EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017R1001

Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (codificatie) (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 154, 16.6.2017, p. 1–99 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2017/1001/oj

16.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/1


VERORDENING (EU) 2017/1001 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 juni 2017

inzake het Uniemerk

(codificatie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 118, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 207/2009 (2) van de Raad is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad (4), die in 2009 is gecodificeerd als Verordening (EG) nr. 207/2009, heeft specifiek voor de Unie een stelsel van merkbescherming tot stand gebracht dat op Unieniveau in bescherming van merken voorziet, naast de bescherming van merken die beschikbaar is op het niveau van de lidstaten overeenkomstig de nationale merkenstelsels die geharmoniseerd zijn bij Richtlijn 89/104/EEG van de Raad (5), gecodificeerd als Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (6).

(3)

Het is dienstig een harmonieuze ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Unie en een gestadige en evenwichtige expansie te bevorderen door de instelling en goede werking van een interne markt die soortgelijke voorwaarden biedt als op een nationale markt bestaan. De totstandbrenging van een dergelijke markt en de versterking van zijn eenheidskarakter vergen niet alleen de opheffing van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten alsmede de invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging niet wordt vervalst, doch ook de vaststelling van een rechtskader waardoor de ondernemingen in staat worden gesteld onmiddellijk hun activiteiten, of het nu gaat om de productie en de afzet van goederen of het verrichten van diensten, aan de schaal van de Unie aan te passen. Op het punt van de rechtsinstrumenten waarover de ondernemingen te dien einde dienen te beschikken, zijn merken die hun waren of diensten in de gehele Unie, ongeacht de grenzen, op gelijke wijze herkenbaar maken, bijzonder passend.

(4)

Om de bovengenoemde doelstellingen van de Unie na te streven, is het noodzakelijk in een merkensysteem van de Unie te voorzien, dat de ondernemingen volgens één enkele procedure in staat stelt Uniemerken te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Unie. Dit beginsel, namelijk dat het Uniemerk een eenheid vormt, moet van toepassing zijn tenzij deze verordening anders bepaalt.

(5)

De aanpassing van de nationale wettelijke regelingen is niet bij machte de hindernis van de territorialiteit van de rechten die de wetgevingen van de lidstaten aan de houders van merken verlenen, op te heffen. Om de ondernemingen een ongehinderde ontplooiing van activiteiten in het gehele door de interne markt bestreken grondgebied te bieden, moet het mogelijk zijn merken in te schrijven welke worden geregeerd door één enkele Unieregeling die rechtstreeks in alle lidstaten toepasselijk is.

(6)

Uit de ervaring die sinds de oprichting van het stelsel van Gemeenschapsmerken is opgedaan, blijkt dat ondernemingen van binnen de Unie en uit derde landen het stelsel hebben omarmd en dat het stelsel een succesvolle en werkbare aanvulling op en alternatief voor de bescherming van merken op het niveau van de lidstaten is geworden.

(7)

Het merkenrecht van de Unie treedt echter niet in de plaats van het merkenrecht van de lidstaten. Het lijkt namelijk niet gerechtvaardigd de ondernemingen te verplichten hun merken als Uniemerk te deponeren.

(8)

Nationale merkenstelsels blijven noodzakelijk voor ondernemingen die geen bescherming van hun merken op het niveau van de Unie verlangen of die niet in staat zijn deze bescherming over de hele Unie te verkrijgen terwijl er voor nationale bescherming geen belemmeringen bestaan. Eenieder die merkbescherming verlangt, moet vrij kunnen beslissen om deze bescherming alleen als nationaal merk in één of meer lidstaten dan wel alleen als Uniemerk, of op beide niveaus, aan te vragen.

(9)

Het recht op het Uniemerk kan alleen worden verkregen door de inschrijving en deze wordt met name geweigerd indien het merk onderscheidend vermogen mist, indien het ongeoorloofd is of indien oudere rechten zich ertegen verzetten.

(10)

Een teken moet in elke passende vorm kunnen worden weergegeven met algemeen beschikbare technologie, en dus niet noodzakelijk met grafische middelen, op voorwaarde dat het teken duidelijk, nauwkeurig, op zichzelf staand, gemakkelijk toegankelijk, begrijpelijk, duurzaam en objectief is.

(11)

De door het Uniemerk verleende bescherming heeft met name ten doel de herkomstaanduidende functie van het merk te waarborgen, en moet absoluut zijn wanneer het merk en het teken en de waren of diensten gelijk zijn. De bescherming moet ook gelden in geval van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de waren of diensten. Het begrip overeenstemming dient in samenhang met het gevaar voor verwarring te worden uitgelegd. Het gevaar voor verwarring, waarvan de afweging afhangt van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt, de mogelijkheid van associatie van het merk met het gebruikte of ingeschreven teken, de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de erdoor geïdentificeerde waren of diensten, moet de specifieke voorwaarde voor bescherming vormen.

(12)

Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met het voorrangsbeginsel, op grond waarvan een ingeschreven ouder merk voorrang krijgt op later ingeschreven merken, moet worden bepaald dat de handhaving van aan een Uniemerk verbonden rechten geen afbreuk doet aan rechten die houders vóór de datum van indiening of voorrang van het Uniemerk hebben verkregen. Dit is in overeenstemming met artikel 16, lid 1, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994.

(13)

Over de commerciële oorsprong van de waren of diensten kan zich verwarring voordoen wanneer een onderneming hetzelfde of een soortgelijk teken op zodanige wijze als handelsnaam gebruikt dat er een verband wordt gelegd tussen de onderneming die de naam draagt, en de waren of diensten die van die onderneming afkomstig zijn. Bijgevolg is er eveneens sprake van een inbreuk op een Uniemerk wanneer het teken als handelsnaam of soortgelijke aanduiding wordt gebruikt, voor zover dat gebruik plaatsvindt met het oog op het onderscheiden van waren of diensten.

(14)

Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met specifieke Uniewetgeving moet worden bepaald dat de houder van een Uniemerk een derde moet kunnen verbieden gebruik te maken van een teken in vergelijkende reclame wanneer deze reclame in strijd is met Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad (7).

(15)

Om merkenbescherming te waarborgen en namaak doeltreffend te bestrijden, en op een wijze die strookt met de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), in het bijzonder artikel V van de Wereldovereenkomst voor tarieven en handel (General Agreement on Tariffs and Trade — GATT) over vrijheid van doorvoer, en, wat generieke geneesmiddelen betreft, de door de WTO-ministerconferentie op 14 november 2001 in Doha aangenomen „Verklaring over de TRIPS-overeenkomst en de volksgezondheid”, moet de houder van een Uniemerk kunnen verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in de Unie zonder dat deze daar in het vrije verkeer worden gebracht, wanneer deze waren uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk of in wezen gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven Uniemerk.

(16)

Daartoe moet het voor houders van Uniemerken mogelijk zijn het binnenbrengen van inbreukmakende waren en de plaatsing ervan in alle douanesituaties, waaronder doorvoer, overlading, opslag in een entrepot, vrije zones, tijdelijke opslag, actieve veredeling of tijdelijke invoer, te verhinderen, zelfs wanneer dergelijke waren niet bestemd zijn om in de Unie te worden verhandeld. Bij de douanecontroles moeten de douaneautoriteiten, ook op verzoek van de houders van rechten, gebruikmaken van de bevoegdheden en de procedures die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8). In het bijzonder moeten de douaneautoriteiten de nodige controles uitvoeren op basis van risicoanalysecriteria.

(17)

Om de noodzaak van doeltreffende handhaving van het merkenrecht te verenigen met het voorkomen van hinder voor de vrije handel in legitieme waren, moet het recht van de Uniemerkhouder vervallen wanneer de aangever of de houder van de waren tijdens de daaropvolgende procedure die wordt ingeleid bij de rechtbank voor het merk van de Europese Unie („rechtbank voor het Uniemerk”) die bevoegd is tot het nemen van een beslissing over de vraag of inbreuk op het Uniemerk is gemaakt, het bewijs kan leveren dat de houder van het Uniemerk niet gerechtigd is het op de markt brengen van de waren in het land van eindbestemming te verbieden.

(18)

Artikel 28 van Verordening (EU) nr. 608/2013 bepaalt dat een houder van het recht aansprakelijk is voor schade jegens de houder van de waren, onder meer indien achteraf wordt vastgesteld dat de betrokken waren geen inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

(19)

Er moeten passende maatregelen worden genomen om te zorgen voor een vlotte doorvoer van generieke geneesmiddelen. Met betrekking tot internationale generieke benamingen (international non-proprietary names — INN), als wereldwijd erkende generieke benamingen voor werkzame stoffen in farmaceutische producten, is het essentieel om rekening te houden met de bestaande beperkingen aan de uitwerking van aan een Uniemerk verbonden rechten. Bijgevolg mag de houder van een Uniemerk niet het recht hebben derden, op basis van gelijkenissen tussen de INN voor de werkzame stof in de geneesmiddelen en het merk, te verhinderen waren in de Unie binnen te brengen zonder dat deze daar in het vrije verkeer worden gebracht.

(20)

Om houders van Uniemerken in staat te stellen namaak doeltreffend te bestrijden, moet hun het recht worden verleend het aanbrengen van een inbreukmakend merk en bepaalde daaraan voorafgaande voorbereidende handelingen te verbieden.

(21)

De door een Uniemerk verleende uitsluitende rechten mogen de houder niet het recht verlenen het gebruik door derden te verbieden van tekens of aanduidingen die op billijke wijze en dus volgens eerlijke gebruiken in nijverheid en handel worden gebruikt. Om ervoor te zorgen dat in geval van conflict gelijke voorwaarden bestaan voor handelsnamen en Uniemerken, rekening houdend met het feit dat aan handelsnamen geregeld onbeperkte bescherming tegen jongere merken wordt verleend, moet dat gebruik uitsluitend worden geacht het gebruik van de persoonsnaam van de derde te omvatten. Verder moet ook het gebruik van beschrijvende of niet-onderscheidende tekens of aanduidingen in het algemeen worden toegestaan. Voorts mag de houder niet gerechtigd zijn het billijke en eerlijke gebruik van het Uniemerk te verbieden wanneer dit gebruik bedoeld is ter identificatie of aanduiding van waren of diensten als die van de houder. Gebruik van een merk door derden om de aandacht van de consument te vestigen op de wederverkoop van authentieke waren die oorspronkelijk door of met de toestemming van de Uniemerkhouder in de Unie waren verkocht, moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Gebruik van een merk door derden met het oog op artistieke expressie moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Voorts moet deze verordening worden toegepast op een wijze die de volledige inachtneming van fundamentele rechten en vrijheden, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, waarborgt.

(22)

Uit het beginsel van het vrije verkeer van goederen volgt dat het van wezenlijk belang is dat de houder van een Uniemerk een derde niet mag verbieden daarvan gebruik te maken voor waren die in de Europese Economische Ruimte door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.

(23)

Ter wille van de rechtszekerheid en ter vrijwaring van legitiem verkregen merkenrechten is het, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat een jonger merk niet kan worden tegengeworpen aan een ouder merk, passend en noodzakelijk te bepalen dat Uniemerkhouders niet gerechtigd mogen zijn zich te verzetten tegen het gebruik van een jonger merk, indien het jongere merk werd verkregen op een tijdstip waarop het oudere merk niet kon worden tegengeworpen aan het jongere merk.

(24)

De bescherming van Uniemerken en de bescherming van ingeschreven oudere merken tegen Uniemerken is alleen gerechtvaardigd, voor zover deze merken daadwerkelijk worden gebruikt.

(25)

Om redenen van billijkheid en rechtszekerheid moet het gebruik van een Uniemerk in een op onderdelen afwijkende vorm zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, voldoende zijn om de verleende rechten te vrijwaren, ongeacht of het merk zoals het wordt gebruikt, ook in die vorm is ingeschreven.

(26)

Het Uniemerk moet worden behandeld als een vermogensbestanddeel dat los staat van de onderneming waarvan het de waren of diensten identificeert. Het moet vatbaar zijn voor overdracht. Het moet voorts vatbaar zijn voor verpanding aan een derde of moet in licentie gegeven kunnen worden.

(27)

Het in deze verordening neergelegde merkenrecht vereist voor ieder individueel merk administratieve uitvoering op Unieniveau. Het is derhalve noodzakelijk, met handhaving van de bestaande institutionele structuur en van het evenwicht van de bevoegdheden in de Unie, in een technisch onafhankelijk alsmede juridisch, organisatorisch en financieel voldoende zelfstandig Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie („het Bureau”) te voorzien. Hiervoor is de vorm van een orgaan van de Unie met eigen rechtspersoonlijkheid vereist en passend, dat de overeenkomstig deze verordening toegewezen bevoegdheden uitoefent in het kader van het Unierecht en onverminderd de aan de instellingen van de Unie verleende bevoegdheden.

(28)

Bescherming van Uniemerken wordt verleend met betrekking tot specifieke waren of diensten en de aard en het aantal daarvan bepalen hoeveel bescherming de houder van het merk geniet. Daarom is het ter wille van de rechtszekerheid en een behoorlijk bestuur van wezenlijk belang dat in deze verordening regels voor de aanduiding en classificatie van waren en diensten worden vastgesteld, en dat de waren en diensten waarvoor bescherming door middel van een merk wordt aangevraagd, door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig worden omschreven opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers louter en alleen op basis van de aanvraag kunnen vaststellen welke de omvang is van de aangevraagde bescherming. Het gebruik van algemene bewoordingen moet zo worden uitgelegd dat hiermee alleen de waren en diensten worden bedoeld die onder de letterlijke betekenis van het woord vallen. Houders van Uniemerken, die wegens de praktijk van het Bureau vóór 22 juni 2012 waren ingeschreven voor een volledige klasseomschrijving van het classificatiesysteem dat is ingesteld bij de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, moeten de mogelijkheid krijgen hun lijsten van waren en diensten aan te passen teneinde te waarborgen dat de inhoud van het register overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie aan de vereisten inzake duidelijkheid en nauwkeurigheid voldoet.

(29)

Om onnodige vertraging bij de inschrijving van een Uniemerk te voorkomen, is het wenselijk een regeling voor facultatieve recherche naar Uniemerken en nationale merken vast te stellen die is afgestemd op de behoeften en voorkeuren van de gebruikers. De facultatieve recherche naar Uniemerken en nationale merken moet worden aangevuld met een regeling waarbij exhaustieve, snelle en krachtige zoekmachines kosteloos ter beschikking worden gesteld van het publiek in een vorm van samenwerking tussen het Bureau en de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom.

(30)

Aan de partijen die belang hebben bij de beslissingen van het Bureau dient een rechtsbescherming te worden gewaarborgd die past bij de bijzondere kenmerken van het merkenrecht. Daartoe moet worden bepaald, dat tegen de beslissingen van de verschillende besluitvormingsorganen van het Bureau beroep kan worden ingesteld. Een kamer van beroep van het Bureau moet uitspraak doen op het beroep. Tegen de beslissingen van de kamer van beroep moet beroep kunnen worden ingesteld bij het Gerecht, dat de bestreden beslissing kan nietig verklaren of herzien.

(31)

Om de Uniemerken te beschermen, wijzen de lidstaten in overeenstemming met hun nationale stelsel een zo beperkt mogelijk aantal nationale gerechten van eerste en tweede aanleg aan met bevoegdheid ter zake van inbreuk op en geldigheid van het Uniemerk.

(32)

Het is van wezenlijk belang dat de beslissingen ten aanzien van de geldigheid van en inbreuk op Uniemerken rechtsgevolgen voor de gehele Unie hebben, zijnde het enige middel om tegenstrijdige beslissingen van rechterlijke instanties en het Bureau en aantastingen van het eenheidskarakter van het Uniemerk te voorkomen. Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (9) moet van toepassing zijn op alle rechtsvorderingen betreffende Uniemerken, behalve indien in de onderhavige verordening anders wordt bepaald.

(33)

Voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Uniemerk en parallelle nationale merken. Wanneer de vorderingen in dezelfde lidstaat worden ingesteld, moeten de middelen daartoe worden gezocht in de nationale procedurevoorschriften, die door de onderhavige verordening onverlet worden gelaten, terwijl het, wanneer de vorderingen in verschillende lidstaten worden ingesteld, nuttig lijkt zich te laten leiden door de bepalingen over aanhangigheid en samenhang in Verordening (EU) nr. 1215/2012.

(34)

Om de convergentie van praktijken te bevorderen en gemeenschappelijke instrumenten te ontwikkelen, moet een passend kader voor samenwerking tussen het Bureau en de bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, tot stand worden gebracht. Hierin moeten wezenlijke gebieden van samenwerking worden omschreven en moet het Bureau in staat worden gesteld om gezamenlijke projecten die van belang zijn voor de Unie en de lidstaten te coördineren en deze projecten binnen de grenzen van een maximumbedrag te financieren. Deze samenwerking moet ten goede komen aan ondernemingen die gebruikmaken van de merkenstelsels in Europa. Gebruikers van het bij deze verordening vastgestelde Uniemerkenstelsel moeten in de projecten en met name de gegevensbanken voor recherche en raadpleging bijkomende gemakkelijk toegankelijke, efficiënte en kosteloos beschikbare instrumenten vinden waarmee zij kunnen voldoen aan de specifieke voorwaarden die voortvloeien uit het feit dat het Uniemerk een eenheid vormt.

(35)

Het is wenselijk de minnelijke, snelle en efficiënte beslechting van geschillen te faciliteren door het Bureau te belasten met het opzetten van een centrum voor bemiddeling waarvan de diensten door eenieder kunnen worden gebruikt om te komen tot een minnelijke regeling van geschillen over Uniemerken en Gemeenschapsmodellen.

(36)

Het opzetten van het Uniemerkenstelsel heeft geleid tot een toename van de financiële lasten voor de centrale bureaus voor de industriële eigendom en andere overheidsinstanties in de lidstaten. De extra kosten houden verband met de afhandeling van een groter aantal oppositie- en nietigverklaringsprocedures die betrekking hebben op Uniemerken of zijn ingeleid door houders van Uniemerken, met bewustmakingsactiviteiten betreffende het Uniemerkenstelsel en met activiteiten die de handhaving van aan Uniemerken verbonden rechten moeten garanderen. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaten door het Bureau ten dele worden vergoed voor de kosten die zij moeten maken voor hun bijdrage aan het verzekeren van de vlotte werking van het Uniemerkenstelsel. Om aanspraak te maken op deze vergoeding moeten de lidstaten de relevante statistische gegevens overleggen. De vergoeding van de kosten mag nooit van die omvang zijn dat zij resulteert in een begrotingstekort voor het Bureau.

(37)

Teneinde de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het Bureau te waarborgen, wordt het nodig geacht dat het Bureau een eigen begroting heeft, waarbij de ontvangsten grotendeels bestaan uit de opbrengst van de door de gebruikers van de regeling te betalen taksen. De voor de begroting van de Unie geldende procedure blijft echter van toepassing voor de eventuele subsidies ten laste van de algemene begroting van de Unie. Voorts dient de controle van de rekeningen door de Rekenkamer te worden uitgevoerd.

(38)

In het belang van een gezond financieel beheer moet worden vermeden dat de begrotingsoverschotten van het Bureau te groot worden. Dat mag het Bureau niet beletten een financiële reserve aan te houden die overeenstemt met één jaar van zijn operationele uitgaven, zodat de continuïteit van zijn werking en de uitvoering van zijn taken verzekerd blijven. Deze reserve mag uitsluitend worden gebruikt om de continuïteit van de in deze verordening gespecificeerde taken van het Bureau te verzekeren.

(39)

Gezien het essentiële belang van de bedragen van de aan het Bureau te betalen taksen voor de werking van het Uniemerkenstelsel en het complementaire karakter ten aanzien van de nationale merkenstelsels, is het noodzakelijk deze bedragen rechtstreeks in deze verordening vast te stellen, in de vorm van een bijlage. De bedragen van de taksen moeten zodanig worden vastgesteld dat, ten eerste, met de daaruit voortvloeiende inkomsten het begrotingsevenwicht van het Bureau in beginsel kan worden gehandhaafd, ten tweede, het Uniemerkenstelsel en de nationale merkenstelsels naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen, mede gezien de omvang van de markt waarop het Uniemerk betrekking heeft en de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen, en ten derde, de rechten van de Uniemerkhouders in de lidstaten doeltreffend worden gehandhaafd.

(40)

Teneinde ervoor te zorgen dat het Bureau aanvragen voor een Uniemerk met gebruikmaking van transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedures effectief, efficiënt en snel onderzoekt en registreert, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedures voor het indienen en onderzoeken van een oppositie en voor het wijzigen van de aanvraag.

(41)

Teneinde ervoor te zorgen dat een Uniemerk met gebruikmaking van transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedures op effectieve en efficiënte wijze vervallen of nietig kan worden verklaard, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedures voor vervallen- en nietigverklaring.

(42)

Teneinde een effectieve, efficiënte en volledige toetsing van beslissingen van het Bureau door de kamers van beroep mogelijk te maken met gebruikmaking van een transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedure die rekening houdt met de in deze verordening bepaalde beginselen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de formele inhoud van het beroepschrift, de procedure voor de indiening en het onderzoek van een beroep, de formele inhoud en de vorm van de beslissingen van de kamer van beroep en de terugbetaling van de beroepstaksen.

(43)

Teneinde een vlotte, effectieve en efficiënte werking van het Uniemerkenstelsel te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de voorschriften inzake de mondelinge procedure en van de nadere regels inzake bewijsvoering, de nadere regels inzake kennisgeving, de communicatiemiddelen en de formulieren die door de partijen in de procedure moeten worden gebruikt, de regels inzake de berekening en de duur van de termijnen, de procedures voor het herroepen van een beslissing of voor het doorhalen van een vermelding in het register, de nadere regels inzake de hervatting van de procedure, en de regels inzake de wijze van vertegenwoordiging voor het Bureau.

(44)

Teneinde een effectieve en efficiënte organisatie van de kamers van beroep te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de organisatie van de kamers van beroep.

(45)

Teneinde een effectieve en efficiënte inschrijving van internationale merken te waarborgen die volledig strookt met de bepalingen van het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, aangenomen te Madrid op 27 juni 1989 („het Protocol van Madrid”), moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedures voor het indienen en onderzoeken van een oppositie, met inbegrip van de vereiste mededelingen aan de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), en van de procedure voor internationale inschrijvingen op grond van een basisaanvraag of -inschrijving met betrekking tot een collectief merk, certificeringsmerk of garantiemerk.

(46)

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (10). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(47)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot bepaling van de bijzonderheden inzake aanvragen, verzoeken, certificaten, beroepen, regelgeving, kennisgevingen en ieder ander document waarvoor de in deze verordening bepaalde procedurevereisten gelden, tot bepaling van het maximumtarief voor vergoeding van de werkelijk gemaakte, noodzakelijke procedurekosten, tot bepaling van de bijzonderheden inzake publicaties in het Uniemerkenbulletin en het Publicatieblad van het Bureau, de nadere regels inzake de uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de nationale autoriteiten, inzake de vertaling van bewijsstukken in schriftelijke procedures, inzake de precieze soorten beslissingen die door één enkel lid van de oppositie- of nietigheidsafdeling worden genomen, inzake de kennisgevingsplicht uit hoofde van het Protocol van Madrid, en inzake de vereisten voor het verzoek om territoriale uitbreiding na een internationale inschrijving. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(48)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Uniemerk

1.   Een merk voor waren of diensten dat overeenkomstig deze verordening wordt ingeschreven, wordt hierna „merk van de Europese Unie” („Uniemerk”) genoemd.

2.   Het Uniemerk vormt een eenheid: het heeft dezelfde rechtsgevolgen in de gehele Unie. Inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op het gebruik ervan zijn slechts voor de gehele Unie mogelijk. Dit beginsel is van toepassing tenzij deze verordening anders bepaalt.

Artikel 2

Bureau

1.   Er wordt een Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie („het Bureau”) ingesteld.

2.   Alle verwijzingen in het recht van de Unie naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) worden gelezen als verwijzingen naar het Bureau.

Artikel 3

Handelingsbevoegdheid

Voor deze verordening worden met rechtspersonen gelijkgesteld, vennootschappen en andere juridische eenheden die overeenkomstig het op hen toepasselijke recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van ongeacht welke rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden.

HOOFDSTUK II

MERKENRECHT

AFDELING 1

Definitie en verkrijging van het Uniemerk

Artikel 4

Tekens die een Uniemerk kunnen vormen

Uniemerken kunnen worden gevormd door alle tekens, in het bijzonder woorden, waaronder namen van personen, of tekeningen, letters, cijfers, kleuren, vormen van waren of verpakkingen van waren, of geluiden, mits deze:

a)

de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen, en

b)

in het register van Uniemerken („het register”) kunnen worden weergegeven op een wijze die de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat stelt het voorwerp van de aan de houder ervan verleende bescherming duidelijk en nauwkeurig vast te stellen.

Artikel 5

Houders van Uniemerken

Alle natuurlijke of rechtspersonen, met inbegrip van publiekrechtelijke lichamen, kunnen houder van een Uniemerk zijn.

Artikel 6

Verkrijging van het Uniemerk

Het Uniemerk wordt verkregen door inschrijving.

Artikel 7

Absolute weigeringsgronden

1.   Geweigerd wordt inschrijving van:

a)

tekens die niet in overeenstemming zijn met artikel 4;

b)

merken die elk onderscheidend vermogen missen;

c)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

d)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden;

e)

tekens die uitsluitend bestaan uit:

i)

de vorm die, of een ander kenmerk dat, door de aard van de waren wordt bepaald;

ii)

de vorm van de waren die, of een ander kenmerk van de waren dat, noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen;

iii)

de vorm die, of een ander kenmerk dat, een wezenlijke waarde aan de waren geeft;

f)

merken die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden;

g)

merken die het publiek kunnen misleiden, bijvoorbeeld ten aanzien van soort, kwaliteit of plaats van herkomst van de waren of diensten;

h)

merken die bij gebreke van goedkeuring van de bevoegde autoriteiten krachtens artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom („Verdrag van Parijs”) geweigerd moeten worden;

i)

merken die andere badges, emblemen en wapenschilden, zoals bepaald volgens de bij de bij de uitvoeringsverordening vastgestelde procedure, van bijzonder openbaar belang omvatten dan de in artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs bedoelde, tenzij de bevoegde autoriteiten de inschrijving daarvan hebben toegestaan;

j)

merken die van inschrijving zijn uitgesloten op grond van Uniewetgeving of nationaal recht of op grond van internationale overeenkomsten waarbij de Unie of de betrokken lidstaat partij is en die in bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voorzien;

k)

merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is en die in bescherming van traditionele aanduidingen voor wijn voorzien;

l)

merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is en die in bescherming van gegarandeerde traditionele specialiteiten voorzien;

m)

merken die bestaan uit of de essentiële onderdelen reproduceren van een oudere plantenrasbenaming die is ingeschreven overeenkomstig Uniewetgeving of nationaal recht of internationale overeenkomsten waarbij de Unie of de betrokken lidstaat partij is, ter bescherming van kweekproducten, en die betrekking hebben op kweekproducten van hetzelfde of een nauwverwant plantenras.

2.   Lid 1 is ook van toepassing indien de weigeringsgronden slechts in een deel van de Unie bestaan.

3.   Lid 1, onder b), c) en d), is niet van toepassing indien het merk als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, onderscheidend vermogen heeft verkregen voor de waren of diensten waarvoor inschrijving is aangevraagd.

Artikel 8

Relatieve weigeringsgronden

1.   Na oppositie door de houder van een ouder merk wordt inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd:

a)

wanneer het gelijk is aan het oudere merk en wanneer de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd, gelijk zijn aan de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven;

b)

wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk.

2.   Onder „oudere merk” in de zin van lid 1 worden verstaan:

a)

de merken waarvan de datum van de aanvraag voor inschrijving voorafgaat aan de datum van de aanvraag voor een Uniemerk, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met het ten behoeve van die merken ingeroepen recht van voorrang, en die behoren tot de volgende categorieën:

i)

Uniemerken;

ii)

in de lidstaat of, in het geval van België, Nederland en Luxemburg, bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom ingeschreven merken;

iii)

merken ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in een lidstaat;

iv)

merken ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in de Unie;

b)

de aanvragen voor merken bedoeld onder a), mits deze zullen worden ingeschreven;

c)

de merken die op de datum van indiening van de aanvraag voor het Uniemerk of, in voorkomend geval van het ten behoeve van de aanvraag voor het Uniemerk ingeroepen recht van voorrang, in een lidstaat algemeen bekend zijn in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs.

3.   Na oppositie door de houder wordt de inschrijving van een merk geweigerd indien deze door de gemachtigde of de vertegenwoordiger van de houder op eigen naam en zonder toestemming van de houder wordt aangevraagd, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

4.   Na oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of een ander in het economisch verkeer gebruikt teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis, wordt de inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd, indien en voor zover krachtens het op dat teken toepasselijke Unierecht of het voor dat teken geldende recht van de lidstaat:

a)

de rechten op dit teken verworven zijn vóór de datum van indiening van de aanvraag voor het Uniemerk of, in voorkomend geval, de datum van het ten behoeve van de aanvraag voor een Uniemerk ingeroepen recht van voorrang;

b)

dit teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden.

5.   Bij oppositie door de houder van een ingeschreven ouder merk in de zin van lid 2 wordt de inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk, ongeacht of de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, gelijk zijn aan of al dan niet overeenstemmen met die waarvoor het oudere merk is ingeschreven, wanneer het in geval van een ouder Uniemerk een in de Unie bekend merk betreft, of in geval van een ouder nationaal merk, het een in de betrokken lidstaat bekend merk betreft, en wanneer door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel wordt gehaald uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.

6.   Bij oppositie door een persoon die krachtens de toepasselijke wetgeving gemachtigd is de uit een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding voortvloeiende rechten uit te oefenen, wordt de inschrijving van een merk geweigerd indien en voor zover overeenkomstig Uniewetgeving of nationaal recht ter bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen:

i)

er al overeenkomstig Uniewetgeving of nationaal recht een aanvraag voor een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding is ingediend vóór de depotdatum van de aanvraag om inschrijving van het Uniemerk of vóór de voorrangsdatum voor de aanvraag, mits latere inschrijving;

ii)

de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding het recht verleent om het gebruik van een jonger merk te verbieden.

AFDELING 2

Rechtsgevolgen van het uniemerk

Artikel 9

Rechten verbonden aan het Uniemerk

1.   De inschrijving van een Uniemerk geeft de houder een uitsluitend recht.

2.   Onverminderd de rechten die houders vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk hebben verkregen, is de houder van dat Uniemerk gerechtigd iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer voor waren en diensten te verbieden wanneer:

a)

het teken gelijk is aan het Uniemerk en wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven;

b)

het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk en wordt gebruikt met betrekking tot waren of diensten die gelijk zijn aan of overeenstemmen met de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring behelst ook de mogelijkheid van associatie met het merk;

c)

het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk ongeacht of het wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan, overeenstemmen met of niet overeenstemmen met die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, wanneer het een in de Unie bekend merk betreft en wanneer door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt gehaald uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het Uniemerk.

3.   Krachtens lid 2 kan met name worden verboden:

a)

het aanbrengen van het teken op de waren of op de verpakking van die waren;

b)

het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;

c)

het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;

d)

het gebruik van het teken als handels- of bedrijfsnaam of als deel van een handels- of bedrijfsnaam;

e)

het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties;

f)

het gebruik van het teken in vergelijkende reclame op een wijze die strijdig is met Richtlijn 2006/114/EG.

4.   Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk zijn verkregen, heeft de houder van dat Uniemerk eveneens het recht te verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in de Unie zonder dat deze daar in de vrije handel worden gebracht, wanneer deze waren, met inbegrip van verpakking, uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven Uniemerk of in zijn belangrijkste onderdelen niet van dat merk kan worden onderscheiden.

Het recht van de houder van een Uniemerk op grond van de eerste alinea vervalt indien door de aangever of de houder van de waren tijdens de procedure om te bepalen of er inbreuk op het Uniemerk is gemaakt, die is ingeleid overeenkomstig Verordening (EU) nr. 608/2013 door de douane, het bewijs wordt geleverd dat de houder van het Uniemerk niet gerechtigd is om het op de markt brengen van waren in het land van eindbestemming te verbieden.

Artikel 10

Het recht om voorbereidende handelingen in verband met het gebruik van een verpakking of andere middelen te verbieden

Wanneer het risico bestaat dat de verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht, kunnen worden gebruikt met betrekking tot waren of diensten en een dergelijk gebruik een inbreuk zou vormen op de rechten van de houder van een Uniemerk op grond van artikel 9, leden 2 en 3, heeft de houder van dat merk het recht de volgende handelingen te verbieden indien zij in het economische verkeer worden verricht:

a)

het aanbrengen van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk op verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk kan worden aangebracht;

b)

het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben, of het invoeren of uitvoeren van verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht.

Artikel 11

Datum vanaf wanneer rechten tegenover derden gelden

1.   Op de aan het Uniemerk verbonden rechten kan tegenover derden een beroep worden gedaan vanaf de datum van publicatie van de inschrijving van het merk.

2.   Een redelijke vergoeding kan worden gevorderd wegens handelingen die na de publicatie van een aanvraag voor een Uniemerk hebben plaatsgevonden, wanneer deze handelingen na de publicatie van de inschrijving van het merk krachtens deze publicatie verboden zouden zijn.

3.   Een aangezochte rechter doet geen uitspraak ten gronde over die zaak voordat de inschrijving is gepubliceerd.

Artikel 12

Afbeelding van het Uniemerk in een naslagwerk

Wanneer door de afbeelding van een Uniemerk in een woordenboek, een encyclopedie of een ander naslagwerk de indruk wordt gewekt dat het hierbij gaat om de soortnaam van de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, is de uitgever gehouden op verzoek van de houder van het Uniemerk zich ervan te verzekeren dat de afbeelding van het merk uiterlijk bij de volgende uitgave van het werk vergezeld gaat van de vermelding dat het een ingeschreven merk betreft.

Artikel 13

Verbod van het gebruik van het Uniemerk dat voor een gemachtigde of vertegenwoordiger ingeschreven is

Indien een Uniemerk zonder toestemming van de merkhouder ingeschreven is op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger van de merkhouder, heeft deze het recht zich te verzetten tegen het gebruik van zijn merk door zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, indien hij met dit gebruik niet heeft ingestemd, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

Artikel 14

Beperking van de aan het Uniemerk verbonden rechtsgevolgen

1.   Een Uniemerk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken van:

a)

de naam of het adres van de derde, indien het om een natuurlijke persoon gaat;

b)

tekens of aanduidingen die geen onderscheidend vermogen hebben of die betrekking hebben op soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of van verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

c)

het Uniemerk met het oog op de identificatie van of de verwijzing naar waren of diensten als die van de houder van dat merk, in het bijzonder indien het gebruik van dat merk noodzakelijk is om de bestemming van een goed of dienst aan te duiden, met name als accessoire of reserveonderdeel.

2.   Lid 1 is alleen van toepassing wanneer het gebruik door de derde plaatsvindt volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

Artikel 15

Uitputting van het aan het Uniemerk verbonden recht

1.   Een Uniemerk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht.

2.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.

Artikel 16

Recht van de houder van een later ingeschreven merk om tussen te komen als verweer in een inbreukprocedure

1.   In een inbreukprocedure is de houder van een Uniemerk niet gerechtigd het gebruik van een later ingeschreven Uniemerk te verbieden wanneer dat jongere merk niet nietig zou worden verklaard op grond van artikel 60, leden 1, 3 of 4, artikel 61, lid 1 of 2, of artikel 64, lid 2, van deze verordening.

2.   In een inbreukprocedure is de houder van een Uniemerk niet gerechtigd het gebruik van een later ingeschreven nationaal merk te verbieden wanneer dat later ingeschreven nationaal merk niet nietig zou worden verklaard op grond van artikel 8, of artikel 9, lid 1 of 2, of artikel 46, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad (12).

3.   Wanneer de houder van een Uniemerk overeenkomstig lid 1 of 2 niet gerechtigd is het gebruik van een later ingeschreven merk te verbieden, is de houder van dat later ingeschreven merk in een inbreukprocedure niet gerechtigd het gebruik van dit oudere Uniemerk te verbieden.

Artikel 17

Aanvullende toepassing van het nationale recht inzake inbreuk

1.   De rechtsgevolgen van een Uniemerk worden uitsluitend beheerst door deze verordening. Daarnaast is bij inbreuk op een Uniemerk het nationale recht inzake inbreuk op een nationaal merk van toepassing overeenkomstig hoofdstuk X.

