EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R0246

Verordening (EU) 2016/246 van de Commissie van 3 februari 2016 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 794/2004 wat betreft de formulieren die moeten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden

OJ L 51, 26.2.2016, p. 1–138 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/246/oj

26.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 51/1


VERORDENING (EU) 2016/246 VAN DE COMMISSIE

van 3 februari 2016

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 794/2004 wat betreft de formulieren die moeten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (1), en met name artikel 33,

Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 794/2004 (2) zijn bepalingen vastgesteld met betrekking tot de vorm, de inhoud en andere bijzonderheden van de aanmeldingen van staatssteun. Met name is bepaald dat de aanvullende informatie die nodig is om steunmaatregelen van de staten te toetsen aan de verordeningen, richtsnoeren, kaderregelingen en andere regelingen die op staatssteun van toepassing zijn, moet worden verstrekt aan de hand van de in deel III van bijlage I bij die verordening opgenomen „formulieren aanvullende informatie”.

(2)

Voorts is in Verordening (EG) nr. 794/2004 bepaald dat telkens wanneer de betrokken richtsnoeren of kaderregelingen worden aangepast of vervangen, de Commissie de overeenkomstige informatieformulieren moet aanpassen.

(3)

Als gevolg van de vaststelling door de Commissie van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (3) zijn de regels die de Commissie voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregelen van de staten met de interne markt toepast, gewijzigd. Bijgevolg moeten de informatieformulieren voor de aanmelding van staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector die in deel III van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 794/2004 zijn vastgesteld, worden vervangen.

(4)

Verordening (EG) nr. 794/2004 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 794/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 februari 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9.

(2)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(3)  PB C 204 van 1.7.2014, blz. 1, zoals gewijzigd bij PB C 390 van 24.11.2015, blz. 4.


BIJLAGE

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 794/2004 worden de delen III.12.A tot en met III.12.Q vervangen door:

DEEL III 12

FORMULIER ALGEMENE INFORMATIE VOOR DE RICHTSNOEREN VAN DE EUROPESE UNIE VOOR STAATSSTEUN IN DE LANDBOUW- EN DE BOSBOUWSECTOR EN IN PLATTELANDSGEBIEDEN

Dit „formulier algemene informatie” voor de aanmelding van staatssteun geldt voor alle sectoren die vallen onder de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (1) (hierna „de richtsnoeren” genoemd). Daarnaast moet voor alle maatregelen die onder de richtsnoeren vallen, het desbetreffende „formulier aanvullende informatie” worden ingevuld.

0.   GEMEENSCHAPPELIJKE BEOORDELINGSBEGINSELEN

1.

Voldoet de staatssteunmaatregel aan de volgende gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen?

de maatregel draagt bij aan een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang;

noodzaak van overheidsmaatregelen: een staatssteunmaatregel moet gericht zijn op situaties waar de steun, door een oplossing te bieden voor een welomschreven marktfalen, voor een wezenlijke verbetering kan zorgen die de markt zelf niet tot stand kan brengen;

geschiktheid van de steunmaatregel: de voorgenomen steunmaatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te helpen bereiken;

stimulerend effect: de steun moet het gedrag van de betrokken ondernemingen zodanig veranderen dat zij extra activiteiten ondernemen die zij zonder de steun niet, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze zouden uitvoeren;

evenredigheid van de steun (steun beperkt tot het vereiste minimum): het steunbedrag moet beperkt blijven tot het minimum dat nodig is om aan te zetten tot de activiteit in de betrokken sector;

vermijden van ongewenste grote negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten: de negatieve effecten van de steun moeten voldoende beperkt zijn, zodat de maatregel per saldo positief is;

transparantie van de steun: de lidstaten, de Commissie, de marktdeelnemers en het publiek moeten gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot alle desbetreffende besluiten en tot relevante informatie over de op grond van die besluiten verleende steun.

2.

Leidt de staatssteunmaatregel tot een van de volgende daaraan onlosmakelijk verbonden schendingen van het Unierecht?

de verplichting voor de begunstigde om zijn hoofdkantoor in de betrokken lidstaat te hebben of om voornamelijk in die lidstaat te zijn gevestigd (2);

de verplichting voor de begunstigde om binnenlands geproduceerde goederen of binnenlandse diensten te gebruiken;

een beperking van de mogelijkheden voor de begunstigden om de resultaten van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in andere lidstaten te exploiteren;

een andere daaraan onlosmakelijk verbonden schending van het Unierecht.

Als een van deze punten bevestigend wordt beantwoord, wijzen wij erop dat dergelijke steun overeenkomstig punt 41 van de richtsnoeren niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.   BIJDRAGE AAN EEN GEMEENSCHAPPELIJKE DOELSTELLING

1.1.

Zal de steun voor een rendabele voedselproductie zorgen en een efficiënt en duurzaam gebruik van de hulpbronnen bevorderen om tot intelligente en duurzame groei te komen?

ja

neen

1.2.

Sluit de steun nauw aan op het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en is hij in overeenstemming met de in punt 10 van de richtsnoeren vermelde doelstellingen inzake plattelandsontwikkeling?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat dergelijke steun overeenkomstig punt 44 van de richtsnoeren niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.3.

Als het om steun voor landbouwproducten gaat, is die steun verenigbaar met de voorschriften van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat dergelijke steun overeenkomstig punt 44 van de richtsnoeren niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

Doelstellingen inzake plattelandsontwikkeling

1.4.

Kan de lidstaat met betrekking tot op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende maatregelen aantonen hoe de steun past in en strookt met de desbetreffende plattelandsontwikkelingsprogramma’s?

ja

neen

Zo ja, dan moet deze aanmelding van dergelijke documentatie vergezeld gaan.

Aanvullende voorwaarden voor individueel aangemelde investeringssteun op grond van een regeling

1.5.

Kan de steunverlenende autoriteit, wanneer op grond van een regeling steun voor individueel aangemelde investeringsprojecten wordt toegekend, bevestigen dat het geselecteerde project zal bijdragen aan de doelstellingen van de regeling en dus aan de doelstellingen van in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden verleende steun? Daarvoor kan de lidstaat zich baseren op de door de steunaanvrager verstrekte informatie, die onder meer een beschrijving van de positieve effecten van de investering moet bevatten.

ja

neen

Milieudoelstellingen

1.6.

Bevat de aanmelding van de staatssteun een beoordeling waarin wordt aangegeven of de gesteunde activiteit naar verwachting wel of niet gevolgen voor het milieu zal hebben?

ja

neen

1.7.

Zal de steun gevolgen hebben voor het milieu?

ja

neen

Zo ja, dan moet de lidstaat bij de aanmelding informatie verstrekken waaruit blijkt dat de steun niet tot een inbreuk op de toepasselijke milieubeschermingswetgeving van de Unie zal leiden.

1.8.

Als staatssteun wordt aangemeld die deel uitmaakt van het plattelandsontwikkelingsprogramma, is de milieuvereiste voor die staatssteun gelijk aan de milieuvereiste van de plattelandsontwikkelingsmaatregel?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig punt 52 van de richtsnoeren niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.   GESCHIKTHEID VAN DE STEUN

2.1.

Komt de aangemelde steun tegelijk ook voor in het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma?

ja

neen

Zo ja, kan de lidstaat aantonen welke voordelen een dergelijk nationaal steuninstrument oplevert ten opzichte van de betrokken maatregel in het plattelandsontwikkelingsprogramma?

2.2.

Wordt de steun, als het gaat om investeringssteun die niet onder Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) valt als onderdeel van het plattelandsontwikkelingsprogramma of als aanvullende financiering bij een dergelijke plattelandsontwikkelingsmaatregel, toegekend in een vorm die een direct financieel voordeel oplevert (bijv. rechtstreekse subsidies, vrijstellingen of verlagingen van belastingen, socialezekerheidsbijdragen of andere verplichte bijdragen enz.)?

ja

neen

Zo ja, dan moet de lidstaat aantonen waarom andere, potentieel minder verstorende vormen van steun zoals terugbetaalbare voorschotten of vormen van steun die gebaseerd zijn op schuld- of vermogensinstrumenten (bijv. leningen tegen verlaagde rente of met rentesubsidie, overheidsgaranties of een andere vorm van kapitaalverschaffing tegen gunstige voorwaarden), minder geschikt zijn.

2.3.

Gaat het bij de steun om steun voor de bosbouwsector waarmee milieu-, beschermings- en recreatiedoeleinden worden nagestreefd, als bedoeld in deel II, hoofdstuk 2, afdeling 2.8, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan moet de lidstaat aantonen dat de daarmee beoogde milieu-, beschermings- en recreatiedoelstellingen niet kunnen worden bereikt met op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende bosbouwmaatregelen als bedoeld in deel II, hoofdstuk 2, de afdelingen 2.1 tot en met 2.7, van de richtsnoeren.

2.4.

Gaat het bij de maatregel om een van de volgende steuncategorieën?

steun voor de financiering van kosten van marktonderzoek en productontwerp en -design en voor de opstelling van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen

steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

steun voor adviesdiensten

steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw

steun voor afzetbevorderingsmaatregelen

steun ter compensatie van de kosten van preventie en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen

steun voor de sector dierlijke productie

Let wel dat de steun onrechtstreeks aan de eindbegunstigden van de steun moet worden verleend, in natura, via gesubsidieerde diensten. In deze gevallen moet de steun worden betaald aan de aanbieder van de betrokken dienst of activiteit.

3.   STIMULEREND EFFECT

3.1.

Zal de begunstigde vóór de start van eventuele werkzaamheden in het kader van het project of de activiteit bij de lidstaat een steunaanvraag indienen die minstens het volgende bevat: de naam van de aanvrager en de grootte van de onderneming, een beschrijving van het project of de activiteit, met vermelding van de locatie en de start- en einddatum, het steunbedrag dat nodig is om het project of de activiteit uit te voeren en de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig punt 70 van de richtsnoeren niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt, tenzij hij onder een van de categorieën valt die in vraag 3.6 van dit „formulier algemene informatie” zijn vermeld.

3.2.

Zal de steun aan grote ondernemingen worden verleend?

ja

neen

Zo ja, zullen de begunstigden in de aanvraag beschrijven wat er zou gebeuren als er geen steun zou worden verleend (d.i. het contrafeitelijke scenario) en zullen zij bewijsstukken voorleggen om het in de aanvraag beschreven contrafeitelijke scenario te staven?

ja

neen

3.3.

Gaat het om aan grote ondernemingen verleende investeringssteun voor de naleving van normen overeenkomstig punt 148, onder c), van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, zal de betrokken onderneming moeten aantonen dat zij zonder de steun het risico loopt te moeten sluiten?

ja

neen

3.4.

Als het gaat om steun die aan grote ondernemingen wordt verleend, zal de steunverlenende autoriteit het contrafeitelijke scenario op zijn geloofwaardigheid toetsen en bevestigen dat de steun het vereiste stimulerende effect heeft?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat een contrafeitelijk scenario overeenkomstig punt 73 van de richtsnoeren geloofwaardig is als het reëel is en verband houdt met de factoren die meespeelden in de besluitvorming op het tijdstip waarop de begunstigde het besluit nam ten aanzien van het betrokken project of de betrokken activiteit.

3.5.

Gaat het om steun in de vorm van belastingvoordelen die aan kmo’s wordt verleend en waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de steunregeling verleent recht op steun op basis van objectieve criteria en zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent; en

b)

de steunregeling is vastgesteld en in werking getreden voordat de werkzaamheden in het kader van het gesteunde project of de gesteunde activiteit zijn begonnen (4)?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 73 van de richtsnoeren niet van toepassing.

3.6.

Valt de steun onder een van de volgende steuncategorieën van de richtsnoeren:

a)

steunregelingen voor ruilverkaveling van land- en bosbouwgrond overeenkomstig deel II, de afdelingen 1.3.4 en 2.9.2, van de richtsnoeren, en steunregelingen voor de bosbouwsector met milieu-, beschermings- en recreatiedoelstellingen overeenkomstig deel II, afdeling 2.8, van de richtsnoeren voor zover:

i)

de steunregeling overeenkomstig objectieve criteria recht geeft op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent;

ii)

de steunregeling goedgekeurd is en in werking is getreden voordat de begunstigde de kosten die overeenkomstig deel II, de afdelingen 1.3.4, 2.9.2 en 2.8, van de richtsnoeren in aanmerking komen, heeft gemaakt; en

iii)

de steunregeling uitsluitend betrekking heeft op kmo’s?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

b)

steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden en met Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (de kaderrichtlijn water) (5) die aan kmo’s wordt verleend overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.6, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

c)

steun voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.7, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

d)

steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.1, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

e)

steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.2, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

f)

steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen en voor verliezen als gevolg van die dierziekten of plantenplagen overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.3, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

g)

steun om de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren te dekken overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.4, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

h)

steun ter vergoeding van door beschermde dieren aangerichte schade overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.5, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

i)

steun voor het herstel van schade in bossen die is aangericht door onder de wetgeving vallende dieren overeenkomstig deel II, afdeling 2.8.5, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

j)

investeringssteun voor de naleving van normen overeenkomstig punt 148, onder a) en b), van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

k)

aan kmo’s verleende investeringssteun voor de naleving van normen overeenkomstig punt 148, onder c), van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

l)

steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.1.2, van de richtsnoeren, met uitzondering van individuele steun die meer bedraagt dan 500 000 EUR per onderneming per investeringsproject?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

m)

steun voor afzetbevorderingsmaatregelen overeenkomstig punt 464, onder b), c) en d), van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

n)

steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector overeenkomstig deel II, de afdelingen 1.3.6 en 2.9.1, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

o)

steun voor het onderhoud, het herstel en de opwaardering van het culturele en natuurlijke erfgoed van dorpen, rurale landschappen en locaties met hoge natuurwaarde overeenkomstig punt 644, onder e), van de richtsnoeren, met uitzondering van investeringssteun die met het culturele en natuurlijke erfgoed van dorpen, rurale landschappen en locaties met hoge natuurwaarde verband houdt en hoger is dan de aanmeldingsdrempels die zijn vastgesteld in punt 37, onder c), van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

p)

steun voor het opstellen en bijwerken van plannen voor de ontwikkeling van gemeenten en dorpen in plattelandsgebieden en hun basisdiensten, alsmede van beschermings- en beheersplannen voor Natura 2000-gebieden en andere gebieden met hoge natuurwaarde overeenkomstig punt 644, onder a), van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

q)

steun voor het herstel van schade aan bossen als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, dierziekten, rampzalige gebeurtenissen en aan de klimaatverandering gerelateerde gebeurtenissen overeenkomstig deel II, afdeling 2.1.3, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

r)

steun voor de kosten van de behandeling en de preventie van de verspreiding van plagen en boomziekten en steun voor het herstel van schade als gevolg van plagen en boomziekten overeenkomstig deel II, afdeling 2.8.1, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan zijn de punten 70 tot en met 74 van de richtsnoeren niet van toepassing.

Individueel aan te melden investeringssteun

3.7.

Heeft de lidstaat, als het om individueel aangemelde investeringssteun gaat, bij de aanmelding duidelijke bewijsstukken verstrekt waaruit blijkt dat de steun de investeringskeuze werkelijk beïnvloedt?

ja

neen

Zo ja, geef aan hoe de steun een dergelijke impact heeft:

Zo ja, dan moet de lidstaat overeenkomstig punt 76 van de richtsnoeren, om een omvattende beoordeling mogelijk te maken, niet alleen informatie over het gesteunde project verstrekken, maar ook een uitgebreide beschrijving geven van het contrafeitelijke scenario waarin de begunstigde van geen enkele overheidsinstantie steun toegekend krijgt.

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig punt 76 van de richtsnoeren niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

Wanneer er geen specifiek contrafeitelijk scenario bekend is, kan worden aangenomen dat er een stimulerend effect is wanneer er een financieringskloof is, d.w.z. wanneer de investeringskosten hoger uitvallen dan de netto contante waarde van de verwachte exploitatiebaten van de investering op basis van een vooraf opgesteld ondernemingsplan.

4.   EVENREDIGHEID EN CUMULERING VAN DE STEUN

4.1.

Zal het steunbedrag groter zijn dan de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat dergelijke steun overeenkomstig punt 82 van de richtsnoeren niet evenredig kan worden geacht en bijgevolg niet mag worden toegekend.

4.2.

Valt de steun onder deel II, de afdelingen 1.1.3 en 1.2.2, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan is punt 82 van de richtsnoeren niet van toepassing.

4.3.

Zal de steunverlenende autoriteit de maximale steunintensiteit en het maximale steunbedrag berekenen bij de toekenning van de steun?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat dit een van de voorwaarden van punt 85 van de richtsnoeren is.

4.4.

Zullen de in aanmerking komende kosten worden gestaafd met bewijsstukken die duidelijk, specifiek en actueel zijn?

ja

neen

Let wel dat voor de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten moet worden gebruikgemaakt van de bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Voorts komt de belasting over de toegevoegde waarde (btw) niet voor steun in aanmerking, behalve wanneer zij niet terugvorderbaar is uit hoofde van de nationale btw-wetgeving.

4.5.

Wordt de steun toegekend in een andere vorm dan een subsidie?

ja

neen

Zo ja, is het steunbedrag het brutosubsidie-equivalent van de steun?

ja

neen

4.6.

Wordt de steun in meerdere tranches betaald?

ja

neen

Zo ja, zal de steun worden gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun?

ja

neen

Wij wijzen erop dat de in aanmerking komende kosten moeten worden gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun. De rentevoet die voor de discontering moet worden gehanteerd, is de disconteringsvoet die op de datum van de toekenning van de steun van toepassing is.

4.7.

Wordt de steun toegekend in de vorm van belastingvoordelen?

ja

neen

Zo ja, worden de steuntranches gedisconteerd aan de hand van de disconteringsvoeten die gelden op de verschillende tijdstippen waarop de belastingvoordelen beginnen te spelen?

ja

neen

4.8.

Gaat het om investeringssteun in plattelandsgebieden?

ja

neen

Zo ja, dan moet de maximale steunintensiteit voor grote investeringsprojecten worden verlaagd tot het bijgestelde steunbedrag als omschreven in punt 35, onder 31, van de richtsnoeren. Voorts komen grote investeringsprojecten niet in aanmerking voor de verhoogde steunintensiteiten voor kmo’s.

4.9.

Als het gaat om verbintenissen overeenkomstig de afdelingen 1.1.5.1, 1.1.8, 2.3 en 3.4 van deel II van de richtsnoeren die worden uitgedrukt in andere eenheden dan die welke zijn vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1305/2013, mogen de lidstaten de betalingen berekenen op basis van die andere eenheden. Garandeert de lidstaat in die gevallen dat de maximumbedragen per jaar in acht worden genomen.

ja

neen

4.10.

Als het gaat om maatregelen of soorten concrete acties als bedoeld in deel II, de afdelingen 1.1.5, 1.1.6, 1.1.7, 1.1.8, 2.2, 2.3, 3.4 en 3.5, van de richtsnoeren, kunnen de lidstaten het steunbedrag vaststellen op basis van de standaardveronderstellingen betreffende de extra kosten en de gederfde inkomsten. In die gevallen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de berekeningen en de overeenkomstige steun:

alleen verifieerbare elementen bevatten

gebaseerd zijn op cijfers die met de nodige expertise zijn opgesteld

de bron van de gebruikte cijfers duidelijk aangeven

indien van toepassing, zijn gedifferentieerd om rekening te houden met de regionale of plaatselijke terreingesteldheid en het werkelijke grondgebruik en

geen elementen bevatten die met investeringskosten samenhangen.

Aanvullende voorwaarden voor individueel aangemelde investeringssteun en investeringssteun voor grote ondernemingen in het kader van aangemelde regelingen

4.11.

Als het gaat om individueel aangemelde investeringssteun, stemt het steunbedrag overeen met de nettomeerkosten van de uitvoering van de investering in het betrokken gebied, vergeleken met het contrafeitelijke scenario waarin geen steun wordt verleend?

ja

neen

Zo ja, dan geldt als algemene regel dat individueel aangemelde investeringssteun zal worden geacht tot het minimum beperkt te blijven.

4.12.

Wordt de investeringssteun in het kader van een aangemelde regeling aan grote ondernemingen toegekend?

ja

neen

Zo ja, zorgt de lidstaat er dan voor dat het steunbedrag beperkt blijft tot het minimum op basis van een „nettomeerkosten”-benadering?

ja

neen

Let wel dat het steunbedrag niet hoger mag uitkomen dan het minimum dat noodzakelijk is om het project voldoende winstgevend te maken en bijvoorbeeld niet ertoe mag leiden dat de interne opbrengstvoet ervan toeneemt tot boven de normale rendementspercentages die de betrokken onderneming hanteert bij andere vergelijkbare investeringsprojecten, of dat, als deze rendementspercentages niet beschikbaar zijn, de interne opbrengstvoet toeneemt tot boven de kapitaalkosten van de onderneming als geheel of tot boven de rendementspercentages die doorgaans in de betrokken sector worden waargenomen.

4.13.

Als het antwoord op vraag 4.12 „ja” is, zorgt de lidstaat ervoor dat het steunbedrag overeenstemt met de nettomeerkosten van de uitvoering van de investering in het betrokken gebied, vergeleken met het contrafeitelijke scenario waarin er geen steun wordt verleend?

ja

neen

De in punt 96 van de richtsnoeren beschreven methode moet worden gehanteerd, in combinatie met een limiet in de vorm van maximale steunintensiteiten.

4.14.

Gaat het bij de steun om individueel aangemelde investeringssteun?

ja

neen

Zo ja, houd er dan rekening mee dat de Commissie, met gebruikmaking van de in punt 96 van de richtsnoeren beschreven methode, zal nagaan of het steunbedrag hoger uitkomt dan het minimum dat noodzakelijk is om het project voldoende winstgevend te maken. De berekeningen die voor de analyse van het stimulerende effect worden gebruikt, kunnen ook worden gebruikt om na te gaan of de steun evenredig is.

4.15.

Toon de evenredigheid aan aan de hand van documenten als bedoeld in punt 77 van de richtsnoeren. Deze eis geldt niet voor investeringssteun die met de primaire landbouwproductie verband houdt.

Cumulering van steun

4.16.

Zal de aangemelde steun gelijktijdig op grond van meerdere steunregelingen worden toegekend of met ad-hocsteun worden gecumuleerd?

ja

neen

Zo ja, is het totale bedrag van de voor een activiteit of een project verleende staatssteun groter dan het maximum dat in de richtsnoeren in de vorm van steunplafonds is vastgesteld?

ja

neen

4.17.

Zal de aangemelde steun worden toegekend voor identificeerbare in aanmerking komende kosten?

ja

neen

Zo ja, zal deze steun met andere staatssteun worden gecumuleerd?

ja

neen

Zo ja, zullen die andere maatregelen betrekking hebben op andere identificeerbare in aanmerking komende kosten?

ja

neen

Zo neen, dan mag steun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten overeenkomstig punt 100 van de richtsnoeren worden gecumuleerd met andere staatssteun voor dezelfde, elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende in aanmerking komende kosten. Leidt die cumulering er evenwel toe dat de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die/dat krachtens de richtsnoeren voor dit soort steun geldt, wordt overschreden?

ja

neen

4.18.

Zal de steun waarvoor op grond van de richtsnoeren toestemming wordt verleend, met de-minimissteun worden gecumuleerd?

ja

neen

Zo ja, wordt de steun in dit geval gecumuleerd met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten en zal die cumulering ertoe leiden dat de steunintensiteit of het steunbedrag hoger is dan in de richtsnoeren is vastgesteld?

ja

neen

4.19.

Wordt steun voor de landbouwsector gecumuleerd met in artikel 81, lid 2, en artikel 82 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde betalingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten en zal die cumulering ertoe leiden dat de steunintensiteit of het steunbedrag hoger is dan in de richtsnoeren is vastgesteld?

ja

neen

4.20.

Is de steun een combinatie van staatssteun en van centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de Unie beheerde Uniefinanciering?

ja

neen

Zo ja, dan zal, als de uniefinanciering niet direct of indirect onder de controle van de lidstaat staat, alleen met de staatssteun rekening worden gehouden om te bepalen of de aanmeldingsdrempels, de maximale steunintensiteiten en de plafonds in acht worden genomen, op voorwaarde dat het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het/de in de toepasselijke regels van het Unierecht vastgestelde gunstigste financieringspercentage(s) niet overschrijdt.

4.21.

Gaat het om steun voor investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel als bedoeld in punt 143, onder e), van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan mag deze steun niet worden gecumuleerd met steun voor de vergoeding van materiële schade als bedoeld in deel II, de afdelingen 1.2.1.1, 1.2.1.2 en 1.2.1.3, van de richtsnoeren.

Houd er rekening mee dat dubbele financiering van klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken uit hoofde van deel II, de afdelingen 1.1.5.1, 1.1.6, 1.1.8 en 3.5, van de richtsnoeren en van gelijkwaardige praktijken als bedoeld in artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) moet worden uitgesloten. Ook de herzieningsclausule van punt 724 van de richtsnoeren moet ervoor zorgen dat dubbele financiering wordt voorkomen.

4.22.

Gaat het om aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector als bedoeld in deel II, afdeling 1.1.4, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat deze steun niet mag worden gecumuleerd met steun voor de oprichting van producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

4.23.

Gaat het om aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven als bedoeld in deel II, afdeling 1.1.2, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat deze steun niet mag worden gecumuleerd met aanloopsteun voor jonge landbouwers of voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 19, lid 1, onder a), i) en iii), van Verordening (EU) nr. 1305/2013 als die cumulering zou leiden tot een steunbedrag dat hoger is dan de in de richtsnoeren vastgestelde steunbedragen.

5.   EFFECTEN OP MEDEDINGING EN HANDELSVERKEER

5.1.

Kan de lidstaat, met betrekking tot steunregelingen voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, in de bosbouwsector en in plattelandsgebieden, aantonen dat de negatieve effecten tot het minimum beperkt zullen blijven, rekening houdend met bijvoorbeeld de omvang van de betrokken projecten, de individuele en gecumuleerde steunbedragen, de verwachte begunstigden en de kenmerken van de beoogde sectoren?

5.2.

Heeft de lidstaat, met betrekking tot steunregelingen voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, in de bosbouwsector en in plattelandsgebieden, de effectbeoordelingen waarover hij beschikt en de evaluaties achteraf die voor soortgelijke voorgaande regelingen zijn uitgevoerd, voorgelegd om de Commissie in staat te stellen de te verwachten negatieve effecten van de steunregeling te beoordelen?

ja

neen

5.3.

Heeft de lidstaat, met betrekking tot de negatieve effecten van individuele investeringssteun in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten en in plattelandsgebieden, met het oog op de opsporing en de beoordeling van potentiële verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer, in de aanmelding bewijsmateriaal verschaft waarmee de Commissie de betrokken productmarkten kan afbakenen (d.w.z. de producten die beïnvloed worden door de gedragsverandering van de begunstigde van de steun) en de getroffen concurrenten en afnemers/consumenten kan identificeren?

ja

neen

Zo ja, gelieve nadere bijzonderheden te geven:

6.   TRANSPARANTIE

6.1.

Zal de lidstaat ervoor zorgen dat de volgende informatie wordt bekendgemaakt op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau?

de volledige tekst van de steunregeling en de uitvoeringsbepalingen daarvoor of de rechtsgrondslag voor de individuele steun, of een link daarnaar;

de identiteit van de steunverlenende autoriteit of autoriteiten;

de identiteit van de individuele begunstigden, de vorm en het bedrag van de steun voor elke begunstigde, de datum waarop de steun is toegekend, het soort onderneming (kmo of grote onderneming), de regio (op NUTS 2-niveau) waarin de begunstigde is gevestigd, en de voornaamste economische sector waarin de begunstigde actief is (op NACE-groepsniveau). Van deze vereiste kan ontheffing worden verleend ten aanzien van individuele steun die niet meer bedraagt dan de volgende drempels:

i.

60 000 EUR voor begunstigden in de primaire landbouwproductie;

ii.

500 000 EUR voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

6.2.

Gelieve te bevestigen dat voor steunregelingen in de vorm van belastingvoordelen de informatie over het individuele steunbedrag wordt verstrekt voor de volgende tranches (in miljoen EUR):

0,06 tot 0,5: uitsluitend voor de primaire landbouwproductie

0,5 tot 1

1 tot 2

2 tot 5

5 tot 10

10 tot 30

30 en meer

6.3.

Gelieve te bevestigen dat die informatie:

zal worden bekendgemaakt nadat het besluit tot steunverlening is genomen;

ten minste tien jaar zal worden bewaard;

zonder beperkingen beschikbaar zal zijn voor het brede publiek. (7)

Van de lidstaten zal niet worden geëist dat zij die informatie vóór 1 juli 2016 bekendmaken (8).

6.4.

Zal de lidstaat, als het om individuele steunverlening gaat, die individuele steunverlening op de in punt 128 van de richtsnoeren bedoelde staatssteunwebsite bekendmaken?

ja

neen

6.5.

Zo neen, wordt de individuele steunverlening niet bekendgemaakt omdat:

de steun onder Verordening (EU) nr. 1305/2013 valt, en

de steun uit het Elfpo wordt gecofinancierd of in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt verleend, en

de individuele steunverlening al is bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen 111, 112 en 113 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (9).

In dat geval moet de lidstaat op de in punt 128 van de richtsnoeren bedoelde staatssteunwebsite verwijzen naar de in artikel 111 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde website.

7.   ANDERE VRAGEN

7.1.

Gaat het om steun voor op derde landen of lidstaten gerichte uitvoergerelateerde activiteiten die rechtstreeks gekoppeld is aan de uitgevoerde hoeveelheden, steun die afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van binnenlandse goederen in plaats van ingevoerde goederen, steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienetwerk of steun voor de financiering van andere uitgaven in verband met uitvoeractiviteiten?

ja

neen

Zo ja, dan zal die steun niet worden toegestaan.

Wij wijzen erop dat steun voor de financiering van de kosten van deelname aan handelsbeurzen of van studies of consultancydiensten die noodzakelijk zijn om een nieuw of een bestaand product op een nieuwe markt te introduceren, in de regel geen exportsteun is.

7.2.

Maakt het financieringssysteem, bijvoorbeeld op basis van parafiscale heffingen, integraal deel uit van de steunmaatregel?

ja

neen

Zo ja, dan moet het financieringssysteem worden aangemeld.

8.   SOORT STEUN

Lijst van de soorten steun die in de richtsnoeren zijn opgenomen:

1.

Steun voor ondernemingen die actief zijn in de primaire productie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten

1.1.

Maatregelen voor plattelandsontwikkeling

1.1.1.

Investeringssteun

1.1.1.1.

Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven

1.1.1.2.

Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven

1.1.1.3.

Steun voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen

1.1.1.4.

Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten

1.1.2.

Aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven

1.1.3.

Steun voor de overdracht van landbouwbedrijven

1.1.4.

Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector

1.1.5.

Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen en dierenwelzijnsverbintenissen

1.1.5.1.

Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen

1.1.5.2.

Steun voor dierenwelzijnsverbintenissen

1.1.6.

Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden en met de kaderrichtlijn water

1.1.7.

Steun voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen

1.1.8.

Steun voor biologische landbouw

1.1.9.

Steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten aan een kwaliteitsregeling

1.1.10.

Steun voor technische bijstand in de landbouwsector

1.1.10.1.

Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

1.1.10.2.

Steun voor adviesdiensten

1.1.10.3.

Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw

1.1.11.

Steun voor samenwerking in de landbouwsector

1.2.

Risico- en crisisbeheer

1.2.1.

Steun om schade aan de landbouwproductie of de landbouwproductiemiddelen te vergoeden en schade te voorkomen

1.2.1.1.

Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen

1.2.1.2.

Steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld

1.2.1.3.

Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen en steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen

1.2.1.4.

Steun voor gestorven dieren

1.2.1.5.

Steun ter vergoeding van door beschermde dieren aangerichte schade

1.2.1.6.

Steun als bijdrage aan verzekeringspremies

1.2.1.7.

Steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen

1.2.2.

Steun voor de sluiting van productiecapaciteit

1.2.2.1.

Sluiting van capaciteit om dier-, plant- of volksgezondheidsredenen, sanitaire, ethische of milieuredenen

1.2.2.2.

Sluiting van capaciteit om andere redenen

1.3.

Andere soorten steun in de landbouwsector

1.3.1.

Steun voor de sector dierlijke productie

1.3.2.

Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten

1.3.3.

Steun voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee

1.3.4.

Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond

1.3.5.

Reddings- en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden

1.3.6.

Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector

2.

Steun voor de bosbouwsector die uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gecofinancierd, in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt verleend of als zuivere staatssteun wordt verleend

2.1.

Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en verbetering van de levensvatbaarheid van bossen

2.1.1.

Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden

2.1.2.

Steun voor de invoering van boslandbouwsystemen

2.1.3.

Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen en rampzalige gebeurtenissen

2.1.4.

Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen

2.1.5.

Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten

2.1.6.

Steun voor infrastructuurinvesteringen voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw

2.2.

Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-bosgebieden

2.3.

Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding

2.4.

Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting in de bosbouwsector

2.5.

Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector

2.6.

Steun voor samenwerking in de bosbouwsector

2.7.

Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector

2.8.

Andere steun voor de bosbouwsector waarmee milieu-, beschermings- en recreatiedoeleinden worden nagestreefd

2.8.1.

Steun voor specifieke bosbouwacties en -interventies die vooral tot doel hebben bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit of het traditionele landschap

2.8.2.

Steun in de bosbouwsector voor de instandhouding en de verbetering van de bodemkwaliteit en voor een evenwichtige en gezonde boomgroei

2.8.3.

Steun in de bosbouwsector voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren

2.8.4.

Steun voor het onderhoud van wegen om bosbranden te voorkomen

2.8.5.

Steun voor het herstel van schade in bossen die is aangericht door onder de wetgeving vallende dieren

2.8.6.

Steun voor de opstelling van bosbeheerplannen

2.9.

Steun voor de bosbouwsector die in lijn is met steunmaatregelen voor de landbouwsector

2.9.1.

Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector

2.9.2.

Steun voor ruilverkaveling van bosgrond

3.

Steun voor plattelandsgebieden die uit het Elfpo wordt gecofinancierd of in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt verleend

3.1.

Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten en de katoenproductie of investeringen in het opzetten en ontwikkelen van niet-agrarische activiteiten

3.2.

Steun voor basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

3.3.

Aanloopsteun voor niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden

3.4.

Steun voor agromilieuklimaatverbintenissen ten behoeve van andere grondbeheerders en van ondernemingen in plattelandsgebieden die niet actief zijn in de landbouwsector

3.5.

Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden ten behoeve van andere grondbeheerders

3.6.

Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting in plattelandsgebieden

3.7.

Steun voor adviesdiensten in plattelandsgebieden

3.8.

Steun voor actieve landbouwers die tot een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen toetreden

3.9.

Steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen

3.10.

Steun voor samenwerking in plattelandsgebieden

3.11.

Steun voor de oprichting van onderlinge fondsen

1.1.1.1.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR INVESTERINGEN IN ONDERNEMINGEN DIE ACTIEF ZIJN IN DE PRIMAIRE LANDBOUWPRODUCTIE

Dit informatieformulier heeft betrekking op staatssteun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële of immateriële activa op landbouwbedrijven, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.1.1, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   ALGEMENE CRITERIA OM VOOR STEUN IN AANMERKING TE KOMEN

1.1.

Zullen de investeringen waarvoor de steun bedoeld is, ertoe leiden dat de productie zal uitkomen boven de productiebeperkingen of de beperkingen op de steun van de Unie die op grond van een uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde gemeenschappelijke marktordening, inclusief de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening, gelden op het niveau van individuele ondernemingen, bedrijven of verwerkende bedrijven?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.2.

Gaat deze steun uitsluitend naar ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.   STEUN VOOR MET DE PRIMAIRE LANDBOUWPRODUCTIE VERBAND HOUDENDE INVESTERINGEN IN MATERIËLE ACTIVA OF IMMATERIËLE ACTIVA OP LANDBOUWBEDRIJVEN

2.1.

Worden de met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële of immateriële activa op landbouwbedrijven uitgevoerd door een of meer begunstigden?

ja

neen

2.2.

Zo neen, heeft de investering betrekking op materiële of immateriële activa die door een of meer begunstigden worden gebruikt?

ja

neen

2.3.

Is de steun bedoeld voor investeringen in materiële of immateriële activa die verband houden met de productie, op het bedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen?

ja

neen

Zo neen, gelieve niet te antwoorden op de vragen 2.4 tot en met 2.17.

2.4.

Wordt de investering uitgevoerd met het oog op de productie van biobrandstoffen in de zin van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (10)?

ja

neen

2.5.

Als het antwoord op vraag 2.4 „ja” is, is het dan zo dat de productiecapaciteit van de voor steun in aanmerking komende installaties voor de productie van hernieuwbare energie niet groter is dan de capaciteit die overeenstemt met de gemiddelde hoeveelheid brandstof die het landbouwbedrijf jaarlijks voor vervoer verbruikt?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.6.

Worden de geproduceerde biobrandstoffen op de markt verkocht?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.7.

Wordt de investering uitgevoerd met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en/of elektriciteit uit hernieuwbare bronnen?

ja

neen

2.8.

Als het antwoord op vraag 2.7 „ja” is, is het dan zo dat:

a)

de installaties voor de productie van hernieuwbare energie die voor steun in aanmerking komen, uitsluitend tot doel hebben in de eigen energiebehoefte van het betrokken landbouwbedrijf te voorzien?

ja

neen

en

b)

de productiecapaciteit van de installaties voor de productie van hernieuwbare energie die voor steun in aanmerking komen, niet groter is dan de capaciteit die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden?

ja

neen

Als het antwoord op zowel punt a) als punt b) „neen” is, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.9.

Wordt, met betrekking tot elektriciteit, de jaarlimiet van het eigen verbruik nageleefd?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.10.

Hoe wordt het gemiddelde jaarlijkse verbruik opgeteld wanneer de investering in de energie- of biobrandstofproductie door meer dan één landbouwbedrijf wordt uitgevoerd?

2.11.

Bestaan er op nationaal niveau minimumnormen voor energie-efficiëntie voor investeringen die energie verbruiken of produceren?

ja

neen

2.12.

Als het antwoord op vraag 2.11 „ja” is, is er op nationaal niveau bepaald dat aan de in vraag 2.11 bedoelde normen moet worden voldaan?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.13.

Is de steun specifiek bestemd voor investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa?

ja

neen

2.14.

Als het antwoord op vraag 2.13 „ja” is, wordt in die installaties een door de lidstaat bepaald minimumpercentage van de opgewekte warmte-energie gebruikt?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.15.

Zijn er op het niveau van de lidstaat voor de verschillende types installaties drempelwaarden vastgesteld voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder biobrandstoffen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.16.

Blijft de steun voor bio-energieprojecten beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgesteld in de wetgeving van de Unie, waaronder artikel 17, leden 2 tot en met 6, van Richtlijn 2009/28/EG?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.17.

Is de productiecapaciteit van de installatie groter dan het gemiddelde jaarlijkse verbruik van de begunstigde(n)?

ja

neen

Zo ja, dan moeten de lidstaten voldoen aan de voorwaarden van de richtsnoeren voor staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (11), tenzij de steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld (bijv. door de algemene groepsvrijstellingsverordening (12)).

2.18.

Welke van de onderstaande doelstellingen worden met de investering beoogd:

a)

de verbetering van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie;

b)

de verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn voor zover de investering tot doel heeft verder te gaan dan de geldende Unienormen;

c)

de aanleg en verbetering van infrastructuur in verband met de ontwikkeling, aanpassing en modernisering van de landbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouwgrond, ruilverkaveling en grondverbetering en de voorziening en besparing van energie en water.

Als de investering gericht is op een andere activiteit waarmee dit doel wordt nagestreefd, gelieve die andere activiteit te omschrijven:

d)

de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde, voor zover het om niet-productieve investeringen gaat.

Als de investering gericht is op een andere activiteit waarmee dit doel wordt nagestreefd, gelieve die andere activiteit te omschrijven:

e)

het herstel van agrarisch productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en beschermde dieren, de preventie van schade als gevolg van deze gebeurtenissen en factoren, en de beperking van het risico van dergelijke schade.

Als de investering gericht is op een andere activiteit waarmee dit doel wordt nagestreefd, gelieve die andere activiteit te omschrijven:

f)

de vestiging, voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf, van jonge landbouwers voor zover het gaat om investeringen om te voldoen aan de Unienormen voor de landbouwproductie, met inbegrip van de veiligheid op de werkplek.

Voor deze doelstelling mag investeringssteun worden verleend gedurende ten hoogste 24 maanden vanaf de datum van vestiging. Wordt deze termijn nageleefd?

ja

neen

g)

de uitvoering in Kroatië van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (13) (de nitraatrichtlijn) gedurende ten hoogste vier jaar vanaf de toetredingsdatum overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5, lid 1, van die richtlijn;

h)

de naleving van nieuwe eisen die in het recht van de Unie worden gesteld aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

Voor die doelstelling mag investeringssteun worden verleend gedurende ten hoogste twaalf maanden vanaf de datum waarop de nieuwe, in het recht van de Unie gestelde eisen voor de betrokken onderneming bindend zijn geworden. Wordt deze termijn nageleefd?

ja

neen

i)

overige (gelieve te omschrijven):

Als de investering andere doelstellingen heeft, wijzen wij erop dat enkel investeringen waarmee een of meer van de in de punten a) tot en met h) opgesomde doelstellingen worden beoogd, in aanmerking komen voor steun voor investeringen in landbouwbedrijven.

2.19.

Omvatten de in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen;

Was het bedrag van de aangekochte grond gelijk aan of lager dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie?

ja

neen

Zo neen, heeft de concrete actie betrekking op milieubehoud?

ja

neen

Zo ja, dan kan in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen een hoger percentage worden toegestaan.

Gelieve informatie te verstrekken over de uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde omstandigheden, zodat de Commissie het geval in kwestie kan beoordelen.

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c)

algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen van de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven worden verricht;

d)

de kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

uitgaven voor niet-productieve investeringen in verband met de in punt 143, onder d), van de richtsnoeren bedoelde doelstellingen;

f)

als het gaat om investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel dat schade heeft opgelopen als gevolg van natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren: de kosten om het productiepotentieel te herstellen tot op het vóór de betrokken gebeurtenis bestaande niveau;

g)

als het gaat om investeringen ter preventie van schade als gevolg van natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten of plantenplagen of ter preventie van schade door beschermde dieren: de kosten van specifieke preventieve acties om de impact van dergelijke waarschijnlijke gebeurtenissen te verminderen;

h)

overige kosten (gelieve te omschrijven): …

2.20.

Omvatten de in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de aankoop van productierechten, betalingsrechten en eenjarige gewassen;

b)

de kosten van de aanplant van eenjarige gewassen;

c)

de kosten van de aankoop van dieren, met uitzondering van investeringen voor:

i)

de aankoop van dieren met het oog op de doelstelling van punt 143, onder e), van de richtsnoeren,

en

ii)

de aankoop van fokdieren voor de verbetering van de genetische kwaliteit van het veebeslag; voor deze uitzondering moet worden voldaan aan de voorwaarden van vraag 2.23 van dit formulier aanvullende informatie;

d)

de kosten van investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen, rekening houdend met de in punt 148 van de richtsnoeren opgenomen uitzonderingen;

e)

andere dan de in punt 144 van de richtsnoeren bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies;

f)

werkkapitaal.

Als er kosten bij betrokken zijn die in de punten a) tot en met f) zijn vermeld, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.21.

Omvatten de in aanmerking komende kosten uitgaven voor investeringen die worden uitgevoerd met het oog op de doelstelling van punt 143, onder e), van de richtsnoeren?

ja

neen

2.22.

Omvatten de in aanmerking komende kosten uitgaven voor de aankoop van fokdieren voor de verbetering van de genetische kwaliteit van het veebeslag?

ja

neen

2.23.

Wordt, als het antwoord op vraag 2.22 „ja” is, voldaan aan de volgende voorwaarden?

a)

de steun mag alleen worden toegekend voor de aankoop van fokdieren voor de verbetering van de genetische kwaliteit van het veebeslag bij runderen, schapen en geiten;

b)

alleen investeringen om de genetische kwaliteit van het bestand te verbeteren door de aankoop van zowel mannelijke als vrouwelijke fokdieren van hoge kwaliteit die in stamboeken zijn geregistreerd, komen in aanmerking;

c)

als het gaat om de vervanging van bestaande fokdieren, mag de steun slechts worden toegekend voor de vervanging van dieren die niet in een stamboek waren geregistreerd;

d)

voor de steun komen alleen actieve landbouwers in aanmerking;

e)

alleen dieren die gedurende een zekere periode een optimaal voortplantingspotentieel bieden, mogen worden aangekocht; daarom komen alleen vrouwelijke dieren in aanmerking die worden aangekocht voordat zij hun eerste nageslacht ter wereld hebben gebracht;

f)

de aangekochte dieren moeten ten minste gedurende vier jaar in het beslag worden gehouden.

In dit specifieke geval is investeringssteun slechts met de interne markt verenigbaar als cumulatief aan de voorwaarden van de punten a) tot en met f) wordt voldaan.

2.24.

Wordt, met betrekking tot irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde arealen, aan de volgende voorwaarden voldaan?

a)

voor het hele gebied waarin de investering zal worden uitgevoerd en andere gebieden waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben, is een stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig de kaderrichtlijn water aan de Commissie toegezonden;

b)

de maatregelen die in het kader van het stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig artikel 11 van de kaderrichtlijn water worden uitgevoerd en voor de landbouwsector van belang zijn, zijn in het betrokken maatregelenprogramma omschreven;

c)

er is een watermetingssysteem waarmee het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering kan worden gemeten, of een dergelijk systeem zal als onderdeel van de investering beschikbaar worden gesteld;

d)

een investering in de verbetering van een bestaande irrigatie-installatie of een irrigatie-infrastructuuronderdeel komt alleen in aanmerking als uit een voorafgaande beoordeling blijkt dat hierdoor, afgaande op de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur, ten minste tussen 5 % en 25 % water kan worden bespaard;

e)

als de investering betrekking heeft op oppervlakte- of grondwaterlichamen waarvan de toestand om redenen in verband met de waterhoeveelheid als minder dan goed is aangemerkt in het betrokken stroomgebiedbeheerplan:

i)

moet de investering garanderen dat het waterverbruik, op het niveau van de investering, daadwerkelijk vermindert met ten minste 50 % van de potentiële waterbesparing die door de investering mogelijk wordt gemaakt,

ii)

moet de investering, indien zij betrekking heeft op één landbouwbedrijf, tevens resulteren in een vermindering van het totale waterverbruik van het landbouwbedrijf van ten minste 50 % van de potentiële waterbesparing die op het niveau van de investering mogelijk wordt gemaakt. Het totale waterverbruik van het bedrijf moet ook het water omvatten dat door het bedrijf wordt verkocht;

f)

geen van de in punt e) vermelde voorwaarden is van toepassing omdat het gaat om een investering in een bestaande installatie die enkel betrekking heeft op energie-efficiëntie, een investering voor het aanleggen van een reservoir of een investering in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen heeft voor een oppervlakte- of grondwaterlichaam;

g)

als het gaat om een investering die leidt tot een netto-uitbreiding van het geïrrigeerd areaal met gevolgen voor een bepaald oppervlakte- of grondwaterlichaam, wordt voldaan aan het volgende:

i)

de toestand van het waterlichaam in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is niet als minder dan goed aangemerkt om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid, en

ii)

uit een milieuanalyse blijkt dat de investering geen significante negatieve milieueffecten zal hebben. Een dergelijke analyse van de milieueffecten moet door de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd of goedgekeurd, en kan tevens betrekking hebben op groepen bedrijven;

In dit specifieke geval kan investeringssteun slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt als aan de twee criteria van de punten i) en ii) wordt voldaan.

h)

de voorwaarde van punt g), onder i), is niet van toepassing op investeringen die tot een netto-uitbreiding van het geïrrigeerd areaal leiden als:

i)

de investering wordt gecombineerd met een investering in een bestaande irrigatie-installatie of een bestaand irrigatie-infrastructuuronderdeel waarvan uit een voorafgaande beoordeling blijkt dat hierdoor, afgaande op de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur, ten minste tussen 5 % en 25 % water kan worden bespaard, en

ii)

de investering leidt tot een daadwerkelijke vermindering van het waterverbruik, op het niveau van de investering als geheel, van ten minste 50 % van de potentiële waterbesparing die door de investering in de bestaande irrigatie-installatie of het bestaande infrastructuuronderdeel mogelijk wordt gemaakt;

De voorwaarde van punt g), i), geldt enkel niet als is voldaan aan de twee voorwaarden die onder i) en ii) van dit punt zijn vermeld.

i)

de voorwaarde van punt g), onder i), geldt niet voor investeringen in de bouw van een nieuwe irrigatie-installatie die van water wordt voorzien vanuit een bestaand reservoir dat door de bevoegde autoriteiten vóór 31 oktober 2013 is goedgekeurd, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

het betrokken reservoir is vermeld in het betrokken stroomgebiedbeheerplan en valt onder de controlevoorschriften van artikel 11, lid 3, onder e), van de kaderrichtlijn water,

ii)

op 31 oktober 2013 was hetzij het totaal van de onttrekkingen aan het reservoir aan een maximum gebonden, hetzij de stroming in de waterlichamen die door het reservoir worden beïnvloed, aan een minimum gebonden,

iii)

het voor de onttrekkingen geldende maximum of het voor de stroming geldende minimum als bedoeld onder ii) van dit punt, voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van de kaderrichtlijn water, en

iv)

de betrokken investering leidt niet tot onttrekkingen boven het op 31 oktober 2013 geldende maximum of tot een vermindering van de stroming in de betrokken waterlichamen tot onder het op 31 oktober 2013 geldende minimum.

De voorwaarde van punt g), i), geldt enkel niet als cumulatief is voldaan aan de vier voorwaarden die onder i) tot en met iv) van dit punt zijn vermeld.

2.25.

Zijn arealen die niet worden geïrrigeerd, maar waar in het recente verleden een irrigatie-installatie in bedrijf was, hetgeen door de lidstaat moet worden geconstateerd en gestaafd, aangemerkt als geïrrigeerd areaal met het oog op de bepaling van de nettotoename van het geïrrigeerde areaal?

ja

neen

2.26.

Zal de lidstaat er, met betrekking tot irrigatie, vanaf 1 januari 2017 op toezien dat de landbouwsector met betrekking tot het stroomgebiedsdistrict waarin de investering plaatsvindt, bijdraagt aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste streepje, van de kaderrichtlijn water, zo nodig met inachtneming van de sociale effecten, de milieueffecten en de economische effecten van de terugwinning alsmede de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.27.

Gelieve de maximale steunintensiteit te vermelden, uitgedrukt als percentage van de in aanmerking komende investering:

a)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de ultraperifere gebieden;

b)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

c)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten die in Kroatië worden gemaakt voor de uitvoering van de nitraatrichtlijn overeenkomstig punt 148, onder b), van de richtsnoeren;

d)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de minder ontwikkelde regio’s en in alle regio’s met een bruto binnenlands product (bbp) per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27;

e)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in andere regio’s;

f)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van de aankoop van fokdieren als bedoeld in punt 147 van de richtsnoeren.

2.28.

Gelieve, als de steunintensiteiten die voor vraag 2.27 van dit „formulier aanvullende informatie” zijn aangegeven, hoger zijn dan die van punt 152 van de richtsnoeren, toe te lichten of een of meer van de volgende uitzonderingen van toepassing zijn, op grond waarvan een verhoging met 20 procentpunten kan worden toegestaan:

a)

jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar die aan de steunaanvraag voorafgaat;

b)

collectieve investeringen, zoals opslagfaciliteiten die door een groep landbouwers worden gebruikt of voorzieningen waar de landbouwproducten vóór de afzet worden klaargemaakt, en geïntegreerde projecten die betrekking hebben op diverse maatregelen op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013, met inbegrip van die in verband met een fusie van producentenorganisaties;

c)

investeringen in gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

d)

concrete acties die in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) worden gefinancierd, zoals investeringen in een nieuwe stal waardoor een nieuwe vorm van huisvesting van dieren kan worden getest, welke concrete acties ontwikkeld zijn in een operationele groep van landbouwers, wetenschappers en niet-gouvernementele dierenwelzijnsorganisaties;

e)

investeringen ter verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn, als bedoeld in punt 143, onder b), van de richtsnoeren; in dat geval geldt de in dat punt vastgestelde verhoogde steunintensiteit alleen voor de extra kosten die moeten worden gemaakt om een hoger niveau dan de geldende Unienormen te halen, maar die niet tot een verhoging van de productiecapaciteit leiden;

f)

investeringen ter verbetering van de duurzaamheid van het landbouwbedrijf, als bedoeld in punt 143, onder a), van de richtsnoeren, die verband houden met agromilieuklimaatverbintenissen en biologische landbouw in het kader van deel II, de afdelingen 1.1.5.1 en 1.1.8, van de richtsnoeren.

De steun kan slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt als de maximale gecombineerde steun niet meer dan 90 % van de investering bedraagt.

2.29.

Gelieve voor investeringen als bedoeld in punt 143, onder d), van de richtsnoeren en investeringen voor het herstel van productiepotentieel als bedoeld in punt 143, onder e), van de richtsnoeren, waarvoor van de in de punten 152 en 153 van de richtsnoeren vastgestelde plafonds voor de in aanmerking komende kosten mag worden afgeweken, de maximale steunintensiteit op te geven, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten:

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten.

Let wel dat de maximale steunintensiteit niet hoger mag zijn dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

2.30.

Gelieve voor investeringen met preventieve doeleinden als bedoeld in punt 143, onder e), van de richtsnoeren, waarvoor van de in de punten 152 en 153 van de richtsnoeren vastgestelde plafonds voor de in aanmerking komende kosten mag worden afgeweken, de maximale steunintensiteit op te geven, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten:

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten.

Let wel dat de maximale steunintensiteit niet hoger mag zijn dan 80 % van de in aanmerking komende kosten, op één uitzondering na, waarnaar wordt gepeild in de vragen 2.31 en 2.32.

2.31.

Wordt de investering met preventieve doeleinden collectief uitgevoerd door meer dan één begunstigde?

ja

neen

2.32.

Vermeld, bij een bevestigend antwoord op vraag 2.31, de maximale steunintensiteit, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten:

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.1.2.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR INVESTERINGEN VOOR DE INSTANDHOUDING VAN CULTUREEL EN NATUURLIJK ERFGOED OP LANDBOUWBEDRIJVEN

Dit informatieformulier heeft betrekking op staatssteun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.1.2, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   ALGEMENE CRITERIA OM VOOR STEUN IN AANMERKING TE KOMEN

1.1.

Zullen de investeringen waarvoor de steun bedoeld is, ertoe leiden dat de productie zal uitkomen boven de productiebeperkingen of de beperkingen op de steun van de Unie die op grond van een uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde gemeenschappelijke marktordening, inclusief de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening, gelden op het niveau van individuele ondernemingen, bedrijven of verwerkende bedrijven?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.2.

Gaat deze steun uitsluitend naar ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.   STEUN VOOR INVESTERINGEN VOOR DE INSTANDHOUDING VAN CULTUREEL EN NATUURLIJK ERFGOED OP LANDBOUWBEDRIJVEN

2.1.

Wordt de steun verleend voor erfgoed in de vorm van natuurlijke landschappen en gebouwen dat door de bevoegde openbare autoriteiten van de lidstaat formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.2.

Omvatten de in aanmerking komende kosten:

a)

kosten van investeringen in materiële activa;

b)

kapitaalwerken;

c)

overige kosten (gelieve te omschrijven): …

Als het bij de in aanmerking komende kosten om andere dan de onder a) of b) vermelde kosten gaat, kan de steun niet worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.3.

Vermeld de maximale steunintensiteit, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende investering (voor punt f) een bedrag in EUR per jaar):

a)

voor investeringen voor de instandhouding van productieve erfgoedelementen op een landbouwbedrijf, voor zover die investering de productiecapaciteit niet doet toenemen:

i)

… van het bedrag van de reële kosten die worden gemaakt in gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013,

ii)

… van het bedrag van de reële kosten die in minder ontwikkelde regio’s worden gemaakt,

iii)

… van het bedrag van de reële kosten die in andere gebieden worden gemaakt;

b)

wanneer de productiecapaciteit toeneemt:

i)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de ultraperifere gebieden,

ii)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee,

iii)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten die in Kroatië worden gemaakt voor de uitvoering van de nitraatrichtlijn overeenkomstig punt 148, onder b), van de richtsnoeren,

iv)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de minder ontwikkelde regio’s en in alle regio’s met een bruto binnenlands product (bbp) per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27,

v)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in andere regio’s;

vi)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van de aankoop van fokdieren als bedoeld in punt 147 van de richtsnoeren.

Gelieve, als de onder i) tot en met vi) van deze vraag vermelde steunintensiteiten hoger zijn dan die van punt 152 van de richtsnoeren, toe te lichten of een of meer van de volgende uitzonderingen van toepassing zijn, op grond waarvan een verhoging met 20 procentpunten kan worden toegestaan:

a)

jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar die aan de steunaanvraag voorafgaat;

b)

collectieve investeringen, zoals opslagfaciliteiten die door een groep landbouwers worden gebruikt of voorzieningen waar de landbouwproducten vóór de afzet worden klaargemaakt, en geïntegreerde projecten die betrekking hebben op diverse maatregelen op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013, met inbegrip van die in verband met een fusie van producentenorganisaties;

c)

investeringen in gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

d)

concrete acties die in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) worden gefinancierd, zoals investeringen in een nieuwe stal waardoor een nieuwe vorm van huisvesting van dieren kan worden getest, welke concrete acties ontwikkeld zijn in een operationele groep van landbouwers, wetenschappers en niet-gouvernementele dierenwelzijnsorganisaties;

e)

investeringen ter verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn, als bedoeld in punt 143, onder b), van de richtsnoeren; in dat geval geldt de in dat punt vastgestelde verhoogde steunintensiteit alleen voor de extra kosten die moeten worden gemaakt om een hoger niveau dan de geldende Unienormen te halen, maar die niet tot een verhoging van de productiecapaciteit leiden;

f)

investeringen ter verbetering van de duurzaamheid van het landbouwbedrijf, als bedoeld in punt 143, onder a), van de richtsnoeren, die verband houden met agromilieuklimaatverbintenissen en biologische landbouw in het kader van deel II, de afdelingen 1.1.5.1 en 1.1.8, van de richtsnoeren.

De steun kan slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt als de maximale gecombineerde steun niet meer dan 90 % van de investering bedraagt;

c)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten voor aanvullende steun om de extra kosten te dekken die ontstaan doordat voor de instandhouding van de erfgoedkenmerken van de zich op het landbouwbedrijf bevindende gebouwen traditionele materialen moeten worden gebruikt;

d)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten voor in de punten a) tot en met c) bedoelde steun als de investering betrekking heeft op kleinschalige infrastructuur;

e)

… van het bedrag van de kosten van investeringen voor de instandhouding van niet-productieve erfgoedelementen op landbouwbedrijven, zoals archeologische of historische elementen;

f)

… EUR per jaar voor kapitaalwerken.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.1.3.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIEINZAKE STEUN VOOR INVESTERINGEN IN VERBAND MET DE VERPLAATSING VAN LANDBOUWBEDRIJFSGEBOUWEN

Dit informatieformulier heeft betrekking op staatssteun voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.1.3, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   ALGEMENE CRITERIA OM VOOR STEUN IN AANMERKING TE KOMEN

1.1.

Zullen de investeringen waarvoor de steun bedoeld is, ertoe leiden dat de productie zal uitkomen boven de productiebeperkingen of de beperkingen op de steun van de Unie die op grond van een uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde gemeenschappelijke marktordening, inclusief de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening, gelden op het niveau van individuele ondernemingen, bedrijven of verwerkende bedrijven?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.2.

Gaat deze steun uitsluitend naar ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.   STEUN VOOR INVESTERINGEN IN VERBAND MET DE VERPLAATSING VAN LANDBOUWBEDRIJFSGEBOUWEN

2.1.

Wordt met de verplaatsing van het landbouwbedrijf een doel van algemeen belang nagestreefd dat nader is omschreven in de desbetreffende bepalingen van de lidstaat?

ja

neen

Let wel dat het algemeen belang dat met de verplaatsing van het landbouwbedrijf wordt gediend, in de rechtsgrondslag voor de steun in de desbetreffende bepalingen van de lidstaat moet zijn toegelicht.

2.2.

Omvatten de in aanmerking komende kosten van de verplaatsing het volgende:

a)

werkelijk gemaakte kosten voor het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen;

b)

naast de onder a) vermelde kosten, de kosten voor het moderniseren van de voorzieningen;

c)

naast de onder a) vermelde kosten, kosten die tot een verhoging van de productiecapaciteit leiden;

d)

kosten van de verplaatsing van activiteiten die dicht bij rurale woongebieden plaatsvinden, met als doel de levenskwaliteit of de milieuprestatie van deze rurale woongebieden te verbeteren, en waarbij die verplaatsing betrekking heeft op kleinschalige infrastructuur;

e)

overige kosten (gelieve te omschrijven): …

Als het bij de in aanmerking komende kosten om andere dan de onder a) tot en met d) vermelde kosten gaat, kan de steun niet worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.3.

Gelieve de maximale steunintensiteit te vermelden, uitgedrukt als percentage van de in aanmerking komende investering:

a)

… van het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten voor het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande gebouwen of voorzieningen;

b)

als in het kader van de verplaatsing niet alleen de onder a) vermelde kosten worden gemaakt, maar de verplaatsing ook resulteert in een modernisering van de voorzieningen (14) of een verhoging van de productiecapaciteit:

i)

… van het bedrag van de kosten in verband met de modernisering van de voorzieningen of de toename van de productiecapaciteit (hierna „de betrokken kosten” genoemd) in de ultraperifere gebieden,

ii)

… van het bedrag van de betrokken kosten op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee,

iii)

… van het bedrag van de betrokken kosten die in Kroatië worden gemaakt voor de uitvoering van de nitraatrichtlijn overeenkomstig punt 148, onder b), van de richtsnoeren,

iv)

… van het bedrag van de betrokken kosten in de minder ontwikkelde regio’s en in alle regio’s met een bruto binnenlands product (bbp) per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27,

v)

… van het bedrag van de betrokken kosten in andere regio’s.

Gelieve, als de onder i) tot en met v) vermelde steunintensiteiten hoger zijn dan die van punt 152 van de richtsnoeren, toe te lichten of een of meer van de volgende uitzonderingen van toepassing zijn, op grond waarvan een verhoging met 20 procentpunten kan worden toegestaan:

jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar die aan de steunaanvraag voorafgaat;

collectieve investeringen, zoals opslagfaciliteiten die door een groep landbouwers worden gebruikt of voorzieningen waar de landbouwproducten vóór de afzet worden klaargemaakt, en geïntegreerde projecten die betrekking hebben op diverse maatregelen op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013, met inbegrip van die in verband met een fusie van producentenorganisaties;

investeringen in gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

concrete acties die in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) worden gefinancierd, zoals investeringen in een nieuwe stal waardoor een nieuwe vorm van huisvesting van dieren kan worden getest, welke concrete acties ontwikkeld zijn in een operationele groep van landbouwers, wetenschappers en niet-gouvernementele dierenwelzijnsorganisaties;

investeringen ter verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn, als bedoeld in punt 143, onder b), van de richtsnoeren; in dat geval geldt de in dat punt vastgestelde verhoogde steunintensiteit alleen voor de extra kosten die moeten worden gemaakt om een hoger niveau dan de geldende Unienormen te halen, maar die niet tot een verhoging van de productiecapaciteit leiden;

investeringen ter verbetering van de duurzaamheid van het landbouwbedrijf, als bedoeld in punt 143, onder a), van de richtsnoeren, die verband houden met agromilieuklimaatverbintenissen en biologische landbouw in het kader van deel II, de afdelingen 1.1.5.1 en 1.1.8, van de richtsnoeren.

De steun kan slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt als het resultaat van de toepassing van deze uitzonderingen op de onder i) tot en met v) aangegeven steunintensiteiten niet meer dan 90 % van de investering bedraagt.

c)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten als het gaat om de verplaatsing van activiteiten die dicht bij rurale woongebieden plaatsvinden, met als doel de levenskwaliteit of de milieuprestatie van deze rurale woongebieden te verbeteren, en die verplaatsing betrekking heeft op kleinschalige infrastructuur.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.1.4.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR INVESTERINGEN IN VERBAND MET DE VERWERKING VAN LANDBOUWPRODUCTEN EN DE AFZET VAN LANDBOUWPRODUCTEN

Dit informatieformulier heeft betrekking op staatssteun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten (15) en de afzet van landbouwproducten (16), als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.1.4, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Zullen de investeringen waarvoor de steun bedoeld is, ertoe leiden dat de productie zal uitkomen boven de productiebeperkingen of de beperkingen op de steun van de Unie die op grond van een uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde gemeenschappelijke marktordening, inclusief de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening, gelden op het niveau van individuele ondernemingen, bedrijven of verwerkende bedrijven?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.

