Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01992L0058-20190726

    Consolidated text: Richtlijn 92/58/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1992/58/2019-07-26

    01992L0058 — NL — 26.07.2019 — 003.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    RICHTLIJN 92/58/EEG VAN DE RAAD

    van 24 juni 1992

    betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

    (PB L 245 van 26.8.1992, blz. 23)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    RICHTLIJN 2007/30/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 20 juni 2007

      L 165

    21

    27.6.2007

    ►M2

    RICHTLIJN 2014/27/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 26 februari 2014

      L 65

    1

    5.3.2014

    ►M3

    VERORDENING (EU) 2019/1243 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019

      L 198

    241

    25.7.2019




    ▼B

    RICHTLIJN 92/58/EEG VAN DE RAAD

    van 24 juni 1992

    betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)



    AFDELING I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Doel

    1.  In deze richtlijn, die de negende bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG, worden minimumvoorschriften vastgesteld voor de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.

    ▼M2

    2.  Deze richtlijn heeft geen betrekking op signalering voor het op de markt brengen van gevaarlijke stoffen en mengsels en producten en/of apparatuur, tenzij andere bepalingen van de Unie daar uitdrukkelijk naar verwijzen.

    ▼B

    3.  Deze richtlijn is niet van toepassing op de voor het wegen spoorwegverkeer, de binnen- en zeescheepvaart en het luchtverkeer gebruikte signalering.

    4.  Richtlijn 89/391/EEG geldt ten volle voor het gehele in lid 1 bedoelde terrein, onverminderd meer dwingende en/of specifieke bepalingen die in de overhavige richtlijn zijn opgenomen.

    Artikel 2

    Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) veiligheids- en/of gezondheidssignalering: een signalering die, toegepast op een bepaald object, een bepaalde activiteit of een bepaalde situatie, door middel van — al naar gelang van het geval — een bord, een kleur, een lichtsignaal, een akoestisch signaal, een mondelinge mededeling of een hand- of armsein een aanwijzing of een voorschrift verstrekt met betrekking tot de veiligheid en/of gezondheid op het werk;

    b) verbodssignaal: een signaal dat een handelwijze waardoor gevaar zou kunnen worden gelopen of gevaar zou kunnen ontstaan, verbiedt;

    c) waarschuwingssignaal: een signaal dat voor een risico of een gevaar waarschuwt;

    d) gebodssignaal: een signaal dat een bepaalde handelwijze voorschrijft;

    e) reddings- of hulpsignaal: een signaal dat aanwijzingen geeft met betrekking tot nooduitgangen of hulp- of reddingsmiddelen;

    f) aanwijzingssignaal: een signaal dat andere aanwijzingen geeft dan die bedoeld onder b) tot en met e);

    g) bord: een signaal dat doof de combinatie van een geometrische vorm, kleuren en een symbool of pictogram een bepaalde aanwijzing verstrekt. De zichtbaarheid van het bord wordt gegarandeerd door een voldoende sterke verlichting;

    h) aanvullend bord: een bord dat samen met een onder g) genoemd bord wordt gebruikt en dat aanvullende aanwijzingen verstrekt;

    i) veiligheidskleur: een kleur waaraan een bepaalde betekenis is toegekend;

    j) symbool of pictogram: een afbeelding die een situatie beschrijft of een bepaalde handelwijze voorschrijft en die wordt aangebracht op een bord of een verlicht oppervlak;

    k) lichtsignaal: en signaal, uitgezonden door een inrichting bestaande uit doorzichtig of doorschijnend materiaal dat van binnen uit of van achteren wordt verlicht, zodat een lichtgevend oppervlak wordt waargenomen;

    l) akoestisch signaal: een gecodeerd geluidssignaal, uitgezonden en verspreid door een daartoe ontworpen inrichting, zonder gebruikmaking van de menselijke stem of van spraaksynthese;

    m) mondelinge mededeling: een overeengekomen mondelinge boodschap, met gebruikmaking van de menselijke stem of van spraaksynthese;

    n) hand- of armsein: een beweging en/of stand van de armen en/of handen in gecodeerde vorm, bedoeld om aanwijzingen te geven aan personen die handelingen verrichten waarbij risico of gevaar voor werknemers bestaat.



