EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0457R(02)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”) en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU

COM/2022/457 final/3

Brussel, 20.2.2023

COM(2022) 457 final/3

2022/0277(COD)

CORRIGENDUM

This document corrects document COM(2022) 457 final of 16.9.2022.

Concerns the Dutch language version.

There were several mistranslations and some ommissions in recitals and the enacting terms.

The text shall read as follows:

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”) en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2022) 322 final} - {SWD(2022) 286 final} - {SWD(2022) 287 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Deze toelichting hoort bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”). Met dit voorstel komt voorzitter Von der Leyen de politieke verbintenis na die zij in haar toespraak over de Staat van de Unie anno 2021 heeft aangekondigd. In haar toespraak benadrukte zij dat informatie een publiek goed is en erkende zij dat mediabedrijven geen willekeurige ondernemingen zijn en dat hun onafhankelijkheid op EU-niveau moet worden beschermd 1 . Dit initiatief is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2022 2 .

De mediasector maakt deel uit van het ecosysteem van de culturele en creatieve sectoren 3 , een van de veertien industriële ecosystemen die essentieel zijn voor een inclusief en duurzaam herstel en voor de dubbele (groene en digitale) transitie van de EU-economie. Tegelijkertijd vormen mediadiensten niet alleen een belangrijke en dynamische economische sector, maar zijn ze ook essentieel voor een gezonde maatschappij en voor economische vrijheden en grondrechten, waaronder gelijkheid 4 . Onafhankelijke media, en met name de nieuwsmedia, geven toegang tot uiteenlopende standpunten en zijn betrouwbare informatiebronnen voor zowel burgers als bedrijven. Ze dragen bij aan de vorming van de publieke opinie en helpen mensen en bedrijven om een standpunt in te nemen en geïnformeerde keuzes te maken. Ze spelen een cruciale rol bij het behouden van de integriteit van de Europese informatieruimte en zijn essentieel voor de werking van onze democratische maatschappijen en economieën. Dankzij digitale technologieën zijn mediadiensten in toenemende mate grensoverschrijdend en op verschillende manieren toegankelijk, terwijl de concurrentie in de digitale mediaruimte steeds internationaler wordt. De Europese Unie is op dit gebied al normgevend in de hele wereld en met dit voorstel wordt de Europese informatieruimte verder versterkt en georganiseerd.

Tegen deze achtergrond wordt met het voorstel getracht een aantal problemen aan te pakken die van invloed zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten en het functioneren van aanbieders van mediadiensten. Mediabedrijven hebben voornamelijk te maken met obstakels die hun functioneren belemmeren en die van invloed zijn op de investeringsomstandigheden in de interne markt, zoals verschillende nationale regels en procedures in verband met de vrijheid en de pluriformiteit van de media. Deze regels omvatten met name onderzoek van marktconcentraties ten behoeve van de pluriformiteit van de media en de protectionistische maatregelen die van invloed zijn op het functioneren van mediabedrijven. Dergelijke regels hebben gezorgd voor versplintering op de interne markt, met consequenties voor de rechtszekerheid van spelers op de mediamarkt en met extra kosten voor grensoverschrijdende activiteiten tot gevolg.

Deze situatie wordt verder bemoeilijkt door onvoldoende samenwerking tussen de nationale regulerende instanties voor de media 5 . De Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) heeft beperkte actiemogelijkheden en deze zijn uitsluitend beperkt tot audiovisuele mediadiensten. Bovendien beschikt ERGA niet over voldoende instrumenten en middelen om te helpen bij het oplossen van grensoverschrijdende kwesties of praktische zaken op belangrijke gebieden van de mediaregelgeving. De daaruit voortvloeiende ontoereikende convergentie van de regelgeving heeft gevolgen voor de spelers op de mediamarkt, met name voor aanbieders van audiovisuele mediadiensten en platforms voor het delen van video’s, en schaadt het algemeen belang. De rol van regulerende instanties voor de media is ook essentieel voor de bescherming tegen malafide aanbieders van mediadiensten, waaronder financieel of redactioneel door de overheid van bepaalde derde landen gecontroleerde aanbieders, die de openbare veiligheid en defensie schaden of hier een risico op vormen.

Europese aanbieders van mediadiensten hebben op de interne markt ook steeds vaker te maken met inmenging in hun redactionele beslissingen en de mogelijkheid om hoogwaardige mediadiensten te verlenen (d.w.z. onafhankelijk gemaakte diensten in overeenstemming met de journalistieke normen) zoals blijkt uit de jaarlijkse verslagen over de rechtsstaat van de Commissie 6 en de monitor voor de pluriformiteit van de media 7 . Het probleem wordt veroorzaakt door gefragmenteerde waarborgen ter voorkoming van inmenging in de redactionele vrijheid van alle media en ongelijke onafhankelijkheidsgaranties voor publieke media 8 , waardoor de concurrentievoorwaarden op de interne markt worden verstoord.

Ten slotte zorgen de ondoorzichtige en oneerlijke toewijzing van economische middelen voor belemmeringen op de interne markt en ongelijke mededingingsvoorwaarden. Voornamelijk de ondoorzichtigheid van en de vooroordelen die inherent zijn aan bedrijfseigen systemen voor publieksmeting verstoren de reclame-inkomstenstroming, waardoor met name aanbieders van mediadiensten negatief worden beïnvloed en concurrenten worden benadeeld die diensten voor publieksmeting aanbieden die voldoen aan de door de sector overeengekomen normen 9 . De interne markt wordt ook verstoord door de ondoorzichtige en oneerlijke toewijzing van overheidsreclame (d.w.z. overheidsmiddelen die voor reclamedoeleinden worden gebruikt), die bij voorkeur wordt toegewezen aan gevestigde nationale dienstverleners of wordt gebruikt om bepaalde mediakanalen die overheidsgezinde standpunten verspreiden, te bevoordelen en heimelijk te subsidiëren. De regelgeving op dit gebied is versnipperd en beperkt 10 , waarbij het veel lidstaten ontbreekt aan specifieke regels en de reikwijdte van de bestaande regels uiteenloopt 11 , wat ten koste gaat van de rechtszekerheid en het risico van willekeurige of discriminerende beslissingen met zich meebrengt.

Hoewel de ernst van de problemen binnen de EU uiteenloopt, maken ze het voor de aanbieders van mediadiensten in het algemeen moeilijk om het potentieel van de interne markt ten volle te benutten, de economische duurzaamheid te handhaven en hun maatschappelijke rol om mensen en bedrijven te infomeren naar behoren te vervullen. De ontvangers van mediadiensten ondervinden ook negatieve gevolgen van een ontoereikend of niet-onafhankelijk media-aanbod, het ongelijke speelveld en het ontbreken van bescherming van hun belangen.

Zowel het Parlement 12 als de Raad 13 hebben de Commissie herhaaldelijk opgeroepen actie te ondernemen om belemmeringen voor de werking van de interne mediamarkt op te heffen en de pluriformiteit en de onafhankelijkheid op die markt te bevorderen. In het verslag van 9 mei 2022 over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa verzochten burgers de EU in hun voorstellen om de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van de media verder te bevorderen, voornamelijk door wetgeving in te voeren waarmee bedreigingen van de onafhankelijkheid van de media worden aangepakt door middel van EU-brede minimumnormen. Verder riepen zij op om vrije, pluralistische en onafhankelijke media te beschermen en te ondersteunen, desinformatie en buitenlandse inmenging sterker tegen te gaan en de bescherming van journalisten te waarborgen 14 .

Tegen deze achtergrond is het voorstel voor een verordening mediavrijheid gericht op de verbetering van de werking van de interne mediamarkt.

Het voorstel is gericht op vier specifieke doelstellingen:

·het bevorderen van grensoverschrijdende activiteiten en investeringen in mediadiensten door bepaalde onderdelen van de uiteenlopende nationale kaders voor de pluriformiteit van de media te harmoniseren, met name om grensoverschrijdende dienstverlening te vergemakkelijken. Door middel van coördinatie op EU-niveau moet het voorstel ervoor zorgen dat onafhankelijke nationale autoriteiten de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de media op een consistente wijze benaderen bij het beoordelen van concentraties op de mediamarkt;

·het vergroten van samenwerking en convergentie op regelgevingsgebied door middel van grensoverschrijdende coördinatie-instrumenten en adviezen en richtsnoeren op EU-niveau. Zo wordt de consistente benadering van de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van media bevorderd en worden gebruikers van mediadiensten effectief beschermd tegen illegale en schadelijke inhoud, ook online en met betrekking tot dienstverleners (ook uit derde landen) die de EU-medianormen niet naleven.

·het faciliteren van het vrij aanbieden van hoogwaardige mediadiensten door het risico van ongeoorloofde publieke of particuliere inmenging in redactionele vrijheid te beperken. Met het voorstel moet worden gewaarborgd dat journalisten en redacteuren zonder inmenging hun werk kunnen doen, ook met betrekking tot het beschermen van hun bronnen en communicatie. Door redactionele onafhankelijkheid te bevorderen, worden de belangen van de ontvangers van mediadiensten ook beter beschermd.

·het waarborgen van een transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen op de interne mediamarkt door de transparantie en de eerlijkheid van publieksmeting en de toewijzing van overheidsreclame te verbeteren. Het voorstel moet de transparantie, niet-discriminatie, evenredigheid, objectiviteit en inclusiviteit van met name methoden voor onlinepublieksmeting waarborgen. Bovendien wordt hiermee gezorgd voor de transparantie, niet-discriminatie, evenredigheid en objectiviteit bij de toewijzing van overheidsreclame aan mediakanalen om het risico op misbruik van overheidsmiddelen voor partijbelangen ten nadele van andere spelers op de markt tot een minimum te beperken. Zo wordt de eerlijke concurrentie op de interne mediamarkt bevorderd.

Bij het wetgevingsvoorstel hoort een aanbeveling, met daarin een catalogus van vrijwillige goede praktijken voor mediabedrijven ter bevordering van redactionele onafhankelijkheid en aanbevelingen aan mediabedrijven en lidstaten ter verbetering van de transparantie inzake media-eigendom. Met de aanbeveling wordt bijgedragen aan het verlagen van het risico op ongerechtvaardigde inmenging in afzonderlijke redactionele beslissingen en aan het verbeteren van de toegang tot informatie over media-eigendom 15 .

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is verenigbaar met de bestaande horizontale en sectorale EU-regels aangaande media- en onlinediensten. Hiermee wordt beoogd leemten in de regelgeving aan te pakken die van invloed zijn op de werking van de interne mediamarkt.

Het voorstel bouwt allereerst voort op de gewijzigde richtlijn audiovisuele mediadiensten (AVMD-richtlijn) 16 , waarin de EU-brede coördinatie van nationale wetgeving voor audiovisuele media wordt gereguleerd. Hierin wordt de samenwerking binnen de op basis van de richtlijn opgerichte Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) opgevoerd, door deze om te vormen tot de Europese Raad voor mediadiensten (“de raad”) en deze uitgebreidere actiemogelijkheden en taken te geven 17 .

Het voorstel bevat nieuwe regels met betrekking tot mediadiensten, onder meer over de bescherming van journalistieke bronnen en communicatie, overheidsreclame en publieksmeting. Daardoor vormt het een aanvulling op de hervorming van het auteursrecht 18 , waarmee de financiële duurzaamheid van de pers wordt ondersteund.

Het voorstel is volledig verenigbaar met en vormt een aanvulling op de richtlijn inzake elektronische handel 19 en de EU-verordening inzake platform-to-business-relaties (P2B-verordening) 20 . Het is ook verenigbaar met en vormt een aanvulling op de wet inzake digitale diensten 21 en de wet inzake digitale markten 22 , die horizontale kaders bieden met geharmoniseerde regels voor onlinediensten. In het voorstel komen andere sectorspecifieke kwesties aan de orde die in de twee horizontale instrumenten niet volledig worden aangepakt.

Het voorstel vormt een aanvulling op de mededingingsregels van de EU, waarin de gevolgen die marktconcentraties kunnen hebben voor de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van de media niet rechtstreeks worden aangepakt, en de staatssteunregels van de EU, die per geval worden toegepast (vaak achteraf) en waarmee de problemen die ontstaan door de oneerlijke toewijzing van staatsmiddelen aan de aanbieders van mediadiensten niet voldoende worden aangepakt. Met het voorstel wordt gewaarborgd overheidsreclame systematisch onderworpen is aan voorafgaande regels inzake transparantie, met name wat betreft de begunstigden en de uitgegeven bedragen, en inzake een eerlijke toewijzing van dergelijke reclame. Het voorstel en met name de bepalingen over overheidsreclame zijn verenigbaar met het voorstel voor een verordening betreffende transparantie en gerichte politieke reclame 23 .

Bovendien vormt het voorstel een aanvulling op en doet het geen afbreuk aan de bestaande EU-regels betreffende transparantie inzake eigendom. De antiwitwasrichtlijn (AML-richtlijn) 24 is het belangrijkste instrument ter waarborging van transparantie met betrekking tot uiteindelijk begunstigden, terwijl in de vennootschapsrichtlijn 25 de informatie wordt gereguleerd die met name vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid in het ondernemingsregister openbaar moeten maken. Met de richtlijn audiovisuele mediadiensten worden lidstaten aangemoedigd maatregelen te treffen om informatie over de eigendomsstructuur van audiovisuele media toegankelijk te maken. Het voorstel vormt een aanvulling op het bestaande kader door alle aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden, te verplichten de ontvangers van mediadiensten informatie te verstrekken over media-eigendom, met name over directe en indirecte eigenaren en uiteindelijk begunstigden.

Het voorstel is ook verenigbaar met het Protocol betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten (het protocol van Amsterdam) 26 , waarin de bevoegdheid van de lidstaten wordt erkend om de openbaredienstverleningstaak van publieke media te bepalen en om te voorzien in hun financiering, voor zover deze financiering geen afbreuk doet aan de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de EU in een mate die strijdig is met het gemeenschappelijk belang. Met het protocol van Amsterdam wordt impliciet bevestigd dat de publieke media binnen de interne markt vallen.

Het voorstel is in overeenstemming met het strategisch kompas inzake veiligheid en defensie 27 en relevante conclusies van de Raad 28 . Door de rol van en de samenwerking tussen regulerende instanties voor de media te versterken, onder meer in kwesties met betrekking tot de informatieruimte van de EU, vormt het voorstel een aanvulling op de actie die is ondernomen voor de ontwikkeling van de toolbox voor de aanpak van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging van de EU.

Het voorstel is in overeenstemming met de aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten inzake het bestuur van de publieke media 29 . In de aanbeveling staat dat de publieke media binnen een duurzaam bestuurskader moeten werken en zich moeten ontwikkelen, waardoor zowel de noodzakelijke redactionele onafhankelijkheid als publieke verantwoording worden gewaarborgd.

Met het oog op de recente bedreigingen aan het adres van journalistieke bronnen, wordt in het voorstel een gerichte waarborg toegevoegd tegen het gebruik van spyware op apparaten die door aanbieders van mediadiensten of journalisten worden gebruikt, waarbij wordt voortgebouwd op de bescherming die wordt geboden door Richtlijn 2002/58/EG (de e-privacyrichtlijn), Richtlijn 2016/680/EU (de richtlijn wetshandhaving) en Richtlijn 2013/40/EU over aanvallen op informatiesystemen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel bouwt voort op het actieplan voor Europese democratie 30 , waarin de Commissie een reeks maatregelen voorstelt ter bevordering van democratische participatie, ter bestrijding van desinformatie en ter ondersteuning van vrije en onafhankelijke media. Door de bescherming van journalistieke bronnen en communicatie te versterken, vormt het initiatief een aanvulling op de aanbeveling betreffende de bescherming, veiligheid en weerbaarheid van journalisten 31 en op het voorstel voor een richtlijn 32 en de aanbeveling 33 betreffende de bescherming van personen die deelnemen aan publieke participatie tegen kennelijk ongegronde of onrechtmatige gerechtelijke procedures (“strategische rechtszaken tegen publieke participatie”). Het voorstel bevat concrete maatregelen in reactie op de Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium 34 , waarin wordt opgeroepen tot het beschermen van de vrijheid van meningsuiting en informatie online, en ondersteunt de uitvoering van het actieplan voor de media en de audiovisuele sector 35 , waarin de Commissie een reeks maatregelen heeft vastgelegd ter versterking van de financiële duurzaamheid en de digitale transformatie van de mediasector.

Het voorstel is gericht op het versterken van de redactionele onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten. Tegelijkertijd is financiële duurzaamheid een essentieel element voor het beschermen van redactionele onafhankelijkheid tegen externe en marktdruk. Zoals belanghebbenden tijdens de openbare raadpleging naar voren hebben gebracht, blijft de kwetsbare economische situatie van de mediasector een probleem, dat nog is verergerd door de COVID-19-crisis. Het veiligstellen van diverse en toereikende financieringsbronnen zou de veerkracht en onafhankelijkheid van de media kunnen versterken en de levering van hoogwaardige diensten aan de Europeanen kunnen ondersteunen.

Bijgevolg wendt de mediasector zich in toenemende mate tot de EU voor financiële steun, aangezien de Commissie al geruime tijd de onafhankelijke berichtgeving over Europese aangelegenheden in de media meefinanciert om een Europese publieke ruimte te bevorderen. Hoewel de omvang van de Europese financiering onvermijdelijk beperkt is in verhouding tot de omvang en het belang van de sector, kan deze wel degelijk bijdragen tot het herstel van de sector na de COVID-19-pandemie, de digitale transformatie van het nieuws en het landsgrensoverschrijdend experimenteren met nieuwe formats of nieuwe modellen om inhoud online te gelde te maken.

Na de goedkeuring van het actieplan voor de media en de audiovisuele sector in december 2020, heeft de Commissie acties ter ondersteuning van nieuwsmedia gebundeld, met volledige inachtneming van redactionele onafhankelijkheid. Zij heeft bijvoorbeeld MediaInvest opgezet, een speciaal investeringsinstrument in het kader van het InvestEU-programma om de financiële capaciteit van Europese audiovisuele bedrijven te stimuleren. Sinds 2022 is er ook eigenvermogenssteun beschikbaar voor nieuwsmedia, in combinatie met acties voor investeringsbereidheid om particuliere investeerders te mobiliseren en de investeringsvolumes te verhogen. Daarnaast ondersteunt de Commissie de lancering van een co-investeringsfaciliteit in het kader van het InvestEU-programma met stichtingen en filantropische organisaties die zijn gericht op drie specifieke taakgebieden, waaronder de “pluriformiteit van de media, democratie en cultuur” 36 . Innovatie is een ander aandachtsgebied van de bundel: in het kader van het programma voor onderzoek en innovatie en het digitale programma wordt financiering aangeboden voor de ontwikkeling van innovatieve oplossingen, waaronder met name een oproep voor de ontwikkeling van een Europese dataruimte voor de media die binnenkort wordt gedaan. Bovendien draagt innovatief onderzoek dat wordt gefinancierd in het kader van Horizon 2020 en Horizon Europa bij tot het begrip van de impact van de media op de burgers en de democratie, en biedt het instrumenten en strategieën voor een gezonder en diverser medialandschap, waarbij online desinformatie wordt aangepakt en de journalistieke normen worden verbeterd. Regelmatige uitwisselingen met de sector in het kader van het Europees Forum voor nieuwsmedia dragen ook bij tot het toezicht op innovatie in de sector en bieden een forum om de EU-agenda ter zake te bespreken.

Naar aanleiding van het actieplan voor de media en de audiovisuele sector is de nieuwsmediasector een specifiek aandachtsgebied geworden van het programma Creatief Europa, dat is ontwikkeld om de culturele en creatieve sectoren te ondersteunen. Met het programma kunnen samenwerkingsverbanden tussen mediaorganisaties worden gefinancierd ten behoeve van innovatie, het testen van nieuwe formats of het delen van beste praktijken over de grenzen heen. Met Creatief Europa worden ook projecten ter bevordering van een meer pluriforme mediaomgeving medegefinancierd: subsidies voor de bescherming van verslaggevers (inclusief juridische ondersteuning) en voor gebieden zoals feitenonderzoek, toezicht, belangenbehartiging, publieksvoorlichting en bewustwording. Met EU-financiering werden ook de activiteiten van de mediaraden en van de monitor voor de pluriformiteit van de media ondersteund. Vanaf 2023 wijst de Commissie in het kader van het programma Creatief Europa ook specifieke financiering toe ter ondersteuning van media die het publieke belang dienen, zoals organisaties voor onderzoeksjournalistiek, om zo bij te dragen tot een grensoverschrijdend pluralistisch debat en een gezondere democratie.

De vraag naar mediafinanciering is groter dan de beschikbare middelen. Het Europees Parlement heeft verzocht om versterking van de financieringsmogelijkheden voor de nieuwsmediasector, met name door een permanent fonds voor de nieuwsmedia en door een verhoging van de begrotingen voor het sectoroverschrijdend onderdeel en het onderdeel MEDIA in het kader van Creatief Europa 37 . De Raad van de Europese Unie heeft de Commissie ook verzocht meer middelen uit te trekken voor onafhankelijke journalistiek 38 . Ter aanvulling op het huidige EU-beleid en om de financiële veerkracht van de sector uiteindelijk te verbeteren, zal de Commissie openbare financieringsregelingen en initiatieven van de lidstaten in kaart brengen en financieringstrends en -tekorten vaststellen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op basis waarvan maatregelen kunnen worden vastgesteld inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.

Het voorstel beoogt de gefragmenteerde nationale regelgevingsbenadering op het gebied van de vrijheid en de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid aan te pakken. Hiermee worden een gemeenschappelijke aanpak en coördinatie op EU-niveau bevorderd, wordt de optimale werking van de interne markt voor mediadiensten gewaarborgd en worden toekomstige belemmeringen voor het functioneren van aanbieders van mediadiensten in de hele EU voorkomen.

Het voornaamste doel van het voorstel is het aanpakken van de volgende kwesties die het aanbieden van mediadiensten op de interne markt beletten:

·nationale beperkingen in verband met bronnen en communicatie van journalisten als dienstverleners, die van invloed zijn op de productie en levering van mediadiensten;

·inmenging in het functioneren van aanbieders van mediadiensten, waaronder hun redactionele beslissingen, en uiteenlopende manieren om redactionele onafhankelijkheid te beschermen;

·het risico op staatsinmenging in publieke media, ten koste van een gelijk speelveld op de eengemaakte markt en de kwaliteit van de publieke media;

·de activiteiten op de markt van malafide actoren (waaronder aanbieders van mediadiensten die door bepaalde derde landen financieel of redactioneel worden gecontroleerd) die spanningen veroorzaken bij de toepassing van de regels inzake vrij verkeer binnen de Unie;

·gezien de toenemende digitalisering van de verspreiding van mediadiensten, de risico’s voor het vrij aanbieden van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms ten koste van een gelijk speelveld op de interne markt;

·maatregelen voor de nationale mediamarkt die van invloed zijn op het functioneren van aanbieders van mediadiensten, die het vrije verkeer in de Unie belemmeren en zo de interne markt versnipperen en tot rechtsonzekerheid leiden; hetzelfde geldt voor nationale regels en procedures voor het beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid;

·ondoorzichtigheid en mogelijke vooroordelen in systemen en methoden voor publieksmeting die leiden tot marktverstoring, ten koste van het gelijke speelveld op de interne markt;

·oneerlijke en niet-transparante toewijzing van uitgaven voor overheidsreclame aan aanbieders van mediadiensten, ten koste van andere aanbieders van mediadiensten, waaronder mediadiensten in andere lidstaten.