Wordt de steun toegekend voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt aangezien het de bedoeling is de omschakeling te stimuleren naar de productie van meer geavanceerde vormen van biobrandstoffen, als vastgesteld in de horizontale staatssteunregels op het gebied van milieu en energie.

3.

Wordt de steun toegekend voor investeringen in materiële activa en immateriële activa die verband houden met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, als bedoeld in punt 35, onder 11, en punt 35, onder 12, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

4.

De lidstaten mogen steun verlenen voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten als die steun voldoet aan alle voorwaarden van een van de volgende steuninstrumenten. Geef aan op grond van welk instrument de steun zal worden verleend:

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (AGVV) (17);

de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 (18);

de voorwaarden van deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.1.4, van de richtsnoeren.

5.

Als de steun wordt verleend op grond van Verordening (EU) nr. 651/2014 (AGVV):

Gelieve te vermelden waarom de bevoegde autoriteit toch een kennisgeving op basis van de richtsnoeren wenst in te dienen. Gelieve in dit geval het desbetreffende deel van het algemene aanmeldingsformulier als vastgesteld in deel I van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 794/2004 (19) of een bepaling ter vervanging daarvan in te vullen, alsmede het specifieke formulier als vastgesteld in deel III van diezelfde bijlage.

6.

Als de steun wordt verleend op grond van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020:

Voldoet de steun aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020:

ja

neen

Zo neen, dan kan de steun overeenkomstig punt 168, onder b) van de richtsnoeren niet als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt.

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun moet worden beoordeeld aan de hand van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020. Gelieve het desbetreffende deel van het algemene aanmeldingsformulier in te vullen (de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1627/2006 van de Commissie (20)).

7.

Als de steun zal worden verleend op grond van deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.1.4, van de richtsnoeren, hebben de in aanmerking komende kosten betrekking op:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen;

Was het bedrag van de aangekochte grond gelijk aan of lager dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie?

ja

neen

Zo neen, dan komt de aankoop van land niet voor steun in aanmerking.

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van het actief;

c)

de algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen onder a) of b) vermelde uitgaven worden verricht;

d)

de kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

overige kosten (gelieve te omschrijven):

Als met de investering andere doelstellingen worden beoogd dan die welke onder a) tot en met d) zijn vermeld, wijzen wij erop dat de steun alleen kan worden toegestaan voor investeringen in verband met de verwerking en de afzet van landbouwproducten waarmee een of meer van de in die punten vermelde doelstellingen worden beoogd.

8.

Omvatten de in aanmerking komende kosten de volgende uitgaven:

a)

andere dan de in vraag 6 (punt 169 van de richtsnoeren) bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies;

b)

werkkapitaal;

c)

kosten in verband met investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen.

Als er uitgaven bij betrokken zijn die in de punten a), b) of c) zijn vermeld, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

9.

Gelieve de maximale steunintensiteit te vermelden, uitgedrukt als percentage van de in aanmerking komende investering:

a)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de ultraperifere gebieden;

b)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

c)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de minder ontwikkelde regio’s en in alle regio’s met een bruto binnenlands product (bbp) per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27;

d)

… van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in andere regio’s.

10.

Gelieve, als de voor vraag 8 vermelde steunpercentages hoger zijn dan die van punt 171 van de richtsnoeren, toe te lichten of een of meer van de volgende uitzonderingen van toepassing zijn, op grond waarvan een verhoging met 20 procentpunten kan worden toegestaan voor concrete acties:

a)

in verband met een fusie van producentenorganisaties;

b)

die worden gesteund in het kader van het EIP.

Gelieve, als een van deze uitzonderingen van toepassing is, de documentatie waaruit dit blijkt, hier of in een bijlage bij dit „formulier aanvullende informatie” te verstrekken.

De steun kan slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt als de maximale gecombineerde steun niet meer dan 90 % van de investering bedraagt.

11.

Hoe hoog zijn de in aanmerking komende kosten van de individuele investeringssteun voor de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten (bedrag in EUR)?

… EUR

Als dat bedrag groter is dan 25 miljoen EUR (zie punt 37, onder a), van de richtsnoeren), moet de individuele steun overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag afzonderlijk bij de Commissie worden aangemeld.

12.

Hoe hoog is het brutosubsidie-equivalent van de individuele investeringssteun voor de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten (bedrag in EUR)?

… EUR

Als dat bedrag groter is dan 12 miljoen EUR (zie punt 37, onder a), van de richtsnoeren), moet de individuele steun overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag afzonderlijk bij de Commissie worden aangemeld.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.2.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE AANLOOPSTEUN VOOR JONGE LANDBOUWERS EN VOOR DE ONTWIKKELING VAN KLEINE LANDBOUWBEDRIJVEN

Dit formulier moet door de lidstaten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen in het kader waarvan aanloopsteun wordt toegekend voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.2, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Gaat deze steun uitsluitend naar ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.

Zijn de begunstigden van de steun jonge landbouwers (in de zin van punt 35, onder 29, van de richtsnoeren) die kleine of micro-ondernemingen zijn?

ja

neen

3.

Zijn de begunstigden van de steun kleine landbouwbedrijven die kleine of micro-ondernemingen zijn?

ja

neen

4.

Gelieve, als het antwoord op vraag 3 „ja” is, de criteria te vermelden op basis waarvan de begunstigden als kleine landbouwbedrijven worden aangemerkt. Houd er rekening mee dat die criteria objectief moeten zijn.

5.

Zijn de boven- en onderdrempels voor de toegang tot aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven vastgesteld ten aanzien van het productiepotentieel van het landbouwbedrijf, gemeten in standaardopbrengst, als gedefinieerd in artikel 5 ter van Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad (21) en artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 van de Commissie (22), of een equivalent daarvan?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

6.

Vermeld de boven- en onderdrempels voor de toegang tot aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven.

 

Jonge landbouwers

Ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven

Bovendrempel

 

 

Onderdrempel

 

 

Let wel dat de onderdrempel om toegang te krijgen tot aanloopsteun voor jonge landbouwers hoger moet zijn dan de bovendrempel voor toegang tot steun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven.

7.

Heeft het bedrijf dat wordt opgericht door de jonge landbouwers die aanloopsteun ontvangen, de vorm van een rechtspersoon?

ja

neen

8.

Als het antwoord op vraag 7 „ja” is, hebben die jonge landbouwers daadwerkelijke en voortdurende zeggenschap over de rechtspersoon wat betreft beslissingen op het gebied van beheer, winst en financiële risico’s?

ja

neen

Geef aan hoe die zeggenschap wordt geverifieerd: …

9.

Als het antwoord op vraag 8 „ja” is en meerdere natuurlijke personen, onder wie personen die geen jonge landbouwer zijn, deelnemen aan het kapitaal of het beheer van de rechtspersoon, oefent de jonge landbouwer, hetzij alleen, hetzij samen met andere personen, de daadwerkelijke en voortdurende zeggenschap uit?

ja

neen

Geef aan hoe dit wordt geverifieerd: …

10.

Als het antwoord op vraag 8 „ja” is en de betrokken rechtspersoon alleen of gezamenlijk onder de zeggenschap van een andere rechtspersoon dan de jonge landbouwer valt, oefent de jonge landbouwer, hetzij alleen, hetzij samen met andere personen, de daadwerkelijke en voortdurende zeggenschap uit over die rechtspersoon?

ja

neen

Geef aan hoe dit wordt geverifieerd: …

11.

Wordt de steun slechts verleend als aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat een bedrijfsplan wordt voorgelegd?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

12.

Start de uitvoering van het bedrijfsplan uiterlijk negen maanden na de datum van het besluit tot steunverlening?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

13.

Is, in het geval van aanloopsteun voor jonge landbouwers, in het bedrijfsplan bepaald dat de begunstigde binnen 18 maanden na de datum van vestiging moet voldoen aan de definitie van „actieve landbouwer” van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

14.

Is in het bedrijfsplan bepaald dat, wanneer de aanloopsteun gaat naar jonge landbouwers die niet beschikken over adequate vakbekwaamheid en deskundigheid, zij zich ertoe moeten verbinden om die vakbekwaamheid en deskundigheid te verwerven binnen 36 maanden vanaf de datum van goedkeuring van het besluit tot steunverlening?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

15.

Is, in het geval van aanloopsteun voor jonge landbouwers, in het bedrijfsplan het volgende beschreven?

a)

de uitgangssituatie van het landbouwbedrijf;

b)

mijlpalen en streefwaarden voor de ontwikkeling van de activiteiten van het landbouwbedrijf;

c)

nadere informatie over de acties, met inbegrip van acties die gericht zijn op ecologische duurzaamheid en een efficiënt gebruik van hulpbronnen, die voor de ontwikkeling van de activiteiten van het landbouwbedrijf vereist zijn, zoals investeringen, opleidingen, adviezen of andere activiteiten.

Let wel dat aan de voorwaarden van de punten a), b) en c) cumulatief moet worden voldaan.

16.

Is, in het geval van aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven, in het bedrijfsplan het volgende beschreven?

a)

de uitgangssituatie van het landbouwbedrijf;

b)

nadere informatie over de acties, met inbegrip van acties die gericht zijn op ecologische duurzaamheid en efficiënt gebruik van hulpbronnen, die de economische levensvatbaarheid ten goede kunnen komen, zoals investeringen, opleidingen, samenwerking of andere acties.

Let wel dat aan de voorwaarden van de punten a) en b) cumulatief moet worden voldaan.

17.

Wanneer wordt de steun verleend?

a)

jaarlijks;

b)

in ten minste twee tranches over een periode van vijf jaar.

Kunt u dit nader toelichten? …

18.

Is, in het geval van aanloopsteun voor jonge landbouwers, bepaald dat de laatste tranche van de steun slechts mag worden betaald als het in punt 179 van de richtsnoeren bedoelde bedrijfsplan correct is uitgevoerd?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

19.

Wat is de maximale steunintensiteit (in EUR)?

a)

per jonge landbouwer: …EUR

b)

per klein landbouwbedrijf: …EUR

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.3.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DE OVERDRACHT VAN LANDBOUWBEDRIJVEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen in het kader waarvan steun wordt toegekend voor de overdracht van landbouwbedrijven, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.3, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

Wordt de steun slechts toegekend als wordt voldaan aan alle voorschriften die in de vragen 1 tot en met 7 zijn vermeld:

1.

De steun wordt toegekend aan ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn en hun landbouwbedrijf permanent overdragen aan een andere onderneming die actief is in de primaire landbouwproductie;

ja

neen

2.

De steun wordt toegekend aan ondernemingen die in aanmerking komen voor deelname aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven die is ingesteld bij titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

ja

neen

3.

De steun wordt toegekend aan ondernemingen die op de datum van de indiening van hun steunaanvraag reeds gedurende ten minste één jaar voor die regeling in aanmerking kwamen;

ja

neen

4.

De steun wordt toegekend aan ondernemingen die zich ertoe verbinden om hun volledige landbouwbedrijf en de bijbehorende betalingsrechten definitief over te dragen aan een andere onderneming die in de primaire landbouwproductie actief is;

ja

neen

5.

De steun wordt betaald in de vorm van:

een jaarlijkse betaling

een eenmalige betaling

(Let wel dat de steun op grond van punt 188 van de richtsnoeren moet worden betaald in de vorm van een jaarlijkse betaling of een eenmalige betaling);

6.

De steun wordt betaald vanaf de datum van overdracht van het landbouwbedrijf tot en met 31 december 2020;

ja

neen

7.

De steun komt overeen met 120 % van de jaarlijkse betaling waarvoor de begunstigde in aanmerking komt op grond van de regeling voor kleine landbouwbedrijven?

ja

neen

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.4.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE AANLOOPSTEUN VOOR PRODUCENTENGROEPERINGEN EN -ORGANISATIES IN DE LANDBOUWSECTOR

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen in het kader waarvan aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector wordt toegekend, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.4, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   SOORT STEUN

1.1.

Gaat het om aanloopsteun voor pas opgerichte producentengroeperingen en -organisaties?

ja

neen

1.2.

Zijn de producentengroeperingen en -organisaties door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat officieel erkend op grond van het door hen ingediende bedrijfsplan?

ja

neen

1.3.

Wordt de steun slechts verleend nadat de lidstaat heeft geverifieerd dat de doelstellingen van het bedrijfsplan binnen vijf jaar na de datum van de officiële erkenning van de producentengroepering of -organisatie zijn bereikt?

ja

neen

1.4.

Wordt de steun verleend aan andere productieorganisaties, -entiteiten of -organen, zoals vennootschappen of coöperaties, die het beheer van één of meer landbouwbedrijven tot doel hebben en waarbij het dus in feite telkens om één enkele producent gaat?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat steun aan deze organisaties, entiteiten of organen niet onder deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.4, van de richtsnoeren valt.

1.5.

Wordt de steun verleend aan andere landbouwverenigingen die op de bedrijven van de leden taken vervullen zoals onderlinge samenwerking en dienstverlening in de vorm van bedrijfsverzorging en ondersteuning van het bedrijfsbeheer, zonder dat zij betrokken zijn bij de gezamenlijke aanpassing van het aanbod aan de markt?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat steun aan deze verenigingen niet onder deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.4, van de richtsnoeren valt.

1.6.

Wordt aan producentengroeperingen of -organisaties steun verleend om uitgaven te financieren die niet met oprichtingskosten samenhangen, zoals uitgaven voor investeringen of afzetbevorderingsactiviteiten?

ja

neen

Zo ja, dan zal de steun worden getoetst aan de specifieke regels die voor dergelijke steun gelden. Gelieve gebruik te maken van de desbetreffende onderdelen van het aanmeldingsformulier.

2.   BEGUNSTIGDE

2.1.

Wordt de aanloopsteun uitsluitend verleend aan producentengroeperingen en -organisaties die onder de definitie van kmo’s (23) vallen?

ja

neen

2.2.

Wordt als voorwaarde gesteld dat de steunregeling moet worden aangepast aan elke wijziging van de verordeningen betreffende de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten?

ja

neen

Zo neen, dan kan de Commissie overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.4, van de richtsnoeren de steunregeling niet goedkeuren.

3.   STEUNINTENSITEIT EN IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN

3.1.

Gelieve te bevestigen dat het totale steunbedrag dat aan een producentengroepering of -organisatie wordt toegekend, niet meer bedraagt dan 500 000 EUR.

ja

neen

3.2.

Is in de steunregeling duidelijk bepaald dat er geen steun kan worden betaald voor kosten die worden gemaakt na het vijfde jaar te rekenen vanaf de datum waarop de producentengroepering of -organisatie officieel door de bevoegde autoriteit is erkend?

ja

neen

3.3.

Omvatten de in aanmerking komende kosten uitsluitend:

a)

het huurgeld voor geschikte panden;

b)

de kosten van de aanschaf van kantooruitrusting, waaronder computerapparatuur en -programmatuur,

c)

de kosten van administratief personeel;

d)

overheadkosten;

e)

vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen?

ja

neen

Zo neen, zie de in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.4, van de richtsnoeren opgenomen lijst van in aanmerking komende kosten.

3.4.

Wordt de steun op forfaitaire basis in degressieve jaarlijkse tranches verleend gedurende de eerste vijf jaar na de datum waarop de bevoegde autoriteit de producentengroepering of -organisatie officieel heeft erkend op basis van haar bedrijfsplan?

ja

neen

3.5.

Zal de lidstaat de laatste tranche pas betalen nadat hij heeft geverifieerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd?

ja

neen

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.5.1.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR AGROMILIEUKLIMAATVERBINTENISSEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen waarmee landbouwproductiemethoden worden ondersteund die erop gericht zijn het milieu te beschermen en het platteland in stand te houden (agromilieuklimaatverbintenissen), als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.5.1, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Heeft de steun alleen betrekking op milieu-investeringen (afdeling 1.1.1. van de richtsnoeren)?

ja

neen

Zo ja, zie het formulier aanvullende informatie 1.1.1.4 inzake steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten.

2.

Worden met de agromilieusteun andere doelstellingen nagestreefd zoals opleiding en adviesdiensten om landbouwproducenten te helpen (afdeling 1.1.10. van de richtsnoeren)?

ja

neen

Zo ja, zie het formulier aanvullende informatie 1.1.10. inzake steun voor technische bijstand in de landbouwsector.

3.

Overige?

Geef een volledige beschrijving van de maatregel(en): …

4.

Gaat de aanmelding vergezeld van documentatie waarin wordt aangetoond dat de steun past in en coherent is met het desbetreffende plattelandsontwikkelingsprogramma?

ja

neen

Zo ja, gelieve die documentatie hier of in een bijlage bij dit „formulier aanvullende informatie” te verstrekken.

Zo neen, dan wijzen wij erop dat die documentatie vereist is overeenkomstig punt 47 van de richtsnoeren.

1.   DOEL VAN DE MAATREGEL

1.1.

Gelieve te bevestigen dat de steunmaatregel gericht is op de instandhouding van landbouwpraktijken die een positieve bijdrage aan het milieu en het klimaat leveren, en aanzetten tot de nodige veranderingen in die richting.

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat dit een voorwaarde is die in punt 209 van de richtsnoeren is gesteld.

1.2.

Welke van de volgende specifieke doelstellingen worden met de steunmaatregel beoogd?

a)

wijzen van gebruik van landbouwgrond die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerkende elementen daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische verscheidenheid, en verlaging van de productiekosten;

b)

een voor het milieu gunstige extensivering van de landbouw en een dito beheer van niet erg intensieve graslandsystemen, verbetering en herstructurering van de productie;

c)

de instandhouding van milieuvormen met een grote natuurwaarde waar landbouw wordt beoefend en die worden bedreigd, alsmede kwaliteitsverbetering;

d)

de instandhouding van landschapselementen en van elementen op landbouwgrond die van het verleden getuigen;

e)

de toepassing van milieuplanning bij de agrarische bedrijfsvoering.

Gelieve, als met de maatregel geen van de onder a) tot en met e) vermelde doelstellingen wordt nagestreefd, te omschrijven wat wordt beoogd op het gebied van milieubescherming? (Graag voldoende gedetailleerd.)

Als de betrokken maatregel in het verleden reeds is toegepast, welke resultaten heeft die op het gebied van milieubescherming opgeleverd?

2.   CRITERIA OM VOOR STEUN IN AANMERKING TE KOMEN

2.1.

Wordt de steun toegekend aan landbouwondernemingen of groepen landbouwondernemingen die agromilieuklimaatverbintenissen aangaan voor een periode van vijf tot zeven jaar?

ja

neen

2.2.

Zal voor alle verbintenissen of een bepaald soort daarvan een langere periode nodig zijn?

ja

neen

Zo ja, motiveer die termijn:

2.3.

Gelieve te bevestigen dat de steun zal worden toegekend om agromilieuklimaatverbintenissen te vergoeden die verder gaan dan de krachtens titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde toepasselijke dwingende normen, andere krachtens artikel 4, lid 1, onder c), ii) en iii), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde toepasselijke verplichtingen, de toepasselijke minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en andere toepasselijke dwingende voorschriften die bij nationale wetgeving zijn vastgesteld.

ja

neen

Zo neen, let wel dat krachtens punt 210 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend voor agromilieuklimaatverbintenissen die niet verder gaan dan de toepassing van die dwingende normen en voorschriften.

2.4.

Geef een beschrijving van de in vraag 2.3 bedoelde dwingende normen en voorschriften en leg uit in welk opzicht de agromilieuverbintenissen verder gaan dan de toepassing daarvan.

2.5.

De lidstaten moeten het nodige doen om ervoor te zorgen dat de landbouwondernemingen of groepen landbouwondernemingen die agromilieuklimaatverbintenissen aangaan, de voor de uitvoering daarvan vereiste kennis en informatie krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van deskundigenadvies over de verbintenis en/of door als voorwaarde voor steun in het kader van deze maatregel te stellen dat de ondernemingen relevante opleiding krijgen. Gelieve dit te bevestigen en beschrijf of en hoe aan deze verplichting wordt voldaan.

ja

neen

2.6.

Gelieve te bevestigen dat de voorschriften inzake areaalgerelateerde betalingen die zijn vastgesteld in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en in op grond van die bepaling aangenomen gedelegeerde handelingen, indien van toepassing, worden nageleefd.

ja

neen

3.   STEUNBEDRAG

3.1.

Vermeld het maximale steunbedrag dat kan worden toegekend naargelang van het bedrijfsareaal waarvoor agromilieuverbintenissen zijn aangegaan:

a)

voor gespecialiseerde blijvende teelten … (ten hoogste 900 EUR per hectare per jaar);

b)

voor eenjarige gewassen … (ten hoogste 600 EUR per hectare per jaar);

c)

voor andere vormen van grondgebruik … (ten hoogste 450 EUR per hectare per jaar);

d)

voor lokale rassen die voor de veehouderij verloren dreigen te gaan … (ten hoogste 200 EUR per grootvee-eenheid per jaar);

e)

andere: …

Gelieve, als de onder a) tot en met e) van deze vraag vermelde maximumbedragen worden overschreden, aan te tonen dat de steun verenigbaar is met de voorschriften van afdeling 1.1.5.1. van de richtsnoeren.

3.2.

Wordt de steun jaarlijks toegekend?

ja

neen

Zo neen, geef aan waarom een andere termijn vereist is:

3.3.

Wordt het jaarlijkse steunbedrag berekend op basis van:

a)

gederfde inkomsten,

b)

de extra kosten die met de verbintenis zijn gemoeid,

c)

de noodzaak compensatie te verlenen voor transactiekosten?

ja

neen

Beschrijf de berekeningsmethode die wordt gebruikt voor de vaststelling van het jaarlijkse steunbedrag en vermeld de gederfde inkomsten, de extra kosten en de transactiekosten:

3.4.

Gelden de in vraag 2.3 bedoelde dwingende normen en voorschriften als referentieniveau voor de berekening van de met de verbintenis samenhangende gederfde inkomsten en extra kosten?

ja

neen

Zo neen, gelieve aan te geven welk referentieniveau wordt gehanteerd: …

3.5.

Wordt de steun per productie-eenheid betaald?

ja

neen

Zo ja, geef aan waarom die methode wordt toegepast en welke initiatieven worden genomen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse maximumbedragen voor de steun van de Unie die zijn vastgesteld in punt 228 van de richtsnoeren en in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1305/2013, in acht worden genomen.

3.6.

Is de lidstaat voornemens steun te verlenen voor transactiekosten voor het voortzetten van agromilieuklimaatverbintenissen die reeds in het verleden zijn aangegaan?

ja

neen

3.7.

Zo ja, toon aan dat die kosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten worden gemaakt.

4.   HERZIENINGSCLAUSULE

4.1.

Is er een herzieningsclausule opgenomen voor de concrete acties die in het kader van deze steunmaatregel worden uitgevoerd?

ja

neen

Zo neen, let wel dat de lidstaat overeenkomstig punt 724 van de richtsnoeren een herzieningsclausule moet vaststellen die garandeert dat de concrete acties, in het kader waarvan verbintenissen worden aangegaan die verder moeten gaan dan de in afdeling 1.5.1.1. van de richtsnoeren bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen, worden aangepast wanneer die in die afdeling bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen worden gewijzigd.

4.2.

Strekt de steun zich uit over een periode die de programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 overschrijdt?

ja

neen

Zo ja, dan moet overeenkomstig punt 725 van de richtsnoeren een herzieningsclausule worden opgenomen die ervoor moet zorgen dat de concrete acties kunnen worden aangepast aan het rechtskader dat zal gelden voor de volgende programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.5.2.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DIERENWELZIJNSVERBINTENISSEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen waarmee landbouwproductiemethoden worden ondersteund die erop gericht zijn het dierenwelzijn te verhogen, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.5.2, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Heeft de steun alleen betrekking op milieu-investeringen (afdeling 1.1.1. van de richtsnoeren)?

ja

neen

Zo ja, zie het formulier aanvullende informatie 1.1.1.4 inzake steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten.

2.

Worden met de milieusteun andere doelstellingen nagestreefd zoals opleiding en adviesdiensten om landbouwproducenten te helpen (afdeling 1.1.10. van de richtsnoeren)?

ja

neen

Zo ja, zie het formulier aanvullende informatie 1.1.10. inzake steun voor technische bijstand in de landbouwsector.

3.

Overige?

Geef een volledige beschrijving van de maatregel(en): …

4.

Gaat de aanmelding vergezeld van documentatie waarin wordt aangetoond dat de staatssteun past in en coherent is met het desbetreffende plattelandsontwikkelingsprogramma?

ja

neen

Zo ja, gelieve die documentatie hier of in een bijlage bij dit „formulier aanvullende informatie” te verstrekken.

Zo neen, dan wijzen wij erop dat die documentatie vereist is overeenkomstig punt 47 van de richtsnoeren.

1.   DOEL VAN DE MAATREGEL

1.1.

Op welk van de volgende gebieden bieden de dierenwelzijnsverbintenissen hogere normen?

a)

water, voer en dierenverzorging in overeenstemming met de natuurlijke behoeften van de dieren;

b)

huisvestingsomstandigheden zoals meer beschikbare ruimte per dier, vloeroppervlakten, verrijkingsmateriaal, natuurlijk licht;

c)

toegang tot een buitenuitloop;

d)

praktijken waarmee verminking en/of castratie van dieren worden vermeden, en wanneer het in specifieke gevallen toch nodig wordt geacht een dier te verminken en/of te castreren, gebruik van anesthetica, analgetica en ontstekingsremmers of immunocastratie.

Gelieve een gedetailleerde beschrijving te geven. …

Als de betrokken maatregel in het verleden reeds is toegepast, welke resultaten heeft deze op het gebied van het dierenwelzijn opgeleverd?

2.   CRITERIA OM VOOR STEUN IN AANMERKING TE KOMEN

2.1.

Zal de steun worden toegekend aan ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn en actieve landbouwers zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig punt 232 van de richtsnoeren uitsluitend mag worden toegekend aan ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn en actieve landbouwers zijn.

2.2.

Gelieve te bevestigen dat de steun uitsluitend zal worden toegekend om dierenwelzijnsverbintenissen te vergoeden die verder gaan dan de krachtens titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde toepasselijke dwingende normen en andere toepasselijke dwingende voorschriften.

ja

neen

Zo neen, let wel dat krachtens punt 233 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend voor dierenwelzijnsverbintenissen die niet verder gaan dan de toepassing van de dwingende normen en voorschriften.

2.3.

Geef een beschrijving van de in vraag 2.2 bedoelde dwingende normen en voorschriften en leg uit in welk opzicht de dierenwelzijnsverbintenissen verder gaan dan de toepassing daarvan:

2.4.

Wordt de steun uitsluitend verleend aan landbouwers die dierenwelzijnsverbintenissen aangaan voor een verlengbare periode van één tot zeven jaar?

ja

neen

2.5.

Zal het contract automatisch worden verlengd?

ja

neen

Zo ja, let wel dat overeenkomstig punt 236 van de richtsnoeren het contract nadere gegevens over de verlenging moet bevatten en dat de Commissie over het mechanisme voor de verlenging moet worden geïnformeerd bij de aanmelding.

3.   STEUNBEDRAG

3.1.

Vermeld het maximale steunbedrag dat voor dierenwelzijn mag worden toegekend:

… (maximaal 500 EUR per grootvee-eenheid).

Gelieve, als het bedrag groter is dan 500 EUR per grootvee-eenheid, aan te tonen dat de steun voldoet aan de voorschriften van deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.5.2, van de richtsnoeren (aan de hand van een gedetailleerde opsplitsing).

3.2.

Wordt de steun jaarlijks toegekend?

ja

neen

Zo neen, geef aan waarom een andere termijn vereist is:

3.3.

Wordt het jaarlijkse steunbedrag berekend op basis van:

a)

de gederfde inkomsten,

b)

de extra kosten die met de verbintenis zijn gemoeid,

c)

de noodzaak compensatie te verlenen voor transactiekosten?

ja

neen

Beschrijf de berekeningsmethode die wordt gebruikt voor de vaststelling van het jaarlijks steunbedrag van de maatregel en vermeld de gederfde inkomsten, de extra kosten en de eventuele transactiekosten.

3.4.

Gelden de in vraag 2.2 bedoelde dwingende normen en voorschriften als referentieniveau voor de berekening van de met de verbintenis samenhangende gederfde inkomsten en extra kosten?

ja

neen

Zo neen, gelieve aan te geven welk referentieniveau wordt gehanteerd:

3.5.

Wordt de steun per grootvee-eenheid betaald?

ja

neen

Zo neen, geef aan waarom die methode wordt toegepast en welke initiatieven worden genomen om ervoor te zorgen dat het jaarlijks maximumbedrag dat isvastgesteld in punt 240 van de richtsnoeren en in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1305/2013, in acht wordt genomen.

3.6.

Is de lidstaat voornemens steun te verlenen voor transactiekosten die door het aangaan van dierenwelzijnsverbintenissen zijn ontstaan?

ja

neen

Zo ja, gelieve die transactiekosten aan te tonen, bijvoorbeeld door het overleggen van kostenvergelijkingen met ondernemingen die geen dergelijke dierenwelzijnsverbintenissen zijn aangegaan.

3.7.

Is de lidstaat voornemens steun te verlenen voor transactiekosten voor het voortzetten van dierenwelzijnsverbintenissen die reeds in het verleden zijn aangegaan?

ja

neen

Zo ja, toon aan dat die transactiekosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten worden gemaakt.

3.8.

Zullen de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven?

ja

neen

Zo ja, gelieve, zoals vereist in punt 239 van de richtsnoeren, aan te tonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd.

4.   HERZIENINGSCLAUSULE

4.1.

Is er een herzieningsclausule opgenomen voor de concrete acties die in het kader van deze steunmaatregel worden uitgevoerd?

ja

neen

Zo neen, let wel dat de lidstaat overeenkomstig punt 724 van de richtsnoeren een herzieningsclausule moet vaststellen die garandeert dat de concrete acties, in het kader waarvan verbintenissen worden aangegaan die verder moeten gaan dan de in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.5.1.2, van de richtsnoeren bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen, worden aangepast wanneer die in die afdeling bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen worden gewijzigd.

4.2.

Strekt de steun zich uit over een periode die de programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 overschrijdt?

ja

neen

Zo ja, dan moet overeenkomstig punt 725 van de richtsnoeren een herzieningsclausule worden opgenomen die ervoor moet zorgen dat de concrete acties kunnen worden aangepast aan het rechtskader dat zal gelden voor de volgende programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.6.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR NATURA 2000-BETALINGEN EN BETALINGEN IN VERBAND MET DE KADERRICHTLIJN WATER

Dit formulier moet door de lidstaten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-gebieden en met de kaderrichtlijn water (24), als omschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.6, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   DOEL VAN DE MAATREGEL

1.1.

Heeft de maatregel betrekking op vergoedingen voor ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn, of voor andere grondbeheerders?

ja

neen

Gelieve, als de maatregel ook op andere grondbeheerders betrekking heeft, uitvoerig te motiveren overeenkomstig punt 243 van de richtsnoeren.

1.2.

Is de maatregel bedoeld om landbouwers te compenseren voor kosten die zij maken en inkomsten die zij derven als gevolg van de nadelen die zij in de betrokken gebieden ondervinden door de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (25) (hierna „de habitatrichtlijn” genoemd), Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (26) (hierna „de vogelrichtlijn” genoemd) en de kaderrichtlijn water?

ja

neen

Zo neen, let wel dat het volgens punt 244 van de richtsnoeren niet is toegestaan steun te verlenen om andere kosten te compenseren dan die welke voortvloeien uit nadelen die worden ondervonden door de uitvoering van de habitatrichtlijn, de vogelrichtlijn of de kaderrichtlijn water.

1.3.

Wordt de aan de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn gerelateerde steun slechts verleend in verband met nadelen die voortvloeien uit voorschriften die verder gaan dan de in artikel 94 en bijlage II van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde goede landbouw- en milieuconditie en dan de krachtens artikel 4, lid 1, onder c), ii) en iii), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde toepasselijke criteria en minimumactiviteiten?

ja

neen

1.4.

Wordt de aan de kaderrichtlijn water gerelateerde steun slechts verleend in verband met specifieke voorschriften die nader zijn omschreven in punt 246 van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo neen, let wel dat volgens punt 246 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend om andere kosten te vergoeden dan die in verband met de specifieke voorschriften die in dat punt zijn omschreven.

2.   CRITERIA OM VOOR STEUN IN AANMERKING TE KOMEN

2.1.

Vloeien de gemaakte kosten en de gederfde inkomsten voort uit nadelen die in de betrokken gebieden worden ondervonden door de uitvoering van de habitatrichtlijn, de vogelrichtlijn of de kaderrichtlijn water?

ja

neen

2.1.1.

