststoffen dienen zich ervan te vergewissen dat het opgegeven gehalte daadwerkelijk overeenkomt met de hoeveelheid die onder de in deze methode opgegeven omstandigheden in oplossing wordt gebracht.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 1 deel water.

    4.2. Geconcentreerd ammoniumhydroxide (NH4OH, d20 = 0,9 g/ml)

    5.   Apparatuur

    5.1. Elektrische verwarmingsplaat met instelbare temperatuur

    5.2. pH-meter

    Noot

    Voor de kwantitatieve analyse van boor in het extract mag geen boorsilicaatglaswerk worden gebruikt. Voor deze extractie bij kooktemperatuur wordt de voorkeur gegeven aan teflon of kwartsglas. Wanneer voor het wassen van het glaswerk detergenten worden gebruikt die boraten bevatten, moet het glaswerk zeer zorgvuldig worden gespoeld.

    6.   Bereiding van het monster

    Zie methode 1.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Monsterhoeveelheid

    Weeg afhankelijk van het aangegeven gehalte van het product aan het desbetreffende element een hoeveelheid meststof af van 1 of 2 g. Om een eindoplossing te verkrijgen waarvan de concentratie na de nodige verdunning binnen het meetbereik van elke methode ligt, moet de volgende tabel worden gebruikt. Het monster wordt tot op 1 mg nauwkeurig afgewogen.



    Aangegeven gehalte van de meststof aan micronutriënt (%)

    > 10 < 25

    ≥ 25

    Monsterhoeveelheid (g)

    2

    1

    Hoeveelheid element in het monster (mg)

    > 200 < 500

    ≥ 250

    Extractievolume V (ml)

    500

    500

    Concentratie van het element in het extract (mg/l)

    > 400 < 1 000

    ≥ 500

    De monsters worden in bekerglazen van 250 ml gebracht.

    7.2.   Oplossen

    Bevochtig het monster zo nodig met een beetje water en voeg vervolgens in kleine hoeveelheden en voorzichtig 10 ml verdund zoutzuur (4.1) per g meststof toe; voeg vervolgens ongeveer 50 ml water toe. Dek het bekerglas af met een horlogeglas en meng. Breng de vloeistof aan de kook op een verwarmingsplaat en laat gedurende 30 minuten koken. Laat de vloeistof afkoelen, waarbij nu en dan wordt geroerd, en breng het mengsel kwantitatief over in een maatkolf van 500 ml. Vul met water aan tot de maatstreep en meng. Filtreer door een droog filter in een droge fles, waarbij het eerste gedeelte van het filtraat niet wordt opgevangen. Het extract moet volledig helder zijn.

    Het is aan te bevelen het heldere filtraat onmiddellijk te gebruiken voor de kwantitatieve analyse. Sluit, indien dit niet gebeurt, de fles af.

    Extracten waarin het gehalte aan boor moet worden bepaald, worden met geconcentreerd ammoniumhydroxide (4.2) op een pH van 4-6 gebracht.

    8.   Kwantitatieve analyse

    Voor de analyse van de micronutriënten wordt een hoeveelheid genomen die is vermeld bij de specifieke methoden voor de verschillende micronutriënten.

    De methoden 10.5, 10.6, 10.7, 10.9 en 10.10 kunnen niet worden gebruikt om elementen in chelaat- of complexvorm te bepalen. In deze gevallen moet methode 10.3 worden toegepast alvorens over te gaan tot de eigenlijke analyse.

    Er wordt aan herinnerd dat dit voor analyses met behulp van atoomabsorptiespectrometrie (methoden 10.8 en 10.11) meestal niet nodig is.

    Methode 10.2

    Extractie van in water oplosbare micronutriënten

    1.   Doel

    In dit document wordt de methode vastgesteld voor de extractie van in water oplosbare vormen van de micronutriënten boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen en zink. Het is de bedoeling zo weinig mogelijk extracties uit te voeren, zodat voor de bepaling van het gehalte aan elk van bovengenoemde micronutriënten zoveel mogelijk hetzelfde extract kan worden gebruikt.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op de EG-meststoffen die onder bijlage I.E van deze verordening vallen en die een of meer van de volgende micronutriënten bevatten: boor, kobalt, koper, ijzer, mangaan, molybdeen en zink. Zij is van toepassing voor de bepaling van elke micronutriënt met een gegarandeerd gehalte van meer dan 10 %.

    3.   Principe

    De micronutriënten worden geëxtraheerd door schudden van de meststoffen in water bij een temperatuur van 20 (± 2) °C.

    Noot

    Dit is een empirische extractie die min of meer volledig kan zijn.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 1 deel water.

    5.   Apparatuur

    5.1. Roteermolen, ingesteld op ongeveer 35 tot 40 toeren per minuut

    Noot

    Voor de kwantitatieve analyse van boor in het extract mag geen boorsilicaatglaswerk worden gebruikt. Voor deze extractie wordt de voorkeur gegeven aan teflon of kwartsglas. Wanneer voor het wassen van het glaswerk detergenten worden gebruikt die boraten bevatten, moet het glaswerk zeer zorgvuldig worden gespoeld.

    6.   Bereiding van het monster

    Zie methode 1.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Monsterhoeveelheid

    Weeg afhankelijk van het aangegeven gehalte van het product aan het desbetreffende element een hoeveelheid meststof af van 1 of 2 g. Om een eindoplossing te verkrijgen waarvan de concentratie na de nodige verdunning binnen het meetbereik van elke methode ligt, moet de volgende tabel worden gebruikt. Het monster wordt tot op 1 mg nauwkeurig afgewogen.



    Aangegeven gehalte van de meststof aan micronutriënt (%)

    > 10 < 25

    ≥ 25

    Monsterhoeveelheid (g)

    2

    1

    Hoeveelheid element in het monster (mg)

    > 200 < 500

    ≥ 250

    Extractievolume V (ml)

    500

    500

    Concentratie van het element in het extract (mg/l)

    > 400 < 1 000

    ≥ 500

    Het monster wordt in een schudkolf van 500 ml gebracht.

    7.2.   Oplossen

    Voeg ongeveer 400 ml water toe.

    Sluit de kolf zorgvuldig af, schud krachtig met de hand om het product goed te dispergeren en zet de kolf in de roteermolen (5.1). Laat het apparaat gedurende 30 minuten draaien.

    Vul met water aan tot de maatstreep en meng.

    7.3.   Bereiding van de meetoplossing

    Filtreer onmiddellijk in een schone droge fles. Sluit de fles af. Voer de bepalingen onmiddellijk na de filtratie uit.

    Voer, indien het filtraat geleidelijk weer troebel wordt, een nieuwe extractie uit volgens (7.1) en (7.2) in een kolf met volume Ve. Filtreer in een maatkolf met volume W, die vooraf is gedroogd en 5 ml zoutzuur (4.1) bevat. Stop de filtratie op het ogenblik dat de maatstreep wordt bereikt en meng.

    De waarde van V bij de weergave van de resultaten wordt nu:

    image

    De verdunningen bij de weergave van de resultaten hebben betrekking op deze waarde V.

    8.   Kwantitatieve analyse

    Voor de analyse van de micronutriënten wordt een hoeveelheid genomen die is vermeld bij de specifieke methoden voor de verschillende micronutriënten.

    De methoden 10.5, 10.6, 10.7, 10.9 en 10.10 kunnen niet worden gebruikt om elementen in chelaat- of complexvorm te bepalen. In deze gevallen moet methode 10.3 worden toegepast alvorens over te gaan tot de eigenlijke analyse.