2.   Deze verordening sluit niet uit dat ter zake van een Uniemerk vorderingen worden ingesteld die gegrond zijn op het recht van de lidstaten inzake met name wettelijke aansprakelijkheid en oneerlijke concurrentie.

3.   De procedureregels worden overeenkomstig hoofdstuk X bepaald.

AFDELING 3

Gebruik van het Uniemerk

Artikel 18

Gebruik van het Uniemerk

1.   Een Uniemerk waarvan de houder vijf jaar na de inschrijving binnen de Unie geen normaal gebruik heeft gemaakt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, of waarvan gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar geen normaal gebruik is gemaakt, is vatbaar voor de sancties van deze verordening, tenzij er geldige redenen zijn voor het niet gebruiken.

Als gebruik in de zin van de eerste alinea wordt eveneens beschouwd:

a)

het gebruik van het Uniemerk in een op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, niet wijzigt, ongeacht of het merk in de gebruikte vorm al dan niet ook op naam van de houder ervan is ingeschreven;

b)

het aanbrengen van het Uniemerk op waren of verpakking daarvan in de Unie, uitsluitend met het oog op uitvoer.

2.   Het gebruik van het Uniemerk met toestemming van de houder geldt als gebruik door de merkhouder.

AFDELING 4

Het Uniemerk als deel van het vermogen

Artikel 19

Behandeling van Uniemerken als nationale merken

1.   Tenzij in de artikelen 20 tot en met 28 anders is bepaald, wordt een Uniemerk als vermogensbestanddeel in zijn geheel en voor het gehele grondgebied van de Unie beschouwd als een nationaal merk dat ingeschreven is in de lidstaat waar, volgens het register:

a)

de merkhouder op de betrokken dag zijn woonplaats of zetel had;

b)

indien het bepaalde onder a) niet van toepassing is, de merkhouder op de betrokken dag een vestiging had.

2.   Indien lid 1 niet van toepassing is, is de in dat lid bedoelde lidstaat de lidstaat waar het Bureau zijn zetel heeft.

3.   Indien twee of meer personen als gezamenlijke merkhouders zijn ingeschreven in het register, wordt lid 1 toegepast op de eerst genoemde gezamenlijke houder; zo dit niet mogelijk is, op de eerstvolgende gezamenlijke merkhouders in volgorde van inschrijving. Indien lid 1 op geen van de gezamenlijke merkhouders van toepassing is, is lid 2 van toepassing.

Artikel 20

Overgang

1.   Het Uniemerk kan onafhankelijk van de onderneming overgaan voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.

2.   De overdracht van een onderneming in haar geheel houdt in dat ook het Uniemerk overgaat, tenzij krachtens de op de overdracht toepasselijke wetgeving iets anders overeengekomen is of duidelijk uit de omstandigheden blijkt. Deze bepaling is van toepassing op de verbintenis uit een overeenkomst tot overdracht van de onderneming.

3.   Onverminderd lid 2, geschiedt overgang van het Uniemerk, tenzij zij het gevolg is van een rechterlijke uitspraak, bij een door de partijen bij de overeenkomst ondertekende akte; bij gebreke daarvan is de overgang nietig.

4.   Op verzoek van een der partijen wordt de overgang ingeschreven in het register en gepubliceerd.

5.   De aanvraag om inschrijving van een overgang bevat informatie ter identificatie van het Uniemerk, de nieuwe houder, de waren en diensten waarop de overgang betrekking heeft, alsmede de documenten die genoegzaam het bewijs leveren van de overgang overeenkomstig de leden 2 en 3. Voorts kan de aanvraag in voorkomend geval informatie bevatten om de vertegenwoordiger van de nieuwe houder te identificeren.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de aanvraag om inschrijving van een overgang;

b)

het voor een overgang vereiste soort documentatie, met inachtneming van de toestemming van de ingeschreven merkhouder en de rechtsopvolger;

c)

de bijzonderheden betreffende het verwerken van aanvragen voor gedeeltelijke overgang, waarbij wordt gewaarborgd dat de waren en diensten in de overgebleven inschrijving en de nieuwe inschrijving niet overlappen, en dat voor de nieuwe inschrijving een afzonderlijk bestand, met inbegrip van een nieuw inschrijvingsnummer, wordt aangemaakt.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

7.   Wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor de inschrijving van een overgang, zoals neergelegd in de leden 1, 2 en 3 of in de in lid 6 bedoelde uitvoeringshandeling, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen een door het Bureau te stellen termijn zijn verholpen, wijst het Bureau de aanvraag om inschrijving van de overgang af.

8.   Indien in elk der gevallen de ingeschreven merkhouder en de rechtsopvolger dezelfde zijn, kan voor twee of meer merken één enkele aanvraag om inschrijving van een overgang worden ingediend.

9.   De leden 5 tot en met 8 zijn ook van toepassing op aanvragen voor een Uniemerk.

10.   In geval van gedeeltelijke overgang wordt elke door de oorspronkelijke merkhouder ingediende aanvraag die met betrekking tot de oorspronkelijke inschrijving nog hangende is, geacht hangende te zijn ten aanzien van de overgebleven inschrijving en de nieuwe inschrijving. Wanneer voor die aanvraag een taks moet worden betaald en de oorspronkelijke merkhouder de taks heeft voldaan, is de nieuwe merkhouder niet gehouden enige aanvullende taks te betalen met betrekking tot die aanvraag.

11.   Zolang de overgang niet in het register is ingeschreven, mag de rechtverkrijgende zich niet op de uit de inschrijving van het Uniemerk voortvloeiende rechten beroepen.

12.   Indien tegenover het Bureau bepaalde termijnen in acht moeten worden genomen, mag de rechtverkrijgende de betrokken verklaringen tegenover het Bureau afleggen wanneer het verzoek om inschrijving van de overgang door het Bureau is ontvangen.

13.   Alle documenten waarvan overeenkomstig artikel 98 aan de houder van het Uniemerk kennis moet worden gegeven, worden gezonden aan degene die als merkhouder ingeschreven staat.

Artikel 21

Overgang van een op naam van een gemachtigde ingeschreven merk

1.   Wanneer een Uniemerk zonder instemming van de merkhouder op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger van de merkhouder is ingeschreven, is deze laatste gerechtigd de overgang van het Uniemerk te zijnen behoeve te vorderen, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

2.   De merkhouder kan overeenkomstig lid 1 van dit artikel een verzoek tot toekenning indienen bij:

a)

het Bureau uit hoofde van artikel 60, lid 1, onder b), in plaats van een verzoek tot nietigverklaring;

b)

een rechtbank voor het merk van de Europese Unie („rechtbank voor het Uniemerk”) als bedoeld in artikel 123, in plaats van een reconventionele vordering tot nietigverklaring op grond van artikel 128, lid 1.

Artikel 22

Zakelijke rechten

1.   Het Uniemerk kan onafhankelijk van de onderneming in pand worden gegeven of het voorwerp vormen van een ander zakelijk recht.

2.   Op verzoek van een van de partijen worden de in lid 1 bedoelde rechten of de overgang van deze rechten ingeschreven in het register en bekendgemaakt.

3.   Een inschrijving in het register overeenkomstig lid 2 wordt op verzoek van een van de partijen doorgehaald of gewijzigd.

Artikel 23

Gedwongen tenuitvoerlegging

1.   Het Uniemerk kan het voorwerp vormen van gedwongen tenuitvoerlegging.

2.   Inzake gedwongen tenuitvoerlegging betreffende een Uniemerk zijn uitsluitend bevoegd de rechterlijke instanties en de andere autoriteiten van de overeenkomstig artikel 19 aangewezen lidstaat.

3.   Op verzoek van een der partijen wordt de tenuitvoerlegging ingeschreven in het register en gepubliceerd.

4.   Een inschrijving in het register overeenkomstig lid 3 wordt op verzoek van een van de partijen doorgehaald of gewijzigd.

Artikel 24

Insolventieprocedure

1.   De enige insolventieprocedure waarin een Uniemerk kan worden opgenomen, is een insolventieprocedure die is ingeleid in de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is.

Indien de schuldenaar echter een verzekeringsonderneming of een kredietinstelling is zoals omschreven in respectievelijk Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) en Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad (14), is de enige insolventieprocedure waarin een Uniemerk kan worden opgenomen, een insolventieprocedure die is ingeleid in de lidstaat waar die onderneming of instelling een machtiging heeft verkregen.

2.   In geval van medehouderschap van een Uniemerk is lid 1 van toepassing op het aandeel van de medehouder.

3.   Indien een Uniemerk betrokken is in een insolventieprocedure, wordt op verzoek van de bevoegde nationale instantie een vermelding hiervan in het register ingeschreven en in het in artikel 116 bedoelde Uniemerkenblad gepubliceerd.

Artikel 25

Licentie

1.   Een Uniemerk kan het voorwerp zijn van een licentie voor alle of voor een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en voor de gehele Unie of voor een deel daarvan. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn.

2.   De aan het Uniemerk verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake:

a)

de duur daarvan;

b)

de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt;

c)

de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend;

d)

het grondgebied waarbinnen het merk mag worden aangebracht, of

e)

de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.

3.   Onverminderd het bepaalde in de licentieovereenkomst kan de licentiehouder een vordering wegens inbreuk op een Uniemerk alleen instellen met toestemming van de houder van dat merk. De houder van een uitsluitende licentie kan een dergelijke vordering evenwel instellen indien de merkhouder niet, na daartoe te zijn aangespoord, binnen een redelijke termijn zelf een vordering wegens inbreuk instelt.

4.   De licentiehouder kan in de vordering wegens inbreuk die de houder van het Uniemerk aanhangig heeft gemaakt, tussenkomen om de door hem geleden schade vergoed te krijgen.

5.   Op verzoek van een van de partijen wordt de verlening of overdracht van een licentie betreffende een Uniemerk ingeschreven in het register en gepubliceerd.

6.   Een inschrijving in het register overeenkomstig lid 5 wordt op verzoek van een van de partijen doorgehaald of gewijzigd.

Artikel 26

Procedure voor de inschrijving van licenties en andere rechten in het register

1.   Artikel 20, leden 5 en 6, en de krachtens daarvan vastgestelde voorschriften, en artikel 20, lid 8, zijn van overeenkomstige toepassing op de inschrijving van een zakelijk recht of de overgang van een zakelijk recht als bedoeld in artikel 22, lid 2, de gedwongen tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 23, lid 3, de betrokkenheid bij insolventieprocedures als bedoeld in artikel 24, lid 3, en de inschrijving of overgang van een licentie als bedoeld in artikel 25, lid 5, onder de volgende voorwaarden:

a)

de voorwaarde met betrekking tot de identificatie van de waren en diensten waarop de overgang betrekking heeft, geldt niet voor een aanvraag om inschrijving van een zakelijk recht, een gedwongen tenuitvoerlegging of een insolventieprocedure;

b)

de voorwaarde met betrekking tot de documenten waaruit de overgang blijkt, geldt niet wanneer de aanvraag wordt ingediend door de houder van het Uniemerk.

2.   De aanvraag om inschrijving van de rechten als bedoeld in lid 1, wordt geacht niet te zijn ingediend zolang de vereiste taks niet is betaald.

3.   De aanvraag om inschrijving van een licentie kan een verzoek tot inschrijving in het register bevatten als één of meer van de volgende licenties:

a)

een exclusieve licentie;

b)

een onderlicentie indien de licentie wordt verleend door een licentiehouder wiens licentie in het register is ingeschreven;

c)

een licentie die beperkt is tot een deel van de waren of diensten waarvoor het merk ingeschreven is;

d)

een licentie die beperkt is tot een deel van de Unie;

e)

een tijdelijke licentie.

Indien een verzoek tot inschrijving van de licentie als licentie die vermeld wordt in de eerste alinea, onder c), d) en e), wordt ingediend, moeten in de aanvraag om inschrijving de waren en diensten, het deel van de Unie en het tijdvak waarvoor de licentie wordt verleend, worden aangegeven.

4.   Indien niet is voldaan aan de inschrijvingsvoorwaarden van de artikelen 22 tot en met 25, de leden 1 en 3 van het onderhavige artikel, en de andere op grond van deze verordening vastgestelde toepasselijke voorschriften, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen een door het Bureau gestelde termijn zijn verholpen, wijst het Bureau de aanvraag om inschrijving af.

5.   De leden 1 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op aanvragen voor een Uniemerk.

Artikel 27

Werking jegens derden

1.   De in de artikelen 20, 22 en 25 bedoelde rechtshandelingen betreffende het Uniemerk kunnen in alle lidstaten slechts aan derden worden tegengeworpen nadat zij in het register ingeschreven zijn. Wel kan een zodanige handeling vóór deze inschrijving worden tegengeworpen aan derden die rechten op het merk verworven hebben na de datum van die handeling, maar die op de datum waarop zij de betrokken rechten verwierven, van die handeling op de hoogte waren.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op een persoon die het Uniemerk of een recht op het Uniemerk verworven heeft door overdracht van de onderneming in haar geheel of krachtens andere rechtsopvolging onder algemene titel.

3.   De werking jegens derden van de in artikel 23 bedoelde rechtshandelingen wordt beheerst door het recht van de overeenkomstig artikel 19 aangewezen lidstaat.

4.   Totdat gemeenschappelijke bepalingen inzake faillissement voor de lidstaten in werking treden, wordt de werking jegens derden van een faillissements- of soortgelijke procedure beheerst door het recht van de lidstaat waar de procedure het eerst is ingeleid overeenkomstig het nationale recht of verdragen ter zake.

Artikel 28

De aanvraag voor een Uniemerk als deel van het vermogen

De artikelen 19 tot en met 27 zijn van toepassing op aanvragen voor een Uniemerk.

Artikel 29

Procedure voor de doorhaling of wijziging van de inschrijving in het register van licenties en overige rechten

1.   De op grond van artikel 26, lid 1, verrichte inschrijving wordt op verzoek van een van de betrokkenen doorgehaald of gewijzigd.

2.   De aanvraag bevat het inschrijvingsnummer van het betrokken Uniemerk en de bijzonderheden omtrent het recht waarvan de inschrijving dient te worden doorgehaald of gewijzigd.

3.   De aanvraag om doorhaling van een licentie, een zakelijk recht of een executiemaatregel wordt geacht niet te zijn ingediend zolang de vereiste taks niet is betaald.

4.   De aanvraag gaat vergezeld van documenten waaruit blijkt dat het ingeschreven recht niet langer bestaat of dat de licentiehouder of de houder van een ander recht instemt met de doorhaling of wijziging van de inschrijving.

5.   Indien niet is voldaan aan de vereisten voor doorhaling of wijziging van de inschrijving, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen een door het Bureau gestelde termijn zijn verholpen, wijst het Bureau de aanvraag om doorhaling of wijziging van de inschrijving af.

6.   De leden 1 tot en met 5 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de krachtens artikel 26, lid 5, in de dossiers gedane aantekeningen.

HOOFDSTUK III

DE AANVRAAG VOOR EEN UNIEMERK

AFDELING 1

Indiening van de aanvraag en voorwaarden waaraan deze moet voldoen

Artikel 30

Indiening van de aanvraag

1.   De aanvraag voor een Uniemerk wordt ingediend bij het Bureau.

2.   Het Bureau verstrekt de aanvrager onverwijld een ontvangstbewijs, waarop ten minste het dossiernummer, een afbeelding, een beschrijving of een andere aanduiding van het merk, de aard en het aantal van de stukken alsmede de datum waarop zij zijn ontvangen, worden vermeld. Dat ontvangstbewijs kan langs elektronische weg worden afgegeven.

Artikel 31

Voorschriften waaraan de aanvraag moet voldoen

1.   De aanvraag voor een Uniemerk moet bevatten:

a)

een verzoek om inschrijving van een Uniemerk;

b)

gegevens op grond waarvan de aanvrager geïdentificeerd kan worden;

c)

een opgave van de waren of diensten waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

d)

een afbeelding van het merk die aan de in artikel 4, onder b), bedoelde vereisten voldoet.

2.   Bij de indiening van de aanvraag voor een Uniemerk moet de indieningstaks worden betaald voor een klasse van waren of diensten en, in voorkomend geval, één of meer klassetaksen voor iedere klasse van waren en diensten boven de eerste en, in voorkomend geval, de recherchetaks.

3.   Naast de in de leden 1 en 2 bedoelde voorwaarden voldoet een aanvraag voor een Uniemerk aan de formele voorwaarden die in deze verordening en in de overeenkomstig deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen zijn bepaald. Indien in deze voorwaarden is opgenomen dat het merk in elektronische vorm wordt weergegeven, kan de uitvoerend directeur het formaat en de maximumomvang van dit elektronisch bestand vastleggen.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die de aanvraag moet bevatten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 32

Datum van indiening

De datum van indiening van de aanvraag voor een Uniemerk is de datum waarop de aanvrager de documenten met de in artikel 31, lid 1, bedoelde gegevens bij het Bureau indient, op voorwaarde dat de indieningstaks wordt betaald binnen een maand nadat die documenten zijn ingediend.

Artikel 33

Aanduiding en indeling van waren en diensten

1.   Waren en diensten waarvoor merkinschrijving wordt aangevraagd, worden ingedeeld overeenkomstig het classificatiesysteem ingevoerd bij de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken van 15 juni 1957 („de Classificatie van Nice”).

2.   Waren en diensten waarvoor bescherming van het merk wordt aangevraagd, worden door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig omschreven zodat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers louter op basis daarvan de omvang van de aangevraagde bescherming kunnen vaststellen.

3.   Voor de toepassing van lid 2 kunnen de algemene benamingen van de klasseomschrijvingen van de Classificatie van Nice of andere algemene bewoordingen worden gebruikt, op voorwaarde dat deze voldoen aan de in dit artikel gestelde basisvereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid.

4.   Het Bureau wijst een aanvraag af in geval van onduidelijke of onnauwkeurige benamingen of bewoordingen wanneer de aanvrager geen aanvaardbare formulering voorstelt binnen de daartoe door het Bureau gestelde termijn.

5.   Het gebruik van algemene bewoordingen, waaronder de algemene aanduidingen van de klasseomschrijvingen van de Classificatie van Nice, wordt geacht mede alle waren of diensten te omvatten die duidelijk onder de letterlijke betekenis van de aanduiding of bewoordingen vallen. Het gebruik van deze benamingen of bewoordingen wordt niet geacht mede waren of diensten te omvatten die niet als zodanig kunnen worden begrepen.

6.   Wanneer de aanvrager verzoekt om inschrijving voor meer dan één klasse, groepeert hij de waren en diensten volgens de klassen van de Classificatie van Nice, waarbij elke groep wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse waartoe deze groep van waren of diensten behoort, en stelt hij ze in de volgorde van de klassen voor.

7.   Waren en diensten worden niet geacht overeen te stemmen op grond van het feit dat zij in dezelfde klasse volgens de Classificatie van Nice voorkomen. Waren en diensten worden niet geacht van elkaar te verschillen op grond van het feit dat zij in onderscheiden klassen volgens de Classificatie van Nice voorkomen.

8.   Houders van vóór 22 juni 2012 aangevraagde Uniemerken die voor een volledige klasseomschrijving van de Classificatie van Nice zijn ingeschreven, kunnen verklaren dat zij op de datum van indiening het voornemen hadden bescherming aan te vragen voor nog andere waren of diensten dan die welke onder de letterlijke betekenis van de klasseomschrijving vallen, op voorwaarde dat de aldus aangewezen waren of diensten voorkomen op de alfabetische lijst voor die klasse van de op de datum van indiening geldende versie van de Classificatie van Nice.

De verklaring wordt uiterlijk op 24 september 2016 bij het Bureau ingediend en vermeldt op duidelijke, nauwkeurige en specifieke wijze de andere oorspronkelijk door de houder bedoelde waren en diensten dan die welke duidelijk onder de letterlijke betekenis van de benamingen van de klasseomschrijving vallen. Het Bureau neemt passende maatregelen om het register dienovereenkomstig te wijzigen. De mogelijkheid om een verklaring af te leggen overeenkomstig de eerste alinea van dit lid doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 18, artikel 47, lid 2, artikel 58, lid 1, onder a), en artikel 64, lid 2.

Uniemerken waarvoor binnen de in de tweede alinea bedoelde termijn geen verklaring is ingediend, worden na afloop van deze termijn geacht alleen betrekking te hebben op de waren en diensten die voor de desbetreffende klasse onder de letterlijke betekenis van de benamingen van de klasseomschrijving vallen.

9.   Bij wijziging van het register verhinderen de uitsluitende rechten die overeenkomstig artikel 9 voortvloeien uit het Uniemerk derden niet gebruik te blijven maken van een merk met betrekking tot waren en diensten wanneer en voor zover het gebruik van het merk voor die waren of diensten:

a)

een aanvang heeft genomen vóór de wijziging van het register, en

b)

geen inbreuk vormde op de rechten van de houder op grond van de letterlijke betekenis van de lijst van waren en diensten die op dat moment waren ingeschreven.

De wijziging van de lijst van in het register ingeschreven waren of diensten verleent de houder van het Uniemerk niet het recht zich te verzetten tegen of te verzoeken om nietigverklaring van een jonger merk wanneer en voor zover:

a)

het jongere merk al in gebruik was, of de aanvraag voor het merk voor waren of diensten in te schrijven, al was ingediend vóór het register werd gewijzigd, en

b)

het gebruik van het merk met betrekking tot die waren of diensten geen inbreuk vormde of zou hebben gevormd op de rechten van de houder op grond van de letterlijke betekenis van de lijst van waren en diensten die op dat moment waren ingeschreven.

AFDELING 2

Voorrang

Artikel 34

Recht van voorrang

1.   Wie op regelmatige wijze in of voor een staat die partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie een merk heeft aangevraagd, of zijn rechtverkrijgende, geniet voor de indiening van een aanvraag voor een Uniemerk voor hetzelfde merk en voor waren of diensten die gelijk zijn aan of vallen onder de waren of diensten waarvoor dit merk is aangevraagd, voorrang gedurende zes maanden na de indiening van de eerste aanvraag.

2.   Elke aanvraag die de waarde heeft van een regelmatige nationale aanvraag overeenkomstig het recht van de staat waarin de aanvraag is ingediend dan wel overeenkomstig bilaterale of multilaterale overeenkomsten, wordt geacht het recht van voorrang te doen ontstaan.

3.   Onder regelmatige nationale aanvraag moet worden verstaan een aanvraag waarvan de datum van indiening kan worden vastgesteld, ongeacht het verdere lot van die aanvraag.

4.   Met een eerste aanvraag waarvan de datum van indiening het begintijdstip van de termijn van voorrang is, moet gelijkgesteld worden een latere aanvraag die is ingediend voor hetzelfde merk, voor dezelfde waren of diensten en in of voor dezelfde staat als een eerdere aanvraag, mits de eerdere aanvraag op de datum van indiening van de latere aanvraag is ingetrokken, prijsgegeven of afgewezen, zonder voor het publiek ter inzage te hebben gelegen en zonder rechten te hebben laten bestaan, en mits zij nog niet als grondslag heeft gediend voor het beroep op het recht van voorrang. De eerdere aanvraag kan dan niet meer als grondslag dienen voor het beroep op het recht van voorrang.

5.   Indien de eerste aanvraag is ingediend in een staat die geen partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, zijn de leden 1 tot en met 4 slechts van toepassing voor zover deze staat, blijkens gepubliceerde gegevens, aan een bij het Bureau ingediende eerste aanvraag een recht van voorrang verbindt onder vergelijkbare voorwaarden en met vergelijkbare rechtsgevolgen als die van deze verordening. Indien nodig vraagt de uitvoerend directeur de Commissie of zij kan onderzoeken of een staat als bedoeld in de eerste zin deze wederkerige behandeling verleent. Indien de Commissie vaststelt dat de wederkerige behandeling overeenkomstig de eerste zin wordt verleend, maakt zij een mededeling in die zin in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

6.   Lid 5 is van toepassing met ingang van de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de mededeling dat wederkerige behandeling wordt verleend, tenzij de mededeling voorziet in een eerdere toepassingsdatum. Lid 5 in niet meer van toepassing vanaf de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de mededeling van de Commissie dat wederkerige behandeling niet langer wordt verleend, tenzij de mededeling voorziet in een eerdere toepassingsdatum.

7.   Mededelingen als bedoeld in de leden 5 en 6 worden eveneens bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.

Artikel 35

Beroep op voorrang

1.   Beroepen op voorrang worden samen met de aanvraag voor een Uniemerk ingediend en gaan vergezeld van de datum, het nummer en het land van de eerdere aanvraag. De documentatie tot staving van het beroep op voorrang moet worden ingediend binnen drie maanden na de datum van indiening.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot welke documentatie moet worden ingediend voor het inroepen van voorrang van een eerdere aanvraag overeenkomstig lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De uitvoerend directeur kan bepalen dat de documentatie die de aanvrager tot staving van het beroep op voorrang moet verstrekken, minder moet omvatten dan is vereist overeenkomstig de krachtens lid 2 vastgestelde specificaties, op voorwaarde dat de vereiste informatie voor het Bureau beschikbaar is uit andere bronnen.

Artikel 36

Rechtsgevolgen van het recht van voorrang

Het recht van voorrang heeft ten gevolge dat de voorrangsdatum beschouwd wordt als de datum van indiening van de aanvraag voor een Uniemerk voor de vaststelling van de rangorde van de rechten.

Artikel 37

Gelijkwaardigheid van de aanvraag met een nationale aanvraag

De aanvraag voor een Uniemerk waaraan een indieningsdatum is toegekend, is in de lidstaten gelijkwaardig met een regelmatig ingediende nationale aanvraag, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met het recht van voorrang dat voor de aanvraag voor een Uniemerk wordt ingeroepen.

AFDELING 3

Voorrang in geval van tentoonstelling

Artikel 38

Voorrang in geval van tentoonstelling

1.   Indien de aanvrager van een Uniemerk waren of diensten onder het aangevraagde merk exposeert op een officiële of officieel erkende internationale tentoonstelling in de zin van het Verdrag betreffende internationale tentoonstellingen, ondertekend te Parijs op 22 november 1928 en laatstelijk herzien op 30 november 1972, kan hij zich, wanneer hij de aanvraag indient binnen zes maanden na de datum van de eerste expositie van de waren of diensten onder het aangevraagde merk, vanaf die datum beroepen op het recht van voorrang in de zin van artikel 36. Het beroep op voorrang wordt samen met de aanvraag voor een Uniemerk ingediend.

2.   De aanvrager die krachtens lid 1 voorrang wil inroepen, moet bewijzen dat hij de waren of diensten onder het binnen drie maanden na de indieningsdatum aangevraagde merk heeft tentoongesteld.

3.   Voorrang voor een tentoonstelling, toegekend in een lidstaat of een derde land, verlengt de voorrangstermijn van artikel 34 niet.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de aard en de details van het in te dienen bewijs voor een beroep op voorrang in geval van tentoonstelling overeenkomstig lid 2 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

AFDELING 4

Anciënniteit van een nationaal merk

Artikel 39

Inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk in een aanvraag voor een Uniemerk of na de indiening van een aanvraag

1.   De houder van een in een lidstaat ingeschreven ouder merk, met inbegrip van een op het grondgebied van de Benelux ingeschreven merk, of van een ouder merk waarvoor een internationale inschrijving met rechtsgevolgen in een lidstaat bestaat, die voor waren of diensten welke gelijk zijn aan of vallen onder de waren of diensten waarvoor het oudere merk ingeschreven is, de inschrijving van eenzelfde merk als het Uniemerk aanvraagt, kan voor het Uniemerk de anciënniteit van het oudere merk inroepen met betrekking tot de lidstaat waar of waarvoor dit merk ingeschreven is.

2.   Beroepen op anciënniteit worden samen met de aanvraag voor een Uniemerk of binnen twee maanden na de datum van indiening van de aanvraag ingediend, en vermelden de lidstaat of lidstaten waar of waarvoor het merk is ingeschreven, het nummer en de datum van indiening van de desbetreffende inschrijving, en de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven. Indien in de aanvraag anciënniteit van één of meer ingeschreven oudere merken wordt ingeroepen, wordt de documentatie ter staving van het beroep op anciënniteit ingediend binnen drie maanden na de datum van indiening. Indien de aanvrager de anciënniteit wenst in te roepen na de indiening van de aanvraag, wordt de documentatie ter staving van het beroep op anciënniteit binnen drie maanden na ontvangst van het beroep op anciënniteit bij het Bureau ingediend.

3.   Het enige rechtsgevolg van de anciënniteit krachtens deze verordening bestaat erin, dat wanneer de houder van het Uniemerk afstand doet van het oudere merk of het laat vervallen, hij geacht wordt dezelfde rechten te blijven genieten als wanneer het oudere merk ingeschreven was gebleven.

4.   De voor het Uniemerk ingeroepen anciënniteit gaat teniet wanneer het oudere merk waarvoor anciënniteit wordt ingeroepen, nietig of vervallen wordt verklaard. Wanneer het oudere merk vervallen wordt verklaard, gaat de anciënniteit teniet op voorwaarde dat het verval ingaat vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk.

5.   Het Bureau stelt het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, of het centraal bureau voor industriële eigendom van de betrokken lidstaat, ervan in kennis dat anciënniteit is ingeroepen.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot welk soort documentatie moet worden ingediend voor het overeenkomstig lid 2 van dit artikel inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk of een merk ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met rechtsgevolgen in een lidstaat. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

7.   De uitvoerend directeur kan bepalen dat de documentatie die de aanvrager tot staving van het beroep op anciënniteit moet verstrekken, minder mag omvatten dan wat is voorgeschreven in de krachtens lid 6 vastgestelde specificaties, op voorwaarde dat de voorgeschreven informatie voor het Bureau beschikbaar is uit andere bronnen.

Artikel 40

Inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk na de inschrijving van het Uniemerk

1.   De houder van een Uniemerk die voor waren of diensten die gelijk zijn aan of vallen onder de waren of diensten waarvoor een ouder merk is ingeschreven, houder is van dat oudere in een lidstaat ingeschreven merk, met inbegrip van een op het grondgebied van de Benelux ingeschreven merk, of van eenzelfde ouder merk waarvoor een internationale inschrijving met rechtsgevolgen in een lidstaat bestaat, kan de anciënniteit van het oudere merk inroepen met betrekking tot de lidstaat waarin of waarvoor dit merk ingeschreven is.

2.   Beroepen op anciënniteit die overeenkomstig lid 1 van dit artikel zijn ingediend, gaan vergezeld van het nummer van inschrijving van het Uniemerk, de naam en het adres van de houder ervan, de lidstaat of lidstaten waar of waarvoor het oudere merk is ingeschreven, het nummer en de datum van indiening van de desbetreffende inschrijving, de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven en die ten aanzien waarvan anciënniteit wordt ingeroepen, en documentatie ter staving zoals bepaald in de krachtens artikel 39, lid 6, vastgestelde voorschriften.

3.   Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het beroep op anciënniteit, stelt het Bureau de houder van het Uniemerk van de gebreken in kennis. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau te stellen termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het beroep af.

4.   Artikel 39, leden 3, 4, 5 en 7, zijn van toepassing.

HOOFDSTUK IV

INSCHRIJVINGSPROCEDURE

AFDELING 1

Onderzoek van de aanvraag

Artikel 41

Onderzoek van de voorwaarden voor indiening

1.   Het Bureau onderzoekt:

a)

of de aanvraag voor een Uniemerk voldoet aan de vereisten voor toekenning van een datum van indiening op grond van artikel 32;

b)

de aanvraag voor een Uniemerk voldoet aan de voorwaarden en vereisten bedoeld in artikel 31, lid 3;

c)

of in voorkomend geval de klassetaksen binnen de voorgeschreven termijn zijn betaald.

2.   Indien de aanvraag niet voldoet aan de in lid 1 gestelde vereisten, verzoekt het Bureau de aanvrager binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de vastgestelde gebreken op te heffen of de achterstallige betalingen alsnog te verrichten.

3.   Indien binnen deze termijnen de op grond van lid 1, onder a), vastgestelde gebreken niet worden opgeheven of de vastgestelde achterstallige betalingen niet alsnog worden verricht, wordt de aanvraag niet als aanvraag voor een Uniemerk behandeld. Indien de aanvrager gehoor geeft aan het verzoek van het Bureau, kent het Bureau als datum van indiening van de aanvraag de datum toe, waarop de vastgestelde gebreken zijn opgeheven of de vastgestelde achterstallige betalingen alsnog zijn verricht.

4.   Indien de op grond van lid 1, onder b), vastgestelde gebreken niet binnen de gestelde termijnen worden opgeheven, wordt de aanvraag door het Bureau afgewezen.

5.   Indien de op grond van lid 1, onder c), vastgestelde achterstallige betalingen niet alsnog worden verricht, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken, tenzij uit de aanvraag duidelijk blijkt welke waren- of dienstenklassen het betaalde bedrag moet dekken. Bij gebreke van andere criteria om vast te stellen voor welke klassen de betaling geldt, neemt het Bureau de klassen in de volgorde van de classificatie in aanmerking. De aanvraag wordt geacht te zijn ingetrokken ten aanzien van die klassen waarvoor de klassetaksen niet of niet volledig zijn betaald.

6.   Indien de bepalingen betreffende het beroep op voorrang niet in acht worden genomen, vervalt het recht van voorrang voor de aanvraag.

7.   Indien niet voldaan is aan de voorwaarden betreffende het inroepen van de anciënniteit van een nationaal merk, vervalt dit recht ten aanzien van de aanvraag.

8.   Indien alleen met betrekking tot bepaalde waren of diensten niet is voldaan aan de in lid 1, onder b) en c), gestelde vereisten, wijst het Bureau de aanvraag alleen af, of vervalt het recht van voorrang of het recht van anciënniteit alleen voor die waren en diensten.

Artikel 42

Onderzoek van absolute weigeringsgronden

1.   Indien het merk krachtens artikel 7 uitgesloten is van inschrijving voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het Uniemerk wordt aangevraagd, wordt de aanvraag voor deze waren of diensten afgewezen.

2.   De aanvraag kan pas worden afgewezen nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag in te trekken of te wijzigen of zijn opmerkingen kenbaar te maken. Met het oog hierop stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de weigeringsgronden en bepaalt het de termijn waarbinnen hij zijn aanvraag kan intrekken of wijzigen of zijn opmerkingen kenbaar kan maken. Indien de aanvrager de gronden voor weigering van de inschrijving niet kan wegnemen, weigert het Bureau de inschrijving geheel of ten dele.

AFDELING 2

Recherche

Artikel 43

Rechercheverslag

1.   Het Bureau stelt, op verzoek van de aanvrager van het Uniemerk bij het indienen van de aanvraag, een rechercheverslag van de Europese Unie („EU-rechercheverslag”) op, waarin melding wordt gemaakt van ontdekte oudere Uniemerken of oudere aanvragen voor een Uniemerk, die overeenkomstig artikel 8 tegen de inschrijving van het aangevraagde Uniemerk kunnen worden ingeroepen.

2.   Indien de aanvrager bij de indiening van een Uniemerkaanvraag om een rechercheverslag door de centrale bureaus voor de industriële eigendom van de lidstaten verzoekt en de desbetreffende recherchetaks is betaald binnen de voor de betaling van de indieningstaks gestelde termijn, stuurt het Bureau onverwijld een kopie van de aanvraag voor een Uniemerk naar het centraal bureau voor industriële eigendom van elke lidstaat die aan het Bureau kennis heeft gegeven van zijn besluit om met betrekking tot aanvragen voor een Uniemerk een recherche te verrichten in zijn eigen merkenregister.

3.   Elk in lid 2 genoemd centraal bureau voor de industriële eigendom van de lidstaten verstrekken een rechercheverslag, waarin hetzij ontdekte oudere nationale merken, nationale merkaanvragen of merken ingeschreven op grond van in de betrokken lidstaat of lidstaten van kracht zijnde internationale overeenkomsten worden genoemd die overeenkomstig artikel 8 aan de inschrijving van het aangevraagde Uniemerk kunnen worden tegengeworpen, hetzij wordt vermeld dat bij de recherche het bestaan van dergelijke rechten niet is gebleken.

4.   Het Bureau legt, na raadpleging van de in artikel 153 bedoelde raad van bestuur („de raad van bestuur”), de inhoud en nadere regelingen van de verslagen vast.

5.   Het Bureau betaalt aan elk centraal bureau voor industriële eigendom een bepaald bedrag voor elk rechercheverslag dat het overeenkomstig lid 3 ontvangt. Dit bedrag is voor elk bureau hetzelfde en wordt bij een met een meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers der lidstaten genomen besluit vastgesteld door het Begrotingscomité.