Zo ja, verstrek alle gegevens in verband met de betrokken voorschriften van de desbetreffende richtlijn(en):

2.1.2.

Zo neen, let wel dat het volgens punt 244 van de richtsnoeren niet is toegestaan steun te verlenen om andere kosten te compenseren dan die welke voortvloeien uit nadelen die worden ondervonden door de uitvoering van de habitatrichtlijn, de vogelrichtlijn of de kaderrichtlijn water.

2.2.

Wordt de steun alleen toegekend in verband met specifieke voorschriften die bij de kaderrichtlijn water zijn ingevoerd, in overeenstemming zijn met de maatregelenprogramma’s van de stroomgebiedsbeheersplannen om de milieudoelstellingen van die richtlijn te verwezenlijken, en verder gaan dan de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van de andere waterbeschermingswetgeving van de Unie?

ja

neen

2.2.1.

Zo neen, gelieve aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorschriften van afdeling 1.1.6 van de richtsnoeren.

2.3.

Wordt de steun toegekend in verband met specifieke voorschriften die verder gaan dan het beschermingsniveau dat de wetgeving van de Unie ten tijde van de vaststelling van de kaderrichtlijn water bood overeenkomstig artikel 4, lid 9, van die richtlijn, en die ingrijpende wijzigingen in het soort grondgebruik en/of ingrijpende beperkingen aan de landbouwpraktijk opleggen welke tot een aanzienlijk verlies van inkomsten leiden?

ja

neen

2.3.1.

Zo neen, vermeld alle elementen waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorschriften van afdeling 1.1.6 van de richtsnoeren.

3.   STEUNBEDRAG

3.1.

Wat is het maximale steunbedrag, berekend op basis van de oppervlakte cultuurgrond (OCG):

a)

… (aanvankelijke maximale Natura 2000-betaling gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar: 500 EUR per hectare),

b)

… (normale maximale Natura 2000-betaling: 200 EUR per hectare),

c)

… (minimumbedrag van met de kaderrichtlijn water verband houdende steun: 50 EUR per hectare).

3.2.

Beschrijf de maatregelen die worden genomen om te garanderen dat bij de vaststelling van de bedragen overcompensatie wordt vermeden:

4.   OVERIGE INFORMATIE

4.1.

Gaat de aanmelding vergezeld van documentatie waarin wordt aangetoond dat de staatssteun past in en coherent is met het desbetreffende plattelandsontwikkelingsprogramma?

ja

neen

Zo ja, gelieve die documentatie hier of in een bijlage bij dit „formulier aanvullende informatie” te verstrekken.

Zo neen, dan wijzen wij u erop dat die documentatie vereist is overeenkomstig punt 47 van de richtsnoeren.

4.2.

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.7.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR GEBIEDEN MET NATUURLIJKE OF ANDERE SPECIFIEKE BEPERKINGEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun ter compensatie van natuurlijke of andere specifieke beperkingen in bepaalde gebieden, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.7, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd). Deze afdeling is van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

1.

Het gebied met natuurlijke of andere specifieke beperkingen moet zijn aangewezen overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013. Geef aan op grond van welk lid van artikel 32 het gebied is aangewezen en beschrijf de betrokken beperking.

2.

Bereken de betalingen (extra kosten en gederfde inkomsten) aan de hand van een vergelijking met gebieden die niet met natuurlijke of andere specifieke beperkingen worden geconfronteerd, en houd daarbij rekening met de betalingen op grond van titel III, hoofdstuk 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

3.

Zal de lidstaat bij de berekening van de extra kosten en de gederfde inkomsten in naar behoren gemotiveerde gevallen het betalingsniveau differentiëren om rekening te houden met enerzijds de ernst van de geconstateerde permanente natuurlijke beperking voor de landbouwactiviteiten en anderzijds het landbouwsysteem?

ja

neen

4.

Zal de steun jaarlijks en per hectare landbouwareaal worden verleend?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat deze steun overeenkomstig punt 257 van de richtsnoeren niet mag worden verleend.

5.

Geef het gemiddelde minimum- en maximumbedrag van de steun per hectare per jaar voor het areaal van de begunstigde die steun ontvangt:

Minimum: … Maximum: …

Houd er rekening mee dat de steun moet worden vastgesteld tussen de volgende minimum- en maximumbedragen: gemiddeld ten minste 25 EUR per hectare per jaar voor het areaal van de begunstigde van de steun en ten hoogste 250 EUR per hectare per jaar; het maximumbedrag mag 450 EUR per hectare per jaar bedragen in berggebieden in de zin van artikel 32, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

6.

Als de maximumbedragen hoger zijn dan het toegestane maximum, kan de lidstaat een omschrijving geven van de specifieke omstandigheden die dit rechtvaardigen?

7.

De lidstaten moeten bepalen dat steun voor een oppervlakte die groter is dan een vast te stellen drempelniveau per bedrijf, geleidelijk moet worden verlaagd, tenzij de steunverlening slechts betrekking heeft op het in punt 258 van de richtsnoeren vastgestelde minimumbedrag per hectare per jaar. Kan de lidstaat in dit verband aangeven hoe groot de landbouwbedrijven zijn die deze steun zullen ontvangen?

8.

Zal de lidstaat, naast de steun waarin deze regeling voorziet, in het kader van deze maatregel steun toekennen aan begunstigden in gebieden die in aanmerking kwamen voor steun overeenkomstig artikel 36, onder a), punt ii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 (27)?

ja

neen

Zo ja, zal deze steun voor begunstigden in gebieden die niet langer voor steun in aanmerking komen na de nieuwe in artikel 32, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde afbakening, degressief zijn over een periode van ten hoogste vier jaar die ingaat op de datum waarop de afbakening overeenkomstig artikel 32, lid 3,van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt voltooid, en uiterlijk in 2018? Zal deze steun aanvankelijk niet meer bedragen dan 80 % van de gemiddelde betaling die overeenkomstig artikel 36, onder a), punt ii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 was vastgesteld in het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de programmeringsperiode 2007-2013 of, als de maatregel uitsluitend uit nationale middelen werd toegekend, in het betrokken staatssteunbesluit? Zal deze steun uiteindelijk in 2020 niet meer dan 20 % bedragen?

ja

neen

Geef de betalingsbedragen aan:

Wanneer door de degressiviteit het betalingsniveau van 25 EUR per hectare per jaar is bereikt, mag de lidstaat steun op dit niveau blijven toekennen totdat de periode van geleidelijke afschaffing is verstreken.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.8.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR BIOLOGISCHE LANDBOUW

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen voor de biologische landbouw, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.8, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   ALGEMENE VOORWAARDEN EN TOEPASSINGSGEBIED

1.1.

Is de steun alleen bestemd voor de primaire landbouwproductie?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.8, van de richtsnoeren alleen steun voor de primaire landbouwproductie mag worden verleend.

1.2.

Zijn de begunstigden landbouwondernemingen of groepen landbouwondernemingen die zich op vrijwillige basis verbinden tot de omschakeling naar of de voortzetting van biologische landbouwpraktijken en -methoden als omschreven in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (28) en die actieve landbouwers zijn?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.8, van de richtsnoeren alleen mag worden verleend als aan die voorwaarden is voldaan.

2.   VERBINTENISSEN

2.1.

Wordt de steun alleen verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de volgende normen en voorschriften?

a)

de krachtens titel VI, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde toepasselijke dwingende normen;

b)

de krachtens artikel 4, lid 1, onder c), ii) en iii), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde toepasselijke criteria en minimumactiviteiten;

c)

de toepasselijke minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen;

d)

andere toepasselijke dwingende voorschriften die bij nationaal recht zijn vastgesteld?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.8, van de richtsnoeren alleen mag worden verleend voor verbintenissen die verder gaan dan die normen en voorschriften.

2.2.

Zullen de verbintenissen over een eerste periode van vijf tot zeven jaar worden uitgevoerd?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.8, van de richtsnoeren alleen mag worden verleend als de eerste periode in acht wordt genomen, rekening houdend met de uitzonderingen en de verlengingen die in de vragen 2.3, 2.4 en 2.5 ter sprake komen.

2.3.

Als de steun wordt verleend voor de omschakeling naar biologische landbouw, zal een kortere eerste periode dan bedoeld in vraag 2.2 worden vastgesteld die overeenkomt met de omschakelingsperiode?

ja

neen

Zo ja, hoe lang zal die periode duren?

… jaar.

2.4.

Als de steun wordt verleend voor het voorzetten van biologische landbouw, zal worden voorzien in een jaarlijkse verlenging na afloop van de in vraag 2.2 bedoelde eerste periode?

ja

neen

2.5.

Zal, voor nieuwe voortzettingsverbintenissen die onmiddellijk aansluiten op de verbintenis die in de eerste periode als bedoeld in vraag 2.2 is uitgevoerd, een kortere periode worden vastgesteld?

ja

neen

Zo ja, hoe lang zal die periode duren?

… jaar.

2.6.

Gelieve, indien van toepassing, toe te lichten hoe de voorschriften inzake areaalgerelateerde betalingen die zijn vastgesteld in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en in op grond van die bepaling aangenomen gedelegeerde handelingen, zullen worden nageleefd:

3.   PERIODICITEIT EN IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN

3.1.

Zal de steun dienen voor de financiering van de volgende kosten:

a)

een deel van de uit de verbintenissen voortvloeiende extra kosten en inkomensverliezen;

ja

neen

Zo ja, welk deel van de kosten: … %

b)

alle uit de verbintenissen voortvloeiende extra kosten en inkomensverliezen;

ja

neen

c)

transactiekosten ten belope van maximaal 20 % van de premie die voor de verbintenis wordt betaald;

ja

neen

d)

transactiekosten ten belope van maximaal 30 % van de premie die voor de verbintenis wordt betaald, als de verbintenissen worden aangegaan door groepen landbouwondernemingen?

ja

neen

3.2.

Zal de in vraag 3.1, onder c) en d), bedoelde steun op jaarbasis worden betaald?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat die steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.8, van de richtsnoeren alleen op jaarbasis mag worden verleend.

3.3.

Gaat het in de aanmelding om compensatie voor transactiekosten die door het aangaan van verbintenissen op het gebied van biologische landbouw zijn ontstaan, gelieve dan die kosten op overtuigende wijze aan te tonen, bijvoorbeeld door overlegging van kostenvergelijkingen met landbouwondernemingen die geen dergelijke verbintenissen zijn aangegaan.

3.4.

Is het de bedoeling staatssteun te verlenen voor transactiekosten die worden gemaakt om reeds voordien aangegane verbintenissen op het gebied van de biologische landbouw voort te zetten?

ja

neen

3.5.

Zo ja, toon aan dat die kosten blijven bestaan of dat nieuwe transactiekosten worden gemaakt:

3.6.

Gelieve, wanneer de transactiekosten worden berekend op basis van gemiddelde kosten en/of gemiddelde landbouwbedrijven, aan te tonen dat met name grote ondernemingen niet worden overgecompenseerd:

3.7.

Kunt u bevestigen dat geen steun zal worden verleend voor verbintenissen die onder een agromilieuklimaatmaatregel vallen, of voor kosten in verband met steun voor het stimuleren van deelname aan kwaliteitsregelingen?

ja

neen

Zo neen, let wel dat overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.8, van de richtsnoeren geen steun voor biologische landbouw mag worden verleend voor verbintenissen die onder een agromilieuklimaatmaatregel vallen, of voor kosten in verband met steun voor het stimuleren van deelname aan kwaliteitsregelingen.

3.8.

Is het de bedoeling steun te verlenen voor investeringen in de primaire productie of de verwerking en de afzet van biologische producten?

ja

neen

Zo ja, vul het overeenkomstige „formulier aanvullende informatie” 1.1.1.1 of 1.1.1.4 in.

4.   SOORT STEUN EN BEDRAG

4.1.

Van welke aard is de steun die zal worden verleend?

a)

steun per hectare per jaar voor eenjarige gewassen;

b)

steun per hectare per jaar voor gespecialiseerde blijvende teelten;

c)

steun per hectare per jaar voor andere vormen van grondgebruik.

4.2.

Om welke bedragen gaat het:

a)

steun voor eenjarige gewassen: … EUR per hectare (maximum 600 EUR per hectare);

b)

steun voor gespecialiseerde blijvende teelten: … EUR per hectare (maximum 900 EUR per hectare);

c)

steun voor andere vormen van grondgebruik: … EUR per hectare (maximum 450 EUR per hectare).

4.3.

Is het de bedoeling het plafond te overschrijden dat is vastgesteld voor het soort steun dat zal worden verleend?

ja

neen

4.4.

Zo ja, gelieve het voorgenomen steunbedrag te vermelden, de uitzonderlijke omstandigheden toe te lichten die aan dat voorgenomen steunbedrag te gronde liggen en het voorgestelde bedrag met cijfermateriaal te rechtvaardigen:

5.   HERZIENINGSCLAUSULE

5.1.

Is er een herzieningsclausule opgenomen voor de concrete acties die in het kader van deze steunmaatregel worden uitgevoerd?

ja

neen

Zo neen, let wel dat de lidstaat overeenkomstig punt 724 van de richtsnoeren een herzieningsclausule moet vaststellen die garandeert dat de concrete acties, in het kader waarvan verbintenissen worden aangegaan die verder moeten gaan dan de in afdeling 1.1.8 van de richtsnoeren bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen, worden aangepast wanneer die in die afdeling bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen worden gewijzigd.

5.2.

Strekt de steun zich uit over een periode die de programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 overschrijdt?

ja

neen

Zo ja, dan moet overeenkomstig punt 725 van de richtsnoeren een herzieningsclausule worden opgenomen die ervoor moet zorgen dat de concrete acties kunnen worden aangepast aan het rechtskader dat zal gelden voor de volgende programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.9.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DE DEELNAME VAN PRODUCENTEN VAN LANDBOUWPRODUCTEN AAN EEN KWALITEITSREGELING

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen die bedoeld zijn om de deelname van producenten van landbouwproducten aan kwaliteitsregelingen te stimuleren, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.9, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   ALGEMENE VOORWAARDEN EN TOEPASSINGSGEBIED

1.1.

Is de steun alleen bestemd voor producenten van landbouwproducten?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.9, van de richtsnoeren alleen mag worden verleend als aan die voorwaarde is voldaan.

1.2.

Is de in punt 280, onder a), van de richtsnoeren bedoelde steun alleen bestemd voor actieve landbouwers?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.9, van de richtsnoeren alleen mag worden verleend als aan die voorwaarde is voldaan.

2.   IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN

2.1.

Dient de steun voor de financiering van minstens een van de volgende kosten die betrekking hebben op in punt 282 van de richtsnoeren bedoelde kwaliteitsregelingen?

a)

kosten van toetreding tot een kwaliteitsregeling;

b)

kosten van verplichte controlemaatregelen die met kwaliteitsregelingen verband houden en op grond van uniale of nationale regelgeving door of in opdracht van de bevoegde autoriteiten worden uitgevoerd;

c)

kosten van marktonderzoek en productontwerp en -design, en van het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen.

2.2.

Gelieve te bevestigen dat de steun niet wordt verleend voor de financiering van de kosten van controles die de begunstigden zelf verrichten of wanneer in de wetgeving van de Unie is bepaald dat de controlekosten door de producenten van landbouwproducten en hun groeperingen moeten worden gedragen, zonder dat daarbij de daadwerkelijke hoogte van die kosten is vermeld.

Ik bevestig.

3.   SOORT REGELING EN TOEGANNKELIJKHEID

Voor welke soort regeling wordt de steun voor toetreding verleend?

kwaliteitsregelingen die zijn ingesteld krachtens de volgende verordeningen en bepalingen:

i)

deel II, titel II, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (29) wat wijn betreft;

ja

neen

ii)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (30);

ja

neen

iii)

Verordening (EG) nr. 834/2007;

ja

neen

iv)

Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad (31);

ja

neen

v)

Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad (32);

ja

neen

kwaliteitsregelingen, met inbegrip van certificeringsregelingen, voor landbouwproducten waarvan de lidstaten erkennen dat die aan de volgende criteria voldoen:

a)

de specificiteit van het eindproduct dat volgens dergelijke kwaliteitsregelingen wordt gemaakt, moet voortvloeien uit duidelijke verplichtingen die het volgende garanderen:

i)

specifieke productkenmerken, of

ii)

specifieke landbouw- of productiemethoden, of

iii)

een kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of milieubescherming veel verder gaat dan de voor het handelsproduct geldende normen;

b)

de kwaliteitsregeling moet openstaan voor alle producenten;

c)

de kwaliteitsregeling moet het opstellen van een bindend productdossier voor eindproducten behelzen en de naleving daarvan moet worden geverifieerd door openbare autoriteiten of door een onafhankelijke inspectie-instantie;

d)

de kwaliteitsregeling moet transparant zijn en de volledige traceerbaarheid van de landbouwproducten garanderen;

vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten waarvan de lidstaat erkent dat die voldoen aan de eisen van de mededeling van de Commissie „EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen” (33).

4.   TOEGANG TOT DE REGELING

Is de steun op basis van objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.9, van de richtsnoeren alleen mag worden verleend als aan die voorwaarde is voldaan.

5.   PERIODICITEIT

Zal de in punt 280, onder a), van de richtsnoeren bedoelde steun gedurende maximaal vijf jaar worden verleend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die met deelname aan de kwaliteitsregelingen gepaard gaan?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.9, van de richtsnoeren alleen mag worden verleend als aan die voorwaarden is voldaan.

6.   STEUNBEDRAG/STEUNINTENSITEIT EN BETALINGSVOORWAARDEN

6.1.

Hoe hoog is het bedrag van de in punt 280, onder a), van de richtsnoeren bedoelde steun dat per begunstigde per jaar zal worden verleend?

Houd er rekening mee dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.9, van de richtsnoeren ten hoogste 3 000 EUR per begunstigde per jaar mag bedragen.

6.2.

Hoe hoog is de intensiteit van de in punt 280, onder b) en c), van de richtsnoeren bedoelde steun?

… % van de gemaakte reële kosten

Houd er rekening mee dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.9, van de richtsnoeren ten hoogste 100 % van de gemaakte reële kosten mag bedragen.

6.3.

Gelieve te bevestigen dat de in punt 280, onder b) en c), van de richtsnoeren bedoelde steun niet wordt verleend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden en zal worden betaald aan de voor de controlemaatregelen verantwoordelijke instantie, de aanbieder van onderzoeksdiensten of de adviesverstrekker:

Ik bevestig.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.10.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND IN DE LANDBOUWSECTOR

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen in het kader waarvan technische bijstand in de landbouwsector wordt verleend, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.10, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN (Gelieve zowel dit gedeelte in te vullen als het gedeelte dat met het doel van de staatssteun overeenstemt)

1.1.

Is de steun bestemd voor de landbouwsector, waaronder de primaire productie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten?

ja

neen

Houd er rekening mee dat steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw alleen mag worden verleend aan ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn.

1.2.

Wie zijn de begunstigden van de steun?

a)

landbouwers;

b)

producentengroeperingen;

c)

andere (gelieve te omschrijven):

1.3.

Is de steun op basis van objectief vastgestelde voorwaarden beschikbaar voor al wie daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komt?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.4.

Indien de betrokken technische ondersteuning door producentengroeperingen of andere organisaties wordt verricht, is lidmaatschap van dergelijke groeperingen of organisaties een voorwaarde om toegang tot die diensten te krijgen?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.5.

Is de bijdrage van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of organisatie, als bedoeld in vraag 1.4, beperkt tot de met de dienstverlening gemoeide kosten?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.   STEUN VOOR ACTIES INZAKE KENNISOVERDRACHT EN VOORLICHTING (afdeling 1.1.10.1.)

2.1.

Welke van de volgende soorten steun kunnen in het kader van de steunregeling of individuele maatregel worden gefinancierd?

a)

steun voor beroepsopleiding en verwerving van vaardigheden, met inbegrip van opleidingscursussen, workshops en coaching;

b)

steun voor demonstratieactiviteiten;

c)

steun voor voorlichtingsacties;

d)

steun voor korte uitwisselingen inzake bedrijfsbeheer in de landbouw en voor bezoeken aan landbouwbedrijven.

2.2.

Welke van de volgende in aanmerking komende kosten worden in het kader van de maatregel gefinancierd?

a)

de kosten van het organiseren van beroepsopleiding, acties voor het verwerven van deskundigheid, demonstratieactiviteiten of voorlichtingsacties;

b)

de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers;

c)

de kosten van vervangende diensten tijdens de afwezigheid van de deelnemers;

d)

de kosten in verband met demonstratieprojecten.

2.3.

Als het om demonstratieprojecten gaat, hebben de in aanmerking komende kosten betrekking op:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van het actief;

c)

algemene kosten in verband met de in punt 293, onder d), i) en ii), van de richtsnoeren bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies;

d)

de kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

extra kosten en gederfde inkomsten in verband met kleinschalige demonstratieprojecten.

Let wel dat de in aanmerking komende kosten beperkt zijn tot de kosten die in punt 293 van de richtsnoeren zijn opgesomd.

2.4.

Blijven haalbaarheidsstudies in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van punt 293, onder d), i) en ii), van de richtsnoeren worden verricht?

ja

neen

2.5.

Als het de bedoeling is om steun te verlenen voor extra kosten en gederfde inkomsten in verband met een kleinschalig demonstratieproject, gelieve dit te motiveren.

2.6.

Komen de in punt 293, onder d), i) tot en met iv), van de richtsnoeren bedoelde kosten in aanmerking voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt?

ja

neen

2.7.

Beschikken de organisaties die kennisoverdrachts- en voorlichtingsdiensten aanbieden, over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel?

ja

neen

2.8.

Zal de steun worden verleend in de vorm van:

a)

gesubsidieerde diensten;

b)

rechtstreekse geldelijke betalingen aan de producenten, enkel in de vorm van een vergoeding van werkelijk gemaakte kosten?

Houd er rekening mee dat de in punt 293, onder a) en c), en punt 293, onder d), i) tot en met iv), van de richtsnoeren bedoelde steun niet mag worden verleend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

2.9.

Zal, in afwijking van vraag 2.8, de ontvanger van de in punt 293, onder a) en c), en punt 293, onder d), i) tot en met iv), van de richtsnoeren bedoelde steun de aanbieder van de actie inzake kennisoverdracht of voorlichting zal zijn?

ja

neen

Wij wijzen erop dat steun voor de kosten van vervangende diensten als bedoeld in punt 293, onder c), van de richtsnoeren, bij wijze van alternatief, rechtstreeks aan de aanbieder van de vervangende diensten mag worden betaald en dat steun voor kleinschalige demonstratieprojecten als bedoeld in punt 293, onder d), i) tot en met iv), van de richtsnoeren rechtstreeks aan de begunstigden mag worden betaald.

2.10.

Als het antwoord op vraag 2.9 „neen” is, gelieve te motiveren.

2.11.

Zal de in punt 293, onder d, v), van de richtsnoeren bedoelde steun rechtstreeks aan de begunstigden worden betaald?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.12.

Wat is de maximale steunintensiteit (ten hoogste 100 %)?…

2.13.

Is, voor de in punt 293, onder d), van de richtsnoeren bedoelde in aanmerking komende kosten, het maximale steunbedrag beperkt tot 100 000 EUR over een periode van drie belastingjaren?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

3.   STEUN VOOR ADVIESDIENSTEN (afdeling 1.1.10.2.)

3.1.

Is de steun bedoeld om ondernemingen die in de landbouwsector actief zijn, en jonge landbouwers te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestatie alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun bedrijf en/of investering te verbeteren?

ja

neen

3.2.

Zal het advies betrekking hebben op ten minste één van de volgende elementen:

a)

verplichtingen ten gevolge van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en/of normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

b)

klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken als bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en onderhoud van het in artikel 4, lid 1, onder c), van die verordening bedoelde landbouwareaal;

c)

maatregelen die gericht zijn op modernisering van het landbouwbedrijf, verbetering van het concurrentievermogen, sectorintegratie, innovatie, marktoriëntatie en bevordering van ondernemerschap;

d)

door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de uitvoering van artikel 11, lid 3, van de kaderrichtlijn water;

e)

door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de uitvoering van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (34), en met name de naleving van de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad („de pesticidenrichtlijn”) (35);

f)

arbeidsveiligheidsnormen en veiligheidsnormen in verband met het landbouwbedrijf;

g)

specifiek advies voor landbouwers die zich voor het eerst vestigen, met inbegrip van advies inzake economische en ecologische duurzaamheid.

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

3.3.

Houdt het advies over één of meer van de in vraag 3.2 genoemde opties verband met ten minste één Unieprioriteit voor plattelandsontwikkeling?

ja

neen

Gelieve nadere gegevens te verstrekken:

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

3.4.

Welke van de volgende soorten adviezen worden in het kader van de steunregeling of de individuele maatregel gefinancierd?

a)

advies over informatie in verband met mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering, biodiversiteit en de bescherming van water, als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1306/2013;

b)

advies over thema’s die verband houden met de economische en ecologische prestatie van het landbouwbedrijf, met inbegrip van de mededingingsaspecten;

c)

advies voor de ontwikkeling van korte voorzieningsketens, de biologische landbouw en de gezondheidsaspecten van de veehouderij;

d)

advies over andere onderwerpen.

Geef een beschrijving van de voorgenomen maatregelen:

3.5.

De steun moet aan de aanbieder van de adviesdiensten worden verleend en mag niet de vorm aannemen van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden:

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

3.6.

Beschikken de organisaties die worden geselecteerd om advies te verstrekken, over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn zij betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

3.7.

Wordt het advies deels in groep verstrekt?

ja

neen

Indien dat naar behoren gemotiveerd en steekhoudend is, kan het advies gedeeltelijk in groep worden verstrekt, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de situatie van de individuele gebruiker van de adviesdiensten.

3.8.

Als het antwoord op vraag 3.7 „ja” is, gelieve te motiveren.

3.9.

Bedraagt de steun niet meer dan 1 500 EUR per advies?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

3.10.

Verbinden de aanbieders van de adviesdiensten zich ertoe om bij de adviesverstrekking de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht te nemen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

4.   STEUN VOOR BEDRIJFSVERVANGINGSDIENSTEN IN DE LANDBOUW (afdeling 1.1.10.3.)

4.1.

Gaat deze steun uitsluitend naar ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

4.2.

De steun moet aan de aanbieder van de bedrijfsvervangingsdienst worden verleend en mag niet de vorm aannemen van rechtstreekse betalingen aan de landbouwers:

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

4.3.

Zal de steun worden toegekend voor de werkelijke kosten van de vervanging van een landbouwer, een natuurlijke persoon die lid van het landbouwhuishouden is, of een werknemer in de landbouw, tijdens hun afwezigheid van het werk als gevolg van ziekte, waaronder ziekte van hun kind, vakantie, moederschap- en ouderschapsverlof, verplichte militaire dienst of bij overlijden?

ja

neen

Let wel dat de in aanmerking komende kosten beperkt zijn tot de kosten die in punt 310 van de richtsnoeren zijn opgesomd.

4.4.

Is de totale duur van de vervanging beperkt tot drie maanden per jaar per begunstigde, behalve als het gaat om vervanging voor moederschaps- en ouderschapsverlof en om vervanging tijdens de verplichte militaire dienst?

ja

neen

In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de vervanging voor een langere periode worden toegestaan.

4.5.

Als het antwoord op vraag 4.4 „neen” is, gelieve te motiveren.

4.6.

Is de totale duur van de vervanging voor moederschaps- en ouderschapsverlof waarvoor steun wordt verleend, hoe dan ook beperkt tot zes maanden?

ja

neen

In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de vervanging voor moederschaps- en ouderschapsverlof voor een langere periode worden toegestaan.

4.7.

Als het antwoord op vraag 4.6 „neen” is, gelieve te motiveren.

4.8.

Is de totale duur van de vervanging voor verplichte militaire dienst waarvoor steun wordt verleend, beperkt tot de duur van de dienst?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

4.9.

Wat is de maximale steunintensiteit (ten hoogste 100 %)? …

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.1.11.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR SAMENWERKING IN DE LANDBOUWSECTOR

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen ter bevordering van samenwerking in de landbouwsector, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.11, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   SOORT STEUN

1.1.

Gaat het om samenwerking in de landbouwsector, waaronder de primaire productie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten?

ja

neen

1.2.

Gaat het om samenwerking waarbij ten minste twee entiteiten betrokken zijn, en met name om:

a)

wijzen van samenwerking tussen verschillende actoren in de landbouwsector, de voedselketen (alleen indien het resultaat van de verwerking nog steeds een landbouwproduct is) en andere in de landbouwsector actieve actoren die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelen en prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid, waaronder producentengroeperingen, coöperaties en brancheorganisaties;

b)

de oprichting van clusters en netwerken in de landbouwsector;

c)

de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

2.   IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN EN STEUNINTENSITEIT

2.1.

Zal de steun worden verleend voor samenwerking op het gebied van de volgende activiteiten:

a)

proefprojecten;

b)

de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de landbouwsector en de levensmiddelensector (alleen voor zover het om landbouwproducten gaat);

c)

samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers in de landbouwsector met als doel gemeenschappelijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en hulpbronnen te delen;

d)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen met het oog op de oprichting van logistieke platforms om korte voorzieningsketens en lokale markten te stimuleren;

e)

afzetbevorderingsactiviteiten in een plaatselijke context die betrekking hebben op de ontwikkeling van korte voorzieningsketens en lokale markten;

f)

gezamenlijke actie ter matiging van of ter aanpassing aan de klimaatverandering;

g)

gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en gangbare milieupraktijken, met inbegrip van efficiënt waterbeheer, het gebruik van hernieuwbare energie (36) en de instandhouding van het agrarische landschap;

h)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen op het gebied van de duurzame productie van biomassa voor gebruik in de voedselproductie, mits het resultaat een landbouwproduct is, en in de productie van energie voor eigen gebruik;

i)

de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 32, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (37) omschreven groepen publieke en private partners, van andere dan de in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven strategieën voor lokale ontwikkeling waarbij één of meer prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling worden aangepakt.

2.2.

Zal, als het gaat om steun voor de oprichting van clusters en netwerken, die steun slechts worden toegekend voor pas opgerichte clusters en netwerken en voor netwerken en clusters die een activiteit beginnen die nieuw voor hen is?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat deze steun overeenkomstig punt 317 van de richtsnoeren niet mag worden verleend.

2.3.

Steun voor proefprojecten en voor de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de landbouwsector en de levensmiddelensector (alleen voor zover het om landbouwproducten gaat) mag ook aan individuele actoren worden verleend. Zullen, als steun wordt toegekend aan individuele actoren, de resultaten van het gesteunde project of de gesteunde activiteit worden verspreid?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat deze steun overeenkomstig punt 318 van de richtsnoeren niet mag worden verleend.

2.4.

Heeft de steun voor de oprichting en de ontwikkeling van korte voorzieningsketens, als bedoeld in punt 316, onder d) en e), van de richtsnoeren, slechts betrekking op voorzieningsketens waarbij er tussen de landbouwer en de consument hoogstens één intermediair is?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat deze steun overeenkomstig punt 319 van de richtsnoeren niet mag worden verleend.

2.5.

Zal de steun voldoen aan de toepasselijke bepalingen van het mededingingsrecht, en met name aan de artikelen 101 en 102 van het Verdrag?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat deze steun overeenkomstig punt 320 van de richtsnoeren niet mag worden verleend.

Zo ja, leg uit hoe zal worden gegarandeerd dat aan deze bepalingen zal worden voldaan.

2.6.

De steun mag worden verleend voor de financiering van de volgende in aanmerking komende kosten voor zover die verband houden met landbouwactiviteiten:

a)

kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten van het opstellen van een bedrijfsplan of een andere dan de in artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling;

b)

kosten van de dynamisering van het betrokken gebied om een collectief territoriaal project haalbaar te maken dan wel een project dat wordt uitgevoerd door een operationele groep van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1305/2013; in het geval van clusters kan dynamisering ook betrekking hebben op de organisatie van opleiding, netwerkvorming tussen de leden en de werving van nieuwe leden;

c)

de werkingskosten die met de samenwerking gemoeid zijn, bijvoorbeeld het salaris van een „coördinator”;

d)

de rechtstreekse kosten van specifieke projecten die verband houden met de uitvoering van een bedrijfsplan, een milieuplan, een andere dan de in artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling of andere op innovatie gerichte acties, waaronder het verrichten van tests; de rechtstreekse kosten moeten beperkt blijven tot de in aanmerking komende kosten van investeringssteun, als nader omschreven in deel II, afdeling 1.1.1.1, van de richtsnoeren inzake investeringssteun;

e)

de kosten van afzetbevorderingsactiviteiten.