    Er wordt aan herinnerd dat dit voor analyses met behulp van atoomabsorptiespectrometrie (methoden 10.8 en 10.11) meestal niet nodig is.

    Methode 10.3

    Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan het element en/of het gehalte aan het in water oplosbare element moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 10.1 of 10.2 zijn verkregen.

    Noot

    De aanwezigheid van kleine hoeveelheden organisch materiaal heeft meestal geen invloed op analyses met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    3.   Principe

    De organische verbindingen in een hoeveelheid extract worden geoxideerd met waterstofperoxide.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 20 delen water.

    4.2. Waterstofperoxideoplossing (30 % H2O2, d20 = 1,11 g/ml), vrij van micronutriënten

    5.   Apparatuur

    Elektrische verwarmingsplaat met instelbare temperatuur.

    6.   Uitvoering

    Neem 25 ml van de volgens methode 10.1 of 10.2 verkregen extractieoplossing en breng deze in een bekerglas van 100 ml. Voeg, als extractiemethode 10.2 is toegepast, 5 ml verdund zoutzuur (4.1) toe. Voeg vervolgens 5 ml waterstofperoxideoplossing (4.2) toe. Dek af met een horlogeglas. Laat het oxidatieproces gedurende ongeveer 1 uur op kamertemperatuur verlopen, breng de oplossing vervolgens geleidelijk aan de kook en laat deze gedurende een half uur koken. Voeg, indien nodig, opnieuw 5 ml waterstofperoxide aan de lauwe oplossing toe om de organische verbindingen verder af te breken en verwijder daarna door koken de overmaat waterstofperoxide. Laat de oplossing afkoelen en breng deze kwantitatief over in een maatkolf van 50 ml. Aanlengen tot 50 ml met water en mengen. Filtreer indien nodig.

    Bij het nemen van de te analyseren hoeveelheid en de berekening van het procentuele gehalte aan micronutriënt van het product moet rekening worden gehouden met deze tweevoudige verdunning.

    Methode 10.4

    Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    (algemene werkwijze)

    1.   Doel

    In dit document wordt een algemene methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van ijzer of zink in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan ijzer of zink en/of het gehalte aan in water oplosbaar ijzer of zink moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 10.1 of 10.2 zijn verkregen.

    De aanpassingen van deze werkwijze voor de analyse van de twee micronutriënten zijn aangegeven bij de methode voor het desbetreffende element.

    Noot

    De aanwezigheid van kleine hoeveelheden organisch materiaal heeft meestal geen invloed op analyses met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    3.   Principe

    Na eventuele behandeling van het extract om storende chemische verbindingen geheel of gedeeltelijk te verwijderen, wordt het extract zodanig verdund dat de concentratie van de oplossing binnen het optimale meetbereik van de spectrometer ligt voor een golflengte die afhankelijk is van de geanalyseerde micronutriënt.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 1 deel water.

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 20 delen water.

    4.3.   Lanthaanzoutoplossing, 10 g La/l

    Deze oplossing wordt gebruikt voor de analyse van ijzer en zink. De oplossing kan worden bereid door:

    a) Oplossing van lanthaanoxide in zoutzuur: Suspendeer in een maatkolf van 1 liter 11,73 g lanthaanoxide (La2O3) in 150 ml water en voeg vervolgens 120 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1) toe. Laat het oxide oplossen, vul met water aan tot 1 liter en meng. Deze oplossing is ongeveer 0,5 mol/l aan vrij zoutzuur; of

    b) Oplossing van lanthaanchloride, lanthaansulfaat of lanthaannitraat: Los in een maatkolf van 1 liter 26,7 g lanthaanchlorideheptahydraat (LaCl3. 7H2O) of 31,2 g lanthaannitraathexahydraat [La(NO3)3. 6H2O] of 26,2 g lanthaansulfaatnonahydraat [La2(SO4)3. 9H2O] op in 150 ml water. Voeg vervolgens 85 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1) toe. Laat het oxide oplossen, vul met water aan tot 1 liter en meng. Deze oplossing is ongeveer 0,5 mol/l aan vrij zoutzuur.

    4.4.   Standaardoplossingen

    Zie voor de bereiding van deze oplossingen de specifieke analysemethoden voor de verschillende micronutriënten.

    5.   Apparatuur

    Atoomabsorptiespectrometer, waarin stralingsbronnen kunnen worden geplaatst met de golflengtes die karakteristiek zijn voor de te analyseren micronutriënten.

    De analist moet zich houden aan de instructies van de fabrikant van het apparaat en bekend zijn met het gebruik daarvan. De spectrometer moet voorzien zijn van een achtergrondcorrectiesysteem dat zo nodig (bv. Zn) kan worden ingeschakeld. Tenzij anders vermeld bij de methode voor de desbetreffende micronutriënt, wordt een lucht/acetyleenvlam gebruikt.

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossing van de te analyseren micronutriënten

    Zie de methoden 10.1 en/of 10.2 en eventueel 10.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Verdun een hoeveelheid extractieoplossing, verkregen volgens methode 10.1, 10.2 of 10.3, met water en/of zoutzuur (4.1 of 4.2), zodat de concentratie van het element in de uiteindelijke meetoplossing binnen het gekozen ijkgebied valt (7.2) en de zoutzuurconcentratie minimaal ongeveer 0,5 mol/l en maximaal ongeveer 2,5 mol/l is. Hiertoe kan het nodig zijn de oplossing een of meer keren te verdunnen.

    Bereid de uiteindelijke meetoplossing als volgt: Pipetteer een hoeveelheid (= a ml) van de verdunde extractieoplossing in een maatkolf van 100 ml. Voeg 10 ml van de gekozen lanthaanzoutoplossing (4.3) toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot de maatstreep en meng. Zij D de verdunningsfactor.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Bereid een blanco-oplossing door het hele procédé vanaf de extractie uit te voeren en daarbij alleen het monster weg te laten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Bereid, uitgaande van de werkoplossing voor de ijkcurve die is verkregen volgens de voor elke micronutriënt beschreven methode, in maatkolven van 100 ml een reeks van ten minste vijf ijkoplossingen met oplopende concentratie, waarbij de concentraties liggen binnen het optimale meetgebied van de spectrometer. Pas eventueel de zoutzuurconcentratie aan, zodat deze zo dicht mogelijk bij die van de meetoplossing (6.2) ligt. Voeg voor de bepaling van ijzer en zink 10 ml van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing (4.3) toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot de maatstreep en meng.

    7.3.   Meting

    Stel de spectrometer (5) in voor meting bij de golflengte die in de werkwijze voor de desbetreffende micronutriënt is aangegeven.

    Verstuif achtereenvolgens driemaal de ijkoplossingen (7.2), de meetoplossing (6.2) en de blanco-oplossing (7.1), waarbij het systeem na elke verstuiving grondig wordt gespoeld met gedistilleerd water. Noteer na elke verstuiving het resultaat.

    Teken de ijkcurve door voor elk van de ijkoplossingen (7.2) op de y-as het gemiddelde resultaat van de meting met de spectrometer uit te zetten en op de x-as de overeenkomstige concentraties van het element, uitgedrukt in μg per ml.

    Met behulp van de ijkcurve wordt de concentratie van de desbetreffende micronutriënt in de meetoplossing (6.2) en in de blanco-oplossing (7.1) afgelezen. Deze concentraties, respectievelijk Xs en Xb, worden uitgedrukt in μg per ml.

