Šis dokuments ir izvilkums no tīmekļa vietnes EUR-Lex.
Dokuments 31965L0264
Second Council Directive 65/264/EEC of 13 May 1965 implementing in respect of the film industry the provisions of the General Programmes for the abolition of restrictions on freedom of establishment and freedom to provide services
Tweede Richtlijn 65/264/EEG van de Raad van 13 mei 1965 ter uitvoering van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten op het gebied van de cinematografie
Tweede Richtlijn 65/264/EEG van de Raad van 13 mei 1965 ter uitvoering van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten op het gebied van de cinematografie
PB 85 van ., 1437.–1439. lpp.
(DE, FR, IT, NL) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(DA, EN, EL, ES, PT, FI, SV)
Vairs nav spēkā, Datums, līdz kuram ir spēkā: 30/07/1999; afgeschaft en vervangen door 31999L0042
Tweede Richtlijn 65/264/EEG van de Raad van 13 mei 1965 ter uitvoering van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten op het gebied van de cinematografie
Publicatieblad Nr. 085 van 19/05/1965 blz. 1437 - 1439
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0041
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1965-1966 blz. 0055
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0041
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1965-1966 blz. 0062
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0058
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0063
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0063
++++ ( 1 ) PB no . 2 van 15 . 1 . 1962 , blz . 36/62 . ( 2 ) PB no . 2 van 15 . 1 . 1962 , blz . 32/62 . ( 3 ) PB no . 159 van 2 . 11 . 1963 , blz . 2661/63 . ( 4 ) PB no . 20 van 6 . 2 . 1965 , blz . 265/65 . ( 5 ) PB no . 194 van 27 . 11 . 1964 , blz . 3243/64 . TWEEDE RICHTLIJN VAN DE RAAD van 13 mei 1965 ter uitvoering van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten op het gebied van de cinematografie ( 65/264/EEG ) DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP , Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 54 , leden 2 en 3 , en artikel 63 , lid 2 , Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging , inzonderheid op titel IV-A ( 1 ) , Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten , inzonderheid op titel V-C-c ( 2 ) , Gelet op de eerste richtlijn inzake het filmbedrijf die op 15 oktober 1963 door de Raad is vastgesteld ( 3 ) , Gezien het voorstel van de Commissie , Gezien het advies van het Europese Parlement ( 4 ) , Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 5 ) , Overwegende dat , overeenkomstig titel IV-A van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging , de beperkingen op de opening van speciale bioscoopzalen waar uitsluitend buitenlandse films in de taal van het land van oorsprong worden vertoond , v}}r het einde van het tweede jaar van de tweede etappe van de overgangsperiode moeten zijn opgeheven ; Overwegende dat , overeenkomstig titel V-C-c van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten , de problemen verband houdende met de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt in het filmbedrijf v}}r het einde van de overgangsperiode geleidelijk moeten worden opgelost ; dat daartoe in verband met het reeds verstreken gedeelte van de overgangsperiode bepaalde beperkingen moeten worden opgeheven die na de aanneming van de richtlijn van de Raad van 15 oktober 1963 nog van kracht zijn ; dat onder deze beperkingen die welke de invoer en de vertoning betreffen in aanzienlijke mate het filmverkeer in de Gemeenschap belemmeren en dat deze beperkingen gelijktijdig moeten worden opgeheven aangezien zij op het filmverkeer dezelfde invloed hebben ; Overwegende dat de nasynchronisatie van films op bevredigende wijze in het land van uitvoer kan plaatsvinden zodat er geen aanleiding toe bestaat de verplichting om de films van een Lid-Staat na te synchroniseren in het land van vertoning te handhaven ; Overwegende dat de voorwaarden van vestiging niet mogen worden vervalst door steunmaatregelen van de Lid-Staat waaruit de door deze richtlijn begunstigde persoon afkomstig is , HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD : Artikel 1 De Lid-Staten gaan ten behoeve van de in titel I van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten genoemde natuurlijke personen en rechtspersonen , hierna begunstigden genoemd , over tot opheffing van de in titel III van genoemde programma's bedoelde beperkingen , welke ten aanzien van het filmbedrijf betrekking hebben op : a ) de opening van speciale bioscoopzalen waar uitsluitend buitenlandse films in de taal van het land van oorsprong met of zonder ondertitels , worden vertoond ; b ) de invoercontingenten en de projectietijdcontingenten ; c ) de nasynchronisatie van films . Artikel 2 Voor de toepassing van deze richtlijn wordt geacht een film van één of meer Lid-Staten te zijn de film die voldoet aan de voorwaarden vervat in de artikelen 3 en 4 van de op 15 oktober 1963 door de Raad vastgestelde eerste richtlijn op het gebied van het filmbedrijf . Artikel 3 Artikel 1 , sub a ) , is niet van toepassing in de Lid-Staten waar de films over het algemeen in de taal van het land van oorsprong worden vertoond . Artikel 4 De opening van een speciale bioscoopzaal in een Lid-Staat kan geen aanleiding vormen voor het verlenen van directe of indirecte financiële of enigerlei andere steun door een andere Lid-Staat , waardoor de vestigingsvoorwaarden zouden worden vervalst . In het bijzonder mogen dergelijke steunmaatregelen niet worden getroffen voor : _ de bouw , verbouwing en modernisering van bioscoopzalen ; _ de uitvoering van werken op het gebied van de veiligheid , de gezondheid en de technische verbetering ; _ de aankoop van installaties ; _ de huur van lange films ; _ de dekking van exploitatierisico's of -tekorten . De steunmaatregelen die in welke vorm dan ook in de betrokken Lid-Staat worden genomen ten gunste van de opening van een speciale bioscoopzaal moeten zonder discriminatie gelden de exploitanten die onderdaan zijn van de overige Lid-Staten van de Gemeenschap . De begunstigden van de Lid-Staten mogen in geen geval minder gunstig worden behandeld dan de natuurlijke personen en de maatschappijen van derde landen . Artikel 5 De Lid-Staten die ten tijde van de kennisgeving van deze richtlijn een minimum aantal projectiedagen van nationale films per kalenderjaar in de bioscoopzalen voorschrijven ( stelsel van het projectietijd-contingent ) , laten uiterlijk op 31 december 1966 tot dit contingent de films van één of meer Lid-Staten toe op dezelfde voorwaarden als de nationale films . Deze Lid-Staten mogen het aantal dagen van het projectietijd-contingent verhogen overeenkomstig de uitbreiding daarvan tot de films van de andere landen . De Lid-Staten waar ten tijde van de bekendmaking van deze richtlijn geen projectietijd-contingenten golden , mogen dergelijke contingenten instellen op voorwaarde dat deze van toepassing zijn op films van de overige Lid-Staten . De projectietijd-contingenten kunnen niet worden toegepast op de in artikel 1 , sub a ) , bedoelde speciale zalen . Artikel 6 Op voorstel van de Commissie en op verzoek van een Lid-Staat kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen deze Staat ertoe machtigen , in speciale of in gewone bioscoopzalen de projectie van buitenlandse films in de taal van het land van oorsprong te beperken indien deze taal tevens de taal is van het gebied waar de bioscoopzaal gevestigd is . Artikel 7 De invoercontingenten voor films van één of meer Lid-Staten worden uiterlijk op 31 december 1966 opgeheven . De Bondsrepubliek Duitsland behoudt evenwel de bevoegdheid om gedurende de overgangsperiode de invoer te beperken van films van een of meer Lid-Staten welke meer dan vier jaren tevoren , te rekenen vanaf de datum waarop het verzoek tot invoer bij de bevoegde autoriteiten is ingediend , de binnenlandse keuring zijn gepasseerd . De afschaffing van de contingenten brengt het recht mede om een onbeperkt aantal kopieën negatieven en reclamemateriaal in te voeren . Artikel 8 De bepalingen inzake de verplichte nasynchronisatie in het land van invoer worden uiterlijk op 31 december 1966 opgeheven voor films van één of meer Lid-Staten . Artikel 9 Binnen een termijn van 6 maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen van deze richtlijn ; zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van deze maatregelen . Artikel 10 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten . Gedaan te Brussel , 13 mei 1965 . Voor de Raad De Voorzitter M . COUVE DE MURVILLE