Bovendien is artikel 114 VWEU een passende rechtsgrond voor het opzetten van nieuwe structuren op grond van het EU-recht. Dit is voornamelijk relevant gezien het bestuursaspect van dit initiatief, dat is gericht op de bevordering van nauwere samenwerking tussen nationale regulerende instanties voor de media op EU-niveau binnen de raad, die de doeltreffende en consistente toepassing van de mediaregels van de EU moet bevorderen.

De EU-wetgever moet bij het reguleren van de interne markt niet alleen de grondrechten eerbiedigen 39 , maar ook zorgen voor evenwicht tussen concurrerende grondrechten 40 . Dit voorstel voor een verordening vormt een harmonieus, gecoördineerd en allesomvattend wetgevingskader waarmee de wetgever bijdraagt aan de ontwikkeling en bescherming van de interne markt voor mediadiensten, en zo bovendien verschillende legitieme openbare belangen nastreeft (waaronder de bescherming van gebruikers) en de grondrechten van alle betrokkenen op eerlijke wijze op elkaar afstemt.

Subsidiariteit

De doelstellingen van de maatregel kunnen niet door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt, aangezien de problemen in toenemende mate grensoverschrijdend van aard zijn en niet beperkt blijven tot afzonderlijke lidstaten of tot een aantal lidstaten. De productie, verspreiding en consumptie van media-inhoud, waaronder nieuws, vinden in toenemende mate digitaal en grensoverschrijdend plaats, doordat het internet ervoor zorgt dat de bedrijfsmodellen van traditionele media zich blijven ontwikkelen. Wereldwijde platforms, die als toegangspoort tot media-inhoud fungeren en tegelijkertijd prominente online-aanbieders van reclame zijn, zijn in toenemende mate van invloed op het aanbieden van mediadiensten in de hele EU.

Een gemeenschappelijke EU-aanpak ter bevordering van convergentie, transparantie, rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor de relevante spelers op de mediamarkt is de beste manier om de interne mediamarkt te ontwikkelen. Hiermee worden de lasten verlicht voor aanbieders van mediadiensten, die aan verschillende nationale wettelijke regelingen moeten voldoen wanneer zij in verschillende lidstaten actief zijn. Verder wordt de rechtszekerheid voor spelers op de mediamarkt vergroot, waarmee eerlijke concurrentie en grensoverschrijdende investeringen in de hand worden gewerkt. Bovendien worden regulerende instanties voor de media in staat gesteld om een gecoördineerde respons vast te stellen voor kwesties die van invloed zijn op de informatieruimte van de EU en met name op de bescherming van de belangen van de consumenten in de EU.

In het initiatief wordt terdege rekening gehouden met het Protocol betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten (het protocol van Amsterdam) en artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Het initiatief doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om financiering te verstrekken aan publieke media, zodat zij hun publieke taak kunnen vervullen, zoals deze op nationaal niveau is toegekend, gedefinieerd en georganiseerd, noch aan nationale identiteiten of regelgevingstradities op mediamedia. Bovendien wordt terdege rekening gehouden met de standpunten van de belanghebbenden; het volgt dan ook de stelling dat al te uniforme en gedetailleerde EU-regels voor de pluriformiteit van de media onwenselijk en onevenredig zijn, aangezien dergelijke regels moeten worden aangepast aan de historische en culturele achtergrond van elke lidstaat. Het initiatief zorgt daarentegen voor het juiste evenwicht tussen algemeen geformuleerde bepalingen en meer specifieke voorschriften voor het bereiken van de beleidsdoelstellingen.

Evenredigheid

Het initiatief bouwt voort op bestaande rechtskaders en is uitsluitend gericht op gebieden waar extra EU-maatregelen noodzakelijk lijken voor de goede werking van de interne mediamarkt, onder meer voor het waarborgen van een gelijk speelveld en de onafhankelijkheid van spelers op de mediamarkt in de hele EU. Het is beperkt tot kwesties waarvoor de lidstaten afzonderlijk geen bevredigende oplossingen kunnen vinden en voorziet in een goed afgestemde harmonisatie die niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om de doelstelling te bereiken, namelijk de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader voor de goede werking van de interne markt voor mediadiensten, waarbij de kwaliteit van deze diensten wordt gewaarborgd. Het feit dat verschillende voorgestelde regels op beginselen zijn gebaseerd, draagt ook bij aan het waarborgen van de evenredigheid van de voorstellen.

Het voorstel leidt tot beperkte nalevings- en handhavingskosten die waarschijnlijk worden gecompenseerd door aanzienlijke voordelen voor de spelers op de mediamarkt en de burgers. Door de transparantie te vergroten en de versnippering van de regelgeving op de markt te verkleinen, worden de rechtszekerheid en eerlijke concurrentie met dit voorstel verbeterd en wordt het aantal marktverstoringen teruggebracht. Hierdoor wordt het vertrouwen van investeerders vergroot en worden grensoverschrijdende transacties op de mediamarkt minder omslachtig, wat een positief klimaat schept voor investeringen en het vrij aanbieden van mediadiensten in de hele EU. Burgers en bedrijven profiteren bovendien van een meer gevarieerd en pluriform media-aanbod, meer transparantie en een betere toegang tot informatie.

Keuze van het instrument

Het voorstel heeft de vorm van een verordening van het Europees Parlement en de Raad. Gezien de aan te pakken kwesties en de economische, sociale en politieke context, is een verordening geschikter dan een richtlijn om een consistent beschermingsniveau in de hele EU te waarborgen en de verschillen in de regelgeving die het onafhankelijk aanbod van mediadiensten in de interne markt zouden belemmeren, te verkleinen. Hiermee is het mogelijk om de nieuwe EU-regels snel toe te passen, waardoor de problemen sneller worden aangepakt. Aldus wordt een langdurig omzettingsproces vermeden, worden mogelijke verschillen of verstoringen tijdens het omzettingsproces voorkomen door rechtstreeks toepasselijke bepalingen vast te stellen en worden situaties voorkomen waarin de lidstaten het omzettingsproces gebruiken als voorwendsel om wetgevingsmaatregelen in te voeren of te handhaven die feitelijk nadelig zijn voor onafhankelijke aanbieders van mediadiensten of anderszins discriminerend zijn. Het gebruik van een verordening verdient ook de voorkeur gezien de institutionele component van het initiatief (de oprichting van de raad). De keuze voor een verordening wordt eveneens gerechtvaardigd door de toenemende digitalisering en het grensoverschrijdend aanbieden van mediadiensten, waarvoor een snelle, consistente aanpak binnen de interne markt nodig is. Door direct toepasselijke bepalingen vast te stellen, wordt met de voorgestelde verordening ook gezorgd voor doeltreffende en efficiënte samenwerking tussen nationale regulerende instanties en organen voor de media van de lidstaten.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Het voorstel is gebaseerd op uitgebreid overleg met belanghebbenden, waarbij de Commissie de algemene beginselen en normen voor raadpleging van belanghebbenden heeft toegepast.

Op 21 december 2021 is een verzoek om input ter aankondiging van het initiatief gepubliceerd. Dit stond tot 25 maart 2022 open voor feedback. In totaal zijn er 1 473 reacties ontvangen 41 . Van 10 januari tot 25 maart 2022 stond er een openbare raadpleging open en hierop kwamen 917 reacties 42 . Beide werden onder de aandacht gebracht via de website van de Commissie, sociale media en specifieke netwerken. Waar het verzoek om input gericht was op het verzamelen van algemene feedback in reactie op de aankondiging van het initiatief door de Commissie, werden met de openbare raadpleging standpunten verzameld door middel van een gestructureerde vragenlijst met specifieke vragen over het initiatief.

Daarnaast organiseerde de Commissie vergaderingen met de voornaamste belanghebbenden en deskundigen om aanvullende bewijzen en gegevens te verzamelen over de specifieke problemen die met het initiatief moeten worden aangepakt, de beleidsaanpak en het effect ervan, alsmede technische informatie over bestaande praktijken in de sector. Voorts heeft ze gerichte workshops gehouden en talrijke standpuntnota’s en analytische documenten geanalyseerd, die zij in het kader van de voorbereiding van het initiatief heeft ontvangen. De voorbereiding van de effectbeoordeling die aan het initiatief ten grondslag ligt, werd ondersteund door twee externe studies die een reeks individuele raadplegingen van de voornaamste belanghebbenden omvatten 43 .

Bovendien heeft de Commissie het initiatief besproken met leden van het contactcomité voor audiovisuele mediadiensten en ERGA. Dankzij deze deskundigengroepen konden de meest relevante autoriteiten op het niveau van de lidstaten rechtstreeks worden geraadpleegd. Om meningen te verzamelen van onderzoekers en deskundigen met bijzondere expertise op relevante gebieden (zoals publiek en constitutioneel recht, alsook mediavrijheid en interne markt), werd op 18 februari 2022 een specifieke workshop georganiseerd met vertegenwoordigers van de academische wereld, ERGA en de Commissie.

Het idee van een wetgevingsvoorstel waarmee in elk geval bepaalde belangrijke gebieden worden gereguleerd, kreeg steun van burgers en de meeste andere belanghebbenden, waaronder de gemeenschap voor mediavrijheid, consumentenorganisaties, regulerende instanties voor de media en ERGA, publieke en particuliere omroepen, distributeurs van inhoud en spelers uit het reclame-ecosysteem. Onder die belanghebbenden bestaat een breed draagvlak voor een op beginselen gebaseerde aanpak in tegenstelling tot geen actie of gedetailleerde normering.

Niet-gouvernementele organisaties en publieke omroepen waren hoofdzakelijk voorstander van maatregelen op EU-niveau ter invoering van waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid, onder meer van publieke media, en herinnerden aan het belang van het protocol van Amsterdam. De publieke omroepen ondersteunen met name waarborgen voor redactionele integriteit online en richtsnoeren voor passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang.

Met name de particuliere omroepen waren voorstander van gemeenschappelijke beginselen voor maatregelen inzake de pluriformiteit van de media en transparantie, objectiviteit en controleerbaarheid van publieksmeting, waarbij zij het op het laatste punt eens waren met de uitgevers en spelers uit het reclame-ecosysteem. Uitgevers, die van oudsher niet gereguleerd zijn, gaven over het algemeen de voorkeur aan zelfregulering of een aanbeveling. Zij waren echter wel voor voorstander van EU-brede maatregelen voor de bescherming van journalistieke bronnen en voor overheidsreclame. Burgers waren het sterk eens met de noodzaak van transparantie en eerlijkheid bij de toewijzing van overheidsreclame. Omroepen en uitgevers verzochten om doeltreffende regelgeving voor onlineplatforms.

Wat governance betreft, bestaat er een breed draagvlak voor een op ERGA gebaseerd toezicht, maar lopen de meningen over de mogelijke toekomstige status daarvan uiteen. Regulerende instanties en de gemeenschap voor mediavrijheid zijn voorstander van een versterking van ERGA, terwijl bedrijven en ondernemersorganisaties de huidige vorm willen behouden. Overheidsinstanties waren voornamelijk voorstander van samenwerking op regelgevingsgebied op EU-niveau om gemeenschappelijke normen voor de pluriformiteit van de media te faciliteren en de rol en de middelen van ERGA voor verdere EU-coördinatie te verbeteren.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft bij de voorbereiding van dit voorstel gebruikgemaakt van deskundigheid op vele gebieden.

Naast de genoemde openbare raadpleging en andere raadplegingen van belanghebbenden heeft de Commissie twee externe studies laten uitvoeren om een sterke samenhang en vergelijkbaarheid van analyses voor alle mogelijke beleidsbenaderingen te waarborgen.

Het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector heeft ook een speciaal verslag over het bestuur en de onafhankelijkheid van publieke media opgesteld 44 . Het verslag gaat vergezeld van een uitgebreid overzicht van de belangrijkste bestuurswaarborgen voor publieke media in Europa.

Uit de jaarlijkse verslagen over de rechtsstaat van de Commissie, de jaarlijkse verslagen van de monitor voor de pluriformiteit van de media en enkele Eurobarometer-enquêtes kwamen bewijsmateriaal en analyses over veel relevante kwesties naar voren. Deze bronnen werden gebruikt voor het vaststellen van de problemen, hun omvang op de interne mediamarkt en hun drijfveren. De Commissie heeft bovendien gebruikgemaakt van de relevante aanbevelingen van de Raad van Europa, waarmee alle lidstaten hebben ingestemd 45 .

Ten slotte heeft de Commissie, ter verdere ondersteuning van een op feiten gebaseerde analyse, een overzicht gemaakt van de relevante jurisprudentie en een uitgebreid literatuuronderzoek verricht, dat academische literatuur en een breed spectrum van beleidsstudies en rapporten omvatte, onder meer van ngo’s die actief zijn op het gebied van de vrijheid en de pluriformiteit van de media.

Effectbeoordeling

In overeenstemming met haar beleid inzake “betere regelgeving” heeft de Commissie voor dit voorstel een effectbeoordeling uitgevoerd die door de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie is onderzocht. Het effectbeoordelingsverslag is op 13 mei voor het eerst voorgelegd aan de Raad voor regelgeving en is op 8 juni tijdens een hoorzitting met de Raad besproken. In aansluiting op een negatief advies van 10 juni werd het verslag grondig herzien en op 11 juli opnieuw voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing. Op 27 juli heeft de Raad voor regelgevingstoetsing een positief advies met voorbehoud uitgebracht. Het effectbeoordelingsverslag werd verder herzien om rekening te houden met de suggesties voor verbetering van de Raad voor regelgevingstoetsing. De adviezen van de Raad voor regelgevingstoetsing, en de opmerkingen en een toelichting over de manier waarop daarmee rekening is gehouden, zijn opgenomen in bijlage 1 bij de effectbeoordeling.

De Commissie heeft verschillende beleidsopties onderzocht voor het verwezenlijken van de algemene doelstelling van het voorstel, namelijk het verbeteren van de werking van de interne mediamarkt.

Er werden drie beleidsopties beoordeeld, die verschilden wat betreft de intensiteit van de regelgeving:

·Optie 1: Aanbeveling over de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de media, waarbij de lidstaten en op sommige gebieden bedrijven op de mediamarkt worden gestimuleerd om een reeks maatregelen te treffen om de pluriformiteit van de media, redactionele onafhankelijkheid en de transparantie en eerlijkheid op de mediamarkt te bevorderen.

·Optie 2: Wetgevingsvoorstel en aanbeveling over de onafhankelijkheid van de media, waarbij het eerste document algemene regels voor de interne markt voor mediadiensten bevat en het laatste mediabedrijven en lidstaten stimuleert om de onafhankelijkheid en de transparantie van de media te bevorderen.

·Optie 3: Verbeterd wetgevingsvoorstel waarbij bovenop alle wetgevingselementen van optie 2 verdere verplichtingen voor bedrijven op de mediamarkt en regulerende instanties worden toegevoegd om de beschikbaarheid van hoogwaardige mediadiensten en een transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen op de mediamarkt te bevorderen.

Voor de governance van het wetgevingsinstrument zijn onder de opties 2 en 3 twee subopties in overweging genomen:

·Suboptie A: een governancesysteem op basis van een raad die wordt bijgestaan door een secretariaat van de Commissie;

·Suboptie B: een governancesysteem op basis van een raad die wordt bijgestaan door een onafhankelijk EU-kantoor.

Volgens de vaste methode van de Commissie werden van elke beleidsoptie de effecten beoordeeld vanuit economisch, maatschappelijk en grondrechtelijk oogpunt. De voorkeursoptie is optie 2, suboptie A. Deze optie beantwoordt op een efficiënte, coherente, evenredige en grotendeels doeltreffende wijze aan de algemene doelstelling van de maatregel.

In het voorgestelde wetgevingsinstrument worden met name enkele kernbeginselen en regels voor de mediamarkt vastgesteld en worden belangrijke taken toegekend aan de raad, als collectief orgaan van onafhankelijke regulerende instanties voor de media, waaronder het verlenen van deskundig advies over regelgevende, technische of praktische aspecten van mediaregelgeving, het afgeven van adviezen over marktconcentraties die mogelijk van invloed zijn op de werking van de interne markt en het coördineren van maatregelen met betrekking tot aanbieders van mediadiensten (ook uit derde landen) die de EU-medianormen niet naleven. Het is dan mogelijk om zich voor de nationale rechter te beroepen op de in het wetgevingsinstrument vastgestelde beginselen en regels, en de Commissie kan inbreukprocedures inleiden, onder meer in geval van systemische problemen. Het niet-bindende onderdeel van het beleidspakket, de aanbeveling, bevat vrijwillige maatregelen met betrekking tot twee specifieke kwesties: waarborgen voor de onafhankelijkheid van media en transparantie inzake media-eigendom. Een dergelijke gelaagde en flexibele aanpak levert de gewenste voordelen op terwijl de kosten voor de spelers op de mediamarkt en de overheidsinstanties worden geoptimaliseerd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de lagere kosten van een secretariaat van de Commissie in vergelijking met het EU-kantoor.

Het effect van de beleidsopties op de verschillende categorieën belanghebbenden wordt nader toegelicht in bijlage 3 bij de effectbeoordeling.

Grondrechten

Door de convergentie van de regelgeving op de interne mediamarkt te versterken, redactionele onafhankelijkheid te waarborgen in combinatie met de vrijheid van ondernemerschap van aanbieders van mediadiensten en de transparantie en eerlijkheid bij de toewijzing van economische middelen te vergroten, zal de voorgestelde verordening het aanbieden van onafhankelijke en hoogwaardige mediadiensten over de grenzen heen vergemakkelijken en aldus de vrijheid en de pluriformiteit van de media bevorderen. De belangrijke rol van de raad in het nieuwe kader, die volledig onafhankelijk is van overheden en andere publieke of particuliere entiteiten, zal bijdragen tot een doeltreffende en onpartijdige handhaving van de vrijheid van meningsuiting in de hele EU, die wordt beschermd door artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”), dat overeenkomt met artikel 10 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens.

De voorgestelde verordening heeft ook een positief effect op de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest), doordat belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten worden weggenomen en het risico dat bepaalde spelers op de mediamarkt worden gediscrimineerd wordt beperkt.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De gevolgen voor de begroting van het voorstel voor deze verordening worden gedekt door de toewijzingen uit het meerjarig financieel kader 2021-2027 in het kader van de financiële toewijzingen voor het programma Creatief Europa, zoals gespecificeerd in het financieel memorandum bij het voorstel.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal een alomvattend kader vaststellen voor een permanente controle van de output, de resultaten en het effect van dit wetgevingsinstrument. Dit omvat met name een nieuw onafhankelijk controlemechanisme voor het vaststellen en beoordelen van risico’s voor de werking van de interne markt van mediadiensten. Het instrument wordt binnen vier jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vier jaar geëvalueerd en er wordt verslag uitgebracht aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I bevat het onderwerp en het toepassingsgebied van de verordening en de definities van de belangrijkste termen die in de verordening worden gebruikt. Met name wordt gesteld dat hoofdstuk II en hoofdstuk III, artikel 5 van de verordening bepalingen voor minimale harmonisatie zijn.

Hoofdstuk II bevat de rechten van ontvangers van mediadiensten en de rechten van aanbieders van mediadiensten op de interne markt. Het bevat bovendien de waarborgen voor de onafhankelijke werking van publieke media en de verplichtingen van aanbieders van mediadiensten op de interne markt.

Hoofdstuk III bevat een kader voor samenwerking op regelgevingsgebied en een goed functionerende markt voor mediadiensten.

Op grond van artikel 1 zijn de onafhankelijke nationale regulerende instanties of organen van de lidstaten die belast zijn met de uitvoering van de AVMD-richtlijn verantwoordelijk voor de toepassing van dit hoofdstuk en krijgen zij de geschikte onderzoeksbevoegdheden om hun taken uit te voeren.

In artikel 2 wordt de Europese Raad voor mediadiensten, het collectieve orgaan van onafhankelijke regulerende instanties voor de media, opgericht als vervanger en opvolger van de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA). In dit artikel worden de eisen voor de onafhankelijkheid van de raad en de structuur ervan vermeld. De raad krijgt de voor de uitvoering van zijn taken vereiste administratieve en organisatorische ondersteuning van een door de Commissie ter beschikking gesteld secretariaat. Het hoofdstuk bevat de taken van de raad op grond van de verordening.

Artikel 3 voorziet in regels en procedures voor samenwerking op regelgevingsgebied en convergentie op de interne mediamarkt, waaronder een mechanisme voor gestructureerde samenwerking, verzoeken om handhavingsmaatregelen, richtsnoeren inzake mediaregelgeving en coördinatie van maatregelen betreffende mediadiensten van derde landen. Deze bepalingen zijn bedoeld om te zorgen voor een nauwere samenwerking tussen de nationale regulerende instanties en organen op verschillende gebieden van mediaregelgeving.

In artikel 4 komen specifieke kwesties over het aanbieden van mediadiensten in een digitale omgeving aan de orde. Met betrekking tot het aanbieden van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms, bouwt het voort op bestaande horizontale wetgeving door middel van aanvullende waarborgen voor redactionele integriteit van inhoud die aanbieders van mediadiensten online verstrekken en die voldoen aan bepaalde normen inzake (zelf)regulering, en het opzetten van een gestructureerde dialoog tussen zeer grote onlineplatforms en relevante tegenhangers uit het media-ecosysteem. Deze afdeling voorziet ook in het recht van aanpassing van het audiovisuele media-aanbod op apparaten en op gebruikersinterfaces waarmee de toegang tot audiovisuele mediadiensten wordt beheerd en de overeenkomstige verplichting van fabrikanten en ontwikkelaars om een dergelijke aanpassing technisch mogelijk te maken.

Afdeling 5 bevat een rechtskader voor nationale maatregelen die van invloed zijn op het functioneren van aanbieders van mediadiensten en bevat eisen voor nationale regels en procedures in verband met het beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid. De raad moet een standpunt innemen in gevallen waarin de werking van de interne markt kan worden beïnvloed.