    8.   Weergave van de resultaten

    Het procentuele gehalte aan de micronutriënt (E) van de meststof is:

    image

    Indien methode 10.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    E

    =

    het procentuele gehalte aan de micronutriënt van de meststof;

    Xs

    =

    de concentratie in de meetoplossing (6.2) in μg/ml;

    Xb

    =

    de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in μg/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 10.1 of 10.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 10.1 of 10.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D:

    indien de volumes a1, a2, a3, … ai en a ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1, v2, v3, … vi en 100 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methode 10.5

    Kwantitatieve analyse van boor in extracten van meststoffen titratiemethode (acidimetrisch)

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van boor in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan boor en/of het gehalte aan in water oplosbaar boor moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 10.1 of 10.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Het boraation vormt met mannitol een boor-mannitolcomplex volgens de reactie:

    C6H8 (OH)6 + H3BO3 C6H15O8B + H2O

    Het complex wordt getitreerd met een natriumhydroxideoplossing tot pH = 6,3.

    4.   Reagentia

    4.1.   Methylroodindicatoroplossing

    Los in een maatkolf van 100 ml 0,1 g methylrood (C15H15N3O2) op in 50 ml 95 % ethanol. Vul met water aan tot 100 ml en meng.

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 20 delen water.

    4.3.   Natriumhydroxideoplossing, ongeveer 0,5 mol/l, koolzuurvrij

    Los in een maatkolf van 1 liter die ongeveer 800 ml gekookt en gekoeld water bevat, 20 g natriumhydroxide (NaOH)-pellets op. Laat de oplossing afkoelen, vul met gekookt water aan tot 1 000 ml en meng.

    4.4.   Natriumhydroxidestandaardoplossing, ongeveer 0,025 mol/l, koolzuurvrij

    Verdun de natriumhydroxideoplossing 0,5 mol/l (4.3) 20 maal met gekookt water en meng. De titer van deze oplossing in boorequivalent moet worden bepaald (zie punt 9).

    4.5.   Boorstandaardoplossing, 100 μg B/ml

    Los in een maatkolf van 1 000 ml 0,5719 g boorzuur (H3B03), afgewogen tot op 0,1 mg nauwkeurig, op in water. Vul met water aan tot 1 000 ml, meng en breng de oplossing over in een kunststoffles. Bewaar de oplossing in een koelkast.

    4.6. D-mannitol (C6H14O6), poedervorm

    4.7. Natriumchloride (NaCl)

    5.   Apparatuur

    5.1. pH-meter met glaselektrode

    5.2. Magneetroerder

    5.3. Bekerglas, 400 ml, met teflon roerstaafje

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van boor

    Zie de methoden 10.1 en 10.2.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Titratie

    Breng in een bekerglas van 400 ml (5.3) een hoeveelheid (a) extractieoplossing (6.1) die 2-4 mg B bevat. Voeg 150 ml water toe.

    Voeg enkele druppels indicatoroplossing (4.1) toe.

    Zuur de extractieoplossing, wanneer deze volgens methode 10.2 is verkregen, aan door zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) toe te voegen tot de omslag van de indicator. Voeg daarna nog 0,5 ml zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) toe.

    Voeg 3 g natriumchloride (4.7) toe en breng aan de kook om kooldioxide te verdrijven. Zet het bekerglas na afkoelen op de magneetroerder (5.2) en breng de elektroden van de vooraf gekalibreerde pH-meter (5.1) in de oplossing.

    Breng de pH van de oplossing op exact 6,3, aanvankelijk door toevoeging van natriumhydroxide 0,5 mol/l (4.3) en daarna met natriumhydroxide 0,025 mol/l (4.4).

    Voeg 20 g D-mannitol (4.6) toe, los volledig op en meng. Titreer met de natriumhydroxideoplossing 0,025 mol/l (4.4) tot pH 6,3 (ten minste 1 minuut stabiel). Zij X1 het gebruikte volume.

    8.   Blancobepaling

    Voer een blancobepaling uit waarbij de hele werkwijze vanaf de bereiding van de te analyseren oplossing wordt gevolgd en alleen het monster wordt weggelaten. Zij X0 het gebruikte volume.

    9.   Titer van de natriumhydroxideoplossing (4.4) in boorequivalent

    Pipetteer 20 ml (2,0 mg B) van de standaardoplossing (4.5) in een bekerglas van 400 ml; voeg enkele druppels methylroodindicator (4.1) toe. Voeg 3 g natriumchloride (4.7) toe en vervolgens verdund zoutzuur (4.2) tot de omslag van de indicator.

    Vul met water aan tot ongeveer 150 ml en breng voorzichtig aan de kook om kooldioxide te verdrijven. Zet het bekerglas na afkoelen op de magneetroerder (5.2) en breng de elektroden van de vooraf gekalibreerde pH-meter (5.1) in de oplossing. Breng de pH van de oplossing op exact 6,3, aanvankelijk door toevoeging van natriumhydroxide 0,5 mol/l (4.3) en daarna met natriumhydroxide 0,025 mol/l (4.4).

    Voeg 20 g D-mannitol (4.6) toe, los volledig op en meng. Titreer met de natriumhydroxideoplossing 0,025 mol/l (4.4) tot pH 6,3 (ten minste 1 minuut stabiel). Zij V1 het gebruikte volume.

    Voer een blancobepaling uit waarbij de standaardoplossing wordt vervangen door 20 ml water. Zij V0 het gebruikte volume.

    De titer van de gestelde NaOH-oplossing (4.4) in mg boorequivalent/ml (F) is:

    image

    1 ml natriumhydroxideoplossing exact 0,025 mol/l komt overeen met 0,27025 mg B.

    10.   Weergave van de resultaten

    Het procentuele gehalte aan boor van de meststof is:

    image

    Hierbij is:

    B

    =

    het procentuele gehalte aan boor in de meststof;

    X1

    =

    het bij de bepaling (7.1) gebruikte volume natriumhydroxide 0,025 mol/l (4.4) in ml;

    X0

    =

    het bij de blancobepaling (8) gebruikte volume natriumhydroxide 0,025 mol/l (4.4) in ml;

    F

    =

    de titer van de natriumhydroxideoplossing 0,025 mol/l (4.4) in mg boorequivalent/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 10.1 of 10.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    a

    =

    het volume van de gebruikte hoeveelheid extractieoplossing (7.1) in ml;

    M

    =

    de massa van de voor de extractie volgens methode 10.1 of 10.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Methode 10.6

    Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen gravimetrische methode met 1-nitroso-2-naftol

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het kobaltgehalte moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 10.1 of 10.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Driewaardig kobalt geeft met 1-nitroso-2-naftol een rood neerslag: Co(C10H6ONO)3. 2H2O. Nadat het in het extract aanwezige kobalt is omgezet in driewaardig kobalt, wordt dit kobalt in azijnzuur-milieu neergeslagen met een oplossing van 1-nitroso-2-naftol. Na filtratie wordt het neerslag gewassen, tot constante massa gedroogd en vervolgens gewogen als Co(C10H6ONO)3. 2H2O.

    4.   Reagentia

    4.1. Waterstofperoxideoplossing (30 % H2O2, d20 = 1,11 g/ml)

    4.2.   Natriumhydroxideoplossing, ongeveer 2 mol/l

    Los 8 g natriumhydroxidepellets op in 100 ml water.

    4.3.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Voeg 1 deel zoutzuur (HCl, d20 = 1,18 g/ml) toe aan 1 deel water.