2.7.

Zal de looptijd van de steun beperkt blijven tot hoogstens zeven jaar, behalve wanneer sprake is van collectieve milieuacties (alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen)?

ja

neen

Geef, voor collectieve milieuacties, een motivering voor de looptijd van meer dan zeven jaar:

2.8.

De steun zal worden toegekend tot: …% van de in aanmerking komende kosten.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.2.1.1.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR HET HERSTEL VAN SCHADE ALS GEVOLG VAN NATUURRAMPEN OF BUITENGEWONE GEBEURTENISSEN

Dit formulier moet door de lidstaten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen ter vergoeding van schade die de landbouwproductie of de landbouwproductiemiddelen hebben opgelopen als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.2.1.1, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Welke natuurramp of buitengewone gebeurtenis heeft de schade aangericht waarvoor de vergoeding nodig is (of, als het om een ex-antekadersteunregeling gaat (38), welke natuurramp of buitengewone gebeurtenis zou de schade waarvoor de vergoeding nodig is, kunnen aanrichten)?

2.

Wanneer heeft de in vraag 1 omschreven gebeurtenis zich voorgedaan?

3.

Wat is de uiterste datum voor de uitbetaling van de steun?

4.

Heeft de bevoegde autoriteit van de lidstaat officieel erkend dat het om een natuurramp of buitengewone gebeurtenis gaat?

ja

neen

5.

Toon het rechtstreeks verband aan tussen de natuurramp of buitengewone gebeurtenis en de schade die is geleden door de landbouwonderneming die actief is in de primaire productie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten.

6.

Aan wie wordt de steun betaald? Wordt de steun rechtstreeks aan de betrokken landbouwonderneming betaald of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de landbouwonderneming lid is?

7.

Als de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, hoe wordt ervoor gezorgd dat het steunbedrag niet hoger is dan het steunbedrag waarvoor de betrokken landbouwonderneming in aanmerking komt?

8.

Verstrek een zo nauwkeurig mogelijke beoordeling van de schade die de potentiële begunstigden hebben geleden.

9.

Worden alleen de kosten van schade die een rechtstreeks gevolg is van de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis, voor steun in aanmerking genomen?

ja

neen

10.

Is het in vraag 9 bedoelde rechtstreekse gevolg getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming?

ja

neen

Zo ja, geef aan welke: …

11.

Waarvoor wordt de steun verleend (meer dan één antwoord mogelijk)?

a)

als vergoeding voor materiële schade aan gebouwen, uitrusting, machines, voorraden en productiemiddelen;

b)

als vergoeding voor inkomensverlies ten gevolge van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de landbouwproductie of de productiemiddelen van de primaire landbouwproductie.

12.

Zal de schade op het niveau van de individuele begunstigde worden berekend?

ja

neen

13.

Als het gaat om materiële schade als omschreven in vraag 11, wordt die schade berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van het betrokken actief vóór de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis?

ja

neen

14.

Zullen voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde indexen worden gebruikt?

ja

neen

15.

Als het antwoord op vraag 14 „ja” is, zal de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maken het reële verlies van de begunstigde in het betrokken jaar te bepalen?

ja

neen

16.

Zal de meting van de omvang van het geleden verlies op de specifieke kenmerken van elk afzonderlijk type product worden afgestemd door gebruik te maken van:

a)

biologische indexen (hoeveelheid verloren gegane biomassa) of equivalente oogstdalingsindexen, vastgesteld op het niveau van het landbouwbedrijf of op plaatselijk, regionaal of nationaal niveau, of

b)

weerindexen (waaronder neerslaghoeveelheid en temperatuur) op lokaal, regionaal of nationaal niveau?

ja

neen

17.

Als het antwoord op vraag 16, onder a) of b), „ja” is, hoe denkt de lidstaat te garanderen dat de betrokken berekeningen representatief zijn, niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten en geen aanleiding geven tot overcompensatie van de begunstigden?

18.

Heeft de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis een groot gebied op dezelfde wijze getroffen?

ja

neen

19.

Als het antwoord op vraag 18 „ja” is, zullen de steunbetalingen op gemiddelde verliezen worden gebaseerd?

ja

neen

20.

Als het antwoord op vraag 19 „ja” is, hoe denkt de lidstaat te garanderen dat de in vraag 19 bedoelde gemiddelde verliezen representatief zijn en geen aanleiding geven tot een aanzienlijke overcompensatie van de begunstigden?

21.

Worden andere betalingen die de begunstigde van de steun ontvangt, bijv. in het kader van verzekeringspolissen, in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

22.

Hoe denkt de lidstaat te garanderen dat eventuele andere kosten die wegens de natuurramp of de buitengewone gebeurtenis niet zijn gemaakt, in mindering zullen worden gebracht op het bedrag van de in aanmerking komende kosten?

23.

Vermeld de maximale brutosteunintensiteit, uitgedrukt als percentage van de in aanmerking komende kosten.

De volgende vraag moet worden beantwoord als de aanmelding betrekking heeft op een ex-antekadersteunregeling om schade te vergoeden die door een natuurramp wordt veroorzaakt:

24.

Geef duidelijk de voorwaarden aan waaronder de steun kan worden verleend bij aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen en bij tornado’s, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.2.1.2.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN TER VERGOEDING VAN SCHADE ALS GEVOLG VAN ONGUNSTIGE WEERSOMSTANDIGHEDEN DIE MET EEN NATUURRAMP KUNNEN WORDEN GELIJKGESTELD

Dit formulier moet door de lidstaten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen ter vergoeding van schade aan de landbouwproductie of aan de landbouwproductiemiddelen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.2.1.2, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Welke ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, rechtvaardigen de steun?

2.

Wanneer hebben de in vraag 1 bedoelde ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zich voorgedaan?

3.

Wat is de uiterste datum voor de uitbetaling van de steun?

4.

Toon aan waarom de ongunstige weersomstandigheden met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

5.

Zal de steun uitsluitend worden verleend voor de primaire landbouwproductie?

ja

neen

6.

Heeft de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat formeel erkend dat zich ongunstige weersomstandigheden hebben voorgedaan die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld?

ja

neen

7.

Toon het rechtstreeks verband aan tussen de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, en de schade die is geleden door de landbouwonderneming die actief is in de primaire landbouwproductie.

8.

Zijn er vooraf criteria vastgesteld aan de hand waarvan ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, formeel moeten worden erkend?

ja

neen

9.

Gelieve ondersteunende meteorologische gegevens te verstrekken in verband met de betrokken ongunstige weersomstandigheden.

10.

Wordt de steun rechtstreeks betaald aan:

a)

de betrokken landbouwonderneming die actief is in de primaire landbouwproductie, of

b)

een producentengroepering of -organisatie waarvan de onder a) bedoelde landbouwondernemingen lid zijn.

11.

Als het antwoord op vraag 10 „b)” is, gelieve toe te lichten hoe wordt gegarandeerd dat het steunbedrag niet hoger is dan het steunbedrag waarvoor elke afzonderlijke landbouwonderneming in aanmerking komt.

12.

Geef aan welke kosten voor steun in aanmerking komen:

a)

vergoeding voor het inkomensverlies dat de begunstigde heeft geleden door de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de landbouwproductie en de landbouwproductiemiddelen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, als bedoeld in punt 354, onder b), van de richtsnoeren;

b)

vergoeding voor de materiële schade aan landbouwbedrijfsgebouwen, landbouwuitrusting en -machines, voorraden en productiemiddelen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, als bedoeld in punt 354, onder a), van de richtsnoeren.

13.

Als het antwoord op vraag 12 „a)” is, zal het inkomensverlies worden berekend door de hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in het jaar waarin de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zich hebben voorgedaan, of die is geproduceerd in elk volgend jaar waarin de weerslag van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de productiemiddelen voelbaar was, vermenigvuldigd met de in dat jaar verkregen gemiddelde verkoopprijs, af te trekken van de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in de drie jaar voorafgaand aan de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, of het gemiddelde van drie van de vijf jaren voorafgaand aan de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs?

ja

neen

14.

Als het antwoord op vraag 13 „ja” is, zullen andere kosten die de begunstigde heeft gemaakt wegens de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, worden bijgeteld bij het bedrag dat resulteert uit de berekening van het inkomensverlies?

ja

neen

15.

Als het antwoord op vraag 13 „ja” is, zullen bedragen die in het kader van verzekeringspolissen zijn ontvangen en kosten die wegens de ongunstige weersomstandigheden niet zijn gemaakt (bijvoorbeeld omdat niet werd geoogst), in mindering worden gebracht op het bedrag dat resulteert uit de berekening van het inkomensverlies?

ja

neen

16.

Zullen voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde indexen worden gebruikt?

ja

neen

17.

Als het antwoord op vraag 16 „ja” is, zal de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maken het reële verlies van de begunstigde in het betrokken jaar te bepalen?

ja

neen

18.

Zal de methode voor het berekenen van de omvang van het geleden verlies op de specifieke kenmerken van elk afzonderlijk type landbouwproduct worden afgestemd door gebruik te maken van:

a)

biologische indexen (d.i. de hoeveelheid verloren gegane biomassa) of equivalente oogstdalingsindexen, vastgesteld op het niveau van het landbouwbedrijf of op plaatselijk, regionaal of nationaal niveau, of

b)

weerindexen (waaronder neerslaghoeveelheid en temperatuur) op lokaal, regionaal of nationaal niveau?

ja

neen

19.

Hebben de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, een groot gebied op dezelfde wijze getroffen?

ja

neen

20.

Als het antwoord op vraag 19 „ja” is, zullen de steunbetalingen op gemiddelde verliezen worden gebaseerd?

ja

neen

21.

Als het antwoord op vraag 20 „ja” is, hoe zal worden gegarandeerd dat de gemiddelde verliezen als bedoeld in vraag 20 representatief zijn, niet gebaseerd zijn op abnormaal hoge opbrengsten en geen aanleiding geven tot overcompensatie van de begunstigden?

22.

Zal de steun worden berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van het betrokken actief vóór de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld?

ja

neen

23.

Zal het verlies worden berekend op het niveau van de individuele begunstigde?

ja

neen

24.

Vermeld de maximale brutosteunintensiteit, uitgedrukt als percentage van de in aanmerking komende kosten.

25.

Hebben de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, gebieden met natuurlijke beperkingen getroffen?

ja

neen

26.

Zal de toegekende vergoeding met 50 % worden verminderd als de betrokken landbouwer geen verzekering heeft afgesloten voor ten minste 50 % van zijn/haar gemiddelde jaarlijkse productie of van zijn/haar gemiddelde productiegerelateerde inkomen en voor de klimaatrisico’s die in de betrokken lidstaat of regio statistisch het vaakst voorkomen?

ja

neen

Zo neen, let wel dat van deze voorwaarde alleen kan worden afgeweken als de lidstaat op overtuigende wijze kan aantonen dat ondanks alle redelijke inspanningen geen betaalbare verzekering ter dekking van de statistisch meest frequente weerrisico’s in de betrokken lidstaat of regio verkrijgbaar was toen de schade werd opgelopen.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.2.1.3.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN TER BESTRIJDING VAN DIERZIEKTEN EN PLANTENPLAGEN

Dit formulier moet door de lidstaten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen en staatssteun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.2.1.3, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Om welke dierziekte of plantenplaag gaat het?

2.

Zal de steun uitsluitend worden toegekend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie?

ja

neen

3.

Zal de steun enkel worden betaald:

a)

met betrekking tot dierziekten of plantenplagen waarvoor wettelijk, bestuursrechtelijk of administratief vastgestelde uniale of nationale voorschriften gelden;

b)

als onderdeel van:

i)

een uniaal, nationaal of regionaal openbaar programma ter preventie, bestrijding of uitroeiing van de betrokken dierziekte of plantenplaag, of

ii)

door de bevoegde openbare autoriteit opgelegde noodmaatregelen, of

iii)

overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG van de Raad uitgevoerde maatregelen om een plantenplaag uit te roeien of in te dammen (39).

4.

Gelieve bij de aanmelding een beschrijving te voegen van de betrokken preventie-, bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen.

5.

Heeft de lidstaat, met betrekking tot schade als gevolg van plantenplagen, artikel 14, lid 1, van de pesticidenrichtlijn (40) en artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 (41) van het Europees Parlement en de Raad uitgevoerd?

ja

neen

6.

Heeft de steun betrekking op een dierziekte of een plantenplaag waarvoor in de Uniewetgeving is bepaald dat de kosten van de genomen maatregelen ten laste van de begunstigde zijn?

ja

neen

7.

Werd de dierziekte of de plantenplaag met opzet of door nalatigheid van de begunstigde veroorzaakt?

ja

neen

8.

Als de steun wordt toegekend voor een dierziekte, gaat het om een dierziekte als bedoeld in de lijst van dierziekten van de Wereldorganisatie voor diergezondheid of om een dierziekte of zoönose die is vermeld in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) nr. 652/2014 (42)?

ja

neen

9.

Wanneer zijn de door de dierziekte of plantenplaag veroorzaakte uitgaven of verliezen ontstaan?

10.

Wat is de uiterste datum voor de uitbetaling van de steun?

11.

Komen kosten die wegens de dierziekte of de plantenplaag niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt, voor steun in aanmerking?

ja

neen

12.

Gelieve bij preventiemaatregelen (d.w.z. maatregelen betreffende een dierziekte of plantenplaag die zich nog niet heeft voorgedaan) aan te kruisen welke kosten voor steun in aanmerking komen:

a)

gezondheidscontroles;

b)

analyses;

c)

tests en andere screeningmaatregelen;

d)

de aankoop, opslag, toediening en distributie van vaccins, geneesmiddelen, stoffen voor de behandeling van dieren en gewasbeschermingsmiddelen;

e)

de preventieve slacht of ruiming van dieren of de vernietiging van dierlijke producten en gewassen en de reiniging en ontsmetting van het bedrijf en de uitrusting.

13.

Gelieve bij bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen (d.w.z. maatregelen betreffende dierziekten waarvoor een bevoegde instantie formeel heeft erkend dat zich een uitbraak heeft voorgedaan, of plantenplagen waarvoor een bevoegde instantie formeel de aanwezigheid ervan heeft bevestigd) aan te kruisen welke kosten voor steun in aanmerking komen:

a)

in het geval van dierziekten, tests en andere screeningmaatregelen, waaronder TSE- en BSE-tests (TSE = overdraagbare spongiforme encefalopathie; BSE = boviene spongiforme encefalopathie);

b)

de aankoop, opslag, toediening en distributie van vaccins, geneesmiddelen, stoffen voor de behandeling van dieren en gewasbeschermingsmiddelen;

c)

de slacht of ruiming en vernietiging van dieren en de vernietiging van met die dieren verband houdende producten of de vernietiging van planten, met inbegrip van die welke sterven of worden vernietigd als gevolg van een vaccinatie of van andere maatregelen die door de bevoegde autoriteit zijn opgelegd, en de reiniging en ontsmetting van het bedrijf en de uitrusting.

14.

Geef aan hoe de steun zal worden verleend:

a)

in natura;

b)

als vergoeding van de reële kosten aan de begunstigde.

15.

Als het antwoord op vraag 14 „b)” is, zijn de in aanmerking komende kosten die welke zijn bedoeld in punt 374, onder d), en punt 375, onder b), van de richtsnoeren?

ja

neen

16.

Als het antwoord op vraag 15 „neen” is, gaat het om planten?

ja

neen

17.

Als het antwoord op vraag 16 „ja” is, zijn de in aanmerking komende kosten die welke zijn bedoeld in punt 374, onder e), en punt 375, onder c), van de richtsnoeren?

ja

neen

18.

Wordt, bij steun voor het herstel van de schade als gevolg van een dierziekte of plantenplaag, de vergoeding berekend op basis van:

a)

de marktwaarde van de dieren die zijn geslacht of geruimd of zijn gestorven, van de met die dieren verband houdende producten of van de planten die zijn vernietigd, telkens als gevolg van de dierziekte of plantenplaag dan wel als onderdeel van een openbaar programma of een maatregel als bedoeld in punt 366, onder b), van de richtsnoeren?

ja

neen

b)

het inkomensverlies als gevolg van quarantaineverplichtingen, moeilijkheden bij het herbevolken of heraanplanten en de verplichte vruchtwisseling?

ja

neen

19.

Zal de steun beperkt blijven tot de kosten en de schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen ten aanzien waarvan de bevoegde autoriteit:

a)

in het geval van een dierziekte, formeel heeft erkend dat zich een uitbraak heeft voorgedaan, of

b)

in het geval van een plantenplaag, formeel de aanwezigheid ervan heeft bevestigd?

20.

Staat de lidstaat er garant voor dat de steun en de eventuele andere betalingen die de begunstigde voor dezelfde in aanmerking komende kosten ontvangt, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis, niet meer zullen bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.2.1.4.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR GESTORVEN DIEREN

Dit formulier moet door de lidstaten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen voor gestorven dieren, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.2.1.4, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Zal de steun uitsluitend worden toegekend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie?

ja

neen

2.

Vermeld de voor steun in aanmerking komende kosten en de toepasselijke steunintensiteiten:

a)

kosten van het afvoeren van gestorven dieren: …. %

b)

kosten van de vernietiging van gestorven dieren: …. %

c)

kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer de steun wordt gefinancierd uit heffingen of verplichte bijdragen voor de financiering van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren, mits die heffingen of bijdragen beperkt zijn tot de vleessector en rechtstreeks aan de vleessector worden opgelegd: …. %

d)

kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer op de gestorven dieren TSE-tests moeten worden uitgevoerd of in het geval van een uitbraak van een dierziekte als bedoeld in de lijst van dierziekten van de Wereldorganisatie voor diergezondheid of van een dierziekte of zoönose die is vermeld in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) nr. 652/2014 (43): …. %

3.

Wordt de steun enkel verleend wanneer er een consistent monitoringprogramma is dat garandeert dat in de lidstaat alle gestorven dieren op veilige wijze worden verwijderd?

ja

neen

4.

Wordt de steun verleend in de vorm van rechtstreekse geldelijke betalingen aan ondernemingen die in de sector dierlijke productie actief zijn?

ja

neen

5.

Zal de steun worden betaald aan marktdeelnemers die actief zijn in het stadium volgend op dat van de ondernemingen die in de sector dierlijke productie actief zijn, en diensten verlenen in verband met het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren?

ja

neen

6.

Zal de steun worden toegekend voor de kosten van de verwijdering van slachthuisafval?

ja

neen

7.

Zal de steun worden toegekend voor investeringen op het gebied van de verwijdering van slachthuisafval?

ja

neen

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.2.1.5.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN TER VERGOEDING VAN DOOR BESCHERMDE DIEREN AANGERICHTE SCHADE

Dit formulier moet door de lidstaten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen ter vergoeding van door beschermde dieren aangerichte schade, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.2.1.5, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Gaat deze steun uitsluitend naar ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.

Zijn van de begunstigden redelijke preventieve maatregelen gevraagd die in verhouding staan tot het risico van de schade die de beschermde dieren in het betrokken gebied kunnen aanrichten?

ja

neen

Zo neen, dan kan de steun slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt als duidelijk wordt aangetoond dat het onmogelijk was dergelijke preventieve maatregelen te nemen.

3.

Gelieve, als het antwoord op vraag 2 „ja” is, te vermelden welke soort preventieve maatregelen werden gevraagd (bijv. het plaatsen, waar dat mogelijk is, van veiligheidsafrasteringen of het gebruik van honden die het vee bewaken).

4.

Welke beschermd dier is de oorzaak van de te vergoeden schade?

5.

Wat is de aard van de geleden schade?

6.

Toon het rechtstreeks verband aan tussen de schade die de landbouwonderneming die in de primaire landbouwproductie actief is, heeft geleden en het gedrag van de beschermde dieren.

7.

Wordt de steun rechtstreeks aan de betrokken landbouwonderneming betaald of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

8.

Is het steunbedrag, wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, hoger dan het steunbedrag waarvoor de landbouwonderneming in aanmerking komt?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

9.

Wanneer heeft de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt, zich voorgedaan?

Houd er rekening mee dat de steunregeling moet worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop het verlies of de schade is ontstaan.

10.

Wat is de uiterste datum voor de uitbetaling van de steun?

Houd er rekening mee dat de steun moet worden betaald binnen vier jaar na de datum waarop het verlies of de schade is ontstaan.

11.

Wordt de schade op het niveau van de individuele begunstigde berekend?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

12.

Waarvoor wordt de steun verleend (meer dan één antwoord mogelijk)?

a)

vergoeding voor gedode dieren of vernietigde planten;

b)

vergoeding voor indirecte kosten;

c)

vergoeding voor materiële schade aan landbouwmaterieel, machines, landbouwbedrijfsgebouwen en voorraden.

Let wel dat steun voor investeringen in het kader van maatregelen om door beschermde dieren aangerichte schade te voorkomen, mag worden verleend onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.1.1, van de richtsnoeren, maar niet onder de voorwaarden van afdeling 1.2.1.5. van de richtsnoeren.

13.

Als het antwoord op vraag 12 „a)” is, worden de in aanmerking komende kosten berekend op basis van de marktwaarde van de gedode dieren of de vernietigde gewassen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

14.

Als het antwoord op vraag 12 „b)” is, geef een uitputtende opsomming van alle indirecte kosten die kunnen worden vergoed (bijv. veterinaire kosten van de behandeling van gewonde dieren en arbeidskosten in verband met het zoeken naar ontbrekende dieren).

15.

Als het antwoord op vraag 12 „c)” is, wordt die materiële schade berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde die het betrokken actief had vóór de schadeveroorzakende gebeurtenis?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

16.

Als het antwoord op vraag 12 „c)” is, is de steun groter dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis, d.w.z. het verschil tussen de waarde van het eigendom onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de gebeurtenis?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

17.

Is de steun beperkt tot de schade die het rechtstreeks gevolg is van de schadeveroorzakende gebeurtenis?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

18.

Welke van de volgende instanties is verantwoordelijk voor het taxeren van de in aanmerking komende kosten?

a)

een openbare autoriteit;

b)

een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige;

c)

een verzekeringsonderneming.

Let wel dat de kosten slechts in aanmerking zullen komen als zij door een van de drie onder a), b) of c) vermelde instanties zijn getaxeerd.

19.

Worden andere betalingen die de begunstigde van de steun ontvangt, bijv. in het kader van verzekeringspolissen, in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

20.

Worden op het steunbedrag de kosten in mindering gebracht die wegens de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

21.

Hoe zal ervoor worden gezorgd dat overcompensatie door combinatie van deze steun met steun op grond van andere nationale of uniale steuninstrumenten of in het kader van private verzekeringsregelingen wordt voorkomen?

22.

Vermeld de brutosteunintensiteit, uitgedrukt als percentage van de directe in aanmerking komende kosten.

23.

Vermeld de brutosteunintensiteit, uitgedrukt als percentage van de indirecte in aanmerking komende kosten.

De vergoeding voor indirecte kosten mag niet hoger zijn dan 80 % van de totale in aanmerking komende indirecte kosten.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.2.1.6.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN ALS BIJDRAGE AAN VERZEKERINGSPREMIES

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunregelingen ter vergoeding van verzekeringspremies, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.2.1.6, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Voorziet de steunmaatregel in de betaling van verzekeringspremies van ondernemingen die actief zijn in de verwerking en de afzet van landbouwproducten?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de Commissie overeenkomstig punt 406 van de richtsnoeren alleen steun als bijdrage aan verzekeringspremies kan goedkeuren als die wordt verleend aan ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn.

2.

Geef aan welke schade zal worden gedekt door de verzekering waarvoor de premie gedeeltelijk wordt gefinancierd in het kader van de aangemelde steunmaatregel:

schade als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten en plantenplagen en het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren en schade aangericht door beschermde dieren, als bedoeld in de afdelingen 1.2.1.1 tot en met 1.2.1.5 van de richtsnoeren, alsmede schade door andere ongunstige weersomstandigheden;

schade als gevolg van milieuongevallen.

3.

Als het gaat om premies voor verzekeringen waarmee verliezen als gevolg van een milieuongeval worden gedekt, heeft de bevoegde autoriteit van de lidstaat officieel erkend dat zich een milieuongeval heeft voorgedaan?

ja

neen

3.1.

Zo ja, heeft de lidstaat vooraf criteria vastgesteld op basis waarvan de betrokken officiële erkenning normaal gezien zal worden verleend?

ja

neen

3.2.

Zijn voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde en van de omvang van het verlies indexen gebruikt?

ja

neen

4.

Is de steun beperkt tot verzekeringen van een enkele verzekeringsmaatschappij of groep maatschappijen?

ja

neen

Zo ja, let wel dat de Commissie overeenkomstig punt 407 van de richtsnoeren geen steun voor verzekeringspremies kan toestaan als die steun beperkt is tot verzekeringen van een enkele maatschappij of groep maatschappijen.

5.

Wordt als voorwaarde voor de steun gesteld dat het verzekeringscontract moet zijn gesloten met een in de lidstaat gevestigde maatschappij?

ja

neen

Zo ja, let wel dat de Commissie overeenkomstig punt 407 van de richtsnoeren geen steun voor verzekeringspremies kan toestaan die een belemmering vormt voor de werking van de interne markt voor verzekeringsdiensten.

6.

Heeft de steun betrekking op een herverzekeringsregeling?

ja

neen

Zo ja, deel dan alle gegevens mee die nodig zijn opdat de Commissie de mogelijke steuncomponenten kan controleren op de verschillende betrokken niveaus (d.w.z. op het niveau van de verzekeraar en/of herverzekeraar) en kan nagaan of de geplande steun verenigbaar is met de interne markt. Verstrek met name voldoende informatie om de Commissie in staat te stellen te controleren of de steun uiteindelijk de landbouwer ten goede komt.

7.

Welke kosten komen in aanmerking?

a)

de kosten van de premies van verzekeringen tegen verliezen als gevolg van de in vraag 2 bedoelde gebeurtenissen;

b)

de kosten die met een herverzekeringsregeling gepaard gaan. Gelieve nader te omschrijven:

8.

Hoe hoog is het voorgestelde maximale steunniveau (uitgedrukt als percentage)?

Houd er rekening mee dat de brutosteunintensiteit niet meer mag bedragen dan 65 % van de kosten van de verzekeringspremie, met uitzondering van de steun voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren, waarvoor de steunintensiteit niet meer mag bedragen dan 100 % van de kosten van de verzekeringspremie voor wat betreft verzekeringspremies voor het afvoeren van gestorven dieren en niet meer dan 75 % van de kosten van de verzekeringspremie voor wat betreft verzekeringspremies voor het vernietigen van dergelijke gestorven dieren.

9.

Zal het bedrag van de verzekeringspremie dat voor steun in aanmerking komt, worden beperkt door de toepassing van een plafond?

ja

neen

Zo ja, hoe hoog zal het plafond zijn? …

10.

Zijn de bijdragen aan de verzekeringspremies beperkt zodat daarmee niet meer wordt vergoed dan de kosten van het herstel van de schade als gevolg van de in vraag 2 bedoelde gebeurtenissen?

ja

neen

11.

Zijn de bijdragen aan verzekeringspremies gekoppeld aan eisen of specificaties inzake het soort toekomstige productie of de omvang daarvan?

ja

neen

Wij wijzen erop dat de bijdragen aan verzekeringspremies overeenkomstig punt 410 van de richtsnoeren uitsluitend mogen dienen om de kosten te vergoeden van het herstel van schade als gevolg van in vraag 2 bedoelde gebeurtenissen en niet gekoppeld mogen zijn aan eisen of specificaties inzake het soort toekomstige productie of de omvang daarvan.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.2.1.7.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR FINANCIËLE BIJDRAGEN AAN ONDERLINGE FONDSEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunregelingen ter vergoeding van financiële bijdragen aan onderlinge fondsen, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.2.1.7, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Voorziet de steunmaatregel in financiële bijdragen aan onderlinge fondsen ten behoeve van grote ondernemingen en/of ondernemingen die actief zijn in de verwerking en de afzet van landbouwproducten?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de Commissie overeenkomstig punt 415 van de richtsnoeren alleen steun voor financiële bijdragen aan onderlinge fondsen kan goedkeuren als die wordt verleend aan ondernemingen die in de primaire landbouwproductie actief zijn.

2.

Geef aan welke schade zal worden gedekt door het onderlinge fonds waarvoor de financiële bijdrage gedeeltelijk in het kader van de aangemelde steunmaatregel zal worden gefinancierd:

schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten en plantenplagen, als bedoeld in deel II, hoofdstuk 1, de afdelingen 1.2.1.2 en 1.2.1.3, van de richtsnoeren;

schade als gevolg van milieuongevallen.

3.

Als het gaat om financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee schade als gevolg van een milieuongeval worden gedekt, heeft de bevoegde autoriteit van de lidstaat officieel erkend dat het om een milieuongeval ging?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat overeenkomstig punt 419 van de richtsnoeren officieel moet hebben erkend dat het om een milieuongeval ging.

3.1.

Zo ja, heeft de lidstaat vooraf criteria vastgesteld op basis waarvan de betrokken formele erkenning normaal gezien zal worden verleend?

ja

neen

3.2.

Zijn voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde en van de omvang van het verlies indexen gebruikt?

ja

neen

4.

Welke kosten komen in aanmerking?

De financiële bijdragen aan onderlinge fondsen waarmee landbouwers worden vergoed voor de in vraag 2 bedoelde schade; deze bijdragen moeten betrekking hebben op de bedragen die de onderlinge fondsen als financiële vergoeding betalen aan ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie.

Dit zijn de enige kosten die in aanmerking kunnen komen.

5.

Hoe hoog is het voorgestelde steunniveau (uitgedrukt als percentage)?

Houd er rekening mee dat de steunintensiteit niet meer mag bedragen dan 65 % van de in aanmerking komende kosten.

6.

Zal het bedrag van de voor steun in aanmerking komende kosten worden beperkt?

ja

neen

6.1.

Zo ja, aan de hand waarvan?

maximum per fonds: …

adequate maxima per lid van/aangeslotene bij het fonds: …

7.

Is het onderlinge fonds door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale wetgeving geaccrediteerd?

ja

neen

8.

Behandelt het onderlinge fonds de betalingen aan en de afboekingen van het fonds op transparante wijze?

ja

neen

9.

Beschikt het onderlinge fonds over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden?

ja

neen

Overeenkomstig punt 416 van de richtsnoeren kan de Commissie de steun slechts goedkeuren als de vragen 7, 8 en 9 van dit „formulier aanvullende informatie” bevestigend worden beantwoord.

10.

Zijn er voorschriften vastgesteld voor de oprichting en het beheer van het onderlinge fonds, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van die voorschriften?

ja

neen

11.

Voorzien de voorschriften van het onderlinge fonds in sancties in geval van nalatigheid van de onderneming?

ja

neen

Overeenkomstig punt 417 van de richtsnoeren kan de Commissie de steun slechts goedkeuren als de vragen 10 en 11 van dit „formulier aanvullende informatie” bevestigend worden beantwoord.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.2.2.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DE SLUITING VAN PRODUCTIECAPACITEIT

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunregelingen ter bevordering van de sluiting van capaciteit om dier-, plant- of volksgezondheidsredenen, sanitaire, ethische of milieuredenen, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.2.2, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

Is in de voorgenomen maatregel bepaald dat:

a)

de begunstigde van de steun een tegenprestatie moet leveren;

b)

ondernemingen in moeilijkheden van de maatregel zijn uitgesloten;

c)

de verliezen aan kapitaalwaarde van de activa niet mogen worden overgecompenseerd?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.2.2, van de richtsnoeren niet mag worden verleend als niet aan die voorwaarden is voldaan.

1.   SLUITING VAN CAPACITEIT OM DIER-, PLANT- OF VOLKSGEZONDHEIDSREDENEN, SANITAIRE, ETHISCHE OF MILIEUREDENEN

1.1.

Waarom wordt de capaciteit gesloten:

a)

diergezondheidsredenen;

b)

plantgezondheidsredenen;

c)

volksgezondheidredenen;

d)

sanitaire redenen;

e)

ethische redenen;

f)

milieuredenen.

Geef een volledige beschrijving van de reden(en):

1.2.

Is de maatregel een steunregeling of een individuele steunmaatregel?

a)

steunregeling;

b)

individuele steunmaatregel.

1.2.1.

Als het om een steunregeling gaat, is die voor alle in aanmerking komende ondernemingen die zich in dezelfde feitelijke situatie bevinden, onder dezelfde voorwaarden toegankelijk?

ja

neen

1.3.

Geef een beschrijving van de steunregeling of de individuele maatregel en geef aan waarom de maatregel noodzakelijk is.

1.4.

Tegenprestatie van de begunstigde(n) van de steun.

1.4.1.

