51997IP0258

Resolutie over discriminatie van vrouwen in de reclame

Publicatieblad Nr. C 304 van 06/10/1997 blz. 0060


A4-0258/97

Resolutie over discriminatie van vrouwen in de reclame

Het Europees Parlement,

- gelet op de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

- gelet op artikel 1 en artikel 5 van het VN-Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen,

- gelet op het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

- gelet op de Mensenrechtenconferentie van Wenen van 1993,

- gezien het ontwerpverdrag van Amsterdam, inzonderheid artikel F, lid 1 van het EU-Verdrag en de artikelen 2 en 6A van het EG-Verdrag (CONF/4001/97),

- gelet op artikel 1 van de Verklaring over mensenrechten en fundamentele vrijheden gehecht aan zijn resolutie van 12 april 1989 terzake ((PB C 120 van 16.5.89, blz. 51.)),

- gezien de aanbevelingen van de Raad van Europa van 1984 over gelijke behandeling van vrouwen en mannen in de media (R(84)17) en de beginselen met betrekking tot televisiereclame (R(84)3) en van 5 februari 1985 over wettelijke bescherming tegen seksuele discriminatie (R(85)2),

- gelet op artikel 12 van richtlijn 89/552/EEG betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (televisierichtlijn) ((PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23.)),

- gelet op artikel 7 van het Europees Verdrag over grensoverschrijdende televisie van 5 mei 1989,

- gezien de Vierde Internationale Vrouwenconferentie te Peking van 1995,

- gezien de resolutie van de Raad van 5 oktober 1995 over de benadering van het man-vrouwbeeld in de reclame en de media ((PB C 296 van 10.11.1995, blz. 15.)),

- gezien het Groenboek van de Europese Commissie over commerciële communicatie in de interne markt (COM(96)0192),

- gezien het Groenboek van de Commissie over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van audiovisuele en informatiediensten (COM(96)0483),

- gezien de mededeling van de Commissie over illegale en schadelijke inhoud op Internet (COM(96)0487) en onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 april 1997 hierover ((PB C 150 van 19.5.1997, blz. 38. )),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 december 1993 over pornografie ((PB C 20 van 24.01.1994, blz. 546.)),

- gezien het op 18 mei 1996 door de vrouwelijke ministers van de EU-lidstaten te Rome ondertekend Handvest, zijn resolutie van 24 mei 1996 over de evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen aan de besluitvorming ((PB C 166 van 10.06.1996, blz. 269.)) en de aanbeveling van de Raad van 2 december 1996 over een gelijke rol voor mannen en vrouwen in het besluitvormingsproces ((PB L 319 van 10.12.1996, blz. 11.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 oktober 1987 over het beeld en de positie van de vrouw in de massamedia ((PB C 305 van 16.11.1987, blz. 66.)),

- onder verwijzing naar de resolutie van mevrouw Gröner over discriminatie van vrouwen in de reclame (B4-0545/95),

- gelet op artikel 148 van zijn Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw (A4-0258/97),

A. overwegende dat discriminatie van de vrouw haaks staat op de eerbiediging van de menselijke waardigheid en het beginsel van gelijke rechten,

B. overwegende dat het beeld van de vrouw in de reclame in die gevallen waarin dit leidt tot een bevordering van seksistische stereotypen, handhaving van rolclichés en verspreiding van denigrerende en de waardigheid aantastende beelden van het vrouwelijk lichaam, voor kritiek vatbaar is,

C. erop wijzend dat de nodeloze exploitatie van het vrouwelijk lichaam voor commerciële doeleinden de waardigheid van de vrouw ernstig kan aantasten,

D. overwegende dat de media door de beelden die zij overbrengen het maatschappelijk gedrag beïnvloeden en dat zij door het weergeven van de verscheidenheid van rollen van beide geslachten kunnen bijdragen tot een mentaliteitsverandering en de totstandbrenging van gelijke rechten,

E. ervan overtuigd dat de rol van de vrouw vandaag de dag een grote verscheidenheid kent en dat een stereotype rolverdeling niet aansluit bij het werkelijke leven van vrouwen,

F. gezien het feit dat er geen algemeen toepasbare criteria voor mannen- of vrouwen discriminerende reclame zijn,

G. zich ervan bewust dat de receptie van reclame ook afhankelijk kan zijn van het geslacht en de cultuur van de ontvanger,

H. overwegende dat reclame ook maatschappelijke wensen weerspiegelt en door positieve voorbeelden invloed kan uitoefenen,

I. overwegende dat reclame instrumenteel kan zijn in de strijd tegen racisme, sexisme en discriminatie, door meer gebruik te maken van de verschillende facetten van de multiculturele samenleving waarvan wij allen deel uitmaken,