    4.4. Azijnzuur (99,7 % CH3CO2H ) ( d20 = 1,05 g/ml)

    4.5.   Azijnzuuroplossing (1: 2), ongeveer 6 mol/l

    Meng 1 deel azijnzuur (4.4) met 2 delen water.

    4.6. Oplossing van 1-nitroso-2-naftol in azijnzuur: Los 4 g 1-nitroso-2-naftol op in 100 ml azijnzuur (4.4). Voeg 100 ml lauw water toe. Meng en filtreer onmiddellijk. De verkregen oplossing moet onmiddellijk worden gebruikt.

    5.   Apparatuur

    5.1. Filterkroes P16/ISO 4 793 , porositeit 4, inhoud 30 of 50 ml

    5.2. Droogstoof, ingesteld op 130 (± 2) °C

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van kobalt

    Zie de methoden 10.1 en 10.2.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Breng in een bekerglas van 400 ml een hoeveelheid extractieoplossing die niet meer dan 20 mg Co bevat. Zuur het extract, indien het is verkregen volgens methode 10.2, aan met vijf druppels zoutzuur (4.3). Voeg ongeveer 10 ml waterstofperoxideoplossing (4.1) toe. Laat het oxidatieproces gedurende 15 minuten bij kamertemperatuur verlopen en vul met water aan tot ongeveer 100 ml. Dek het bekerglas af met een horlogeglas. Breng vervolgens aan de kook en laat ongeveer 10 minuten koken. Laat afkoelen en maak het milieu alkalisch door druppelsgewijs natriumhydroxideoplossing (4.2) toe te voegen totdat zwart kobalthydroxide begint neer te slaan.

    7.   Uitvoering

    Voeg 10 ml azijnzuur (4.4) toe en breng het volume van de oplossing met water op ongeveer 200 ml. Verwarm tot de oplossing begint te koken en voeg druppelsgewijs met een buret 20 ml van de oplossing van 1-nitroso-2-naftol (4.6) toe, waarbij voortdurend wordt geroerd. Schud tenslotte krachtig om het neerslag te laten coaguleren.

    Filtreer door een vooraf getarreerde filterkroes (5.1). Let er hierbij op dat er gedurende de hele filtratie vloeistof boven het neerlag staat om te voorkomen dat de filterkroes verstopt raakt.

    Was het bekerglas met verdund azijnzuur (4.5) om het neerslag kwantitatief over te brengen. Was vervolgens het neerslag op het filter met verdund azijnzuur (4.5) en daarna driemaal met warm water.

    Droog tot constante massa in een droogstoof bij 130 (± 2 °C) (5.2).

    8.   Weergave van de resultaten

    1 mg neerslag Co(C10H6ONO)3. 2H2O komt overeen met 0,096381 mg Co.

    Het procentuele gehalte aan kobalt van de meststof is:

    image

    Hierbij is:

    X

    =

    de massa van het neerslag in mg;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 10.1 of 10.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    a

    =

    het volume van de gebruikte hoeveelheid extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor van deze hoeveelheid;

    M

    =

    de massa van de voor extractie genomen monsterhoeveelheid in g.

    Methode 10.7

    Kwantitatieve analyse van koper in extracten van meststoffen titratiemethode

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van koper in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op EG-meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het kopergehalte moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 10.1 of 10.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    De koperionen worden in zuur milieu gereduceerd met kaliumjodide:

    image

    Het zo vrijgekomen jood wordt getitreerd met een natriumthiosulfaatstandaardoplossing met zetmeel als indicator; hierbij treedt de volgende reactie op:

    image

    4.   Reagentia

    4.1. Salpeterzuur (HNO3), d20 = 1,40 g/ml)

    4.2. Ureum [(NH2)2C = 0]

    4.3.   Oplossing van ammoniumwaterstofdifluoride (NH4HF2) in water, 10 % (m/v)

    Bewaar deze oplossing in een kunststoffles.

    4.4.   Ammoniumhydroxideoplossing, 1:1

    Meng 1 deel ammoniumhydroxide (NH4OH, d20 = 0,9 g/ml) met 1 deel water.

    4.5.   Natriumthiosulfaatstandaardoplossing

    Los in een maatkolf van 1 000 ml 7,812 g natriumthiosulfaatpentahydraat (Na2S2O3. 5H2O) op in water. 1 ml van deze oplossing komt overeen met 2,0 mg Cu. Voeg om de oplossing te stabiliseren enkele druppels chloroform toe. De oplossing moet in het donker in een glazen fles worden bewaard.

    4.6. Kaliumjodide (KI)

    4.7.   Kaliumthiocyanaatoplossing (KSCN), 25 % (m/v)

    Bewaar deze oplossing in een kunststoffles.

    4.8.   Oplossing van zetmeel in water, ongeveer 0,5 %

    Breng in een bekerglas van 600 ml 2,5 g zetmeel. Voeg ongeveer 500 ml water toe. Laat onder roeren aan de kook komen en laat afkoelen tot kamertemperatuur. Deze oplossing is niet lang houdbaar. De houdbaarheid ervan kan worden vergroot door ongeveer 10 mg kwikjodide toe te voegen.

    5.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    Oplossen van koper

    Zie de methoden 10.1 en 10.2.

    6.   Uitvoering

    6.1.   Bereiding van de te titreren oplossing

    Breng in een Erlenmeyer van 500 ml een hoeveelheid extractieoplossing die 20-40 mg Cu bevat.

    Verdrijf de eventueel aanwezige overmaat zuurstof door de oplossing kort te koken. Vul met water aan tot ongeveer 100 ml. Voeg 5 ml salpeterzuur (4.1) toe en laat gedurende een halve minuut koken.

    Neem de Erlenmeyer van de kookplaat, voeg ongeveer 3 g ureum (4.2) toe en kook de oplossing opnieuw gedurende een halve minuut.

    Neem de Erlenmeyer van de kookplaat en voeg 200 ml koud water toe. Koel de inhoud van de Erlenmeyer eventueel af tot kamertemperatuur.

    Voeg geleidelijk ammoniumhydroxideoplossing (4.4) toe totdat de oplossing diepblauw kleurt en voeg daarna 1 ml in overmaat toe.

    Voeg 50 ml ammoniumwaterstofdifluorideoplossing (4.3) toe en meng.

    Voeg 10 g kaliumjodide (4.6) toe en laat dit oplossen.

    6.2.   Titratie van de oplossing

    Plaats de Erlenmeyer op een magneetroerder. Breng het roerstaafje in de Erlenmeyer en stel de roerder in op de gewenste snelheid.

    Voeg met behulp van een buret natriumthiosulfaatoplossing (4.5) toe totdat de intensiteit van de door vrijkomend jood veroorzaakte bruine kleur van de oplossing minder wordt.

    Voeg vervolgens 10 ml zetmeeloplossing (4.8) toe.

    Zet de titratie met de natriumthiosulfaatoplossing (4.5) voort totdat de paarsrode kleur bijna volledig is verdwenen.

    Voeg 20 ml kaliumthiocyanaatoplossing (4.7) toe en zet de titratie voort totdat de blauwpaarse kleur volledig is verdwenen.

    Noteer het gebruikte volume van de thiosulfaatoplossing.

    7.   Weergave van de resultaten

    1 ml van de natriumthiosulfaatoplossing (4.5) komt overeen met 2,0 mg Cu.

    Het procentuele gehalte aan koper van de meststof is:

    image

    Hierbij is:

    X

    =

    het gebruikte volume van de natriumthiosulfaatoplossing in ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 10.1 of 10.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    a

    =

    het volume van de gebruikte hoeveelheid extractieoplossing in ml;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 10.1 of 10.2 behandelde monsterhoeveelheid in g.