6.   Het Bureau doet het EU-rechercheverslag en alle ontvangen nationale rechercheverslagen waarom is verzocht, toekomen aan de aanvrager van het Uniemerk.

7.   Bij de publicatie van de aanvraag voor een Uniemerk stelt het Bureau de houders van oudere Uniemerken of Uniemerkaanvragen die worden genoemd in het EU-rechercheverslag, in kennis van de publicatie van de aanvraag voor een Uniemerk. Dat geldt ongeacht of de aanvrager om het EU-rechercheverslag heeft verzocht, tenzij de houder van een oudere inschrijving of aanvraag erom verzoekt de kennisgeving niet te ontvangen.

AFDELING 3

Publicatie van de aanvraag

Artikel 44

Publicatie van de aanvraag

1.   Indien is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de aanvraag voor een Uniemerk, wordt de aanvraag gepubliceerd voor de toepassing van artikel 46, tenzij de aanvraag overeenkomstig artikel 42 is afgewezen. De publicatie van de aanvraag doet niet af aan informatie die overeenkomstig deze verordening of krachtens deze verordening vastgestelde handelingen reeds op andere wijze aan het publiek beschikbaar is gesteld.

2.   Indien de aanvraag na publicatie overeenkomstig artikel 42 wordt afgewezen, wordt deze beslissing, wanneer zij onherroepelijk wordt, openbaar gemaakt.

3.   Indien de publicatie van de aanvraag een aan het Bureau te wijten fout bevat, corrigeert het Bureau op eigen initiatief of op verzoek van de aanvrager de fout en maakt het de correctie bekend.

De krachtens artikel 49, lid 3, vastgestelde voorschriften zijn van overeenkomstige toepassing wanneer de aanvrager om een correctie verzoekt.

4.   Artikel 46, lid 2, is eveneens van toepassing indien de correctie de opgave van waren en diensten of de afbeelding van het merk betreft.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die de publicatie van de aanvraag moet bevatten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

AFDELING 4

Opmerkingen van derden en oppositie

Artikel 45

Opmerkingen van derden

1.   Iedere natuurlijke of rechtspersoon en iedere groepering of entiteit die fabrikanten, producenten, dienstverleners, handelaren of consumenten vertegenwoordigt, kan bij het Bureau schriftelijke opmerkingen indienen en daarbij uiteenzetten op welke gronden van de artikelen 5 en 7 de inschrijving van het merk ambtshalve zou moeten worden geweigerd.

De in de eerste alinea vermelde personen en groeperingen of entiteiten zijn geen partij in de procedure voor het Bureau.

2.   Opmerkingen van derden worden ingediend vóór het einde van de oppositietermijn of wanneer oppositie tegen het merk is ingediend, voordat de eindbeslissing over de oppositie wordt genomen.

3.   De in lid 1 bedoelde indiening van opmerkingen doet geen afbreuk aan het recht van het Bureau om, in voorkomend geval, het onderzoek van de absolute gronden op eigen initiatief en te allen tijde vóór de inschrijving van het merk te heropenen.

4.   De in lid 1 bedoelde opmerkingen worden meegedeeld aan de aanvrager, die daarover zijn mening kan geven.

Artikel 46

Oppositie

1.   Binnen een termijn van drie maanden na de dag waarop de aanvraag voor een Uniemerk is gepubliceerd, kan tegen de inschrijving van dit merk oppositie worden ingesteld op grond van het feit dat de inschrijving van het merk krachtens artikel 8 moet worden geweigerd, en wel:

a)

in de in artikel 8, leden 1 en 5, vermelde gevallen, door de houders van in artikel 8, lid 2, bedoelde oudere merken alsmede de door deze houders gemachtigde licentiehouders;

b)

in de in artikel 8, lid 3, vermelde gevallen, door de houders van de daar bedoelde merken;

c)

in de in artikel 8, lid 4, vermelde gevallen, door de houders van de daar bedoelde merken of tekens, alsook door degenen die op grond van de toepasselijke nationale wetgeving die rechten kunnen doen gelden;

d)

door degenen die op grond van de toepasselijke Uniewetgeving of het toepasselijke nationale recht de in artikel 8, lid 6, bedoelde rechten mogen uitoefenen.

2.   Tegen inschrijving van een merk kan overeenkomstig lid 1 ook oppositie worden ingesteld in geval van publicatie van een gewijzigde aanvraag als bedoeld in artikel 49, lid 2, tweede zin.

3.   De oppositie wordt schriftelijk ingesteld en met redenen omkleed. De oppositie wordt pas geacht te zijn ingesteld nadat de oppositietaks is betaald.

4.   Binnen een door het Bureau vast te stellen termijn kan de opposant tot staving van de oppositie feiten, bewijzen en argumenten aanvoeren.

Artikel 47

Onderzoek van de oppositie

1.   Bij het onderzoek van de oppositie verzoekt het Bureau, zo dikwijls als nodig, de partijen binnen een door het Bureau te stellen termijn te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van het Bureau zelf.

2.   Op verzoek van de aanvrager levert de houder van een ouder Uniemerk die oppositie heeft ingesteld, het bewijs dat in de termijn van vijf jaar vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van de aanvraag voor het Uniemerk het oudere Uniemerk in de Unie normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en waarop de oppositie gebaseerd is, of dat er geldige redenen zijn voor het niet-gebruik, voor zover het oudere Uniemerk op die datum sinds ten minste vijf jaar ingeschreven was. Bij gebreke van dat bewijs wordt de oppositie afgewezen. Indien het oudere Uniemerk slechts wordt gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt het voor het onderzoek van de oppositie geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven.

3.   Lid 2 is van toepassing op de in artikel 8, lid 2, onder a), bedoelde oudere nationale merken, met dien verstande dat het gebruik in de Unie wordt vervangen door het gebruik in de lidstaat waar het oudere nationale merk beschermd wordt.

4.   Indien het Bureau dat nuttig acht, verzoekt het partijen tot een minnelijke schikking te komen.

5.   Indien uit het onderzoek van de oppositie blijkt, dat het merk niet kan worden ingeschreven voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het Uniemerk wordt aangevraagd, wordt de aanvraag voor de betrokken waren of diensten afgewezen. Zo niet, dan wordt de oppositie afgewezen.

6.   Wanneer de beslissing waarbij de aanvraag wordt afgewezen onherroepelijk is geworden, wordt zij gepubliceerd.

Artikel 48

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter vastlegging van de nadere bepalingen voor de in de artikelen 46 en 47 bepaalde procedure voor de indiening en het onderzoek van een oppositie.

AFDELING 5

Intrekking, beperking, wijziging en afsplitsing van de aanvraag

Artikel 49

Intrekking, beperking en wijziging van de aanvraag

1.   De aanvrager kan te allen tijde zijn aanvraag voor een Uniemerk intrekken of de daarin opgenomen opgave van de waren of diensten beperken. Wanneer de aanvraag al gepubliceerd is, wordt ook de intrekking of de beperking gepubliceerd.

2.   Overigens kan de aanvraag voor een Uniemerk, op verzoek van de aanvrager, alleen worden gewijzigd om de naam en het adres van de aanvrager te corrigeren of om taal- en schrijffouten of andere kennelijke vergissingen te verbeteren, voor zover een dergelijke verandering het merk niet wezenlijk verandert noch de opgave van de waren of diensten uitbreidt. Indien de wijzigingen betrekking hebben op de afbeelding van het merk of de opgave van de waren of diensten, en wanneer deze wijzigingen na de publicatie van de aanvraag worden aangebracht, wordt de aanvraag in de gewijzigde vorm gepubliceerd.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere procedureregels voor de wijziging van de aanvraag.

Artikel 50

Afsplitsing van de aanvraag

1.   De aanvrager kan de aanvraag afsplitsen door te verklaren dat een deel van de waren of diensten die onder de oorspronkelijke aanvraag vallen, het voorwerp van één of meer afgesplitste aanvragen zal zijn. De waren of diensten van de afgesplitste aanvraag mogen de waren of diensten die nog steeds onder de oorspronkelijke aanvraag vallen of die het voorwerp zijn van andere afgesplitste aanvragen, niet overlappen.

2.   De verklaring van afsplitsing is niet ontvankelijk:

a)

indien, in gevallen waarin tegen de oorspronkelijke aanvraag oppositie is ingesteld, deze verklaring leidt tot de afsplitsing van de waren of diensten waartegen de oppositie is gericht, totdat de beslissing van de oppositieafdeling onherroepelijk is geworden of totdat van de oppositieprocedure wordt afgezien;

b)

voordat de datum van indiening als bedoeld in artikel 32 door het Bureau is verleend en gedurende de oppositietermijn als bedoeld in artikel 46, lid 1.

3.   Op de verklaring van afsplitsing is een taks van toepassing. De verklaring van afsplitsing wordt pas geacht te zijn afgegeven nadat de taks is betaald.

4.   Indien het Bureau vaststelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van lid 1 en de overeenkomstig lid 9, onder a), vastgestelde voorschriften, verzoekt het de aanvrager de gebreken binnen een door het Bureau vastgestelde termijn te verhelpen. Indien de gebreken niet tijdig zijn verholpen, wijst het Bureau de verklaring van afsplitsing af.

5.   De afsplitsing gaat in op de datum van vermelding ervan in het door het Bureau bewaarde dossier over de oorspronkelijke aanvraag.

6.   Alle verzoeken en aanvragen en alle taksen die met betrekking tot de oorspronkelijke aanvraag zijn ingediend of betaald vóór de datum van ontvangst van de verklaring van afsplitsing door het Bureau, worden geacht ook vóór de afgesplitste aanvraag of aanvragen te zijn ingediend of betaald. De taksen die vóór de datum van ontvangst van de verklaring van afsplitsing voor de oorspronkelijke aanvraag zijn betaald, zijn niet terugvorderbaar.

7.   De afgesplitste aanvraag behoudt de datum van indiening en de datum van voorrang en anciënniteit van de oorspronkelijke aanvraag.

8.   Indien de verklaring van afsplitsing betrekking heeft op een aanvraag die op grond van artikel 44 reeds is gepubliceerd, wordt de afsplitsing bekendgemaakt. De afgesplitste aanvraag wordt bekendgemaakt. De bekendmaking doet geen nieuwe termijn ingaan voor het instellen van opposities.

9.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verklaring van afsplitsing van een aanvraag overeenkomst lid 1;

b)

de nadere gegevens betreffende het verwerken van een verklaring van afsplitsing van een aanvraag, waarbij wordt gewaarborgd dat voor de afgesplitste aanvraag een afzonderlijk bestand, met inbegrip van een nieuw aanvraagnummer, wordt aangemaakt;

c)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de bekendmaking van de afgesplitste aanvraag overeenkomstig lid 8.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

AFDELING 6

Inschrijving

Artikel 51

Inschrijving

1.   Indien een aanvraag voldoet aan de in deze verordening gestelde voorwaarden en er geen oppositie is ingesteld binnen de in artikel 46, lid 1, bedoelde termijn, of indien enige ingediende oppositie door middel van intrekking, weigering of op enige andere wijze definitief is afgewezen, worden het merk en de in artikel 111, lid 2, bedoelde nadere gegevens ingeschreven in het register. De inschrijving wordt bekendgemaakt.

2.   Het Bureau geeft een inschrijvingsbewijs af. Dat bewijs kan langs elektronische weg worden afgegeven. Het Bureau verstrekt al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte kopieën van het inschrijvingsbewijs, zulks tegen betaling van een taks indien deze kopieën niet elektronisch worden verstrekt.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in en de vorm van het in lid 2 van dit artikel bedoelde inschrijvingsbewijs. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK V

DUUR, VERNIEUWING, WIJZIGING EN AFSPLITSING VAN HET UNIEMERK

Artikel 52

Duur van de inschrijving

De inschrijving van het Uniemerk geldt voor tien jaar, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Overeenkomstig artikel 53 kan de inschrijving voor telkens tien jaar worden vernieuwd.

Artikel 53

Vernieuwing

1.   De inschrijving van het Uniemerk wordt vernieuwd op verzoek van de houder van het Uniemerk of van eenieder die uitdrukkelijk door hem gemachtigd is, mits de taksen betaald zijn.

2.   Het Bureau stelt de houder van het Uniemerk en elke houder van een ingeschreven recht op het Uniemerk ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheid van de inschrijving van dat verstrijken in kennis. Verzuim van kennisgeving leidt niet tot aansprakelijkheid van het Bureau en laat het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving onverlet.

3.   Het verzoek tot vernieuwing moet worden ingediend in de periode van zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving. De basistaks voor de vernieuwing en, in voorkomend geval, één of meer klassetaksen voor elke klasse van waren of diensten meer dan de eerste moeten ook binnen deze termijn worden betaald. Bij gebreke daarvan kan het verzoek worden ingediend en kunnen de taksen worden betaald binnen een extra termijn van zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving, op voorwaarde dat een toeslag voor laattijdige betaling van de vernieuwingstaks of voor laattijdige indiening van het verzoek tot vernieuwing binnen deze extra termijn wordt betaald.

4.   In het verzoek tot vernieuwing worden vermeld:

a)

de naam van de persoon die om vernieuwing verzoekt;

b)

het inschrijvingsnummer van het te vernieuwen Uniemerk;

c)

indien het verzoek tot vernieuwing slechts een deel van de ingeschreven waren en diensten betreft, een opgave van de klassen of waren en diensten waarvoor om vernieuwing wordt verzocht, of van de klassen of waren en diensten waarvoor niet om vernieuwing wordt verzocht, ingedeeld volgens de klassen van de Classificatie van Nice, waarbij elke groep van waren of diensten wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse van die classificatie waartoe die groep van waren of diensten behoort, weergegeven in de volgorde van de klassen van die classificatie.

Van een verzoek tot vernieuwing is sprake wanneer de in lid 3 bedoelde betaling is verricht, mits deze alle nodige gegevens bevat om het doel van de betaling vast te stellen.

5.   Indien de aanvraag wordt ingediend of de taksen worden voldaan voor slechts een deel van de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, wordt de inschrijving enkel voor de betrokken waren of diensten vernieuwd. Indien de betaalde taksen niet volstaan ter dekking van alle klassen van waren en diensten waarvoor om vernieuwing wordt verzocht, wordt de inschrijving vernieuwd indien duidelijk is welke klasse of klassen daardoor worden gedekt. Bij gebreke van andere criteria neemt het Bureau de klassen in de volgorde van de classificatie in aanmerking.

6.   De vernieuwing gaat in daags na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt. De vernieuwing wordt ingeschreven.

7.   Indien de aanvraag om vernieuwing binnen de in lid 3 vermelde termijnen wordt ingediend, maar niet is voldaan aan de andere in dit artikel gestelde vernieuwingsvoorwaarden, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de vastgestelde gebreken.

8.   Wanneer een aanvraag om vernieuwing niet is ingediend of is ingediend na het verstrijken van de in lid 3 gestelde termijn, of wanneer de taksen niet worden betaald of pas worden betaald nadat de betrokken termijn is verstreken, of indien de in lid 7 bedoelde gebreken niet binnen die termijn zijn verholpen, stelt het Bureau vast dat de geldigheidsduur van de inschrijving is verstreken en stelt het mee de houder van het Uniemerk hiervan in kennis. Wanneer de vaststelling definitief is geworden, haalt het Bureau de inschrijving van het merk in het register door. De doorhaling gaat in daags na de datum waarop de geldigheidsduur van de inschrijving verstrijkt. Wanneer de vernieuwingstaksen zijn betaald doch de vernieuwing van de inschrijving niet is gebeurd, worden deze taksen terugbetaald.

9.   Voor twee of meer merken kan tegen betaling van de verschuldigde taksen voor elk van de merken één enkele aanvraag om vernieuwing worden ingediend, mits de eigenaars of de vertegenwoordigers telkens dezelfde zijn.

Artikel 54

Wijziging

1.   Het Uniemerk wordt in het register noch tijdens de geldigheidsduur van de inschrijving noch bij de vernieuwing daarvan gewijzigd.

2.   Indien echter het Uniemerk de naam en het adres van de merkhouder bevat, kunnen op verzoek van de merkhouder alle naam- en adreswijzigingen worden ingeschreven die de identiteit van het merk zoals oorspronkelijk ingeschreven, niet wezenlijk beïnvloeden.

3.   Het verzoek tot wijziging bevat het in het merk te wijzigen bestanddeel en dat bestanddeel in de gewijzigde vorm ervan.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in het verzoek tot wijziging. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de verschuldigde taks is betaald. Indien de taks niet of niet volledig is betaald, stelt het Bureau de aanvrager daarvan in kennis. Voor wijziging van hetzelfde bestanddeel in twee of meer ingeschreven merken van dezelfde houder mag één enkel verzoek worden ingediend. De vereiste taks wordt betaald voor elke te wijzigen inschrijving. Indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor wijziging van de inschrijving, stelt het Bureau de aanvrager van de gebreken in kennis. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau gestelde termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het verzoek af.

5.   De bekendmaking van de inschrijving van de wijziging bevat een afbeelding van het gewijzigde Uniemerk. Derden wier rechten door de wijziging kunnen worden aangetast, kunnen de inschrijving ervan binnen drie maanden na de bekendmaking aanvechten. De artikelen 46 en 47 en overeenkomstig artikel 48 vastgelegde voorschriften zijn van toepassing op de bekendmaking van de inschrijving van de wijziging.

Artikel 55

Wijziging van de naam of het adres

1.   Een wijziging van de naam of het adres van de Uniemerkhouder, die geen wijziging van het Uniemerk in de zin van artikel 54, lid 2, inhoudt en niet het gevolg is van een gehele of gedeeltelijke overgang van het Uniemerk, wordt op verzoek van de houder in het register ingeschreven.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verzoek tot wijziging van de naam of het adres overeenkomstig de eerste alinea van dit lid. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   Voor wijziging van dezelfde naam of hetzelfde adres in twee of meer ingeschreven merken van dezelfde houder mag één enkel verzoek worden ingediend.

3.   Indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verzoek tot wijziging, stelt het Bureau de houder van het Uniemerk in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau gestelde termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het verzoek af.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op wijzigingen van de naam en het adres van de ingeschreven vertegenwoordiger.

5.   De leden 1 tot en met 4 zijn van toepassing op aanvragen voor een Uniemerk. De wijziging wordt opgenomen in het dossier dat het Bureau bijhoudt met betrekking tot de aanvraag voor een Uniemerk.

Artikel 56

Afsplitsing van de inschrijving

1.   De houder van het Uniemerk kan de inschrijving afsplitsen door te verklaren dat een deel van de waren of diensten die onder de oorspronkelijke inschrijving vallen, het voorwerp zijn van één of meer afgesplitste inschrijvingen. De waren of diensten van de afgesplitste inschrijving mogen de waren of diensten die nog steeds onder de oorspronkelijke inschrijving vallen of die het voorwerp zijn van andere afgesplitste inschrijvingen, niet overlappen.

2.   De verklaring van afsplitsing is niet ontvankelijk:

a)

indien zij, in gevallen waarin bij het Bureau tegen de oorspronkelijke inschrijving een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring is ingediend, leidt tot de afsplitsing van waren of diensten waartegen de vordering tot vervallenverklaring- of nietigverklaring is gericht, totdat de beslissing van de nietigheidsafdeling onherroepelijk is geworden is gegaan of totdat de procedure anderszins is beëindigd;

b)

indien zij, in gevallen waarin bij een rechtbank voor het Uniemerk een reconventionele vordering tot vervallenverklaring- of nietigverklaring is ingediend, leidt tot een afsplitsing van waren of diensten waartegen de reconventionele vordering is gericht, totdat de beslissing van de rechtbank voor het Uniemerk overeenkomstig artikel 128, lid 6, in het register is vermeld.

3.   Indien niet is voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in lid 1 en vastgesteld ingevolge de uitvoeringshandelingen bedoeld in lid 8, of de opgave van de waren en diensten waarop de afgesplitste inschrijving betrekking heeft, overlapt met de waren en diensten die onder de oorspronkelijke inschrijving blijven vallen, verzoekt het Bureau de houder van het Uniemerk om de gebreken binnen een door het Bureau bepaalde termijn te verhelpen. Indien de gebreken niet binnen de termijn zijn verholpen, wijst het Bureau de verklaring van afsplitsing af.

4.   Op de verklaring van afsplitsing is een taks van toepassing. De verklaring van afsplitsing wordt pas geacht te zijn afgegeven nadat de taks is betaald.

5.   De afsplitsing gaat in op de datum waarop zij in het register wordt opgenomen.

6.   Alle verzoeken en aanvragen en alle taksen die met betrekking tot de oorspronkelijke inschrijving zijn ingediend of betaald vóór de datum van ontvangst van de verklaring van afsplitsing door het Bureau, worden geacht ook voor de afgesplitste inschrijving of inschrijvingen te zijn ingediend of betaald. De taksen die vóór de datum van ontvangst van de verklaring van afsplitsing voor de oorspronkelijke inschrijving zijn betaald, zijn niet terugvorderbaar.

7.   De afgesplitste inschrijving behoudt de datum van indiening en de datum van voorrang en anciënniteit van de oorspronkelijke inschrijving.

8.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verklaring van de afsplitsing van een inschrijving overeenkomstig lid 1;

b)

de nadere gegevens betreffende het verwerken van een verklaring van de afsplitsing van een inschrijving, waarbij wordt gewaarborgd dat voor de afgesplitste inschrijving een afzonderlijk bestand, met inbegrip van een nieuw inschrijvingsnummer, wordt aangemaakt.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK VI

AFSTAND, VERVAL EN NIETIGHEID

AFDELING 1

Afstand

Artikel 57

Afstand

1.   Van het Uniemerk kan afstand worden gedaan voor alle of van een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.

2.   Van de afstand moet door de merkhouder schriftelijk kennis worden gegeven aan het Bureau. De afstand gaat pas in na inschrijving in het register. De afstand van een Uniemerk waarvan kennis is gegeven aan het Bureau nadat een vordering tot vervallenverklaring van dit merk is ingesteld overeenkomstig artikel 63, lid 1, is slechts geldig wanneer de vordering tot vervallenverklaring hiervan onherroepelijk is afgewezen of ingetrokken.

3.   De afstand wordt slechts ingeschreven met toestemming van de houder van een aan het Uniemerk verbonden recht dat is ingeschreven in het register. Indien een licentie is ingeschreven, wordt de afstand pas in het register ingeschreven nadat de houder van het Uniemerk heeft aangetoond dat hij de licentiehouder vooraf in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om van het merk afstand te doen. De inschrijving van de afstand vindt plaats na afloop van de termijn van drie maanden na de datum waarop de houder het Bureau de zekerheid heeft gegeven dat hij de licentiehouder in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om van het merk afstand te doen, of vóór het verstrijken van die termijn, zodra hij aantoont dat de licentiehouder toestemming heeft verleend.

4.   Wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor afstand, stelt het Bureau de indiener van de verklaring in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau te bepalen termijn zijn verholpen, weigert het Bureau de inschrijving van afstand in het register.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verklaring van afstand overeenkomstig lid 2 van dit artikel en het soort documentatie dat is vereist als bewijs van toestemming van een derde overeenkomstig lid 3 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

AFDELING 2

Gronden van verval

Artikel 58

Gronden van verval

1.   De rechten van de houder van het Uniemerk worden op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure vervallen verklaard:

a)

wanneer het merk in een ononderbroken periode van vijf jaar niet normaal in de Unie is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor het niet gebruiken; vervallenverklaring van een Uniemerk kan echter niet worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de vijfjarige periode en de instelling van de vordering of de reconventionele vordering, voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt; begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden vóór de instelling van de vordering of van de reconventionele vordering, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet gebruiken is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwde gebruik pas getroffen wordt, nadat de merkhouder er kennis van heeft gekregen dat de vordering of de reconventionele vordering kan worden ingesteld;

b)

wanneer het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder tot de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar of dienst waarvoor het ingeschreven is;

c)

indien het merk als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder of met zijn instemming, voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, het publiek kan misleiden, met name over de soort, de kwaliteit of de plaats van herkomst van deze waren of diensten.

2.   Indien de grond van verval slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, worden de rechten van de merkhouder alleen voor de betrokken waren of diensten vervallen verklaard.

AFDELING 3

Nietigheidsgronden

Artikel 59

Absolute nietigheidsgronden

1.   Het Uniemerk wordt op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard, wanneer

a)

het is ingeschreven in strijd met artikel 7;

b)

de aanvrager bij indiening van de aanvraag te kwader trouw was.

2.   Wanneer het Uniemerk is ingeschreven in strijd met artikel 7, lid 1, onder b), c) of d), kan het echter niet nietig worden verklaard wanneer het door het gebruik dat er na de inschrijving van gemaakt is, onderscheidend vermogen heeft verkregen voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.

3.   Indien de nietigheidsgrond slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor het Uniemerk ingeschreven is, kan het merk alleen voor de betrokken waren of diensten nietig worden verklaard.

Artikel 60

Relatieve nietigheidsgronden

1.   Het Uniemerk wordt op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard:

a)

wanneer er een in artikel 8, lid 2, bedoeld ouder merk bestaat en aan de in lid 1 of lid 5 van dat artikel genoemde voorwaarden voldaan is;

b)

wanneer er een in artikel 8, lid 3, bedoeld merk bestaat en aan de in dat lid genoemde voorwaarden voldaan is;

c)

wanneer er een in artikel 8, lid 4, bedoeld ouder recht bestaat en aan de in dat lid genoemde voorwaarden voldaan is;

d)

wanneer er een oudere oorsprongsbenaming of geografische aanduiding als bedoeld in artikel 8, lid 6, bestaat en aan de in dat lid gestelde voorwaarden voldaan is.

Aan alle in de eerste alinea bedoelde voorwaarden moet voldaan zijn op de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk.

2.   Het Uniemerk wordt op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure tevens nietig verklaard wanneer het gebruik ervan verboden kan worden op grond van de Uniewetgeving of van het nationale recht inzake de bescherming van een ander ouder recht, met name van een

a)

recht op de naam;

b)

recht op een afbeelding;

c)

auteursrecht;

d)

recht van industriële eigendom.

3.   Het Uniemerk kan niet nietig worden verklaard wanneer de houder van een der in lid 1 of lid 2 bedoelde rechten uitdrukkelijk toestemming geeft tot de inschrijving van dit merk voordat de vordering tot nietigverklaring of de reconventionele vordering is ingesteld.

4.   De houder van een der in lid 1 of lid 2 bedoelde rechten die de nietigverklaring van het Uniemerk heeft gevorderd of een reconventionele vordering in een inbreukprocedure heeft ingesteld, kan geen nieuwe vordering tot nietigverklaring of reconventionele vordering instellen op grond van een van deze andere rechten die hij reeds tot staving van de eerste vordering tot nietigverklaring had kunnen inroepen.

5.   Artikel 59, lid 3, is van toepassing.

Artikel 61

Rechtsverwerking wegens gedogen

1.   De houder van een Uniemerk die het gebruik van een jonger Uniemerk bewust heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet langer op grond van het oudere merk vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere Uniemerk te kwader trouw is aangevraagd.

2.   De houder van een in artikel 8, lid 2, bedoeld ouder nationaal merk of een in artikel 8, lid 4, bedoeld ander ouder teken die het gebruik van een jonger Uniemerk in de lidstaat waar het oudere merk of het andere oudere teken wordt beschermd, gedurende vijf opeenvolgende jaren bewust heeft gedoogd, kan niet langer op grond van het oudere merk of het andere oudere teken vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere Uniemerk te kwader trouw is aangevraagd.

3.   In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen kan de houder van een jonger Uniemerk geen bezwaar maken tegen het gebruik van het oudere recht, ofschoon dat recht niet langer aan het jongere merk kan worden tegengeworpen.

AFDELING 4

Rechtsgevolgen van verval en nietigheid

Artikel 62

Rechtsgevolgen van verval en nietigheid

1.   In de mate waarin de merkhouder van zijn rechten vervallen verklaard is, wordt het Uniemerk geacht geen rechtsgevolgen als bedoeld in deze verordening te hebben gehad vanaf de datum van de vordering tot vervallenverklaring of van de reconventionele vordering. Op verzoek van een partij kan in de beslissing een vroegere datum worden vastgesteld, waarop een van de gronden van het verval is ontstaan.

2.   In de mate waarin het nietig verklaard is, wordt het Uniemerk geacht van de aanvang af geen rechtsgevolgen als bedoeld in deze verordening te hebben gehad.

3.   Onverminderd de nationale bepalingen betreffende vorderingen tot vergoeding van schade veroorzaakt door nalatigheid of kwade trouw van de merkhouder of betreffende ongerechtvaardigde verrijking, heeft de terugwerkende kracht van het verval of van de nietigheid van het merk geen invloed op:

a)

een beslissing over inbreuk die vóór de vervallenverklaring of nietigverklaring in kracht van gewijsde gegaan en ten uitvoer gelegd is;

b)

een vóór de vervallenverklaring of nietigverklaring gesloten overeenkomst, voor zover die vóór die verklaring is uitgevoerd; uit billijkheidsoverwegingen kan echter terugbetaling worden geëist van de op grond van deze overeenkomst betaalde bedragen en wel in de mate waarin dit door de omstandigheden gerechtvaardigd is.

AFDELING 5

Procedure voor het bureau inzake vervallenverklaring of nietigverklaring

Artikel 63

Vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring

1.   Een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring van het Uniemerk kan bij het Bureau worden ingesteld:

a)

in de gevallen bedoeld in de artikelen 58 en 59, door iedere natuurlijke of rechtspersoon, alsmede iedere groepering die opgericht is om de belangen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaars of consumenten te behartigen en die overeenkomstig het daarvoor geldende recht bevoegd is in eigen naam in rechte op te treden;

b)

in de gevallen bedoeld in artikel 60, lid 1, door de in artikel 46, lid 1, bedoelde personen;

c)

in de gevallen bedoeld in artikel 60, lid 2, door de houders van de in die bepaling genoemde oudere rechten of de personen die krachtens de Uniewetgeving of het nationale recht van de betrokken lidstaat bevoegd zijn deze rechten te doen gelden.

2.   De vordering moet schriftelijk worden ingesteld en met redenen omkleed zijn. Zij wordt pas geacht te zijn ingesteld na betaling van de taks.

3.   Een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is niet ontvankelijk wanneer op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond en aangaande dezelfde partijen door het Bureau of door een rechtbank voor het Uniemerk als bedoeld in artikel 123 bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing uitspraak ten gronde is gedaan.

Artikel 64

Onderzoek van de vordering

1.   Bij het onderzoek van de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring verzoekt het Bureau zo dikwijls als nodig de partijen binnen een door het Bureau te stellen termijn te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van het Bureau zelf.

2.   Op verzoek van de houder van het Uniemerk levert de houder van een ouder Uniemerk die partij is in de nietigheidsprocedure, het bewijs dat in de vijf jaren die voorafgaan aan de datum van de vordering tot nietigverklaring, het oudere Uniemerk in de Unie normaal is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en die de houder van dat oudere merk tot staving van zijn vordering aanvoert, of dat er geldige redenen zijn voor het niet-gebruik, voor zover het oudere Uniemerk op die datum sinds ten minste vijf jaar was ingeschreven. Bovendien moet de houder van het oudere Uniemerk, indien het oudere Uniemerk op de datum van indiening of de datum van voorrang van de aanvraag voor een Uniemerk sinds ten minste vijf jaar was ingeschreven, eveneens het bewijs leveren dat op die datum aan de in artikel 47, lid 2, gestelde voorwaarden was voldaan. Kan dat bewijs niet worden geleverd, dan wordt de vordering tot nietigverklaring afgewezen. Wordt het oudere Uniemerk slechts gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, dan wordt het voor het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven.

3.   Lid 2 is van toepassing op de in artikel 8, lid 2, onder a), bedoelde oudere nationale merken, met dien verstande dat het gebruik in de Unie wordt vervangen door het gebruik in de lidstaat waar het oudere nationale merk beschermd wordt.

4.   Het Bureau kan de partijen verzoeken tot een minnelijke schikking te komen.

5.   Indien uit het onderzoek van de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring blijkt, dat het merk niet ingeschreven had moeten worden voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, worden met betrekking tot die waren of diensten de rechten van de houder van het Uniemerk vervallen verklaard of wordt het merk nietig verklaard. Zo niet, dan wordt de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring afgewezen.

6.   Een vermelding van de beslissing van het Bureau betreffende de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring wordt in het register opgenomen wanneer zij onherroepelijk is geworden.

Artikel 65

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de bijzonderheden van de procedures voor de in de artikelen 63 en 64 bedoelde vervallen- en nietigverklaring van een Uniemerk en voor de in artikel 21 bedoelde overgang van een op naam van een gemachtigde ingeschreven Uniemerk.

HOOFDSTUK VII

BEROEPSPROCEDURE

Artikel 66

Beslissingen waartegen beroep kan worden ingesteld

1.   Tegen de beslissingen van de besluitvormingsorganen van het Bureau als bedoeld in artikel 159, onder a) tot en met d) en, in voorkomend geval, onder f), kan beroep worden ingesteld. Deze beslissingen treden pas in werking na het verstrijken van de in artikel 68 bedoelde beroepstermijn. De instelling van beroep heeft schorsende werking.

2.   Tegen een beslissing waarbij een procedure ten aanzien van een der partijen niet wordt afgesloten, kan slechts beroep worden ingesteld tegelijk met de eindbeslissing, tenzij tegen die beslissing afzonderlijk beroep openstaat.

Artikel 67

Personen die beroep kunnen instellen en partij kunnen zijn in de procedure

Eenieder die partij is in een procedure welke tot een beslissing heeft geleid, kan hiertegen in beroep gaan voor zover hij bij die beslissing in het ongelijk gesteld is. De andere partijen in die procedure zijn van rechtswege partij in de beroepsprocedure.

Artikel 68

Termijn en vorm van beroep

1.   Het beroep wordt schriftelijk ingesteld bij het Bureau binnen twee maanden na de datum waarop van de beslissing kennis is gegeven. Het beroep wordt pas geacht te zijn ingesteld nadat de beroepstaks is betaald. Het wordt ingesteld in de procestaal van de bestreden beslissing. Een schriftelijke uiteenzetting van de gronden van het beroep wordt ingediend binnen vier maanden na de kennisgeving van de beslissing.

2.   Bij procedures op tegenspraak kan de verweerder in zijn memorie van antwoord verzoeken om vernietiging of wijziging van de bestreden beslissing op een niet in het beroep aan de orde gestelde kwestie. Deze eis wordt ongegrond als de appellant zich terugtrekt.

Artikel 69

Herziening van beslissingen bij beroepen ex parte

1.   Indien de partij die het beroep heeft ingesteld, de enige partij in de procedure is en de instantie waarvan de beslissing wordt betwist, het beroep ontvankelijk en gegrond acht, herziet deze instantie haar beslissing.

2.   Indien de beslissing niet binnen een maand na ontvangst van de uiteenzetting van de gronden wordt herzien, wordt het beroep onverwijld voorgelegd aan de kamer van beroep, zonder oordeel over de gronden daarvan.

Artikel 70

Onderzoek van het beroep

1.   Indien het beroep ontvankelijk is, onderzoekt de kamer van beroep, of het beroep gegrond is.

2.   Bij het onderzoek van het beroep verzoekt de kamer van beroep zo dikwijls als nodig de partijen, binnen een door de kamer te stellen termijn, te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van de kamer zelf.

Artikel 71

Beslissing over het beroep

1.   Nadat onderzocht is of het beroep ontvankelijk is, beslist de kamer van beroep over het beroep. De kamer van beroep kan hetzij de bevoegdheden uitoefenen van de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen, hetzij de zaak voor verdere afdoening naar deze instantie terugwijzen.

2.   Indien de kamer van beroep de zaak voor verdere afdoening terugwijst naar de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen, is deze instantie gebonden aan de beoordeling van de rechtsvragen door de kamer van beroep, voor zover de feiten dezelfde zijn.

3.   De beslissing van de kamer van beroep treedt pas in werking na afloop van de in artikel 72, lid 5, gestelde termijn of, indien binnen deze termijn bij het Gerecht beroep is ingesteld, na verwerping van dit beroep of afwijzing van de hogere voorziening tegen de beslissing van het Gerecht bij het Hof van Justitie.