    AFDELING II

    VERPLICHTINGEN VAN DE WERKGEVERS

    Artikel 3

    Algemene bepalingen

    1.  De werkgever moet voorzien in of zich vergewissen van het bestaan van een veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk die voldoet aan het bepaalde in deze richtlijn, wanneer risico's niet kunnen worden voorkomen of niet voldoende kunnen worden beperkt door de collectieve technische beschermingsmiddelen of door maatregelen, methoden of handelwijzen in de sfeer van de werkorganisatie.

    De werkgever houdt rekening met elke overeenkomstig artikel 6, lid 3, onder a), van Richtlijn 89/391/EEG verrichte risico-evaluatie.

    2.  De signalering die van toepassing is op het weg- en spoorwegverkeer, de binnen- en zeescheepvaart en het luchtverkeer moet, als daar reden toe is en onverminderd bijlage V, voor dat verkeer worden gebruikt binnen de ondernemingen en/of inrichtingen.

    Artikel 4

    Voor de eerste maal gebruikte veiligheids- en/of gezondheidssignalering

    Veiligheids- en/of gezondheidssignalering die vanaf de in artikel 11, lid 1, eerste alinea, vermelde datum voor de eerste maal op het werk wordt gebruikt, moet, onverminderd artikel 6, aan de in de bijlagen I tot en met IX opgenomen minimumvoorschriften voldoen.

    Artikel 5

    Reeds in gebruik zijnde veiligheids- en/of gezondheidssignalering

    Veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk die reeds vóór de in artikel 11, lid 1, eerste alinea, vermelde datum in gebruik was, moet onverminderd artikel 6, uiterlijk 18 maanden na die datum aan de in de bijlagen I tot en met IX opgenomen minimumvoorschriften voldoen.

    Artikel 6

    Vrijstellingen

    1.  De Lid-Staten kunnen, gelet op de aard van de werkzaamheden en/of de grootte van de ondernemingen, de categorieën ondernemingen aanwijzen die de in de onderhavige richtlijn bedoelde lichtsignalen en/of akoestische signalen geheel, gedeeltelijk of tijdelijk mogen vervangen door alternatieve maatregelen die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

    2.  De Lid-Staten mogen na raadpleging van de sociale partners afwijken van de toepassing van bijlage VIII, punt 2, en/of bijlage IX, punt 3, mits zij alternatieve maatregelen treffen die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

    3.  Bij de tenuitvoerlegging van lid 1 raadplegen de Lid-Staten overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken de werkgevers- en werknemersorganisaties.

    Artikel 7

    Voorlichting en opleiding van de werknemers

    1.  Onverminderd artikel 10 van Richtlijn 89/391/EEG worden de werknemers en/of hun vertegenwoordigers geïnformeerd over alle ten aanzien van de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk te nemen maatregelen.

    2.  Onverminderd artikel 12 van Richtlijn 89/391/EEG dienen de werknemers ten aanzien van de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk een passende opleiding te krijgen, met name in de vorm van nauwkeurige instructies.

    De in de vorige alinea bedoelde opleiding dient in het bijzonder betrekking te hebben op de betekenis van de signalering, met name wanneer daarbij woorden worden gebruikt, en op de te volgen algemene en specifieke handelwijzen.

    Artikel 8

    Raadpleging en deelneming van de werknemers

    Overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 89/391/EEG worden de werknemers en/of hun vertegenwoordigers geraadpleegd omtrent en nemen zij deel aan de behandeling van de onder deze richtlijn, met inbegrip van de bijlagen I tot en met IX, vallende onderwerpen.



    AFDELING III

    DIVERSE BEPALINGEN

    ▼M3

    Artikel 9

    Wijzigingen in de bijlagen

    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in de bijlagen, teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie op het gebied van het ontwerp en de vervaardiging van middelen of inrichtingen voor de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennisevolutie op het gebied van de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk.

    Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 9 ter, neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

    ▼M3

    Artikel 9 bis

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.  De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

    3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 1 ).

    5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.  Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 9 ter

    Spoedprocedure

    1.  Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

    2.  Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 9 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

    ▼B

    Artikel 10

    1.  Richtlijn 77/576/EEG wordt met ingang van de in artikel 11, lid 1, eerste alinea, genoemde datum ingetrokken.

    Met betrekking tot de in artikel 5 bedoelde gevallen blijft zij na die datum echter nog gedurende ten hoogste 18 maanden van toepassing.

    2.  De verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden verondersteld te zijn gedaan naar de overeenkomstige bepalingen van de onderhavige richtlijn.

    Artikel 11

    Slotbepalingen

    1.  De Lid-Staten nemen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om uiterlijk op 24 juni 1994 aan deze richtlijn te voldoen.

    Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    2.  Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

    3.  De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van intern recht die op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds zijn vastgesteld of die zij op dat gebied vaststellen.

    ▼M1 —————

    ▼B

    Artikel 12

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.




    BIJLAGE I

    ALGEMENE MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE DE VEILIGHEIDS- EN/OF GEZONDHEIDSSIGNALERING OP HET WERK

    1.   Voorafgaande opmerkingen

    1.1.

    Wanneer op grond van de algemene regel van artikel 3 van de richtlijn een veiligheids- en/of gezondheidssignalering is vereist, moet deze voldoen aan de specifieke voorschriften van de bijlagen II tot en met IX.

    1.2.

    Deze bijlage leidt die voorschriften in, omschrijft de verschillende wijzen van gebruik van de veiligheids- en/of gezondheidssignaleringen en somt de algemene regels op inzake verwisselbaarheid en complementariteit van de signaleringen.

    1.3.

    De veiligheids- en/of gezondheidssignaleringen mogen alleen worden gebruikt voor het overbrengen van de boodschap of de informatie die in deze richtlijn is bepaald.

    2.   Signaleringswijzen

    2.1.   Permanente signalering

    2.1.1. De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen dient permanent te geschieden door middel van borden.

    De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal dient permanent te geschieden door middel van borden en/of een veiligheidskleur.

    2.1.2. De signalering op recipiënten en leidingen dient te geschieden op de in bijlage III voorgeschreven wijze.

    2.1.3. De signalering van risico's van stoten tegen obstakels en van vallen van personen dient permanent te geschieden door middel van een veiligheidskleur en/of borden.

    2.1.4. De markering van verkeerswegen dient permanent te geschieden door middel van een veiligheidskleur.

    2.2.   Occasionele signalering

    2.2.1. De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen dient, rekening houdend met de in punt 3 bedoelde verwisselbaarheid en complementariteit, occasioneel te geschieden, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal en/of een mondelinge mededeling.

    2.2.2. Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een risico of een gevaar bestaat, dient occasioneel te geschieden door middel van hand- of armseinen en/of mondelinge mededelingen.

    3.   Verwisselbaarheid en complementariteit van signaleringen

    3.1.

    Bij gelijke doeltreffendheid bestaat een vrije keuze tussen:

     een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van risico's van struikelen, of vallen door hoogteverschil;

     de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;

     het hand- of armsein of de mondelinge mededeling.

    3.2.

    Een aantal signaleringswijzen kan terzelfder tijd worden gebruikt, namelijk:

     het lichtsignaal en het akoestisch signaal,

     het lichtsignaal en de mondelinge mededeling,

     het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.

    4.

    De aanwijzingen in onderstaande tabel gelden voor alle signaleringen met een veiligheidskleur



    Kleur

    Betekenis of doel

    Aanwijzingen en toelichtingen

    Rood

    Verbodssignaal

    Gevaarlijke houding

    Gevaar — alarm

    Stop, stilstand, noodschakelaars

    Evacuatie

    Brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting

    Identificatie en lokalisatie

    Geel of oranje-geel

    Waarschuwingssignaal

    Pas op, wees voorzichtig

    Verificatie

    Blauw

    Gebodssignaal

    Handelwijze of specifieke actie — verplichting tot het dragen van de persoonlijke beschermingsuitrusting

    Groen

    Reddingssignaal, eerste hulp-signaa

    Deuren, uitgangen, wegen, materiaalposten, lokalen

    Veilige situatie

    Terugkeer naar de normale situatie

    5.