    Methode 10.8

    Kwantitatieve analyse van ijzer in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van ijzer in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het totale gehalte aan ijzer of het gehalte aan in water oplosbaar ijzer moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 10.1 of 10.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Na bewerking en verdunning van de extracten wordt ijzer kwantitatief bepaald met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Zie methode 10.4 (4.1).

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Zie methode 10.4 (4.2).

    4.3. Waterstofperoxideoplossing (30 % H2O2, d20 = 1,11 g/ml), vrij van micronutriënten

    4.4.   Lanthaanzoutoplossing, 10 g La/l

    Zie methode 10.4 (4.3).

    4.5.   IJzerstandaardoplossingen

    4.5.1.   Stockoplossing, 1 000 μg Fe/ml

    Weeg in een bekerglas van 500 ml 1 g zuiver ijzerdraad af tot op 0,1 mg nauwkeurig. Voeg 200 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1) toe. Voeg 15 ml van de waterstofperoxideoplossing (4.3) toe. Verwarm op een kookplaat totdat het ijzer volledig is opgelost. Breng de oplossing na afkoelen kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml, vul met water aan tot de maatstreep en meng.

    4.5.2.   Werkoplossing, 100 μg Fe/ml

    Breng 20 ml van de stockoplossing (4.5.1) in een maatkolf M van 200 ml. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot de maatstreep en meng.

    5.   Apparatuur

    Atoomabsorptiespectrometer: zie methode 10.4M (5). De spectrometer moet voorzien zijn van een voor ijzer karakteristieke stralingsbron (248,3 nm).

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van ijzer

    Zie de methoden 10.1 en/of 10.2 en eventueel 10.3.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Zie methode 10.4 (6.2). De meetoplossing moet 10 % (v/v) lanthaanzoutoplossing (4.4) bevatten.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Zie methode 10.4 (7.1). De blanco-oplossing moet 10 % (v/v) van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing bevatten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Zie methode 10.4 (7.2).

    Breng voor het optimale meetgebied tussen 0 en 10 μg Fe/ml in een reeks maatkolven van 100 ml respectievelijk 0, 2, 4, 6, 8 en 10 ml van de werkoplossing (4.5.2). Pas eventueel de zoutzuurconcentratie zodanig aan dat deze zo dicht mogelijk bij die van de meetoplossing ligt. Voeg aan elke maatkolf 10 ml van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 100 ml en meng. Deze oplossingen bevatten respectievelijk 0, 2, 4, 6, 8 en 10 μg Fe/ml.

    7.3.   Meting

    Zie methode 10.4 (7.3). Stel de spectrometer (5) in voor meting bij een golflengte van 248,3 nm.

    8.   Weergave van de resultaten

    Zie methode 10.4 (8).

    Het procentuele gehalte aan ijzer van de meststof is:

    image

    Indien methode 10.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    Fe

    =

    het procentuele gehalte aan ijzer van de meststof;

    Xs

    =

    de concentratie in de meetoplossing (6.2) in g/ml;

    Xb

    =

    de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in g/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 10.1 of 10.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 10.1 of 10.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D: indien de volumes a1, a2, a3, … ai en a ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1, v2, v3, … vi en 100 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    Methode 10.9

    Kwantitatieve analyse van mangaan in extracten van meststoffen titratiemethode met permanganaat

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van mangaan in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op de EG-meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het mangaangehalte moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 10.1 of 10.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Als de extractieoplossing chloride-ionen bevat, worden deze verwijderd door de oplossing na toevoeging van zwavelzuur te koken. Het mangaan wordt geoxideerd met natriumbismutaat in salpeterzuurmilieu. Het gevormde permanganaat wordt gereduceerd met een overmaat ijzer(II)sulfaat. Deze overmaat wordt getitreerd met een kaliumpermanganaatoplossing.

    4.   Reagentia

    4.1. Geconcentreerd zwavelzuur (H2SO4, d20 = 1,84 g/ml)

    4.2.   Zwavelzuur, ongeveer 9 mol/l

    Voeg voorzichtig 1 deel geconcentreerd zwavelzuur (4.1) toe aan 1 deel water.

    4.3.   Salpeterzuur, 6 mol/l

    Voeg 3 delen salpeterzuur (HNO3, d20 = 1,40 g/ml) toe aan 4 delen water.

    4.4.   Salpeterzuur, 0,3 mol/l

    Meng 1 deel salpeterzuur 6 mol/l met 19 delen water.

    4.5. Natriumbismutaat (NaBiO3), 85 %

    4.6. Kieselguhr

    4.7. Orthofosforzuur, 15 mol/l (H3PO4, d20 = 1,71 g/ml)

    4.8.   IJzer(II)sulfaat, 0,15 mol/l

    Los in een maatkolf van 1 liter 41,6 g ijzer(II)sulfaatheptahydraat (FeSO4. 7H2O) op in water.

    Voeg 25 ml geconcentreerd zwavelzuur (4.1) en 25 ml fosforzuur (4.7) toe. Vul met water aan tot 1 000 ml en meng.

    4.9.   Kaliumpermanganaatoplossing 0,020 mol/l

    Weeg 3,160 g kaliumpermanganaat (KMnO4) af tot op 0,1 mg nauwkeurig. Los dit op in 1 000 ml water.

    4.10.   Zilvernitraatoplossing, 0,1 mol/l

    Los 1,7 g zilvernitraat (AgNO3) op in 100 ml water.

    5.   Apparatuur

    5.1. Filterkroes P16/ISO 4 793 , porositeit 4, inhoud 50 ml, aangebracht op filtreerfles van 500 ml

    5.2. Magneetroerder

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van mangaan

    Zie de methoden 10.1 en 10.2 en eventueel 10.3. Indien niet bekend is of de oplossing chloride-ionen bevat, controleer dit dan met een druppel zilvernitraatoplossing (4.10).

    6.2. Breng bij afwezigheid van chloride-ionen een hoeveelheid extractieoplossing die 10-20 mg mangaan bevat in een bekerglas van 400 ml. Breng het volume door verdamping of toevoeging van water op ongeveer 25 ml. Voeg 2 ml geconcentreerd zwavelzuur (4.1) toe.

    6.3.  Bij aanwezigheid van chloride-ionen moeten deze als volgt worden verwijderd:

    Breng in een hoog bekerglas van 400 ml een hoeveelheid extractieoplossing die 10-20 mg mangaan bevat. Voeg 5 ml zwavelzuur 9 mol/l (4.2) toe. Breng op een kookplaat in de zuurkast aan de kook en laat koken tot er grote hoeveelheden witte damp ontwijken. Damp de oplossing in tot een volume van ongeveer 2 ml (een dunne laag stroopachtige vloeistof op de bodem van het bekerglas). Laat het bekerglas afkoelen tot kamertemperatuur.

    Voeg voorzichtig 25 ml water toe en controleer opnieuw met een druppel zilvernitraat (4.10) of de oplossing nog chloriden bevat. Herhaal, indien dit het geval is, na toevoeging van 5 ml zwavelzuur 9 mol/l (4.2) bovenstaande werkwijze.

    7.   Uitvoering

    Voeg aan de te analyseren oplossing in het bekerglas van 400 ml 25 ml salpeterzuur 6 mol/l (4.3) en 2,5 g natriumbismutaat (4.5) toe. Roer krachtig gedurende 3 minuten op de magneetroerder (5.2).