Artikel 6 bevat eisen voor systemen en methoden voor publieksmeting die worden toegepast door relevante spelers op de markt. De regels gaan gepaard met een aanmoediging om gedragscodes op te stellen en de uitwisseling van beste praktijken te stimuleren. Artikel 6 bevat ook gemeenschappelijke eisen voor de toewijzing van uitgaven voor overheidsreclame aan aanbieders van mediadiensten, zonder van invloed te zijn op de regels voor overheidsopdrachten en staatssteunregels.

Hoofdstuk IV bevat slotbepalingen, met name inzake toezicht, evaluatie en rapportage. De verordening omvat een mechanisme waarmee de Commissie in overleg met de raad regelmatig toezicht kan houden op risico’s voor de werking van de interne markt voor mediadiensten. In dit hoofdstuk wordt bovendien het desbetreffende artikel van de AVMD-richtlijn ingetrokken en worden de inwerkingtreding en het begin van de toepassing van de verordening vermeld.

2022/0277 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”) en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s, 

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Onafhankelijke mediadiensten spelen een unieke rol op de interne markt. Zij vormen een snel veranderende en economisch belangrijke sector en bieden tegelijkertijd toegang tot uiteenlopende standpunten en betrouwbare informatiebronnen voor zowel burgers als bedrijven, waardoor zij een functie van algemeen belang als “publieke waakhond” vervullen. Mediadiensten zijn in toenemende mate online en grensoverschrijdend beschikbaar, maar zijn niet in alle lidstaten aan dezelfde regels en hetzelfde beschermingsniveau onderworpen.

(2)Gezien hun unieke rol is de bescherming van de vrijheid en de pluriformiteit van de media essentieel voor een goed functionerende interne markt voor mediadiensten (of “interne mediamarkt”). Deze markt is sinds het begin van deze eeuw aanzienlijk veranderd en is in toenemende mate digitaal en internationaal geworden. Dit brengt veel economische mogelijkheden met zich mee, maar ook een aantal uitdagingen. De Unie moet de mediasector helpen deze mogelijkheden binnen de interne markt te benutten en tegelijkertijd bescherming bieden aan de waarden, zoals de bescherming van de grondrechten, die de Unie en haar lidstaten gemeen hebben.

(3)In de digitale mediaruimte hebben burgers en bedrijven toegang tot en consumeren zij media-inhoud die onmiddellijk beschikbaar is op hun persoonlijke apparatuur, steeds vaker in een landsgrensoverschrijdende omgeving. Mondiale onlineplatforms fungeren als toegangspoort tot media-inhoud, met bedrijfsmodellen die ertoe strekken dat toegang tot mediadiensten vaak zonder tussenpersoon plaatsvindt en die polariserende inhoud en desinformatie versterken. Deze platforms zijn ook essentiële aanbieders van onlinereclame, waardoor financiële middelen aan de mediasector zijn onttrokken, met alle gevolgen van dien voor de financiële duurzaamheid ervan en dus voor de diversiteit van het aanbod. Aangezien mediadiensten kennis- en kapitaalintensief zijn, hebben zij schaalgrootte nodig om concurrerend te blijven en te gedijen op de interne markt. Daarom is de mogelijkheid om grensoverschrijdende diensten aan te bieden en ook investeringen van of in andere lidstaten te verkrijgen van bijzonder belang.

(4)De interne markt voor mediadiensten is echter niet voldoende geïntegreerd. Een aantal nationale beperkingen belemmert het vrije verkeer binnen de interne markt. Vooral verschillende nationale regels en benaderingen in verband met de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, onvoldoende samenwerking tussen nationale regulerende instanties of organen en de ondoorzichtige en oneerlijke toewijzing van publieke en particuliere economische middelen maken het werk en de grensoverschrijdende uitbreiding van spelers op de mediamarkt moeilijk en leiden tot een ongelijk speelveld binnen de Unie. Een andere uitdaging voor de integriteit van de interne markt voor mediadiensten wordt gevormd door aanbieders die zich systematisch bezighouden met desinformatie, waaronder informatiemanipulatie en inmenging, en de vrijheden van de interne markt misbruiken, onder meer door toedoen van aanbieders van mediadiensten die onder overheidscontrole staan en door bepaalde derde landen worden gefinancierd.

(5)Bovendien hebben sommige lidstaten, in reactie op uitdagingen voor de pluriformiteit van de media en mediavrijheid online, regelgevingsmaatregelen getroffen en gaan andere lidstaten dit waarschijnlijk doen, met het risico dat de verschillen tussen de nationale benaderingen en beperkingen voor het vrije verkeer op de interne markt nog groter worden.

(6)Ontvangers van mediadiensten in de Unie (natuurlijke personen die onderdanen van lidstaten zijn of rechten hebben die hun bij het Unierecht zijn toegekend, en in de Unie gevestigde rechtspersonen) moeten daadwerkelijk de vrijheid genieten om vrije en pluriforme mediadiensten te ontvangen op de interne markt. Met het stimuleren van grensoverschrijdende mediadiensten moet een minimaal beschermingsniveau voor de ontvangers van diensten op de interne markt worden gewaarborgd. Dat zou overeenstemmen met het recht om kennis te nemen en te geven van informatie op grond van artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”). Het is daarom noodzakelijk om bepaalde aspecten van nationale regels in verband met mediadiensten te harmoniseren. In het verslag over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa verzochten burgers de EU om de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van de media verder te bevorderen, voornamelijk door wetgeving in te voeren waarmee bedreigingen van de onafhankelijkheid van de media worden aangepakt door middel van EU-brede minimumnormen 46 .

(7)Voor de toepassing van deze verordening is de definitie van een mediadienst beperkt tot diensten als gedefinieerd door het Verdrag en heeft deze dus betrekking op alle vormen van economische activiteit. Door gebruikers gegenereerde inhoud die naar een onlineplatform wordt geüpload, moet van deze definitie worden uitgesloten, tenzij het gaat om een beroepsactiviteit die normaliter wordt verricht tegen vergoeding (zij het van financiële of andere aard). Ook correspondentie die louter privé is, zoals e-mails, en alle diensten die niet de levering van audiovisuele of audioprogramma’s of perspublicaties als hoofddoel hebben, dat wil zeggen waarbij de inhoud slechts bijkomstig is ten opzichte van de dienst en niet het hoofddoel ervan, zoals advertenties of informatie in verband met een product of een dienst die wordt geleverd door websites die geen mediadiensten aanbieden, moeten worden uitgesloten. De definitie van een mediadienst moet met name televisie- of radio-uitzendingen, audiovisuele mediadiensten op aanvraag, podcasts of perspublicaties omvatten. Bedrijfscommunicatie en de verspreiding van informatie- of promotiemateriaal voor publieke of particuliere entiteiten moeten worden uitgesloten van deze definitie.

(8)Op de gedigitaliseerde mediamarkt kunnen aanbieders van videoplatforms of zeer grote onlineplatforms onder de definitie van aanbieder van mediadiensten vallen. Dergelijke aanbieders spelen over het algemeen een belangrijke rol bij de organisatie van de inhoud, ook met geautomatiseerde middelen of algoritmen, maar oefenen geen redactionele verantwoordelijkheid uit over de inhoud waartoe zij toegang bieden. In een mediaomgeving die in toenemende mate convergent is, zijn sommige aanbieders van videoplatforms of zeer grote onlineplatforms echter redactioneel toezicht gaan uitoefenen op een of meer onderdelen van hun diensten. Een dergelijke entiteit kan daarom als aanbieder van een videoplatform of een zeer groot onlineplatform én als aanbieder van mediadiensten worden gekwalificeerd.

(9)De definitie van publieksmeting moet meetsystemen omvatten die zijn ontwikkeld overeenkomstig sectornormen binnen zelfregulerende organisaties, zoals de gezamenlijke industriecomités, en meetsystemen die buiten dergelijke zelfregulerende benaderingen zijn ontwikkeld. Deze laatste worden vaak gebruikt door bepaalde spelers op de onlinemarkt, die zelf metingen uitvoeren of hun eigen systemen voor publieksmeting op de markt aanbieden, die niet noodzakelijkerwijs voldoen aan de gezamenlijk overeengekomen sectornormen. Dergelijke systemen voor publieksmeting hebben een aanzienlijk effect op de reclame- en mediamarkten en moeten daarom onder deze verordening vallen.

(10)Overheidsreclame moet ruim worden opgevat als promotie- of zelfpromotieactiviteiten door, voor of namens een breed scala aan overheidsinstanties of -entiteiten, waaronder regeringen, regulerende instanties of organen, alsmede staatsbedrijven of andere door de staat gecontroleerde entiteiten in verschillende sectoren, op nationaal of regionaal niveau, of lokale overheden van territoriale entiteiten met meer dan 1 miljoen inwoners. Alarmberichten van overheidsinstanties die bijvoorbeeld nodig zijn bij natuur- of gezondheidsrampen, ongevallen of andere plotselinge incidenten die schade kunnen toebrengen aan personen, vallen echter niet onder de definitie van overheidsreclame.

(11)Om ervoor te zorgen dat de maatschappij de vruchten plukt van de interne mediamarkt, is het essentieel om niet alleen de grondrechten op grond van het Verdrag te waarborgen, maar ook de rechtszekerheid die de ontvangers van mediadiensten nodig hebben om van de overeenkomstige voordelen te kunnen profiteren. Dergelijke ontvangers moeten toegang hebben tot mediadiensten van hoge kwaliteit, die door journalisten en redacteuren op onafhankelijke wijze en in overeenstemming met de journalistieke normen zijn geproduceerd en derhalve betrouwbare informatie bieden, met inbegrip van inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit. Dit recht houdt voor een bepaalde aanbieder van mediadiensten geen overeenkomstige verplichting in om zich te houden aan normen die niet uitdrukkelijk in de wet zijn vastgesteld. Dergelijke hoogwaardige mediadiensten zijn ook een tegengif tegen desinformatie, zoals buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging.

(12)Deze verordening doet geen afbreuk aan de vrijheid van meningsuiting die het Handvest aan personen garandeert. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft opgemerkt dat de overheid in een gevoelige sector als de audiovisuele media, naast haar negatieve plicht van niet-inmenging ook een positieve verplichting heeft om een passend wetgevend en administratief kader op te zetten om daadwerkelijke pluriformiteit te waarborgen 47 .

(13)Vrij verkeer van betrouwbare informatie is essentieel voor een goed functionerende interne markt voor mediadiensten. Daarom mogen voor het aanbieden van mediadiensten geen beperkingen worden opgelegd die in strijd zijn met deze verordening of andere voorschriften van het Unierecht, zoals Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad 48 betreffende maatregelen ter bescherming van gebruikers tegen illegale en schadelijke inhoud. Beperkingen kunnen ook voortkomen uit maatregelen die nationale overheidsinstanties overeenkomstig het Unierecht toepassen.

(14)De bescherming van redactionele onafhankelijkheid is een voorwaarde voor het uitoefenen van de activiteit van aanbieders van mediadiensten en hun professionele integriteit. Redactionele onafhankelijkheid is bijzonder belangrijk voor aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden, met het oog op de maatschappelijke functie ervan als publiek goed. Aanbieders van mediadiensten moeten hun economische activiteiten vrijelijk kunnen uitoefenen op de interne markt en op gelijke voet kunnen concurreren in een omgeving die steeds vaker online is en waarin de informatie over de grenzen heen gaat.

(15)De lidstaten hebben gekozen voor verschillende benaderingen van de bescherming van de redactionele onafhankelijkheid, die in de hele Unie in toenemende mate onder druk staat. In verschillende lidstaten is er met name sprake van toenemende inmenging in de redactionele beslissingen van aanbieders van mediadiensten. Deze inmenging kan direct of indirect zijn en wordt gepleegd door de staat of andere actoren, waaronder overheden, gekozen overheidsfunctionarissen, regeringsfunctionarissen en politici, bijvoorbeeld om politiek voordeel te verkrijgen. Aandeelhouders en andere particuliere partijen die een belang hebben in aanbieders van mediadiensten kunnen, met het oog op economisch of ander voordeel, handelen op manieren die het noodzakelijke evenwicht tussen hun eigen bedrijfsvrijheid en vrijheid van meningsuiting enerzijds en de redactionele vrijheid van meningsuiting en de informatierechten van de gebruikers anderzijds overschrijden. Bovendien hebben recente trends op het gebied van de verspreiding en consumptie van media, met name in de onlineomgeving, lidstaten ertoe aangezet wetgeving te overwegen die tot doel heeft om het aanbod van media-inhoud te reguleren. Ook de manieren waarop aanbieders van mediadiensten redactionele onafhankelijkheid waarborgen, lopen uiteen. Als gevolg van dergelijke inmenging en versnippering van regelgeving en benaderingen, worden de omstandigheden voor het uitoefenen van economische activiteiten voor aanbieders van mediadiensten en uiteindelijk de kwaliteit van mediadiensten die burgers en bedrijven ontvangen op de interne markt negatief beïnvloed. Het is daarom noodzakelijk om doeltreffende waarborgen in te bouwen die het uitoefenen van redactionele vrijheid in de Unie mogelijk maken, zodat aanbieders van mediadiensten hun inhoud onafhankelijk grensoverschrijdend kunnen produceren en verspreiden en ontvangers dergelijke inhoud kunnen ontvangen. 

(16)Journalisten en redacteuren zijn de belangrijkste actoren bij de productie en levering van betrouwbare media-inhoud, met name door verslag te doen van nieuws of actualiteit. Daarom is het van essentieel belang dat het vermogen van journalisten om informatie te verzamelen en deze op feiten te controleren en te analyseren, met inbegrip van vertrouwelijke informatie, wordt beschermd. Met name aanbieders van mediadiensten en journalisten (inclusief degenen die niet in het kader van een traditionele arbeidsovereenkomst werken, zoals freelancers) moeten kunnen rekenen op een degelijke bescherming van journalistieke bronnen en communicatie, ook tegen de inzet van surveillancetechnologieën, aangezien bronnen zonder een dergelijke bescherming ervan kunnen worden weerhouden de media bij te staan bij het informeren van het publiek over aangelegenheden van algemeen belang. Als gevolg daarvan kunnen de vrijheid van journalisten om hun economische activiteit uit te oefenen en hun essentiële functie als “publieke waakhond” te vervullen worden ondermijnd, waardoor de toegang tot hoogwaardige mediadiensten negatief wordt beïnvloed. De bescherming van journalistieke bronnen draagt bij aan de bescherming van het grondrecht dat is verankerd in artikel 11 van het Handvest.

(17)De regelgeving voor de bescherming van journalistieke bronnen binnen de lidstaten loopt op dit moment sterk uiteen. Sommige lidstaten bieden een absolute bescherming tegen het dwingen van journalisten om in strafrechtelijke en administratieve procedures informatie vrij te geven die hun bron identificeert. Andere lidstaten bieden een vorm van gekwalificeerde bescherming die beperkt is tot gerechtelijke procedures op basis van bepaalde strafbare feiten, terwijl andere lidstaten bescherming bieden in de vorm van een algemeen beginsel. Dit leidt tot versnippering op de interne mediamarkt. Daardoor is de kans reëel dat journalisten, die in toenemende mate werken aan landsgrensoverschrijdende projecten en hun diensten aanbieden aan een internationaal publiek, en bijgevolg aan aanbieders van mediadiensten over grenzen heen, te maken krijgen met belemmeringen, rechtsonzekerheid en ongelijke mededingingsvoorwaarden. Daarom moet de bescherming van journalistieke bronnen en communicatie op Unieniveau worden geharmoniseerd en versterkt.

(18)Publieke media die zijn opgericht door de lidstaten spelen een belangrijke rol op de interne mediamarkt door als onderdeel van hun taak te waarborgen dat burgers en bedrijven toegang hebben tot hoogwaardige informatie en onpartijdige berichtgeving. De publieke media kunnen evenwel extra blootgesteld zijn aan het risico van inmenging, gezien hun institutionele nabijheid tot de staat en de overheidsmiddelen die zij ontvangen. Dit risico kan worden vergroot door ongelijke waarborgen in verband met onafhankelijk bestuur en evenwichtige berichtgeving door publieke media in de Unie. Deze situatie kan leiden tot bevooroordeelde of partijdige mediaberichtgeving, de concurrentie op de interne mediamarkt verstoren en de toegang tot onafhankelijke en onpartijdige mediadiensten negatief beïnvloeden. Voortbouwend op de internationale normen die de Raad van Europa hiervoor heeft ontwikkeld, is het dus noodzakelijk om juridische waarborgen in te stellen voor de onafhankelijke werking van publieke media in de Unie. Ook moet worden gewaarborgd dat aanbieders van publieke mediadiensten, zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de staatssteunregels van de Unie, voldoende en stabiele financiering krijgen om hun taken te vervullen en zo hun planning voorspelbaar te maken. Dergelijke financiering moet bij voorkeur op meerjarenbasis worden vastgesteld en toegewezen in overeenstemming met de openbaredienstverleningstaak van aanbieders van publieke mediadiensten om mogelijke ongepaste invloed door jaarlijkse begrotingsonderhandelingen te voorkomen. De in deze verordening neergelegde vereisten doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om te voorzien in de financiering van publieke media, zoals vastgelegd in protocol 29 betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(19)Voor de ontvangers van mediadiensten is het van cruciaal belang dat zij met zekerheid weten wie de eigenaar is van de nieuwsmedia en wie erachter zit, zodat zij mogelijke belangenconflicten kunnen vaststellen en begrijpen, wat een eerste vereiste is om een goed geïnformeerde mening te vormen en bijgevolg actief deel te nemen aan een democratie. Deze transparantie is een doeltreffend instrument om de risico’s op inmenging in redactionele onafhankelijkheid te beperken. Het is daarom noodzakelijk om gemeenschappelijke informatievereisten voor alle relevante aanbieders van mediadiensten in de Unie in te voeren, waaronder evenredige vereisten om informatie over eigendom openbaar te maken. In dit kader mag geen afbreuk worden gedaan aan de maatregelen die de lidstaten hebben genomen op grond van artikel 30, lid 9, van Richtlijn (EU) 2015/849 49 . De desbetreffende aanbieders moeten de gevraagde informatie op hun website of op een ander eenvoudig en rechtstreeks toegankelijk medium openbaar maken.

(20)Media-integriteit vereist ook een proactieve aanpak om redactionele onafhankelijkheid van nieuwsmediabedrijven te bevorderen, met name via interne waarborgen. Zodra de eigenaren en redacteuren van de aanbieders van mediadiensten overeenstemming hebben bereikt over de algemene redactionele lijn, moeten zij evenredige maatregelen treffen om de vrijheid van de redacteuren te waarborgen om in het kader van hun beroepsactiviteit individuele beslissingen te nemen. De doelstelling om redacteuren te beschermen tegen ongeoorloofde inmenging in hun beslissingen over specifieke inhoud als onderdeel van hun dagelijks werk draagt bij aan het waarborgen van een gelijk speelveld op de interne markt voor mediadiensten en de kwaliteit van die diensten. Die doelstelling is bovendien in overeenstemming met het grondrecht om kennis te nemen en te geven van informatie op grond van artikel 11 van het Handvest. Gezien deze overwegingen moeten aanbieders van mediadiensten bovendien zorgen voor transparantie inzake daadwerkelijke of mogelijke belangenconflicten tegenover de ontvangers van hun diensten.

(21)Om de regeldruk te verlichten, moeten micro-ondernemingen in de zin van artikel 3 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad 50 worden vrijgesteld van de eisen aangaande informatie en interne waarborgen met het oog op het garanderen van de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen. Bovendien moet het aanbieders van mediadiensten vrij staan de interne waarborgen op hun behoeften af te stemmen, met name als zij kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van datzelfde artikel zijn. De aanbeveling bij deze verordening 51 biedt een catalogus van vrijwillige interne waarborgen die mediabedrijven in dit verband kunnen nemen. Deze verordening mag niet aldus worden uitgelegd dat zij de eigenaren van particuliere aanbieders van mediadiensten het recht ontneemt strategische of algemene doelstellingen vast te stellen en de groei en de financiële levensvatbaarheid van hun ondernemingen te bevorderen. In dit opzicht wordt met deze verordening erkend dat het doel om redactionele onafhankelijkheid te bevorderen in overeenstemming moet worden gebracht met de legitieme rechten en belangen van eigenaren van particuliere media.

(22)Onafhankelijke nationale regulerende instanties of organen zijn essentieel voor de juiste toepassing van de mediawetgeving binnen de Unie. Nationale regulerende instanties of organen als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU zijn het best in staat om de juiste toepassing van de voorschriften voor samenwerking op regelgevingsgebied en een goed functionerende markt voor mediadiensten te waarborgen, zoals beoogd in hoofdstuk III van deze verordening. Teneinde een consistente toepassing van deze verordening en andere mediawetgeving van de Unie te waarborgen, dient op het niveau van de Unie een onafhankelijk adviesorgaan te worden opgericht dat deze autoriteiten of organen bijeenbrengt en hun activiteiten coördineert. De Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA), die is opgericht bij Richtlijn 2010/13/EU, is essentieel gebleken voor de bevordering van de consistente uitvoering van die richtlijn. De Europese Raad voor mediadiensten (“de raad”) moet daarom voortbouwen op ERGA en deze vervangen. Hiervoor is een gerichte aanpassing van Richtlijn 2010/13/EU nodig, waarbij artikel 30 ter, op basis waarvan ERGA is opgericht, wordt geschrapt en waarbij verwijzingen naar ERGA en haar taken als gevolg daarvan worden vervangen. De wijziging van Richtlijn 2010/13/EU door deze verordening is in dit geval gerechtvaardigd, omdat de wijziging beperkt blijft tot een bepaling die de lidstaten niet hoeven om te zetten en gericht is aan de instellingen van de Unie.

(23)De raad moet bestaan uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU bedoelde nationale regulerende instanties of organen, die door die instanties of organen worden aangewezen. In gevallen waarin lidstaten meerdere relevante regulerende instanties of organen hebben, ook op regionaal niveau, moet via passende procedures een gezamenlijke vertegenwoordiger worden gekozen en moet het stemrecht beperkt blijven tot één vertegenwoordiger per lidstaat. Dit mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de andere nationale regulerende instanties of organen om in voorkomend geval deel te nemen aan de vergaderingen van de raad. Bovendien moet de raad de mogelijkheid hebben om, in overeenstemming met de Commissie, deskundigen en waarnemers uit te nodigen voor zijn vergaderingen, met name regulerende instanties of organen uit kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten, EER-landen of ad-hocgedelegeerden van andere bevoegde nationale autoriteiten. Met het oog op de gevoeligheid van de mediasector en in navolging van de wijze waarop ERGA beslissingen neemt volgens haar reglement van orde, moet de raad zijn beslissingen op basis van een tweederdemeerderheid van de stemmen nemen.