In welke mate zal de capaciteit van de betrokken onderneming(en) worden gesloten:

a)

volledige sluiting van de capaciteit;

b)

gedeeltelijke sluiting van de capaciteit.

Als de capaciteit gedeeltelijk wordt gesloten, gelieve te motiveren:

1.4.2.

Is van de begunstigde(n) een wettelijk bindende toezegging verkregen dat de sluiting van de betrokken productiecapaciteit definitief en onomkeerbaar is en dat de begunstigde dezelfde activiteit niet opnieuw zal beginnen op een andere plaats en zijn deze toezeggingen ook bindend voor een toekomstige koper van de betrokken grond of voorziening?

ja

neen

1.4.3.

Uitsluitend ondernemingen die daadwerkelijk hebben geproduceerd, en uitsluitend productiecapaciteit die in de laatste vijf jaar vóór de sluiting van de capaciteit onafgebroken is gebruikt, komen voor steun in aanmerking. Is dit het geval voor de begunstigde(n) van deze maatregel?

ja

neen

1.5.

Komen uitsluitend ondernemingen die aan de normen van de Unie voldoen, voor de steun in aanmerking?

ja

neen

Hierbij wijzen wij erop dat ondernemingen die niet aan de normen van de Unie voldoen en hun productie hoe dan ook zouden moeten stopzetten, moeten worden uitgesloten.

1.6.

Negatieve milieueffecten

1.6.1.

Om erosie en andere nadelige milieueffecten te voorkomen moet(en) de eigenaar(s) van de uit productie genomen cultuurgronden toezeggen een van de onder a), b) of c) opgesomde verbintenissen na te komen. Welke verbintenis zegt/zeggen de begunstigde(n) van deze maatregel toe na te komen?

a)

de cultuurgronden binnen twee jaar na de sluiting te bebossen of in natuurgebied om te zetten, en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen;

b)

de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie te houden overeenkomstig titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (44) en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen, met de bedoeling de gronden twintig jaar na de daadwerkelijke sluiting opnieuw in gebruik te nemen;

c)

erop toe te zien dat een sluiting van installaties als bedoeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 (45) plaatsvindt overeenkomstig de artikelen 11 en 22 van die richtlijn, waarin is bepaald dat de nodige maatregelen moeten worden getroffen om elk risico van verontreiniging te voorkomen en dat het bedrijfsterrein weer in een bevredigende toestand moet worden gebracht.

Beschrijf hoe de begunstigde de verbintenis zal nakomen:

1.7.

In aanmerking komende kosten

1.7.1.

Welke kosten komen in aanmerking?

a)

het waardeverlies van de activa, berekend op basis van de actuele verkoopwaarde van de activa;

b)

als het gaat om de sluiting van capaciteit om milieuredenen, een extra financiële stimulans van ten hoogste 20 % van de waarde van de activa;

c)

de kosten die verbonden zijn aan de vernietiging van de productiecapaciteit;

d)

verplichte sociale kosten die voorvloeien uit de uitvoering van het besluit tot sluiting.

Let wel dat slechts de onder a) tot en met d) bedoelde kosten in aanmerking komen voor steun in het kader van deze maatregel.

Steun voor bebossing en de omzetting van grond in natuurgebieden moet worden toegekend overeenkomstig de voorschriften van deel II, hoofdstuk 1, de afdelingen 2.1.1 en 2.1.2, van de richtsnoeren en de voorschriften inzake steun voor niet-productieve investeringen van deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.1.1, van de richtsnoeren.

1.8.

Steunintensiteit.

1.8.1.

Voor welke steunintensiteit is gekozen?

a)

voor de vergoeding van het waardeverlies van de activa (als de sluiting om milieuredenen plaatsvindt, ten hoogste 120 % en als de sluiting om een andere in vraag 1.1. opgesomde reden plaatsvindt, ten hoogste 100 %);

b)

voor de vergoeding van de kosten van de vernietiging van de productiecapaciteit (ten hoogste 100 %);

c)

voor de compensatie van de verplichte sociale kosten die voortvloeien uit het besluit tot sluiting (ten hoogste 100 %).

2.   SLUITING VAN CAPACITEIT OM ANDERE REDENEN

2.1.

Waarom wordt de capaciteit gesloten:

a)

herstructurering van een sector;

b)

diversificatie;

c)

vervroegde uittreding.

2.2.

Is de maatregel een steunregeling?

ja

neen

De maatregelen voor de sluiting van capaciteit om in vraag 2.1 vermelde redenen moeten deel uitmaken van een steunregeling.

2.3.

Kan worden gegarandeerd dat geen steun zal worden verleend die de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten zou verstoren?

ja

neen

Zo neen, let wel dat overeenkomstig punt 440 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend die de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten zou verstoren.

2.4.

Op welke sector of sectoren heeft de regeling betrekking?

2.5.

Gelden er voor de in vraag 2.4 bedoelde sector(en) productiebeperkingen of -quota?

ja

neen

Zo ja, gelieve die te beschrijven:…

Steunregelingen voor sectoren waarvoor productiebeperkingen of -quota gelden, zullen per geval worden beoordeeld.

2.6.

Kan worden gesteld dat in de in vraag 2.4 bedoelde sector(en) sprake is van overcapaciteit op regionaal of nationaal niveau?

ja

neen

Zo ja, gelieve nadere bijzonderheden te geven: …

2.7.

Maakt de steun deel uit van een programma voor de herstructurering van de sector(en), diversificatie of vervroegde uittreding, dat welomschreven doelstellingen en een concreet tijdschema bevat?

ja

neen

Zo ja, gelieve een beschrijving van het programma te geven: …

2.8.

Wat is de looptijd van de voorgenomen steunregeling?

Houd er rekening mee dat de Commissie overeenkomstig punt 442 van de richtsnoeren slechts met dergelijke steun kan instemmen als het om een regeling van beperkte duur gaat. De duur van de steunregelingen ter beperking van de capaciteit om een van de in vraag 2.1. van dit „formulier aanvullende informatie” bedoelde redenen moet normaal worden beperkt tot maximaal zes maanden voor het verzamelen van de deelnemingsaanvragen en tot nog eens twaalf maanden voor de daadwerkelijke sluiting.

Als de looptijd langer is, gelieve te motiveren.

Let wel dat de Commissie geen toestemming verleent voor steunregelingen met een looptijd van meer dan drie jaar, aangezien uit ervaring is gebleken dat dergelijke steunregelingen tot uitstel van de nodige veranderingen kunnen leiden.

2.9.

Is de steunregeling voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector(en) onder dezelfde voorwaarden toegankelijk en wordt een doorzichtig systeem van oproepen tot het geven van blijken van belangstelling toegepast waarmee alle potentieel belangstellende ondernemingen publiekelijk worden uitgenodigd om aan de regeling deel te nemen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de Commissie de steunregeling overeenkomstig punt 443 van de richtsnoeren niet kan toestaan als de naleving van deze voorwaarde niet kan worden gegarandeerd.

2.10.

Is de steunregeling zo georganiseerd dat de betrokken ondernemingen niet worden gedwongen of aangezet tot mededingingsbeperkende overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen?

ja

neen

Geef aan hoe dit wordt gegarandeerd:

2.11.

Tegenprestatie van de begunstigde van de steun.

2.11.1.

In welke mate zal de capaciteit van de betrokken onderneming worden gesloten:

a)

volledige sluiting van de capaciteit;

b)

gedeeltelijke sluiting van de capaciteit.

Als de capaciteit gedeeltelijk wordt gesloten, gelieve te motiveren:

2.11.2.

Is van de begunstigde(n) van de steun een wettelijk bindende toezegging verkregen dat de sluiting van de betrokken productiecapaciteit definitief en onomkeerbaar is en dat de begunstigde van de steun dezelfde activiteit niet opnieuw zal beginnen op een andere plaats en is deze toezegging ook bindend voor een toekomstige koper van de betrokken grond of voorziening?

ja

neen

2.11.3.

Uitsluitend ondernemingen die daadwerkelijk hebben geproduceerd, en uitsluitend productiecapaciteit die in de laatste vijf jaar vóór de sluiting van de capaciteit onafgebroken is gebruikt, komen voor steun in aanmerking. Is dit het geval voor de begunstigde(n) van deze maatregel?

ja

neen

2.12.

Komen uitsluitend ondernemingen die aan de normen van de Unie voldoen, voor de steun in aanmerking?

ja

neen

Hierbij wijzen wij erop dat ondernemingen die niet aan de normen van de Unie voldoen en hun productie hoe dan ook zouden moeten stopzetten, moeten worden uitgesloten.

2.13.

Negatieve milieueffecten.

2.13.1.

Om erosie en andere nadelige milieueffecten te voorkomen moet(en) de eigenaar(s) van de uit productie genomen cultuurgronden toezeggen een van de onder a), b) of c) opgesomde verbintenissen na te komen. Welke verbintenis zegt/zeggen de begunstigde(n) van deze steun toe na te komen?

a)

de cultuurgronden binnen twee jaar na de sluiting te bebossen of in natuurgebied om te zetten, en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen;

b)

de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie te houden overeenkomstig titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen, met de bedoeling de gronden twintig jaar na de daadwerkelijke sluiting opnieuw in gebruik te nemen;

c)

erop toe te zien dat een sluiting van installaties als bedoeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad plaatsvindt overeenkomstig de artikelen 11 en 22 van die richtlijn, waarin is bepaald dat de nodige maatregelen moeten worden getroffen om elk risico van verontreiniging te voorkomen en dat het bedrijfsterrein weer in een bevredigende toestand moet worden gebracht.

Beschrijf hoe de begunstigde van de steun de verbintenis zal nakomen:

2.14.

Welke uitgaven komen in aanmerking?

a)

het waardeverlies van de activa, berekend op basis van de actuele verkoopwaarde van de activa;

b)

de kosten die verbonden zijn aan de vernietiging van de productiecapaciteit;

c)

verplichte sociale kosten die voorvloeien uit de uitvoering van het besluit tot sluiting.

Let wel dat andere dan de onder a), b) en c) bedoelde kosten niet voor steun in het kader van deze maatregel in aanmerking komen.

Steun voor bebossing en de omzetting van grond in natuurgebieden moet worden toegekend overeenkomstig de voorschriften van deel II, hoofdstuk 1, de afdelingen 2.1.1 en 2.1.2, van de richtsnoeren en de voorschriften inzake niet-productieve investeringen van deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.1.1, van de richtsnoeren.

2.15.

Steunintensiteit.

2.15.1.

Voor welke van de volgende steunintensiteiten is gekozen?

a)

voor de vergoeding van het waardeverlies van de activa (ten hoogste 100 %);

b)

voor de vergoeding van de kosten van de vernietiging van de productiecapaciteit (ten hoogste 100 %);

c)

voor de compensatie van de verplichte sociale kosten die voortvloeien uit het besluit tot sluiting (ten hoogste 100 %).

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.3.1.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DE SECTOR DIERLIJKE PRODUCTIE

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de sector dierlijke productie, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.3.1, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.   IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN

1.1.

Welke van de volgende in aanmerking komende kosten worden in het kader van de steunmaatregel gefinancierd?

a)

de administratieve kosten van het opstellen en bijhouden van stamboeken?

b)

de kosten van tests voor het bepalen van de genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren (bij tests die door of voor rekening van derden zijn uitgevoerd)?

Door de eigenaar van de dieren verrichte controles en routinematige controles van de melkkwaliteit zijn van de steun uitgesloten.

2.   STEUNBEDRAG

2.1.

Gelieve het maximumpercentage aan overheidssteun te vermelden, uitgedrukt in procent van het bedrag van de in aanmerking komende kosten:

a)

… % voor de administratieve kosten die gepaard gaan met het opstellen en bijhouden van stamboeken (maximaal 100 %);

b)

… % voor de kosten van tests om de genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren te bepalen (maximaal 70 %).

2.2.

Welke maatregelen worden genomen om overcompensatie van de begunstigde te voorkomen en na te gaan of de in vraag 2.1 genoemde steunintensiteiten in acht worden genomen?

2.3.

Beschrijf de voor de steun in aanmerking komende kosten:

Houd er rekening mee dat de in aanmerking komende kosten beperkt zijn tot de kosten die in punt 449 van de richtsnoeren zijn opgesomd.

Overeenkomstig punt 447 van de richtsnoeren moet de steun in natura worden verleend en mag hij niet de vorm aannemen van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

3.   BEGUNSTIGDEN

3.1.

Is de steun uitsluitend bestemd voor bedrijven die voldoen aan de definitie van de Unie van kleine en middelgrote ondernemingen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat grote ondernemingen overeenkomstig punt 446 van de richtsnoeren van de steun moeten worden uitgesloten.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.3.2.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DE AFZETBEVORDERING VAN LANDBOUWPRODUCTEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun voor de afzetbevordering van landbouwproducten, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.3.2, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Waar zal de maatregel worden uitgevoerd?

a)

op de markt van een andere lidstaat;

b)

op de binnenlandse markt;

c)

in een derde land.

2.

Wie zal de campagne voeren?

a)

producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang;

b)

anderen (geef toelichting): ……

3.

Kan de lidstaat de Commissie monsters of modellen van het afzetbevorderingsmateriaal bezorgen?

ja

neen

Zo neen, leg uit waarom.

4.

Als het in vraag 3 bedoelde afzetbevorderingsmateriaal nu niet beschikbaar is, kan de lidstaat toezeggen dat het later en in elk geval vóór de lancering van de afzetbevorderingscampagne alsnog wordt toegezonden?

ja

neen

5.

Gelieve een volledige lijst van de in aanmerking komende kosten te verstrekken.

6.

Wie zijn de begunstigden van de steun?

a)

landbouwers;

b)

producentengroeperingen en/of -organisaties;

c)

bedrijven die actief zijn in de verwerking en de afzet van landbouwproducten;

d)

anderen (omschrijven a.u.b.):

7.

Gaat de steun die voor de organisatie van wedstrijden, beurzen of tentoonstellingen wordt verleend, alleen naar kmo’s?

ja

neen

8.

Als de afzetbevorderingsmaatregel door een producentengroepering of -organisatie wordt uitgevoerd, wordt lidmaatschap van die groepering of organisatie als deelnemingsvoorwaarde gesteld?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 459 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke afzetbevorderingscampagnes mag worden verleend.

9.

Zal de afzetbevorderingscampagne uitsluitend bestemd zijn voor kwaliteitsproducten die vallen onder een kwaliteitsregeling als bedoeld in punt 282 van de richtsnoeren?

ja

neen

10.

Zo neen, kan de lidstaat garanderen dat de afzetbevorderingscampagne algemeen van aard zal zijn en ten goede zal komen aan alle producenten van het betrokken soort product?

ja

neen

11.

Zal de afzetbevorderingscampagne voldoen aan Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (46), en in voorkomend geval ook aan de specifieke etiketteringsvoorschriften die voor diverse producten zijn vastgesteld?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 456 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke afzetbevorderingscampagnes mag worden verleend.

12.

Is met de afzetbevorderingscampagne een jaarlijks budget van meer dan 5 miljoen EUR gemoeid?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de afzetbevorderingscampagne overeenkomstig punt 458 van de richtsnoeren individueel moet worden aangemeld.

13.

De steun moet worden verleend:

a)

in natura; of

b)

als vergoeding van de door de begunstigde gemaakte reële kosten.

14.

Overeenkomstig punt 461 van de richtsnoeren mag steun voor afzetbevorderingscampagnes alleen in natura worden verleend. Zal de steun uitsluitend in de vorm van gesubsidieerde diensten worden verleend?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 461 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke afzetbevorderingscampagnes mag worden verleend.

15.

Als de steun in natura wordt verleend, zal hij rechtstreekse betalingen aan de begunstigden omvatten?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig punt 462 van de richtsnoeren alleen aan de aanbieder van de afzetbevorderingsmaatregel mag worden betaald.

16.

Gaat het bij de afzetbevorderingscampagne om promotieactiviteiten voor de verspreiding van wetenschappelijke kennis en feitelijke informatie over kwaliteitsregelingen, generieke landbouwproducten en de voedingswaarde van generieke producten en het geven van tips voor het gebruik ervan, of om consumentengerichte afzetbevorderingscampagnes in de media of op detailhandelsverkooppunten?

ja

neen

Zo ja, let wel dat overeenkomstig punt 465 van de richtsnoeren het verboden is te verwijzen naar een specifieke onderneming, een handelsmerk of een oorsprong.

17.

Als het gaat om consumentengerichte afzetbevorderingscampagnes in de media of op detailhandelsverkooppunten, zullen deze campagnes uitsluitend gericht zijn op producten van één of meer specifieke bedrijven?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat afzetbevorderingscampagnes overeenkomstig punt 465 van de richtsnoeren niet uitsluitend gericht mogen zijn op producten van één of meer specifieke bedrijven.

18.

Als het antwoord op vraag 17 „ja”, zal de afzetbevorderingscampagne uitsluitend gericht zijn op door de Europese Unie erkende benamingen die naar de oorsprong van de producten verwijzen?

ja

neen

19.

Als het antwoord op vraag 18 „ja” is, zal de vermelding van de oorsprong van de producten exact overeenstemmen met de vermeldingen die door de Unie zijn geregistreerd?

ja

neen

20.

Zal de afzetbevorderingscampagne uitsluitend gericht zijn op producten die onder een andere kwaliteitsregeling vallen dan regelingen waarbij een benaming door de Unie is erkend?

ja

neen

21.

Verwijst het label op enigerlei wijze naar de nationale oorsprong van de betrokken producten?

ja

neen

Zo ja, dan moet de lidstaat aantonen dat de vermelding van de oorsprong van de producten op het label van ondergeschikt belang zal zijn.

22.

Is de afzetbevorderingscampagne algemeen van aard en komt zij aan alle producenten van het betrokken soort product ten goede?

ja

neen

23.

Als het antwoord op vraag 22 „ja”, zal de afzetbevorderingscampagne worden gevoerd zonder dat naar de oorsprong van de producten wordt verwezen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.3.2, van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke afzetbevorderingscampagnes mag worden verleend.

24.

Zal de afzetbevorderingscampagne rechtstreeks gericht zijn op de producten van specifieke ondernemingen of op handelsmerken?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.3.2, van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke afzetbevorderingscampagnes mag worden verleend.

25.

In het geval van de organisatie van of de deelname aan wedstrijden, tentoonstellingen en handelsbeurzen, bedraagt de steunintensiteit:

maximaal 100 % (vermeld het exacte percentage: … %)

26.

In het geval van afzetbevorderingscampagnes bedraagt de steunintensiteit:

maximaal 50 % (vermeld het exacte percentage: … %) voor afzetbevorderingscampagnes die op kwaliteitsproducten zijn gericht, omdat de sector de rest van de campagne zelf financiert;

maximaal 80 % (vermeld het exacte percentage: … %) voor op kwaliteitsproducten gerichte afzetbevorderingscampagnes in derde landen;

maximaal 100 % (vermeld het exacte percentage: … %) omdat de sector minstens 50 % van de kosten zal dragen, ongeacht de vorm van de bijdrage;

maximaal 100 % (vermeld het exacte percentage: … %) omdat de campagne algemeen van aard is en aan alle producenten van het betrokken soort product ten goede komt.

27.

Heeft de campagne betrekking op afzetbevorderingsmaatregelen als bedoeld in artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1308/2013?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de Commissie, overeenkomstig punt 470 van de richtsnoeren, nationale betalingen van de lidstaten als verenigbaar met de interne markt zal aanmerken als die betalingen voldoen aan de gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen van de richtsnoeren en aan de regels inzake steun voor afzetbevorderingsmaatregelen die zijn vastgesteld in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.3.2. van de richtsnoeren.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.3.3.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DE ULTRAPERIFERE GEBIEDEN EN DE KLEINERE EILANDEN IN DE EGEÏSCHE ZEE

Dit formulier moet door de lidstaten worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.3.3, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Sluit de voorgenomen steun voor de ultraperifere gebieden of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee aan bij andere bepalingen die in de richtsnoeren zijn opgenomen?

ja

neen

Zo ja, gelieve het „formulier aanvullende informatie” dat met het aangemelde soort steun overeenstemt, in te vullen.

Zo neen, gelieve dit „formulier aanvullende informatie” in te vullen.

2.

Voorziet de maatregel in de toekenning van exploitatiesteun?

ja

neen

3.

Wat de ultraperifere gebieden betreft, is de steun bedoeld om de specifieke problemen te verlichten die de landbouw daar ondervindt als gevolg van het isolement, de insulaire ligging en het ultraperifere karakter van die gebieden?

ja

neen

3.1.

Als het antwoord op vraag 3 „ja” is, gelieve het bedrag te bepalen van de extra kosten die deze specifieke problemen met zich brengen, en aan te geven hoe dat bedrag is berekend:

3.2.

Hoe kan de lidstaat het verband vaststellen tussen de in vraag 3.1 bedoelde extra kosten en de specifieke problemen die die extra kosten veroorzaken?

4.

Wat de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee betreft, is de steun bedoeld om de specifieke problemen te verlichten die de landbouw op die eilanden ondervindt als gevolg van hun insulaire karakter, hun geringe oppervlakte en bergachtige reliëf, hun klimaat, hun economische afhankelijkheid van een klein aantal producten en hun afstand tot de markten?

ja

neen

4.1.

Als het antwoord op vraag 4 „ja” is, gelieve het bedrag te bepalen van de extra kosten die deze specifieke problemen met zich brengen, en aan te geven hoe dat bedrag is berekend:

4.2.

Hoe kan de lidstaat het verband vaststellen tussen de in vraag 4.1 bedoelde extra kosten en de specifieke problemen die die extra kosten veroorzaken?

5.

Is de steun bedoeld als gedeeltelijke compensatie voor de extra kosten van het vervoer van landbouwproducten die in de ultraperifere gebieden of op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee zijn geproduceerd?

ja

neen

5.1.

Als het antwoord op vraag 5 „ja” is, zal deze steun voldoen aan de voorwaarden onder a) tot en met d)?

a)

de begunstigden hebben hun productieactiviteit in de ultraperifere gebieden of op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

b)

de steun is vooraf objectief kwantificeerbaar op basis van een vast bedrag of een percentage per tonkilometer of andere relevante eenheid;

c)

de extra vervoerskosten worden berekend op basis van het traject dat de producten binnen de nationale grens van de betrokken lidstaat afleggen met de vervoermiddelen die voor de begunstigde de laagste kostprijs opleveren, rekening houdend met de externe kosten voor het milieu;

d)

voor de ultraperifere gebieden kunnen de in aanmerking komende extra vervoerskosten ook de kosten omvatten van het vervoer van landbouwproducten vanuit de plaats van productie naar locaties in ultraperifere gebieden waar zij verder worden verwerkt.

5.2.

Als de steun bedoeld is om extra vervoerskosten voor landbouwproducten gedeeltelijk te compenseren, gelieve het bestaan van die extra kosten te bewijzen en aan te geven welke berekeningsmethode wordt gebruikt om het bedrag van die extra vervoerskosten te bepalen (47):

5.3.

Geef ook het maximumsteunbedrag aan (op basis van de ratio steun per afgelegde kilometer of op basis van de ratio steun per afgelegde kilometer en steun per gewichtseenheid) en het percentage van de extra kosten dat door de steun wordt gedekt:

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.3.4.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR RUILVERKAVELING VAN LANDBOUWGROND

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen ter financiering van kosten van ruilverkavelingen van landbouwgrond, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.3.4, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Maakt de steunmaatregel deel uit van een algemeen ruilverkavelingsprogramma voor landbouwgrond dat ten uitvoer wordt gelegd volgens de wettelijke procedures van de lidstaat?

ja

neen

2.

Bevatten de in aanmerking komende kosten uitsluitend de juridische en administratieve kosten en de opmetingskosten van de ruilverkaveling?

ja

neen

Let wel dat de in aanmerking komende kosten beperkt zijn tot de kosten die in punt 480 van de richtsnoeren zijn opgesomd.

3.

Hoe hoog is de voorgenomen maximale steunintensiteit (ten hoogste 100 %)? …

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

1.3.6.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE LANDBOUWSECTOR

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunregelingen voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector, als beschreven in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.3.6, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Heeft de steun betrekking op producten die in bijlage I bij het Verdrag zijn vermeld?

ja

neen

Zo ja, specificeer het soort landbouwproducten:

2.

Is het gesteunde project van belang voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke landbouwsector of -subsector actief zijn?

ja

neen

Zo ja, gelieve dit aan te tonen:

3.

Zal vóór de datum waarop het gesteunde project van start gaat, op het internet de volgende informatie worden bekendgemaakt:

a)

dat het gesteunde project wordt uitgevoerd;

ja

neen

b)

de doelstellingen van het gesteunde project;

ja

neen

c)

de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht;

ja

neen

d)

de plaats waar de van het gesteunde project verwachte resultaten op het internet zullen worden bekendgemaakt;

ja

neen

e)

de vermelding dat de resultaten gratis beschikbaar zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken landbouwsector of -subsector actief zijn?

ja

neen

Als het antwoord op de punten a), b), c), d) of e) „ja” is, gelieve dit aan te tonen en het betrokken internetadres op te geven:

4.

Worden de resultaten van het gesteunde project:

a)

op het internet beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt;

ja

neen

b)

gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de einddatum van het gesteunde project beschikbaar gesteld op het internet?

ja

neen

Als het antwoord op punt a of punt b „ja” is, gelieve dit aan te tonen:

5.

Wordt de steun rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding verleend?

ja

neen

Zo ja, gelieve dit aan te tonen:

6.

Gaat het bij de maatregel om op de prijs van landbouwproducten gebaseerde steun die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector?

ja

neen

Zo neen, gelieve dit aan te tonen:

7.

Hoeveel bedraagt de steunintensiteit (%): …

8.

Omvatten de in aanmerking komende kosten:

a)

personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het project bezighouden;

ja

neen

Zo ja, gelieve die kosten te beschrijven:

b)

kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij voor het project worden gebruikt. (Als deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de met de looptijd van het project overeenstemmende afschrijvingskosten, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd.);

ja

neen

Zo ja, gelieve die kosten te beschrijven:

c)

kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij voor het project worden gebruikt. (Wat gebouwen betreft, worden alleen de met de looptijd van het project overeenstemmende afschrijvingskosten, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten van de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking.);

ja

neen

Zo ja, gelieve die kosten te beschrijven:

d)

kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

ja

neen

Zo ja, gelieve die kosten te beschrijven:

e)

bijkomende algemene kosten en andere operationele kosten, waaronder die van materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

ja

neen

Zo ja, gelieve die kosten te beschrijven:

ANDERE IN OVERWEGING TE NEMEN ELEMENTEN

9.

Kan de steun met andere steun worden gecombineerd?

ja

neen

Zo ja, omschrijf de cumuleringsregels die op de aangemelde steunregeling van toepassing zijn:

Gelieve aan te geven hoe de naleving van de cumuleringsregels die op de aangemelde steunregeling van toepassing zijn, zal worden geverifieerd:

Bijzondere voorwaarden voor de toekenning van een terugbetaalbaar voorschot

10.

Wordt de steun voor de O&O-projecten toegekend in de vorm van een terugbetaalbaar voorschot?

ja

neen

11.

Als het antwoord op vraag 10 „ja”, wordt de steun die in het kader van de aangemelde steunregeling wordt toegekend in de vorm van een terugbetaalbaar voorschot, uitgedrukt als brutosubsidie-equivalent?

ja

neen

Gelieve de volledige toegepaste methodiek en de onderliggende verifieerbare gegevens waarop deze methodiek is gebaseerd, bij te voegen:

Bijzondere voorwaarden voor belastingvoordeelmaatregelen

12.

Wordt de steun voor de O&O-projecten die in het kader van de aangemelde steunregeling worden ondersteund, toegekend in de vorm van een belastingvoordeel?

ja

neen

13.

Als het antwoord op vraag 12 „ja”, geef aan hoe de steunintensiteiten worden berekend:

Gelieve details te verstrekken over de gebruikte berekeningsmethode:

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DE BOSBOUWSECTOR

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen  (48) voor de bosbouwsector, als beschreven in deel II, hoofdstuk 2, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

Gelieve, naast dit formulier, ook het „formulier algemene informatie” voor de aanmelding van staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (deel III 12) in te vullen, dat betrekking heeft op de algemene voorwaarden om voor staatssteun in aanmerking te komen, alsmede, naargelang van het soort steun waarom het gaat, de overeenkomstige formulieren voor de bosbouw 2.1 tot en met 2.9.

Gelieve informatie over de in het nationale recht opgenomen rechtsgrondslag te verstrekken of het ontwerpbesluit dat de rechtsgrondslag in het nationale recht vormt, voor te leggen, alsmede aanvullende documenten (berekeningsmethode, deskundigenadvies enz.) waarin de staatssteunmaatregel uitvoeriger wordt beschreven.

Gelieve, als de steun voor de bosbouwsector zal worden verleend in het kader van uniale regels die voor alle sectoren gemeenschappelijk zijn of die specifiek zijn voor de handel en de industrie, voor de aanmelding van de staatssteunmaatregel bij de diensten van DG Concurrentie het voor die sectoren toepasselijke aanmeldingsformulier te gebruiken.

1.   ALGEMENE CRITERIA OM VOOR STEUN IN AANMERKING TE KOMEN

1.1.

Voldoet de steun aan de doelstellingen en aan alle voorwaarden, waaronder die inzake de begunstigden van de steun, die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1305/2013 (49) en de op grond van die verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen?

ja

neen

Zo neen, let wel dat de Commissie staatssteun voor de bosbouwsector alleen als verenigbaar met artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag zal aanmerken als de steun voldoet aan Verordening (EU) nr. 1305/2013 (behalve voor de maatregelen van deel II, hoofdstuk 2, de afdelingen 2.8 en 2.9, van de richtsnoeren).

1.2.

Is de steun bedoeld voor investeringen in energiebesparing en hernieuwbare energie?

ja

neen

1.2.1.

Zo ja, gaat het bij de steun om investeringen in energiebesparing en hernieuwbare energie met betrekking tot het gebruik van hout als grondstof of energiebron die beperkt blijven tot de handelingen die aan de industriële verwerking voorafgaan (50)?

ja

neen

Let wel dat overeenkomstig punt 495 van de richtsnoeren andere steun dan die voor deze investeringen voor energiebesparing en hernieuwbare energie uitgesloten is van het toepassingsgebied van deel II, hoofdstuk 2, van de richtsnoeren, aangezien die steun moet voldoen aan de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie voor 2014-2020 (51), tenzij hij van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld.

1.3.

Gelieve te bevestigen dat de steun niet van toepassing is op bedrijven uit de houtsector.

ja

neen

2.   SOORT STEUN

2.1.

Investeringen in de ontwikkeling van het bosareaal en de verbetering van de levensvatbaarheid van bossen.

Gelieve formulier 2.1. in te vullen.

2.2.

Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-bosgebieden.

Gelieve formulier 2.2. in te vullen.

2.3.

Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding.

Gelieve formulier 2.3. in te vullen.

2.4.

Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting in de bosbouwsector.

Gelieve formulier 2.4. in te vullen.

2.5.

Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector.

Gelieve formulier 2.5. in te vullen.

2.6.

Steun voor samenwerking in de bosbouwsector.

Gelieve formulier 2.6. in te vullen.

2.7.

Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de bosbouwsector.

Gelieve formulier 2.7. in te vullen.

2.8.

Andere steun voor de bosbouwsector waarmee milieu-, beschermings- en recreatiedoeleinden worden nagestreefd.

Gelieve formulier 2.8. in te vullen.

2.9.

Steun voor de bosbouwsector die in lijn is met steunmaatregelen voor de landbouwsector.

Gelieve de formulieren 2.9.1. of 2.9.2. in te vullen.

3.   IN AANMERKING KOMENDE BEGUNSTIGDEN

3.1.

Dient de steun voor de financiering van een plattelandsontwikkelingsmaatregel die uit het Elfpo wordt gecofinancierd?

ja

neen

Zo ja, let wel dat voor de steun alleen die begunstigden in aanmerking komen die voor de betrokken plattelandsontwikkelingsmaatregel in Verordening (EU) nr. 1305/2013 zijn vermeld. Omschrijf de in aanmerking komende begunstigden:

3.2.

Gelieve, voor steunmaatregelen die niet uit het uit het Elfpo worden gecofinancierd, maar uitsluitend uit nationale middelen worden gefinancierd, de in aanmerking komende begunstigden te omschrijven:

3.3.

Gelieve, als het gaat om steunmaatregelen die onder deel II, hoofdstuk 2, afdeling 2.1.5 of afdeling 2.7, van de richtsnoeren vallen, te bevestigen dat de steun alleen aan kmo’s kan worden verleend:

ja

neen

Voor de maatregelen die onder deel II, hoofdstuk 2, afdeling 2.1.5, van de richtsnoeren vallen, kan ook steun worden toegekend aan particuliere bosbezitters en gemeenten en aan de organisaties waarin zij zijn verenigd.