    Voeg 50 ml salpeterzuur 0,3 mol/l (4.4) toe en roer opnieuw. Filtreer onder vacuüm door een filterkroes (5.1) waarvan de bodem is bedekt met kieselguhr (4.6). Was de kroes verschillende malen met salpeterzuur 0,3 mol/l (4.4) totdat het filtraat kleurloos is.

    Breng het filtraat en de wasvloeistof over in een bekerglas van 500 ml. Meng en voeg 25 ml ijzersulfaatoplossing 0,15 mol/l (4.8) toe. Voeg, als het filtraat na toevoeging van ijzersulfaat geel wordt, 3 ml orthofosforzuur 15 mol/l (4.7) toe.

    Titreer met behulp van een buret de overmaat ijzersulfaat met de kaliumpermanganaatoplossing 0,02 mol/l (4.9) totdat er een roze kleur ontstaat die gedurende 1 minuut stabiel blijft. Voer op dezelfde wijze een blanco-experiment uit, waarbij alleen het monster wordt weggelaten.

    Noot

    De geoxideerde oplossing mag niet met rubber in contact komen.

    8.   Weergave van de resultaten

    1 ml kaliumpermanganaatoplossing 0,02 mol/l komt overeen met 1,099 mg mangaan (Mn).

    Het procentuele gehalte aan mangaan van de meststof is:

    image

    Hierbij is:

    Xb

    =

    het voor de blanco-oplossing gebruikte volume permanganaat in ml;

    Xs

    =

    het voor de te analyseren oplossing gebruikte volume permanganaat in ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 10.1 of 10.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    a

    =

    het volume van de gebruikte hoeveelheid extractieoplossing in ml;

    M

    =

    de massa van de voor extractie genomen monsterhoeveelheid in g.

    Methode 10.10

    Kwantitatieve analyse van molybdeen in extracten van meststoffen gravimetrische methode met behulp van 8-hydroxychinoline

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van molybdeen in extracten van meststoffen met een hoog molybdeengehalte.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op de meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het molybdeengehalte moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 10.1 of 10.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    De kwantitatieve analyse van molybdeen gebeurt door neerslaan van molybdeenoxinaat onder welbepaalde omstandigheden.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zwavelzuur, ongeveer 1 mol/l

    Voeg aan een maatkolf van 1 liter die 800 ml water bevat, voorzichtig 55 ml zwavelzuur (H2SO4, d20 = 1,84 g/ml) toe en meng. Vul na afkoelen aan tot 1 liter en meng.

    4.2.   Ammoniumhydroxideoplossing, 1: 3

    Meng 1 deel geconcentreerd ammoniumhydroxide (NH4OH, d20 = 0,9 g/ml) met 3 delen water.

    4.3.   Verdund azijnzuur, 1: 3

    Meng 1 deel geconcentreerd azijnzuur (99,7 % CH3COOH, d20 = 1,049 g/ml) met 3 delen water.

    4.4.   Dinatriumethyleendiaminetetra-azijnzuuroplossing (Na2EDTA)

    Los in een maatkolf van 100 ml 5 g Na2EDTA op in water. Vul aan tot de maatstreep en meng.

    4.5.   Bufferoplossing

    Los in een maatkolf van 100 ml 15 ml geconcentreerd azijnzuur en 30 g ammoniumacetaat op in water. Vul met water aan tot 100 ml.

    4.6.   7-Hydroxychinolineoplossing (oxine)

    Los in een maatkolf van 100 ml 3 g 8-hydroxychinoline op in 5 ml geconcentreerd azijnzuur. Voeg 80 ml water toe. Voeg druppelsgewijs de ammoniumhydroxideoplossing (4.2) toe tot de oplossing troebel wordt, en vervolgens verdund azijnzuur (4.3) tot de oplossing weer helder wordt.

    Vul met water aan tot 100 ml.

    5.   Apparatuur

    5.1. Filterkroes P 16/ISO 4 793 , porositeit 4, inhoud 30 ml

    5.2. pH-meter met glaselektrode

    5.3. Droogstoof, ingesteld op 130-135 °C

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1. Bereiding van de molybdeenoplossing. Zie de methoden 10.1 en 10.2.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de meetoplossing

    Breng in een bekerglas van 250 ml een hoeveelheid extractieoplossing die 25-100 mg Mo bevat. Vul met water aan tot 50 ml.

    Breng deze oplossing met behulp van een pH-meter (5.2) op een pH van 5 door druppelsgewijs verdund zwavelzuur (4.1) toe te voegen. Voeg 15 ml EDTA-oplossing (4.4) en vervolgens 5 ml bufferoplossing (4.5) toe. Vul met water aan tot ongeveer 80 ml.

    7.2.   Neerslaan en wassen van de neerslag

    Verwarm de oplossing lichtjes. Voeg onder voortdurend roeren de oxineoplossing (4.6) toe. Ga hiermee door totdat er geen vorming van neerslag meer wordt waargenomen. Voeg een overmaat reagens toe, totdat het supernatans lichtgeel gekleurd is. In het algemeen moet 20 ml voldoende zijn. Blijf het bekerglas nog gedurende 2-3 minuten licht verwarmen.

    Filtreer met behulp van een filterkroes (5.1). Spoel verschillende malen met porties warm water van 20 ml. Het spoelwater moet geleidelijk kleurloos worden; dit geeft aan dat er geen oxine meer aanwezig is.

    7.3.   Wegen van het neerslag

    Droog het neerslag bij 130-135 °C tot constante massa (ten minste 1 uur).

    Laat het neerslag afkoelen in een exsiccator en weeg het vervolgens.

    8.   Weergave van de resultaten

    1 mg molybdeenoxinaat [stoechiometrisch gebonden MoO2(C9H6ON)2] komt overeen met 0,2305 mg MO.

    Het procentuele gehalte aan molybdeen van de meststof is:

    image

    Hierbij is:

    X de massa van het molybdeenoxinaatneerslag in mg;

    V = het volume van de volgens methode 10.1 of 10.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    a = het volume van de gebruikte hoeveelheid extractieoplossing in ml;

    D = de verdunningsfactor van deze hoeveelheid;

    M = de massa van de voor extractie genomen monsterhoeveelheid in g.

    Methode 10.11

    Kwantitatieve analyse van zink in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorptiespectrometrie

    1.   Doel

    In dit document wordt een methode beschreven voor de kwantitatieve analyse van zink in extracten van meststoffen.

    2.   Toepassingsgebied

    Deze methode is van toepassing op de meststoffen waarvoor in bijlage I.E van deze verordening is bepaald dat het gehalte aan zink moet worden aangegeven en waarvan de extracten volgens methode 10.1 of 10.2 zijn verkregen.

    3.   Principe

    Na bewerking en verdunning van de extracten wordt zink kwantitatief bepaald met behulp van atoomabsorptiespectrometrie.

    4.   Reagentia

    4.1.   Verdund zoutzuur, ongeveer 6 mol/l

    Zie methode 10.4 (4.1).

    4.2.   Verdund zoutzuur, ongeveer 0,5 mol/l

    Zie methode 10.4 (4.2).

    4.3.   Lanthaanzoutoplossing, 10 g La/l

    Zie methode 10.4 (4.3).

    4.4.   Zinkstandaardoplossingen

    4.4.1.   Stockoplossing, 1 000 μg Zn/ml

    Los in een maatkolf van 1 000 ml 1 g zinkpoeder of zinkkorrels, afgewogen tot op 0,1 mg nauwkeurig, op in 25 ml zoutzuur 6 mol/l (4.1). Vul na volledig oplossen aan met water tot 1 000 ml en meng.