J. zich ervan bewust dat kernachtige slagzinnen en frivole teksten kenmerkend zijn voor de moderne reclame,

K. rekening houdend met het feit dat er overeenkomstig de maatschappelijke veranderingen een wijziging van het beeld van de vrouw te zien is en dat het aantal klachten over het geheel gezien is afgenomen,

L. verwachtend dat met de nieuwe audiovisuele en informatiediensten, en met name op Internet de marketingactiviteiten aanzienlijk zullen toenemen en dat concepten die tot dusver duidelijk waren gedefinieerd, mengvormen zullen aannemen,

M. overwegende dat de op publieke controlemechanismen berustende media-orde door de nieuwe communicatie- en multimediasystemen is veranderd,

N. overwegende dat met de nieuwe media ook de randvoorwaarden voor de wettelijke bescherming van de menselijke waardigheid fundamenteel zullen worden gewijzigd en dat er reeds over nieuwe vormen van wettelijke bescherming wordt gediscussieerd,

O. bezorgd over het geweld in de nieuwe media,

P. overwegende dat bepaalde vormen van pornografie, zeker wanneer zij gepaard gaan met beelden van seksueel geweld en dwang, de menselijke waardigheid aantasten,

Q. ervan overtuigd dat de wetgeving van de lidstaten, evenals de Europese wetgeving ter bescherming tegen een denigrerend beeld van vrouwen door de media niet toereikend is,

R. overwegende dat de algemene nationale voorschriften inzake reclame weliswaar de bescherming van het algemeen belang omvatten, waartoe ook de bescherming van de mensenrechten en de bescherming tegen onmaatschappelijk gedrag behoren, maar dat zij zelden betrekking hebben op seksuele discriminatie,

S. zich ervan bewust dat de nationale beperkingen met betrekking tot de naleving van maatschappelijke normen en de nationale regels voor zelfregulering zeer sterk uiteenlopen,

T. zich ervan bewust dat ondanks het grondrecht van de vrije meningsuiting in artikel 10, lid 2, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens onder andere wordt verwezen naar de bescherming van de openbare moraal,

U. ervan overtuigd dat ook in de reclame terdege rekening moet worden gehouden met het belang van menselijke waardigheid en dat aantasting van de menselijke waardigheid en discriminatie van mannen of vrouwen ter bevordering van de afzet niet aanvaardbaar is,

1. bekrachtigt dat de mensenrechten van vrouwen een onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar bestanddeel van de algemene mensenrechten zijn en herinnert aan de Verklaring van de EU met betrekking tot de Internationale Vrouwenconferentie van 1995 te Peking;

Europese Unie

2. acht het een goede zaak dat de bevordering van gelijke rechten van mannen en vrouwen als taak van de Gemeenschap en het beginsel van non-discriminatie op grond van het geslacht in het ontwerpverdrag van Amsterdam zijn opgenomen, maar is teleurgesteld over de gekozen besluitvormingsprocedures;

3. is van mening dat de wettelijke bescherming van de grondrechten in de Gemeenschap door de toetreding van de Gemeenschap tot het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens zou worden versterkt;

Lidstaten

4. dringt erop aan dat de desbetreffende internationale overeenkomsten en verdragen, alsmede het beginsel van non-discriminatie in wetgeving en praktijk worden omgezet;

5. dringt aan op wettelijke maatregelen die alle vormen van pornografie in de media en de reclame verbieden en op een verbod van reclame voor pornografische producten en sekstoerisme;

Reclamesector en reclamemedia

6. dringt er bij de media op aan dat zij de hen door de wetgever opgelegde plicht nakomen om de menselijke waardigheid te eerbiedigen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de praktijk te brengen;

7. dringt er bij de media op aan om door hun activiteiten bij te dragen tot een mentaliteitsverandering en zodoende tot een echte verwezenlijking van gelijke kansen en zich niet te beperken tot het uitdragen van beelden die leiden tot instandhouding of verergering van de bestaande discriminatie;

8. spreekt zich uit tegen de verspreiding van beelden van de vrouw in de reclame die afbreuk doen aan de waardigheid van de vrouw of haar gelijkwaardigheid met het mannelijk geslacht;

9. dringt erop aan seksistische clichés in inhoud, beeld en taal van de reclame te bestrijden;

10. dringt er bij de reclamesector op aan er concreet en geheel van af te zien de vrouw te verlagen tot seksobject van de man door technische middelen en beelden en haar rol te reduceren tot uiterlijke schoonheid en seksuele bereidheid;