2.1.   INVESTERINGEN IN DE ONTWIKKELING VAN HET BOSAREAAL EN DE VERBETERING VAN DE LEVENSVATBAARHEID VAN BOSSEN

1.1.

Geldt, voor uit het Elfpo gecofinancierde steun die deel uitmaakt van een plattelandsontwikkelingsprogramma, als voorwaarde voor de steunverlening dat een overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 vereist bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument wordt ingediend?

ja

neen

1.2.

Zo ja, gelieve die vereiste nader te omschrijven (wanneer wordt die voorwaarde gesteld, omvang van het bosbouwbedrijf, beschrijving van het plattelandsontwikkelingsprogramma):

2.

Geef aan of de in aanmerking komende kosten betrekking hebben op:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij aangekochte grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie; in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan de limiet worden opgetrokken tot boven het percentage voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van het actief;

c)

de algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

d)

de kosten van aankoop of ontwikkeling van computersoftware en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

de kosten van de opstelling van bosbeheerplannen en gelijkwaardige instrumenten;

f)

andere kosten in verband met de specifieke bosbouwmaatregel (zoals eenmalige interventies) die stroken met Verordening (EU) nr. 1305/2013. Beschrijf die andere kosten en toon aan hoe die verband houden met de doelstelling en de aard van de betrokken bosbouwmaatregelen:

3.

Gelieve te bevestigen dat geen steun zal worden verleend voor:

a)

werkkapitaal;

b)

andere kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies.

4.

Geef aan of de steun betrekking heeft op:

4.1.   

Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden

(afdeling 2.1.1. van de richtsnoeren)

4.1.1.

Geef aan of de in aanmerking komende kosten betrekking hebben op:

a)

de aanleg van bossen en beboste gronden op

landbouw- of

niet-landbouwgrond

b)

een jaarlijkse premie per hectare voor de kosten van gederfde landbouwinkomens en van onderhoudsactiviteiten, waaronder zuivering en dunning, gedurende ten hoogste twaalf jaar.

Gelieve meer informatie te verstrekken over de steunbedragen en de berekeningsmethoden:

4.1.2.

Wat betreft uit het Elfpo gecofinancierde steun die deel uitmaakt van een plattelandsontwikkelingsprogramma, zijn de begunstigden daarvan openbare en particuliere grondbezitters en de organisaties waarin zij zijn verenigd?

ja

neen

Zo ja, dan kan steun worden verleend voor de aanlegkosten en voor de jaarlijkse premie.

4.1.3.

Kan de lidstaat bevestigen dat de steun alleen voor de financiering van de aanlegkosten dient als het gaat:

a)

om de bebossing van aan openbare autoriteiten toebehorende grond

of

b)

om snelgroeiende bomen.

4.1.4.

Kan de lidstaat bevestigen dat, als het gaat om grond die aan de staat toebehoort, steun mag worden verleend indien de instantie die dat land beheert, een particuliere instantie of een gemeente is?

ja

neen

4.1.5.

Als er andere begunstigden van de steun zijn dan die welke in Verordening (EU) nr. 1305/2013 zijn vermeld, kunt u dan bevestigen dat de steun geen uit het Elfpo gecofinancierde maatregel is, maar uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd?

ja

neen

4.1.6.

Gelieve te bevestigen dat geen steun zal worden verleend voor de aanplant van bomen voor hakhout met korte omlooptijd, kerstbomen of snelgroeiende bomen voor de energieproductie:

ja

neen

4.1.7.

Gelieve te bevestigen dat de aangeplante soorten aangepast zijn aan de milieu- en klimaatomstandigheden van het areaal en voldoen aan de minimale milieuvereisten:

ja

neen

4.1.8.

Gelieve te bevestigen, en toon aan met een aanvullende beschrijving en nadere gegevens, dat de steun voldoet aan de volgende minimale milieuvereisten:

a)

bij de selectie van de aan te planten soorten, de arealen en de te gebruiken methoden moeten een niet-passende bebossing van kwetsbare habitats, zoals veen- en watergebieden, en negatieve effecten op arealen met een hoge ecologische waarde, waaronder arealen met een op een hoge natuurwaarde gerichte landbouw, worden vermeden. In krachtens de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn aangewezen Natura 2000-gebieden mag alleen bebossing worden toegestaan die strookt met de beheersdoelstellingen voor de betrokken gebieden en waarover overeenstemming is bereikt met de autoriteit van de lidstaat die met de tenuitvoerlegging van Natura 2000 is belast;

b)

bij de selectie van de soorten, rassen, ecotypen en herkomst van de bomen moet rekening worden gehouden met de vereiste weerbaarheid ten aanzien van klimaatverandering en natuurrampen en met de pedologische en hydrologische gesteldheid van het betrokken areaal, alsook met het potentiële invasieve karakter van de soorten onder lokale omstandigheden. De begunstigde moet ertoe worden verplicht het bos gedurende ten minste de periode waarin de premie voor gederfde landbouwinkomsten en onderhoud wordt betaald, te beschermen en er zorg voor te dragen. Deze activiteiten moeten naargelang van het geval bestaan uit het verzorgen, uitdunnen of beweiden met het oog op de toekomstige ontwikkeling van het bos, het reguleren van de concurrentie met kruidachtige vegetatie en het voorkomen van een ophoping van brandgevoelig ondergroeimateriaal. De lidstaat moet voor snelgroeiende soorten een minimum- en een maximumperiode vaststellen voordat die mogen worden geveld. De minimale termijn mag niet korter zijn dan acht jaar en de maximale termijn niet langer dan twintig jaar;

c)

wanneer als gevolg van moeilijke klimatologische of milieuomstandigheden, met inbegrip van de aantasting van het milieu, niet kan worden verwacht dat de aanplant van meerjarige houtachtige planten tot de in de geldende nationale wetgeving omschreven bosbedekking zal leiden, mag de lidstaat de begunstigde toestaan een andere houtige vegetatiebedekking aan te leggen. De begunstigde moet dan zorg en bescherming bieden op het niveau dat voor bossen geldt;

d)

in het geval van bebossingsactiviteiten die leiden tot de aanleg van bossen die groter zijn dan een door de lidstaten te bepalen drempel, moet de concrete actie bestaan in:

i)

hetzij de exclusieve aanplant van ecologisch aangepaste soorten en/of soorten die in het betrokken biogeografische gebied tegen klimaatverandering bestand zijn en waarvan niet in een effectbeoordeling is vastgesteld dat zij de biodiversiteit en ecosysteemdiensten in gevaar brengen of de gezondheid van de mens nadelig beïnvloeden; of

ii)

de aanplant van een mix van boomsoorten met hetzij minstens 10 % loofbomen per areaal, hetzij een minimum van drie boomsoorten of -variëteiten, waarbij de minst goed vertegenwoordigde minstens 10 % van het areaal beslaat.

4.1.9.

Gelieve te bevestigen dat in gebieden waar de bebossing bemoeilijkt wordt door ongunstige bodem- en klimaatomstandigheden, steun mag worden verleend voor de aanplant van andere meerjarige houtachtige soorten, zoals struiken die voor de plaatselijke omstandigheden geschikt zijn.

4.1.10.

Is de steun beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

4.2.   

Steun voor de invoering van boslandbouwsystemen

(afdeling 2.1.2. van de richtsnoeren)

4.2.1.

Gelieve te bevestigen dat de steun mag worden verleend voor de aanleg van systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond, als omschreven in punt 35, onder 65, van de richtsnoeren.

ja

neen

Geef een beschrijving van de steunmaatregel:

4.2.2.

Gelieve te bevestigen dat voor uit het Elfpo gecofinancierde steun die deel uitmaakt van een plattelandsontwikkelingsprogramma, de steun uitsluitend mag worden verleend aan particuliere grondbezitters en gemeenten en aan de organisaties waarin zij zijn verenigd.

ja

neen

4.2.3.

Gelieve, als er andere dan de in vraag 4.2.2 genoemde in aanmerking komende begunstigden zijn, te bevestigen dat de steunmaatregel uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd:

ja

neen

4.2.4.

Geef aan of de in aanmerking komende kosten betrekking hebben op:

a)

de invoering van een boslandbouwsysteem;

Zo ja, is de steun beperkt tot 80 % van de in aanmerking komende investeringskosten voor de invoering van boslandbouwsystemen?

ja

neen

b)

een jaarlijkse premie per hectare voor onderhoudskosten.

Zo ja, is de steun beperkt tot 100 % van de jaarlijkse premie?

ja

neen

4.2.5.

Geef de maximale looptijd aan (ten hoogste vijf jaar):

4.2.6.

Geef het minimale en het maximale aantal bomen aan dat per hectare moet worden aangeplant en toon aan dat daarbij rekening wordt gehouden met de plaatselijke bodem- en klimaatgesteldheid en milieuomstandigheden, de bosbouwgewassoorten en de noodzaak het duurzame gebruik van de grond voor landbouwdoeleinden te waarborgen.

4.3.   

Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen en rampzalige gebeurtenissen

(afdeling 2.1.3. van de richtsnoeren)

4.3.1.

Gelieve te bevestigen dat voor uit het Elfpo gecofinancierde steun die deel uitmaakt van een plattelandsontwikkelingsprogramma, de steun uitsluitend mag worden verleend aan particuliere en openbare bosbezitters en andere privaatrechtelijke en openbare instanties en aan de organisaties waarin zij zijn verenigd.

ja

neen

4.3.2.

Gelieve, als er andere dan de in vraag 4.3.1 genoemde in aanmerking komende begunstigden kunnen zijn, te bevestigen dat de steun uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd:

ja

neen

4.3.3.

Geef aan of de in aanmerking komende kosten betrekking hebben op:

a)

de aanleg van beschermingsinfrastructuur (in het geval van brandstroken mag de steun ook dienen voor de financiering van de kosten van het onderhoud ervan);

Gelieve te bevestigen dat er geen steun zal worden verleend voor landbouwgerelateerde activiteiten op areaal waarvoor agromilieuklimaatverbintenissen gelden.

ja

neen

b)

plaatselijke, kleinschalige activiteiten om branden of andere natuurlijke risico’s te voorkomen, waaronder het inzetten van graasdieren;

c)

de aanleg en verbetering van voorzieningen voor het monitoren van bosbranden, plagen en ziekten, en de installatie en verbetering van de betrokken communicatieapparatuur;

d)

het herstel van het bosbouwpotentieel dat is beschadigd door branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, rampzalige gebeurtenissen of met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen.

4.3.4.

Gelieve te bevestigen dat de bevoegde openbare autoriteiten officieel hebben erkend dat zich een gebeurtenis als bedoeld in vraag 4.3.3, onder d), heeft voorgedaan en dat die gebeurtenis of de overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG vastgestelde maatregelen om schadelijke organismen te bestrijden, uit te roeien of in te dammen, hebben geleid tot de vernieling van ten minste 20 % van het betrokken bosbouwpotentieel.

ja

neen

4.3.5.

In het geval van steun om schade aan bossen door plantenplagen te voorkomen, gelieve het risico dat de betrokken plantenplaag zich voordoet, aan de hand van wetenschappelijke gegevens aan te tonen en te bevestigen dat het risico door een wetenschappelijke overheidsinstantie is erkend. Gelieve zo nodig de lijst voor te leggen van de schadelijke organismen die de plantenplaag kunnen veroorzaken.

4.3.6.

Gelieve te bevestigen dat de in aanmerking komende concrete acties consistent zijn met het door de lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan en met name met de in dat plan opgenomen preventie- en herstelactiviteiten.

ja

neen

4.3.7.

Is het betrokken gebied volgens het door de lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan aangemerkt als middelmatig tot zeer brandgevaarlijk?

ja

neen

Zo ja, dan komt het in aanmerking voor steun voor bosbrandpreventie.

4.3.8.

Gelieve te bevestigen dat er geen steun zal worden verleend voor inkomensverlies als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, rampzalige gebeurtenissen of met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen.

ja

neen

4.3.9.

Heeft de steun het herstel van schade als gevolg van plantenplagen tot doel?

ja

neen

4.3.10.

Als het antwoord op vraag 4.3.9 „ja” is, heeft de lidstaat artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2009/128/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden en artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen ten uitvoer gelegd?

ja

neen

4.3.11.

Is de steun voor de in vraag 4.3.3 bedoelde kosten beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

4.3.12.

Beschrijf de maatregelen die zullen worden genomen om overcompensatie te voorkomen, en om met name te garanderen dat de steun voor de in aanmerking komende kosten en de eventuele andere betalingen die de begunstigde voor dezelfde in aanmerking komende kosten ontvangt, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis, niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

4.4.   

Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen

(afdeling 2.1.4. van de richtsnoeren)

4.4.1.

Gelieve te bevestigen dat voor uit het Elfpo gecofinancierde steun die deel uitmaakt van een plattelandsontwikkelingsprogramma, de steun uitsluitend mag worden verleend aan natuurlijke personen, particuliere en openbare bosbezitters en andere privaatrechtelijke en openbare instanties en aan de organisaties waarin zij zijn verenigd.

ja

neen

4.4.2.

Gelieve, als er andere dan de in vraag 4.4.1 genoemde in aanmerking komende begunstigden zijn, te bevestigen dat de maatregel uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd:

ja

neen

4.4.3.

Geef aan of de in aanmerking komende kosten betrekking hebben op:

a)

het nakomen van verbintenissen inzake milieudoelstellingen of de verlening van ecosysteemdiensten;

b)

het verhogen van de maatschappelijke belevingswaarde van bossen en beboste gronden in het betrokken gebied;

c)

het verbeteren van het klimaatveranderingsmitigatiepotentieel van ecosystemen.

Als er economische baten op lange termijn zijn, gelieve die te beschrijven:

4.4.4.

Is de steun beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

4.5.   

Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten

(afdeling 2.1.5. van de richtsnoeren)

4.5.1.

Gelieve te bevestigen dat de ondersteunde investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruikt of produceert, voldoen aan de minimumnormen voor energie-efficiëntie, indien dergelijke normen op nationaal niveau bestaan.

ja

neen

Omschrijf in voorkomend geval de betrokken minimumnormen en geef aan hoe die van toepassing zijn op de maatregel:

4.5.2.

Gelieve, als de investeringen betrekking hebben op installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa, te bevestigen dat een minimumpercentage van de opgewekte warmte-energie wordt gebruikt.

ja

neen

Omschrijf in voorkomend geval de betrokken voorschriften inzake het te gebruiken minimumpercentage aan warmte-energie en geef aan hoe die voorschriften van toepassing zijn op de maatregel:

4.5.3.

Blijft de steun voor bio-energieprojecten beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie, onder meer in artikel 17, leden 2 tot en met 6, van Richtlijn 2009/28/EG?

ja

neen

Omschrijf in voorkomend geval de betrokken voorschriften en geef aan hoe die van toepassing zijn op de maatregel:

4.5.4.

Gelieve te bevestigen dat de steun alleen mag worden verleend aan particuliere bosbezitters en gemeenten en aan de organisaties waarin zij zijn verenigd, alsmede aan kmo’s of, wat de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EU) nr. 229/2013 (52) en de Franse overzeese departementen betreft, ook aan andere ondernemingen dan kmo’s.

ja

neen

4.5.5.

Omschrijf de in aanmerking komende begunstigden:

4.5.6.

Geef aan of de in aanmerking komende kosten betrekking hebben op:

a)

investeringen die het bosbouwpotentieel vergroten:

i)

investeringen in bodemvriendelijke, zuinige oogstmachines en -praktijken,

ii)

andere investeringen;

b)

verwerkings-, mobiliserings- en afzetactiviteiten die waarde aan bosbouwproducten toevoegen.

4.5.7.

Geef een nadere beschrijving van de maatregel:

4.5.8.

Als de investeringen tot doel hebben de economische waarde van bossen te vergroten, gelieve te motiveren op basis van de te verwachten verbeteringen in bossen op één of meer bedrijven en aan te geven of het gaat om investeringen voor bodemvriendelijke, zuinige oogstmachines en -praktijken:

4.5.9.

Als het gaat om investeringen in verband met het gebruik van hout als grondstof of energiebron, zijn die investeringen beperkt tot handelingen die aan de industriële verwerking voorafgaan?

ja

neen

4.5.10.

Geef de steunintensiteiten aan:

a)

Is de steun beperkt tot 75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee?

ja

neen

b)

Is de steun beperkt tot 50 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de minder ontwikkelde regio’s en in alle regio’s met een bbp per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27?

ja

neen

c)

Is de steun beperkt tot 40 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in andere regio’s?

ja

neen

4.6.   

Steun voor infrastructuurinvesteringen voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouw

(afdeling 2.1.6. van de richtsnoeren)

4.6.1.

Geef aan of de in aanmerking komende kosten betrekking hebben op:

a)

investeringen in:

i)

materiële activa en/of

ii)

immateriële activa;

b)

infrastructuur voor:

i)

de ontwikkeling van bossen,

ii)

de modernisering van bossen,

iii)

de aanpassing van bossen;

c)

investeringen betreffende:

i)

de toegankelijkheid van bosgrond,

ii)

ruilverkaveling en grondverbetering,

iii)

voorziening en besparing van energie en water.

4.6.2.

Geef een nadere beschrijving van de maatregel:

4.6.3.

Geef de steunintensiteiten aan:

a)

Is de steun beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van:

i)

niet-productieve investeringen,

ii)

investeringen die uitsluitend gericht zijn op de verbetering van de ecologische waarde van bossen,

iii)

investeringen voor boswegen die gratis voor het publiek toegankelijk zijn en ten dienste staan van de multifunctionaliteit van de bossen?

ja

neen

b)

Is, voor investeringen die het economisch potentieel van de bossen op korte of lange termijn verbeteren, de steun beperkt tot 75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de ultraperifere gebieden of op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee?

ja

neen

c)

Is, voor investeringen die het economisch potentieel van de bossen op korte of lange termijn verbeteren, de steun beperkt tot 50 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de minder ontwikkelde regio’s en in alle regio’s met een bbp per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27?

ja

neen

d)

Is, voor investeringen die het economisch potentieel van de bossen op korte of lange termijn verbeteren, de steun beperkt tot 40 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in andere regio’s?

ja

neen

e)

Gelieve, als de steun wordt verleend voor investeringen op het gebied van de toegankelijkheid van bosgrond, de gemiddelde densiteit van de bospaden/boswegen in het betrokken gebied voor en na de investering aan te geven (in meter per ha) …

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.2.   STEUN VOOR HET OPVANGEN VAN NADELEN IN VERBAND MET NATURA 2000-BOSGEBIEDEN

1.1.

Gelieve te bevestigen dat voor uit het Elfpo gecofinancierde plattelandsontwikkelingsmaatregelen de steun uitsluitend mag worden verleend aan particuliere bosbezitters en/of aan de organisaties waarin zij zijn verenigd.

ja

neen

1.2.

Gelieve, als er andere dan de in vraag 1.1 genoemde in aanmerking komende begunstigden zijn, te bevestigen dat de maatregel uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd:

ja

neen

2.

Wordt de steun jaarlijks en per hectare bos verleend?

ja

neen

3.

Geef aan om welke gebieden het gaat:

a)

overeenkomstig de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn aangewezen Natura 2000-bosgebieden;

b)

andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden waar milieubeperkingen voor bossen gelden die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van de habitatrichtlijn; als de maatregel uit het Elfpo wordt gecofinancierd als plattelandsontwikkelingsmaatregel, mogen deze gebieden per plattelandsontwikkelingsprogramma niet groter zijn dan 5 % van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van dat programma vallen; voor steunmaatregelen die uitsluitend uit nationale middelen worden gefinancierd, geldt de laatstgenoemde territoriale beperking niet.

4.

Geef aan welke kosten in aanmerking komen:

a)

extra kosten die worden gemaakt als gevolg van de uitvoering van de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn;

b)

inkomsten die worden gederfd als gevolg van de nadelen die in de betrokken gebieden worden ondervonden.

Beschrijf de berekeningsmethode:

5.

Vermeld het bedrag per hectare per jaar:

Houd er rekening mee dat de steun in het kader van deze maatregel in de eerste periode van hoogstens vijf jaar ten hoogste 500 EUR per hectare per jaar mag bedragen en vervolgens ten hoogste 200 EUR per hectare per jaar. Gelieve, als de maximumbedragen hoger zijn, die hogere steunbedragen te verantwoorden op grond van specifieke omstandigheden die worden aangetoond in het plattelandsontwikkelingsprogramma of op een andere wijze (als de maatregel uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd):

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.3.   STEUN VOOR BOSMILIEUKLIMAATDIENSTEN EN BOSINSTANDHOUDING

1.   GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

1.1.

Gelieve te bevestigen dat voor uit het Elfpo gecofinancierde steun die deel uitmaakt van een plattelandsontwikkelingsprogramma, de steun uitsluitend mag worden verleend aan openbare en particuliere bosbezitters en andere privaatrechtelijke en openbare instanties en aan de organisaties waarin zij zijn verenigd, en dat, als het gaat om bos in staatsbezit, de steun uitsluitend mag worden toegekend als de instantie die dat bos beheert, een particuliere instantie of een gemeente is:

ja

neen

1.1.1.

Gelieve, als er andere dan de in vraag 1.1 genoemde in aanmerking komende begunstigden zijn, te bevestigen dat de steun uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd:

ja

neen

1.1.2.

Geef, in het geval van steun voor de instandhouding en de bevordering van genetische hulpbronnen in de bosbouw, aan welke begunstigden in aanmerking komen:

a)

openbare entiteiten

b)

particuliere entiteiten

Verstrek nadere informatie over de in aanmerking komende begunstigden:

1.2.

Beschrijf de vrijwillige verbintenis(sen) die zullen worden aangegaan en geef aan of die verder gaan dan de toepasselijke dwingende voorschriften die zijn vastgesteld in de nationale bosbouwwetgeving of in andere toepasselijke nationale wetgeving.

Gelieve te vermelden:

a)

als het gaat om een maatregel in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma, de toepasselijke dwingende voorschriften die in het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn vastgesteld:

b)

als het gaat om steunmaatregelen die uitsluitend uit nationale middelen worden gefinancierd, de toepasselijke dwingende voorschriften, die u in dit formulier of in bijgevoegde documentatie nader omschrijft:

c)

Geef aan wat de looptijd van de aangegane verbintenissen is (tussen vijf en zeven jaar): …

d)

Als de looptijd van de verbintenis langer is, verantwoord waarom dit voor dit specifieke soort verbintenis nodig wordt geacht.

1.3.

Geef aan of de in aanmerking komende kosten betrekking hebben op betalingen:

a)

waarmee de begunstigden (geheel of gedeeltelijk) worden vergoed voor de extra kosten die uit de vrijwillige verbintenissen voortvloeien;

Vermeld het bedrag:

b)

waarmee de begunstigden worden vergoed voor de inkomsten die worden gederfd als gevolg van de vrijwillige verbintenissen;

Vermeld het bedrag:

c)

ter financiering van de transactiekosten tot een waarde van maximaal 20 % van de voor de vrijwillige bosmilieuverbintenis betaalde premie. Geef aan waarom dit nodig is:

d)

voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud: in dit geval mag voor verbintenissen die tot doel hebben af te zien van het commerciële gebruik van bomen en bossen, steun in de vorm van een forfaitair bedrag of een eenmalige betaling per eenheid worden verleend, berekend op basis van de gemaakte extra kosten en de gederfde inkomsten.

Beschrijf de berekeningsmethode:

1.4.

Wordt de steun per hectare bos verleend?

ja

neen

Geldt, voor uit het Elfpo gecofinancierde steun die deel uitmaakt van een plattelandsontwikkelingsprogramma, als voorwaarde voor de steunverlening aan bosbouwbedrijven die groter zijn dan een (door de lidstaat) vastgestelde omvang, dat een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument wordt ingediend dat in overeenstemming is met duurzaam bosbeheer?

ja

neen

Gelieve te verwijzen naar de desbetreffende gegevens uit een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met duurzaam bosbeheer als omschreven door de ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993 (53).

1.5.

Bedraagt de steun ten hoogste 200 EUR per hectare per jaar (behalve als het gaat om steun als beschreven in vraag 1.6)?

ja

neen

Als het bedrag hoger is dan 200 EUR per hectare per jaar, verantwoord dit hogere bedrag op grond van specifieke omstandigheden die worden aangetoond in het plattelandsontwikkelingsprogramma (als het om een maatregel in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma gaat) of anders in deze aanmelding.

1.6.

Wordt de steun verleend voor concrete acties voor de instandhouding van genetische hulpbronnen?

ja

neen

Gelieve te bevestigen of de concrete acties het volgende omvatten:

a)

gerichte acties: acties ter bevordering van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw in situ en ex situ, met inbegrip van de opstelling van webgebaseerde inventarissen van de genetische hulpbronnen die momenteel in situ in stand worden gehouden, inclusief de instandhouding op het bosbouwbedrijf, en van de verzamelingen ex situ en de databases;

b)

gecoördineerde acties: acties ter bevordering van de uitwisseling tussen de bevoegde organisaties van de lidstaten van gegevens ten behoeve van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw in de Unie;

c)

begeleidende acties: voorlichtings-, verspreidings- en adviseringsacties waarbij niet-gouvernementele organisaties en andere relevante belanghebbenden worden betrokken, opleidingen en de opstelling van technische verslagen.

Geef een uitvoeriger beschrijving van de onder a), b) en c) bedoelde concrete acties voor de instandhouding en bevordering van genetische hulpbronnen:

1.7.

Is de steun beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

2.   HERZIENINGSCLAUSULE

2.1.

Is er een herzieningsclausule opgenomen voor de concrete acties die in het kader van deze steunmaatregel worden uitgevoerd?

ja

neen

Zo neen, let wel dat de lidstaat overeenkomstig punt 724 van de richtsnoeren een herzieningsclausule moet vaststellen die garandeert dat de concrete acties, in het kader waarvan verbintenissen worden aangegaan die verder moeten gaan dan de in deel II, hoofdstuk 2, afdeling 2.3, van de richtsnoeren bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen, worden aangepast wanneer die in die afdeling bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen worden gewijzigd.

2.2.

Strekt de steun zich uit over een periode die de programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 overschrijdt?

ja

neen

Zo ja, dan moet overeenkomstig punt 725 van de richtsnoeren een herzieningsclausule worden opgenomen die ervoor moet zorgen dat de concrete acties kunnen worden aangepast aan het rechtskader dat zal gelden voor de volgende programmeringsperiode.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.4.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR ACTIES INZAKE KENNISOVERDRACHT EN VOORLICHTING IN DE BOSBOUWSECTOR

1.   GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

1.1.

Wie zijn de begunstigden van de steun?

1.2.

Is de steun op basis van objectief vastgestelde voorwaarden beschikbaar voor al wie daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komt?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.3.

Indien de actie inzake kennisoverdracht en voorlichting door producentengroeperingen of andere organisaties wordt verricht, is lidmaatschap van die producentengroeperingen of organisaties een voorwaarde om toegang tot de dienst te krijgen?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.4.

Is de bijdrage van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of organisatie beperkt tot de met de dienstverlening gemoeide kosten?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.   STEUN VOOR ACTIES INZAKE KENNISOVERDRACHT EN VOORLICHTING

2.1.

Welke van de volgende soorten steun kunnen in het kader van de steunregeling of individuele maatregel worden gefinancierd?

a)

steun voor beroepsopleiding en verwerving van vaardigheden, met inbegrip van opleidingscursussen, workshops en coaching;

b)

steun voor demonstratieactiviteiten;

c)

steun voor voorlichtingsacties;

d)

steun voor korte uitwisselingen inzake bosbeheer en voor bosbezoeken.

2.2.

Welke van de volgende in aanmerking komende kosten worden in het kader van de steunmaatregel gefinancierd?

a)

de kosten van het organiseren van beroepsopleiding, acties voor het verwerven van deskundigheid, demonstratieactiviteiten of voorlichtingsacties;

b)

de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers;

c)

de kosten van vervangende diensten tijdens de afwezigheid van de deelnemers;

d)

de kosten in verband met demonstratieprojecten.

2.3.

Als het om demonstratieprojecten gaat, hebben de in aanmerking komende kosten betrekking op:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van het actief;

c)

de algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies;

d)

de kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken.

Let wel dat de in aanmerking komende kosten beperkt zijn tot de kosten die in de punten 293 en 565 van de richtsnoeren zijn opgesomd.

2.4.

Blijven haalbaarheidsstudies in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van punt 293, onder d), i) en ii), van de richtsnoeren worden verricht?

ja

neen

2.5.

Zijn de duur en de inhoud van de korte uitwisselingen inzake bosbeheer en van de bosbezoeken vastgesteld?

ja

neen

Verstrek hierover nadere gegevens:

hetzij uit het plattelandsontwikkelingsprogramma: …

hetzij hier in dit aanmeldingsformulier: …

2.6.

Waarop zijn die regelingen en uitwisselingen hoofdzakelijk gericht:

a)

duurzame bosbouwmethoden en/of -technologieën

b)

de ontwikkeling van nieuwe bedrijfskansen

c)

de ontwikkeling van nieuwe technologieën

d)

de verbetering van de veerkracht van de bossen

e)

overige (gelieve te omschrijven):

2.7.

Beschikken de organisaties die kennisoverdrachts- en voorlichtingsdiensten aanbieden, over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel?

ja

neen

2.8.

Zal de steun worden verleend:

a)

in natura via gesubsidieerde diensten;

b)

in de vorm van rechtstreekse geldelijke betalingen aan de begunstigden, enkel voor reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers?

Houd er rekening mee dat de in punt 293, onder a), en punt 293, onder d), i) tot en met iv), van de richtsnoeren bedoelde steun niet mag worden verleend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

2.9.

Zal de begunstigde van de in punt 293, onder a) en punt 293, onder d), i) tot en met iv), van de richtsnoeren bedoelde steun de aanbieder van de actie inzake kennisoverdracht of voorlichting zijn?

ja

neen

2.10.

Wat is de maximale steunintensiteit (ten hoogste 100 %)? …

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.5.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR ADVIESDIENSTEN IN DE BOSBOUWSECTOR

1.   GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

1.1.

Wie zijn de begunstigden van de steun?

1.2.

Is de steun op basis van objectief vastgestelde voorwaarden beschikbaar voor al wie daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komt?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.3.

Indien de adviesdienst door producentengroeperingen of andere organisaties wordt verleend, is lidmaatschap van die groeperingen of organisaties een voorwaarde om toegang tot de dienst te krijgen?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

1.4.

Is de bijdrage van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie beperkt tot de met de dienstverlening gemoeide kosten?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.   STEUN VOOR ADVIESDIENSTEN

2.1.

Welke van de volgende soorten steun kunnen in het kader van de steunregeling/individuele maatregel worden verleend (54)?

a)

steun om ondernemingen die in de bosbouwsector actief zijn, te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestatie alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun bedrijf, onderneming en/of investering te verbeteren;

b)

advies over andere onderwerpen.

Geef een beschrijving van de voorgenomen maatregelen:

2.2.

Zal het advies aan ondernemingen in de bosbouwsector betrekking hebben op ten minste één van de volgende elementen?

a)

de desbetreffende verplichtingen op grond van de

habitatrichtlijn

vogelrichtlijn

kaderrichtlijn water;

b)

thema’s die verband houden met de economische en ecologische prestatie van het bosbouwbedrijf;

c)

andere onderwerpen, zoals:

2.3.

De steun wordt aan de aanbieder van de adviesdiensten verleend en neemt niet de vorm aan van rechtstreekse betalingen aan ondernemingen die in de bosbouwsector actief zijn (de begunstigden):

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.4.

Beschikken de organisaties die worden geselecteerd om advies te verstrekken, over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn zij betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.5.

Wordt het advies deels in groep verstrekt?

ja

neen

Als het advies gedeeltelijk in groep wordt verstrekt, gelieve te motiveren, rekening houdende met de situatie van de individuele gebruiker van de adviesdiensten:

2.6.

Bedraagt de steun niet meer dan 1 500 EUR per advies?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.7.

Nemen de aanbieders van de adviesdiensten bij de adviesverstrekking de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht?

ja

neen

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.6.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR SAMENWERKING IN DE BOSBOUWSECTOR

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen waarmee samenwerking in de bosbouwsector wordt beoogd, als beschreven in afdeling 2.6 van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd). Gaat het evenwel om steun voor samenwerking in de bosbouwsector die verband houdt met horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen op het gebied van de duurzame productie van biomassa voor energieproductie en industriële procedés, of om steun voor plattelandstoerisme, dan moet het formulier voor deel II, afdeling 3.10, van de richtsnoeren worden ingevuld.