(24)Onverminderd de door de Verdragen aan de Commissie verleende bevoegdheden, is het essentieel dat de Commissie en de raad nauw samenwerken. De raad moet de Commissie met name actief ondersteunen bij haar taken om te zorgen voor de consistente toepassing van deze verordening en van de nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU. Daartoe moet de raad de Commissie met name adviseren en bijstaan met betrekking tot regelgevende, technische of praktische aspecten die relevant zijn voor het Unierecht, samenwerking en doeltreffende uitwisseling van informatie, ervaring en beste praktijken bevorderen en in overeenstemming met of op verzoek van de Commissie adviezen opstellen in de gevallen als bedoeld in deze verordening. Om zijn taken doeltreffend te vervullen, moet de raad kunnen vertrouwen op de deskundigheid en personele middelen van een door de Commissie beschikbaar gesteld secretariaat. Het secretariaat van de Commissie moet de raad administratieve en organisatorische steun bieden en helpen bij de uitvoering van zijn taken.

(25)Samenwerking op regelgevingsgebied tussen onafhankelijke regulerende instanties of organen voor de media is essentieel om de interne markt voor mediadiensten goed te laten functioneren. Richtlijn 2010/13/EU bevat echter geen gestructureerd samenwerkingskader voor nationale regulerende instanties of organen. Sinds de herziening van het EU-kader voor audiovisuele mediadiensten door Richtlijn 2018/1808/EU van het Europees Parlement en de Raad 52 , waarmee het toepassingsgebied is uitgebreid tot videoplatforms, is er steeds meer behoefte aan nauwe samenwerking tussen nationale regulerende instanties of organen, met name voor het oplossen van landsgrensoverschrijdende gevallen. Deze behoefte wordt ook gerechtvaardigd in het licht van de nieuwe uitdagingen in de mediaomgeving van de EU die met deze verordening moeten worden aangepakt, onder meer door nationale regulerende instanties of organen nieuwe taken toe te kennen.

(26)Om een effectieve handhaving van de mediawetgeving van de Unie te waarborgen, de mogelijke omzeiling van de toepasselijke mediavoorschriften door malafide aanbieders van mediadiensten te voorkomen en het opwerpen van extra belemmeringen op de interne markt voor mediadiensten te vermijden, is het essentieel om in een duidelijk, juridisch bindend kader te voorzien voor een effectieve en efficiënte samenwerking tussen de nationale regulerende instanties en organen.

(27)Gezien de pan-Europese aard van videoplatforms, moeten nationale regulerende instanties of organen beschikken over een speciaal instrument om kijkers van videoplatformdiensten te beschermen tegen bepaalde illegale en schadelijke inhoud, inclusief commerciële communicatie. Er is met name een mechanisme nodig waarmee relevante nationale regulerende instanties of organen hun collega’s kunnen verzoeken noodzakelijke en evenredige maatregelen te treffen om te waarborgen dat de verplichtingen in het kader van dit artikel worden gehandhaafd door aanbieders van videoplatforms. Indien het gebruik van een dergelijk mechanisme niet leidt tot een minnelijke schikking, kan het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij vanuit een andere lidstaat alleen worden beperkt indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad 53 en volgens de daarin vastgestelde procedure.

(28)Het is essentieel om een consistente regelgevingspraktijk met betrekking tot deze verordening en Richtlijn 2010/13/EU te waarborgen. Daartoe, en om bij te dragen aan de geharmoniseerde uitvoering van de mediawetgeving van de EU, kan de Commissie indien nodig richtsnoeren uitvaardigen met betrekking tot kwesties die door zowel deze verordening als Richtlijn 2010/13/EU worden bestreken. Indien de Commissie besluit richtsnoeren uit te vaardigen, moet zij met name rekening houden met regelgevingskwesties die van invloed zijn op een aanzienlijk aantal lidstaten of die een grensoverschrijdend element bevatten. Dit geldt met name voor nationale maatregelen die worden getroffen op grond van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU aangaande de passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang. Gezien de overvloed aan informatie en het toenemende gebruik van digitale middelen voor toegang tot media, is het van belang om te waarborgen dat er aandacht is voor inhoud van algemeen belang, met het oog op het bereiken van een gelijk speelveld op de interne markt en de naleving van het grondrecht om inlichtingen te ontvangen op grond van artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Gezien de mogelijke gevolgen van de krachtens artikel 7 bis genomen nationale maatregelen voor de werking van de interne mediamarkt, zouden richtsnoeren van de Commissie belangrijk zijn met het oog op de rechtszekerheid op dit gebied. Het zou ook nuttig zijn om richtsnoeren te verstrekken voor nationale maatregelen die op grond van artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/13/EU worden getroffen met het oog op het waarborgen van de publieke beschikbaarheid van toegankelijke, juiste en actuele informatie inzake media-eigendom. De Commissie moet bij het opstellen van haar richtsnoeren worden bijgestaan door de raad. De raad moet met name zijn deskundigheid op regelgevend, technisch en praktisch gebied met de Commissie delen ten aanzien van de gebieden en onderwerpen die onder de respectieve richtsnoeren vallen.

(29)Teneinde bij het aanbieden van diverse audiovisuele mediadiensten een gelijk speelveld te garanderen in het licht van de technologische ontwikkelingen op de interne markt, is het noodzakelijk gemeenschappelijke technische voorschriften vast te stellen voor apparaten die de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten controleren of beheren of die digitale signalen overbrengen waarmee de audiovisuele inhoud van de bron naar de bestemming wordt gebracht. In dit verband is het van belang te voorkomen dat uiteenlopende technische normen leiden tot belemmeringen en extra kosten voor de sector en de consumenten, en tegelijkertijd oplossingen aan te moedigen om bestaande verplichtingen inzake audiovisuele mediadiensten uit te voeren.

(30)Regulerende instanties of organen als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU beschikken over specifieke praktische deskundigheid waardoor zij de belangen van de aanbieders en ontvangers van mediadiensten doeltreffend in evenwicht kunnen houden en tegelijkertijd de vrijheid van meningsuiting kunnen waarborgen. Dit is met name essentieel voor het beschermen van de interne markt tegen activiteiten van aanbieders van mediadiensten die buiten de Unie gevestigd zijn en zich richten op een publiek in de Unie, wat onder meer met het oog op de controle die door derde landen over hen kan worden uitgeoefend een bedreiging kan zijn voor de openbare veiligheid en defensie of een risico hierop met zich meebrengt. In dit opzicht moet de coördinatie tussen nationale regulerende instanties of organen om samen het hoofd te bieden aan mogelijke bedreigingen voor de openbare veiligheid en defensie afkomstig van dergelijke mediadiensten worden versterkt en een rechtskader krijgen voor het waarborgen van de doeltreffendheid en mogelijke coördinatie van de nationale maatregelen die overeenkomstig de mediawetgeving van de Unie zijn getroffen. Om te voorkomen dat mediadiensten die in bepaalde lidstaten op grond van artikel 3, leden 3 en 5, van Richtlijn 2010/13/EU zijn opgeschort, in die lidstaten via de satelliet of op andere wijze worden aangeboden, moet er ook een mechanisme van versnelde wederzijdse samenwerking en bijstand beschikbaar zijn om de nuttige werking van de desbetreffende nationale maatregelen te garanderen, met inachtneming van het Unierecht. Voorts is het noodzakelijk de nationale maatregelen te coördineren die kunnen worden getroffen tegen bedreigingen van de openbare veiligheid en defensie door buiten de Unie gevestigde mediadiensten die zich richten op een publiek in de Unie, met inbegrip van de mogelijkheid voor de raad om, in overeenstemming met de Commissie, zo nodig adviezen over dergelijke maatregelen uit te brengen. Hiertoe moeten risico’s voor de openbare veiligheid en defensie op nationaal en Europees niveau worden beoordeeld met aandacht voor alle relevante feitelijke en juridische elementen. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Unie op grond van artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(31)Zeer grote onlineplatforms fungeren voor veel gebruikers als toegangspoort tot mediadiensten. Aanbieders van mediadiensten die redactionele verantwoordelijkheid over hun eigen inhoud uitoefenen, spelen een belangrijke rol bij het verspreiden van informatie en bij het uitoefenen van de vrijheid van informatie online. Bij het uitoefenen van deze redactionele verantwoordelijkheid wordt van hen verwacht dat zij zorgvuldig handelen en informatie verstrekken die betrouwbaar is en de grondrechten eerbiedigt, overeenkomstig de voorschriften inzake (zelf)regulering waaraan zij in de lidstaten onderworpen zijn. Derhalve moeten aanbieders van zeer grote onlineplatforms, ook met het oog op de vrijheid van informatie van gebruikers, indien zij van mening zijn dat de inhoud die door dergelijke aanbieders van mediadiensten wordt aangeboden onverenigbaar is met hun algemene voorwaarden, zonder dat deze bijdraagt tot een systemisch risico als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten], de vrijheid en pluriformiteit van de media naar behoren in acht nemen in overeenstemming met Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten] en moeten zij de aanbieders van mediadiensten als hun zakelijke gebruikers zo spoedig mogelijk de benodigde verklaringen geven in het kader van de motivering op grond van Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad 54 . Om de gevolgen van een beperking van die inhoud voor de vrijheid van informatie van gebruikers tot een minimum te beperken, moeten zeer grote onlineplatforms ernaar streven de motivering in te dienen voordat de beperking van kracht wordt, onverminderd hun verplichtingen op grond van Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten]. Deze verordening mag een aanbieder van zeer grote onlineplatforms niet beletten snelle maatregelen te treffen tegen illegale inhoud die via zijn diensten wordt verspreid of om systemische risico’s als gevolg van de verspreiding van bepaalde inhoud via zijn dienst te beperken, in overeenstemming met het Unierecht, met name krachtens Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten].

(32)Met het oog op de verwachte positieve gevolgen voor het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van meningsuiting is het bovendien gerechtvaardigd dat de klachten van aanbieders van mediadiensten die zich aan bepaalde normen inzake (zelf)regulering houden tegen beslissingen van aanbieders van zeer grote onlineplatforms met voorrang en zonder onnodige vertraging worden behandeld.

(33)Daartoe moeten aanbieders van zeer grote onlineplatforms in hun online-interface voorzien in een functie waarmee aanbieders van mediadiensten kunnen verklaren dat zij aan bepaalde vereisten voldoen, en tegelijkertijd de mogelijkheid behouden om een dergelijke eigen verklaring niet te aanvaarden wanneer zij van mening zijn dat niet aan deze voorwaarden is voldaan. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms kunnen zich baseren op informatie betreffende de naleving van deze vereisten, zoals de machineleesbare norm van het Journalism Trust Initiative of andere relevante gedragscodes. Richtsnoeren van de Commissie kunnen nuttig zijn om een doeltreffende uitvoering van deze functionaliteit te vergemakkelijken, onder meer over de wijze waarop relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld bij de evaluatie van de verklaringen worden betrokken en in voorkomend geval over de raadpleging van de regulerende instantie van het land van vestiging, en om eventueel misbruik van de functionaliteit aan te pakken.

(34)In deze verordening wordt het belang van zelfreguleringsmechanismen in het kader van het aanbieden van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms erkend. Deze vertegenwoordigen een soort vrijwillige initiatieven, bijvoorbeeld in de vorm van gedragscodes, die aanbieders van mediadiensten of hun vertegenwoordigers in staat stellen om onderling en voor henzelf gemeenschappelijke richtsnoeren vast te stellen, onder meer op het gebied van ethische normen, de correctie van fouten of klachtenafhandeling. Robuuste, inclusieve en alom erkende zelfregulering in de media is een doeltreffende garantie voor de kwaliteit en professionaliteit van mediadiensten en is essentieel voor het waarborgen van redactionele integriteit.

(35)Aanbieders van zeer grote onlineplatforms moeten in gesprek gaan met aanbieders van mediadiensten die normen op het gebied van geloofwaardigheid en transparantie in acht nemen en die van mening zijn dat door aanbieders van zeer grote onlineplatforms vaak zonder voldoende grond beperkingen op hun inhoud worden opgelegd, teneinde een minnelijke schikking te vinden om een eind te maken aan ongerechtvaardigde beperkingen en deze in de toekomst te vermijden. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms moeten dergelijke gesprekken te goeder trouw aangaan, met bijzondere aandacht voor het waarborgen van de mediavrijheid en de vrijheid van informatie.

(36)De raad moet, voortbouwend op de nuttige rol die de ERGA heeft gespeeld bij het toezicht op de naleving door de ondertekenaars van de EU-gedragscode inzake desinformatie, ten minste eenmaal per jaar een gestructureerde dialoog organiseren tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om de toegang tot een gevarieerd aanbod van onafhankelijke media op zeer grote onlineplatforms te bevorderen, ervaringen en beste praktijken in verband met de toepassing van de desbetreffende bepalingen van deze verordening te bespreken en toe te zien op de naleving van zelfregulerende initiatieven die erop gericht zijn de samenleving te beschermen tegen schadelijke inhoud, met inbegrip van initiatieven om desinformatie tegen te gaan. De Commissie kan in voorkomend geval de verslagen over de resultaten van dergelijke gestructureerde dialogen bestuderen bij de beoordeling van systemische en opkomende problemen in de Unie in het kader van Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten] en kan de raad vragen haar daarbij te ondersteunen.

(37)Ontvangers van audiovisuele mediadiensten moeten de audiovisuele inhoud die zij willen bekijken daadwerkelijk kunnen kiezen op basis van hun voorkeuren. Hun vrijheid op dit gebied kan echter worden beperkt door commerciële praktijken in de mediasector, namelijk overeenkomsten voor de prioritering van inhoud tussen fabrikanten van apparatuur of aanbieders van gebruikersinterfaces die de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten, zoals verbonden televisies, controleren of beheren, en aanbieders van mediadiensten. De prioritering kan bijvoorbeeld worden toegepast op het startscherm van een apparaat, via snelkoppelingen in hardware of software, toepassingen en zoekgebieden, die gevolgen hebben voor het kijkgedrag van de ontvangers, die ten onrechte kunnen worden gestimuleerd om een bepaald audiovisueel media-aanbod te verkiezen boven andere. Ontvangers van diensten moeten over de mogelijkheid beschikken om op eenvoudige en gebruiksvriendelijke wijze de standaardinstellingen te wijzigen van een apparaat of gebruikersinterface waarmee de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten wordt gecontroleerd en beheerd, zonder afbreuk te doen aan maatregelen ter waarborging van de passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang ter uitvoering van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EG, die zijn getroffen in het belang van rechtmatige overwegingen van openbaar beleid.

(38)Verschillende wetgevende, regulerende of bestuursrechtelijke maatregelen kunnen het functioneren van aanbieders van mediadiensten op de interne markt negatief beïnvloeden. Voorbeelden hiervan zijn regels om de eigendom van mediabedrijven door andere bedrijven in de mediasector of in niet-mediagerelateerde sectoren te beperken; het betreft ook besluiten inzake vergunningen, goedkeuringen of voorafgaande kennisgeving voor aanbieders van mediadiensten. Om de mogelijke negatieve gevolgen ervan voor de werking van de interne markt voor mediadiensten te beperken en de rechtszekerheid te vergroten, is het van belang dat dergelijke maatregelen voldoen aan de beginselen van objectieve rechtvaardiging, transparantie, niet-discriminatie en evenredigheid.

(39)Het is ook essentieel dat de raad de bevoegdheid heeft om op verzoek van de Commissie advies uit te brengen wanneer nationale maatregelen de werking van de interne markt voor mediadiensten mogelijk zullen beïnvloeden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een nationale bestuursrechtelijke maatregel is gericht aan een aanbieder van mediadiensten die zijn diensten aanbiedt in meer dan een lidstaat of wanneer de desbetreffende aanbieder van mediadiensten aanzienlijke invloed heeft op de vorming van de publieke opinie in die lidstaat.

(40)Media spelen een doorslaggevende rol bij de vorming van de publieke opinie en helpen burgers deel te nemen aan democratische processen. Daarom moeten lidstaten in rechtssystemen voor regels en procedures zorgen die garant staan voor een beoordeling van concentraties op de mediamarkt die een wezenlijke invloed zouden kunnen hebben op de pluriformiteit van de media of redactionele onafhankelijkheid. Dergelijke regels en procedures kunnen gevolgen hebben voor de vrijheid om mediadiensten aan te bieden op de interne markt en moeten een goed kader hebben en transparant, objectief, evenredig en niet-discriminerend zijn. Concentraties op de mediamarkt waarvoor dergelijke regels gelden, moeten worden opgevat als concentraties die ertoe zouden kunnen leiden dat één entiteit mediadiensten controleert of hier aanzienlijke belangen in heeft die aanzienlijke invloed hebben op de vorming van de publieke opinie op een bepaalde mediamarkt, binnen een subsector van de media of in verschillende mediasectoren in een of meer lidstaten. Een belangrijk criterium dat in aanmerking moet worden genomen is de afname van tegengestelde standpunten binnen die markt als gevolg van de concentratie.

(41)Nationale regulerende instanties of organen, die specifieke expertise hebben op het gebied van de pluriformiteit van de media, moeten betrokken worden bij de beoordeling van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid wanneer zij zelf niet de aangewezen instanties of organen zijn. Om rechtszekerheid te bevorderen en ervoor te zorgen dat de regels en procedures daadwerkelijk gericht zijn op het beschermen van de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, is het van cruciaal belang dat objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria voor het aanmelden en beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid vooraf worden vastgelegd.

(42)Wanneer een concentratie op de mediamarkt binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad 55 valt, moet de toepassing van deze verordening of van eventuele door lidstaten op basis van deze verordening vastgestelde regels en procedures geen afbreuk doen aan de toepassing van artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004. Door de aangewezen of betrokken nationale regulerende instanties of organen genomen maatregelen naar aanleiding van hun beoordeling van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid moeten derhalve gericht zijn op het beschermen van de gewettigde belangen in de zin van artikel 21, lid 4, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 139/2004, en verenigbaar zijn met de algemene beginselen en overige bepalingen van het Unierecht.

(43)De raad moet gemachtigd zijn om advies uit te brengen over ontwerpbesluiten of -adviezen door de aangewezen of betrokken nationale regulerende instanties, indien de aan te melden concentraties gevolgen kunnen hebben voor de werking van de interne mediamarkt. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer bij dergelijke concentraties ten minste één in een andere lidstaat gevestigde of in meer dan één lidstaat actieve onderneming betrokken is of wanneer dergelijke concentraties ertoe leiden dat aanbieders van mediadiensten een aanzienlijke invloed hebben op de vorming van de publieke opinie in een bepaalde mediamarkt. Wanneer de concentratie door de betreffende nationale regulerende instanties of organen niet is beoordeeld op de gevolgen ervan voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, of wanneer de nationale regulerende instanties of organen de raad niet hebben geraadpleegd over een bepaalde concentratie op de mediamarkt, maar die concentratie op de mediamarkt de werking van de interne markt voor mediadiensten mogelijk nadelig zal beïnvloeden, moet de raad bovendien een advies kunnen verstrekken op verzoek van de Commissie. In elk geval behoudt de Commissie de mogelijkheid om haar eigen adviezen uit te brengen naar aanleiding van de door de raad opgestelde adviezen.

(44)Teneinde pluriforme mediamarkten te waarborgen, moeten de nationale regulerende instanties of organen en de raad een aantal criteria in acht nemen. Met name moet rekening worden gehouden met de gevolgen voor de pluriformiteit van de media, waaronder in het bijzonder het effect op de vorming van de publieke opinie, rekening houdend met de online-omgeving. Tegelijkertijd moet worden nagegaan of andere mediakanalen, die verschillende en alternatieve inhoud aanbieden, nog altijd naast elkaar zouden bestaan op de bewuste markt(en) na de betreffende concentratie op de mediamarkt. Bij de beoordeling van de waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid moet worden gekeken naar mogelijke risico’s van ongeoorloofde inmenging door de toekomstige eigenaar, beheer- of governancestructuur in de individuele redactionele beslissingen van de verworven of samengevoegde entiteit. Ook moet rekening worden gehouden met de bestaande of beoogde interne waarborgen die tot doel hebben de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen binnen de betrokken media-ondernemingen te behouden. Bij het beoordelen van de potentiële gevolgen moet ook worden gekeken naar de invloed van de betreffende concentratie op de economische duurzaamheid van de entiteit of entiteiten waarop de concentratie betrekking heeft, en of ze zonder de concentratie economisch duurzaam zouden zijn, in zoverre dat ze op middellange termijn in staat zouden zijn financieel levensvatbare, naar behoren uitgeruste en technologisch aangepaste mediadiensten van kwaliteit aan te bieden en verder te ontwikkelen op de markt.

(45)Publieksmeting heeft een rechtstreekse invloed op de toewijzing en de prijzen van reclame, die een belangrijke bron van inkomsten vormt voor de mediasector. Het is een essentieel instrument om de prestaties van media-inhoud te beoordelen en inzicht te krijgen in de voorkeuren van het publiek met het oog op de planning van de toekomstige productie van inhoud. Dienovereenkomstig moeten de spelers op de mediamarkt, met name aanbieders van mediadiensten en adverteerders, kunnen vertrouwen op objectieve publieksgegevens die afkomstig zijn van transparante, onbevooroordeelde en controleerbare oplossingen voor publieksmeting. Sommige nieuwe spelers in het media-ecosysteem bieden echter hun eigen metingsdiensten aan zonder informatie over hun methoden beschikbaar te maken. Dit zou kunnen leiden tot asymmetrische informatie onder de spelers op de mediamarkt en tot potentiële marktverstoringen, hetgeen ten koste gaat van de gelijkheid van kansen voor aanbieders van mediadiensten op de markt.

(46)Om de controleerbaarheid en betrouwbaarheid van de methoden voor publieksmeting, met name online, te vergroten, moeten transparantieverplichtingen worden vastgesteld voor aanbieders van systemen voor publieksmeting die niet werken volgens de binnen de betrokken zelfregulerende organen overeengekomen sectorale benchmarks. Op grond van deze verplichtingen moeten dergelijke actoren, op verzoek en voor zover mogelijk, adverteerders en aanbieders van mediadiensten of partijen die namens hen optreden, informatie verstrekken waarin de voor de publieksmeting gebruikte methoden worden beschreven. Dergelijke informatie zou kunnen bestaan uit elementen zoals de omvang van de genomen steekproef, de definitie van de gemeten indicatoren, de metriek, de meetmethoden en de foutenmarge, alsmede de meetperiode. De op grond van deze verordening opgelegde verplichtingen doen geen afbreuk aan de verplichtingen die gelden voor aanbieders van diensten voor publieksmeting krachtens Verordening 2019/1150 of Verordening (EU) 2022/XX [Wet digitale markten], met inbegrip van de verplichtingen betreffende rangschikking of voorkeursbehandeling voor eigen producten of diensten.