    De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door:

    5.1.

    de aanwezigheid van een andere signalering of van een andere emissiebron van hetzelfde type die de zichtof hoorbaarheid verstoren, hetgeen met name inhoudt dat:

    5.1.1. vermeden wordt teveel borden dicht bij elkaar te plaatsen;

    5.1.2. niet terzelfder tijd twee lichtsignalen worden gebruikt die met elkaar kunnen worden verwisseld;

    5.1.3. geen lichtsignaal wordt gebruikt in de nabijheid van een andere, weinig verschillende lichtbron;

    5.1.4. niet terzelfder tijd twee geluidssignalen worden gebruikt;

    5.1.5. geen geluidssignaal wordt gebruikt als het omgevingslawaai te sterk is;

    5.2.

    een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of -voorzieningen.

    6.

    De signaleringsmiddelen en -voorzieningen moeten, al naar gelang van het geval, geregeld worden schoongemaakt, onderhouden, geverifieerd en gerepareerd, zo nodig vervangen, met het oog op het behoud van hun intrinsieke en/of functionele kwaliteiten.

    7.

    Het aantal signaleringsmiddelen of -voorzieningen dat moet worden aangebracht, en de plaats ervan zijn afhankelijk van de grootte van de risico's of gevaren of van de te beveiligen zone.

    8.

    Bij signaleringen die een energiebron behoeven, moet voorzien zijn in een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron zou uitvallen, behalve indien het risico ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.

    9.

    Een licht- en/of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan; de duur ervan moet even lang zijn als de actie vereist.

    De licht- en geluidssignalen moeten na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking worden gesteld.

    10.

    De licht- en geluidssignalen moeten vóór de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid worden gecontroleerd. Die controle moet nadien voldoende vaak worden herhaald.

    11.

    Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.

    ▼M2

    12.

    Plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen of mengsels moeten worden aangegeven door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in punt 3.2 van bijlage II, of worden voorzien van een signalering overeenkomstig punt 1 van bijlage III, tenzij de etikettering van de afzonderlijke verpakkingen of recipiënten daartoe volstaat.

    Indien punt 3.2 van bijlage II geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat om mensen te waarschuwen voor gevaarlijke chemische stoffen of mengsels, moet het relevante gevarenpictogram als vastgelegd in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) worden gebruikt.

    ▼B




    BIJLAGE II

    MINIUM GENERAL REQUIREMENTS ALGEMENE MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE DE SIGNALERINGSBORDEN

    1.   Intrinsieke kenmerken

    1.1. De vorm en de kleuren van de te gebruiken borden worden omschreven in punt 3, al naar gelang van het specifieke doel ervan (verbodsborden, waarschuwingsborden, gebodsborden, reddingsborden en borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal).

    1.2. De pictogrammen moeten zo eenvoudig mogelijk zijn en de voor het begrip overbodige details dienen te worden weggelaten.

    1.3. De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de voorstellingen in punt 3. De betekenis ervan dient evenwel dezelfde te zijn en verschillen of aanpassingen mogen de betekenis niet onduidelijk maken.

    1.4. De borden moeten gemaakt zijn van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.

    1.5. De borden moeten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen bezitten dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.

    2.   Gebruiksomstandigheden

    2.1. De borden worden in beginsel, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.

    Onverminderd het bepaalde in Richtlijn 89/654/EEG ( 3 ), dienen bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht te worden gebruikt.