    4.4.2.   Werkoplossing, 100 μg Zn/ml

    Verdun in een maatkolf van 200 ml 20 ml van de stockoplossing (4.4.1.) met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2). Vul met zoutzuur 0,5 mol/l aan tot de maatstreep en meng.

    5.   Apparatuur

    Atoomabsorptiespectrometer.

    Zie methode 10.4 (5). De spectrometer moet voorzien zijn van een voor zink karakteristieke stralingsbron (213,8 nm) en een achtergrondcorrectiesysteem.

    6.   Bereiding van de te analyseren oplossing

    6.1.   Oplossen van zink

    Zie de methoden 10.1 en/of 10.2.

    6.2.   Bereiding van de meetoplossing

    Zie methode 10.4 (6.2). De meetoplossing moet 10 % (v/v) lanthaanzoutoplossing (4.3) bevatten.

    7.   Uitvoering

    7.1.   Bereiding van de blanco-oplossing

    Zie methode 10.4 (7.1). De blanco-oplossing moet 10 % (v/v) van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing bevatten.

    7.2.   Bereiding van de ijkoplossingen

    Zie methode 10.4 (7.2). Breng voor het optimale meetgebied tussen 0 en 5 μg Zn/ml in een reeks maatkolven van 100 ml respectievelijk 0, 0,5, 1, 2, 3, 4 en 5 ml van de werkoplossing (4.4.2). Pas eventueel de zoutzuurconcentratie zodanig aan dat deze zo dicht mogelijk bij die van de meetoplossing ligt. Voeg aan elke maatkolf 10 ml van de bij punt 6.2 gebruikte lanthaanzoutoplossing toe. Vul met zoutzuur 0,5 mol/l (4.2) aan tot 100 ml en meng.

    Deze oplossingen bevatten respectievelijk 0, 0,5, 1, 2, 3, 4 en 5 μg Zn/ml.

    7.3.   Meting

    Zie methode 10.4 (7.3). Stel de spectrometer (5) in voor meting bij een golflengte van 213,8 nm.

    8.   Weergave van de resultaten

    Zie methode 10.4 (8).

    Het procentuele gehalte aan zink van de meststof is:

    image

    Indien methode 10.3 is gebruikt:

    image

    Hierbij is:

    Zn

    =

    het procentuele gehalte aan zink van de meststof;

    Xs

    =

    de concentratie in de meetoplossing (6.2) in μg/ml;

    Xb

    =

    de concentratie in de blanco-oplossing (7.1) in μg/ml;

    V

    =

    het volume van de volgens methode 10.1 of 10.2 verkregen extractieoplossing in ml;

    D

    =

    de verdunningsfactor die overeenkomt met de bij punt 6.2 uitgevoerde verdunning;

    M

    =

    de massa van de volgens methode 10.1 of 10.2 genomen monsterhoeveelheid in g.

    Berekening van de verdunningsfactor D:

    Indien de volumes a1, a2, a3, … ai en a ml achtereenvolgens zijn verdund tot respectievelijk v1, v2, v3, … vi en 100 ml, is de verdunningsfactor D:

    image

    ▼M7

    Methoden 11

    Chelaatvormers

    Methode 11.1

    Bepaling van het gehalte aan gecheleerde micronutriënten en van de chelaatfractie van micronutriënten

    EN 13366: Meststoffen — Behandeling met kationenwisselaarhars voor de bepaling van het gehalte aan gecheleerde micronutriënten en van de chelaatfractie van micronutriënten

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 11.2

    Bepaling van EDTA, HEDTA en DTPA

    EN 13368-1: Meststoffen — Bepaling van chelaatvormers in meststoffen door ionenchromatografie — Deel 1: EDTA, HEDTA en DTPA

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M9

    Methode 11.3

    Bepaling van ijzer gechelateerd door o,o-EDDHA, o,o-EDDHMA en HBED

    EN 13368-2: Meststoffen — Bepaling van chelaatvormers in meststoffen door chromatografie. Deel 2: Bepaling van ijzer gechelateerd door o,o-EDDHA, o,o-EDDHMA en HBED door ionpaarchromatografie

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M7

    Methode 11.4

    Bepaling van door EDDHSA gecheleerd ijzer

    EN 15451: Meststoffen — Bepaling van chelaatvormers — Bepaling van door EDDHSA gecheleerd ijzer met behulp van ionenpaarchromatografie

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 11.5

    Bepaling van door o,p-EDDHA gecheleerd ijzer

    EN 15452: Meststoffen — Bepaling van chelaatvormers — Bepaling van door o,p-EDDHA gecheleerd ijzer met behulp van omgekeerde-fase-HPLC

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M9

    Methode 11.6

    Bepaling van IDHA

    EN 15950: Meststoffen — Bepaling van N-(1,2-dicarboxyethyl)-D,L-asparaginezuur (iminodibarnsteenzuur, IDHA) met hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC)

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 11.7

    Bepaling van lignosulfonaat

    EN 16109: Meststoffen — Bepaling van het gehalte aan gecomplexeerde micronutriëntionen in meststoffen — Identificatie van lignosulfonaat

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 11.8

    Bepaling van het gehalte aan gecomplexeerde micronutriënten en de fractie gecomplexeerde micronutriënten

    EN 15962: Bepaling van het gehalte aan gecomplexeerde micronutriënten en de fractie gecomplexeerde micronutriënten

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M7

    Methoden 12

    Nitrificatie- en ureaseremmers

    Methode 12.1

    Bepaling van dicyaandiamide

    EN 15360: Meststoffen — Bepaling van dicyaandiamide — Methode met behulp van hogeprestatievloeistofchromatografie (HPLC)

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 12.2

    Bepaling van NBPT

    EN 15688: Meststoffen — Bepaling van de ureaseremmer N-(n-butyl)thiofosforzuurtriamide (NBPT) met behulp van hogeprestatievloeistofchromatografie (HPLC)

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M9

    Methode 12.3

    Bepaling van 3-methylpyrazool

    EN 15905: Meststoffen — Bepaling van 3-methylpyrazool (MP) met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC)

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 12.4

    Bepaling van TZ

    EN 16024: Meststoffen — Bepaling van 1H-1,2,4-triazool in ureum en in meststoffen die ureum bevatten met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC)

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 12.5

    Bepaling van 2-NPT

    EN 16075: Meststoffen — Bepaling van N-(2-nitrofenyl)fosforzuurtriamide (2-NPT) in ureum en in meststoffen die ureum bevatten — Methode met behulp van chromatografie voor hoogwaardige vloeistof (HPLC)

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M11

    Methode 12.6

    Bepaling van DMPP

    EN 16328: Meststoffen — Bepaling van 3,4-dimethyl-1H-pyrazoolfosfaat (DMPP) — Methode met behulp van hogeprestatievloeistofchromatografie (HPLC)

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 12.7

    Bepaling van NBPT/NPPT

    EN 16651: Fertilizers — Determination of N-(n-Butyl)thiophosphoric acid triamide (NBPT) and N-(n-Propyl)thiophosphoric acid triamide (NPPT) — Method using high-performance liquid chromatography (HPLC)

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M7

    Methoden 13

    Zware metalen

    Methode 13.1

    Bepaling van het cadmiumgehalte

    EN 14888: Meststoffen en kalkmeststoffen — Bepaling van het cadmiumgehalte.