11. roept de reclamesector op meer constructieve creativiteit te ontplooien bij de vormgeving van reclame om het belang van de vrouw voor de maatschappij - op het werk, in het gezin en in het openbare leven - te benadrukken;

12. roept het Europees overkoepelend orgaan van de reclamesector en de Commissie op door grensoverschrijdende informatie- en bewustwordingsmaatregelen voor de media en de reclamesector te streven naar een herbezinning op waarden om het discriminerende en vernederende beeld van de vrouw te vervangen;

13. bekrachtigt zijn eis met betrekking tot evenwichtige participatie van vrouwen en mannen op het niveau van productie en besluitvorming in de reclamesector en de media om de invloed van vrouwen op de inhoud van reclame en programma's te verbeteren en dus de besluitvorming op een vroeg tijdstip mede te kunnen beïnvloeden;

14. moedigt vrouwen in de reclamesector ertoe aan eigen en/of alternatieve reclamebureaus op te richten en bij de vormgeving van hun reclameproducten onder het motto van non-discriminatie en gelijke kansen een moderne en originele invalshoek voorop te stellen;

15. beveelt aan dat de mediaraden in de lidstaten die nog geen gedragscode hebben opgesteld dit alsnog doen;

Instanties voor zelfregulering in de reclamesector

16. roept de nationale reclamecodecommissies op de consument beter voor te lichten over doelen, functioneren en beginselen van de reclamecontrole en over de mogelijkheden om een klacht in te dienen; moedigt de betrokken sectoren aan om in de zelfregulering minimumnormen voor niet- discriminerende reclame in te voeren;

17. dringt aan op de verdere ontwikkeling van de Europese Alliantie voor zelfcontrole op reclame (EASA) tot een echt zelfcontrole-orgaan van de Europese reclamesector die tot taak heeft Europese beginselen voor reclamediscipline, o.a. met betrekking tot niet-discriminerende reclame, op te stellen en als zelfreguleringsorgaan bevoegd is om bij grensoverschrijdende klachten controle uit te oefenen en aanbevelingen te doen;

18. spreekt zijn voldoening uit over het feit dat de jongste herziening (april 1997) van de internationale reclamecode heeft geleid tot een verbod op aantasting van de menselijke waardigheid en een verbod op het aanzetten tot geweld en tot onwettelijk of verwerpelijk gedrag en beveelt aan de internationale reclamecode wat betreft de schending van de rechten van de vrouw nog verder te herzien;

19. is van mening dat de nationale discipline op het vlak van reclame (bevoegdheden van controleorganen en gedragsregels voor reclame) op EU- schaal moet worden geharmoniseerd met een grotere convergentie van nationale voorschriften en beperkingen op EU-niveau;

20. dringt er bij instanties voor zelfregulering op aan doeltreffende vormen van reclametoezicht op het vlak van de nieuwe media tot stand te brengen;

Commissie

21. stelt de Commissie voor alle betrokkenen aan te moedigen om een zelfreguleringscode voor de reclamesector op te stellen ter bestrijding van alle vormen van discriminatie;

22. roept de Commissie op zich voor de bevordering van een realistisch beeld in de media en in de reclame van de moderne vrouw, die in het beroepsleven "haar mannetje" staat en maatschappelijke taken op zich neemt, te blijven inzetten en in haar studies naar nieuwe opvattingen met betrekking tot de rol van mannen en vrouwen ook in te gaan op de media;

23. stelt voor dat de Commissie naar het voorbeeld van de NIKI-prijs een Europese reclameprijs uitlooft;

24. roept de Commissie op de bestaande Europese wetgeving op het vlak van reclame te herzien en vestigt de aandacht op het feit dat een grotere convergentie van de nationale voorschriften tegelijk een adequaat niveau van bescherming van het algemeen belang moet garanderen;

25. roept de Commissie op het Actieplatform van Peking op het vlak van vrouwen en media ten uitvoer te leggen en de resultaten in het jaarverslag bekend te maken;

26. roept de Commissie op de samenwerking van de op communautair niveau in de reclame en de media actieve beroepsorganisaties, vrouwenorganisaties en NGO's te bevorderen;

27. verleent de Commissie uitdrukkelijk steun bij haar streven naar de totstandbrenging van een coherent juridisch kader ter bescherming van de menselijke waardigheid en tegen misbruik van de nieuwe audiovisuele en informatiediensten;

28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, het verslag van zijn Commissie met de toelichting en de bijlagen te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten, aan de reclamecontrole-instanties van de lidstaten en de op Europees niveau georganiseerde federaties van producenten van reclame.