    2.2. Een bord moet worden verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.

    3.   Te gebruiken borden

    3.1.   Verbodsborden

    Intrinsieke kenmerken:

     rond;

     zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk (die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn) (de rode kleur moet ten minste 35 % van het oppervlak van het bord beslaan).

    image Verboden te roken image
    Vuur, open vlam en roken verboden image
    Verboden voor voetgangers image
    Verboden met water te blussen image
    Geen drinkwater image
    Geen toegang voor onbevoegden image
    Verboden voor transportvoertuigen image
    Niet aanraken

    3.2.   Waarschuwingsborden

    Intrinsieke kenmerken:

     driehoekig;

     zwart pictogram op gele achtergrond, zwarte rand (de gele kleur moet ten minste 50 % van het oppervlak van het bord beslaan).

    image Ontvlambare stoffen of hoge temperatuur ( 4 ) image
    Explosieve stoffen image
    Giftige stoffen image
    Bijtende stoffen image
    Radioactieve stoffen image
    Hangende lasten image
    Transportvoertuigen image
    Gevaar voor elektrische spanning image
    ►(1) M2   ( *1 )
    Gevaar image
    Laserstraal image
    Oxiderende stoffen image
    Niet-ioniserende straling image
    Belangrijk magnetisch veld image
    Struikelen image
    Vallen door hoogteverschil image ( *2 )
    Biologisch risico image
    Lage temperatuur ►M2   ◄

    3.3.   Gebodsborden

    Intrinsieke kenmerken:

     rond;

     wit pictogram op blauwe achtergrond (de blauwe kleur moet ten minste 50 % van het oppervlak van het bord beslaan).

    image Oogbescherming verplicht image
    Veiligheidshelm verplicht image
    Gehoorbescherming verplicht image
    Adembescherming verplicht image
    Veiligheidsschoenen verplicht image
    Veiligheidshandschoenen verplicht image
    Veiligheidspak verplicht image
    Gelaatsbescherming verplicht image
    Individueel veiligheidsharnas verplicht image
    Verplichte oversteekplaats (voor voetgangers) image
    Algemeen gebod
    (eventueel samen met een ander bord)

    3.4.   Reddingsborden

    Intrinsieke kenmerken:

     rechthoekig of vierkant;

     wit pictogram op groene achtergrond (de groene kleur moet ten minste 50 % van het oppervlak van het bord beslaan).

    image Vluchtweg — nooduitgang image
    Te volgen richting
    (wordt te zamen met één van de onderstaande borden gebruikt) image
    Eerste hulp image
    Brancard image
    Veiligheidsdouche image
    Ogen spoelen image
    Telefoon voor redding en eerste hulp

    3.5.   Borden in verband met het brandbestrijdingstnateriaal

    Intrinsieke kenmerken:

     rechthoekig of vierkant;

     wit pictogram op rode achtergrond (de rode kleur moet ten minste 50 % van het oppervlak van het bord beslaan).

    image Brandslang image
    Ladder image
    Blusapparaat image
    Telefoon voor brandbestrijding image
    Te volgen richting
    (wordt te zamen met één van de bovenstaande borden gebruikt)




    BIJLAGE III

    MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE DE SIGNALERING OP RECIPIËNTEN EN LEIDINGEN

    ▼M2

    1. Recipiënten die worden gebruikt bij werkzaamheden met chemische stoffen of mengsels die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 als gevaarlijk worden ingedeeld op grond van de criteria voor enige fysische gevarenklasse of gezondheidsgevarenklasse, en recipiënten gebruikt de opslag van dergelijke gevaarlijke stoffen of mengsels, alsmede zichtbare leidingen die dergelijke gevaarlijke stoffen en mengsels bevatten of waardoor deze gevaarlijke stoffen en mengsels worden getransporteerd, moeten overeenkomstig die verordening voorzien zijn van de relevante gevarenpictogrammen.

    De eerste alinea is niet van toepassing op recipiënten die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of op recipiënten met een vaak wisselende inhoud, mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting en/of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

    De in de eerste alinea bedoelde etikettering kan:

     vervangen worden door waarschuwingsborden als weergegeven in bijlage II, waarbij dezelfde pictogrammen of symbolen worden gebruikt. Indien punt 3.2 van bijlage II geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, moet het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van Verordening (EG) nr. 1272/2008 worden gebruikt,

     aangevuld worden met bijkomende informatie zoals de naam en/of formule van de gevaarlijke stof of van het gevaarlijke mengsel en een gedetailleerde beschrijving van het gevaar,

     voor het transport van recipiënten op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die in de hele Unie van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen of mengsels.