Artikel 72

Beroep bij het Hof van Justitie

1.   Tegen de beslissingen van de kamer van beroep kan beroep worden ingesteld bij het Gerecht.

2.   Beroep kan worden ingesteld wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het VWEU, van deze verordening of een uitvoeringsregeling daarvan, of wegens misbruik van bevoegdheid.

3.   Het Gerecht kan de bestreden beslissing vernietigen of wijzigen.

4.   Beroep kan worden ingesteld door partijen in de procedure voor de kamer van beroep, voor zover zij door de beslissing van deze kamer in het ongelijk zijn gesteld.

5.   Het beroep bij het Gerecht wordt ingesteld binnen twee maanden na kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep.

6.   Het Bureau neemt de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Gerecht of, in geval van hogere voorziening, van het arrest van het Hof van Justitie.

Artikel 73

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van:

a)

de formele inhoud van het beroep als bedoeld in artikel 68 en de procedure voor de indiening en het onderzoek van het beroep;

b)

de formele inhoud en de vorm van de beslissingen van de kamer van beroep, als bedoeld in artikel 71;

c)

de terugbetaling van de beroepstaksen als bedoeld in artikel 68.

HOOFDSTUK VIII

SPECIFIEKE BEPALINGEN INZAKE COLLECTIEVE UNIEMERKEN EN UNIECERTIFICERINGSMERKEN

AFDELING 1

Collectieve Uniemerken

Artikel 74

Collectieve Uniemerken

1.   Een „collectief merk van de Europese Unie” („collectief Uniemerk”) is een Uniemerk dat bij de aanvraag als zodanig wordt aangewezen en op grond waarvan de waren of diensten van de leden van de vereniging die merkhouder is, onderscheiden kunnen worden van die van andere ondernemingen. Verenigingen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters of handelaars, die overeenkomstig het daarvoor geldende recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van ongeacht welke rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden, alsmede publiekrechtelijke rechtspersonen, kunnen collectieve Uniemerken aanvragen.

2.   In afwijking van artikel 7, lid 1, onder c), kunnen collectieve Uniemerken in de zin van lid 1 ook bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen wijzen op de plaats van herkomst van de waren of diensten. Een collectief Uniemerk staat de merkhouder niet toe, een derde te verbieden om in het economische verkeer deze tekens of aanduidingen te gebruiken, voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel; met name mag een dergelijk merk niet worden ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.

3.   De hoofdstukken I tot en met VII en IX tot en met XIV zijn van toepassing op collectieve Uniemerken, tenzij in deze afdeling anders is bepaald.

Artikel 75

Reglement van het collectieve Uniemerk

1.   De aanvrager van een collectief Uniemerk dient binnen twee maanden na de datum van indiening een reglement in betreffende het gebruik daarvan.

2.   Het reglement bepaalt welke personen het merk mogen gebruiken, onder welke voorwaarden iemand tot de vereniging behoort en onder welke voorwaarden, voor zover deze bestaan, met inbegrip van sancties, het merk kan worden gebruikt. Het reglement van een in artikel 74, lid 2, bedoeld merk moet het lidmaatschap van de vereniging die houder is van dat merk openstellen voor eenieder wiens waren uit het betrokken geografische gebied afkomstig zijn.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de in lid 2 van dit artikel bedoelde nadere gegevens die moeten worden opgenomen in het reglement. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 76

Afwijzing van de aanvraag

1.   Naast de in de artikelen 41 en 42 genoemde weigeringsgronden, wordt de aanvraag voor een collectief Uniemerk afgewezen, indien niet voldaan wordt aan artikel 74 of 75 of indien het reglement strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

2.   Een aanvraag voor een collectief Uniemerk wordt bovendien afgewezen wanneer het publiek kan worden misleid inzake de aard of betekenis van het merk, vooral wanneer dit de indruk kan wekken iets anders te zijn dan een collectief merk.

3.   De aanvraag wordt niet afgewezen wanneer de aanvrager door een wijziging van het reglement voldoet aan de in lid 1 en lid 2 gestelde eisen.

Artikel 77

Opmerkingen van derden

Indien overeenkomstig artikel 45 bij het Bureau opmerkingen over een collectief Uniemerk worden ingediend, kunnen deze eveneens berusten op de bijzondere gronden op basis waarvan een collectief Uniemerk overeenkomstig artikel 76 zou moeten worden geweigerd.

Artikel 78

Gebruik van het merk

Het gebruik van het collectieve Uniemerk door eenieder die dit merk mag gebruiken, voldoet aan deze verordening, voor zover de andere voorwaarden waarvan deze het gebruik van het Uniemerk afhankelijk stelt, vervuld zijn.

Artikel 79

Wijziging van het reglement van het collectieve Uniemerk

1.   De houder van het collectieve Uniemerk legt het Bureau elke wijziging van het reglement voor.

2.   Wanneer het gewijzigde reglement niet voldoet aan artikel 75 of een in artikel 76 vermelde afwijzingsgrond doet ontstaan, wordt de wijziging niet in het register vermeld.

3.   Overeenkomstig artikel 77 gemaakte schriftelijke opmerkingen kunnen eveneens worden ingediend met betrekking tot de wijziging van het gebruiksreglement van het merk.

4.   Voor de toepassing van deze verordening worden wijzigingen van het reglement pas van kracht vanaf de datum waarop de wijziging in het register wordt vermeld.

Artikel 80

Uitoefening van het recht tot instelling van een vordering wegens inbreuk

1.   Artikel 25, leden 3 en 4, betreffende de rechten van licentiehouders is van toepassing op eenieder die bevoegd is een collectief Uniemerk te gebruiken.

2.   De houder van een collectief Uniemerk kan vergoeding eisen namens de personen die bevoegd zijn het merk te gebruiken, indien zij schade hebben geleden door onbevoegd gebruik van het merk.

Artikel 81

Gronden van verval

Naast de in artikel 58 genoemde gronden, wordt de houder van een collectief Uniemerk op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure van zijn rechten vervallen verklaard wanneer:

a)

de merkhouder geen redelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat het merk wordt gebruikt op een wijze die niet strookt met de eventuele voorwaarden van het reglement, waarvan wijzigingen zo nodig in het register vermeld zijn;

b)

door de wijze waarop de merkhouder het merk gebruikt heeft, het publiek kan worden misleid in de zin van artikel 76, lid 2;

c)

een wijziging van het reglement in het register vermeld is in strijd met artikel 79, lid 2, tenzij de merkhouder door een nieuwe wijziging van het reglement voldoet aan de in dat lid gestelde eisen.

Artikel 82

Nietigheidsgronden

Naast de in de artikelen 59 en 60 genoemde gronden, wordt het collectieve Uniemerk dat in strijd met artikel 76 is ingeschreven, op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard, tenzij de merkhouder door een wijziging van het reglement voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen.

AFDELING 2

Uniecertificeringsmerken

Artikel 83

Uniecertificeringsmerken

1.   Een Uniecertificeringsmerk is een Uniemerk dat bij de aanvraag als zodanig wordt omschreven en op grond waarvan de waren of diensten die door de houder van het merk zijn gecertificeerd met betrekking tot het materiaal, de wijze van vervaardiging van waren of verrichting van diensten, kwaliteit, nauwkeurigheid of ander kenmerken, met uitzondering van de geografische herkomst, kunnen worden onderscheiden van waren en diensten die niet als zodanig zijn gecertificeerd.

2.   Een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van publiekrechtelijke instellingen, autoriteiten en instanties, kan Uniecertificeringsmerken aanvragen op voorwaarde dat die persoon geen activiteiten uitoefent waarbij waren worden geleverd of diensten worden verricht van het soort waarop het merk betrekking heeft.

3.   De hoofdstukken I tot en met VII en IX tot en met XIV zijn van toepassing op Uniecertificeringsmerken, tenzij in deze afdeling anders is bepaald.

Artikel 84

Reglement voor het gebruik van een Uniecertificeringsmerk

1.   Een aanvrager van een Uniecertificeringsmerk dient binnen twee maanden na de datum van indiening een reglement in voor het gebruik daarvan.

2.   Het gebruiksreglement geeft aan welke personen het merk mogen gebruiken, welke kenmerken door het merk worden gecertificeerd, hoe de certificeringsinstantie deze kenmerken moet testen en hoe zij moet toezien op het gebruik van het merk. Dat reglement bepaalt tevens onder welke voorwaarden het merk kan worden gebruikt, alsmede welke sancties kunnen worden opgelegd.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de in lid 2 van dit artikel bedoelde nadere gegevens die moeten worden opgenomen in het reglement. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 85

Afwijzing van de aanvraag

1.   Naast de in de artikelen 41 en 42 genoemde weigeringsgronden van een aanvraag voor een Uniemerk wordt de aanvraag voor een Uniecertificeringsmerk afgewezen wanneer niet aan de in de artikelen 83 en 84 gestelde voorwaarden is voldaan of wanneer het gebruiksreglement strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

2.   Een aanvraag voor een Uniecertificeringsmerk wordt eveneens afgewezen wanneer het publiek kan worden misleid over de aard of betekenis van het merk, in het bijzonder wanneer het de indruk kan wekken iets anders te zijn dan een certificeringsmerk.

3.   De aanvraag wordt niet afgewezen wanneer de aanvrager door een wijziging van het gebruiksreglement voldoet aan de in leden 1 en 2 gestelde voorwaarden.

Artikel 86

Opmerkingen van derden

Wanneer overeenkomstig artikel 45 bij het Bureau opmerkingen over een Uniecertificeringsmerk worden ingediend, kunnen deze ook berusten op de bijzondere gronden op basis waarvan een Uniecertificeringsmerk overeenkomstig artikel 85 moet worden afgewezen.

Artikel 87

Gebruik van het Uniecertificeringsmerk

Het gebruik van een Uniecertificeringsmerk door eenieder die dit merk mag gebruiken overeenkomstig het in artikel 84 bedoelde gebruiksreglement, vervult de vereisten van deze verordening, voor zover is voldaan aan de andere voorwaarden waarvan deze het gebruik van het Uniemerk afhankelijk stelt.

Artikel 88

Wijziging van het reglement voor gebruik van het Uniecertificeringsmerk

1.   De houder van het Uniecertificeringsmerk legt elke wijziging van het gebruiksreglement voor aan het Bureau.

2.   Wanneer het gewijzigde reglement niet voldoet aan de vereisten van artikel 84 of een in artikel 85 bedoelde weigeringsgrond doet ontstaan, worden de wijzigingen niet in het register vermeld.

3.   Overeenkomstig artikel 86 kunnen eveneens schriftelijke opmerkingen worden ingediend met betrekking tot de wijziging van het gebruiksreglement.

4.   Voor de toepassing van deze verordening worden wijzigingen van het gebruiksreglement pas van kracht vanaf de datum waarop de wijziging in het register wordt vermeld.

Artikel 89

Overgang

In afwijking van artikel 20, lid 1, kan een Uniecertificeringsmerk alleen overgaan op een persoon die voldoet aan de vereisten van artikel 83, lid 2.

Artikel 90

Personen die een vordering wegens inbreuk kunnen instellen

1.   Alleen de houder van een Uniecertificeringsmerk of een door hem specifiek daartoe gemachtigde persoon kan een vordering wegens inbreuk instellen.

2.   De houder van een Uniecertificeringsmerk kan vergoeding eisen namens de personen die bevoegd zijn het merk te gebruiken, indien zij schade hebben geleden door onrechtmatig gebruik van het merk.

Artikel 91

Gronden van verval

Naast de in de artikel 58 genoemde gronden van verval worden de rechten van de houder van een Uniecertificeringsmerk op vordering bij het Bureau of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure vervallen verklaard in een van de volgende gevallen:

a)

de houder voldoet niet langer aan de vereisten van artikel 83, lid 2;

b)

de houder neemt geen redelijke maatregelen om te voorkomen dat het Uniecertificeringsmerk wordt gebruikt op een wijze die niet verenigbaar is met de voorwaarden van het gebruiksreglement, waarvan wijzigingen in voorkomend geval in het register zijn vermeld;

c)

het publiek kan worden misleid in de zin van artikel 85, lid 2, door de wijze waarop de merkhouder het Uniecertificeringsmerk heeft gebruikt;

d)

een wijziging van het reglement voor het gebruik van het Uniecertificerings is, in strijd met artikel 88, lid 2, in het register vermeld tenzij de merkhouder door een nieuwe wijziging van het gebruiksreglement voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen.

Artikel 92

Nietigheidsgronden

Naast de in de artikelen 59 en 60 genoemde nietigheidsgronden wordt een Uniecertificeringsmerk dat in strijd met artikel 85 is ingeschreven, op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard, tenzij de houder van het Uniecertificeringsmerk door een wijziging van het gebruiksreglement voldoet aan de vereisten van artikel 85.

Artikel 93

Omzetting

Onverminderd artikel 139, lid 2, vindt geen omzetting van een aanvraag voor een Uniecertificeringsmerk of van een ingeschreven Uniecertificeringsmerk plaats, indien het nationale recht van de betrokken lidstaat niet voorziet in de inschrijving van garantie- of certificeringsmerken op grond van artikel 28 van Richtlijn (EU) 2015/2436.

HOOFDSTUK IX

PROCEDUREREGELS

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 94

Beslissingen en mededelingen van het Bureau

1.   De beslissingen van het Bureau worden met redenen omkleed. Zij kunnen slechts worden genomen op gronden of bewijsstukken waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren. Tijdens een mondelinge behandeling voor het Bureau kunnen beslissingen ter zitting worden uitgesproken. Vervolgens worden de partijen schriftelijk van de beslissing in kennis gesteld.

2.   In elke beslissing, kennisgeving of mededeling van het Bureau worden de bevoegde dienst of afdeling van het Bureau en de naam van het bevoegde personeelslid of de bevoegde personeelsleden vermeld. Zij worden door dat personeelslid of die personeelsleden ondertekend of worden, in plaats daarvan, voorzien van een gedrukt of gestempeld zegel van het Bureau. De uitvoerend directeur kan bepalen dat in plaats van de dienst of afdeling van het Bureau, de naam van het bevoegde personeelslid of de bevoegde personeelsleden of een stempel, andere vormen van identificatie kunnen worden gebruikt wanneer beslissingen, kennisgevingen of mededelingen van het Bureau per fax of met andere technische communicatiemiddelen worden verzonden.

3.   De beslissingen van het Bureau waartegen beroep kan worden ingesteld, gaan vergezeld van een schriftelijke mededeling dat het beroep schriftelijk bij het Bureau dient te worden ingediend binnen twee maanden vanaf de datum van kennisgeving van de betrokken beslissing. In de mededeling worden de partijen eveneens geattendeerd op de in de artikelen 66, 67 en 68 vervatte bepalingen. De partijen kunnen op generlei wijze aanvoeren dat het Bureau de mogelijkheid tot beroep niet heeft medegedeeld.

Artikel 95

Ambtshalve onderzoek van de feiten

1.   Tijdens de procedure onderzoekt het Bureau ambtshalve de feiten; in procedures inzake relatieve afwijzingsgronden blijft dit onderzoek echter beperkt tot de door de partijen aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering. In nietigheidsprocedures op basis van artikel 59 beperkt het Bureau zijn onderzoek tot de door de partijen aangevoerde gronden en argumenten.

2.   Het Bureau hoeft geen rekening te houden met feiten en bewijsmiddelen die de partijen niet tijdig hebben aangevoerd.

Artikel 96

Mondelinge procedure

1.   Het Bureau kan ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure tot mondelinge behandeling overgaan indien het zulks wenselijk acht.

2.   De mondelinge procedure voor onderzoekers, de oppositieafdeling en de voor het register bevoegde dienst is niet openbaar.

3.   De mondelinge procedure voor de nietigheidsafdeling en de kamers van beroep, met inbegrip van de uitspraak, is openbaar, tenzij de aangezochte instantie anders beslist indien openbaarheid met name aan een partij in de procedure ernstig en ongerechtvaardigd nadeel zou kunnen toebrengen.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor mondelinge behandelingen, met inbegrip van de nadere regels voor het gebruik van talen overeenkomstig artikel 146.

Artikel 97

Bewijsvoering

1.   In de procedure voor het Bureau zijn onder meer de volgende bewijsmiddelen toegelaten:

a)

horen van partijen;

b)

inwinnen van inlichtingen;

c)

overleggen van documenten en monsters;

d)

getuigenverhoor;

e)

deskundigenonderzoek;

f)

schriftelijke verklaringen die onder ede of belofte zijn afgelegd of overeenkomstig het recht van de staat waar zij afgelegd zijn, een soortgelijke werking hebben.

2.   De betrokken dienst kan het onderzoek van deze bewijsmiddelen opdragen aan een van zijn leden.

3.   Indien het Bureau het nodig acht dat een partij, een getuige of een deskundige een mondelinge verklaring aflegt, roept het deze persoon daartoe op. De termijn van een dergelijke dagvaarding bedraagt ten minste één maand, tenzij zij met een kortere termijn instemmen.

4.   De partijen worden in kennis gesteld van het verhoor van een getuige of deskundige door het Bureau. Zij hebben het recht daarbij aanwezig te zijn en de getuige of deskundige vragen te stellen.

5.   De uitvoerend directeur bepaalt de vergoedingen voor de uitgaven, met inbegrip van voorschotten, voor de in dit artikel bedoelde bewijsvoering.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor de bewijsvoering.

Artikel 98

Kennisgeving

1.   Het Bureau stelt alle betrokken partijen ambtshalve in kennis van beslissingen en oproepen alsook van aankondigingen of andere mededelingen waarvoor een termijn geldt, of waarvan kennisgeving aan de betrokkenen is voorgeschreven krachtens andere bepalingen van deze verordening of bij krachtens deze verordening vastgestelde handelingen, of waarvan kennisgeving door de uitvoerend directeur is gelast.

2.   De uitvoerend directeur kan bepalen voor welke andere documenten dan beslissingen waarvoor een beroepstermijn geldt, en voor welke oproepen kennis moet worden gegeven bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging.

3.   Kennisgeving kan plaatsvinden met verschillende middelen, onder meer langs elektronische weg. De nadere regels in verband met elektronische middelen worden bepaald door de uitvoerend directeur.

4.   Wanneer de kennisgeving openbaar moet worden gedaan, bepaalt de uitvoerend directeur hoe de openbare kennisgeving geschiedt en wanneer de termijn van één maand aanvangt waarbinnen de kennisgeving van het document wordt geacht te hebben plaatsgevonden.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor kennisgeving.

Artikel 99

Kennisgeving van verlies van rechten

Wanneer het Bureau tot de bevinding komt dat uit deze verordening of uit overeenkomstig deze verordening vastgestelde handelingen verlies van rechten voortspruit zonder dat hierover enige beslissing is genomen, stelt het overeenkomstig artikel 98 de betrokkene daarvan in kennis. Deze kan verzoeken om een beslissing ter zake binnen twee maanden na de kennisgeving van de mededeling, indien hij van oordeel is dat de bevindingen van het Bureau onjuist zijn. Het Bureau neemt die beslissing alleen wanneer het niet akkoord gaat met de verzoeker, zo niet wijzigt het zijn bevindingen en stelt het de verzoeker daarvan in kennis.

Artikel 100

Mededelingen aan het Bureau

1.   Mededelingen aan het Bureau kunnen met elektronische middelen worden verricht. De uitvoerend directeur bepaalt in welke gevallen en onder welke technische voorwaarden deze mededelingen via elektronische weg kunnen plaatsvinden.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de regels voor de communicatiemiddelen, waaronder elektronische communicatiemiddelen, die door de partijen bij de procedure voor het Bureau moeten worden gebruikt en de formulieren die door het Bureau ter beschikking moeten worden gesteld.

Artikel 101

Termijnen

1.   De termijnen worden vastgesteld in hele jaren, maanden, weken of dagen. De berekening gaat in op de dag volgende op die waarop de betrokken gebeurtenis zich heeft voorgedaan. De duur van de termijnen bedraagt niet minder dan één maand en niet meer dan zes maanden.

2.   De uitvoerend directeur bepaalt, voor de aanvang van elk kalenderjaar, op welke dagen het Bureau niet open is voor ontvangst van documenten of op welke dagen de gewone post niet wordt besteld op de plaats waar het Bureau is gevestigd.

3.   De uitvoerend directeur bepaalt de duur van de onderbreking in geval van algemene onderbreking in de postbestelling in de lidstaat waar het Bureau is gevestigd of, in geval van feitelijke onderbreking, van de verbinding van het Bureau met aanvaarde vormen van elektronische communicatie.

4.   Indien de regelmatige communicatie van de partijen in de procedure met het Bureau of omgekeerd door uitzonderlijke omstandigheden zoals een natuurramp of een staking wordt onderbroken of verstoord, kan de uitvoerend directeur van het Bureau bepalen dat voor partijen in de procedure die hun woonplaats of zetel in de betrokken lidstaat hebben of die een vertegenwoordiger hebben aangewezen die in deze lidstaat zijn kantoor heeft, alle termijnen die anders op of na de datum van aanvang van een dergelijk door hem vast te stellen voorval zouden verstrijken, worden verlengd tot een door hem vast te stellen datum. Bij de vaststelling van deze datum beoordeelt hij wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten einde lopen. Indien de omstandigheden de zetel van het Bureau treffen, wordt bij deze vaststelling door de uitvoerend directeur uitdrukkelijk vermeld dat zij voor alle partijen in de procedure geldt.

5   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor de berekening en de duur van termijnen.

Artikel 102

Rechtzetting van fouten en kennelijke vergissingen

1.   Het Bureau zorgt op eigen initiatief of op verzoek van een partij voor rechtzetting van taalfouten of transcriptiefouten en kennelijke vergissingen in de beslissingen van het Bureau, of van technische fouten die bij de inschrijving van een Uniemerk of de publicatie van de inschrijving te wijten zijn aan het Bureau.

2.   Wanneer de rechtzetting van fouten bij de inschrijving van een Uniemerk of bij de bekendmaking van de inschrijving wordt aangevraagd door de houder, is artikel 55 van overeenkomstige toepassing.

3.   Rechtzettingen van fouten bij de inschrijving van een Uniemerk of bij de bekendmaking van de inschrijving worden bekendgemaakt door het Bureau.

Artikel 103

Herroeping van beslissingen

1.   Indien het Bureau een inschrijving in het register heeft gedaan of een beslissing heeft genomen waarbij het een kennelijke fout heeft gemaakt, haalt het deze inschrijving door of herroept het deze beslissing. Indien er slechts één partij in de procedure is en de inschrijving of handeling van invloed is op haar rechten, wordt zelfs tot doorhaling of herroeping overgegaan wanneer de partij de fout niet had ontdekt.

2.   De in lid 1 bedoelde doorhaling of herroeping wordt, ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure, uitgevoerd door de dienst die de inschrijving heeft gedaan of de beslissing heeft genomen. De doorhaling van de inschrijving in het register of de herroeping van de beslissing wordt uitgevoerd binnen een jaar na de datum van vermelding in het register of vaststelling van de beslissing, na raadpleging van de partijen in de procedure en van elke in het register vermelde houder van rechten op het betrokken Uniemerk. Het Bureau houdt een register bij van deze doorhalingen en herroepingen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de procedure voor de herroeping van een beslissing of voor de doorhaling van een vermelding in het register.

4.   Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van de partijen om op grond van de artikelen 66 en 72 beroep in te stellen en aan de mogelijkheid om overeenkomstig artikel 102 fouten en kennelijke vergissingen recht te zetten. Wanneer beroep is ingesteld tegen een beslissing van het Bureau die een fout bevat, wordt de beroepsprocedure zonder voorwerp nadat het Bureau overeenkomstig lid 1 van dit artikel zijn beslissing heeft herroepen. In het laatste geval wordt de beroepstaks aan de verzoeker terugbetaald.

Artikel 104

Herstel in de vorige toestand

1.   Indien de aanvrager of de houder van een Uniemerk of iedere partij in een procedure voor het Bureau, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid, niet in staat is geweest tegenover het Bureau een termijn in acht te nemen, wordt hij op zijn verzoek in zijn rechten hersteld indien de verhindering ingevolge deze verordening rechtstreeks het verlies van een recht of een rechtsmiddel tot gevolg heeft.

2.   Het verzoek moet schriftelijk worden ingediend binnen twee maanden nadat de verhindering is geëindigd. De nog niet verrichte handeling moet alsnog binnen die termijn geschieden. Het verzoek is slechts ontvankelijk binnen een jaar na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn. Indien het verzoek om vernieuwing niet is ingediend of de vernieuwingstaks niet is voldaan, wordt de termijn van zes maanden bedoeld in artikel 53, lid 3, derde zin, afgetrokken van de periode van een jaar.

3.   Het verzoek moet met redenen omkleed zijn en de feiten en argumenten bevatten waarop het gegrond is. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de taks voor herstel in de vorige toestand betaald is.

4.   De instantie die bevoegd is te beslissen over de niet verrichte handeling, beslist over het verzoek.

5.   Dit artikel is niet van toepassing op de termijnen bedoeld in lid 2, alsmede in artikel 46, leden 1 en 3, en in artikel 105.

6.   De aanvrager of de houder van een Uniemerk die in zijn rechten wordt hersteld, kan zijn rechten niet doen gelden tegen een derde die in de periode tussen het verlies van het recht op de aanvraag of op het Uniemerk en de bekendmaking van het herstel van dit recht, te goeder trouw waren op de markt heeft gebracht of diensten heeft verricht onder een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk.

7.   Een derde die zich op lid 6 kan beroepen, kan binnen twee maanden na de datum waarop wordt bekendgemaakt dat de aanvrager of de houder van een Uniemerk in zijn rechten wordt hersteld, tegen deze beslissing derdenverzet aantekenen.

8.   Dit artikel laat onverlet het recht van een lidstaat om herstel in de vorige toestand toe te kennen met betrekking tot bij deze verordening gestelde termijnen die in acht moeten worden genomen ten aanzien van de instanties van die staat.

Artikel 105

Voortzetting van de procedure

1.   Wanneer de aanvrager of de houder van een Uniemerk of een andere partij in een procedure voor het Bureau tegenover het Bureau verzuimd heeft een termijn in acht te nemen, kan de procedure op diens verzoek worden voortgezet, op voorwaarde dat bij dit verzoek de verzuimde handeling alsnog wordt verricht. Het verzoek tot voortzetting van de procedure is alleen ontvankelijk wanneer het binnen twee maanden na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn wordt ingediend. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat een taks voor voortzetting van de procedure is betaald.

2.   Dit artikel is niet van toepassing op de termijnen bedoeld in artikel 32, artikel 34, lid 1, artikel 38, lid 1, artikel 41, lid 2, artikel 46, leden 1 en 3, artikel 53, lid 3, artikel 68, artikel 72, lid 5, artikel 104, lid 2, en artikel 139, noch op de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijnen of op de termijn voor het inroepen van anciënniteit op grond van artikel 39 na indiening van de aanvraag.

3.   Over het verzoek wordt beslist door de instantie die beslissingsbevoegdheid heeft ten aanzien van de verzuimde handeling.

4.   Indien het Bureau het verzoek inwilligt, worden de gevolgen van de niet-nakoming van de termijn geacht zich niet te hebben voorgedaan. Indien een beslissing is genomen tussen het einde van die termijn en het verzoek tot voortzetting van de procedure, heroverweegt de dienst die bevoegd is voor de beslissing inzake de niet verrichte handeling, zijn beslissing en neemt hij een andere beslissing wanneer het voldoende is de niet verrichte handeling aan te vullen. Indien het Bureau na de heroverweging beslist dat de aanvankelijke beslissing niet moet worden gewijzigd, bevestigt het die beslissing schriftelijk.

5.   Wanneer het Bureau het verzoek afwijst, wordt de taks terugbetaald.

Artikel 106

Onderbreking van de procedure

1.   De procedure voor het Bureau wordt onderbroken:

a)

bij overlijden of bij handelingsonbekwaamheid, hetzij van de aanvrager of de houder van een Uniemerk, hetzij van de persoon die volgens het nationale recht bevoegd is namens deze te handelen. Voor zover overlijden of handelingsonbekwaamheid de machtiging van de overeenkomstig artikel 120 aangewezen vertegenwoordiger onverlet laten, wordt de procedure slechts onderbroken indien die vertegenwoordiger daarom verzoekt;

b)

indien de aanvrager of de houder van het Uniemerk ten gevolge van een tegen zijn vermogen gerichte procedure om juridische redenen de procedure voor het Bureau niet kan voortzetten;

c)

indien de vertegenwoordiger van een aanvrager of van een houder van een Uniemerk overlijdt, handelingsonbekwaam wordt verklaard of ten gevolge van een tegen zijn vermogen gerichte procedure om juridische redenen de procedure voor het Bureau niet kan voortzetten.

2.   De procedure voor het Bureau wordt hervat zodra is vastgesteld wie bevoegd is deze voort te zetten.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere regels voor de hervatting van de procedure voor het Bureau.

Artikel 107

Verwijzing naar algemene beginselen

Voor zover deze verordening of krachtens deze verordening vastgestelde handelingen geen procedurevoorschriften bevatten, neemt het Bureau de in de lidstaten algemeen aanvaarde beginselen van procesrecht in acht.

Artikel 108

Einde van de financiële verplichtingen

1.   Vorderingen van het Bureau tot betaling van taksen vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de taks opeisbaar is geworden.

2.   Vorderingen jegens het Bureau tot terugbetaling van taksen of van te veel betaalde bedragen vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de vorderingen zijn ontstaan.

3.   De in de leden 1 en 2 genoemde termijn wordt in het geval bedoeld in lid 1 gestuit door een verzoek de taks te betalen en in het geval bedoeld in lid 2 door een verzoekschrift om de vordering te doen gelden. Deze termijn gaat opnieuw in op de datum van stuiting; hij verstrijkt uiterlijk zes jaar na het einde van het kalenderjaar waarin hij aanvankelijk ingegaan is, tenzij de vordering in rechte geldend wordt gemaakt; in dat geval verstrijkt de termijn op zijn vroegst één jaar na de datum waarop de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

AFDELING 2

Kosten

Artikel 109

Verdeling van de kosten

1.   De in het ongelijk gestelde partij in een oppositieprocedure, in een procedure tot vervallenverklaring of nietigverklaring, of in een beroepsprocedure betaalt de taksen die de andere partij heeft betaald. Onverminderd artikel 146, lid 7, betaalt de in het ongelijk gestelde partij tevens alle in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en de bezoldiging van een vertegenwoordiger in de zin van artikel 120, lid 1, met inachtneming van de tarieven die per kostencategorie zijn vastgesteld in de overeenkomstig lid 2 van dit artikel vast te stellen uitvoeringshandeling. De taksen die de in het ongelijk gestelde partij moet dragen, worden beperkt tot de door de tegenpartij betaalde taksen voor de oppositie, voor de vordering tot vervallen- of nietigverklaring van het Uniemerk en voor het beroep.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het maximumtarief voor vergoeding van de werkelijk door de in het gelijk gestelde partij gemaakte, noodzakelijke procedurekosten. Die uitvoeringshandeling worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Bij de bepaling van deze bedragen met betrekking tot de reis- en verblijfkosten, houdt de Commissie rekening met de afstand tussen de woon- of vestigingsplaats van de partij, vertegenwoordiger, getuige of deskundige en de plaats van de mondelinge procedure, met de fase van de procedure waarin de kosten zijn gemaakt en, wat betreft de kosten van vertegenwoordiging in de zin van artikel 120, lid 1, met de noodzaak ervoor te zorgen dat de verplichting tot het dragen van de kosten niet om tactische redenen door de andere partij kan worden misbruikt. Verblijfkosten worden overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (15) („het Statuut van de ambtenaren” respectievelijk „de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden”), berekend.

De in het ongelijk gestelde partij draagt de kosten voor slechts één opposant en, in voorkomend geval, één vertegenwoordiger.

3.   Voor zover evenwel de partijen respectievelijk op één of meer punten in het ongelijk worden gesteld of voor zover de billijkheid zulks vereist, beslist de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep dat de kosten anders worden verdeeld.

4.   De partij die door intrekking van de aanvraag voor het Uniemerk, van de oppositie, van de vordering tot vervallenverklaring- of nietigverklaring of van het beroep, door niet-vernieuwing van de inschrijving van het Uniemerk of door afstand van het Uniemerk, een einde maakt aan een procedure, betaalt de taksen, alsmede de door de andere partij gedragen kosten overeenkomstig de leden 1 en 3.

5.   Wanneer de procedure zonder voorwerp is geraakt, beslist de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep vrijelijk over de kosten.

6.   Wanneer de partijen voor de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep een andere kostenregeling overeenkomen dan die van leden 1 tot en met 5, neemt de betrokken afdeling hiervan nota.

7.   De oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep stelt het bedrag vast dat op grond van de leden 1 tot en met 6 van dit artikel moet worden vergoed, wanneer de te vergoeden kosten zich beperken tot de aan het Bureau betaalde taksen en tot de kosten van vertegenwoordiging. In alle andere gevallen stelt de griffie van de kamer van beroep of een lid van het personeel van de oppositieafdeling of de nietigheidsafdeling, op verzoek, het te vergoeden bedrag vast. Het verzoek is slechts ontvankelijk voor de periode van twee maanden na de datum waarop de beslissing ten aanzien waarvan vaststelling van de kosten is gevraagd, onherroepelijk wordt, en gaat vergezeld van een rekening en bewijsstukken. Voor de kosten van vertegenwoordiging overeenkomstig artikel 120, lid 1, volstaat dat de vertegenwoordiger verzekert dat de kosten zijn gemaakt. Voor andere kosten volstaat het dat de aannemelijkheid daarvan is aangetoond. Wanneer het bedrag van de kosten overeenkomstig de eerste zin van dit lid is vastgesteld, worden de kosten van vertegenwoordiging toegekend op het in de overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling vastgestelde niveau, ongeacht of zij daadwerkelijk zijn gemaakt.

8.   De beslissing inzake de vaststelling van de kosten, met opgave van de redenen waarop zij is gebaseerd, kan bij beslissing van de oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep worden herzien indien hiertoe een verzoek is gedaan binnen een maand na de datum van kennisgeving van toewijzing van de kosten. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de taks voor herziening van het bedrag van de kosten is betaald. De oppositieafdeling, de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep, naargelang het geval, neemt zonder mondelinge procedure een beslissing over het verzoek tot herziening van de beslissing inzake de vaststelling van de kosten.

Artikel 110

Tenuitvoerlegging van beslissingen tot vaststelling van de kosten

1.   Iedere onherroepelijke beslissing van het Bureau tot vaststelling van de kosten vormt een executoriale titel.

2.   De gedwongen tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat van executie. Elke lidstaat wijst één instantie aan die ermee belast is de echtheid van de in lid 1 bedoelde beslissing te onderzoeken, en deelt haar contactgegevens mee aan het Bureau, het Hof van Justitie en de Commissie. Het exequatur wordt door die instantie verleend, na een onderzoek dat zich beperkt tot de echtheid van de beslissing.

3.   Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.

4.   De gedwongen tenuitvoerlegging kan slechts worden opgeschort door een beslissing van het Hof van Justitie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort echter tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van het betrokken land.

AFDELING 3

Voorlichting van het publiek en van de instanties der lidstaten

Artikel 111

Register van Uniemerken

1.   Het Bureau houdt een register van Uniemerken bij en actualiseert het.

2.   In het register worden de volgende vermeldingen betreffende aanvragen voor en inschrijvingen van een Uniemerk opgenomen:

a)

de datum van indiening van de aanvraag;

b)

het dossiernummer van de aanvraag;

c)

de datum van publicatie van de aanvraag;

d)

de naam en het adres van de aanvrager;

e)

de naam en het kantooradres van de vertegenwoordiger, behalve in het geval van een vertegenwoordiger als bedoeld in de eerste zin van artikel 119, lid 3;

f)

de afbeelding van het merk, de aard van het merk, en in voorkomend geval een beschrijving van het merk;

g)

de benaming van de waren en diensten;

h)

gegevens over het in artikel 35 bedoelde beroep op voorrang;

i)

gegevens over het in artikel 38 bedoelde beroep op voorrang in geval van tentoonstelling;

j)

gegevens over het in artikel 39 bedoelde beroep op de anciënniteit van een ingeschreven ouder merk;

k)

een verklaring dat het merk overeenkomstig artikel 7, lid 3, als gevolg van het gebruik dat daarvan is gemaakt, onderscheidend vermogen heeft verkregen;

l)

een vermelding dat het merk een collectief merk is;

m)

een vermelding dat het merk een certificeringsmerk is;

n)

de taal waarin de aanvraag is ingediend en de tweede taal die de aanvrager in zijn aanvraag heeft opgegeven, overeenkomstig artikel 146, lid 3;

o)

de datum van inschrijving van het merk in het register en het nummer van de inschrijving;

p)

een verklaring dat de aanvraag voortvloeit uit de omzetting van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie, overeenkomstig artikel 204 van deze verordening, voorzien van de datum van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid, of de datum van vermelding van de territoriale uitbreiding van deze inschrijving tot de Unie, overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van dat protocol, en in voorkomend geval de datum van voorrang van de internationale inschrijving.

