(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de redenen en procedures voor het verlenen en verlengen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Voor een preparaat van Bifidobacterium animalis ssp. animalis DSM 16284, Ligilactobacillus salivarius DSM 16351 (voorheen taxonomisch geïdentificeerd als Lactobacillus salivarius ssp. salivarius DSM 16351) en Enterococcus faecium DSM 21913 is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 544/2013 van de Commissie (2) een vergunning voor tien jaar verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gebruik in diervoeder voor mestkippen, en bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1105 van de Commissie (3) voor gebruik in diervoeder en drinkwater voor opfokleghennen en voor minder gangbare pluimveesoorten met uitzondering van legvogels, en voor gebruik in drinkwater voor mestkippen.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de verlenging van de vergunning voor het preparaat van Bifidobacterium animalis ssp. animalis DSM 16284, Ligilactobacillus salivarius DSM 16351 en Enterococcus faecium DSM 21913 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, opfokleghennen en minder gangbare pluimveesoorten met uitzondering van legvogels, waarbij is verzocht om het toevoegingsmiddel in te delen in de categorie “zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “darmflorastabilisatoren”. Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 had die aanvraag ook betrekking op de verlening van een vergunning voor nieuwe toepassingen van hetzelfde preparaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gebruik in diervoeder en in drinkwater voor opfokkippen, mestkalkoenen en opfokkalkoenen. De krachtens artikel 14, lid 2, en artikel 7, lid 3, van die verordening vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 15 november 2023 (4) geconcludeerd dat het preparaat van Bifidobacterium animalis ssp. animalis DSM 16284, Ligilactobacillus salivarius DSM 16351 en Enterococcus faecium DSM 21913 onder de toegestane gebruiksvoorwaarden veilig is voor de doelsoorten, de consument en het milieu, en zij was van oordeel dat deze conclusie ook van toepassing is op de doelsoorten waarvoor een aanvraag voor nieuwe toepassingen is gedaan. Zij heeft ook geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel niet irriterend is voor de huid of de ogen, maar dat het wel als inhalatieallergeen moet worden beschouwd. De EFSA heeft aangegeven dat het niet nodig was om de werkzaamheid van het preparaat van Bifidobacterium animalis ssp. animalis DSM 16284, Ligilactobacillus salivarius DSM 16351 en Enterococcus faecium DSM 21913 in het kader van de verlenging van de vergunning voor mestkippen, opfokleghennen en minder gangbare pluimveesoorten met uitzondering van legvogels te beoordelen. Zij heeft verder geconcludeerd dat het preparaat geacht werd werkzaam te zijn in diervoeder en in drinkwater voor alle groeiende pluimveesoorten, onder andere wat betreft de verenigbaarheid met het gebruik van coccidiostatica waarvoor een vergunning is verleend. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen achtte de EFSA niet nodig.

(5)

Overeenkomstig artikel 5, lid 4, punt c), van Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (5) is een evaluatieverslag van het referentielaboratorium derhalve niet vereist.

(6)

Gezien het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat het preparaat van Bifidobacterium animalis ssp. animalis DSM 16284, Ligilactobacillus salivarius DSM 16351 en Enterococcus faecium DSM 21913 voldoet aan de voorwaarden voor de verlening van een vergunning van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003. De vergunning voor dat preparaat moet daarom worden verlengd voor het gebruik in diervoeder en drinkwater voor mestkippen, opfokleghennen en minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor mestdoeleinden en minder gangbare pluimveesoorten opgefokt voor leg- of fokdoeleinden, en het gebruik van dat preparaat moet worden toegestaan voor gebruik in diervoeder en drinkwater voor opfokkippen, mestkalkoenen en opfokkalkoenen. Het is passend om aan te geven dat het gebruik van dat preparaat verenigbaar is met de coccidiostatica maduramicin-ammonium, diclazuril, robenidinehydrochloride, decoquinaat, narasin, nicarbazin, en met een combinatie van narasin en nicarbazin. Aangezien het kan zijn dat die coccidiostatica niet voor alle in de bijlage vermelde diersoorten of -categorieën als toevoegingsmiddel voor diervoeding zijn toegestaan, mag het gelijktijdige gebruik ervan met het preparaat van Bifidobacterium animalis ssp. animalis DSM 16284, Ligilactobacillus salivarius DSM 16351 en Enterococcus faecium DSM 21913 bovendien alleen mogelijk zijn als aan de desbetreffende voorwaarden voor de verlening van een vergunning als toevoegingsmiddel is voldaan. Tot slot is de Commissie van oordeel dat er passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om negatieve gevolgen voor de gezondheid van de gebruikers van het toevoegingsmiddel te voorkomen.

(7)

Doordat de vergunning voor het preparaat van Bifidobacterium animalis ssp. animalis DSM 16284, Ligilactobacillus salivarius DSM 16351 en Enterococcus faecium DSM 21913 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gebruik in diervoeder en drinkwater voor mestkippen, opfokleghennen en minder gangbare pluimveesoorten opgefokt voor leg- of fokdoeleinden wordt verlengd, moeten de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 544/2013 en (EU) 2015/1105 worden ingetrokken.

(8)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden vereisen voor het preparaat van Bifidobacterium animalis ssp. animalis DSM 16284, Ligilactobacillus salivarius DSM 16351 en Enterococcus faecium DSM 21913 voor gebruik in diervoeder en drinkwater voor mestkippen, opfokleghennen en minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor mestdoeleinden en minder gangbare pluimveesoorten opgefokt voor leg- of fokdoeleinden, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,