    ▼B

    2. Deze signalering moet op de volgende wijze worden aangebracht:

     op de zichtbare zijde(n);

     in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.

    3. De intrinsieke kenmerken, als bedoeld in bijlage II, punt 1.4, alsmede de gebruiksomstandigheden, als bedoeld in bijlage II, punt 2, betreffende de signaleringsborden, zijn, als daar reden toe is, van toepassing op de in punt 1 van deze bijlage bedoelde etikettering.

    4. De op leidingen gebruikte etikettering moet, onverminderd de punten 1, 2 en 3, zichtbaar en voldoende herhaald worden aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.

    5. Plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen of ►M2  mengsels ◄ , moeten worden aangegeven door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in bijlage II, punt 3.2, of worden voorzien van een signalering overeenkomstig bijlage III, punt 1, tenzij, rekening houdend met bijlage II, punt 1.5, wat de afmetingen betreft, de etikettering van de afzonderlijke verpakkingen of recipiënten ter zake volstaat.

    De opslag van een aantal gevaarlijke stoffen of ►M2  mengsels ◄ kan worden aangegeven door het waarschuwingsbord „Gevaar”.

    The signs or labels referred to above must be positioned, as appropriate, near the storage area or on the door leading into the storage room.




    BIJLAGE IV

    MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE DE IDENTIFICATIE EN LOKALISATIE VAN HET BRANDBESTRIJDINGSMATERIAAL

    1.   Opmerking vooraf

    Deze bijlage is van toepassing op het materiaal dat uitsluitend voor brandbestrijding wordt gebruikt.

    2.

    De identificatie van het brandbestrijdingsmateriaal moet geschieden door het kleuren van het materiaal en door middel van een lokalisatiebord en/of het kleuren van de plaatsen of de toegangen tot de plaatsen waar het brandbestrijdingsmateriaal zich bevindt.

    3.

    De identificatiekleur van het brandbestrijdingsmateriaal is rood.

    Met het oog op een gemakkelijke identificatie moet het rode oppervlak groot genoeg zijn.

    4.

    De in punt 3.5 van bijlage II bedoelde borden moeten worden gebruikt al naar gelang van de plaats waar dit materiaal zich bevindt.




    BIJLAGE V

    MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE DE SIGNALERING VAN OBSTAKELS EN GEVAARLIJKE PLAATSEN EN DE MARKERING VAN VERKEERSWEGEN

    1.   Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen

    1.1. De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood, afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van de onderneming waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.

    1.2. De afmetingen van de signalering dienen rekening te houden met de afmetingen van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.

    1.3. De gele en zwarte of rode en witte banden moeten onder een hoek van circa 45° worden aangebracht en ongeveer dezelfde afmetingen hebben.

    1.4. Voorbeeld:

    image

    2.   Markering van verkeerswegen

    2.1. Wanneer het gebruik en de uitrusting van de lokalen dat vereisen voor de bescherming van de werknemers, dienen de verkeerswegen voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur — bij voorkeur wit of geel, doch afhankelijk van de kleur van de grond — te worden aangegeven.

    2.2. Bij het aanbrengen van de strepen moet rekening worden gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.

    2.3. De zich buiten in de bebouwde zones bevindende permanente wegen zouden ook moeten worden gemarkeerd, voor zover dat nodig is, tenzij zij voorzien zijn van passende hekken of een passende bestrating.




    BIJLAGE VI

    MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE DE LICHTSIGNALEN

    1.   Intrinsieke kenmerken

    1.1. Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden moet het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast veroorzaken dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar moet zijn.

    1.2. Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, moet uniform van kleur zijn of een pictogram op een bepaalde achtergrond bevatten.