3.   Het register bevat voorts de volgende vermeldingen, telkens voorzien van de datum van opneming in het register:

a)

wijzigingen van de naam, het adres of de nationaliteit van de houder van een Uniemerk, of een wijziging van de staat waar hij zijn woonplaats, zetel of vestiging heeft;

b)

wijzigingen van de naam of het kantooradres van de vertegenwoordiger, behalve in het geval van een vertegenwoordiger als bedoeld in de eerste zin van artikel 119, lid 3;

c)

in geval van aanwijzing van een nieuwe vertegenwoordiger, diens naam en kantooradres;

d)

wijzigingen van het merk, overeenkomstig de artikelen 49 en 54, alsmede correcties van fouten;

e)

een mededeling van wijzigingen aan het gebruiksreglement voor het collectieve merk overeenkomstig artikel 79;

f)

gegevens over het in artikel 39 bedoelde beroep op de anciënniteit van een ingeschreven ouder merk, overeenkomstig artikel 40;

g)

volledige of gedeeltelijke overgangen op grond van artikel 20;

h)

de vestiging of overgang van een zakelijk recht op grond van artikel 22, en de aard van het zakelijk recht;

i)

gedwongen tenuitvoerlegging op grond van artikel 23, en insolventieprocedures op grond van artikel 24;

j)

de verlening of overgang van een licentie op grond van artikel 25, en in voorkomend geval, het soort licentie;

k)

de vernieuwing van de inschrijving op grond van artikel 53, de datum waarop zij ingaat, en beperkingen op grond van artikel 53, lid 4;

l)

de vaststelling van het verstrijken van een inschrijving, overeenkomstig artikel 53;

m)

verklaringen van intrekking of afstand door de houder van het merk overeenkomstig artikel 49 respectievelijk artikel 57;

n)

de datum en de bijzonderheden betreffende de instelling van een oppositie op grond van artikel 46, van een vordering op grond van artikel 63, of een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring op grond van artikel 128, lid 4, of van een beroep op grond van artikel 68;

o)

de datum en de inhoud van een beslissing op een oppositie, op een vordering of een reconventionele vordering op grond van artikel 64, lid 6, of artikel 128, lid 6, derde zin, of op een beroep op grond van artikel 71;

p)

de ontvangst van het verzoek tot omzetting op grond van artikel 140, lid 2;

q)

de doorhaling van een overeenkomstig lid 2, onder e),van dit artikel ingeschreven vertegenwoordiging;

r)

de doorhaling van de anciënniteit van een nationaal merk;

s)

de wijziging van of doorhaling in het register van de onder h), i), en j), van dit lid bedoelde gegevens;

t)

de vervanging van het Uniemerk door een internationale inschrijving op grond van artikel 197;

u)

de datum en het nummer van internationale inschrijvingen, gebaseerd op een aanvraag voor een Uniemerk die tot een inschrijving als Uniemerk heeft geleid, overeenkomstig artikel 185, lid 1;

v)

de datum en het nummer van internationale inschrijvingen die is gebaseerd op een Uniemerk, overeenkomstig artikel 185, lid 2;

w)

de afsplitsing van een aanvraag op grond van artikel 50 en de afsplitsing van een inschrijving op grond van artikel 56, met de in lid 2 van dit artikel bedoelde gegevens betreffende de afgesplitste inschrijving, alsook de gewijzigde opgave van waren en diensten van de oorspronkelijke inschrijving;

x)

de herroeping van een beslissing of de doorhaling van een inschrijving in het register op grond van artikel 103, wanneer de herroeping of de doorhaling een gepubliceerde beslissing of inschrijving betreft;

y)

een mededeling betreffende wijzigingen aan het gebruiksreglement voor het Uniecertificeringsmerk, overeenkomstig artikel 88.

4.   De uitvoerend directeur kan bepalen dat, onverminderd artikel 149, lid 4, andere dan de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde gegevens in het register moeten worden vermeld.

5.   Het register kan in elektronische vorm worden gehouden. De in de leden 2 en 3 bedoelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, worden door het Bureau voor de in lid 8 bepaalde doeleinden verzameld, gestructureerd, gepubliceerd en opgeslagen. Het Bureau houdt het register gemakkelijk toegankelijk voor het publiek.

6.   De houder van een Uniemerk wordt van iedere wijziging in het register in kennis gesteld.

7.   Het Bureau verstrekt op verzoek en tegen betaling van een taks, al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte uittreksels uit het register.

8.   De in de leden 2 en 3 bedoelde vermeldingen, met inbegrip van persoonsgegevens, worden verwerkt met het oog op:

a)

het beheer van de aanvragen en/of inschrijvingen, zoals beschreven in deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen;

b)

het houden van een openbaar register ter inzage door en ter informatie van de overheid en het bedrijfsleven, die aldus de hun bij deze verordening toegekende rechten kunnen uitoefenen en kennis kunnen nemen van het bestaan van oudere rechten van derden, en

c)

het opstellen van verslagen en statistieken op basis waarvan het Bureau efficiënter te werk kan gaan en de werking van het systeem kan verbeteren.

9.   Alle gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, betreffende de in de leden 2 en 3 bedoelde vermeldingen worden geacht van algemeen belang te zijn en zijn voor derden toegankelijk. Ter wille van de rechtszekerheid worden de vermeldingen in het register voor onbepaalde tijd bewaard.

Artikel 112

Databank

1.   Op het Bureau rust, behalve de verplichting een register in de zin van artikel 111 te houden, de taak alle gegevens te verzamelen en in een elektronische databank op te slaan die door aanvragers en andere partijen bij procedures krachtens deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen worden verstrekt.

2.   De elektronische databank kan andere dan de op grond van artikel 111 in het register opgenomen persoonsgegevens bevatten, voor zover deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen dat voorschrijven. Deze gegevens worden verzameld, opgeslagen en verwerkt met het oog op:

a)

het beheer van de aanvragen en/of inschrijvingen, zoals beschreven in deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen;

b)

het toegankelijk maken van de informatie die noodzakelijk is voor een vlotter en efficiënter verloop van de betrokken procedure;

c)

de communicatie met de aanvragers en andere partijen bij de procedure;

d)

het opstellen van verslagen en statistieken op basis waarvan het Bureau efficiënter te werk kan gaan en de werking van het systeem kan verbeteren.

3.   De uitvoerend directeur bepaalt onder welke voorwaarden de elektronische databank toegankelijk is en hoe de inhoud, met uitzondering van de in lid 2 van dit artikel, doch met inbegrip van de in artikel 111 bedoelde persoonsgegevens, elektronisch beschikbaar kan worden gesteld, en welke kosten voor een dergelijke toegang worden aangerekend.

4.   De in lid 2 bedoelde persoonsgegevens zijn beperkt toegankelijk; zij zijn slechts algemeen toegankelijk indien de betrokkene daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd.

5.   Alle gegevens worden voor onbepaalde tijd bewaard. De betrokkene kan evenwel verzoeken dat persoonsgegevens uit de databank worden verwijderd 18 maanden nadat het Uniemerk is verstreken of de betrokken procedure op tegenspraak is afgesloten. De betrokkene kan te allen tijde onnauwkeurige of onjuiste gegevens laten corrigeren.

Artikel 113

Onlinetoegang tot beslissingen

1.   De beslissingen van het Bureau zijn met het oog op transparantie en voorspelbaarheid online beschikbaar voor het publiek. Elke partij bij de aan de beslissing voorafgaande procedure kan verzoeken om verwijdering van de in de beslissing vermelde persoonsgegevens.

2.   Het Bureau kan beslissingen van nationale rechterlijke instanties en rechterlijke instanties van de Unie die verband houden met zijn taken, online beschikbaar maken om bij het publiek een groter bewustzijn te wekken omtrent intellectuele eigendom en convergentie van praktijken te bevorderen. Het Bureau neemt ten aanzien van persoonsgegevens de voorwaarden in acht waaraan de oorspronkelijke publicatie was onderworpen.

Artikel 114

Openbare inzage

1.   De dossiers betreffende aanvragen voor een Uniemerk die nog niet gepubliceerd zijn, kunnen alleen met toestemming van de aanvrager worden ingezien.

2.   Eenieder die kan bewijzen dat de aanvrager van een Uniemerk heeft verklaard dat deze na de inschrijving van het merk tegen hem een beroep op dit merk zou kunnen doen, kan het dossier inzien vóór de publicatie van de aanvraag en zonder toestemming van de aanvrager.

3.   Na publicatie van de aanvraag voor een Uniemerk kunnen de dossiers betreffende deze aanvraag en het merk op verzoek worden ingezien.

4.   Bij inzage van een dossier krachtens lid 2 of lid 3 van dit artikel kunnen stukken betreffende uitsluiting, verschoning en wraking in de zin van artikel 169, ontwerpbeslissingen en adviezen, en alle andere interne stukken die bij de voorbereiding van een beslissing of advies zijn gebruikt, en delen van het dossier ten aanzien waarvan de betrokkene een bijzonder belang hecht aan vertrouwelijkheid voordat om inzage in het dossier werd verzocht, van inzage worden uitgesloten, tenzij legitieme belangen van de partij die inzage verlangt, prevaleren.

5.   Inzage in de dossiers van aangevraagde en ingeschreven Uniemerken geschiedt aan de hand van de originele stukken of van afschriften daarvan of aan de hand van technische opslagmedia, indien de gegevens op die wijze worden opgeslagen. De uitvoerend directeur bepaalt de wijze van inzage.

6.   Indien inzage geschiedt zoals bedoeld in lid 7, wordt het verzoek om inzage geacht niet te zijn gedaan zolang de verschuldigde taks niet is betaald. Indien technische opslagmedia online worden ingezien, is geen taks verschuldigd.

7.   Het dossier wordt ten kantore van het Bureau ingezien. Op verzoek kan de inzage geschieden door het verstrekken van afschriften van dossierstukken. Voor het verstrekken van deze afschriften moet een vergoeding worden betaald. Op verzoek en tegen betaling van een taks verstrekt het Bureau tevens al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van de aanvraag voor een Uniemerk.

8.   De door het Bureau bijgehouden dossiers die betrekking hebben op internationale inschrijvingen met aanduiding van de Unie, kunnen op verzoek worden ingezien vanaf de datum van publicatie als bedoeld in artikel 190, lid 1, overeenkomstig de in de leden 1, 3 en 4 van dit artikel gestelde voorwaarden.

9.   Onder voorbehoud van de beperkingen in lid 4, kan het Bureau, op verzoek en tegen betaling van een taks, uit elk dossier van aangevraagde of ingeschreven Uniemerken informatie verstrekken. Het Bureau kan echter vereisen dat gebruik wordt gemaakt van het recht van inzage in het dossier indien het zulks wegens de hoeveelheid gevraagde informatie wenselijk acht.

Artikel 115

Bewaring van dossiers

1.   Het Bureau bewaart de dossiers van alle procedures betreffende aanvragen voor en inschrijvingen van Uniemerken. De uitvoerend directeur bepaalt in welke vorm deze dossiers worden bewaard.

2.   Indien dossiers elektronisch worden bewaard, worden de elektronische bestanden of reservekopieën daarvan voor onbepaalde tijd bewaard. De door de partijen bij de procedure ingediende originele documenten die de basis vormen van dergelijke elektronische bestanden, worden na een door de uitvoerend directeur vast te stellen termijn na ontvangst verwijderd.

3.   Indien en voor zover dossiers of delen daarvan anders dan elektronisch worden bewaard, worden de documenten of bewijsstukken die daarvan deel uitmaken, bewaard gedurende ten minste vijf jaar na het jaar waarin de aanvraag is afgewezen, ingetrokken of wordt geacht te zijn ingetrokken, de geldigheid van de inschrijving van het Uniemerk geheel is verstreken overeenkomstig artikel 53, de volledige afstand van het Uniemerk is ingeschreven overeenkomstig artikel 57, of het Uniemerk volledig uit het register is geschrapt overeenkomstig artikel 64, lid 6, of artikel 128, lid 6.

Artikel 116

Periodieke publicaties

1.   Het Bureau publiceert periodiek:

a)

een Uniemerkenblad met publicaties van aanvragen en van vermeldingen in het register en andere gegevens in verband met aanvragen voor of inschrijvingen van Uniemerken waarvan de publicatie is voorgeschreven bij deze verordening of op basis daarvan vastgestelde handelingen;

b)

een Publicatieblad van het Bureau, met mededelingen en bekendmakingen van algemene aard die van de uitvoerend directeur uitgaan, alsmede alle andere bekendmakingen betreffende deze verordening en de toepassing ervan.

De onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde publicaties kunnen in elektronische vorm verschijnen.

2.   Het Uniemerkenblad wordt gepubliceerd op een wijze en volgens een regelmaat die door de uitvoerend directeur dient te worden vastgesteld.

3.   Het Publicatieblad van het Bureau verschijnt in de talen van het Bureau. De uitvoerend directeur kan bepalen dat sommige mededelingen in het Publicatieblad van het Bureau in de officiële talen van de Unie worden gepubliceerd.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de datum die geldt als datum van publicatie in het Uniemerkenblad;

b)

de wijze waarop vermeldingen inzake de registratie van een Uniemerk die ten opzichte van de publicatie van de aanvraag niet zijn gewijzigd, worden gepubliceerd;

c)

de vormen waarin uitgaven van het Publicatieblad van het Bureau aan het publiek beschikbaar kunnen worden gesteld.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 117

Administratieve samenwerking

1.   Tenzij in deze verordening of in de nationale wetgevingen anders is bepaald, verlenen het Bureau en de bevoegde rechterlijke of andere instanties van de lidstaten elkaar op verzoek bijstand door elkaar gegevens te verstrekken of inzage in dossiers te geven. Wanneer het Bureau inzage van dossiers geeft aan de rechterlijke instanties, openbare ministeries of centrale diensten voor de industriële eigendom, is deze inzage niet onderworpen aan de in artikel 114 bedoelde beperkingen.

2.   Het Bureau heft geen taksen voor het verstrekken van gegevens of voor het geven van inzage in dossiers.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere regels over hoe het Bureau en de instanties van de lidstaten onderling informatie moeten uitwisselen en inzage in dossiers moeten geven, rekening houdend met de beperkingen waaraan de inzage in dossiers betreffende aanvragen voor of inschrijvingen van Uniemerken overeenkomstig artikel 114 is onderworpen wanneer inzage aan derden wordt gegeven. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 118

Uitwisseling van publicaties

1.   Het Bureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten wisselen op verzoek, voor hun eigen behoeften en kosteloos, één of meer exemplaren van hun publicaties uit.

2.   Het Bureau kan overeenkomsten sluiten over de uitwisseling en toezending van publicaties.

AFDELING 4

Vertegenwoordiging

Artikel 119

Algemene beginselen betreffende de vertegenwoordiging

1.   Behoudens lid 2 is niemand verplicht zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen.

2.   Onverminderd de tweede zin van lid 3 van dit artikel, laten natuurlijke of rechtspersonen die noch hun woonplaats, noch hun zetel of werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel in de Europese Economische Ruimte hebben, zich overeenkomstig artikel 120, lid 1, in alle in deze verordening bedoelde procedures, met uitzondering van de indiening van een aanvraag voor een Uniemerk, voor het Bureau vertegenwoordigen.

3.   Natuurlijke en rechtspersonen die in de Europese Economische Ruimte een woonplaats, zetel of werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben, kunnen voor het Bureau optreden door tussenkomst van een werknemer. De werknemer van een rechtspersoon als bedoeld in dit lid kan ook handelen voor andere rechtspersonen die met deze rechtspersoon economisch verbonden zijn, ook indien die andere rechtspersonen in de Europese Economische Ruimte geen woonplaats, zetel, noch werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben. Werknemers die personen vertegenwoordigen in de zin van dit lid dienen, op verzoek van het Bureau of, in voorkomend geval, van de partij in de procedure een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht in.

4.   Indien meerdere aanvragers of derden gezamenlijk optreden, wordt een gemeenschappelijke vertegenwoordiger aangewezen.

Artikel 120

Beroepsmatige vertegenwoordiging

1.   Natuurlijke of rechtspersonen kunnen voor het Bureau slechts worden vertegenwoordigd door:

a)

een advocaat die bevoegd is op het grondgebied van een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte praktijk uit te oefenen en kantoor houdt binnen de Europese Economische Ruimte, voor zover hij in die lidstaat bevoegd is op te treden als merkengemachtigde;

b)

een erkende gemachtigde die op een daartoe door het Bureau bij te houden lijst staat ingeschreven.

Een vertegenwoordiger die voor het Bureau optreedt, dient, op verzoek van het Bureau of in voorkomend geval van de tegenpartij in de procedure, bij het Bureau een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht in.

2.   Op de lijst van erkende gemachtigden kan iedere natuurlijke persoon worden geplaatst die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

hij bezit de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte;

b)

zijn kantoor of werkplaats bevindt zich in de Europese Economische Ruimte;

c)

hij is bevoegd om voor het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of voor het centraal bureau voor industriële eigendom van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte natuurlijke personen en rechtspersonen te vertegenwoordigen op het gebied van merken. Wanneer deze bevoegdheid in de betrokken staat niet afhankelijk gesteld is van bijzondere beroepsbekwaamheid, is degene die om plaatsing op de lijst van het Bureau verzoekt, ten minste vijf jaar regelmatig als vertegenwoordiger op het gebied van merken opgetreden bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of bij die centrale bureaus voor industriële eigendom. Van personen ten aanzien van wie, overeenkomstig de in de betrokken lidstaat van de Europese Economische Ruimte bestaande voorschriften, officieel wordt erkend dat zij op het gebied van merken over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikken om natuurlijke of rechtspersonen bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of bij die centrale bureaus voor industriële eigendom te vertegenwoordigen, wordt niet vereist dat zij het beroep hebben uitgeoefend.

3.   De inschrijving geschiedt op verzoek, waarbij een door de centrale dienst voor de industriële eigendom van de betrokken lidstaat afgegeven bewijs overgelegd dient te worden waaruit blijkt dat de in lid 2 bedoelde voorwaarden vervuld zijn.

4.   De uitvoerend directeur kan ontheffing verlenen van:

a)

de in de tweede zin van lid 2, onder c), gestelde voorwaarde, indien de verzoeker het bewijs levert dat hij de vereiste bekwaamheid anderszins heeft verworven;

b)

de in lid 2, onder a), gestelde voorwaarde in het geval van een hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaar, mits aan de voorwaarden van lid 2, onder b) en c), is voldaan.

5.   Een persoon kan, op eigen verzoek of indien hij niet langer tot vertegenwoordiging bevoegd is, van de lijst van erkende gemachtigden worden geschrapt. Wijzigingen van de lijst van erkende gemachtigden worden in het Publicatieblad van het Bureau bekendgemaakt.

Artikel 121

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter nadere bepaling van:

a)

de voorwaarden en de procedure voor de aanwijzing van een gemeenschappelijk vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 119, lid 4;

b)

de voorwaarden waaronder de in artikel 119, lid 3, bedoelde werknemers en de in artikel 120, lid 1, erkende gemachtigden bij het Bureau een ondertekende volmacht indienen om als vertegenwoordiger te kunnen optreden, alsmede de inhoud van die volmacht;

c)

de omstandigheden waarin een persoon van de lijst van erkende gemachtigden kan worden geschrapt als bedoeld in artikel 120, lid 5.

HOOFDSTUK X

BEVOEGDHEID EN PROCEDURE INZAKE RECHTSVORDERINGEN BETREFFENDE UNIEMERKEN

AFDELING 1

Toepassing van de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Artikel 122

Toepassing van de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

1.   Tenzij deze verordening anders bepaalt, zijn de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van toepassing op de procedures betreffende Uniemerken en aanvragen voor Uniemerken, alsmede op de procedures betreffende gelijktijdige en opeenvolgende vorderingen die worden ingesteld op grond van Uniemerken en nationale merken.

2.   Met betrekking tot procedures die het gevolg zijn van de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen:

a)

zijn artikel 4, artikel 6, artikel 7, punten 1, 2, 3 en 5, en artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 niet van toepassing;

b)

zijn de artikelen 25 en 26 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing binnen de grenzen van artikel 125, lid 4, van de onderhavige verordening;

c)

zijn de bepalingen van hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1215/2012 die gelden voor personen met woonplaats in een lidstaat ook van toepassing op personen die geen woonplaats, maar een vestiging in een lidstaat hebben.

3.   Verwijzingen in deze verordening naar Verordening (EU) nr. 1215/2012 omvatten waar passend de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken gedaan op 19 oktober 2005.

AFDELING 2

Geschillen ter zake van inbreuk op en geldigheid van Uniemerken

Artikel 123

Rechtbanken voor het Uniemerk

1.   De lidstaten wijzen op hun grondgebied een zo gering mogelijk aantal nationale rechterlijke instanties van eerste en tweede aanleg aan, die de hun bij deze verordening opgedragen taken vervullen.

2.   Elke verandering betreffende het aantal, de namen of de territoriale bevoegdheid van de rechtbanken die zijn opgenomen in de lijst van de rechtbanken voor het Uniemerk die overeenkomstig artikel 95, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 door een lidstaat aan de Commissie is medegedeeld, wordt door de betrokken lidstaat onverwijld aan de Commissie gemeld.

3.   De in lid 2 bedoelde gegevens worden door de Commissie aan de lidstaten meegedeeld en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 124

Bevoegdheid ter zake van inbreuk en geldigheid

De rechtbanken voor het Uniemerk hebben uitsluitende bevoegdheid ter zake van:

a)

alle rechtsvorderingen betreffende inbreuk en — indien naar nationaal recht toegestaan — dreigende inbreuk op Uniemerken;

b)

rechtsvorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk, indien naar nationaal recht toegestaan;

c)

alle rechtsvorderingen wegens feiten als bedoeld in artikel 11, lid 2;

d)

reconventionele vorderingen tot vervallenverklaring of nietigverklaring van het Uniemerk, als bedoeld in artikel 128.

Artikel 125

Internationale bevoegdheid

1.   Onverminderd de onderhavige verordening en de krachtens artikel 122 toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1215/2012, worden de procedures ingevolge de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft of, wanneer hij geen woonplaats heeft in een van de lidstaten, in de lidstaat waar hij een vestiging heeft.

2.   Wanneer de verweerder woonplaats noch vestiging heeft in een van de lidstaten, worden de procedures aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de eiser zijn woonplaats heeft, of, indien deze geen woonplaats heeft in een van de lidstaten, in de lidstaat waar hij een vestiging heeft.

3.   Wanneer verweerder noch eiser aldaar een woonplaats of vestiging heeft, worden de procedures aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het Bureau zijn zetel heeft.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3:

a)

is artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing indien de partijen overeenkomen dat een andere rechtbank voor het Uniemerk bevoegd is;

b)

is artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing indien de verweerder voor een andere rechtbank voor het Uniemerk verschijnt.

5.   Met uitzondering van rechtsvorderingen tot verkrijging van een verklaring van niet-inbreuk op een Uniemerk, kunnen de procedures ingevolge de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen ook worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden, of waar een handeling als bedoeld artikel 11, lid 2, is verricht.

Artikel 126

Omvang van de bevoegdheid

1.   Een krachtens artikel 125, leden 1 tot en met 4, bevoegde rechtbank voor het Uniemerk is bevoegd ter zake van:

a)

inbreuk of dreigende inbreuk op het grondgebied van alle lidstaten;

b)

handelingen als bedoeld in artikel 11, lid 2, op het grondgebied van alle lidstaten.

2.   Een krachtens artikel 125, lid 5, bevoegde rechtbank voor het Uniemerk is alleen bevoegd voor handelingen of dreigende handelingen op het grondgebied van de lidstaat waar die rechtbank gelegen is.

Artikel 127

Vermoeden van geldigheid — Verweer ten gronde

1.   De rechtbanken voor het Uniemerk beschouwen het Uniemerk als geldig, tenzij dit door de verweerder bij een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring wordt bestreden.

2.   De geldigheid van een Uniemerk kan niet worden aangevochten met een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk.

3.   In de in artikel 124, onder a) en c), bedoelde rechtsvorderingen kan het verval van het Uniemerk alleen op een andere wijze dan bij een reconventionele vordering worden opgeworpen wanneer de verweerder betoogt dat het Uniemerk vervallen kan worden verklaard wegens ontoereikend normaal gebruik op het tijdstip waarop de vordering betreffende inbreuk is ingesteld.

Artikel 128

Reconventionele vordering

1.   De reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring kan slechts steunen op de in deze verordening genoemde gronden voor vervallen- of nietigverklaring.

2.   Een rechtbank voor het Uniemerk verwerpt een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring indien op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door het Bureau tussen dezelfde partijen een onherroepelijke beslissing is gegeven.

3.   Indien de reconventionele vordering wordt ingesteld in een procedure waarin de merkhouder nog geen partij is, wordt hij daarvan in kennis gesteld en kan hij zich in het geding voegen overeenkomstig het nationale recht.

4.   De rechtbank voor het Uniemerk waarbij een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring van een Uniemerk is ingesteld, gaat niet over tot het onderzoek van de reconventionele vordering voordat de belanghebbende partij of de rechtbank het Bureau in kennis heeft gesteld van de datum van instelling van de reconventionele vordering. Het Bureau maakt hiervan melding in het register. Indien reeds bij het Bureau een vordering tot vervallen- of nietigverklaring van het Uniemerk was ingesteld alvorens de reconventionele vordering werd ingesteld, wordt de rechtbank door het Bureau hiervan in kennis gesteld en wordt de procedure overeenkomstig artikel 132, lid 1, geschorst totdat de beslissing over de vordering in kracht van gewijsde is gegaan of de vordering is ingetrokken.

5.   Artikel 64, leden 2 tot en met 5, is van toepassing.

6.   Wanneer een rechtbank voor het Uniemerk een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring van het Uniemerk heeft gewezen, wordt door de rechtbank of door een partij in de nationale procedure onverwijld een afschrift van de beslissing aan het Bureau toegezonden. Het Bureau of een andere belanghebbende partij kan verzoeken om informatie over de toezending. Het Bureau vermeldt de beslissing in het register en neemt de nodige maatregelen om zich te voegen naar het dictum.

7.   Indien bij een rechtbank voor het Uniemerk een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring wordt ingesteld, kan zij, de andere partijen gehoord, de procedure schorsen op verzoek van de houder van het Uniemerk en de verweerder uitnodigen om binnen een door haar te bepalen termijn bij het Bureau een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring in te stellen. Indien deze vordering niet binnen de bepaalde termijn wordt ingesteld, wordt de procedure voortgezet; de reconventionele vordering wordt dan als ingetrokken beschouwd. Artikel 132, lid 3, is van toepassing.

Artikel 129

Toepasselijk recht

1.   De rechtbanken voor het Uniemerk passen de bepalingen van deze verordening toe.

2.   Op alle niet bij deze verordening geregelde merkenkwesties past de bevoegde rechtbank voor het Uniemerk het toepasselijke nationale recht toe.

3.   Tenzij in deze verordening anders wordt bepaald, past een rechtbank voor het Uniemerk het procesrecht toe dat geldt voor soortgelijke rechtsvorderingen betreffende een nationaal merk in de lidstaat waar de rechtbank gelegen is.

Artikel 130

Sancties

1.   Wanneer een rechtbank voor het Uniemerk van oordeel is, dat de verweerder inbreuk op een Uniemerk heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken, verbiedt zij de verweerder de betrokken handelingen te verrichten, tenzij er speciale redenen zijn om dit niet te verbieden. Zij treft tevens maatregelen overeenkomstig het nationale recht om ervoor te zorgen dat dit verbod wordt nageleefd.

2.   De rechtbank voor het Uniemerk kan tevens de in het toepasselijke recht beschikbare maatregelen of bevelen toepassen die zij in de gegeven omstandigheden passend acht.

Artikel 131

Voorlopige en beschermende maatregelen

1.   Aan de rechterlijke instanties, met inbegrip van de rechtbanken voor het Uniemerk, van een lidstaat kunnen voor een Uniemerk of aanvragen voor een Uniemerk dezelfde voorlopige en beschermende maatregelen worden gevraagd als het recht van die staat kent voor nationale merken, zelfs indien een rechtbank voor het Uniemerk van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.

2.   Een krachtens artikel 125, leden 1 tot en met 4, bevoegde rechtbank voor het Uniemerk is bevoegd voorlopige en beschermende maatregelen te bevelen die, onverminderd de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1215/2012, van kracht zijn op het grondgebied van elke lidstaat. Geen enkele andere rechterlijke instantie heeft deze bevoegdheid.

Artikel 132

Bijzondere bepalingen inzake verknochtheid

1.   Indien bij een rechtbank voor het Uniemerk een in artikel 124 bedoelde vordering — anders dan een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk — is ingesteld en de geldigheid van het Uniemerk al voor een andere rechtbank voor het Uniemerk bij een reconventionele vordering wordt betwist of bij het Bureau al een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is ingesteld, schorst die rechtbank ambtshalve, de partijen gehoord, de procedure, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten.

2.   Indien bij het Bureau een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring is ingesteld en de geldigheid van het Uniemerk al bij een reconventionele vordering voor een rechtbank voor het Uniemerk wordt aangevochten, schorst het Bureau ambtshalve, de partijen gehoord, of op verzoek van een partij en nadat de andere partijen zijn gehoord, de procedure, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten. Indien evenwel een van de partijen in de procedure voor de rechtbank voor het Uniemerk daarom verzoekt, kan de rechtbank, nadat de andere partijen zijn gehoord, de procedure schorsen. In dat geval zet het Bureau de procedure voort.

3.   Indien de rechtbank voor het Uniemerk de procedure schorst, kan zij voorlopige en beschermende maatregelen bevelen voor de duur van de schorsing.

Artikel 133

Bevoegdheid van de rechtbank voor het Uniemerk van tweede aanleg — Beroep in cassatie

1.   Bij rechtbanken voor het Uniemerk van tweede aanleg kan beroep worden ingesteld tegen beslissingen van rechtbanken voor het Uniemerk van eerste aanleg ter zake van de in artikel 124 bedoelde vorderingen.

2.   De voorwaarden waaronder beroep kan worden ingesteld bij een rechtbank voor het Uniemerk van tweede aanleg, worden bepaald door het nationale recht van de lidstaat waar die rechtbank gelegen is.

3.   Het nationale recht inzake beroep in cassatie is van toepassing op beslissingen van de rechtbanken voor het Uniemerk van tweede aanleg.

AFDELING 3

Andere geschillen betreffende Uniemerken

Artikel 134

Aanvullende bepalingen inzake de bevoegdheid van andere nationale rechterlijke instanties dan de rechtbanken voor het Uniemerk

1.   In de lidstaat waar de rechterlijke instanties volgens artikel 122, lid 1, bevoegd zijn, worden andere rechtsvorderingen dan de in artikel 124 bedoelde ingesteld bij de rechterlijke instanties die absoluut en relatief bevoegd zouden zijn indien het rechtsvorderingen inzake een in die lidstaat ingeschreven nationaal merk zou betreffen.

2.   Indien op grond van artikel 122, lid 1, en van lid 1 van dit artikel geen rechterlijke instantie bevoegd is voor een andere rechtsvordering betreffende een Uniemerk dan de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen, kan deze rechtsvordering worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het Bureau gevestigd is.

Artikel 135

Verplichting van de nationale rechterlijke instantie

De nationale rechterlijke instantie waarbij een andere rechtsvordering betreffende het Uniemerk wordt ingesteld dan de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen, moet dat Uniemerk als geldig beschouwen.

HOOFDSTUK XI

GEVOLGEN VOOR HET RECHT VAN DE LIDSTATEN

AFDELING 1

Civiele vorderingen op grond van meer merken

Artikel 136

Gelijktijdige en opeenvolgende civiele vorderingen op grond van Uniemerken en nationale merken

1.   Wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, en de ene rechterlijke instantie op grond van een Uniemerk en de andere rechterlijke instantie op grond van een nationaal merk wordt aangezocht:

a)

moet de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, ook ambtshalve, de partijen verwijzen naar de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt indien de betrokken merken gelijk zijn en voor dezelfde waren of diensten gelden. De rechterlijke instantie die tot verwijzing zou moeten overgaan, kan zijn uitspraak aanhouden indien de bevoegdheid van de andere rechterlijke instantie wordt aangevochten;

b)

kan de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak aanhouden indien de betrokken merken dezelfde zijn en gelden voor soortgelijke waren of diensten en ook indien de betrokken merken overeenstemmen en voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten gelden.

2.   De rechterlijke instantie waarbij op grond van een Uniemerk een vordering wegens inbreuk is ingesteld, wijst de vordering af indien tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen een onherroepelijke beslissing over het bodemgeschil is gegeven op grond van een nationaal merk dat voor dezelfde waren of diensten geldt.

3.   De rechterlijke instantie waarbij op grond van een nationaal merk een vordering wegens inbreuk is ingesteld, wijst de vordering af indien tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen een onherroepelijke beslissing over het bodemgeschil is gegeven op grond van een Uniemerk dat voor dezelfde waren of diensten geldt.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht.

AFDELING 2

Toepassing van het recht van de lidstaten om het gebruik van Uniemerken te verbieden

Artikel 137

Verbod op het gebruik van Uniemerken

1.   Voor zover niet anders is bepaald, laat deze verordening onverlet het krachtens het recht van de lidstaten bestaande recht om zich tegen het gebruik van een jonger Uniemerk te beroepen op inbreuk op oudere rechten als bedoeld in artikel 8 of artikel 60, lid 2. Vorderingen wegens inbreuk op oudere rechten als bedoeld in artikel 8, leden 2 en 4, kunnen echter niet meer worden ingesteld wanneer de houder van het oudere recht krachtens artikel 61, lid 2, niet meer de nietigverklaring van het Uniemerk kan vorderen.

2.   Voor zover niet anders is bepaald, laat deze verordening onverlet het recht om op grond van het burgerlijk, bestuurs- of strafrecht van een lidstaat of op grond van bepalingen van Unierecht in rechte een verbod op het gebruik van een Uniemerk te eisen, voor zover het recht van die lidstaat of het Unierecht kan worden aangevoerd om het gebruik van een nationaal merk te verbieden.

Artikel 138

Oudere rechten van plaatselijke betekenis

1.   De houder van een ouder recht dat slechts plaatselijke betekenis heeft, kan bezwaar maken tegen het gebruik van het Uniemerk op het grondgebied waar dit recht wordt beschermd, voor zover het recht van de betrokken lidstaat dit toestaat.

2.   Lid 1 is niet meer van toepassing wanneer de houder van het oudere recht gedurende vijf opeenvolgende jaren het gebruik van het Uniemerk op het grondgebied waar zijn recht wordt beschermd heeft gedoogd, tenzij het Uniemerk te kwader trouw is aangevraagd.

3.   De houder van het Uniemerk kan geen bezwaar maken tegen het gebruik van het in lid 1 bedoelde recht, zelfs wanneer dat recht niet meer aan het Uniemerk tegengeworpen kan worden.

AFDELING 3

Omzetting in een aanvraag voor een nationaal merk

Artikel 139

Verzoek tot het inleiden van de nationale procedure

1.   De aanvrager of houder van een Uniemerk kan verzoeken dat zijn aanvraag of zijn Uniemerk in een aanvraag voor een nationaal merk wordt omgezet

a)

voor zover de aanvraag voor een Uniemerk is geweigerd of ingetrokken of geacht wordt te zijn ingetrokken;

b)

voor zover het Uniemerk geen rechtsgevolgen meer heeft.

2.   Er vindt geen omzetting plaats:

a)

indien het Uniemerk wegens niet gebruiken vervallen is verklaard, tenzij het Uniemerk in de lidstaat waar om omzetting wordt verzocht zodanig is gebruikt, dat dit gebruik volgens de wetgeving van die lidstaat als normaal gebruik zou worden beschouwd;

b)

indien bescherming wordt verlangd in een lidstaat waar voor de aanvraag of het Uniemerk overeenkomstig de beslissing van het Bureau of van de nationale rechterlijke instantie een grond voor weigering, verval of nietigheid van toepassing is.