(47)Gedragscodes die zijn opgesteld door de aanbieders van systemen voor publieksmeting of door organisaties of verenigingen die hen vertegenwoordigen, kunnen bijdragen tot de doeltreffende toepassing van deze verordening en moeten derhalve worden aangemoedigd. Er is al gebruikgemaakt van zelfregulering voor de bevordering van kwaliteitsnormen op het gebied van publieksmeting. De verdere ontwikkeling ervan zou kunnen worden gezien als een doeltreffend instrument voor de sector om overeenstemming te bereiken over de praktische oplossingen die nodig zijn om opdat de systemen voor publieksmeting en de bijbehorende methodologieën voldoen aan de beginselen van transparantie, onpartijdigheid, inclusiviteit, evenredigheid, niet-discriminatie en controleerbaarheid. Bij het opstellen van dergelijke gedragscodes, in overleg met alle relevante belanghebbenden en met name aanbieders van mediadiensten, zou in het bijzonder rekening kunnen worden gehouden met de toenemende digitalisering van de mediasector en de doelstelling om een gelijk speelveld tot stand te brengen voor de spelers op de mediamarkt.

(48)Overheidsreclame is voor talloze aanbieders van mediadiensten een belangrijke bron van inkomsten die bijdraagt aan hun economische duurzaamheid. Toegang tot overheidsreclame moet op niet-discriminerende wijze worden verleend aan aanbieders van mediadiensten uit elke lidstaat die een deel van of alle relevante burgers naar behoren kunnen bereiken, teneinde gelijke kansen op de interne markt te waarborgen. Overheidsreclame kan aanbieders van mediadiensten bovendien kwetsbaar maken voor ongeoorloofde staatsinvloed die ten koste gaat van de vrijheid van dienstverlening en de grondrechten. Ondoorzichtige en bevooroordeelde toewijzing van overheidsreclame is dan ook een krachtig middel om invloed uit te oefenen of aanbieders van mediadiensten aan zich te binden. De verspreiding en transparantie van overheidsreclame wordt in sommige opzichten gereguleerd via een versnipperd kader van mediaspecifieke maatregelen en algemene wetgeving inzake overheidsopdrachten, dat echter niet alle uitgaven voor overheidsreclame bestrijkt en bovendien niet voldoende bescherming biedt tegen preferentiële of bevoordeelde verspreiding. Met name Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad 56  is niet van toepassing op openbaredienstcontracten voor de aankoop, ontwikkeling, productie of coproductie van programmamateriaal dat bestemd is voor audiovisuele mediadiensten of radio-omroepdiensten. Mediaspecifieke regels inzake overheidsreclame, voor zover die bestaan, verschillen aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat.

(49)Om concurrentieverstoring tussen aanbieders van mediadiensten te voorkomen en het risico van verkapte subsidiëring en ongeoorloofde politieke invloed op de media te vermijden, is het zaak gemeenschappelijke regels op te stellen ten aanzien van transparantie, objectiviteit, evenredigheid en niet-discriminatie bij de toewijzing aan aanbieders van mediadiensten van overheidsreclame en van overheidsmiddelen met het doel om andere goederen of diensten dan overheidsreclame bij hen in te kopen, waaronder de eis om informatie bekend te maken over de begunstigden van uitgaven voor overheidsreclame en de uitgegeven bedragen. Het is van belang dat lidstaten de vereiste informatie met betrekking tot overheidsreclame openbaar maken in een elektronisch formaat dat eenvoudig te bekijken, te openen en te downloaden is, met inachtneming van de Unie- en nationale regels inzake commerciële vertrouwelijkheid. Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van de staatssteunregels, die per geval worden toegepast.

(50)Risico’s voor de werking en veerkracht van de interne mediamarkt moeten regelmatig worden gemonitord in het kader van de inspanningen om de werking van de interne markt voor mediadiensten te verbeteren. Een dergelijke monitoring moet gedetailleerde gegevens en kwalitatieve beoordelingen over de veerkracht van de interne markt voor mediadiensten opleveren, onder meer met betrekking tot de mate van concentratie van de markt op nationaal en regionaal niveau en risico’s van manipulatie van informatie en inmenging vanuit het buitenland. De monitoring moet onafhankelijk worden uitgevoerd, op basis van een solide lijst van door de Commissie ontwikkelde en periodiek bijgewerkte kernprestatie-indicatoren, in overleg met de raad. Gezien het snel veranderende karakter van risico’s en technologische ontwikkelingen op de interne mediamarkt, moet de monitoring toekomstgerichte oefeningen omvatten, zoals stresstests om de verwachte veerkracht van de interne mediamarkt te beoordelen, om kwetsbaarheden met betrekking tot de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid te signaleren en om inspanningen ter verbetering van de governance, de gegevenskwaliteit en het risicobeheer kracht bij te zetten. Met name moet de monitoring betrekking hebben op de mate van landsgrensoverschrijdende activiteiten en investeringen, samenwerking en convergentie bij mediaregulering, belemmeringen voor het verrichten van mediadiensten, waaronder in een digitale omgeving, evenals transparantie en eerlijkheid bij de toewijzing van economische middelen op de interne mediamarkt. Ook moet worden gekeken naar bredere trends op de interne mediamarkt en nationale mediamarkten en naar nationale wetgeving die van invloed is op aanbieders van mediadiensten. Daarnaast moet de monitoring een overzicht bieden van maatregelen die zijn genomen door aanbieders van mediadiensten om de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen te waarborgen, waaronder de in de begeleidende aanbeveling voorgestelde maatregelen. Om de hoogste kwaliteit van dit toezicht te waarborgen, moet de raad, aangezien hij entiteiten met een gespecialiseerde expertise op het gebied van de mediamarkt verzamelt, hier naar behoren bij worden betrokken.

(51)Om de weg te effenen voor een juiste uitvoering van deze verordening, moeten de bepalingen ervan betreffende onafhankelijke media-autoriteiten, de raad en de vereiste wijzigingen van Richtlijn 2010/13/EU (artikelen 7 tot en met 12 en 27 van deze verordening) drie maanden na de inwerkingtreding van de wet van toepassing zijn, terwijl alle andere bepalingen van deze verordening zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zullen zijn. Dit is met name noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de raad tijdig operationeel is om een succesvolle uitvoering van deze verordening te waarborgen.

(52)Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het garanderen van de goede werking van de interne markt voor mediadiensten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat zij niet in staat of niet gemotiveerd zijn om de noodzakelijke harmonisering en samenwerking alleen tot stand te brengen, maar wegens de in toenemende mate digitale en grensoverschrijdende productie, verspreiding en consumptie van media-inhoud en de unieke rol van mediadiensten beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie uiteengezette subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(53)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7, 8, 11, 16, 47, 50 en 52. Deze verordening dient dan ook met eerbiediging van die rechten en beginselen te worden uitgelegd en toegepast. Met name mag niets in deze verordening de vrijheid van informatie of persvrijheid in de weg staan, noch lidstaten ertoe aanzetten eisen te stellen aan de redactionele inhoud van perspublicaties.

(54)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 57 en heeft op XX XX 2022 een advies uitgebracht.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I 
Algemene bepalingen

Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied

1.In deze verordening worden gemeenschappelijke regels voor de goede werking van de interne markt voor mediadiensten vastgelegd, inclusief de totstandbrenging van de Europese Raad voor mediadiensten, waarbij de kwaliteit van mediadiensten behouden blijft.

2.Deze verordening doet geen afbreuk aan de regels die zijn vastgelegd in:

a)Richtlijn 2000/31/EG;

b)Richtlijn 2019/790/EU;

c)Verordening 2019/1150;

d)Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten];

e)Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale markten];

f)Verordening (EU) 2022/XXX [Verordening betreffende transparantie en gerichte politieke reclame].

3.Deze verordening doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor lidstaten om gedetailleerdere regels in te voeren op de terreinen die onder hoofdstuk II en afdeling 5 van hoofdstuk III vallen, op voorwaarde dat dergelijke regels voldoen aan het Unierecht.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

“mediadienst”: een dienst in de zin van de artikelen 56 en 57 van het Verdrag, waarbij het hoofddoel van de dienst of een losstaand gedeelte daarvan bestaat in het op enigerlei wijze ter informatie, vermaak of educatie leveren van programma’s of perspublicaties aan het algemeen publiek onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten;

“aanbieder van mediadiensten”: een natuurlijke of rechtspersoon die als beroepsactiviteit een mediadienst aanbiedt, die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de inhoud van de mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd;

“aanbieder van publieke mediadiensten”: een aanbieder van mediadiensten die op grond van nationale wetgeving belast is met een publieke opdracht of die nationale overheidsmiddelen ontvangt voor het vervullen van die opdracht;

“programma”: een reeks bewegende beelden of geluiden die, ongeacht de duur ervan, een afzonderlijk element van een door een aanbieder van mediadiensten opgesteld schema of opgestelde catalogus vormt;

“perspublicatie”: een publicatie als bedoeld in artikel 2, lid 4, van Richtlijn 2019/790/EU;

“audiovisuele mediadienst”: een dienst als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt a), van Richtlijn 2010/13/EU;

“redacteur”: een natuurlijke persoon of een aantal natuurlijke personen, eventueel verenigd in een orgaan, ongeacht de rechtsvorm, status en samenstelling ervan, die bij een aanbieder van mediadiensten redactionele beslissingen neemt of daarop toezicht houdt;

“redactionele beslissing”: een beslissing die op regelmatige basis wordt genomen met het oog op de uitoefening van de redactionele verantwoordelijkheid en die verband houdt met de dagelijkse werking van een aanbieder van mediadiensten;

“redactionele verantwoordelijkheid”: de uitoefening van effectieve controle over zowel de keuze van de programma’s of perspublicaties als over de organisatie ervan, met het oog op de levering van een mediadienst, ongeacht het bestaan van aansprakelijkheid krachtens het nationale recht voor de geleverde dienst;

“aanbieder van een zeer groot onlineplatform”: een aanbieder van een onlineplatform dat is aangemerkt als een zeer groot onlineplatform op grond van artikel 25, lid 4, van Verordening (EU) 2022/XXX [wet inzake digitale diensten];

“videoplatformdienst”: een dienst als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt a bis), van Richtlijn 2010/13/EU;

“nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan”: door lidstaten aangewezen instantie of orgaan op grond van artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU;

“concentratie op de mediamarkt”: een concentratie als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004 waarbij ten minste één aanbieder van mediadiensten betrokken is;

“publieksmeting”: het verzamelen, interpreteren of anderszins verwerken van gegevens over het aantal en de kenmerken van gebruikers van mediadiensten ten behoeve van beslissingen betreffende reclametoewijzing of -tarieven of de daarmee samenhangende planning, productie of verspreiding van inhoud;

“overheidsreclame”: het plaatsen, publiceren, verspreiden, in welke mediadienst dan ook, van een promotie- of zelfpromotieboodschap, gewoonlijk tegen betaling of een andere vergoeding, door, voor of namens een nationale of regionale overheidsinstantie, zoals nationale, federale of regionale regeringen, regulerende instanties of organen alsmede staatsbedrijven of andere door de staat gecontroleerde entiteiten op nationaal of regionaal niveau, of een lokale overheid van een territoriale entiteit met meer dan 1 miljoen inwoners;

“spyware”: een product met digitale elementen dat speciaal is ontworpen om te profiteren van kwetsbaarheden in andere producten met digitale elementen, en dat de heimelijke surveillance van natuurlijke of rechtspersonen mogelijk maakt door het monitoren, extraheren, verzamelen of analyseren van gegevens van dergelijke producten of van de natuurlijke of rechtspersonen die dergelijke producten gebruiken, met name door het heimelijk opnemen van gesprekken of het anderszins gebruiken van de microfoon van een eindgebruikersapparaat, het filmen van natuurlijke personen, machines of hun omgeving, het kopiëren van berichten, het fotograferen, het volgen van surfactiviteiten, het traceren van de geolocatie, het verzamelen van andere sensorgegevens of het traceren van activiteiten op meerdere eindgebruikersapparaten, zonder dat de betrokken natuurlijke of rechtspersoon daarvan op specifieke wijze in kennis is gesteld en daarvoor zijn uitdrukkelijke specifieke toestemming heeft gegeven;

“ernstig misdrijf”: een van de volgende strafbare feiten vermeld in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad 58 :

a) terrorisme,

b) mensenhandel,

c) seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,

d) illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

e) moord en doodslag, zware mishandeling,

f) illegale handel in menselijke organen en weefsels,

g) ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

h) georganiseerde of gewapende diefstal,

i) verkrachting,

j) misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen.

Hoofdstuk II

Rechten en verplichtingen van aanbieders en ontvangers van mediadiensten

Artikel 3

Rechten van ontvangers van mediadiensten

Ontvangers van mediadiensten in de Unie hebben recht op een verscheidenheid aan inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit, geproduceerd met inachtneming van de redactionele vrijheid van de aanbieders van mediadiensten, ten behoeve van het openbaar debat.

Artikel 4

Rechten van aanbieders van mediadiensten

1.Aanbieders van mediadiensten hebben het recht om hun economische activiteiten op de interne markt uit te oefenen zonder andere beperkingen dan die welke op grond van het Unierecht toegestaan zijn.

2.Lidstaten dienen de feitelijke redactionele vrijheid van aanbieders van mediadiensten te eerbiedigen. Lidstaten, met inbegrip van hun nationale regulerende instanties en organen, onthouden zich ervan:

a)zich te mengen in of op enigerlei wijze, direct of indirect invloed trachten uit te oefenen op het redactioneel beleid en de redactionele beslissingen van aanbieders van mediadiensten;

b)aanbieders van mediadiensten of, in voorkomend geval, hun familieleden, hun werknemers of de familieleden van hun werknemers, of hun bedrijfs- en privéterreinen, in hechtenis te nemen, sancties op te leggen, af te luisteren, aan surveillance of huiszoeking en inbeslagneming te onderwerpen of te inspecteren op grond van het feit dat zij weigeren informatie over hun bronnen vrij te geven, tenzij dit gerechtvaardigd is door een dwingende reden van algemeen belang, overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest en in overeenstemming met ander Unierecht;

c) spyware te installeren op apparaten of machines die worden gebruikt door aanbieders van mediadiensten of, in voorkomend geval, hun familieleden, of hun werknemers of de familieleden van hun werknemers, tenzij de installatie per geval gerechtvaardigd is, om redenen van nationale veiligheid en in overeenstemming is met artikel 52, lid 1, van het Handvest en ander Unierecht, of de spyware wordt gebruikt bij onderzoeken naar ernstige misdrijven van een van de bovengenoemde personen, de nationale wetgeving hierin voorziet en het gebruik in overeenstemming is met artikel 52, lid 1, van het Handvest en ander Unierecht, en de overeenkomstig punt b) genomen maatregelen ontoereikend en onvoldoende zouden zijn om de gevraagde informatie te verkrijgen.

3.Onverminderd en in aanvulling op het voor elke natuurlijke of rechtspersoon gewaarborgde recht op doeltreffende rechtsbescherming, wijzen lidstaten een onafhankelijke instantie of onafhankelijk orgaan aan om klachten te behandelen die worden ingediend door aanbieders van mediadiensten of, in voorkomend geval, hun familieleden, hun werknemers of de familieleden van hun werknemers, betreffende schendingen van lid 2, punten b) en c). Aanbieders van mediadiensten hebben het recht om die instantie of dat orgaan te verzoeken binnen drie maanden na indiening van het verzoek een advies uit te brengen over de naleving van lid 2, punten b) en c).

Artikel 5

Waarborgen voor de onafhankelijke werking van aanbieders van publieke mediadiensten

1.Aanbieders van publieke mediadiensten moeten op onpartijdige wijze een verscheidenheid aan informatie en opinies aan hun publiek aanbieden, overeenkomstig hun publieke opdracht.

2.Het hoofd en de leden van de raad van bestuur van aanbieders van publieke mediadiensten moeten worden benoemd volgens een transparante, open en niet-discriminerende procedure en op basis van transparante, objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria die vooraf zijn vastgelegd bij nationaal recht.

De duur van hun ambtstermijn wordt vastgesteld bij nationaal recht, en moet passend en toereikend zijn om de effectieve onafhankelijkheid van de aanbieder van publieke mediadiensten te waarborgen. Zij kunnen slechts bij uitzondering voor het einde van hun ambtstermijn worden ontslagen wanneer zij niet langer voldoen aan de vooraf in de nationale wetgeving vastgestelde wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van hun functie of om specifieke redenen van onwettig gedrag of ernstig wangedrag zoals vooraf in de nationale wetgeving vastgesteld.

Ontslagbesluiten moeten naar behoren worden gemotiveerd, vooraf aan de betrokkene worden meegedeeld en de mogelijkheid van een rechterlijke toetsing omvatten. De ontslagredenen moeten openbaar worden gemaakt.

3.Lidstaten moeten waarborgen dat aanbieders van publieke mediadiensten beschikken over adequate en stabiele financiële middelen voor het vervullen van hun publieke opdracht. Deze middelen moeten zodanig zijn dat redactionele onafhankelijkheid wordt gewaarborgd.

4.Lidstaten benoemen één of meer onafhankelijke instanties of organen om toe te zien op de naleving van de leden 1 tot en met 3.

Artikel 6

Verplichtingen van aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden

1.Aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden, moeten de volgende informatie gemakkelijk en rechtstreeks toegankelijk maken voor de ontvangers van hun diensten:

a)hun juridische naam en contactgegevens;

b)de naam/namen van hun directe of indirecte eigenaar/eigenaren met deelnemingen die hen in staat stellen invloed uit te oefenen op het functioneren en de strategische besluitvorming;

c)de naam/namen van hun uiteindelijk begunstigden in de zin van artikel 3, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad.

2.Onverminderd nationaal constitutioneel recht dat verenigbaar is met het Handvest, moeten aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden, maatregelen nemen die ze passend achten om de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen te waarborgen. Dergelijke maatregelen hebben met name tot doel:

a)te waarborgen dat redacteuren vrij zijn om individuele redactionele beslissingen te nemen in het kader van de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden; en

b)ervoor te zorgen dat feitelijke of potentiële belangenconflicten die het aanbod van inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit kunnen beïnvloeden, openbaar worden gemaakt door de partijen die een belang hebben in aanbieders van mediadiensten.

3.De verplichtingen uit hoofde van dit artikel zijn niet van toepassing op aanbieders van mediadiensten die micro-ondernemingen in de zin van artikel 3 van Richtlijn 2013/34/EU zijn.

Hoofdstuk III

Kader voor samenwerking op regelgevingsgebied en een goed werkende interne markt voor mediadiensten

Afdeling 1

Onafhankelijke media-autoriteiten

Artikel 7

Nationale regulerende instanties of organen

1.De nationale regulerende instanties of organen als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU, zijn verantwoordelijk voor de toepassing van hoofdstuk III van deze verordening.

2.De nationale regulerende instanties of organen zijn onderworpen aan de in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU vervatte voorschriften met betrekking tot de uitvoering van de aan hen op grond van deze verordening toebedeelde taken.

3.Lidstaten moeten ervoor zorgen dat de nationale regulerende instanties of organen over adequate financiële, personele en technische middelen beschikken om hun taken op grond van deze verordening uit te voeren.

4.Waar nodig voor de uitvoering van hun taken op grond van deze verordening beschikken de nationale regulerende instanties of organen over passende onderzoeksbevoegdheden met betrekking tot het gedrag van natuurlijke of rechtspersonen waarop hoofdstuk III van toepassing is.

Deze bevoegdheden omvatten met name de bevoegdheid om deze personen te verzoeken binnen een redelijke termijn informatie te verstrekken die evenredig en noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken op grond van hoofdstuk III; een dergelijk verzoek kan tevens worden gericht aan andere personen die ten behoeve van hun handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteiten redelijkerwijs in het bezit van de vereiste informatie kunnen zijn.

Afdeling 2

Europese Raad voor mediadiensten

Artikel 8

Europese Raad voor mediadiensten

1.De Europese Raad voor mediadiensten (“de raad”) wordt opgericht.

2.De raad is de vervanger en opvolger van de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA), die in het leven werd geroepen door Richtlijn 2010/13/EU.

Artikel 9

Onafhankelijkheid van de raad

De raad is bij de uitvoering van zijn taken of uitoefening van zijn bevoegdheden volledig onafhankelijk. Meer bepaald vraagt noch aanvaardt de raad bij de uitvoering van zijn taken of de uitoefening van zijn bevoegdheden instructies van enige regering, instelling, persoon of orgaan. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie of de nationale regulerende instanties of organen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 10

Structuur van de raad

1.De raad bestaat uit vertegenwoordigers van nationale regulerende instanties of organen als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU.

2.Elk lid van de raad heeft één stem. 

3.Wanneer een lidstaat meer dan één nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan heeft, zorgen deze regulerende instanties of organen indien nodig voor onderlinge coördinatie en benoemen ze een gezamenlijke vertegenwoordiger die het stemrecht uitoefent.

4. De raad wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter. De raad kiest uit zijn midden een voorzitter met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden. De ambtstermijn van de voorzitter bedraagt twee jaar.

5.De Commissie wijst een vertegenwoordiger voor de raad aan. De vertegenwoordiger van de Commissie neemt deel aan alle activiteiten en vergaderingen van de raad, maar is niet stemgerechtigd. De voorzitter van de raad informeert de Commissie over de lopende en geplande activiteiten van de raad. De raad raadpleegt de Commissie ter voorbereiding van zijn werkprogramma en de belangrijkste te leveren prestaties.

6.De raad kan, in overeenstemming met de Commissie, deskundigen en waarnemers uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen.

7.De raad neemt beslissingen met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

8.De raad neemt zijn reglement van orde aan met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden, in overeenstemming met de Commissie.

Artikel 11

Secretariaat van de raad

1.De raad heeft een secretariaat, dat door de Commissie beschikbaar wordt gesteld.

2.De voornaamste taak van het secretariaat is bij te dragen aan de uitvoering van de taken van de raad die zijn vastgelegd in deze verordening en in Richtlijn 2010/13/EU.

3.Het secretariaat biedt administratieve en organisatorische ondersteuning aan de activiteiten van de raad. Het secretariaat staat de raad tevens bij in de uitvoering van zijn taken.