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼M10

    Methoden 14

    Kalkmeststoffen

    Methode 14.1

    Bepaling van de korrelgrootteverdeling van kalkmeststoffen via droog en nat zeven

    EN 12948: Kalkmeststoffen — Bepaling van de korrelgrootteverdeling via droog en nat zeven

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 14.2

    Bepaling van de reactiviteit van carbonaat- en silicaat-kalkmeststoffen met zoutzuur

    EN 13971: Carbonaat- en silicaat-kalkmeststoffen — Bepaling van reactiviteit — Potentiometrische titratiemethode met zoutzuur

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 14.3

    Bepaling van de reactiviteit door de automatische titratiemethode met citroenzuur

    EN 16357: Kalkmeststoffen op koolstofbasis — Bepaling van de reactiviteit — Automatische titratiemethode met citroenzuur

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 14.4

    Bepaling van de neutraliserende waarde van kalkmeststoffen

    EN 12945: Kalkmeststoffen — Bepaling van de neutraliserende waarde — Titrimetrische methode

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 14.5

    Bepaling van het calciumgehalte in kalkmeststoffen met behulp van de oxalaatmethode

    EN 13475: Kalkmeststoffen — Bepaling van het calciumgehalte — Oxalaatmethode

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 14.6

    Bepaling van het calcium- en magnesiumgehalte in kalkmeststoffen met behulp van de complexometrische methode

    EN 12946: Kalkmeststoffen — Bepaling van het calcium- en magnesiumgehalte — Complexometrische methode

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 14.7

    Bepaling van het magnesiumgehalte in kalkmeststoffen met behulp van de atomaireabsorptiespectrometrische methode

    EN 12947: Kalkmeststoffen — Bepaling van het magnesiumgehalte — Atomaireabsorptiespectrometrische methode

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 14.8

    Bepaling van het vochtgehalte

    EN 12048: Vaste meststoffen en kalkmeststoffen — Bepaling van het vochtgehalte — Gravimetrische methode door drogen bij 105 ± 2 °C

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 14.9

    Bepaling van het uiteenvallen van korrels

    EN 15704: Kalkmeststoffen — Bepaling van het uiteenvallen van calciumkorrels en calcium/magnesiumcarbonaten onder invloed van water

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    Methode 14.10

    Bepaling van het producteffect door bodemincubatie

    EN 14984: Kalkmeststoffen — Bepaling van het producteffect op de bodem-pH — Bodemincubatiemethode

    Deze analysemethode is aan een ringtest onderworpen.

    ▼B




    BIJLAGE V

    A.   LIJST VAN DOCUMENTEN DIE DOOR DE FABRIKANTEN OF HUN VERTEGENWOORDIGERS MOETEN WORDEN GERAADPLEEGD OM EEN TECHNISCH DOSSIER SAMEN TE STELLEN VOOR DE OPNAME VAN EEN NIEUW TYPE MESTSTOF IN BIJLAGE I VAN DEZE VERORDENING

    1. Richtsnoeren voor de samenstelling van het technisch dossier inzake meststoffen die in aanmerking komen voor de vermelding „EG-meststof”.

    Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 138 van 20.5.1994, blz. 4.

    2. Richtlijn 91/155/EEG van de Commissie van 5 maart 1991 houdende beschrijving en vaststelling van de wijze van uitvoering van het systeem voor specifieke informatie inzake gevaarlijke preparaten krachtens artikel 10 van Richtlijn 88/379/EEG van de Raad.

    Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 76 vom 22.3.1991, blz. 35.

    3. Richtlijn 93/112/EG van de Commissie van 10 december 1993 tot wijziging van Richtlijn 91/155/EEG houdende beschrijving en vaststelling van de wijze van uitvoering van het systeem voor specifieke informatie inzake gevaarlijke preparaten krachtens artikel 10 van Richtlijn 88/379/EEG.

    Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 314 van 16.12.1993, blz. 38.

    ▼M7

    B.   VOORSCHRIFTEN VOOR HET MACHTIGEN VAN LABORATORIA DIE BEVOEGD ZIJN DE NODIGE DIENSTEN TE VERLENEN OM TE CONTROLEREN OF EG-MESTSTOFFEN AAN DE VOORSCHRIFTEN VAN DEZE VERORDENING EN DE BIJLAGEN ERVAN VOLDOEN

    1. Norm van toepassing op de laboratoria.

     Laboratoria die overeenkomstig EN ISO/IEC 17025, Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, voor minstens één van de methoden van bijlage III of IV zijn geaccrediteerd.

     Tot 18 november 2014, laboratoria die nog niet zijn geaccrediteerd, op voorwaarde dat het laboratorium:

     

     aantoont dat het de nodige accrediteringsprocedures overeenkomstig EN ISO/IEC 17025 in een of meer van de methoden van bijlage III of IV heeft ingeleid en voortzet, en

     de bevoegde autoriteit het bewijs levert dat het laboratorium met goede resultaten aan interlaboratoriumtests deelneemt.

    2. Norm van toepassing op accrediteringsinstanties:

    EN ISO/IEC 17011, Conformiteitsbeoordeling — Algemene eisen voor accreditatie-instellingen die conformiteitsbeoordelende instellingen accrediteren.



    ( 1 ) PB C 51 E van 26.2.2002, blz. 1, en PB C 227 E van 24.9.2002, blz. 503.

    ( 2 ) PB C 80 van 3.4.2002, blz. 6.

    ( 3 ) Advies van het Europees Parlement van 10 april 2002 (PB C 127 E van 29.5.2003, blz. 160), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 14 april 2003 (PB C 153 E van 1.7.2003, blz. 56) en besluit van het Europees Parlement van 2 september 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    ( 4 ) PB L 24 van 30.1.1976, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/97/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 18 van 23.1.1999, blz. 60).

    ( 5 ) PB L 250 van 23.9.1980, blz. 7. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/63/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 335 van 6.12.1997, blz. 15).

    ( 6 ) PB L 38 van 7.2.1987, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 88/126/EEG (PB L 63 van 9.3.1988, blz. 12).

    ( 7 ) PB L 213 van 22.8.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/8/EG (PB L 86 van 20.4.1995, blz. 41).

    ( 8 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    ( 9 ) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

    ( 10 ) De chelaatvormers moeten worden geïdentificeerd en gekwantificeerd volgens de Europese normen die op de vermelde chelaatvormers betrekking hebben.

    ( 11 ) De complexvormers moeten worden geïdentificeerd volgens de Europese normen die op de vermelde complexvormers betrekking hebben.

    ( 12 ) Voor de meeste organische stoffen is bij gebruik van zilvernitraat als katalysator een reactietijd van 1 uur en 30 minuten voldoende.

    ( 13 ) Er mag ook gebruik worden gemaakt van in de handel verkrijgbare standaard koperoplossingen.

    ( 14 ) Whatman 541 of gelijkwaardig.

    ( 15 ) De diameter van de schijf en de binnendiameter van het cilindervormige omhulsel moeten in elk geval overeenstemmen.

    ( 16 ) Terwijl de zes perifere snoerstukken na afwerking strak liggen moet het centrale snoer enige speling behouden.

    ( 17 ) Indien de uitkomst een gebroken getal is, moet dit getal op het eerstvolgende hogere gehele getal worden afgerond.

    ( 18 ) Voor de verpakkingen waarvan de inhoud niet meer dan 1 kg bedraagt, vormt de inhoud van een oorspronkelijke verpakking één ondermonster.

    ( 19 ) Maak, indien nodig, de brokstukken fijn (door ze eventueel van de massa te scheiden en vervolgens het geheel weer samen te voegen).

    Top