3.   De nationale aanvraag die uit de omzetting van een aanvraag of van een Uniemerk voortvloeit, krijgt in de betrokken lidstaat de datum van de aanvraag of de datum van voorrang van de aanvraag respectievelijk van het Uniemerk en, in voorkomend geval, de anciënniteit van een merk van die staat die op grond van artikel 39 of artikel 40 wordt ingeroepen.

4.   Indien de aanvraag voor een Uniemerk wordt geacht te zijn ingetrokken, doet het Bureau de aanvrager van het merk een mededeling toekomen en kent hem daarbij vanaf de datum van die mededeling een termijn van drie maanden toe voor de indiening van het verzoek tot omzetting.

5.   Indien de aanvraag om een Uniemerk wordt ingetrokken of het Uniemerk geen rechtsgevolgen meer heeft, doordat een afstand is ingeschreven of de inschrijving niet vernieuwd is, moet het verzoek tot omzetting worden ingediend binnen drie maanden nadat de aanvraag voor het Uniemerk is ingetrokken of het Uniemerk geen rechtsgevolgen meer heeft.

6.   Indien de aanvraag voor een Uniemerk door een beslissing van het Bureau wordt afgewezen of geen rechtsgevolgen meer heeft op grond van een beslissing van het Bureau of een rechtbank voor het Uniemerk, wordt het verzoek tot omzetting ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

7.   De in artikel 37 bedoelde rechtsgevolgen vervallen indien het verzoek niet tijdig is ingediend.

Artikel 140

Indiening, publicatie en doorzending van het verzoek tot omzetting

1.   Een verzoek tot omzetting wordt bij het Bureau ingediend binnen de overeenkomstig artikel 139, lid 4, 5 of 6, gestelde termijn, en vermeldt op welke gronden overeenkomstig artikel 139, lid 1, onder a) of b), voor welke lidstaten en voor welke waren en diensten de omzetting wordt verzocht. Indien om omzetting wordt verzocht na niet-vernieuwing van de inschrijving, gaat de in artikel 139, lid 5, bedoelde termijn van drie maanden in daags na de laatste dag waarop het verzoek tot vernieuwing overeenkomstig artikel 53, lid 3, kon worden ingediend. Het verzoek tot omzetting geldt pas als ingediend wanneer de omzettingstaks is betaald.

2.   Indien het verzoek tot omzetting betrekking heeft op een reeds gepubliceerde aanvraag voor een Uniemerk of op een Uniemerk, wordt de ontvangst van dat verzoek in het register aangetekend en wordt het verzoek tot omzetting gepubliceerd.

3.   Het Bureau gaat na of de verzochte omzetting voldoet aan de voorwaarden van deze verordening, met name artikel 139, leden 1, 2, 4, 5 en 6, en lid 1 van dit artikel, alsmede aan de vormvereisten van de krachtens lid 6 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling. Indien niet aan de voorwaarden van het verzoek is voldaan, stelt het Bureau de indiener van de gebreken in kennis. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau te stellen termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het verzoek tot omzetting af. Wanneer artikel 139, lid 2, van toepassing is, verklaart het Bureau het verzoek tot omzetting alleen niet-ontvankelijk voor de lidstaten waarvoor omzetting krachtens die bepaling uitgesloten is. Wanneer de omzettingstaks niet binnen de in artikel 139, lid 4, 5 of 6, voorgeschreven termijn van drie maanden is betaald, stelt het Bureau de aanvrager ervan in kennis dat het verzoek tot omzetting wordt geacht niet te zijn ingediend.

4.   Indien het Bureau of een rechtbank voor het Uniemerk de aanvraag voor een Uniemerk heeft afgewezen of het Uniemerk op met de taal van een lidstaat verband houdende absolute gronden nietig heeft verklaard, wordt omzetting krachtens artikel 139, lid 2, uitgesloten voor alle lidstaten waar die taal een van de officiële talen is. Indien het Bureau of een rechtbank voor het Uniemerk de aanvraag voor een Uniemerk heeft afgewezen of het Uniemerk nietig heeft verklaard op absolute gronden die in de hele Unie van toepassing blijken te zijn, of wegens een ouder Uniemerk of ander industriële-eigendomsrecht op het niveau van de Unie, wordt omzetting krachtens artikel 139, lid 2, voor alle lidstaten uitgesloten.

5.   Wanneer het verzoek tot omzetting voldoet aan de in lid 3 van dit artikel bedoelde voorwaarden, zendt het Bureau het verzoek tot omzetting en de in artikel 111, lid 2, vermelde gegevens toe aan de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, waarvoor het verzoek ontvankelijk is verklaard. Het Bureau stelt de aanvrager in kennis van de datum van toezending.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verzoek tot omzetting van een aanvraag voor een Uniemerk of een ingeschreven Uniemerk in een aanvraag voor een nationaal merk op grond van lid 1;

b)

de nadere gegevens die overeenkomstig lid 2 moeten worden opgenomen in de publicatie van het verzoek tot omzetting.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 141

Vormvereisten voor omzetting

1.   Elke centrale dienst voor de industriële eigendom waaraan het verzoek tot omzetting is meegedeeld, kan van het Bureau alle aanvullende informatie betreffende dit verzoek verkrijgen die hij behoeft om te beslissen over het nationale merk dat uit de omzetting voortvloeit.

2.   De aanvraag voor een Uniemerk of het Uniemerk waarvan overeenkomstig artikel 140 kennis is gegeven, mag niet worden onderworpen aan nationaalrechtelijke vormvereisten die afwijken van of verder reiken dan de vormvereisten die zijn gesteld in de onderhavige verordening of in de krachtens deze verordening vastgestelde handelingen.

3.   De centrale dienst voor de industriële eigendom waaraan het verzoek tot omzetting is meegedeeld, kan eisen dat de aanvrager binnen een termijn die niet korter mag zijn dan twee maanden:

a)

de nationale taks voor de aanvraag betaalt;

b)

een in een van de officiële talen van de betrokken lidstaat gestelde vertaling van het verzoek en van de bij het verzoek tot omzetting gevoegde documenten indient;

c)

een domicilieadres in de betrokken staat opgeeft;

d)

een door die staat bepaald aantal exemplaren van een afbeelding van het merk verstrekt.

HOOFDSTUK XII

HET BUREAU

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 142

Rechtspositie

1.   Het Bureau is een agentschap van de Unie en heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   In elk van de lidstaten bezit het Bureau de ruimst mogelijke rechtsbevoegdheid die door de nationale wetgeving aan rechtspersonen kan worden toegekend; het kan met name roerend en onroerend goed verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

3.   Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

Artikel 143

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en de in gemeenschappelijk overleg door de instellingen van de Unie vastgestelde regelingen ter uitvoering van dat Statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, gelden voor het personeel van het Bureau, onverminderd de toepassing van artikel 166 van deze verordening op de leden van de kamer van beroep.

2.   Onverminderd lid 1, kan het Bureau een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat het niet in dienst heeft. De raad van bestuur stelt bij besluit de voorschriften inzake detachering van nationale deskundigen bij het Bureau vast.

Artikel 144

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Unie is van toepassing op het Bureau en het personeel ervan.

Artikel 145

Aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt beheerst door het recht dat op het contract van toepassing is.

2.   Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen op grond van een arbitrale clausule in een overeenkomst die door het Bureau is gesloten.

3.   Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet het Bureau overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door zijn diensten of personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt.

4.   Het Hof van Justitie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden tegenover het Bureau wordt geregeld bij de bepalingen die het Statuut van de ambtenaren of de op hen toepasselijke regeling vaststellen.

Artikel 146

Talen

1.   De aanvragen voor een Uniemerk worden ingediend in een van de officiële talen van de Unie.

2.   De talen van het Bureau zijn Duits, Engels, Frans, Italiaans en Spaans.

3.   De aanvrager geeft onder de talen van het Bureau een tweede taal op die wat hem betreft gebruikt kan worden in procedures betreffende oppositie, vervallenverklaring en nietigverklaring.

Indien de aanvraag gesteld is in een taal die geen taal van het Bureau is, zorgt het Bureau voor de vertaling van de aanvraag, als omschreven in artikel 31, lid 1, in de door de aanvrager opgegeven taal.

4.   Indien de aanvrager van een Uniemerk de enige partij is in een procedure voor het Bureau, geldt als proceduretaal de taal waarin de aanvraag voor het Uniemerk gesteld is. Indien de aanvraag gesteld is in een andere taal dan de talen van het Bureau, kan het Bureau met de aanvrager corresponderen in de in zijn aanvraag opgegeven tweede taal.

5.   Oppositieschriften en vorderingen tot vervallenverklaring of nietigverklaring worden in een van de talen van het Bureau ingediend.

6.   Onverminderd lid 5:

a)

kunnen vorderingen of verklaringen betreffende een aanvraag voor een Uniemerk worden ingediend in de taal waarin de aanvraag voor dat Uniemerk is ingediend, of in de door de aanvrager in de aanvraag opgegeven tweede taal;

b)

kunnen vorderingen of verklaringen betreffende een ingeschreven Uniemerk in een van de talen van het Bureau worden ingediend.

Indien de aanvraag echter wordt ingediend met gebruikmaking van een door het Bureau ter beschikking gesteld formulier als bedoeld in artikel 100, lid 2, kan dit formulier in een officiële taal van de Unie worden gebruikt, mits de tekstgedeelten van het formulier worden ingevuld in een van de talen van het Bureau.

7.   Wanneer het oppositieschrift of de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring overeenkomstig lid 5 gesteld is in dezelfde taal als de aanvraag voor het Uniemerk of in de bij de indiening van de aanvraag opgegeven tweede taal, wordt de procedure in die taal gevoerd.

Indien de overeenkomstig lid 5 voor het oppositieschrift of de vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring gekozen taal noch de taal van de aanvraag voor een Uniemerk, noch de bij de indiening van deze aanvraag opgegeven tweede taal is, dient de opposant of de eiser in de procedure tot vervallenverklaring of nietigverklaring op zijn kosten een vertaling ervan in, op voorwaarde dat het een taal van het Bureau is, hetzij in de taal van de aanvraag voor het Uniemerk, hetzij in de bij de indiening van de aanvraag opgegeven tweede taal. De vertaling wordt ingediend binnen één maand na het verstrijken van de oppositietermijn of na de datum waarop een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is ingesteld. De procedure vindt dan in de taal van de vertaling plaats.

8.   De partijen in de procedures inzake oppositie, verval, nietigheid en beroep kunnen overeenkomen een andere officiële taal van de Unie als proceduretaal te hanteren.

9.   Onverminderd de leden 4 en 8, en tenzij anderszins is bepaald, kan een partij in een schriftelijke procedure voor het Bureau een van de talen van het Bureau gebruiken. Indien de gekozen taal niet de proceduretaal is, verstrekt de partij binnen één maand na de indiening van het oorspronkelijke stuk een vertaling in de proceduretaal. Indien de aanvrager van een Uniemerk de enige partij is in een procedure voor het Bureau en de voor de indiening van een aanvraag voor een Uniemerk gebruikte taal niet een van de talen van het Bureau is, kan de vertaling ook worden ingediend in de door de aanvrager in zijn aanvraag opgegeven tweede taal.

10.   De uitvoerend directeur bepaalt op welke wijze de vertalingen worden gewaarmerkt.

11.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de mate waarin bewijsstukken die in een schriftelijke procedure voor het Bureau worden gebruikt, kunnen worden ingediend in een taal van de Unie, en de mate waarin een vertaling moet worden verstrekt;

b)

de maatstaven waaraan bij het Bureau in te dienen vertalingen moeten voldoen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 147

Publicatie en inschrijving in het register

1.   Aanvragen voor een Uniemerk, zoals omschreven in artikel 31, lid 1, en alle overige mededelingen waarvan de publicatie bij deze verordening of bij een krachtens deze verordening vastgestelde handeling is voorgeschreven, worden in alle officiële talen van de Unie gepubliceerd.

2.   Alle inschrijvingen in het register van Uniemerken geschieden in alle officiële talen van de Unie.

3.   In geval van twijfel heeft de tekst in de taal van het Bureau waarin het Uniemerk aangevraagd is, rechtskracht. Is de aanvraag in een andere officiële taal van de Unie dan een van de talen van het Bureau gesteld, dan heeft de tekst in de door de aanvrager opgegeven tweede taal rechtskracht.

Artikel 148

Vertalingen

De voor de werking van het Bureau vereiste vertalingen worden door het Vertaalcentrum van de organen van de Europese Unie verricht.

Artikel 149

Transparantie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (16) is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.

2.   De raad van bestuur stelt de nadere bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3.   De beslissingen van het Bureau op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kunnen onder de in artikel 228 respectievelijk artikel 263 VWEU neergelegde voorwaarden worden aangevochten bij de Europese Ombudsman of bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

4.   Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (17) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het Bureau.

Artikel 150

Beveiligingsvoorschriften ter bescherming van gerubriceerde gegevens en gevoelige niet-gerubriceerde gegevens

Het Bureau past de beveiligingsbeginselen toe die zijn vervat in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie betreffende de bescherming van gerubriceerde EU-informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als vastgesteld in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (18) en 2015/444 (19) van de Commissie. De beveiligingsbeginselen bestrijken onder meer de uitwisseling, de verwerking en de opslag van deze informatie.

AFDELING 2

Taken van het Bureau en samenwerking ter bevordering van convergentie

Artikel 151

Taken van het Bureau

1.   Het Bureau heeft de volgende taken:

a)

beheer en bevordering van het bij deze verordening ingevoerde Uniemerkenstelsel;

b)

beheer en bevordering van het bij Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad (20) ingevoerde Uniemodellenstelsel;

c)

bevordering van convergentie van praktijken en instrumenten op het gebied van merken en modellen in samenwerking met de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom;

d)

de taken die zijn vermeld in Verordening (EU) nr. 386/2012 van het Europees Parlement en de Raad (21);

e)

de taken die het krachtens Richtlijn 2012/28/EU van het Europees Parlement en de Raad (22) heeft.

2.   Het Bureau werkt met betrekking tot de in lid 1 bedoelde taken samen met instellingen, autoriteiten, instanties, bureaus voor industriële eigendom, en internationale en niet-gouvernementele organisaties.

3.   Het Bureau kan facultatieve bemiddeling verlenen om de partijen tot een minnelijke schikking te helpen komen.

Artikel 152

Samenwerking ter bevordering van convergentie van praktijken en instrumenten

1   Het Bureau en de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom werken samen om convergentie van praktijken en instrumenten op het gebied van merken en modellen te bevorderen.

Onverminderd lid 3 heeft deze samenwerking in het bijzonder betrekking op:

a)

de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen voor het onderzoek;

b)

de oprichting van gemeenschappelijke of gekoppelde databanken en portaalsites met het oog op raadpleging, recherche en classificatie in de gehele Unie;

c)

de permanente verstrekking en uitwisseling van gegevens en informatie, met name met het oog op aanvulling van de onder b) bedoelde databanken en portaalsites;

d)

de invoering van gemeenschappelijke normen en gebruiken, die de procedures en systemen in de Unie interoperabel en consistenter, efficiënter en effectiever maken;

e)

informatie-uitwisseling over industriële-eigendomsrechten en procedures, met inbegrip van wederzijdse bijstand aan helpdesks en informatiecentra;

f)

uitwisseling van technische expertise en assistentie op de onder a) tot en met e) bedoelde gebieden.

2.   Op voorstel van de uitvoerend directeur worden op de in lid 1 en lid 6 bedoelde gebieden door de raad van bestuur projecten omschreven en gecoördineerd die van belang zijn voor de Unie en de lidstaten, en de centrale bureaus voor de industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom worden uitgenodigd aan deze projecten deel te nemen.

De projectomschrijving bevat de specifieke verplichtingen en taken van elk deelnemend bureau voor industriële eigendom van de lidstaten, het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, en het Bureau. Het Bureau raadpleegt vertegenwoordigers van gebruikers, met name in de fasen waarin de projecten worden omschreven en de resultaten daarvan worden beoordeeld.

3.   De centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom mogen afzien van medewerking aan de in de eerste alinea van lid 2 bedoelde projecten, hun medewerking daaraan beperken of tijdelijk stopzetten.

Wanneer de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom van de in de eerste alinea vastgestelde mogelijkheid gebruikmaken, verstrekken zij het Bureau een schriftelijke toelichting op de redenen voor hun beslissing.

4.   Nadat zij hun deelname aan bepaalde projecten hebben toegezegd, verlenen de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, onverminderd lid 3, hun effectieve medewerking aan de in lid 2 bedoelde projecten, met als doel dat de projecten worden ontwikkeld, functioneren, interoperabel zijn en worden geactualiseerd.

5.   De in lid 2 bedoelde projecten worden door het Bureau financieel ondersteund, voor zover dat noodzakelijk is om, voor de toepassing van lid 4, ervoor te zorgen dat de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom hun effectieve medewerking verlenen. Financiële steun kan in de vorm van subsidies en bijdragen in natura worden verleend. Het totale bedrag van de financiering is ten hoogste 15 % van de jaarlijkse inkomsten van het Bureau. De begunstigden van de subsidies zijn de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom. Subsidies kunnen zonder oproepen tot het indienen van voorstellen worden toegekend overeenkomstig de financiële regels die van toepassing zijn op het Bureau en de beginselen van de subsidieprocedures in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (23) en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (24).

6.   Het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken vrijwillig samen aan bewustmaking met betrekking tot het merkenstelsel en de bestrijding van namaak. Deze samenwerking omvat projecten die in het bijzonder de toepassing van gevestigde normen en gebruiken en de organisatie van scholing en opleiding beogen. Die projecten worden uit het in lid 5 bedoelde totale bedrag gefinancierd. De leden 2 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 3

Raad van bestuur

Artikel 153

Functies van de raad van bestuur

1.   Onverminderd de taken die in afdeling 6 aan het Begrotingscomité zijn opgedragen, heeft de raad van bestuur de volgende taken:

a)

op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder c), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen, rekening houdend met het advies van de Commissie, van het jaarlijks werkprogramma van het Bureau voor het komende jaar, en het doen toekomen daarvan aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie;

b)

op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder e), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen, rekening houdend met het advies van de Commissie en na overleg tussen de uitvoerend directeur en de bevoegde commissie van het Europees Parlement, van een strategisch meerjarenprogramma voor het Bureau, dat de strategie van het Bureau voor internationale samenwerking bevat, en het doen toekomen daarvan aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie;

c)

op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder g), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen van het jaarverslag, en het doen toekomen daarvan aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan de Commissie en aan de Rekenkamer;

d)

op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder h), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen van het meerjarenplan inzake personeelsbeleid;

e)

het uitoefenen van de hem bij artikel 152, lid 2, verleende bevoegdheden;

f)

het uitoefenen van de hem bij artikel 172, lid 5, verleende bevoegdheden;

g)

het vaststellen van regels inzake de voorkoming en regeling van belangenconflicten in het Bureau;

h)

overeenkomstig lid 2, met betrekking tot het personeel van het Bureau, het uitoefenen van de bevoegdheden die krachtens het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend en die krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag („de bevoegdheden tot aanstelling”);

i)

het vaststellen, overeenkomstig artikel 110 van het Statuut, van passende regels ter uitvoering van het Statuut en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden;

j)

het opstellen van de in artikel 158, lid 2, genoemde kandidatenlijst;

k)

het zorgen voor adequate follow-up van de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en de in artikel 210 bedoelde evaluaties, alsmede uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

l)

het geraadpleegd worden voordat de richtsnoeren voor het onderzoek in het Bureau worden vastgesteld, en in de andere in deze verordening bepaalde gevallen;

m)

indien hij dit nodig acht, het verstrekken van adviezen en het verzoeken om inlichtingen aan de uitvoerend directeur en de Commissie.

2.   Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren en artikel 142 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden neemt de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit waarbij de desbetreffende bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur worden gedelegeerd en de voorwaarden worden bepaald waaronder die delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling kan worden geschorst.

De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en de door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uit te oefenen dan wel te delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 154

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat, twee vertegenwoordigers van de Commissie, alsmede één vertegenwoordiger van het Europees Parlement en hun respectieve plaatsvervangers.

2.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich, overeenkomstig het reglement van orde, door adviseurs of deskundigen laten bijstaan.

Artikel 155

Voorzitter van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter. De ondervoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter indien deze is verhinderd.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de ondervoorzitter bedraagt vier jaar. De termijn kan eenmaal worden verlengd. De ambtstermijn eindigt echter automatisch wanneer zij niet langer lid zijn van de raad van bestuur.

Artikel 156

Vergaderingen

1.   De raad van bestuur wordt door de voorzitter in vergadering bijeengeroepen.

2.   De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen, tenzij de raad van bestuur anders bepaalt.

3.   De raad van bestuur belegt ten minste eenmaal per jaar een gewone vergadering. Daarnaast komt hij bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of één derde van de lidstaten.

4.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.

5.   De raad van bestuur neemt besluiten met absolute meerderheid van de leden. Voor besluiten die de raad van bestuur kan nemen overeenkomstig artikel 153, lid 1, onder a) en b), artikel 155, lid 1, en artikel 158, leden 2 en 4, is echter een tweederdemeerderheid van de leden vereist. In beide gevallen beschikt elk lid over één stem.

6.   De raad van bestuur mag waarnemers op zijn vergaderingen uitnodigen.

7.   Het Bureau levert het secretariaat van de raad van bestuur.

AFDELING 4

Uitvoerend directeur

Artikel 157

Functies van de uitvoerend directeur

1.   Het Bureau wordt beheerd door de uitvoerend directeur. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het Begrotingscomité, is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt noch aanvaardt hij instructies van een regering of andere instantie.

3.   De uitvoerend directeur vertegenwoordigt het Bureau in rechte.

4.   De uitvoerend directeur vervult in het bijzonder de volgende functies, die kunnen worden gedelegeerd:

a)

hij neemt alle nodige maatregelen, zoals het vaststellen van interne administratieve instructies en bekendmaken van mededelingen, om de werking van het Bureau te waarborgen;

b)

hij voert de besluiten van de raad van bestuur uit;

c)

hij stelt een ontwerp van het jaarlijks werkprogramma op, met een raming van de personele en financiële middelen voor elke activiteit, en legt het na raadpleging van de Commissie voor aan de raad van bestuur;

d)

hij legt overeenkomstig artikel 152, lid 2, voorstellen aan de raad van bestuur voor;

e)

hij stelt een ontwerp van het strategisch meerjarenprogramma op, met de strategie voor internationale samenwerking van het Bureau, en legt het voor aan de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie en overleg met de bevoegde commissie van het Europees Parlement;

f)

hij voert het jaarlijks werkprogramma en het strategisch meerjarenprogramma uit, en brengt hierover verslag uit aan de raad van bestuur;

g)

hij stelt het jaarverslag over de werkzaamheden van het Bureau op en legt het ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur;

h)

hij stelt een ontwerp van meerjarenplan inzake personeelsbeleid op en legt het na raadpleging van de Commissie voor aan de raad van bestuur;

i)

hij stelt een actieplan op voor de opvolging van de conclusies van de interne of externe auditverslagen en evaluaties alsmede van de onderzoeken van OLAF, en legt de Commissie en de raad van bestuur tweemaal per jaar een voortgangsverslag voor;

j)

hij beschermt de financiële belangen van de Unie door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en, indien nodig, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties op te leggen;

k)

hij stelt ten behoeve van het Bureau een strategie ter bestrijding van fraude op, die hij ter goedkeuring aan het Begrotingscomité voorlegt;

l)

om de eenvormige toepassing van de verordening te verzekeren, legt hij, wanneer passend, aan de uitgebreide kamer van beroep, („de grote kamer”), rechtsvragen voor, in het bijzonder indien de kamers van beroep ter zake onderling afwijkende beslissingen hebben genomen;

m)

hij stelt de raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en voert de begroting uit;

n)

hij oefent ten aanzien van het personeel de bevoegdheden uit die hem krachtens artikel 153, lid 1, onder h), door de raad van bestuur zijn toegekend;

o)

hij oefent de bevoegdheden uit die hem overeenkomstig artikel 31, lid 3, artikel 34, lid 5, artikel 35, lid 3, artikel 94, lid 2, artikel 97, lid 5, de artikelen 98, 100 en 101, artikel 111, lid 4, artikel 112, lid 3, artikel 114, lid 5, de artikelen 115 en 116, artikel 120, lid 4, artikel 146, lid 10, artikel 178, artikel 179, lid 1, artikel 180, lid 2, en artikel 181 zijn toegekend, overeenkomstig de criteria die in deze verordening en in de krachtens deze verordening vastgestelde handelingen zijn bepaald.

5.   De uitvoerend directeur wordt bijgestaan door één of meer plaatsvervangend uitvoerend directeurs. Bij afwezigheid of verhindering van de uitvoerend directeur wordt deze vervangen door de plaatsvervangend uitvoerend directeur of een van de plaatsvervangend uitvoerend directeurs volgens de door de raad van bestuur vastgestelde procedure.

Artikel 158

Benoeming en ontslag van de uitvoerend directeur en verlenging van zijn ambtstermijn

1.   De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van het Bureau, overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure bij gewone meerderheid door de Raad benoemd uit een lijst van door de raad van bestuur voorgedragen kandidaten. Vóór zijn benoeming kan de door de raad van bestuur geselecteerde kandidaat worden verzocht om voor een bevoegde commissie van het Europees Parlement een verklaring af te leggen en te antwoorden op vragen van leden van deze commissie. Voor de sluiting van de overeenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Bureau vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

De uitvoerend directeur mag uitsluitend uit zijn functie worden ontslagen bij besluit van de Raad op voorstel van de raad van bestuur.

3.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur is vijf jaar. Aan het einde van deze termijn wordt de uitvoerend directeur onderworpen aan een beoordeling door de raad van bestuur, waarbij rekening wordt gehouden met de evaluatie van zijn prestaties en met de toekomstige taken en uitdagingen van het Bureau.

4.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur kan door de Raad, rekening houdend met de in lid 3 bedoelde beoordeling, eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd.

5.   Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag na afloop van de volledige ambtstermijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.

6.   De plaatsvervangend uitvoerend directeur of de plaatsvervangend uitvoerend directeurs worden aangesteld of uit het ambt ontslagen overeenkomstig lid 2, na raadpleging van de uitvoerend directeur en, indien van toepassing, de verkozen uitvoerend directeur. De ambtstermijn van de plaatsvervangend uitvoerend directeur is vijf jaar. De termijn kan door de Raad eenmaal, na raadpleging van de uitvoerend directeur, en met ten hoogste vijf jaar worden verlengd.

AFDELING 5

Toepassing van de procedures

Artikel 159

Bevoegdheid

Tot het nemen van beslissingen in verband met de in deze verordening voorgeschreven procedures zijn bevoegd:

a)

de onderzoekers;

b)

de oppositieafdelingen;

c)

een dienst die belast is met het register;

d)

de nietigheidsafdelingen;

e)

de kamers van beroep;

f)

elke andere eenheid of persoon die door de uitvoerend directeur daartoe is aangesteld.

Artikel 160

Onderzoekers

Een onderzoeker is bevoegd, namens het Bureau beslissingen te nemen over aanvragen voor inschrijving van Uniemerken, alsook over de in de artikelen 41, 42, 76 en 85 bedoelde aangelegenheden, tenzij een oppositieafdeling bevoegd is.

Artikel 161

Oppositieafdelingen

1.   Een oppositieafdeling is bevoegd, beslissingen te nemen over bezwaren tegen aanvragen voor inschrijving van Uniemerken.

2.   De oppositieafdelingen beslissen in een samenstelling van drie leden. Ten minste één lid moet jurist zijn. Beslissingen betreffende de kosten of de procedures worden door één lid genomen.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot welke soorten beslissingen door één enkel lid worden genomen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 162

Dienst bevoegd voor het register

1.   De dienst die bevoegd is voor het register, neemt de beslissingen met betrekking tot vermeldingen in het register.

2.   Deze dienst is tevens bevoegd om de in artikel 120, lid 2, bedoelde lijst van erkende gemachtigden bij te houden.

3.   De beslissingen van de dienst worden door één enkel lid genomen.

Artikel 163

Nietigheidsafdelingen

1.   Een nietigheidsafdeling is bevoegd beslissingen te nemen met betrekking tot:

a)

verzoeken tot vervallenverklaring of een verzoek tot nietigverklaring van een Uniemerk;

b)

verzoeken tot afsplitsing van een Uniemerk als bedoeld in artikel 21.

2.   De nietigheidsafdelingen beslissen in een samenstelling van drie leden. Ten minste één lid moet jurist zijn. Beslissingen betreffende de kosten of de procedures zoals gespecificeerd in de krachtens artikel 161, lid 2 vastgestelde handelingen, worden door één lid genomen.

Artikel 164

Algemene bevoegdheid

Krachtens deze verordening vereiste beslissingen die niet binnen de bevoegdheid vallen van een onderzoeker, een oppositieafdeling, een nietigheidsafdeling of de voor het register bevoegde dienst, worden genomen door een ambtenaar of eenheid die door de uitvoerend directeur daartoe is aangesteld.

Artikel 165

Kamers van beroep

1.   De kamers van beroep zijn bevoegd zich uit te spreken over het beroep dat is ingesteld tegen beslissingen die krachtens de artikelen 160 tot en met 164 zijn genomen.

2.   De kamers van beroep beslissen in een samenstelling van drie leden, onder wie ten minste twee juristen zijn. In een aantal bijzondere gevallen wordt beslist door de grote kamer die wordt voorgezeten door de president van de kamers van beroep, of door één enkel lid, dat jurist moet zijn.

3.   Om vast te stellen welke bijzondere gevallen tot de bevoegdheid van de grote kamer behoren, wordt rekening gehouden met de juridische moeilijkheid, met het belang van de zaak of met bijzondere omstandigheden die ter rechtvaardiging dienen. In deze gevallen kan de zaak naar de grote kamer worden doorverwezen door:

a)

het in artikel 166, lid 4, onder a), bedoelde orgaan van de kamers van beroep, of

b)

de kamer die de zaak behandelt.

4.   De grote kamer is tevens bevoegd om een met redenen omkleed advies uit te brengen over rechtsvragen die haar overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder l), door de uitvoerend directeur worden voorgelegd.

5.   Om vast te stellen in welke bijzondere gevallen door één lid kan worden beslist, wordt rekening gehouden met de geringe moeilijkheid van de juridische of feitelijke vraagstukken, het beperkte belang van de betrokken zaak of het ontbreken van andere bijzondere omstandigheden. De beslissing om een zaak in bovengenoemde gevallen aan één lid toe te wijzen, wordt genomen door de kamer die de zaak behandelt.

Artikel 166

Onafhankelijkheid van de leden van de kamers van beroep

1.   De president van de kamers van beroep en de kamervoorzitters worden voor een termijn van vijf jaar benoemd, volgens de in artikel 158 bedoelde procedure voor de benoeming van de uitvoerend directeur. Zij worden tijdens deze termijn niet uit hun ambt ontslagen, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en het Hof van Justitie, op verzoek van de instelling die hen heeft benoemd, daartoe beslist.

2.   De ambtstermijn van de president van de kamers van beroep kan eenmaal, na een positieve evaluatie van zijn prestaties door de raad van bestuur, worden verlengd met een termijn van vijf jaar, of tot zijn pensionering indien de pensioenleeftijd in de loop van de nieuwe ambtstermijn wordt bereikt.

3.   De ambtstermijn van de kamervoorzitters kan, na een positieve evaluatie van hun prestaties door de raad van bestuur, en na raadpleging van de president van de kamers van beroep, worden verlengd met een termijn van vijf jaar, of tot hun pensionering indien de pensioenleeftijd in de loop van de nieuwe ambtstermijn wordt bereikt.

4.   De president van de kamers van beroep vervult de volgende taken op het gebied van leiding en organisatie:

a)

hij zit het presidium van de kamers van beroep („het presidium”), dat de werkzaamheden van de kamers regelt en organiseert, voor;

b)

hij draagt zorg voor de uitvoering van de beslissingen van het presidium;

c)

hij wijst zaken aan de kamers toe volgens door het presidium vastgestelde objectieve criteria;

d)

hij stelt de uitvoerend directeur in kennis van de behoeften inzake uitgaven van de kamers met het oog op de opstelling van een raming van uitgaven.

De president van de kamers van beroep zit de grote kamer voor.

5.   De leden van de kamers van beroep worden door de raad van bestuur voor een termijn van vijf jaar benoemd. Deze termijn kan, na een positieve evaluatie van hun prestaties door de raad van bestuur, en na raadpleging van de president van de kamers van beroep, worden verlengd met een termijn van vijf jaar, of tot hun pensionering indien de pensioenleeftijd in de loop van de nieuwe ambtstermijn wordt bereikt.

6.   De leden van de kamers van beroep worden niet uit hun ambt ontslagen, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en het Hof van Justitie daartoe beslist nadat de zaak door de raad van bestuur aanhangig is gemaakt op aanbeveling van de president van de kamers van beroep, na raadpleging van de voorzitter van de kamer waartoe het betrokken lid behoort.

7.   De president van de kamers van beroep en de voorzitters en leden van de kamers zijn onafhankelijk. Bij hun beslissingen zijn zij niet aan instructies gebonden.

8.   De beslissingen van de grote kamer over beroepen of de adviezen inzake rechtsvragen die de grote kamer overeenkomstig artikel 165 door de uitvoerend directeur worden voorgelegd, zijn verbindend voor de in artikel 159 genoemde instanties met beslissingsbevoegdheid van het Bureau.

9.   De president van de kamers van beroep en de voorzitters en leden van de kamers vervullen niet de functie van onderzoeker of lid van een oppositieafdeling, een dienst die bevoegd is voor het register of een nietigheidsafdeling.

Artikel 167

Presidium van de kamers van beroep en van de grote kamer

1.   Het presidium bestaat uit de president van de kamers van beroep, die het voorzitterschap waarneemt, de kamervoorzitters, en de personen die daarnaast ieder kalenderjaar door de leden van de kamers uit hun midden worden gekozen, met uitzondering van de president van de kamers van beroep en de kamervoorzitters. Het aldus verkozen aantal kamerleden bedraagt één vierde van het aantal kamerleden, met uitzondering van de president van de kamers van beroep en de kamervoorzitters; dit aantal wordt indien nodig naar boven afgerond.

2.   De in artikel 165, lid 2, bedoelde grote kamer bestaat uit negen leden, waaronder de voorzitter van de kamers van beroep, de kamervoorzitters, in voorkomend geval de rapporteur die vóór de verwijzing naar de grote kamer is aangesteld, en de roterende leden uit een lijst met de namen van alle leden van de kamers van beroep, uitgezonderd de voorzitter van de kamers van beroep en de kamervoorzitters.

Artikel 168

Delegatie van bevoegdheden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de organisatie van de kamers van beroep, met inbegrip van de instelling en de rol van het presidium, de samenstelling van de grote kamer en de regels betreffende de aanhangigmaking bij die kamer, en de voorwaarden waaronder beslissingen door één lid moeten worden genomen overeenkomstig artikel 165, leden 2 en 5.

Artikel 169

Uitsluiting, verschoning en wraking

1.   De onderzoekers en de leden van de in het Bureau gevormde afdelingen en van de kamers van beroep mogen niet aan de behandeling van een zaak deelnemen, indien zij bij de zaak een persoonlijk belang hebben of indien zij daarin eerder als vertegenwoordiger van een van de partijen opgetreden zijn. Twee van de drie leden van een oppositieafdeling mogen niet aan het onderzoek van de aanvraag deelgenomen hebben. De leden van de nietigheidsafdelingen mogen niet deelnemen aan de behandeling van een zaak, indien zij bij de inschrijving van het merk of de oppositieprocedure betrokken zijn geweest bij de eindbeslissing. De leden van de kamers van beroep mogen niet aan een beroepsprocedure deelnemen, indien zij deel hebben genomen aan de beslissing waartegen beroep is ingesteld.

2.   Indien een lid van een afdeling of van een kamer van beroep, om een van de in lid 1 genoemde redenen of om een andere reden, van oordeel is dat hij niet kan deelnemen aan de behandeling van een zaak, stelt hij de afdeling of de kamer hiervan in kennis.

3.   De onderzoekers en de leden van de afdelingen of van een kamer van beroep kunnen door elke partij worden gewraakt om een van de in lid 1 genoemde redenen of indien aan hun onpartijdigheid kan worden getwijfeld. Wraking is niet ontvankelijk indien de betrokken partij een proceshandeling heeft verricht, ofschoon zij reeds kennis droeg van de reden tot wraking. Wraking kan niet gegrond zijn op de nationaliteit van een onderzoeker of van een lid.