Artikel 12

Taken van de raad

Onverminderd de door de Verdragen aan de Commissie verleende bevoegdheden bevordert de raad de doeltreffende en consistente toepassing van deze verordening en van nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU in de hele Unie. De raad:

a)ondersteunt de Commissie met technische deskundigheid bij het waarborgen van de correcte toepassing van deze verordening en de consistente uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU in alle lidstaten, onverminderd de taken van de nationale regulerende instanties of organen;

b)bevordert samenwerking en doeltreffende uitwisseling van informatie, ervaring en beste praktijken tussen de nationale regulerende instanties of organen inzake de toepassing van de Unieregels en nationale regels die gelden voor mediadiensten, waaronder deze verordening en Richtlijn 2010/13/EU, met name ten aanzien van de artikelen 3, 4 en 7 van die richtlijn;

c)adviseert de Commissie, op haar verzoek, over regelgevende, technische of praktische aspecten die van belang zijn voor de consistente toepassing van deze verordening en van Richtlijn 2010/13/EU, alsmede over alle andere met mediadiensten verband houdende aangelegenheden die onder zijn bevoegdheid vallen. Wanneer de Commissie de raad om advies vraagt, kan zij een termijn aangeven, rekening houdend met de spoedeisendheid van de aangelegenheid;

d)geeft, op verzoek van de Commissie, adviezen over technische en feitelijke kwesties die zich aandienen met betrekking tot artikel 2, lid 5, punt c), artikel 3, leden 2 en 3, artikel 4, lid 4, punt c), en artikel 28 bis, lid 7, van Richtlijn 2010/13/EU;

e)stelt in overeenstemming met de Commissie adviezen op met betrekking tot:

i)verzoeken om samenwerking en wederzijdse bijstand tussen nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 13, lid 7, van deze verordening;

ii)verzoeken om handhavingsmaatregelen wanneer de verzoekende instantie of het verzoekende orgaan en de aangezochte autoriteit of het aangezochte orgaan het niet eens zijn over de aanbevolen acties krachtens artikel 14, lid 4, van deze verordening;

iii)nationale maatregelen betreffende buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten, overeenkomstig artikel 16, lid 2, van deze verordening;

f)stelt op verzoek van de Commissie adviezen op met betrekking tot:

i)nationale maatregelen die mogelijk van invloed zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten, overeenkomstig artikel 20, lid 4, van deze verordening;

ii) concentraties op de mediamarkt die mogelijk van invloed zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten, overeenkomstig artikel 22, lid 1, van deze verordening;

g)stelt adviezen op over nationale ontwerpadviezen of -beslissingen die de gevolgen van een aan te melden concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid beoordelen, wanneer een dergelijke concentratie van invloed kan zijn op de werking van de interne markt, overeenkomstig artikel 21, lid 5, van deze verordening;

h)staat de Commissie bij bij het opstellen van richtsnoeren met betrekking tot:

i)de toepassing van deze verordening en van de nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, overeenkomstig artikel 15, lid 2, van deze verordening.

ii)factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij het toepassen van criteria voor de beoordeling van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt, overeenkomstig artikel 21, lid 3, van deze verordening;

iii)de toepassing van de artikelen 23, leden 1, 2 en 3, op grond van artikel 23, lid 4, van deze verordening.

i)bemiddelt, op verzoek van ten minste één van de betrokken autoriteiten, bij geschillen tussen nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van deze verordening;

j)bevordert samenwerking over technische normen die verband houden met digitale signalen en het ontwerp van apparaten of gebruikersinterfaces, overeenkomstig artikel 15, lid 4, van deze verordening;

k)coördineert nationale maatregelen in verband met de verspreiding van of toegang tot inhoud van buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten die zich richten op doelgroepen in de Unie, wanneer hun activiteiten een bedreiging vormen of een ernstig gevaar inhouden voor de openbare veiligheid en defensie, overeenkomstig artikel 16, lid 1, van deze verordening;

l)organiseert een gestructureerde dialoog tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en van het maatschappelijk middenveld, en brengt overeenkomstig artikel 18 van deze verordening aan de Commissie verslag uit over de resultaten daarvan; 

m)bevordert de uitwisseling van beste praktijken in verband met de inzet van systemen voor publieksmeting, overeenkomstig artikel 23, lid 5, van deze verordening.

Afdeling 3

Samenwerking en convergentie op regelgevingsgebied

Artikel 13

Gestructureerde samenwerking

1.Een nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan (“verzoekende autoriteit”) kan te allen tijde verzoeken om samenwerking of wederzijdse bijstand van één of meer nationale regulerende instanties of organen (“aangezochte autoriteit”) ten behoeve van de uitwisseling van informatie of het nemen van maatregelen die van belang zijn voor de consistente en doeltreffende toepassing van deze verordening of de nationale maatregelen tot uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU.

2.Wanneer een nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan van oordeel is dat er een ernstig gevaar bestaat dat afbreuk wordt gedaan aan de werking van de interne markt voor mediadiensten of aan de openbare veiligheid en defensie, kan deze andere nationale regulerende instanties of organen om versnelde samenwerking of wederzijdse bijstand verzoeken, met inachtneming van de grondrechten, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting.

3.Verzoeken om samenwerking en wederzijdse bijstand, waaronder versnelde samenwerking of wederzijdse bijstand, moeten alle vereiste informatie bevatten, waaronder het doel ervan en de redenen ervoor.

4.De aangezochte autoriteit kan enkel in de volgende gevallen weigeren om op het verzoek in te gaan:

a)zij is niet bevoegd voor het onderwerp van het verzoek of voor de maatregelen die zij verzocht wordt uit te voeren;

b)uitvoering van het verzoek zou inbreuk maken op deze verordening, Richtlijn 2010/13/EU of andere wetgeving van de Unie of van de lidstaten die voldoet aan Uniewetgeving waaraan de aangezochte autoriteit onderworpen is.

De aangezochte autoriteit motiveert een eventuele weigering van de behandeling van een verzoek.

5.De aangezochte autoriteit informeert de verzoekende autoriteit over de bereikte resultaten of over de voortgang van de maatregelen die naar aanleiding van het verzoek zijn genomen.

6.De aangezochte autoriteit doet haar uiterste best om zonder onnodige vertraging in te gaan op het verzoek. De aangezochte autoriteit legt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van het verzoek de tussentijdse resultaten voor en brengt vervolgens periodiek verslag uit over de voortgang bij de uitvoering van het verzoek. In geval van verzoeken om versnelde samenwerking of wederzijdse bijstand dient de aangezochte autoriteit binnen veertien kalenderdagen in te gaan op het verzoek.

7.Wanneer de verzoekende autoriteit de door de aangezochte autoriteit genomen maatregelen ontoereikend acht voor haar verzoek, informeert ze de aangezochte autoriteit hierover zonder onnodige vertraging en licht ze de redenen voor haar standpunt toe. Indien de aangezochte autoriteit het niet eens is met dat standpunt of indien reactie van de aangezochte autoriteit uitblijft, kan elk van beide autoriteiten de kwestie doorverwijzen naar de raad. Binnen veertien kalenderdagen na ontvangst van die doorverwijzing brengt de raad, in overeenstemming met de Commissie, advies uit over de zaak, inclusief aanbevolen acties. De aangezochte autoriteit doet haar uiterste best om rekening te houden met het advies van de raad.

Artikel 14

Verzoeken om handhaving van de verplichtingen van videoplatforms

1.Onverminderd artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG kan een nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan een andere nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan verzoeken om noodzakelijke en evenredige maatregelen te nemen voor de doeltreffende handhaving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan videoplatforms op grond van artikel 28 ter van Richtlijn 2010/13/EU.

2.De aangezochte nationale autoriteit of het aangezochte nationale orgaan stelt de verzoekende nationale autoriteit of het verzoekende nationaal orgaan zonder onnodige vertraging en binnen dertig kalenderdagen in kennis van de krachtens lid 1 ondernomen of geplande maatregelen.

3.In geval van onenigheid tussen de verzoekende nationale autoriteit of het verzoekende nationaal orgaan en de aangezochte autoriteit of het aangezochte orgaan over de overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen, kan elk van beide autoriteiten of organen de zaak voor bemiddeling aan de raad voorleggen om deze in der minne te schikken.

4.Indien na bemiddeling door de raad geen minnelijke schikking is gevonden, kan de verzoekende nationale autoriteit, het verzoekende nationaal orgaan, de aangezochte nationale autoriteit of het aangezochte nationale orgaan de raad verzoeken hierover advies uit te brengen. In zijn advies beoordeelt de raad of de aangezochte autoriteit of het aangezochte orgaan aan een in lid 1 bedoeld verzoek heeft voldaan. Indien de raad van oordeel is dat de aangezochte autoriteit of het aangezochte orgaan niet aan een dergelijk verzoek heeft voldaan, beveelt de raad maatregelen aan om aan het verzoek te voldoen. De raad brengt zijn advies zonder onnodige vertraging uit in overeenstemming met de Commissie.

5.De aangezochte nationale autoriteit of het aangezochte nationaal orgaan stelt de raad, de Commissie en de verzoekende autoriteit of het verzoekende orgaan zonder onnodige vertraging en binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies als bedoeld in lid 4, in kennis van de naar aanleiding van het advies genomen of geplande maatregelen.

Artikel 15

Richtsnoeren over mediareguleringskwesties

1.De raad bevordert de uitwisseling van beste praktijken tussen de nationale regulerende instanties of organen door waar nodig belanghebbenden te raadplegen, en in nauwe samenwerking met de Commissie, over regelgevende, technische of praktische aspecten die van belang zijn voor de consistente en doeltreffende toepassing van deze verordening en van de nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU.

2.Wanneer de Commissie richtsnoeren uitvaardigt betreffende de toepassing van deze verordening of van de nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, staat de raad haar bij door expertise over regelgevende, technische of praktische aspecten te verschaffen, met name met betrekking tot:

a)de passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang op grond van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU;

b)het beschikbaar stellen van informatie over de eigendomsstructuur van aanbieders van mediadiensten, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/13/EU.

3.De Commissie kan een advies uitbrengen over elke kwestie die betrekking heeft op de toepassing van deze verordening en van de nationale regels tot uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU. De raad staat de Commissie op dit punt bij, indien zij daarom verzoekt.

4.De raad bevordert de samenwerking tussen aanbieders van mediadiensten, normalisatie-instanties of andere relevante belanghebbenden om de ontwikkeling van technische normen in verband met digitale signalen of het ontwerp van apparaten of gebruikersinterfaces waarmee de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten wordt gecontroleerd en beheerd, te faciliteren.

Artikel 16

Coördinatie van maatregelen betreffende buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten

1.De raad coördineert de maatregelen van nationale regulerende instanties of organen in verband met de verspreiding van of de toegang tot mediadiensten die worden aangeboden door buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten en die gericht zijn op een publiek in de Unie, indien deze mediadiensten, mede gelet op de controle die derde landen erop kunnen uitoefenen, de openbare veiligheid en defensie in gevaar brengen of een ernstig risico daarop inhouden.

2.De raad kan in overeenstemming met de Commissie adviezen uitbrengen over passende nationale maatregelen op grond van lid 1. Alle bevoegde nationale instanties, waaronder de nationale regulerende instanties of organen, doen hun uiterste best om rekening te houden met de adviezen van de raad.

Afdeling 4

Aanbieden van mediadiensten in een digitale omgeving

Artikel 17

Inhoud van aanbieders van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms

1.Aanbieders van zeer grote onlineplatforms bieden een functionaliteit aan waarmee ontvangers van hun diensten kunnen verklaren dat:

a)zij een aanbieder van mediadiensten zijn in de zin van artikel 2, lid 2;

b)zij redactioneel onafhankelijk zijn van lidstaten en derde landen; en

c)zij onderworpen zijn aan wettelijke voorschriften voor de uitoefening van redactionele verantwoordelijkheid in één of meer lidstaten, of zich conformeren aan een coregulerend of zelfregulerend mechanisme inzake redactionele normen, dat alom wordt erkend en aanvaard in de betreffende mediasector in één of meer lidstaten.

2.Wanneer een aanbieder van een zeer groot onlineplatform besluit tot opschorting van zijn onlinetussenhandelsdiensten met betrekking tot inhoud die beschikbaar is gesteld door een aanbieder van mediadiensten die een verklaring conform lid 1 van dit artikel heeft overgelegd, omdat deze inhoud onverenigbaar is met zijn algemene voorwaarden, zonder dat die inhoud bijdraagt tot een systemisch risico als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU)2022/XXX [wet inzake digitale diensten], neemt hij alle mogelijke maatregelen, voor zover in overeenstemming met zijn verplichtingen krachtens Unierecht, waaronder Verordening (EU) 2022/XXX [wet inzake digitale diensten], om de betrokken aanbieder van mediadiensten de motivering van dat besluit mee te delen, zoals vereist bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1150, voordat de opschorting van kracht wordt.

3.Aanbieders van zeer grote onlineplatforms nemen alle vereiste technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen dat klachten op grond van artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1150 door aanbieders van mediadiensten die krachtens lid 1 van dit artikel een verklaring hebben overgelegd, met voorrang en zonder onnodige vertraging worden verwerkt en afgehandeld.

4.Wanneer een aanbieder van mediadiensten die een verklaring uit hoofde van lid 1 heeft ingediend, van oordeel is dat een aanbieder van een zeer groot onlineplatform de levering van zijn diensten met betrekking tot door de aanbieder van mediadiensten geleverde inhoud vaak en zonder voldoende grond beperkt of opschort, gaat de aanbieder van het zeer grote onlineplatform op diens verzoek te goeder trouw een zinvolle en effectieve dialoog aan met de aanbieder van mediadiensten teneinde te komen tot een minnelijke oplossing om ongerechtvaardigde beperkingen of opschortingen te beëindigen en in de toekomst te vermijden. De aanbieder van mediadiensten kan de uitkomst van dergelijke uitwisselingen kenbaar maken aan de raad.

5. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms maken jaarlijks informatie openbaar over:

a)het aantal gevallen waarbij ze een beperking of opschorting hebben opgelegd omdat de inhoud die beschikbaar is gesteld door een aanbieder van mediadiensten die een verklaring overeenkomstig lid 1 van dit artikel heeft overgelegd, onverenigbaar is met hun algemene voorwaarden; en

b)de redenen voor het opleggen van dergelijke beperkingen.

6.Teneinde een consistente en doeltreffende uitvoering van dit artikel te bevorderen, kan de Commissie richtsnoeren uitvaardigen om de vorm en details van de in lid 1 bedoelde verklaring vast te leggen.

Artikel 18

Gestructureerde dialoog

1.De raad organiseert regelmatig een gestructureerde dialoog tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om ervaringen en beste praktijken bij de toepassing van artikel 17 van deze verordening te bespreken, de toegang tot een gevarieerd aanbod van onafhankelijke media op zeer grote onlineplatforms te bevorderen en toe te zien op de naleving van zelfregulerende initiatieven die tot doel hebben de samenleving te beschermen tegen schadelijke inhoud, waaronder desinformatie en buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging.

2.De raad brengt verslag uit aan de Commissie over de uitkomsten van de dialoog.

Artikel 19

Recht op aanpassing van audiovisueel media-aanbod

1.Gebruikers hebben het recht om de standaardinstellingen van een apparaat of gebruikersinterface waarmee de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten wordt gecontroleerd of beheerd eenvoudig te wijzigen teneinde het audiovisuele media-aanbod aan te passen aan hun interesses of voorkeuren met inachtneming van de wet. Deze bepaling doet geen afbreuk aan nationale maatregelen ter uitvoering van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU.

2.Bij het op de markt brengen van de apparaten en gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 moeten fabrikanten en ontwikkelaars ervoor zorgen dat deze een functionaliteit hebben waarmee gebruikers de standaardinstellingen voor het controleren en beheren van de toegang tot en het gebruik van de aangeboden audiovisuele mediadiensten, vrij en eenvoudig kunnen wijzigen.

Afdeling 5

Vereisten voor goed werkende maatregelen en procedures voor de mediamarkt

Artikel 20

Nationale maatregelen die van invloed zijn op het functioneren van aanbieders van mediadiensten

1.Door een lidstaat genomen wet- of regelgevingsmaatregelen of bestuursrechtelijke maatregelen die mogelijk van invloed zijn op het functioneren van aanbieders van mediadiensten op de interne markt, moeten naar behoren gemotiveerd en evenredig zijn. Dergelijke maatregelen moeten gemotiveerd, transparant, objectief en niet-discriminerend zijn.

2.Voor nationale procedures die worden gebruikt ter voorbereiding of vaststelling van een regelgevings- of bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1, gelden duidelijke, vooraf vastgelegde termijnen.

3.Onverminderd en in aanvulling op zijn recht op doeltreffende rechtsbescherming heeft elke aanbieder van mediadiensten die individueel en rechtstreeks onderworpen is aan een bestuursrechtelijke of regelgevingsmaatregel als bedoeld in lid 1 het recht om beroep aan te tekenen tegen die maatregel bij een beroepsinstantie. Deze beroepsinstantie moet onafhankelijk zijn van de betrokken partijen en vrij van elke externe interventie of politieke druk die haar onafhankelijke beoordeling van de haar voorgelegde zaken in gevaar kan brengen. Ze heeft de passende deskundigheid om haar taken doeltreffend uit te voeren.

4. De raad stelt op verzoek van de Commissie een advies op wanneer een nationale wet- of regelgevingsmaatregel of bestuursrechtelijke maatregel mogelijk gevolgen zal hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten. Naar aanleiding van het advies van de raad, en onverminderd zijn bevoegdheden op grond van de Verdragen, kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen. De adviezen van de raad en, in voorkomend geval, van de Commissie worden openbaar gemaakt.

5.Wanneer een nationale instantie of nationaal orgaan een maatregel vaststelt die individueel en rechtstreeks gevolgen heeft voor een aanbieder van mediadiensten en mogelijk gevolgen zal hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten, verstrekt deze, op verzoek van de raad en in voorkomend geval van de Commissie, zonder onnodige vertraging en langs elektronische weg alle relevante informatie, waaronder de samenvatting van de feiten, de maatregel, de gronden waarop de nationale instantie of het nationaal orgaan de maatregel heeft gebaseerd en, indien van toepassing, de standpunten van andere betrokken autoriteiten.

Artikel 21

Beoordeling van concentraties op de mediamarkt

1.De lidstaten nemen in hun nationale rechtssystemen materiële en procedurele regels op die de beoordeling garanderen van concentraties op de mediamarkt die een wezenlijke invloed zouden kunnen hebben op de pluriformiteit van de media en op de redactionele onafhankelijkheid. Deze regels moeten:

a)transparant, objectief, evenredig en niet-discriminerend zijn;

b)van de partijen bij een concentratie op de mediamarkt die een wezenlijke invloed zou kunnen hebben op de pluriformiteit van de media en op de redactionele onafhankelijkheid vereisen dat ze die concentratie vooraf aanmelden bij de betreffende nationale instanties of organen;

c)de nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan verantwoordelijk stellen voor de beoordeling van de gevolgen van een aan te melden concentratie voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, of de betrokkenheid van de nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan bij een dergelijke beoordeling waarborgen;

d)vooraf objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria vastleggen voor het aanmelden van concentraties op de mediamarkt die een wezenlijke invloed zouden kunnen hebben op de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid en voor het beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid.

De beoordeling als bedoeld in dit lid staat los van de beoordelingen uit hoofde van mededingingswetgeving zoals die waarin de regels inzake concentratiecontrole voorzien. De beoordeling doet geen afbreuk aan artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004, indien van toepassing.

2.Bij de beoordeling als bedoeld in lid 1 worden de volgende elementen in aanmerking genomen:

a)de gevolgen van de concentratie voor de pluriformiteit van de media, waaronder de gevolgen voor de vorming van de publieke opinie en voor de verscheidenheid van spelers op de mediamarkt, rekening houdend met de online-omgeving en de belangen, banden of activiteiten van de partijen in andere media- of niet-mediabedrijven;

b)de waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid, waaronder de invloed van de concentratie op de werking van de redacties en maatregelen die door aanbieders van mediadiensten zijn genomen om de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen te garanderen;

c)de vraag of, indien de concentratie uitblijft, de verkrijgende en verkregen entiteit economisch levensvatbaar zouden blijven en of er mogelijke alternatieven zijn om haar economische duurzaamheid te waarborgen.

3.De Commissie kan, bijgestaan door de raad, richtsnoeren uitvaardigen over de factoren waarmee rekening moet worden gehouden wanneer nationale regulerende instanties of organen de criteria voor het beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid toepassen.

4.De nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan raadpleegt de raad vooraf over elk advies of besluit dat zij voornemens is vast te stellen ter beoordeling van de gevolgen van een aan te melden concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid wanneer dergelijke concentraties de werking van de interne markt kunnen beïnvloeden.

5.Binnen veertien kalenderdagen na ontvangst van de raadpleging als bedoeld in lid 4, stelt de raad een advies op over het aan hem doorverwezen nationaal ontwerpadvies of ontwerpbesluit, rekening houdend met de elementen als bedoeld in lid 2, en zendt dat advies toe aan de raadplegende instantie en de Commissie.

6.De nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan als bedoeld in lid 4 dient zo veel mogelijk rekening te houden met het advies als bedoeld in lid 5. Wanneer die instantie of dat orgaan het advies helemaal niet of slechts gedeeltelijk opvolgt, dient de instantie of het orgaan binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies bij de raad en de Commissie een met redenen omklede motivering van zijn standpunt over te leggen. Onverminderd haar bevoegdheden op grond van de Verdragen kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen.

Artikel 22

Adviezen over concentraties op de mediamarkt

1.Bij gebrek aan een beoordeling of een raadpleging krachtens artikel 21 stelt de raad op verzoek van de Commissie een advies op over de gevolgen van een concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, indien een concentratie op de mediamarkt mogelijk van invloed zal zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten. De raad baseert zijn advies op de in artikel 21, lid 2, uiteengezette elementen. De raad kan concentraties op de mediamarkt die mogelijk gevolgen zullen hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten, onder de aandacht van de Commissie brengen.

2.Naar aanleiding van het advies van de raad, en onverminderd haar bevoegdheden op grond van de Verdragen, kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen.

3. De adviezen van de raad en, in voorkomend geval, van de Commissie worden openbaar gemaakt.

Afdeling 6

Transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen

Artikel 23

Publieksmeting

1.Systemen en methoden voor publieksmeting moeten voldoen aan de beginselen van transparantie, onpartijdigheid, inclusiviteit, evenredigheid, niet-discriminatie en controleerbaarheid.