    1.3. De uniforme kleur moet beantwoorden aan de tabel inzake de betekenis van de kleuren, opgenomen in bijlage I, punt 4.

    1.4. Wanneer het signaal een pictogram bevat, moet dit voldoen aan alle op signaleringsborden van toepassing zijnde regels, als nader omschreven in bijlage II.

    2.   Bijzondere gebruiksregels

    2.1. Wanneer een voorziening een continu en intermitterend signaal kan uitzenden, moet het intermitterende signaal worden gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

    De duur van elke flits en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal moeten zodanig zijn geregeld:

     dat een goede perceptie van de boodschap wordt gegarandeerd en

     dat wordt vermeden dat er verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen, respectievelijk tussen een intermitterend en een continu lichtsignaal.

    2.2. Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, moet de code van het signaal identiek zijn.

    2.3. Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, moet speciaal in het oog worden gehouden of uitgerust zijn met een reservelamp.




    BIJLAGE VII

    MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE DE GELUIDSSIGNALEN

    1.   Intrinsieke kenmerken

    1.1. Een geluidssignaal moet:

    a) een geluidsniveau hebben dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;

    b) gemakkelijk herkenbaar zijn, met name rekening houdend met de duur van de impulsen en met het interval tussen impulsen en groepen van impulsen, en gemakkelijk te onderscheiden zijn van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.

    1.2. Wanneer een voorziening een geluidssignaal met variabele en vaste frequentie kan uitzenden, moet de variabele frequentie worden gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

    2.   Te gebruiken code

    Het geluid van een ontruimingssignaal moet continu zijn.




    BIJLAGE VIII

    MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE DE MONDELINGE MEDEDELING

    1.   Intrinsieke kenmerken

    1.1. De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen en/of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.

    1.2. De mondelinge boodschappen moeten zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk zijn; de taalvaardigheid van de spreker en het gehoorvermogen van de toehoorder(s) moeten voldoende zijn om een ondubbelzinnige communicatie tot stand te brengen.

    1.3. De mondelinge mededeling is direct (gebruik van de menselijke stem) of indirect (menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc).

    2.   Bijzondere gebruiksregels

    2.1. De betrokken personen moeten de gebruikte taal goed kennen, zodat zij de mondelinge boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid en/of de gezondheid.

    2.2. Wanneer een mondelinge mededeling wordt gebruikt in plaats of ter completering van hand- of armseinen, moeten, als er geen codes worden gebruikt, woorden worden gebezigd zoals bij voorbeeld:



    —  start:

    om het begin van een commando aan te duiden;

    —  stop:

    om een beweging te onderbreken of te beëindigen;

    —  einde:

    om de werkzaamheden stop te zetten;

    —  hijsen:

    om een last te doen ophijsen;

    —  vieren:

    om een last te doen vieren;

    —  vooruit,

    de betekenis van deze bewegingen dient in voorkomend geval gecoördineerd te worden met de dienovereenkomstige hand- of armseinen; right accolade

    —  achteruit

    —  naar rechts

    —  naar links:

    —  gevaar:

    om een noodstop af te dwingen;

    —  snel:

    om uit veiligheidsoverwegingen een beweging te versnellen.




    BIJLAGE IX

    MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE DE HAND- EN ARMSEINEN

    1.   Kenmerken

    Een hand- of armsein moet precies en eenvoudig zijn, uit een breed gebaar bestaan; gemakkelijk te geven en te begrijpen zijn en goed van een ander hand- of armsein kunnen worden onderscheiden.

    Het gelijktijdig gebruik van beide armen dient symmetrisch te verlopen en mag slechts één enkel signaal weergeven.

    Mits zij een ten minste gelijkwaardige betekenis en begrijpelijkheid hebben en beantwoorden aan de hierboven genoemde kenmerken, mogen de gebruikte hand- en armseinen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de in punt 3 opgenomen voorstellingen.

    2.   Bijzondere gebruiksregels

    2.1.

    De persoon die seinen geeft, genaamd seingever, geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen, genaamd bestuurder.

    2.2.