4.   In de gevallen bedoeld in de leden 2 en 3 beslissen de afdelingen en de kamers van beroep zonder dat het betrokken lid daaraan deelneemt. Voor het nemen van deze beslissing wordt het lid dat niet deelneemt of gewraakt is, in de afdeling of de kamer vervangen door zijn plaatsvervanger.

Artikel 170

Centrum voor bemiddeling

1.   Het Bureau kan, voor de toepassing van artikel 151, lid 3, een centrum voor bemiddeling instellen („het centrum”).

2.   Alle natuurlijke of rechtspersonen kunnen vrijwillig onderlinge geschillen, op basis van deze verordening of Verordening (EG) nr. 6/2002, aan het centrum voorleggen om deze in der minne te laten regelen.

3.   De partijen doen met een gemeenschappelijk verzoek beroep op bemiddeling. Het verzoek wordt geacht niet te zijn ingediend zolang de desbetreffende vergoeding niet is betaald. Overeenkomstig artikel 178, lid 1, wordt het bedrag van de vergoeding door de uitvoerend directeur bepaald.

4.   In geval van een procedure voor de oppositieafdelingen, de nietigheidsafdelingen of de kamers van beroep van het Bureau kan te allen tijde, nadat een oppositie, een vordering tot vervallen- of nietigverklaring, of beroep tegen een beslissing van een oppositie- of nietigheidsafdeling is ingesteld, een gezamenlijk verzoek tot bemiddeling in het geschil worden ingediend.

5.   De procedure wordt geschorst en de termijnen, met uitzondering van de termijn voor betaling van de toepasselijke taks, worden met ingang van de datum van indiening van het gezamenlijk verzoek onderbroken. De termijnen lopen verder vanaf de datum waarop de procedure wordt hervat.

6.   De partijen worden uitgenodigd om samen uit de in lid 12 bedoelde lijst een bemiddelaar te kiezen die heeft verklaard dat hij de betrokken taal van de bemiddeling beheerst. Indien de partijen niet binnen 20 dagen na de uitnodiging een bemiddelaar hebben gekozen, wordt de bemiddeling geacht te zijn mislukt.

7.   De partijen bepalen samen met de bemiddelaar de nadere regels voor de bemiddeling in een bemiddelingsovereenkomst.

8.   De bemiddelingsprocedure wordt afgesloten zodra de partijen een minnelijke schikking treffen, een van de partijen verklaart de bemiddeling te willen beëindigen, of de bemiddelaar vaststelt dat de partijen er niet in zijn geslaagd een schikking te treffen.

9.   De bemiddelaar stelt de partijen en de bevoegde dienst van het Bureau er onverwijld van in kennis dat de bemiddelingsprocedure is afgesloten.

10.   Eenieder die bij de bemiddeling is betrokken, in het bijzonder de bemiddelaar, de partijen en hun vertegenwoordigers, is omtrent de daarbij gevoerde besprekingen en onderhandelingen tot geheimhouding verplicht. Alle tijdens de bemiddeling overgelegde stukken en gegevens worden apart gehouden, buiten de dossiers van andere voor het Bureau gevoerde procedures.

11.   De bemiddeling verloopt in een van de door de partijen overeen te komen officiële talen van de Unie. Met betrekking tot geschillen die bij het Bureau aanhangig zijn, verloopt de bemiddeling, tenzij de partijen anders overeenkomen, in de taal van de desbetreffende procedure.

12.   Het Bureau stelt een lijst op van bemiddelaars die de partijen moeten helpen bij het beslechten van hun geschillen. De bemiddelaars zijn onafhankelijk en beschikken over de vereiste vaardigheden en ervaring. De bemiddelaars op de lijst kunnen al dan niet in dienst zijn bij het Bureau.

13.   Bemiddelaars betrachten onpartijdigheid bij de uitvoering van hun opdracht en maken bij hun aanstelling melding van reële of mogelijke belangenconflicten. De leden van de in artikel 159 genoemde instanties met beslissingsbevoegdheid van het Bureau nemen niet deel aan bemiddeling in zaken:

a)

waarin zij reeds betrokken waren bij een aan bemiddeling onderworpen procedure;

b)

waarbij zij persoonlijk belang hebben, of

c)

waarbij zij reeds als vertegenwoordiger van een der partijen waren betrokken.

14.   Bemiddelaars nemen niet als lid van de in artikel 159 genoemde instanties met beslissingsbevoegdheid van het Bureau deel aan een procedure die wordt hervat na het mislukken van een bemiddeling.

15.   Het Bureau kan met andere erkende nationale en internationale instanties voor bemiddeling samenwerken.

AFDELING 6

Begroting en financiële controle

Artikel 171

Begrotingscomité

1.   Het Begrotingscomité heeft de functies die het overeenkomstig deze afdeling worden toegekend.

2.   De artikelen 154 en 155 en artikel 156, leden 1 tot en met 4, en lid 5, voor zover dit lid betrekking heeft op de verkiezing van de voorzitter en de ondervoorzitter, en artikel 156, leden 6 en 7, zijn van overeenkomstige toepassing op het Begrotingscomité.

3.   Het Begrotingscomité besluit bij absolute meerderheid van de stemmen van de leden. Voor besluiten waarvoor het Begrotingscomité overeenkomstig artikel 173, lid 3, en artikel 177 bevoegd is, is echter een tweederdemeerderheid van de leden vereist. In beide gevallen beschikt elk lid over één stem.

Artikel 172

Begroting

1.   Alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau worden voor ieder begrotingsjaar geraamd en in de begroting van het Bureau opgenomen. Ieder begrotingsjaar stemt overeen met het kalenderjaar.

2.   De ontvangsten en uitgaven op de begroting zijn in evenwicht.

3.   De ontvangsten omvatten, onverminderd andere ontvangsten, de inkomsten aan taksen die op grond van bijlage I bij deze verordening zijn verschuldigd, de inkomsten aan taksen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 6/2002, de inkomsten aan taksen die op grond van het Protocol van Madrid zijn verschuldigd voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie, alsmede andere betalingen aan de overeenkomstsluitende partijen bij het Protocol van Madrid, de inkomsten aan de in artikel 106 quater van Verordening (EG) nr. 6/2002 bedoelde taksen die op grond van de Akte van Genève zijn verschuldigd voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie en, voor zover nodig, een subsidie op een specifiek onderdeel van de afdeling Commissie van de algemene begroting van de Unie.

4.   Ieder jaar vergoedt het Bureau de kosten die door de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom en andere betrokken en door de lidstaten aan te wijzen autoriteiten zijn gemaakt in het kader van de specifieke opdrachten die zij als schakel in het Uniemerkenstelsel uitvoeren in verband met de volgende diensten en procedures:

a)

de oppositieprocedures en de procedures tot nietigverklaring die met betrekking tot Uniemerken worden gevoerd bij de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom;

b)

de informatieverstrekking over het Uniemerkenstelsel door helpdesks en informatiecentra;

c)

de handhaving van Uniemerken, onder meer door middel van maatregelen uit hoofde van artikel 9, lid 4.

5.   De totale vergoeding van de in lid 4 bedoelde kosten bedraagt 5 % van de jaarlijkse ontvangsten van het Bureau. Onverminderd de derde alinea van dit lid stelt de raad van bestuur, op voorstel van het Bureau en na raadpleging van het Begrotingscomité, de verdeelsleutel vast aan de hand van de volgende redelijke, billijke en relevante indicatoren:

a)

het jaarlijks aantal aanvragen voor Uniemerken dat uit elke lidstaat afkomstig is;

b)

het jaarlijks aantal aanvragen voor een nationaal merk in elke lidstaat;

c)

het jaarlijks aantal opposities en vorderingen tot nietigverklaring die door houders van een Uniemerk in elke lidstaat zijn ingesteld;

d)

het jaarlijks aantal zaken die bij de overeenkomstig artikel 123 door de lidstaten aangewezen gerechten voor het Uniemerk aanhangig zijn gemaakt;

Ten bewijze van de in lid 4 bedoelde kosten leggen de lidstaten uiterlijk op 31 maart van ieder jaar aan het Bureau statistieken over met de in de eerste alinea, onder a), b), c) en d), van dit lid bedoelde aantallen betreffende het voorgaande jaar, die in het bij de raad van bestuur in te dienen voorstel worden opgenomen.

Uit billijkheidsoverwegingen worden de in lid 4, bedoelde kosten van de instanties in iedere lidstaat geacht overeen te stemmen met ten minste 2 % van de totale vergoeding krachtens dit lid.

6.   De verplichting van het Bureau om de in lid 4 bedoelde kosten voor een bepaald jaar te vergoeden, geldt uitsluitend voor zover er dat jaar geen sprake is van een begrotingstekort.

7.   In geval van een begrotingsoverschot, en onverminderd lid 10, kan de raad van bestuur, op voorstel van het Bureau en na raadpleging van het Begrotingscomité, het in lid 5 neergelegde percentage verhogen tot maximaal 10 % van de jaarlijkse ontvangsten van het Bureau.

8.   Indien er gedurende vijf opeenvolgende jaren een aanzienlijk overschot wordt gegenereerd, besluit het Begrotingscomité, onverminderd de leden 4 tot en met 7 en lid 10 van dit artikel en de artikelen 151 en 152, op voorstel van het Bureau en in overeenstemming met het jaarlijks werkprogramma en de strategische meerjarenprogramma's als bedoeld in artikel 153, lid 1, onder a) en b), met tweederdemeerderheid van stemmen over de overdracht van een gedeelte van het sinds 23 maart 2016 gegenereerde overschot naar de begroting van de Unie.

9.   Het Bureau stelt om de twee jaar voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag over zijn financiële situatie op, onder meer inzake de in het kader van artikel 152, leden 5 en 6, en de leden 5 en 7 van onderhavig artikel verrichte financiële transacties. De financiële situatie van het Bureau wordt door de Commissie op basis van dat verslag beoordeeld.

10.   Het Bureau houdt een financiële reserve aan die overeenstemt met één jaar aan operationele uitgaven, om de operationele continuïteit en de uitvoering van zijn taken te verzekeren.

Artikel 173

Opstelling van de begroting

1.   De uitvoerend directeur stelt jaarlijks voor het volgende begrotingsjaar een raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en doet deze, alsmede een lijst van het aantal ambten, uiterlijk op 31 maart van ieder jaar aan het Begrotingscomité toekomen.

2.   Voor zover de begrotingsramingen in een subsidie van de Unie voorzien, doet het Begrotingscomité deze raming onverwijld aan de Commissie toekomen die haar aan de begrotingsautoriteit van de Unie doorstuurt. De Commissie kan aan de raming een advies met een afwijkende raming toevoegen.

3.   Het Begrotingscomité stelt de begroting vast, die ook de lijst van het aantal ambten van het Bureau omvat. Voor zover de raming in een subsidie ten laste van de algemene begroting van de Unie voorziet, wordt de begroting van het Bureau in voorkomend geval aangepast.

Artikel 174

Controle

1.   Bij het Bureau wordt de functie van intern controleur gecreëerd, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de geldende internationale normen. De interne controleur wordt benoemd door de uitvoerend directeur en legt tegenover hem verantwoording af over de controle op de goede werking van de systemen en procedures voor de uitvoering van de begroting van het Bureau.

2.   De interne controleur adviseert de uitvoerend directeur bij het beheersen van de risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheersystemen en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

3.   De ordonnateur is belast met het invoeren van interne controlesystemen en controleprocedures die zijn toegesneden op de uitvoering van zijn taken.

Artikel 175

Fraudebestrijding

1.   Ter bevordering van de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten in de zin van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (25) treedt het Bureau toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF, en stelt het volgens het model van de bijlage bij dat akkoord de nodige voorschriften vast die op alle personeelsleden van het Bureau van toepassing zijn.

2.   De Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Bureau Uniemiddelen hebben ontvangen, controles op stukken of controles en verificaties ter plaatse te verrichten.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (26) onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, verrichten om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een contract dat door het Bureau wordt gefinancierd.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 worden in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Bureau bepalingen opgenomen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk in staat stellen overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden dergelijke controles en onderzoeken te verrichten.

5.   Het Begrotingscomité stelt een strategie ter bestrijding van fraude vast die, gelet op de kosten en baten van de treffen maatregelen, in verhouding staat tot het frauderisico.

Artikel 176

Rekening en verantwoording

1.   De uitvoerend directeur doet de Commissie, het Europees Parlement, het Begrotingscomité en de Rekenkamer uiterlijk op 31 maart van elk jaar de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau in het afgelopen begrotingsjaar toekomen. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen overeenkomstig artikel 287 VWEU.

2.   Het Begrotingscomtié verleent de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting.

Artikel 177

Financiële bepalingen

Na advies van de Commissie en van de Rekenkamer stelt het Begrotingscomité de interne financiële bepalingen vast waarin met name de wijze van opstelling en uitvoering van de begroting van het Bureau worden geregeld. Voor de financiële bepalingen wordt, voor zover dit verenigbaar is met het eigen karakter van het Bureau, uitgegaan van de financiële reglementen van andere door de Unie ingestelde organen.

Artikel 178

Taksen en vergoedingen en termijnen

1.   De uitvoerend directeur bepaalt het aan te rekenen bedrag voor andere door het Bureau verleende diensten dan die welke in bijlage I zijn vermeld, alsmede het bedrag van de vergoeding voor het Uniemerkenblad, het Publicatieblad van het Bureau en elke andere publicatie van het Bureau. De bedragen van de vergoedingen luiden in euro en worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau. Het bedrag van de vergoeding is niet hoger dan nodig is om de kosten van de specifieke door het Bureau verleende dienst te vergoeden.

2.   Taksen en vergoedingen waarvoor de betalingstermijn niet wordt gespecificeerd in deze verordening, zijn verschuldigd op de datum van ontvangst van het verzoek tot het verlenen van de dienst die tot de heffing van de taks of het aanrekenen van de kosten leidt.

Met toestemming van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur bepalen voor welke van de in de eerste alinea bedoelde diensten geen vooruitbetaling van de betrokken taksen en vergoedingen is vereist.

Artikel 179

Betaling van taksen en vergoedingen

1.   De aan het Bureau verschuldigde taksen en vergoedingen worden door storting of overschrijving op een bankrekening van het Bureau betaald.

Met toestemming van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur vaststellen welke specifieke betalingsmethoden naast de in de eerste alinea bedoelde methoden mogen worden gebruikt, zoals met name deposito's op lopende rekeningen van het Bureau.

Vaststellingen op grond van de tweede alinea worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.

Alle betalingen, ook die welke worden verricht via een andere methode uit hoofde van de tweede alinea, geschieden in euro.

2.   Bij elke betaling moeten naast de naam van de betaler ook de nodige gegevens worden vermeld om het Bureau in staat te stellen onmiddellijk het doel van de betaling te kennen. Met name moeten de volgende gegevens worden verstrekt:

a)

indien het gaat om de betaling van de indieningstaks, het doel van de betaling, namelijk „indieningstaks”;

b)

indien het gaat om de betaling van de oppositietaks, het dossiernummer van de aanvraag en de naam van de aanvrager van het Uniemerk waartegen oppositie wordt ingesteld, alsmede het doel van de betaling, namelijk „oppositietaks”;

c)

indien het gaat om de betaling van de taks voor vervallenverklaring en de taks voor nietigverklaring, het inschrijvingsnummer en de naam van de houder van het Uniemerk waartegen de vordering is gericht, alsmede het doel van de betaling, namelijk „taks voor vervallenverklaring” of „taks voor nietigverklaring”.

3.   Indien het doel van de in lid 2 bedoelde betalingen niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, verzoekt het Bureau de betaler om het doel binnen een gegeven termijn schriftelijk toe te lichten. Indien de betaler niet tijdig aan dit verzoek voldoet, wordt de betaling geacht niet te zijn verricht. Het reeds betaalde bedrag wordt terugbetaald.

Artikel 180

Datum waarop de betaling wordt geacht te zijn verricht

1.   In de in artikel 179, lid 1, eerste alinea, bedoelde gevallen, is de datum waarop de betaling aan het Bureau wordt geacht te zijn verricht de datum waarop het bedrag van de storting of overschrijving daadwerkelijk op een bankrekening van het Bureau verschijnt.

2.   Wanneer de in artikel 179, lid 1, tweede alinea, bedoelde betalingsmethoden kunnen worden gebruikt, bepaalt de uitvoerend directeur de datum waarop deze betalingen worden geacht te zijn verricht.

3.   Indien, krachtens de leden 1 en 2, de betaling van een taks niet wordt geacht te zijn verricht vóór het verstrijken van de termijn, wordt aangenomen dat deze termijn toch in acht genomen is indien aan het Bureau het bewijs wordt geleverd dat degene die de betaling in een lidstaat heeft verricht binnen de gestelde termijn, wel degelijk een bankinstelling opdracht heeft gegeven om het bedrag van de betaling over te schrijven en een toeslag heeft betaald van 10 % op de betrokken taks of taksen, met een maximum van 200 EUR. Geen toeslag is verschuldigd indien de betrokken opdracht aan de bankinstelling uiterlijk tien dagen vóór het verstrijken van de betalingstermijn is gegeven.

4.   Het Bureau kan de betaler verzoeken te bewijzen op welke datum de in lid 3 bedoelde opdracht aan de bankinstelling is gegeven en, indien nodig, de betrokken toeslag binnen een gegeven termijn te betalen. Indien die persoon hieraan geen gevolg geeft of het bewijs ontoereikend is of indien de vereiste toeslag niet tijdig wordt betaald, wordt de betalingstermijn geacht niet te zijn nageleefd.

Artikel 181

Ontoereikende betalingen en terugbetaling van onbeduidende bedragen

1.   Een betalingstermijn wordt in beginsel slechts geacht te zijn nageleefd, indien het volledige bedrag van de taks tijdig is voldaan. Wanneer niet het volledige bedrag van de taks is voldaan, wordt hetgeen reeds is betaald na het verstrijken van de betalingstermijn terugbetaald.

2.   Het Bureau kan evenwel, voor zover dit mogelijk is vóór het verstrijken van de termijn, de betaler de kans geven het ontbrekende bedrag te voldoen, of, wanneer zulks gerechtvaardigd wordt geacht, besluiten ontbrekende geringe bedragen te negeren, zonder dat dit afbreuk doet aan de rechten van de betaler.

3.   Met goedkeuring van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur afzien van gedwongen invordering van een verschuldigd bedrag wanneer het in te vorderen bedrag onbeduidend is of onvoldoende zeker is dat het kan worden ingevorderd.

4.   Wanneer meer wordt betaald dan uit hoofde van een taks of vergoeding is verschuldigd, wordt het te veel betaalde niet terugbetaald, indien dat een onbeduidend bedrag is en de betrokkene niet uitdrukkelijk om betaling heeft verzocht.

Met goedkeuring van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur het bedrag vaststellen dat in geval van te hoge betaling voor een taks of een vergoeding niet wordt teruggegeven.

Vaststellingen op grond van de tweede alinea worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.

HOOFDSTUK XIII

INTERNATIONALE INSCHRIJVING VAN MERKEN

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 182

Toepassing van bepalingen

Voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, zijn deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde handelingen van toepassing op aanvragen voor een internationale inschrijving uit hoofde van het Protocol van Madrid („internationale aanvragen”), die zijn gebaseerd op een aanvraag voor een Uniemerk of op een Uniemerk, en op inschrijvingen van een merk in het internationale register dat door het Internationale Bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom wordt bijgehouden („internationale inschrijvingen” respectievelijk „het Internationale Bureau”), waarin de Unie wordt aangewezen.

AFDELING 2

Internationale inschrijving op basis van een aanvraag voor een Uniemerk of op basis van een Uniemerk

Artikel 183

Indiening van een internationale aanvraag

1.   Internationale aanvragen in de zin van artikel 3 van het Protocol van Madrid, die op een aanvraag voor een Uniemerk of op een Uniemerk gebaseerd zijn, worden bij het Bureau ingediend.

2.   Wanneer een internationale aanvraag wordt ingediend, voordat het merk waarop de internationale inschrijving moet zijn gebaseerd, als Uniemerk is ingeschreven, moet de aanvrager van de internationale inschrijving aangeven, of de internationale inschrijving moet worden gebaseerd op een aanvraag voor of op een inschrijving van een Uniemerk. Wanneer de internationale inschrijving op een Uniemerk moet worden gebaseerd, wanneer dat ingeschreven is, wordt de internationale inschrijving door het Bureau geacht ontvangen te zijn op de datum van inschrijving van het Uniemerk.

Artikel 184

Vorm en inhoud van de internationale aanvraag

1.   De internationale aanvraag wordt ingediend in een van de officiële talen van de Unie, met gebruikmaking van een formulier dat door het Bureau wordt verstrekt. Het Bureau stelt de indiener van de internationale aanvraag in kennis van de datum waarop het Bureau de documenten ontvangen heeft die de internationale aanvraag uitmaken. Tenzij de aanvrager bij de indiening van de internationale aanvraag op dat formulier iets anders heeft aangegeven, voert het Bureau een gestandaardiseerde briefwisseling met de aanvrager in de taal van de aanvraag.

2.   Indien de internationale aanvraag wordt ingediend in een taal die niet een van de talen is die overeenkomstig het Protocol van Madrid zijn toegestaan, moet de aanvrager een van deze talen opgeven als tweede taal. Deze tweede taal wordt de taal waarin het Bureau de internationale aanvraag bij het Internationale Bureau indient.

3.   Indien de internationale aanvraag wordt ingediend in een andere taal dan een van de talen die overeenkomstig het Protocol van Madrid voor de indiening van internationale aanvragen zijn toegestaan, kan de aanvrager een vertaling verstrekken van de lijst van waren of diensten en van andere tekstgedeelten van de internationale aanvraag in de taal waarin de internationale aanvraag krachtens lid 2 bij het Internationale Bureau moet worden ingediend. Indien de aanvraag niet vergezeld gaat van een dergelijke vertaling, staat de aanvrager toe dat het Bureau een vertaling opneemt in de internationale aanvraag. Indien geen vertaling is verstrekt in de loop van de procedure voor inschrijving van het Uniemerk waarop de internationale aanvraag is gebaseerd, voorziet het Bureau onverwijld in een vertaling.

4.   Bij de indiening van een internationale aanvraag moet een taks aan het Bureau worden betaald. Indien de internationale inschrijving op een Uniemerk moet worden gebaseerd zodra dit is ingeschreven, is de taks verschuldigd op de datum van inschrijving van het Uniemerk. De aanvraag wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de verschuldigde taks is betaald. Indien de taks niet is betaald, stelt het Bureau de aanvrager daarvan in kennis. In geval van elektronische indiening kan het Bureau toestaan dat het Internationale Bureau de taks namens het Bureau int.

5.   Wanneer uit onderzoek van de internationale aanvraag één of meer van de volgende gebreken naar voren komt, verzoekt het Bureau de aanvrager die gebreken binnen een gegeven termijn te verhelpen:

a)

de internationale aanvraag is niet ingediend met gebruikmaking van het in lid 1 bedoelde formulier en bevat niet alle aanduidingen en informatie die dat formulier vereist;

b)

de lijst van waren en diensten in de internationale aanvraag strookt niet met de lijst van waren en diensten in de basisaanvraag voor een Uniemerk of het basis-Uniemerk;

c)

het merk dat het voorwerp vormt van de internationale aanvraag verschilt van het merk dat voorkomt in de basisaanvraag voor of de basisinschrijving van het Uniemerk

d)

in de internationale aanvraag staat een aanduiding inzake het merk, waarbij het niet gaat om een verklaring van afwijzing of aanspraak op een kleur, die niet voorkomt in de basisaanvraag voor of de basisinschrijving van het Uniemerk;

e)

in de internationale aanvraag wordt gesteld dat de kleur een onderscheidend kenmerk van het merk vormt, maar in de basisaanvraag voor of de basisinschrijving van het Uniemerk zijn andere kleuren gebruikt, of

f)

volgens de aanduidingen in het internationale formulier is de aanvrager niet gerechtigd overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder ii), van het Protocol van Madrid een internationale aanvraag in te dienen bij het Bureau.

6.   Wanneer de aanvrager niet heeft toegestaan dat het Bureau een vertaling als bedoeld in lid 3 opneemt, of het anderszins onduidelijk is op welke lijst van waren en diensten de internationale aanvraag is gebaseerd, verzoekt het Bureau de indiener de vereiste aanduidingen aan te brengen binnen een gegeven termijn.

7.   Indien de in lid 5 bedoelde gebreken niet zijn verholpen of de in lid 6 bedoelde vereiste aanduidingen niet zijn aangebracht binnen de door het Bureau vastgestelde termijn, weigert het Bureau de internationale aanvraag toe te zenden aan het Internationale Bureau.

8.   Het Bureau zendt de internationale aanvraag samen met de in artikel 3, lid 1, van het Protocol van Madrid bedoelde verklaring, toe aan het Internationale Bureau zodra de internationale aanvraag voldoet aan de vereisten van het onderhavige artikel, van de krachtens lid 9 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling, en van artikel 183 van deze verordening.

9.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de juiste vorm, met inbegrip van de bestanddelen daarvan, waarin de internationale aanvraag krachtens lid 1 moet worden ingediend. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 185

Aantekening in het dossier en in het register

1.   De datum en het nummer van een internationale inschrijving die op een aanvraag voor een Uniemerk gebaseerd is, worden in het dossier betreffende laatstgenoemde aanvraag aangetekend. Wanneer de aanvraag tot een Uniemerk leidt, worden de datum en het nummer van de internationale inschrijving in het register aangetekend.

2.   De datum en het nummer van een internationale inschrijving die op een Uniemerk gebaseerd is, worden in het register aangetekend.

Artikel 186

Kennisgeving van de ongeldigheid van de basisaanvraag of -inschrijving

1.   Binnen vijf jaar na de datum van de internationale inschrijving stelt het Bureau het Internationale Bureau in kennis van feiten en beslissingen die van invloed zijn op de geldigheid van de aanvraag voor een Uniemerk of de inschrijving van een Uniemerk waarop de internationale inschrijving was gebaseerd.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de individuele feiten en beslissingen waarvan overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het Protocol van Madrid kennis moet worden gegeven, alsmede het tijdstip voor die kennisgevingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 187

Verzoek om territoriale uitbreiding na internationale inschrijving

1.   Een verzoek om territoriale uitbreiding dat overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid na een internationale inschrijving wordt gedaan, kan door tussenkomst van het Bureau worden ingediend. Het verzoek wordt ingediend in de taal waarin de internationale aanvraag ter uitvoering van artikel 184 van deze verordening is gesteld. Het bevat aanduidingen die aantonen dat een verzoek mag worden gedaan op grond van artikel 2, lid 1, onder ii), en artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid. Het Bureau stelt de persoon die om territoriale uitbreiding verzoekt in kennis van de datum waarop het verzoek om territoriale uitbreiding was ontvangen.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere vereisten inzake het verzoek om territoriale uitbreiding uit hoofde van lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Wanneer het verzoek tot territoriale uitbreiding na de internationale inschrijving niet voldoet aan de vereisten van lid 1 en van de krachtens lid 2 vastgestelde uitvoeringshandeling, verzoekt het Bureau de aanvrager de gebreken binnen een door het Bureau te bepalen termijn te verhelpen. Als de gebreken niet binnen de door het Bureau bepaalde termijn zijn verholpen, weigert het Bureau het verzoek aan het Internationale Bureau toe te zenden. Het Bureau weigert het verzoek pas aan het Internationale Bureau toe te zenden nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld eventuele vastgestelde gebreken in het verzoek te verhelpen.

4.   Zodra aan de in lid 3 vermelde vereisten is voldaan, zendt het Bureau het verzoek om territoriale uitbreiding na de internationale inschrijving aan het Internationale Bureau toe.

Artikel 188

Internationale taksen

Alle taksen die uit hoofde van het Protocol van Madrid aan het Internationale Bureau verschuldigd zijn, moeten rechtstreeks aan het Internationale Bureau worden betaald.

AFDELING 3

Internationale inschrijvingen waarin de Unie wordt aangeduid

Artikel 189

Rechtsgevolgen van internationale inschrijvingen waarin de Unie wordt aangeduid

1.   Een internationale inschrijving waarin de Unie wordt aangeduid, heeft vanaf de datum van de inschrijving overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid of vanaf de datum van de latere aanduiding van de Unie overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid dezelfde rechtsgevolgen als een aanvraag voor een Uniemerk.

2.   Indien er geen kennisgeving van weigering van bescherming overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van het Protocol van Madrid heeft plaatsgevonden of indien een zodanige weigering is ingetrokken, heeft de internationale inschrijving van een merk waarin de Unie wordt aangeduid, vanaf de in lid 1 bedoelde datum dezelfde rechtsgevolgen als de inschrijving van een merk als Uniemerk.

3.   Met het oog op de toepassing van artikel 11 van deze verordening treedt de publicatie overeenkomstig artikel 190, lid 1, van de bijzonderheden van de internationale inschrijving met aanduiding van de Unie, in de plaats van de publicatie van een aanvraag voor een Uniemerk en treedt de publicatie overeenkomstig artikel 190, lid 2, in de plaats van de publicatie van de inschrijving van een Uniemerk.

Artikel 190

Publicatie

1.   Het Bureau publiceert de datum van de inschrijving van een merk waarin de Unie wordt aangeduid overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid ofwel de datum van de latere aanduiding van de Unie overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid, alsmede de taal waarin de internationale aanvraag is gesteld en de tweede taal die door de indiener is vermeld, alsook het nummer van de internationale inschrijving en de datum waarop het Internationale Bureau deze inschrijving openbaar heeft gemaakt in het blad dat het uitgeeft, een reproductie van het merk alsmede de nummers van de klassen van de waren of diensten waarvoor bescherming wordt gevraagd.

2.   Indien er geen kennisgeving van weigering van bescherming overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van het Protocol van Madrid heeft plaatsgevonden, of indien een zodanige weigering is ingetrokken, publiceert het Bureau dit feit, alsmede het nummer van de internationale inschrijving en, in voorkomend geval, de datum waarop het Internationale Bureau deze inschrijving openbaar heeft gemaakt in het blad dat het uitgeeft.

Artikel 191

Beroep op anciënniteit bij een internationale aanvraag

1.   De aanvrager van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie kan in de internationale aanvraag de anciënniteit van een in een lidstaat ingeschreven ouder merk, waaronder een in de Benelux ingeschreven merk, inroepen dan wel van een ouder merk dat krachtens een internationale regeling met rechtsgevolgen in een lidstaat is ingeschreven, zoals bepaald in artikel 39.

2.   De documentatie ter ondersteuning van het beroep op anciënniteit, zoals gespecificeerd in de krachtens artikel 39, lid 6, vastgestelde uitvoeringshandeling, wordt ingediend binnen drie maanden na de datum waarop het Internationale Bureau kennis geeft van de internationale inschrijving aan het Bureau. Artikel 39, lid 7, is hierop van toepassing.

3.   Ingeval de houder van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 119, lid 2, gehouden is zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen, bevat de in lid 2 van dit artikel bedoelde kennisgeving de aanwijzing van een gemachtigde als bedoeld in artikel 120, lid 1.

4.   Indien het Bureau vaststelt dat een beroep op anciënniteit op grond van lid 1 van dit artikel niet voldoet aan artikel 39 of aan de andere vereisten die in onderhavig artikel worden gesteld, vraagt het de aanvrager de gebreken te verhelpen. Als aan de in de eerste zin bedoelde vereisten niet binnen de door het Bureau gestelde termijn is voldaan, vervalt het recht van anciënniteit met betrekking tot die internationale inschrijving. Als de gebreken slechts betrekking hebben op sommige waren en diensten, vervalt het recht van anciënniteit alleen voor die waren en diensten.

5.   Het Bureau stelt het Internationaal Bureau in kennis van elke verklaring inzake het verval van het recht van anciënniteit op grond van lid 4. Het stelt eveneens het Internationale Bureau op de hoogte van elke intrekking of beperking van het beroep op anciënniteit.

6.   Artikel 39, lid 5, is van toepassing tenzij het recht van anciënniteit op grond van lid 4 van dit artikel vervallen is verklaard.

Artikel 192

Anciënniteit inroepen bij het Bureau

1.   De houder van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie kan vanaf de datum van bekendmaking van de rechtsgevolgen van die inschrijving op grond van artikel 190, lid 2, voor het Bureau de anciënniteit inroepen van een in een lidstaat ingeschreven ouder merk, waaronder een in de Benelux ingeschreven merk of een ouder merk dat krachtens een internationale regeling met rechtsgevolgen in een lidstaat is ingeschreven, zoals bepaald in artikel 40.

2.   Wanneer een beroep op anciënniteit wordt gedaan vóór de in lid 1 bedoelde datum, wordt dat beroep op anciënniteit geacht door het Bureau op die datum te zijn ontvangen.

3.   Een in lid 1 van dit artikel bedoelde beroep op anciënniteit voldoet aan de vereisten van artikel 40 en bevat informatie aan de hand waarvan de vervulling van die vereisten kan worden nagegaan.

4.   Indien niet is voldaan aan de vereisten inzake het beroep op anciënniteit, als bedoeld in lid 3 en gespecificeerd in de overeenkomstig lid 6 vastgestelde uitvoeringshandeling, vraagt het Bureau de houder van de internationale inschrijving de gebreken te verhelpen. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau te stellen termijn zijn verholpen, wijst het Bureau het beroep af.

5.   Wanneer het Bureau een beroep op anciënniteit heeft aanvaard, of een beroep op anciënniteit is ingetrokken of door het Bureau wordt doorgehaald, stelt het Bureau het Internationale Bureau daarvan in kennis.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een beroep op anciënniteit volgens lid 1van dit artikel, en de nadere gegevens van de overeenkomstig lid 5 van dit artikel te verstrekken informatie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 193

Aanduiding van waren en diensten en onderzoek met betrekking tot absolute weigeringsgronden

1.   Internationale inschrijvingen met aanduiding van de Unie, worden op dezelfde wijze als aanvragen voor een Uniemerk onderworpen aan een onderzoek met betrekking tot hun overeenstemming met artikel 33, leden 2, 3 en 4, en de absolute weigeringsgronden.

2.   Wanneer een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie ingevolge artikel 33, lid 4, of artikel 42, lid 1, van deze verordening niet in aanmerking blijkt te komen voor bescherming van alle of een deel van de waren en diensten waarvoor het door het Internationale Bureau is ingeschreven, zendt het Bureau ambtshalve een voorlopige kennisgeving van weigering aan het Internationale Bureau, overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van het Protocol van Madrid.

3.   Wanneer de houder van een internationale inschrijving overeenkomstig artikel 119, lid 2, gehouden is zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen, bevat de in lid 2 van dit artikel bedoelde kennisgeving een verzoek om een gemachtigde aan te wijzen als bedoeld in artikel 120, lid 1.

4.   De kennisgeving van voorlopige weigering wordt met redenen omkleed, en voorziet in een termijn waarbinnen de houder van de internationale inschrijving zijn opmerkingen kan indienen en, in voorkomend geval, een gemachtigde aanwijst. De termijn gaat in op de datum waarop het Bureau de voorlopige weigering publiceert.

5.   Wanneer het Bureau vaststelt dat in de internationale aanvraag met aanduiding van de Unie geen tweede taal is aangegeven overeenkomstig artikel 206 van deze verordening, zendt het Bureau overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van het Protocol van Madrid ambtshalve een voorlopige kennisgeving van weigering aan het Internationale Bureau.

6.   Indien de houder van een internationale inschrijving de redenen om bescherming te weigeren niet binnen de termijn weerlegt of, in voorkomend geval, geen gemachtigde of geen tweede taal aanwijst, weigert het Bureau de bescherming geheel of gedeeltelijk voor de waren en diensten waarvoor de internationale inschrijving is gedaan. De weigering van bescherming treedt in de plaats van de afwijzing van een aanvraag voor een Uniemerk. Tegen de beslissing kan beroep worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 66 tot en met 72.

7.   Wanneer het Bureau bij het begin van de oppositietermijn bedoeld in artikel 196, lid 2, niet ambtshalve een voorlopige kennisgeving van weigering heeft gedaan overeenkomstig lid 2 van dit artikel, zendt het een verklaring aan het Internationale Bureau, waarin wordt aangegeven dat het onderzoek van de absolute weigeringsgronden overeenkomstig artikel 42 van de verordening is voltooid, maar dat tegen de internationale inschrijving nog oppositie kan worden ingesteld of opmerkingen kunnen worden ingediend door derden. Deze tussentijdse verklaring doet geen afbreuk aan het recht van het Bureau om vóór de definitieve verklaring waarin de bescherming wordt toegekend op eigen initiatief het onderzoek van de absolute weigeringsgronden te heropenen.