2.Zonder afbreuk te doen aan de bescherming van bedrijfsgeheimen van ondernemingen, verstrekken de aanbieders van eigen systemen voor publieksmeting zonder onnodige vertraging en kosteloos aan aanbieders van mediadiensten en adverteerders, alsmede aan door de aanbieders van mediadiensten en adverteerders gemachtigde derden, juiste, gedetailleerde, volledige, begrijpelijke en actuele informatie over de door hun systemen voor publieksmeting gebruikte methodologie. Deze bepaling mag geen afbreuk doen aan de EU-regelgeving inzake gegevensbescherming en privacy.

3.De nationale regulerende instanties of organen moedigen aan dat aanbieders van systemen voor publieksmeting, samen met aanbieders van mediadiensten, hun vertegenwoordigende organisaties en alle andere belanghebbende partijen, gedragscodes opstellen om bij te dragen tot de naleving van de beginselen als bedoeld in lid 1, onder meer door onafhankelijke en transparante controles te bevorderen.

4.De Commissie kan, bijgestaan door de raad, richtsnoeren over de praktische toepassing van de leden 1, 2 en 3 van dit artikel uitvaardigen.

5.De raad bevordert de uitwisseling van beste praktijken in verband met het gebruik van systemen voor publieksmeting via een regelmatige dialoog tussen vertegenwoordigers van de nationale regulerende instanties of organen, vertegenwoordigers van aanbieders van systemen voor publieksmeting en andere belanghebbenden.

Artikel 24

Toewijzing van overheidsreclame

1.Overheidsmiddelen of andere tegenprestaties of voordelen die door overheidsinstanties aan aanbieders van mediadiensten worden toegekend voor reclamedoeleinden, moeten worden toegewezen volgens transparante, objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria en met gebruikmaking van open, evenredige en niet-discriminerende procedures. Dit artikel doet geen afbreuk aan de regels inzake overheidsopdrachten.

2.Overheidsinstanties, waaronder nationale, federale of regionale overheden, regulerende instanties of organen, alsmede staatsbedrijven of andere door de staat gecontroleerde entiteiten op nationaal of regionaal niveau, of lokale overheden van territoriale entiteiten met meer dan 1 miljoen inwoners, moeten jaarlijks juiste, volledige, begrijpelijke, gedetailleerde informatie over hun aan aanbieders van mediadiensten toegewezen reclame-uitgaven openbaar maken, waaronder in ieder geval de volgende details:

a)de juridische naam van de aanbieders van mediadiensten waarvan reclamediensten zijn afgenomen;

b)de totale jaarlijkse uitgaven en de bedragen per aanbieder van mediadiensten.

3.Nationale regulerende instanties of organen zien toe op de toewijzing van overheidsreclame op mediamarkten. Teneinde de juistheid van de overeenkomstig lid 2 beschikbaar gestelde informatie over overheidsreclame te beoordelen, kunnen de nationale regulerende instanties of organen de in lid 2 bedoelde entiteiten om nadere informatie verzoeken, waaronder informatie over de toepassing van de in lid 1 bedoelde criteria.

4.Op de toewijzing van overheidsmiddelen aan aanbieders van mediadiensten voor de aanschaf van andere goederen of diensten dan overheidsreclame zijn de in lid 1 uiteengezette voorschriften van toepassing. Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van de staatssteunregels.

Hoofdstuk IV – Slotbepalingen

Artikel 25

Monitoring

1.De Commissie zorgt voor een onafhankelijke monitoring van de interne markt voor mediadiensten, waaronder de risico’s voor en ontwikkeling van zijn werking en veerkracht. Over de bevindingen van de monitoring wordt overleg gepleegd met de raad.

2.De Commissie definieert, in overleg met de raad, kernprestatie-indicatoren die moeten worden gebruikt voor de monitoring als bedoeld in lid 1.

3.De monitoring omvat:

a)een gedetailleerde analyse van de veerkracht van de mediamarkten van alle lidstaten, onder meer wat betreft de mate van mediaconcentratie en risico’s van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging;

b)een overzicht en toekomstgerichte beoordeling van de veerkracht van de interne markt voor mediadiensten als geheel;

c)een overzicht van door aanbieders van mediadiensten genomen maatregelen om de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen te waarborgen.

4.De monitoring wordt jaarlijks uitgevoerd en de resultaten ervan worden openbaar gemaakt.

Artikel 26

Evaluatie en verslaglegging

1.Uiterlijk [vier jaar na de inwerkingtreding van deze Verordening] en daarna om de vier jaar evalueert de Commissie deze verordening en brengt zij hierover verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

2.Voor de toepassing van lid 1 en op haar verzoek verstrekken de lidstaten en de raad relevante informatie aan de Commissie.

3.Bij het uitvoeren van de evaluaties als bedoeld in lid 1 houdt de Commissie rekening met:

a)de standpunten en bevindingen van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en andere relevante organen of bronnen;

b)de uitkomsten van relevante discussies op relevante fora;

c)relevante door de raad uitgevaardigde documenten;

d)bevindingen van de in artikel 25 bedoelde monitoring.

Artikel 27

Wijzigingen in Richtlijn 2010/13/EU

1.    Artikel 30 ter van Richtlijn 2010/13/EU wordt geschrapt.

2.    Verwijzingen naar artikel 30 ter van Richtlijn 2010/13/EU moeten worden gelezen als verwijzingen naar artikel 12 van deze verordening.

3.    Verwijzingen in het Unierecht naar de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) moeten worden gelezen als verwijzingen naar de Europese Raad voor mediadiensten (“de raad”).

Artikel 28

Inwerkingtreding en toepassing

1.    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.    Deze verordening is van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding].

   De artikelen 7 tot en met 12 en artikel 27 zijn echter van toepassing met ingang van [drie maanden na de inwerkingtreding], en artikel 19, lid 2, is van toepassing met ingang van [48 maanden na de inwerkingtreding].

3.    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.    KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

   1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

   1.2.    Betrokken beleidsterrein(en)

   1.3.    Het voorstel/initiatief betreft

   1.4.    Doelstelling(en)

   1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

   1.6.    Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

   1.7.    Geplande beheersvorm(en)

   2.    BEHEERSMAATREGELEN

   2.1.    Regels inzake het toezicht en de verslagen

   2.2.    Beheers- en controlesyste(e)m(en)

   2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.    GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF    

   3.1.    Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

   3.2.    Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

   3.3.    Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”) en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

·Interne markt

·Investeren in mensen, sociale cohesie en waarden

·Een nieuwe impuls voor de democratie in de EU

1.3.Het voorstel/initiatief betreft: 

 een nieuwe actie 

 een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie 59  

 de verlenging van een bestaande actie 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

De algemene doelstelling van de maatregel is de werking van de interne mediamarkt te verbeteren. Het verbeteren van de werking van de interne mediamarkt zal de levering van hoogwaardige mediadiensten bevorderen en daarmee de integriteit van de interne markt als geheel versterken. Deze doelstelling zal worden verwezenlijkt door een verordening die voorziet in gemeenschappelijke regels, onderbouwd door een gestructureerd samenwerkingskader voor regulerende instanties voor de media binnen een raad die bestaat uit vertegenwoordigers van de betreffende nationale onafhankelijke regulerende instanties of organen voor de media.

1.4.2.Specifieke doelstellingen

Het bevorderen van grensoverschrijdende activiteiten en investeringen op de interne mediamarkt

De doelstelling is om het voor de spelers op de mediamarkt eenvoudiger te maken hun activiteiten op de interne markt uit te breiden, door het aantal en de waarde van grensoverschrijdende investeringen geleidelijk te vergroten. Hiertoe zou het initiatief ernaar streven bepaalde elementen van de uiteenlopende nationale kaders voor de pluriformiteit van de media te coördineren teneinde grensoverschrijdende dienstverlening te vereenvoudigen. Het initiatief is met name bedoeld om te waarborgen dat nationale onafhankelijke instanties bij het beoordelen van transacties op de mediamarkt de pluriformiteit van de media overal binnen de EU-mediamarkt op consistente wijze benaderen via gemeenschappelijke criteria en coördinatie op EU-niveau.

Het vergroten van samenwerking en convergentie op regelgevingsgebied op de interne mediamarkt

De doelstelling is de samenwerking op regelgevingsgebied te versterken om het EU-mediakader in de grensoverschrijdende context beter te handhaven en de convergentie van de regelgeving te bevorderen door middel van adviezen en richtsnoeren op EU-niveau, waardoor een consistente aanpak van de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van de media, ook online, wordt bevorderd. Het doel is ook om instrumenten aan te reiken voor collectieve – EU-brede – actie door onafhankelijke regulerende instanties om de interne markt van de EU te beschermen tegen dienstverleners (ook uit derde landen) die de EU-medianormen niet naleven

Faciliteren van het vrij aanbieden van hoogwaardige mediadiensten op de interne markt

De doelstelling is ervoor te zorgen dat consumenten en bedrijven profiteren van betrouwbare inhoud van onafhankelijke media in een in toenemende mate digitale en inherent grensoverschrijdende markt voor mediadiensten. Teneinde hoogwaardige mediadiensten op de interne mediamarkt te bevorderen, streeft het initiatief ernaar de trend van buitensporige publieke en particuliere inmenging in redactionele vrijheid af te zwakken. Het initiatief zal de transparantie inzake media-eigendom vergroten, teneinde de verantwoordingsplicht en onafhankelijkheid van de media te versterken. Ook streeft het ernaar zelfregulering voor de onafhankelijke werking van mediabedrijven te bevorderen. Bovendien zorgt het initiatief ervoor dat journalisten hun werk kunnen doen zonder inmenging, met name als het gaat om de bescherming van hun bronnen.

het waarborgen van transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen op de interne mediamarkt

De doelstelling is om gelijke concurrentievoorwaarden tot stand te brengen voor de spelers op de mediamarkt door de transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen te bevorderen. Dit zou worden bewerkstelligd door de transparantie, niet-discriminatie, evenredigheid, objectiviteit en inclusiviteit van met name onlinemethoden voor publieksmeting te vergroten. Ook zou het ernaar streven de transparantie, niet-discriminatie, evenredigheid en objectiviteit van overheidsreclame in de media te waarborgen, teneinde de risico’s van regeringsgezinde mediakanalen of het aanwenden van overheidssteun voor partijbelangen ten koste van andere spelers op de markt tot een minimum te beperken, en zo eerlijke concurrentie op de interne mediamarkt te bevorderen.

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolgen

De verwachting is dat een verordening en een aanbeveling aan mediabedrijven en lidstaten ter bevordering van de onafhankelijkheid van de media, geschraagd door een governancestructuur bestaande uit de raad van bestuur die wordt bijgestaan door een secretariaat van de Commissie, de werking van de interne mediamarkt zal verbeteren door de nationale regels en benaderingen op gebieden die verband houden met de pluriformiteit van de media op een efficiënte, coherente, evenredige en grotendeels doeltreffende wijze op elkaar af te stemmen.

Het financiële model voor de effectbeoordeling bij het voorstel schat de netto economische voordelen, in termen van extra inkomsten, op 2 885 miljoen EUR voor het eerste jaar en 2 898,1 miljoen EUR voor de daaropvolgende jaren. Spelers op de mediamarkt zullen in aanmerking komen voor regelgevingsvoordelen.

De audiovisuele sector zal met name profiteren van de invoering van gemeenschappelijke eisen voor nationale wetgeving inzake de pluriformiteit van de media en markttoezichtprocedures en zal schaalvoordelen genieten door een beter functionerende en meer voorspelbare, coherente en minder protectionistische interne mediamarkt.

Omroeporganisaties en aanbieders van (audiovisuele) nieuwsinhoud en niet-binnenlandse entiteiten, waarvan de kans groter is dat zij te maken krijgen met versnippering van de regelgeving, zullen hun activiteiten kunnen uitbreiden in andere lidstaten.

De omroeporganisaties en persbedrijven die de aanbevelingen inzake waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid opvolgen, zullen hun redactionele onafhankelijkheid versterken en hun vrijheid om beslissingen te nemen zonder publieke of particuliere inmenging vergroten, waardoor de verscheidenheid aan stemmen of meningen die in hun media-inhoud worden geuit en onderwerpen die worden geanalyseerd, zal toenemen. Journalisten zullen daarnaast onafhankelijker zijn ten opzichte van media-eigenaren door deze toegenomen waarborgen binnen mediabedrijven.

Meer transparantie inzake media-eigendom en met name inzake andere zakelijke belangen van eigenaren, zal eerlijke concurrentie bevorderen, vooral in de perssector (gedrukte en onlinemedia) waarvoor de lidstaten doorgaans geen specifieke transparantie-instrumenten hebben, zoals mediaregisters.

Transparantere systemen voor onlinepublieksmeting zullen marktverstoringen tegengaan, gelijke concurrentievoorwaarden tussen aanbieders van mediadiensten en spelers op de onlinemarkt verder versterken en met name ten goede komen aan audiovisuele mediadiensten en onlinepersdiensten, maar ook online-adverteerders. Ook journalisten moeten hiervan profiteren, omdat zij beter zullen begrijpen hoe spelers op de onlinemarkt de doelgroepen van mediadiensten in kaart brengen. De maatregelen inzake transparantie en eerlijkheid van overheidsreclame zullen marktverstoringen tegengaan en ervoor zorgen dat een breder scala aan mediakanalen toegang hebben tot deze inkomstenbron.

Kmo’s zullen profiteren van meer zekerheid en lagere juridische kosten. Ook zal de mogelijk toegenomen toegang tot overheidsreclame verhoudingsgewijs grotere kansen bieden voor kleinere bedrijven. Kmo’s bevinden zich in een bijzonder zwakke positie ten opzichte van spelers op de onlinemarkt als het gaat om onlinepublieksmeting, en daarom zal het initiatief kmo’s betere kansen bieden om mee te dingen naar reclame-inkomsten.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Voorgestelde indicatoren en verwachte resultaten

Basisscenario

Indicator – aantal en waarde van grensoverschrijdende investeringen in de mediamarkten van de EU27-lidstaten (jaarlijks)

Verwacht resultaat – geleidelijke toename van het aantal en de waarde van grensoverschrijdende investeringen

Investeringen 2013-2021 door investeerders:

-EU: 478 transacties

-niet-EU: 389 transacties

Waarde van 60 % van de transacties: 84 miljard EUR

Indicator – aantal door de raad verstrekte adviezen over besluiten van nationale toezichthouders op de mediamarkt waarmee rekening wordt gehouden door de betreffende nationale autoriteit (jaarlijks)

Verwacht resultaat – aandeel van de adviezen van de raad waarmee de lidstaten rekening houden

n.v.t.

Indicator – aandeel van de door de raad opgeloste zaken in het kader van het samenwerkingsmechanisme en het mechanisme voor wederzijdse bijstand (jaarlijks )

Verwachte resultaat – aandeel van de door de raad opgeloste zaken

n.v.t.

Indicator – aantal door de Commissie en/of de raad uitgebrachte richtsnoeren/verslagen, al naargelang het geval, op belangrijke regelgevingsgebieden voor de pluriformiteit van de media (om de drie jaar)

Verwacht resultaat – toename van het aantal gebieden dat relevant is voor de pluriformiteit van de media en dat wordt bestreken door richtsnoeren/verslagen op EU-niveau

n.v.t.

Indicator – risicoscores (jaarlijks) inzake:

- politieke onafhankelijkheid van de media – redactionele autonomie

- onafhankelijkheid van het bestuur van de publieke media

- commerciële invloed en de invloed van de eigenaar op redactionele inhoud

- bescherming van journalistieke bronnen

- transparantie inzake media-eigendom

Verwacht resultaat – geleidelijke verlaging van de risicoscores

Respectieve MPM-risicoscores voor 2021:

- 54 %

- 55 %

- 50 %

- 60 %

- 16 %

- 58 %

Indicator – aantal lidstaten met zelfregulerende organen in de mediasector (jaarlijks)

Verwacht resultaat – geleidelijke toename van het aantal lidstaten met zelfregulerende organen

16

Indicator – door de burgers ervaren vertrouwen in de media (tweejaarlijks)

Verwacht resultaat – geleidelijke toename van het vertrouwen in de media

Percentage van de respondenten dat vertrouwen heeft in de volgende media:

58 %: radio

51 %: televisie

51 %: pers

35 %: internet

Indicator – aantal zaken in verband met de niet-naleving van de beginselen voor systemen voor publieksmeting (jaarlijks)

Verwacht resultaat – geleidelijke afname van het aantal systemen voor publieksmeting die niet voldoen aan het nieuwe EU-kader

Nielsen: 61 % van de marktspelers zegt toegang te hebben tot de hoogwaardige publieksgegevens die ze nodig hebben om hun mediabudget optimaal te benutten

Indicator – risicoscore (jaarlijks) inzake de verspreiding van overheidsreclame

Verwacht resultaat – geleidelijke verlaging van de risicoscore

MPM-risicoscore 2021 voor overheidsreclame: 70 %

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief 

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

De meeste bepalingen van de verordening zullen met ingang van zes maanden na de inwerkingtreding ervan rechtstreeks van toepassing zijn. Om de weg te effenen voor een correcte uitvoering van de verordening mediavrijheid, zullen de bepalingen inzake onafhankelijke media-autoriteiten en de Europese Raad voor mediadiensten en de daarmee verband houdende wijziging van de richtlijn audiovisuele mediadiensten (AVMD-richtlijn) reeds drie maanden na de inwerkingtreding van de wet van toepassing zijn. Hierdoor zal de raad tijdig operationeel zijn om een succesvolle uitvoering van de verordening te waarborgen.

De raad komt in de plaats van de door de AVMD-richtlijn tot stand gebrachte Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA). De raad krijgt een nieuwe naam, die een breder takenpakket weerspiegelt, krijgt extra taken en wordt ondersteund met extra middelen (met name extra personeel binnen de Commissie, DG CNECT). De verordening mediavrijheid zorgt ervoor dat alle verwijzingen naar de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) in het EU-recht en met name in de AVMD-richtlijn worden opgevat als verwijzingen naar de Europese Raad voor mediadiensten (de raad).

Zoals momenteel het geval is voor ERGA, zal de raad bij haar activiteiten worden bijgestaan door een secretariaat, dat door de Commissie beschikbaar wordt gesteld. Het secretariaat blijft gevestigd in DG CNECT. Het secretariaat zal administratieve en organisatorische ondersteuning aan de raad bieden. Met de voor het secretariaat aangewezen middelen uit hoofde van de verordening kan het de raad bijstaan bij de uitvoering van zijn taken. Het secretariaat voor de raad zal in de eerste twee jaar van de uitvoering worden opgebouwd, te beginnen in 2024, waarbij de volledige personeelscapaciteit in 2025 zal worden bereikt.

Om de uitvoering van de verordening mediavrijheid te ondersteunen zal DG CNECT naar verwachting externe studies laten uitvoeren. Dergelijke studies kunnen tevens worden gebruikt om de activiteiten van de raad te ondersteunen en zijn werkzaamheden te onderbouwen. De relevante jaarlijkse begroting voor deze studies zal beschikbaar zijn vanaf de verwachte start van de uitvoering in 2024 door herschikking uit het programma Creatief Europa.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd

Redenen voor maatregelen op Europees niveau (ex ante): Dit initiatief moet ertoe leiden dat de interne mediamarkt beter gaat functioneren door meer rechtszekerheid en het wegnemen van belemmeringen voor de interne markt. Er komt een mechanisme om te zorgen voor meer transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht bij maatregelen die van invloed zijn op de markten, de vrijheid en de pluriformiteit van de media binnen de EU.

Verwachte gegenereerde toegevoegde waarde van de Unie (ex post): Uit de effectbeoordeling bij dit voorstel blijkt dat de maatregel de lasten zou verlichten voor spelers op de markt die aan verschillende nationale wettelijke regelingen moeten voldoen wanneer zij in verschillende lidstaten actief zijn. Ook zou het de voorspelbaarheid ten goede komen en de rechtszekerheid voor de spelers op de mediamarkt vergroten, waarmee eerlijke concurrentie en grensoverschrijdende investeringen in de hand worden gewerkt. Daarnaast zou het een gecoördineerde respons van regulerende instanties voor de media mogelijk maken in aangelegenheden die van invloed zijn op de Europese informatieruimte. De netto economische voordelen, in termen van extra inkomsten, worden geschat op 2 885 miljoen EUR voor het eerste jaar en 2 898 miljoen EUR voor de daaropvolgende jaren. Door een gemeenschappelijk EU-kader vast te stellen dat grensoverschrijdende activiteiten bevordert, de samenwerking tussen regulerende instanties versterkt, het aanbieden van media-inhoud van hoge kwaliteit bevordert en concurrentieverstorende praktijken aanpakt, zou het initiatief gunstiger voorwaarden scheppen voor de ontwikkeling van mediadiensten over de grenzen heen en de keuze van de consument voor media-inhoud van hoge kwaliteit vergroten. Dit zal de interne mediamarkt versterken en tegelijkertijd de door het Handvest van de grondrechten beschermde vrijheid en pluriformiteit van de media bevorderen.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Dit voorstel is gebaseerd op de ervaringen van de Commissie met de richtlijn audiovisuele mediadiensten (AVMD-richtlijn), die voor het laatst in 2018 werd herzien en in sommige lidstaten nog altijd niet is omgezet. Hoewel er nog geen volledige evaluatie is van de herziene AVMD-richtlijn, bevat de richtlijn een aantal regulerende maatregelen voor de media in verband met consumentenbescherming en de bevordering van openbare beleidsbelangen, zoals culturele diversiteit. De richtlijn beperkt zich echter tot audiovisuele mediadiensten en heeft geen betrekking op kwesties in verband met de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van de media (buiten de onafhankelijkheid van nationale regulerende instanties en organen), die door de interventie moeten worden aangepakt. De voornaamste relevante lessen zijn dat een verordening waarschijnlijk veel sneller de gewenste resultaten van de maatregel zal opleveren dan een richtlijn en dat een sterkere en beter toegeruste institutionele ondersteuningsstructuur nodig is voor een doeltreffende en consistente mediaregelgeving.

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergieën met andere passende instrumenten

Dit voorstel valt onder de rubriek “Een nieuwe impuls voor de Europese democratie” in het werkprogramma 2022 van de Commissie.

De verordening mediavrijheid komt in aanvulling op het relevante kader, waaronder de auteursrechtelijke regels, de herziene AVMD-richtlijn en de onlangs goedgekeurde wet inzake digitale diensten (DSA) en wet inzake digitale markten (DMA) vallen. Op het gebied van transparantie inzake eigendom zal het leiden tot synergieën met de antiwitwasrichtlijn en de richtlijn inzake het Europees vennootschapsrecht. Wat journalistieke bronnen betreft, zal de wet een gerichte en robuuste waarborg toevoegen tegen de inzet van spyware in de apparaten die worden gebruikt door de aanbieders van mediadiensten of hun werknemers, voortbouwend op beschermingen die worden geboden door Richtlijn 2002/58/EG, Richtlijn 2016/680/EU en Richtlijn 2013/40/EU.