    De seingever moet de gehele besturingsoperatie kunnen zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.

    2.3.

    De seingever mag zijn aandacht uitsluitend wijden aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.

    2.4.

    Wanneer niet aan de in punt 2.2 genoemde voorwaarden kan worden voldaan, dienen een of meer bijkomende seingevers te worden ingeschakeld.

    2.5.

    De bestuurder moet de in uitvoering zijnde transportbeweging stopzetten om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.

    2.6.

    Maatregelen ter ondersteuning van de hand- en armseinen

    De seingever moet gemakkelijk door de bestuurder kunnen worden herkend.

    De seingever dient een of meer geëigende herkenningstekens te dragen, bij voorbeeld jas, helm, ondermouwen, armbanden, bats.

    Deze herkenningstekens dienen een heldere, bij voorkeur voor alle tekens gelijke kleur te hebben die uitsluitend door de seingever mag worden gebruikt.

    3.   Te gebruiken gecodeerde gebaren

    Inleidende opmerking

    De hieronder aangegeven gecodeerde gebaren doen geen afbreuk aan het gebruik van andere op communautair niveau van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.



    Betekenis

    Beschrijving

    Illustratie

    A.  Algemene gebaren

    BEGIN

    Pas op!

    Begin van commando

    Beide armen zijn horizontaal gestrekt met de handpalmen naar voren

    image

    STOP

    Onderbreking

    Einde van de beweging

    De rechterarm is opgeheven en de rechterhandpalm naar voren gehouden

    image

    EINDE

    Einde van de werkzaamheden

    Beide handen zijn ter hoogte van de borst samengevoegd

    image

    B.  Verticale bewegingen

    HIJSEN

    Met de opgeheven rechterarm en naar voren gebrachte rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

    image

    VIEREN

    Met de naar beneden gerichte rechterarm en naar binnen gehouden rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

    image

    VERTICALE AFSTAND

    De afstand wordt met de handen aangegeven

    image

    C.  Horizontale bewegingen

    VOORUIT

    Beide armen worden gebogen, beide handpalmen worden naar binnen gehouden en met de voorarmen worden trage bewegingen naar het lichaam toe gemaakt

    image

    ACHTERUIT

    Beide armen worden gebogen, beide handpalmen worden naar buiten gehouden, met de voorarmen worden trage bewegingen van het lichaam af gemaakt

    image

    NAAR RECHTS

    ten opzichte van de signaalgever

    Met de ongeveer horizontaal gestrekte rechterarm en de naar beneden gehouden rechterhandpalm worden trage richtingaanwijzende bewegingen gemaakt

    image

    NAAR LINKS

    ten opzichte van de signaalgever

    Met de ongeveer horizontaal gestrektelinkerarm en de naar beneden gehoudenlinkerhandpalm worden trage richtingaanwijzende bewegingen gemaakt

    image

    HORIZONTALE AFSTAND

    De afstand wordt met de handen aangegeven

    image

    D.  Gevaar

    GEVAAR

    Noodstop

    Beide armen opgeheven, handpalmen naar voren

    image

    SNELLE BEWEGING

    De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de bewegingen worden zeer snel uitgevoerd

     

    TRAGE BEWEGING

    De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de bewegingen worden zeer langzaam uitgevoerd

     



    ( 1 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    ( 2 ) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

    ( 2 ) PB nr. L 393 van 30.12.1989, blz. 1.

    ( 3 ) In afwezigheid van een specifiek bord voor hoge temperatuur.

    ( *1 ) Dit waarschuwingsbord wordt niet gebruikt om te waarschuwen voor gevaarlijke chemische stoffen of mengsels, behalve in gevallen waarin het waarschuwingsbord wordt gebruikt in overeenstemming met de tweede alinea van punt 5 van bijlage III om de opslag van gevaarlijke stoffen of mengsels aan te geven.

    ( *2 ) Pictogram als bedoeld in Richtlijn 90/679/EEG van de Raad van 26 november 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (PB nr. L 374 van 31.12.1990, blz. 1).

    Top