8.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de van ambtswege aan het Internationale Bureau te zenden kennisgeving van voorlopige weigering van bescherming en in de definitieve kennisgevingen die in verband met de definitieve toekenning of weigering van bescherming aan het Internationale Bureau dienen te worden gezonden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 194

Collectieve merken en certificeringsmerken

1.   Wanneer een internationale inschrijving op een basisaanvraag of -inschrijving voor een collectief merk, certificeringsmerk of garantiemerk is gebaseerd, wordt de internationale inschrijving met aanduiding van de Unie, behandeld als een collectief Uniemerk of, indien van toepassing, een Uniecertificeringsmerk.

2.   De houder van de internationale inschrijving dient overeenkomstig de artikelen 75 en 84 ter binnen twee maanden na de datum waarop het Internationale Bureau het Bureau in kennis heeft gesteld van de internationale inschrijving, rechtstreeks bij het Bureau een reglement in voor het gebruik van het merk.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de procedure omtrent internationale inschrijvingen die op een basisaanvraag of -inschrijving voor een collectief merk, certificeringsmerk of garantiemerk zijn gebaseerd.

Artikel 195

Recherche

1.   Zodra aan het Bureau een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie ter kennis is gebracht, stelt het een EU-rechercheverslag op, zoals bepaald in artikel 43, lid 1,op voorwaarde dat een verzoek om een rechercheverslag als bedoeld in artikel 43, lid 1, binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving wordt ingediend bij het Bureau.

2.   Zodra aan het Bureau een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie ter kennis is gebracht, zendt het aan de centrale dienst voor de industriële eigendom van elke lidstaat die zijn besluit om in het eigen merkenregister recherche te verrichten aan het Bureau heeft meegedeeld, een kopie daarvan toe, zoals bepaald in artikel 43, lid 2, op voorwaarde dat een verzoek om een rechercheverslag als bedoeld in artikel 43, lid 2, binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving wordt ingediend bij het Bureau en de recherchetaks binnen dezelfde termijn wordt betaald.

3.   Artikel 43, leden 3 tot en met 6, is van overeenkomstige toepassing.

4.   Het Bureau geeft aan de houders van oudere Uniemerken en aan de rechthebbenden op oudere aanvragen voor een Uniemerk, die in het EU-rechercheverslag zijn vermeld, kennis van de publicatie overeenkomstig artikel 190, lid 1, van de internationale inschrijving met aanduiding van de Unie. Dat geldt ongeacht of de houder van de internationale inschrijving om het EU-rechercheverslag heeft verzocht, tenzij de houder van een oudere inschrijving of aanvraag erom verzoekt de kennisgeving niet te ontvangen.

Artikel 196

Oppositie

1.   Tegen internationale inschrijvingen waarin de Unie wordt aangeduid, kan op dezelfde wijze oppositie worden ingesteld als tegen gepubliceerde aanvragen voor een Uniemerk.

2.   De oppositie moet worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden die aanvangt één maand na de datum van bekendmaking overeenkomstig artikel 190, lid 1. De oppositie wordt pas geacht volgens de regels te zijn ingesteld als de oppositietaks is betaald.

3.   De weigering van bescherming treedt in de plaats van de afwijzing van een aanvraag voor een Uniemerk.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de procedure voor de indiening en beoordeling van een oppositie, met inbegrip van de vereiste kennisgevingen aan het Internationale Bureau.

Artikel 197

Internationale inschrijving in de plaats van een Uniemerk

Het Bureau tekent op verzoek in het register aan, dat een internationale inschrijving wordt geacht in de plaats van een Uniemerk te zijn getreden overeenkomstig artikel 4 bis van het Protocol van Madrid.

Artikel 198

Nietigverklaring van een internationale inschrijving

1.   Een internationale inschrijving waarin de Unie wordt aangeduid, kan nietig worden verklaard.

2.   Het verzoek tot nietigverklaring van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie treedt in de plaats van een verzoek tot vervallenverklaring zoals bedoeld in artikel 58 of een verzoek tot nietigverklaring zoals bedoeld in artikel 59 of 60.

3.   Indien een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie bij definitieve beslissing nietig is verklaard op grond van artikel 64 of artikel 128 van deze verordening en het onderhavige artikel, brengt het Bureau dit overeenkomstig artikel 5, lid 6, van het Protocol van Madrid ter kennis van het Internationale Bureau.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de in lid 3 van dit artikel bedoelde kennisgeving aan het Internationale Bureau. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 199

Rechtsgevolgen van inschrijving van overgang

De aantekening in het internationale register van een eigendomsovergang van de internationale inschrijving heeft dezelfde gevolgen als de vermelding van een overgang in het register overeenkomstig artikel 20.

Artikel 200

Rechtsgevolgen van inschrijving van licenties en andere rechten

De aantekening in het internationale register van een licentie of een beperking van het beschikkingsrecht van de houder ten aanzien van de internationale inschrijving heeft dezelfde gevolgen als de inschrijving in het register van een zakelijk recht, een gedwongen tenuitvoerlegging, een insolventieprocedure of een licentie, overeenkomstig respectievelijk de artikelen 22, 23, 24 en 25.

Artikel 201

Onderzoek van verzoeken tot inschrijving van overgangen, licenties of beperkingen van het beschikkingsrecht van de houder

Het Bureau zendt de bij het Bureau ingediende verzoeken tot inschrijving van een wijziging van eigendom, een licentie of een beperking van het beschikkingsrecht van de houder, de wijziging of doorhaling van een licentie of de opheffing van een beperking van het beschikkingsrecht van de houder, toe aan het Internationale Bureau indien zij vergezeld gaan van passend bewijs van de overgang, de licentie of de beperking van het beschikkingsrecht, of van het bewijs dat de licentie niet meer bestaat of is gewijzigd, of dat de beperking van het beschikkingsrecht is opgeheven.

Artikel 202

Omzetting van een aanduiding van de Unie die via een internationale inschrijving plaatsvindt, in een aanvraag voor een nationaal merk of in een aanduiding van lidstaten

1.   Wanneer een aanduiding van de Unie die via een internationale inschrijving plaatsvindt, wordt geweigerd of geen rechtsgevolgen meer heeft, kan de houder van de internationale inschrijving verzoeken om de omzetting van de aanduiding van de Unie:

a)

in een aanvraag voor een nationaal merk overeenkomstig de artikelen 139, 140 en 141, of

b)

in de aanduiding van een lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid, op voorwaarde dat het op de datum van het verzoek tot omzetting mogelijk was deze lidstaat rechtstreeks aan te duiden op basis van het Protocol van Madrid. De artikelen 139, 140 en 141 van deze verordening zijn van toepassing.

2.   De aanvraag voor een nationaal merk of de aanduiding van een lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid welke uit de omzetting van de aanduiding van de Unie via een internationale inschrijving voortvloeit, draagt in de betrokken lidstaat de datum van de internationale inschrijving, overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid of de datum van aanduiding van de Unie overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid, indien deze aanduiding na de internationale inschrijving heeft plaatsgevonden, of de datum van voorrang van die inschrijving, en heeft, waar nodig, de anciënniteit van een merk van de betrokken lidstaat dat op grond van artikel 191 van deze verordening wordt ingeroepen.

3.   Het verzoek tot omzetting wordt gepubliceerd.

4.   Het verzoek om een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie om te zetten in een aanvraag voor een nationaal merk bevat de informatie en aanduidingen als bedoeld in artikel 140, lid 1.

5.   Indien na niet-vernieuwing van de internationale inschrijving wordt verzocht om omzetting op grond van dit artikel en artikel 139, lid 5, van deze verordening, bevat het in lid 4 van dit artikel bedoelde verzoek een aanduiding in die zin en de datum waarop de beschermingstermijn is verstreken. De termijn van drie maanden bedoeld in artikel 139, lid 5, van deze verordening gaat in daags na de laatste dag waarop de vernieuwing nog steeds kan worden verricht op grond van artikel 7, lid 4, van het Protocol van Madrid.

6.   Artikel 140, leden 3 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot omzetting als bedoeld in lid 4 van dit artikel.

7.   Het verzoek tot omzetting van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie in een aanduiding van een lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid, bevat de aanwijzingen en elementen als bedoeld in de leden 4 en 5.

8.   Artikel 140, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot omzetting als bedoeld in lid 7 van dit artikel. Het Bureau weigert het verzoek tot omzetting als aan de voorwaarden om de lidstaat die partij is bij het Protocol van Madrid of de Schikking van Madrid te kunnen aanduiden, niet was voldaan op de datum waarop de Unie werd aangeduid en op de datum waarop de aanvraag tot omzetting door het Bureau werd ontvangen, of, overeenkomstig de laatste zin van artikel 140, lid 1, wordt geacht te zijn ontvangen.

9.   Indien het in lid 7 genoemde verzoek tot omzetting voldoet aan de vereisten van deze verordening en op grond daarvan vastgestelde regels, zendt het Bureau het verzoek onverwijld toe aan het Internationale Bureau. Het Bureau stelt de houder van de internationale inschrijving in kennis van de datum van toezending.

10.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de in de leden 4 en 7 bedoelde verzoeken tot omzetting;

b)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de bekendmaking van de verzoeken tot omzetting overeenkomstig lid 3.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 203

Gebruik van een merk dat het voorwerp van een internationale inschrijving vormt

Voor de toepassing van artikel 18, lid 1, artikel 47, lid 2, artikel 58, lid 1, onder a), en artikel 64, lid 2, treedt de datum van de publicatie overeenkomstig artikel 190, lid 2, in de plaats van de datum van inschrijving met het oog op de vaststelling van de datum waarop het merk dat het voorwerp vormt van de internationale inschrijving waarin de Unie wordt aangeduid, in de Unie normaal gebruikt moet worden.

Artikel 204

Omzetting

1.   Onverminderd het bepaalde in lid 2, zijn de bepalingen die van toepassing zijn op aanvragen voor een Uniemerk, van overeenkomstige toepassing op verzoeken tot omzetting van een internationale inschrijving in een aanvraag voor een Uniemerk overeenkomstig artikel 9 quinquies van het Protocol van Madrid.

2.   Wanneer het verzoek tot omzetting betrekking heeft op een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie, waarvan de bijzonderheden overeenkomstig artikel 190, lid 2, zijn gepubliceerd, zijn de artikelen 42 tot en met 47 niet van toepassing.

3.   Om aangemerkt te worden als een omzetting van een internationale inschrijving die op verzoek van het bureau van oorsprong overeenkomstig artikel 9 quinquies van het Protocol van Madrid door het Internationale Bureau is doorgehaald, bevat de aanvraag voor een Uniemerk een vermelding in die zin. Die vermelding wordt bij het indienen van de aanvraag gedaan.

4.   Wanneer in de loop van het onderzoek overeenkomstig artikel 41, lid 1, onder b), het Bureau vaststelt dat de aanvraag niet is ingediend uiterlijk drie maanden na de datum waarop de internationale inschrijving door het Internationale Bureau werd doorgehaald, of de waren en diensten waarvoor het Uniemerk moet worden ingeschreven niet zijn opgenomen in de lijst met waren en diensten waarvoor de internationale inschrijving met betrekking tot de Unie is gedaan, vraagt het Bureau de aanvrager de gebreken te verhelpen.

5.   Als de in lid 4 genoemde gebreken niet binnen de door het Bureau vastgestelde periode zijn verholpen, vervallen het recht op de datum van de internationale inschrijving of de territoriale uitbreiding, en de eventuele voorrang van de internationale inschrijving.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten zijn opgenomen in een aanvraag tot omzetting op grond van lid 3 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 207, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 205

Communicatie met het Internationale Bureau

De communicatie met het Internationale Bureau verloopt op de wijze en in de vorm als overeengekomen tussen het Internationale Bureau en het Bureau, bij voorkeur langs elektronische weg. Waar „formulieren” staat, worden ook elektronische formulieren bedoeld.

Artikel 206

Gebruik van talen

Voor de toepassing van deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde regels op internationale inschrijvingen met aanduiding van de Unie, is de taal van indiening van de internationale aanvraag de proceduretaal in de zin van artikel 146, lid 4, en is de tweede taal die in de internationale aanvraag wordt opgegeven, de tweede taal in de zin van artikel 146, lid 3.

HOOFDSTUK XIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 207

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité inzake uitvoeringsbepalingen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 208

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 48, artikel 49, lid 3, artikel 65, artikel 73, artikel 96, lid 4, artikel 97, lid 6, artikel 98, lid 5, artikel 100, lid 2, artikel 101, lid 5, artikel 103, lid 3, artikel 106, lid 3, artikel 121, artikel 168, artikel 194, lid 3, en artikel 196, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt voor onbepaalde tijd met ingang van 23 maart 2016 aan de Commissie toegekend.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 48, artikel 49, lid 3, artikel 65, artikel 73, artikel 96, lid 4, artikel 97, lid 6, artikel 98, lid 5, artikel 100, lid 2, artikel 101, lid 5, artikel 103, lid 3, artikel 106, lid 3, artikel 121, artikel 168, artikel 194, lid 3, en artikel 196, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 48, artikel 49, lid 3, artikel 65, artikel 73, artikel 96, lid 4, artikel 97, lid 6, artikel 98, lid 5, artikel 100, lid 2, artikel 101, lid 5, artikel 103, lid 3, artikel 106, lid 3, artikel 121, artikel 168, artikel 194, lid 3, en artikel 196, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn hebben medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 209

Bepalingen betreffende de uitbreiding van de Unie

1.   Vanaf de datum van toetreding van Bulgarije, Tsjechië, Estland, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije („de nieuwe lidstaten”), wordt de geldigheid van een voor de desbetreffende datum van toetreding uit hoofde van deze verordening ingeschreven of aangevraagd Uniemerk uitgebreid tot het grondgebied van de nieuwe lidstaten, waardoor het dezelfde rechtsgevolgen in de gehele Unie krijgt.

2.   De inschrijving van een Uniemerk waarvoor op de datum van toetreding een aanvraag is ingediend, kan niet worden geweigerd op basis van één van de in artikel 7, lid 1, vermelde absolute weigeringsgronden, indien die gronden louter wegens de toetreding van een nieuwe lidstaat van toepassing worden.

3.   Tegen de inschrijving van een Uniemerk die is aangevraagd tijdens de periode van zes maanden die aan de datum van toetreding voorafgaat, kan krachtens artikel 46 oppositie worden ingesteld indien in een nieuwe lidstaat vóór de toetreding een ouder merk of een ander ouder recht in de zin van artikel 8 was verworven, op voorwaarde dat het te goeder trouw is verkregen en dat de datum van indiening, of, waar van toepassing, de voorrangsdatum of de datum van verkrijging in de nieuwe lidstaat van het oudere merk of andere oudere recht voorafgaat aan de datum van indiening of, waar van toepassing, de voorrangsdatum van het aangevraagde Uniemerk.

4.   Een Uniemerk als bedoeld in lid 1, kan niet ongeldig worden verklaard,

a)

op grond van artikel 59, wanneer de gronden voor ongeldigheid alleen voortspruiten uit de toetreding van een nieuwe lidstaat;

b)

op grond van artikel 60, leden 1 en 2, indien het oudere nationale merk voor de datum van toetreding in een nieuwe lidstaat is ingeschreven, aangevraagd of verkregen.

5.   Het gebruik van een Uniemerk als bedoeld in lid 1, kan overeenkomstig de artikelen 137 en 138 worden verboden, indien het oudere merk of oudere recht in de nieuwe lidstaat voor de datum van toetreding van die staat te goeder trouw is ingeschreven, aangevraagd of verkregen, dan wel, in voorkomend geval, een voorrangsdatum van vóór de toetreding van de staat had.

Artikel 210

Evaluatie en herziening

1.   Uiterlijk op 24 maart 2021, en vervolgens om de vijf jaar, evalueert de Commissie de uitvoering van deze verordening.

2.   De evaluatie heeft betrekking op het regelgevingskader voor samenwerking tussen het Bureau en de centrale bureaus voor intellectuele eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, met bijzondere aandacht voor het in artikel 152 neergelegde financieringsmechanisme. De evaluatie behandelt verder de resultaten, de doelmatigheid en de efficiëntie van het Bureau en zijn werkmethoden. Zij richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van het Bureau moet worden gewijzigd, en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

3.   De Commissie zendt het evaluatieverslag met haar conclusies op basis van dat verslag toe aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

4.   Bij elke tweede evaluatie worden de door het Bureau bereikte resultaten getoetst aan zijn doelstellingen, opdracht en taken.

Artikel 211

Intrekking

Verordening (EG) nr. 207/2009 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 212

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 oktober 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 14 juni 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

H. DALLI


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 april 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 mei 2017.

(2)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1).

(3)  Zie bijlage II.

(4)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1).

(5)  Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40 van 11.2.1989, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 25).

(7)  Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21).

(8)  Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).

(9)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).

(10)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 336 van 23.12.2015, blz. 1).

(13)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PB L 125 van 5.5.2001, blz. 15).

(15)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(16)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(17)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(18)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(19)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(20)  Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB L 3 van 5.1.2002, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) nr. 386/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 tot toewijzing aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van taken die verband houden met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de vergadering van vertegenwoordigers van de publieke en private sector als Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (PB L 129 van 16.5.2012, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2012/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (PB L 299 van 27.10.2012, blz. 5).

(23)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(24)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(25)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(26)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE I

BEDRAG VAN DE TAKSEN

A.   De overeenkomstig deze verordening aan het Bureau te betalen taksen zijn als volgt (in EUR):

1.

Basistaks voor de aanvraag voor een individueel Uniemerk (artikel 31, lid 2):

1 000 EUR

2.

Basistaks voor de aanvraag voor een individueel Uniemerk langs elektronische weg (artikel 31, lid 2):

850 EUR

3.

Taks voor de tweede klasse van waren en diensten voor een individueel Uniemerk (artikel 31, lid 2):

50 EUR

4.

Taks voor elke klasse van waren en diensten boven de tweede voor een individueel Uniemerk (artikel 31, lid 2):

150 EUR

5.

Basistaks voor de aanvraag voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 31, lid 2 en artikel 74, lid 3, of artikel 83, lid 3):

1 800 EUR

6.

Basistaks voor de aanvraag voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk langs elektronische weg (artikel 31, lid 2, en artikel 74, lid 3, of artikel 83, lid 3):

1 500 EUR

7.

Taks voor de tweede klasse van waren en diensten voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 31, lid 2, en artikel 74, lid 3, of artikel 83, lid 3):

50 EUR

8.

Taks voor elke klasse van waren en diensten boven de tweede voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 31, lid 2, en artikel 74, lid 3, of artikel 83, lid 3):

150 EUR

9.

Recherchetaks voor de aanvraag voor een Uniemerk (artikel 43, lid 2) of voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie (artikel 43, lid 2, en artikel 195, lid 2):

12 EUR vermenigvuldigd met het aantal centrale bureaus voor industriële eigendom, zoals bedoeld in artikel 43, lid 2; dat bedrag, en de daaropvolgende wijzigingen, worden door het Bureau in het Publicatieblad van het Bureau bekendgemaakt.

10.

Oppositietaks (artikel 46, lid 3):

320 EUR

11.

Basistaks voor de vernieuwing van een individueel Uniemerk (artikel 53, lid 3):

1 000 EUR

12.

Basistaks voor de vernieuwing van een individueel Uniemerk langs elektronische weg (artikel 53, lid 3):

850 EUR

13.

Taks voor de vernieuwing van de tweede klasse van waren en diensten voor een individueel Uniemerk (artikel 53, lid 3):

50 EUR

14.

Taks voor de vernieuwing van elke klasse van waren en diensten boven de tweede voor een individueel Uniemerk (artikel 53, lid 3):

150 EUR

15.

Basistaks voor de vernieuwing van een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 53, lid 3, en artikel 74, lid 3, of artikel 83, lid 3):

1 800 EUR

16.

Basistaks voor de vernieuwing van een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk langs elektronische weg (artikel 53, lid 3, en artikel 74, lid 3, of artikel 83, lid 3):

1 500 EUR

17.

Taks voor de vernieuwing van de tweede klasse van waren en diensten voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 53, lid 3, en artikel 74, lid 3, of artikel 83, lid 3):

50 EUR

18.

Taks voor de vernieuwing van elke klasse van waren en diensten boven de tweede voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk (artikel 53, lid 3, en artikel 74, lid 3, of artikel 83, lid 3):

150 EUR

19.

Toeslag voor laattijdige betaling van de vernieuwingstaks of voor te late indiening van het verzoek tot vernieuwing (artikel 53, lid 3):

25 % van de taks waarvoor de vernieuwingstermijn is verstreken, met een maximum van 1 500 EUR

20.

Taksen voor de vordering tot vervallen- of nietigverklaring (artikel 63, lid 2):

630 EUR

21.

Beroepstaks (artikel 68, lid 1):

720 EUR

22.

Taks voor een aanvraag tot herstel in de vorige toestand (artikel 104, lid 3):

200 EUR

23.

Taks voor het verzoek tot omzetting van een aanvraag voor een Uniemerk of van een Uniemerk (artikel 140, lid 1, tevens in samenhang met artikel 202, lid 1):

a)

in een aanvraag voor een nationaal merk,

b)

in een aanduiding van lidstaten in het kader van het Protocol van Madrid:

200 EUR

24.

Taks voor voortzetting van de procedure (artikel 105, lid 1):

400 EUR

25.

Taks voor de verklaring van afsplitsing van een ingeschreven Uniemerk (artikel 56, lid 4) of een aanvraag voor een Uniemerk (artikel 50, lid 3):

250 EUR

26.

Taks voor de aanvraag tot inschrijving van een licentie of een ander recht met betrekking tot een ingeschreven Uniemerk (artikel 26, lid 2), of een aanvraag voor een Uniemerk (artikel 26, lid 2):

a)

verlening van een licentie;

b)

overdracht van een licentie;

c)

creatie van een zakelijk recht;

d)

overdracht van een zakelijk recht;

e)

gedwongen tenuitvoerlegging;

200 EUR per inschrijving, maar wanneer er bij dezelfde aanvraag of tegelijkertijd meerdere verzoeken worden ingediend, mag het totale bedrag niet meer bedragen dan 1 000 EUR

27.

Taks voor de doorhaling van de inschrijving van een licentie of een ander recht (artikel 29, lid 3):

200 EUR per doorhaling, maar wanneer bij dezelfde aanvraag of tegelijkertijd meerdere verzoeken worden ingediend, mag het totale bedrag niet meer bedragen dan 1 000 EUR

28.

Taks voor de wijziging van een ingeschreven Uniemerk (artikel 54, lid 4):

200 EUR

29.

Taks voor de afgifte van een duplicaat van de aanvraag voor een Uniemerk (artikel 114, lid 7), een kopie van het inschrijvingsbewijs (artikel 51, lid 2), of een uittreksel uit het register (artikel 111, lid 7):

a)

niet-gewaarmerkte kopie of uittreksel:

10 EUR

b)

gewaarmerkte kopie of uittreksel:

30 EUR

30.

Taks voor inzage van de dossiers (artikel 114, lid 6):

30 EUR

31.

Taks voor de afgifte van afschriften van dossierstukken (artikel 114, lid 7):

a)

niet-gewaarmerkte kopie:

10 EUR

b)

gewaarmerkte kopie:

30 EUR

plus per bladzijde, boven de 10:

1 EUR

32.

Taks voor mededeling van gegevens uit een dossier (artikel 114, lid 9):

10 EUR

33.

Taks voor de verificatie van de proceskosten die moeten worden vergoed (artikel 109, lid 8):

100 EUR

34.

Taks voor de indiening van een internationale aanvraag bij het Bureau (artikel 184, lid 4):

300 EUR

B.   Aan het Internationaal Bureau te betalen taksen

I.   Individuele taks voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie

1.

De aanvrager van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie betaalt het Internationaal Bureau een individuele taks voor de aanduiding van de Unie overeenkomstig artikel 8, lid 7, van het Protocol van Madrid.

2.

De houder van een internationale inschrijving die na de internationale inschrijving een verzoek om territoriale uitbreiding indient waarin de Unie wordt aangeduid, betaalt het Internationaal Bureau een individuele taks voor de aanduiding van de Unie overeenkomstig artikel 8, lid 7, van het Protocol van Madrid.

3.

Het bedrag van de in de punten B.I.1 of B.I.2 bedoelde taks komt overeen met de tegenwaarde in Zwitserse frank, zoals vastgesteld door de directeur-generaal van de WIPO overeenkomstig regel 35, lid 2, van de gemeenschappelijke regels krachtens de Schikking en het Protocol van Madrid, van de volgende bedragen:

a)

voor een individueel merk: 820 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 50 EUR voor de tweede klasse van waren en diensten, en 150 EUR voor elke klasse van waren en diensten in de internationale inschrijving boven de tweede;

b)

voor een collectief merk of een certificeringsmerk: 1 400 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 50 EUR voor de tweede klasse van waren en diensten, en 150 EUR voor elke klasse van waren en diensten boven de tweede.

II.   Individuele taks voor vernieuwing van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie

1.

De houder van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie betaalt het Internationaal Bureau, als onderdeel van de taksen voor vernieuwing van de internationale inschrijving, een individuele taks voor de aanduiding van de Unie overeenkomstig artikel 8, lid 7, van het Protocol van Madrid.

2.

Het bedrag van de in punt B.II.1 bedoelde taks komt overeen met de tegenwaarde in Zwitserse frank, zoals vastgesteld door de directeur-generaal van de WIPO overeenkomstig regel 35, lid 2, van de gemeenschappelijke regels krachtens de Schikking en het Protocol van Madrid, van de volgende bedragen:

a)

voor een individueel merk: 820 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 50 EUR voor de tweede klasse van waren en diensten, en 150 EUR voor elke klasse van waren en diensten in de internationale inschrijving boven de tweede;

b)

voor een collectief merk of een certificeringsmerk: 1 400 EUR, in voorkomend geval vermeerderd met 50 EUR voor de tweede klasse van waren en diensten, en 150 EUR voor elke klasse van waren en diensten in de internationale inschrijving boven de tweede.


BIJLAGE II

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad

(PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1)

 

Toetredingsakte van 2012, bijlage III, onderdeel 2, punt I

 

Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 341 van 24.12.2015, blz. 21)

Uitsluitend artikel 1


BIJLAGE III

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 207/2009

De onderhavige verordening

Artikelen 1 tot en met 7

Artikelen 1 tot en met 7

Artikel 8, leden 1 tot en met 4

Artikel 8, leden 1 tot en met 4

Artikel 8, lid 4 bis

Artikel 8, lid 6

Artikel 8, lid 5

Artikel 8, lid 5

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 9 bis

Artikel 10

Artikel 9 ter

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 13 bis

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 17

Artikel 15

Artikel 18

Artikel 16

Artikel 19

Artikel 17, leden 1, 2 en 3

Artikel 20, leden 1, 2 en 3

Artikel 17, lid 5

Artikel 20, lid 4

Artikel 17, lid 5 bis

Artikel 20, lid 5

Artikel 17, lid 5 ter

Artikel 20, lid 6

Artikel 17, lid 5 quater

Artikel 20, lid 7

Artikel 17, lid 5 quinquies

Artikel 20, lid 8

Artikel 17, lid 5 sexies

Artikel 20, lid 9

Artikel 17, lid 5 septies

Artikel 20, lid 10

Artikel 17, lid 6

Artikel 20, lid 11

Artikel 17, lid 7

Artikel 20, lid 12

Artikel 17, lid 8

Artikel 20, lid 13

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22

Artikel 20

Artikel 23

Artikel 21

Artikel 24

Artikel 22

Artikel 25

Artikel 22 bis

Artikel 26

Artikel 23

Artikel 27

Artikel 24

Artikel 28

Artikel 24 bis

Artikel 29

Artikel 25

Artikel 30

Artikel 26

Artikel 31

Artikel 27

Artikel 32

Artikel 28

Artikel 33

Artikel 29

Artikel 34

Artikel 30

Artikel 35

Artikel 31

Artikel 36

Artikel 32

Artikel 37

Artikel 33

Artikel 38

Artikel 34, lid 1

Artikel 39, lid 1

Artikel 34, lid 1 bis

Artikel 39, lid 2

Artikel 34, lid 2

Artikel 39, lid 3

Artikel 34, lid 3

Artikel 39, lid 4

Artikel 34, lid 4

Artikel 39, lid 5

Artikel 34, lid 5

Artikel 39, lid 6

Artikel 34, lid 6

Artikel 39, lid 7

Artikel 35

Artikel 40

Artikel 36

Artikel 41

Artikel 37, lid 1

Artikel 42, lid 1

Artikel 37, lid 3

Artikel 42, lid 2

Artikel 38

Artikel 43

Artikel 39

Artikel 44

Artikel 40

Artikel 45

Artikel 41

Artikel 46

Artikel 42

Artikel 47

Artikel 42a

Artikel 48

Artikel 43

Artikel 49

Artikel 44, leden 1 en 2

Artikel 50, leden 1 en 2

Artikel 44, lid 4

Artikel 50, lid 3

Artikel 44, lid 4 bis

Artikel 50, lid 4

Artikel 44, leden 5 tot en met 9

Artikel 50, leden 5 tot en met 9

Artikel 45

Artikel 51

Artikel 46

Artikel 52

Artikel 47

Artikel 53

Artikel 48

Artikel 54

Artikel 48 bis

Artikel 55

Artikel 49

Artikel 56

Artikel 50

Artikel 57

Artikel 51

Artikel 58

Artikel 52

Artikel 59

Artikel 53

Artikel 60

Artikel 54

Artikel 61

Artikel 55

Artikel 62

Artikel 56

Artikel 63

Artikel 57

Artikel 64

Artikel 57 bis

Artikel 65

Artikel 58

Artikel 66

Artikel 59

Artikel 67

Artikel 60

Artikel 68

Artikel 61

Artikel 69

Artikel 63

Artikel 70

Artikel 64

Artikel 71

Artikel 65

Artikel 72

Artikel 65 bis

Artikel 73

Artikel 66

Artikel 74

Artikel 67

Artikel 75

Artikel 68

Artikel 76

Artikel 69

Artikel 77

Artikel 70

Artikel 78

Artikel 71

Artikel 79

Artikel 72

Artikel 80

Artikel 73

Artikel 81

Artikel 74

Artikel 82

Artikel 74 bis

Artikel 83

Artikel 74 ter

Artikel 84

Artikel 74 quater

Artikel 85

Artikel 74 quinquies

Artikel 86

Artikel 74 sexies

Artikel 87

Artikel 74 septies

Artikel 88

Artikel 74 octies

Artikel 89

Artikel 74 nonies

Artikel 90

Artikel 74 decies

Artikel 91

Artikel 74 undecies

Artikel 92

Artikel 74 duodecies

Artikel 93

Artikel 75

Artikel 94

Artikel 76

Artikel 95

Artikel 77

Artikel 96

Artikel 78

Artikel 97

Artikel 79

Artikel 98

Artikel 79 bis

Artikel 99

Artikel 79 ter

Artikel 100

Artikel 79 quater

Artikel 101

Artikel 79 quinquies

Artikel 102

Artikel 80

Artikel 103

Artikel 81

Artikel 104

Artikel 82

Artikel 105

Artikel 82 bis

Artikel 106

Artikel 83

Artikel 107

Artikel 84

Artikel 108

Artikel 85, lid 1

Artikel 109, lid 1

Artikel 85, lid 1 bis

Artikel 109, lid 2

Artikel 85, lid 2

Artikel 109, lid 3

Artikel 85, lid 3

Artikel 109, lid 4

Artikel 85, lid 4

Artikel 109, lid 5

Artikel 85, lid 5

Artikel 109, lid 6

Artikel 85, lid 6

Artikel 109, lid 7

Artikel 85, lid 7

Artikel 109, lid 8

Artikel 86

Artikel 110

Artikel 87

Artikel 111

Artikel 87 bis

Artikel 112

Artikel 87 ter

Artikel 113

Artikel 88

Artikel 114

Artikel 88 bis

Artikel 115

Artikel 89

Artikel 116

Artikel 90

Artikel 117

Artikel 91

Artikel 118

Artikel 92

Artikel 119

Artikel 93

Artikel 120

Artikel 93 bis

Artikel 121

Artikel 94

Artikel 122

Artikel 95, lid 1

Artikel 123, lid 1

Artikel 95, lid 2

Artikel 95, lid 3

Artikel 123, lid 2

Artikel 95, lid 4

Artikel 123, lid 3

Artikel 95, lid 5

Artikel 96

Artikel 124

Artikel 97

Artikel 125

Artikel 98

Artikel 126

Artikel 99

Artikel 127

Artikel 100

Artikel 128

Artikel 101

Artikel 129

Artikel 102

Artikel 130

Artikel 103

Artikel 131

Artikel 104

Artikel 132

Artikel 105

Artikel 133

Artikel 106

Artikel 134

Artikel 107

Artikel 135

Artikel 109

Artikel 136

Artikel 110

Artikel 137

Artikel 111

Artikel 138

Artikel 112

Artikel 139

Artikel 113

Artikel 140

Artikel 114

Artikel 141

Artikel 115

Artikel 142

Artikel 116

Artikel 143

Artikel 117

Artikel 144

Artikel 118

Artikel 145

Artikel 119, leden 1 tot en met 5

Artikel 146, leden 1 tot en met 5

Artikel 119, lid 5 bis

Artikel 146, lid 6

Artikel 119, lid 6

Artikel 146, lid 7

Artikel 119, lid 7

Artikel 146, lid 8

Artikel 119, lid 8

Artikel 146, lid 9

Artikel 119, lid 9

Artikel 146, lid 10

Artikel 119, lid 10

Artikel 146, lid 11

Artikel 120

Artikel 147

Artikel 121

Artikel 148

Artikel 123

Artikel 149

Artikel 123 bis

Artikel 150

Artikel 123 ter

Artikel 151

Artikel 123 quater

Artikel 152

Artikel 124

Artikel 153

Artikel 125

Artikel 154

Artikel 126

Artikel 155

Artikel 127

Artikel 156

Artikel 128

Artikel 157

Artikel 129

Artikel 158

Artikel 130

Artikel 159

Artikel 131

Artikel 160

Artikel 132

Artikel 161

Artikel 133

Artikel 162

Artikel 134

Artikel 163

Artikel 134 bis

Artikel 164

Artikel 135

Artikel 165

Artikel 136

Artikel 166

Artikel 136 bis

Artikel 167

Artikel 136 ter

Artikel 168

Artikel 137

Artikel 169

Artikel 137 bis

Artikel 170

Artikel 138

Artikel 171

Artikel 139

Artikel 172

Artikel 140

Artikel 173

Artikel 141

Artikel 174

Artikel 141 bis

Artikel 175

Artikel 142

Artikel 176

Artikel 143

Artikel 177

Artikel 144

Artikel 178

Artikel 144 bis

Artikel 179

Artikel 144 ter

Artikel 180

Artikel 144 quater

Artikel 181

Artikel 145

Artikel 182

Artikel 146

Artikel 183

Artikel 147

Artikel 184

Artikel 148

Artikel 185

Artikel 148 bis

Artikel 186

Artikel 149

Artikel 187

Artikel 150

Artikel 188

Artikel 151

Artikel 189

Artikel 152

Artikel 190

Artikel 153

Artikel 191

Artikel 153 bis

Artikel 192

Artikel 154

Artikel 193

Artikel 154 bis

Artikel 194

Artikel 155

Artikel 195

Artikel 156

Artikel 196

Artikel 157

Artikel 197

Artikel 158

Artikel 198

Artikel 158 bis

Artikel 199

Artikel 158 ter

Artikel 200

Artikel 158 quater

Artikel 201

Artikel 159

Artikel 202

Artikel 160

Artikel 203

Artikel 161

Artikel 204

Artikel 161 bis

Artikel 205

Artikel 161 ter

Artikel 206

Artikel 163

Artikel 207

Artikel 163 bis, lid 1

Artikel 208, lid 1

Artikel 163 bis, lid 2, eerste zin

Artikel 208, lid 2

Artikel 163 bis, lid 2, tweede zin

Artikel 208, lid 4

Artikel 163 bis, lid 3

Artikel 208, lid 3

Artikel 163 bis, lid 4

Artikel 208, lid 5

Artikel 163 bis, lid 5

Artikel 208, lid 6

Artikel 165

Artikel 209

Artikel 165 bis

Artikel 210

Artikel 166

Artikel 211

Artikel 167

Artikel 212

Bijlage -I

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III


Top