De wet is volledig verenigbaar met de financieringsacties die worden ondernomen door het meerjarig financieel kader, het programma Creatief Europa, met name voor wat betreft het monitoren en verdedigen van de vrijheid en de pluriformiteit van de media en journalistieke samenwerkingsverbanden.

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

Uitgaande van de huidige ervaring met de werkzaamheden van ERGA en zijn secretariaat, zal de ondersteuning door de Commissie van de nieuwe Europese Raad voor mediadiensten, met name door het secretariaat van de raad te verzorgen, naar schatting 8 à 10 vte’s vergen. Andere mogelijke opties zijn overwogen in de begeleidende effectbeoordeling.

De aanvullende studies die de Commissie zal laten uitvoeren, zullen naar verwachting maximaal 1 miljoen EUR per jaar kosten.

Het functioneren van de raad, met name de vergoeding van reiskosten, zal naar verwachting ongeveer 150 000 à 200 000 EUR per jaar vergen.

De terugkerende administratieve kosten voor nationale regulerende instanties (NRI’s) die zitting hebben in de raad (waaronder de salarissen van hiertoe in dienst genomen personeel) zouden worden gedekt door de NRI’s, zoals momenteel het geval is bij ERGA en vergelijkbare entiteiten.

Uitgaven voor de activiteiten van ERGA en het laten uitvoeren van aan de AVMD-richtlijn gerelateerde studies worden momenteel gefinancierd uit het onderdeel MEDIA van het programma Creatief Europa (CRE-verordening).

Het sectoroverschrijdend onderdeel van de CRE-verordening is gericht op het “bevorderen van sectoroverschrijdende activiteiten die gericht zijn op de aanpassing aan de structurele en technologische veranderingen in de mediasector, waaronder het versterken van een vrij, divers en pluriform medialandschap, kwaliteitsjournalistiek en mediawijsheid, onder meer in de digitale omgeving” (artikel 7, lid 1, van CRE-Verordening (EU) 2021/818).

Het sectoroverschrijdend onderdeel zal derhalve de financieringsbron zijn van kosten die samenhangen met het functioneren van de raad, waarvan het mandaat verschillende soorten spelers op de markt van de audiovisuele en andere mediasectoren kan omvatten.

De financieringsbron van studies zal afhangen van het onderwerp van dergelijke studies: studies over audiovisuele aangelegenheden worden nog altijd gefinancierd uit het onderdeel MEDIA van de CRE-verordening, terwijl andere vereiste studies zullen worden gefinancierd uit het sectoroverschrijdend onderdeel.

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2024 tot en met 2025,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Geplande beheersvorm(en) 

 Direct beheer door de Commissie

door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen

 Gedeeld beheer met lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan één beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

 

2.BEHEERSMAATREGELEN 

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

Na de aanneming van het wetgevingsinstrument hebben de lidstaten drie à zes maanden de tijd om indien nodig hun nationale kader aan te passen. De eerste evaluatie wordt vier jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe regels uitgevoerd en de daaropvolgende evaluaties vinden om de vier jaar plaats. De monitoring door de Commissie zal worden ondersteund door de raad.

Tevens wordt een specifieke toezichtregeling voorzien voor de begeleidende aanbeveling. Deze zal gerichte verslaglegging door lidstaten koppelen aan het nieuwe mechanisme voor de onafhankelijke monitoring van risico’s voor de werking van de interne markt voor mediadiensten op grond van de verordening.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheerswijze(n), het (de) financieringsmechanisme(n), de betalingsmodaliteiten en de controlestrategie

Op grond van de verordening mediavrijheid zal de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) omgevormd tot de Europese Raad voor mediadiensten. De raad zal de doeltreffende en consistente toepassing van zowel de verordening mediavrijheid als de AVMD-richtlijn binnen de lidstaten bevorderen. In overeenstemming met zijn taken op grond van EU-recht zal de raad onder meer deskundig advies verstrekken over regelgevende, technische of praktische aspecten van mediaregulering, adviezen uitbrengen, acties coördineren ten aanzien van dienstverleners (ook uit derde landen) die de EU-medianormen niet naleven, en samenwerking en de doeltreffende uitwisseling van informatie, ervaringen en beste praktijken tussen regulerende instanties bevorderen.

Om ervoor te zorgen dat de raad zijn mandaat vervult, zal de Commissie in nauw contact staan met de betreffende nationale regulerende instanties en organen. Bovendien bepaalt de verordening dat de voorzitter van de raad de Commissie op de hoogte moet houden over de geplande en lopende activiteiten van de raad. Daarnaast wordt de raad geacht de Commissie te raadplegen ter voorbereiding van zijn werkprogramma en belangrijkste te leveren prestaties, overeenkomstig zijn reglement van orde.

In overeenstemming met de huidige praktijken en de gekozen beleidsoptie zal de Commissie de voorgenomen financiering in het kader van de CRE-verordening onder direct beheer uitvoeren. De respectieve controlestrategie is van toepassing op de raad. De controles worden verricht door DG CNECT.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het systeem/de systemen voor interne controle dat/die is/zijn opgezet om die risico’s te beperken

Om ervoor te zorgen dat de raad zijn in deze verordening vastgelegde mandaat vervult, is voorzien in een secretariaat, dat beschikbaar wordt gesteld door de Commissie. Het secretariaat zal de raad bijstaan bij zijn activiteiten en administratieve en organisatorische ondersteuning bieden.

Met het beoogde controle- en ondersteuningssysteem kunnen potentiële risico’s worden beperkt. Aangezien de wet voortbouwt op een bestaande structuur en rekening houdend met het directe beheer van de desbetreffende financiële middelen door de Commissie, zijn geen grote risico’s geïdentificeerd.

De controles maken deel uit van het internecontrolesysteem van DG CNECT.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting) 

De internecontrolesystemen en -procedures van DG CNECT zullen worden gebruikt. Deze zijn functioneel en kosteneffectief. Er wordt gestreefd naar een foutenpercentage dat onder de materialiteitsdrempel van 2 % ligt.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

De bestaande maatregelen ter bestrijding van fraude die op de Commissie van toepassing zijn, zullen de aanvullende kredieten dekken die voor deze verordening nodig zijn.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

·Bestaande begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort  
uitgaven

Bijdrage

Nummer  

GK/NGK 60

van EVA-landen 61

van kandidaat-lidstaten 62

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

2b

07.010401 – Ondersteunende uitgaven voor Creatief Europa

NGK

JA

JA

JA

NEE

2b

07.050300 – Creatief Europa – Sectoroverschrijdend onderdeel

GK

JA

JA

JA

NEE

2b

07.050200 – Creatief Europa – onderdeel MEDIA

GK

JA

JA

JA

NEE

·Aangevraagde nieuwe begrotingsonderdelen

n.v.t.

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Kredieten worden herschikt binnen de financiële middelen die worden toegewezen aan het onderdeel MEDIA en het Sectoroverschrijdend onderdeel van het programma Creatief Europa evenals aan de begrotingslijn administratieve ondersteuning in het MFK 2021-2027.

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel 
kader

2b

COHESIE, VEERKRACHT EN WAARDEN

DG CNECT

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

• Beleidskredieten (herbestemd binnen het programma Creatief Europa)

07.050200 – Creatief Europa – onderdeel MEDIA

Vastleggingen

1a)

0,500

0,500

0,500

0,500

2,000

Betalingen

2a)

0,250

0,500

0,500

0,500

0,250

2,000

07.050300 – Creatief Europa – Sectoroverschrijdend onderdeel

Vastleggingen

1b)

0,500

0,500

0,500

0,500

2,000

Betalingen

2b)

0,250

0,500

0,500

0,500

0,250

2,000

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 63  

07.010401 – Ondersteunende uitgaven voor Creatief Europa

3)

0,200

0,200

0,200

0,200

0,800

TOTAAL kredieten 
voor DG CNECT

Vastleggingen

=1a+1b+3

1,200

1,200

1,200

1,200

4,800

Betalingen

=2a+2b

+3

0,700

1,200

1,200

1,200

0,500

4,800

 



TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

4)

1,000

1,000

1,000

1,000

4,000

Betalingen

5)

0,500

1,000

1,000

1,000

0,500

4,000

• TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

6)

0,200

0,200

0,200

0,200

0,800

TOTAAL kredieten  
voor RUBRIEK 2b 
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

=4+6

1,200

1,200

1,200

1,200

4,800

Betalingen

=5+6

0,700

1,200

1,200

1,200

0,500

4,800





Rubriek van het meerjarig financieel 
kader

7

“Administratieve uitgaven”

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

DG CNECT

⊗ Personele middelen

0,644

1,288

1,288

1,288

4,508

□ Andere administratieve uitgaven

TOTAAL DG CNECT

Kredieten

0,644

1,288

1,288

1,288

4,508

TOTAAL kredieten 
voor RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

0,644

1,288

1,288

1,288

4,508

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

TOTAAL kredieten  
voor de RUBRIEKEN 1 tot en met 7 
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

1,844

2,488

2,488

2,488

9,308

Betalingen

1,344

2,488

2,488

2,488

0,500

9,308

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten 

n.v.t.

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

0,644

1,288

1,288

1,288

4,508

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

0,644

1,288

1,288

1,288

4,508

Buiten RUBRIEK 7 64   
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

Andere  
administratieve uitgaven

Subtotaal  
buiten RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

TOTAAL

0,644

1,288

1,288

1,288

4,508

De benodigde kredieten voor personele middelen en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herschikt, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

2024

2025

2026

2027

• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

20 01 02 01 (centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie)

3

6

6

6

20 01 02 03 (delegaties)

01 01 01 01 (onderzoek onder contract)

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) 65

20 02 01 (AC, END, SNE van de “totale financiële middelen”)

2

4

4

4

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

XX 01 xx yy zz   66

- zetel

- delegaties

01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek onder contract)

01 01 01 12 (AC, END, SNE – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

5

10

10

10

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen

Toezicht op de juiste uitvoering van de in de verordening uiteengezette verplichtingen voor particuliere bedrijven, lidstaten en de in de raad bijeengebrachte nationale regulerende instanties en organen

De Commissie vertegenwoordigen in de raad en met de raad overleg plegen over zijn activiteiten, waaronder het jaarlijkse werkprogramma en het reglement van orde

Beheren van procedures op grond van de verordening, met name ten aanzien van de taken van de raad

De raad ondersteunen bij zijn taken op grond van de verordening

Administratieve en logistieke ondersteuning bieden aan de raad, met name wat betreft de organisatie van de dagelijkse werkzaamheden en de organisatie van vergaderingen

De samenwerking en coördinatie van nationale regulerende instanties of organen op EU-niveau ondersteunen

Externe studies laten uitvoeren en beheren die verband houden met de verordening en met de activiteiten van de raad

Extern personeel

De raad ondersteunen bij zijn taken op grond van de verordening

Administratieve en logistieke ondersteuning bieden aan de raad, met name wat betreft de organisatie van de dagelijkse werkzaamheden en de organisatie van vergaderingen

De samenwerking en coördinatie van nationale regulerende instanties of organen op EU-niveau ondersteunen

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader 

Het voorstel/initiatief:

   kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

Kredieten worden herschikt binnen de financiële middelen die worden toegewezen aan het onderdeel MEDIA en het Sectoroverschrijdend onderdeel van het programma Creatief Europa evenals aan het begrotingsonderdeel administratieve ondersteuning in het MFK 2021/2027. Het zal geen grote gevolgen hebben voor andere activiteiten van het programma, aangezien het gelijkmatig wordt geabsorbeerd door de acties.

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

3.2.5.Bijdragen van derden 

Het voorstel/initiatief:

   voorziet niet in medefinanciering door derden

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten

 

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven    

in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 67

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ………….

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Andere opmerkingen (bijv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie)

(1)    Toespraak over de Staat van de Unie anno 2021 door voorzitter Von der Leyen, Straatsburg, 15 september 2021.
(2)    COM(2021) 645 final.
(3)    COM(2021) 350 final en SWD(2021) 351 final.
(4)    Bovendien moeten mediadiensten worden verleend overeenkomstig de toegankelijkheidsvoorschriften uit Richtlijn (EU) 2019/882 (de Europese toegankelijkheidswet) (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).
(5)    Om in te spelen op de behoefte aan betere samenwerking op het gebied van audiovisuele mediadiensten, hebben de ERGA-leden ingestemd met een vrijwillig memorandum van overeenstemming dat niet-bindende mechanismen voor grensoverschrijdende samenwerking bevat. In de mededeling van de Commissie over Europese media in het digitale decennium: Een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie, kondigde de Commissie aan dat zij nauwlettend zou toezien op de toepassing van het memorandum van overeenstemming om te beoordelen of de samenwerking binnen ERGA nog verder moest worden versterkt. In het licht van deze beoordeling is de Commissie van mening dat er behoeft is aan een rechtskader voor gestructureerde samenwerking tussen regulerende instanties en organen voor de media.
(6)    Verslag over de rechtsstaat 2020, mededeling en hoofdstukken per land (COM(2020) 580 final en SWD(2020) 300-326 final); Verslag over de rechtsstaat 2021, mededeling en hoofdstukken per land (COM(2021) 700 final en SWD(2021) 701-727 final); Verslag over de rechtsstaat 2022, mededeling en hoofdstukken per land (COM(2022) 500 final en SWD(2022) 501-527 final).
(7)     Centrum voor pluriformiteit van de media en mediavrijheid, monitor voor de pluriformiteit van de media .
(8)    Publieke media nemen vanwege hun openbaredienstverleningstaak een cruciale plaats in op de mediamarkt. Zij vormen een belangrijke, zo niet essentiële, mediabron voor een aanzienlijk aantal burgers en bedrijven.
(9)    Publieksmeting heeft een rechtstreekse invloed op de toewijzing en de prijzen van reclame, een belangrijke bron van inkomsten voor de mediasector. Publieksmeting is een essentieel instrument om het bereik van media-inhoud te beoordelen en inzicht te krijgen in de voorkeuren van het publiek met het oog op de toekomstige productie van inhoud. De betrokken marktspelers hebben van oudsher een reeks methodologische normen afgesproken om onpartijdige benchmarks te ontwikkelen voor de beoordeling van het rendement van hun investeringen. In verscheidene lidstaten zijn zelfregulerende mechanismen ingesteld die de voornaamste belanghebbenden van de media- en reclamesector samenbrengen, zoals zelfregulerende gezamenlijke industriecomités, om op transparante, inclusieve en betrouwbare wijze publieksmetingen te organiseren en uit te voeren.
(10)    De verspreiding en de transparantie van overheidsreclame wordt in sommige opzichten gereguleerd via een versnipperd kader van mediaspecifieke maatregelen en algemene wetgeving inzake overheidsopdrachten, dat echter niet alle uitgaven voor overheidsreclame bestrijkt en bovendien niet voldoende bescherming biedt tegen preferentiële of bevoordeelde verspreiding. Met name Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad is niet van toepassing op openbare-dienstcontracten voor de aankoop, ontwikkeling, productie of coproductie van programmamateriaal dat bestemd is voor audiovisuele mediadiensten of radio-omroepdiensten.
(11)    Zie ook de analyses van de nationale regels voor overheidsreclame in het jaarlijkse verslag over de rechtsstaat.
(12)    Resolutie van 21 mei 2013 over het EU-Handvest (2011/2246(INI)); Resolutie van 3 mei 2018 over pluriformiteit van de media en mediavrijheid in de Europese Unie (2017/2209(INI)); Resolutie van 25 november 2020 over de versterking van de mediavrijheid: bescherming van journalisten in Europa, haatzaaiende taal, desinformatie en de rol van platforms (2020/2009(INI)); Resolutie van 20 oktober 2021 over de Europese media in het digitale decennium: een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie (2021/2017(INI)); Resolutie van 11 november 2021 over de versterking van de democratie en de vrijheid en pluriformiteit van de media in de EU (2021/2036(INI)); Resolutie van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (2020/2268(INI)).
(13)    Conclusies van de Raad over de vrijheid en de pluriformiteit van de media in een digitale omgeving (PB C 32 van 4.2.2014); Conclusies van de Raad over het waarborgen van een vrij en pluriform mediastelsel (PB C 422 van 7.12.2020); Conclusies van de Raad over “Europese media in het digitale decennium: Een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie” (8727/21 van 18.5.2021); Conclusies van de Raad over bouwen aan een Europese strategie voor het ecosysteem van de culturele en creatieve industrieën (PB C 160 van 13.4.2022); Verklaring van de Europese ministers verantwoordelijk voor cultuur, audiovisuele media en media, 7 en 8 maart 2022, Angers.
(14)    Het verslag van 9 mei 2022 over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa, met name voorstel 27, punt 1, en voorstel 37, punt 4.
(15)    Zie ook de analyses over de transparantie inzake media-eigendom in het jaarlijkse verslag over de rechtsstaat.
(16)    Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1), zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/1808 (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 69).
(17)        Derhalve bevat dit voorstel een gerichte aanpassing van Richtlijn 2010/13/EU, die is beperkt tot de intrekking van artikel 30 ter, op basis waarvan ERGA is opgericht, en de vervanging van verwijzingen naar ERGA en haar taken als gevolg daarvan. Overeenkomstig het begrip “parallellisme van vormvoorschriften” moet een rechtsinstrument in beginsel worden gewijzigd door een rechtsinstrument met dezelfde vorm. De aanpassing van Richtlijn 2010/13/EU door deze verordening is gericht en beperkt tot een bepaling die de lidstaten niet hoeven om te zetten. Deze is derhalve gerechtvaardigd.
(18)    Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).
(19)    Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (“Richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).
(20)    Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).
(21)    COM(2020) 825 final.
(22)    COM(2020) 842 final.
(23)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende transparantie en gerichte politieke reclame, COM(2021) 731 final.
(24)    Richtlijn (EU) 2015/849 van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(25)    Richtlijn (EU) 2017/1132 van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).
(26)    Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten – Protocollen gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap – Protocol betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten (PB C 340 van 10.11.1997, blz. 109).
(27)    Strategisch kompas inzake veiligheid en defensie.
(28)    Conclusies van de Raad. Conclusies over extra inspanningen ter versterking van de weerbaarheid en bestrijding van hybride dreigingen (14972/19 van 10.12.2019); Conclusies van de Raad over het versterken van de weerbaarheid en het bestrijden van hybride dreigingen, waaronder desinformatie in de context van de COVID-19-pandemie (14064/20 van 15.12.2020), en Conclusies van de Raad over de manipulatie van informatie en inmenging vanuit het buitenland (FIMI) (11429/22 van 18.7.2022).
(29)    Aanbeveling CM/Rec(2012)1 van het Comité van ministers aan de lidstaten inzake het bestuur van de publieke media (aangenomen door het Comité van ministers op 15 februari 2012 tijdens de 1134e vergadering van de afgevaardigden van de ministers).
(30)    COM(2020) 790 final.
(31)    C(2021) 6650 final.
(32)    COM(2022) 177 final.
(33)    Aanbeveling (EU) 2022/758 van de Commissie van 27 april 2022 over de wijze waarop journalisten en mensenrechtenverdedigers die betrokken zijn bij publieke participatie kunnen worden beschermd tegen kennelijk ongegronde of onrechtmatige gerechtelijke procedures (“strategische rechtszaken tegen publieke participatie”) (PB L 138 van 17.5.2022, blz. 30).
(34)    COM(2022) 28 final.
(35)    COM(2020) 784 final.
(36)    De andere twee taakgebieden zijn de “maatschappelijke transformaties in verband met de groene transitie” en “gelijkheid en inclusie”.
(37)    Europees Parlement, Commissie cultuur en onderwijs, Verslag over Europese media in het digitale decennium: een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie (2021/2017(INI)).
(38)    Conclusies van de Raad over de bescherming en veiligheid van journalisten en andere mediaprofessionals (PB C 245 van 28.6.2022).
(39)    Arresten van 13 december 1979, Hauer, 44/79, EU:C:1979:290, punten 14-16; van 20 mei 2003, Österreichischer Rundfunk, gevoegde zaken C-465/00, C-138/01 en C-139/01, EU:C:2003:294, punten 68 en volgende; van 9 november 2010, Schecke, gevoegde zaken C-92/09 en C-93/09, EU:C:2010:662, punt 46.
(40)    Arresten van 15 september 2016, Mc Fadden, C-484/14, EU:C:2016:170, punten 68 en volgende; van 26 april 2022, Republiek Polen/Europees Parlement en Raad (“auteursrechtenrichtlijn”), C‑401/19, EU:C:2022:29, punt 66.
(41)    Europese Commissie (2022). Resultaat van het verzoek om input . Via het portaal “Geef uw mening” werden in totaal 1 470 reacties ontvangen. Drie bijkomende reacties werden buiten de website maar binnen de termijn van de raadpleging ontvangen en werden daarom bij de reacties opgenomen.
(42)    Europese Commissie (2022). Resultaat van de openbare raadpleging .
(43)    PwC, Intellera en Open Evidence, “Support for the preparation of an impact assessment to accompany an EU initiative on the European Media Freedom Act”, VIGIE 2021-644; Europees Universitair Instituut, Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit van Amsterdam en Vrije Universiteit Brussel, “Study on media plurality and diversity online”, VIGIE 2020-825.
(44)    F.J. Cabrera Blázquez, M. Cappello, J. Talavera Milla, S. Valais, “Governance and independence of public service media”, IRIS Plus, Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, Straatsburg, 2022; en ERGA, “Internal Media Plurality in Audiovisual Media Services in the EU: Rules & Practices”, 2018.
(45)    Zie Aanbeveling CM/Rec(2012)1 van het Comité van ministers aan de lidstaten inzake het bestuur van de publieke media (aangenomen door het Comité van ministers op 15 februari 2012 tijdens de 1134e vergadering van de afgevaardigden van de ministers) en Aanbeveling CM/Rec(2018)1[1] van het Comité van ministers aan de lidstaten inzake de pluriformiteit van de media en de transparantie inzake media-eigendom.
(46)    Het verslag van 9 mei 2022 over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa, met name voorstel 27, punt 1, en voorstel 37, punt 4.
(47)    Centro Europa 7 S.R.L. en Di Stefano/Italië [GK], nr. 38433/09, punt 134, ECHR 2012.
(48)    Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).
(49)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(50)    Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
(51)    PB C  van, blz. .
(52)    Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 69).
(53)    Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (“Richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).
(54)    Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).
(55)    Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de EG-concentratieverordening) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
(56)    Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(57)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(58)    Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
(59)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
(60)    GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste kredieten.
(61)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(62)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
(63)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(64)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(65)    AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundigen in delegaties).
(66)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
(67)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
Top