1.   SOORT STEUN

1.1.

Bij de samenwerking zijn ten minste de volgende entiteiten betrokken:

twee entiteiten in de bosbouwsector;

één entiteit in de bosbouwsector en één in de landbouwsector.

1.2.

De steun wordt verleend om vormen van samenwerking te bevorderen die de bosbouwsector ten goede komen, en gaat met name naar:

a)

wijzen van samenwerking tussen verschillende actoren in de bosbouwsector en andere in de bosbouwsector actieve actoren die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelen en prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid, waaronder producentengroeperingen, coöperaties en brancheorganisaties;

b)

de oprichting van clusters en netwerken in de bosbouwsector;

c)

de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de bosbouw, als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

2.   IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN EN STEUNINTENSITEIT

2.1.

De steun wordt verleend voor samenwerking op het gebied van de volgende activiteiten:

a)

proefprojecten;

b)

de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de bosbouwsector;

c)

samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers met als doel gemeenschappelijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en hulpbronnen te delen;

d)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen met het oog op de oprichting van logistieke platforms om korte voorzieningsketens en lokale markten te stimuleren;

e)

afzetbevorderingsactiviteiten in een plaatselijke context die betrekking hebben op de ontwikkeling van korte voorzieningsketens en lokale markten;

f)

gezamenlijke actie ter matiging van of ter aanpassing aan de klimaatverandering;

g)

gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en gangbare milieupraktijken, met inbegrip van efficiënt waterbeheer, het gebruik van hernieuwbare energie en de instandhouding van het agrarische landschap;

h)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen op het gebied van de duurzame productie van biomassa voor gebruik in de voedselproductie, mits het resultaat een bosbouwproduct is, en in de productie van energie voor eigen gebruik;

i)

de opstelling van een bosbeheersplan of een gelijkwaardig instrument;

j)

de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 32, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven groepen publieke en private partners, van andere dan de in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven strategieën voor lokale ontwikkeling waarbij één of meer prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling worden aangepakt.

2.2.

Zal, als het gaat om steun voor de oprichting van clusters en netwerken, die steun slechts worden toegekend voor pas opgerichte clusters en netwerken en voor netwerken en clusters die een activiteit beginnen die nieuw voor hen is?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat deze steun krachtens de richtsnoeren niet mag worden verleend.

2.3.

Steun voor proefprojecten en voor de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de bosbouwsector mag ook aan individuele actoren worden verleend. Zullen, als steun wordt toegekend aan individuele actoren, de resultaten van het gesteunde project of de gesteunde activiteit worden verspreid?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat deze steun krachtens de richtsnoeren niet mag worden verleend.

2.4.

Zal de steun voldoen aan de toepasselijke bepalingen van het mededingingsrecht, en met name aan de artikelen 101 en 102 van het Verdrag?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat deze steun overeenkomstig punt 706 van de richtsnoeren niet mag worden verleend.

Zo ja, leg uit hoe zal worden gegarandeerd dat aan deze bepalingen zal worden voldaan.

2.5.

De steun mag worden verleend voor de financiering van de volgende in aanmerking komende kosten voor zover die verband houden met activiteiten in de bosbouwsector:

a)

kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten van het opstellen van een bedrijfsplan, een bosbeheerplan of een equivalent instrument, of een andere dan de in artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling;

b)

kosten van de dynamisering van het betrokken gebied om een collectief territoriaal project haalbaar te maken dan wel een project dat wordt uitgevoerd door een operationele groep van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de bosbouw als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1305/2013; in het geval van clusters kan dynamisering ook betrekking hebben op de organisatie van opleiding, netwerkvorming tussen de leden en de werving van nieuwe leden;

c)

de werkingskosten die met de samenwerking gemoeid zijn, bijvoorbeeld het salaris van een „coördinator”;

d)

de rechtstreekse kosten van specifieke projecten die verband houden met de uitvoering van een bedrijfsplan, een milieuplan, een bosbeheerplan of equivalent instrument, een andere dan de in artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling of andere op innovatie gerichte acties, waaronder het verrichten van tests; de rechtstreekse kosten moeten beperkt blijven tot de in aanmerking komende kosten en de maximale steunintensiteiten van investeringssteun in de bosbouwsector, als nader omschreven in deel II, afdeling 2.1, van de richtsnoeren inzake investeringssteun;

e)

de kosten van afzetbevorderingsactiviteiten.

2.6.

Blijft de looptijd van de steun beperkt tot hoogstens zeven jaar, behalve wanneer er sprake is van collectieve milieuacties, en dan nog alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen?

ja

neen

Geef, voor collectieve milieuacties, een motivering voor de looptijd van meer dan zeven jaar:

2.7.

De steun wordt toegekend tot: … % van de in aanmerking komende kosten (ten hoogste 100 %, behalve voor rechtstreekse kosten).

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.7.   AANLOOPSTEUN VOOR PRODUCENTENGROEPERINGEN EN -ORGANISATIES IN DE BOSBOUWSECTOR

1.

Gelieve te bevestigen dat de steun uitsluitend wordt verleend aan producentengroeperingen en -organisaties die een kmo zijn en dat geen steun wordt verleend aan 1) productieorganisaties, -entiteiten of -organen, zoals vennootschappen of coöperaties, die het beheer van één of meer bosbouwbedrijven tot doel hebben en waarbij het dus in feite telkens om één enkele producent gaat, of aan 2) andere bosbouwverenigingen die op de bedrijven van de leden taken vervullen, zoals onderlinge samenwerking en ondersteuning van het bedrijfsbeheer, zonder betrokken te zijn bij de gezamenlijke aanpassing van het aanbod aan de markt.

ja

neen

Let wel dat de Commissie niet toestaat dat steun op grond van deel II, afdeling 2.7, van de richtsnoeren aan grote ondernemingen wordt verleend.

2.

Gelieve te bevestigen dat de in het kader van de producentengroepering of -organisatie vastgestelde overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen voldoen aan de toepasselijke bepalingen van het mededingingsrecht, en met name aan de artikelen 101 en 102 van het Verdrag.

ja

neen

3.

Zijn de producentengroeperingen of -organisaties door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat officieel erkend op grond van het door hen ingediende bedrijfsplan?

ja

neen

4.

Is de lidstaat ertoe verplicht te verifiëren dat de doelstellingen van het bedrijfsplan binnen vijf jaar na de datum van erkenning van de producentengroepering of -organisatie zijn bereikt?

ja

neen

5.

Gelieve, als de steun uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd, aan te geven of het bij de in aanmerking komende kosten gaat om:

a)

de kosten van de huur van geschikte panden;

b)

de aanschaf van kantooruitrusting, waaronder computerapparatuur en -programmatuur, de kosten van administratief personeel, overheadkosten en vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen.

6.

Als de in vraag 5 genoemde panden worden aangekocht, zullen de kosten daarvan beperkt blijven tot de huurkosten tegen markttarieven?

ja

neen

7.

Als de steun uitsluitend uit nationale middelen wordt gefinancierd, zijn de kosten gemaakt na het vijfde jaar nadat de bevoegde autoriteit de producentengroepering of -organisatie op basis van haar bedrijfsplan heeft erkend?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat deze steun krachtens de richtsnoeren niet mag worden verleend.

8.

Als de steun als onderdeel van een plattelandsontwikkelingsprogramma of als aanvullende nationale financiering bij een maatregel voor plattelandsontwikkeling wordt verleend, wordt die steun berekend op basis van de gemiddelde productie die de groepering of organisatie heeft afgezet?

ja

neen

Als er geen gegevens over de door de groepering of organisatie afgezette productie voorhanden zijn, wordt de steun in het eerste jaar berekend op basis van de gemiddelde productie die de leden van de groepering of organisatie gedurende de laatste vijf jaar vóór de erkenning hebben afgezet, de hoogste en de laagste waarde niet meegerekend.

9.

Als de steun als onderdeel van een plattelandsontwikkelingsprogramma of als aanvullende nationale financiering bij een maatregel voor plattelandsontwikkeling wordt verleend, wordt die steun op forfaitaire basis in jaarlijkse tranches verleend gedurende de eerste vijf jaar na de datum waarop de bevoegde autoriteit de producentengroepering of -organisatie officieel heeft erkend op basis van haar bedrijfsplan, en is die steun degressief?

ja

neen

10.

Als de steun in jaarlijkse tranches wordt betaald, betaalt de lidstaat de laatste tranche pas nadat hij heeft geverifieerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd?

ja

neen

11.

Bedraagt de maximale steunintensiteit 100 % van de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

12.

Gelieve te bevestigen dat het totale steunbedrag beperkt is tot 500 000 EUR.

13.

Kunt u, als in de eerste vijf jaar na de oprichting van de groepering of organisatie rechtstreeks aan de producenten steun wordt verleend om hun bijdragen aan de exploitatiekosten van de groepering of organisatie te compenseren, bevestigen dat de steun op hoogstens eenzelfde totaalbedrag mag uitkomen?

ja

neen

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.8.   ANDERE STEUN VOOR DE BOSBOUWSECTOR WAARMEE MILIEU-, BESCHERMINGS- EN RECREATIEDOELEINDEN WORDEN NAGESTREEFD

1.   GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

1.1.

Gelieve te beschrijven hoe de maatregelen rechtstreeks bijdragen tot de instandhouding of het herstel van de milieu-, beschermings- en recreatiefunctie van het bos, de biodiversiteit en de gezondheid van het bos als ecosysteem. Deze doelstellingen moeten de hoofddoelstellingen van de steunmaatregel zijn.

1.2.

Gelieve te bevestigen dat geen steun zal worden verleend voor bedrijven uit de houtsector, commercieel levensvatbare houtwinning, het vervoer van hout of de verwerking van hout of andere bosrijkdommen tot producten of tot energiebronnen.

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, afdeling 2.8, van de richtsnoeren niet verenigbaar is met de interne markt.

1.3.

Gelieve te bevestigen dat geen steun zal worden verleend voor het kappen van bomen waarvan het hoofddoel de commercieel levensvatbare houtwinning is, en evenmin voor herbebossing waarbij de gekapte bomen door soortgelijke exemplaren worden vervangen.

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, afdeling 2.8, van de richtsnoeren niet verenigbaar is met de interne markt.

1.4.

Wordt de steun verleend aan ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector?

ja

neen

1.5.

Leg uit waarom de onder deel II, afdeling 2.8, van de richtsnoeren vallende maatregelen waarmee milieu-, beschermings- en recreatiedoeleinden worden beoogd, niet kunnen worden bereikt met op plattelandsontwikkelingsmaatregelen lijkende bosbouwmaatregelen van deel II, de afdelingen 2.1 tot en met 2.7, van de richtsnoeren (punt 63 van de richtsnoeren):

2.   SPECIFIEKE BEPALINGEN

2.1.

Gelieve te bevestigen dat de steun voldoet aan de gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen en aan de gemeenschappelijke bepalingen voor deel II, afdeling 2.8, van de richtsnoeren.

ja

neen

3.   AFDELING 2.8.1.

Steun voor specifieke bosbouwacties en -interventies die vooral tot doel hebben bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit of het traditionele landschap.

3.1.

Gelieve te bevestigen dat steun voor het planten, snoeien, uitdunnen en kappen van bomen en andere vegetatie in bestaande bossen, het verwijderen van omgevallen bomen en de kosten van de planning van dergelijke maatregelen, steun voor de kosten van de behandeling en de preventie van de verspreiding van plagen en boomziekten en steun voor het herstel van schade als gevolg van plagen en boomziekten vooral tot doel hebben bij te dragen tot het behoud of het herstel van het bosecosysteem en de biodiversiteit of het traditionele landschap.

ja

neen

3.2.

Geef een nadere beschrijving van de maatregel:

3.3.

Gaat het bij de steun voor de kosten van de behandeling en de preventie van de verspreiding van plagen en boomziekten en bij de steun voor het herstel van schade als gevolg van plagen en boomziekten om de volgende kosten?

a)

preventie- en behandelingsmaatregelen, inclusief het voor herbeplanting gereedmaken van de bodem en de voor die maatregelen benodigde producten, werktuigen en materialen. Biologische, fysische en andere niet-chemische, mechanische preventie- en behandelingsmethoden moeten de voorkeur krijgen boven chemische methoden, tenzij kan worden aangetoond dat dergelijke methoden niet volstaan om de betrokken ziekte of plaag voldoende onder controle te krijgen;

b)

het verlies van opstanden en herbebossingskosten tot de marktwaarde van de opstanden die op bevel van de autoriteiten zijn vernietigd om de betrokken ziekte of plaag te bestrijden. Bij de berekening van de aanwasverliezen mag de potentiële aanwas van de vernietigde opstanden tot de normale kapleeftijd in aanmerking worden genomen.

3.4.

Wat is de maximale steunintensiteit: … (tot 100 % van de in aanmerking komende kosten).

4.   AFDELING 2.8.2.

Steun in de bosbouwsector voor de instandhouding en de verbetering van de bodemkwaliteit en voor een evenwichtige en gezonde boomgroei.

4.1.

Wordt de steun verleend om de kwaliteit van de bodem in de bossen in stand te houden en te verbeteren en om voor een evenwichtige en gezonde boomgroei te zorgen?

ja

neen

4.2.

Geef een nadere beschrijving van de maatregel:

4.3.

Omvatten de maatregelen bodemverbeterend bemesten, andere behandelingen voor het behoud van het natuurlijke evenwicht, uitdunning van te dichte vegetatie, werkzaamheden om voor voldoende waterbehoud te zorgen en goede drainering, met inbegrip van de planningskosten?

ja

neen

4.4.

Gelieve toe te lichten hoe wordt gegarandeerd dat de maatregelen de biodiversiteit niet doen afnemen, er niet toe leiden dat voedingsstoffen wegsijpelen en geen negatieve invloed hebben op natuurlijke waterecosystemen of waterbeschermingsgebieden.

4.5.

Dient de steun ook voor de financiering van planningskosten?

ja

neen

4.6.

Wat is de maximale steunintensiteit: … (tot 100 % van de in aanmerking komende kosten).

5.   AFDELING 2.8.3.

Steun in de bosbouwsector voor het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden, landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren.

5.1.

Hebben de in aanmerking komende kosten betrekking op het herstel en het onderhoud van natuurlijke paden en landschapselementen en -kenmerken en van de natuurlijke habitat van dieren, met inbegrip van planningskosten?

ja

neen

5.2.

Geef een nadere beschrijving van de maatregel en de in aanmerking komende kosten:

5.3.

Gelieve te bevestigen dat maatregelen die gericht zijn op de uitvoering van de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn, van dit soort steun zijn uitgesloten (voor deze maatregelen moet het formulier voor afdeling 2.2 worden gebruikt).

ja

neen

5.4.

Wat is de maximale steunintensiteit: … (tot 100 % van de in aanmerking komende kosten).

6.   AFDELING 2.8.4.

Steun voor het onderhoud van wegen om bosbranden te voorkomen.

6.1.

Geef een beschrijving van de steunmaatregel:

6.2.

Geeft aan wat het verband is tussen het doel van de steun (bosbranden voorkomen) en het wegenonderhoud.

6.3.

Wat is de maximale steunintensiteit: … (tot 100 % van de in aanmerking komende kosten).

7.   AFDELING 2.8.5.

Steun voor het herstel van schade in bossen die is aangericht door onder de wetgeving vallende dieren.

7.1.

Zijn de schadeveroorzakende dieren

a)

beschermde dieren als omschreven in punt 35, onder 28, van de richtsnoeren;

b)

soorten die onder een specifieke nationale wetgeving vallen.

Als het antwoord punt b) is, gelieve aan te geven wat het belang is voor de instandhouding van de populatie van de soort:

7.2.

Zijn redelijke preventieve maatregelen genomen die in verhouding staan tot het risico van de schade die onder de wetgeving vallende dieren in het betrokken bosgebied kunnen aanrichten?

ja

neen

Als het onmogelijk is om dergelijke redelijke preventieve maatregelen te nemen, leg uit waarom dat zo is:

7.3.

Kan een rechtstreeks causaal verband worden aangetoond tussen de geleden schade en het gedrag van de dieren?

ja

neen

7.4.

Gelieve te bevestigen dat de steunregeling is ingesteld binnen drie jaar nadat de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan, en dat de steun binnen vier jaar na die datum zal worden betaald.

ja

neen

7.5.

Wordt de schade op het niveau van de individuele begunstigde berekend?

ja

neen

7.6.

Werden de kosten van de schade die als een rechtstreeks gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis is ontstaan, getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming?

ja

neen

7.7.

Over welke soort schade gaat het:

a)

schade aan levende bomen. De steun mag als compensatie voor het verlies van opstanden en voor herbebossingskosten worden verleend tot de marktwaarde van de opstanden die zijn vernietigd door de onder de wetgeving vallende dieren. Bij de berekening van de marktwaarde van de aanwasverliezen mag de potentiële aanwas van de vernietigde opstanden tot de normale kapleeftijd in aanmerking worden genomen;

b)

andere kosten die de begunstigde wegens de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft gemaakt, zoals die van behandelingsmaatregelen, waaronder het voor herbeplanting gereedmaken van de bodem en de voor dergelijke activiteiten benodigde producten, werktuigen en materialen;

c)

materiële schade aan de volgende activa: materieel, machines en gebouwen voor de bosbouw. De materiële schade moet worden berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van het betrokken actief vóór de schadeveroorzakende gebeurtenis. Dit schadebedrag ligt niet hoger dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de gebeurtenis, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van het eigendom onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de schadeveroorzakende gebeurtenis.

7.8.

Zijn op dat bedrag de kosten in mindering gebracht die wegens de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zijn gemaakt en anders wel door de begunstigde zouden zijn gemaakt?

ja

neen

7.9.

De steunintensiteit bedraagt maximaal … (ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten).

7.10.

Bedragen de steun en de eventuele andere betalingen ter vergoeding van de schade, met inbegrip van betalingen in het kader van nationale of uniale maatregelen of verzekeringspolissen, ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

8.   AFDELING 2.8.6.

Steun voor de opstelling van bosbeheerplannen.

8.1.

Voldoet de steun aan de gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen?

ja

neen

8.2.

Is de steun op basis van objectief vastgestelde voorwaarden beschikbaar voor al wie daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komt?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

8.3.

Indien de betrokken technische ondersteuning door producentengroeperingen of andere organisaties wordt verricht, is lidmaatschap van die groeperingen of organisaties een voorwaarde om toegang tot de dienst te krijgen?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

8.4.

Is de bijdrage van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie beperkt tot de met de dienstverlening gemoeide kosten?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

8.5.

De steun wordt aan de dienstverlener toegekend en neemt niet de vorm aan van rechtstreekse betalingen aan ondernemingen die in de bosbouwsector actief zijn (de begunstigden):

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

8.6.

Beschikken de organisaties die worden geselecteerd om advies te verstrekken, over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn zij betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

8.7.

Wordt het advies deels in groep verstrekt?

ja

neen

Als het advies gedeeltelijk in groep wordt verstrekt, gelieve te motiveren, rekening houdende met de situatie van de individuele gebruiker van de adviesdiensten:

8.8.

Nemen de aanbieders van de adviesdiensten bij de adviesverstrekking de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht?

ja

neen

8.9.

Is de dienstverlener de instantie die het bosbeheerplan opstelt?

ja

neen

8.10.

De steunintensiteit bedraagt maximaal … (ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten).

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.9.1.   STEUN VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE BOSBOUWSECTOR

1.

Is de steunintensiteit beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

2.

Is het gesteunde project van belang voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke bosbouwsector of -subsector actief zijn?

ja

neen

3.

Zal vóór de start van het gesteunde project op het internet de volgende informatie worden bekendgemaakt:

a)

dat het gesteunde project wordt uitgevoerd;

b)

de doelstellingen van het gesteunde project;

c)

de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht;

d)

de plaats waar de van het gesteunde project verwachte resultaten op het internet zullen worden bekendgemaakt;

e)

de vermelding dat de resultaten van het gesteunde project gratis beschikbaar zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken bosbouwsector of -subsector actief zijn.

ja

neen

4.

Gelieve te bevestigen dat de resultaten van het gesteunde project:

a)

op het internet beschikbaar worden gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt, en

b)

gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project op het internet beschikbaar blijven.

5.

Gelieve te bevestigen dat de steun rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding zal worden verleend en niet de vorm zal aannemen van op de prijs van bosbouwproducten gebaseerde steun die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector.

ja

neen

6.

Geef aan welke kosten voor de steun in aanmerking komen:

a)

personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het project bezighouden;

b)

kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij voor het project worden gebruikt. Als deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de met de looptijd van het project overeenstemmende afschrijvingskosten, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

c)

kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij voor het project worden gebruikt. Wat gebouwen betreft, worden alleen de met de looptijd van het project overeenstemmende afschrijvingskosten, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

d)

kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

e)

bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Let wel dat de steun beperkt moet blijven tot de onder a) tot en met e) vermelde kosten.

7.

Vermeld de steunintensiteit: …(maximaal 100 %).

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

2.9.2.   STEUN VOOR RUILVERKAVELING VAN BOSGROND

1.

Is de steunintensiteit beperkt tot 100 % van de in aanmerking komende kosten?

ja

neen

2.

Beschrijf de maatregel en toon aan dat de steun bedoeld is voor ruilverkaveling van bosgrond:

3.

Is de steun beperkt tot de werkelijk gemaakte juridische en administratieve kosten en opmetingskosten van de ruilverkaveling?

ja

neen

4.

Beschrijf de kosten die onder de steunmaatregel vallen:

5.

Vermeld de steunintensiteit: … (maximaal 100 %).

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN IN PLATTELANDSGEBIEDEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen voor plattelandsgebieden, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

Gelieve, naast dit formulier, ook het „formulier algemene informatie” voor de aanmelding van staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (deel III 12) in te vullen, dat betrekking heeft op de algemene voorwaarden om voor staatssteun in aanmerking te komen, alsmede, naargelang van het soort steun waarom het gaat, de overeenkomstige formulieren voor plattelandsgebieden 3.1 tot en met 3.11.

Gelieve informatie over de in het nationale recht opgenomen rechtsgrondslag te verstrekken of het ontwerpbesluit dat de rechtsgrondslag in het nationale recht vormt, voor te leggen, alsmede aanvullende documenten (berekeningsmethode, deskundigenadvies enz.) waarin de staatssteunmaatregel uitvoeriger wordt beschreven.

Gelieve, als de steun voor plattelandsgebieden wordt verleend in het kader van uniale regels die voor alle sectoren gemeenschappelijk zijn of die specifiek zijn voor de handel en de industrie, voor de aanmelding van de staatssteunmaatregel bij de diensten van DG Concurrentie het voor die sectoren toepasselijke aanmeldingsformulier te gebruiken.

1.   ALGEMENE CRITERIA OM VOOR STEUN IN AANMERKING TE KOMEN

1.

Zal de steun worden verleend in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.

Vermeld het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) en de maatregel in het kader waarvan de steun wordt verleend.

POP:

:

Maatregel:

:

3.

Wordt de maatregel uit het Elfpo gecofinancierd of gaat het om aanvullende nationale financiering?

a)

gecofinancierd uit het Elfpo

b)

aanvullende nationale financiering

4.

Gaat het om investeringen in energiebesparing en/of hernieuwbare energie?

ja

neen

Zo ja, let wel dat dergelijke steun uitgesloten is van het toepassingsgebied van deel II, hoofdstuk 3, van de richtsnoeren. Die steun moet voldoen aan de richtsnoeren betreffende staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie voor 2014-2020, tenzij hij van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld.

Vragen die uitsluitend betrekking hebben op staatssteunregelingen in het kader waarvan investeringen in plattelandsgebieden worden gedaan overeenkomstig deel II, hoofdstuk 3, de afdelingen 3.1, 3.2, 3.6 en 3.10, van de richtsnoeren.

5.

Omvatten de in aanmerking komende kosten:

a)

de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen;

i)

Is het bedrag van de aangekochte grond gelijk aan of lager dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie?

ja

neen

ii)

Als het bedrag van de aangekochte grond groter is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie, heeft de concrete actie betrekking op milieubehoud?

ja

neen

Zo ja, dan kan in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen een hoger percentage worden toegestaan. Kunt u hier wat nader op ingaan, zodat de Commissie de betrokken zaak kan beoordelen?

b)

de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van het actief;

c)

algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies. Haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

d)

de kosten van investeringen in de volgende immateriële activa: de kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

e)

overige kosten (gelieve te omschrijven):

Let wel dat de lijst van de onder a) tot en met d) bedoelde in aanmerking komende kosten uitputtend is.

6.

Omvatten de in aanmerking komende kosten:

a)

andere dan de in vraag 5 (punt 635 van de richtsnoeren) bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies;

b)

werkkapitaal.

Als het om kosten gaat die onder a) en b) zijn vermeld, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

7.

Gelieve de maximale steunintensiteit te vermelden, uitgedrukt als percentage van de in aanmerking komende investering:

a)

in minder ontwikkelde regio’s:

i)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio’s met een bbp per inwoner van minder dan 45 % van het EU-27-gemiddelde,

ii)

… % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio’s met een bbp per inwoner tussen 45 % en 60 % van het EU-27-gemiddelde,

iii)

… % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio’s met een bbp per inwoner van meer dan 60 % van het EU-27-gemiddelde;

b)

in ultraperifere gebieden met een bbp per inwoner van ten hoogste 75 % van het EU-27-gemiddelde:

i)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio’s met een bbp per inwoner van minder dan 45 % van het EU-27-gemiddelde,

ii)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio’s met een bbp per inwoner tussen 45 % en 60 % van het EU-27-gemiddelde,

iii)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio’s met een bbp per inwoner van meer dan 60 % van het EU-27-gemiddelde;

c)

in andere ultraperifere gebieden:

i)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio’s met een bbp per inwoner van minder dan 45 % van het EU-27-gemiddelde,

ii)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio’s met een bbp per inwoner tussen 45 % en 60 % van het EU-27-gemiddelde,

iii)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio’s met een bbp per inwoner van meer dan 60 % van het EU-27-gemiddelde;

d)

in „c”-gebieden:

i)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in dunbevolkte gebieden en in NUTS 3-regio’s of delen van NUTS 3-regio’s die een landsgrens delen met een land buiten de Europese Vrijhandelsruimte (EVR) of de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA),

ii)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in niet vooraf vastliggende c-gebieden,

iii)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in voormalige a-gebieden, uitsluitend voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2017,

iv)

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in NUTS 3-regio’s of delen van NUTS 3-regio’s binnen een c-gebied die grenzen aan een a-gebied.

Hoe groot is het verschil in steunintensiteit tussen deze twee gebieden?

e)

wordt de steun verleend voor grote investeringsprojecten?

ja

neen

Let wel dat als het antwoord „ja” is, het niet mogelijk is de in punt 638, onder a) tot en met c), van de richtsnoeren vastgestelde maximale steunintensiteiten te verhogen met hoogstens 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen of met hoogstens 20 procentpunten voor kleine en micro-ondernemingen.

f)

in alle andere gebieden dan de onder de punten a) tot en met d) van deze vraag bedoelde gebieden:

…% van het bedrag van de in aanmerking komende kosten;

g)

voor steun voor grote investeringsprojecten:

Vermeld het bijgestelde steunbedrag, berekend volgens de formule van punt 35, onder 31, van de richtsnoeren (maximaal steunbedrag = R × (50 + 0,50 × B + 0,34 × C), waarbij R de maximale steunintensiteit is die voor het betrokken gebied van toepassing is, onder uitsluiting van de verhoogde steunintensiteit voor kmo’s, B het gedeelte van de in aanmerking komende kosten tussen 50 miljoen EUR en 100 miljoen EUR is, en C het gedeelte van de in aanmerking komende kosten boven 100 miljoen EUR is:

8.

Verbindt de lidstaat zich ertoe om overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag individuele investeringssteun die in het kader van een aangemelde regeling wordt toegekend, aan te melden als de uit alle bronnen verleende steun de in punt 37, onder c), van de richtsnoeren aangegeven aanmeldingsdrempel overschrijdt?

ja

neen

3.1.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR INVESTERINGEN IN VERBAND MET DE VERWERKING VAN LANDBOUWPRODUCTEN TOT NIET-LANDBOUWPRODUCTEN EN DE KATOENPRODUCTIE OF INVESTERINGEN IN HET OPZETTEN EN ONTWIKKELEN VAN NIET-AGRARISCHE ACTIVITEITEN

Dit formulier aanvullende informatie heeft betrekking op investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten en de katoenproductie of investeringen in het opzetten en ontwikkelen van niet-agrarische activiteiten, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.1, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 („de richtsnoeren”).

1.

Dient de steun voor de financiering van investeringen in materiële activa en immateriële activa?

ja

neen

2.

Waarvoor is de steun bedoeld?

a)

de verwerking van landbouwproducten wanneer het resultaat van het productieproces een niet-landbouwproduct is;

b)

de katoenproductie, met inbegrip van egrenering;

c)

investeringen in niet-agrarische activiteiten, verleend aan landbouwers of leden van een landbouwhuishouden die naar niet-agrarische activiteiten diversifiëren, en aan kleine en micro-ondernemingen en natuurlijke personen in plattelandsgebieden.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.2.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR BASISDIENSTEN EN DORPSVERNIEUWING IN PLATTELANDSGEBIEDEN

Dit formulier aanvullende informatie heeft betrekking op staatssteun voor basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.2, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Heeft de steun betrekking op het opstellen en bijwerken van plannen voor de ontwikkeling van gemeenten en dorpen in plattelandsgebieden en hun basisdiensten, alsmede van beschermings- en beheerplannen betreffende Natura 2000-gebieden en andere gebieden met een hoge natuurwaarde?

ja

neen

2.

Heeft de steun betrekking op investeringen in het opzetten, verbeteren of uitbreiden van alle soorten kleinschalige infrastructuur als omschreven in punt 35, onder 48, van de richtsnoeren, met uitsluiting van investeringen in hernieuwbare energie, energiebesparing en breedbandinfrastructuur?

ja

neen

3.

Heeft de steun betrekking op investeringen in het opzetten, verbeteren of uitbreiden van plaatselijke basisdiensten voor de plattelandsbevolking, onder meer voor vrijetijdsbesteding en cultuurbeleving, en de daarbij horende infrastructuur?

ja

neen

4.

Heeft de steun betrekking op investeringen, voor publiek gebruik, in recreatie-infrastructuur, toeristische informatie en kleinschalige toeristische infrastructuur?

ja

neen

5.

Heeft de steun betrekking op studies en investeringen in verband met het onderhoud, het herstel en de opwaardering van het culturele en natuurlijke erfgoed van dorpen, rurale landschappen en locaties met hoge natuurwaarde, met inbegrip van de daarmee samenhangende sociaaleconomische aspecten, alsmede acties om het milieubewustzijn te vergroten?

ja

neen

6.

Heeft de steun betrekking op investeringen voor het verplaatsen van activiteiten en het verbouwen van gebouwen of andere voorzieningen die in of dicht bij rurale woongebieden gelegen zijn, met als doel de levenskwaliteit te verbeteren of de milieuprestatie van deze woongebieden te verbeteren?

ja

neen

7.

Worden de betrokken concrete acties in het kader van de investeringen uitgevoerd overeenkomstig de plannen voor de ontwikkeling van de gemeenten en dorpen in plattelandsgebieden en hun basisdiensten, voor zover dergelijke plannen voorhanden zijn?

ja

neen

8.

Stroken de betrokken concrete acties in het kader van de investeringen met de toepasselijke strategieën voor lokale ontwikkeling?

ja

neen

9.

Wordt de in punt 644, onder e), van de richtsnoeren bedoelde steun verleend voor erfgoed dat door de bevoegde openbare autoriteiten van de lidstaat formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend?

ja

neen

In aanmerking komende kosten

10.

De kosten komen in aanmerking als het gaat om:

a)

kosten van het opstellen en bijwerken van ontwikkelings- en beheerplannen voor plattelandsgebieden en hun basisdiensten en voor locaties met hoge natuurwaarde;

b)

kosten van investeringen in materiële en immateriële activa;

c)

kosten van het opstellen van studies in verband met cultureel en natuurlijk erfgoed, rurale landschappen en locaties met hoge natuurwaarde;

d)

kosten in verband met acties om het milieubewustzijn te vergroten;

e)

kosten van kapitaalwerken: die kunnen ook in aanmerking komen voor steun als bedoeld in punt 644, onder e), van de richtsnoeren.

Steunintensiteit

11.

Gelieve te bevestigen dat de steunintensiteit voor activiteiten op grond van punt 644, onder a) en b), van de richtsnoeren niet meer bedraagt dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

ja

neen

12.

Gelieve te bevestigen dat de steunintensiteit voor activiteiten op grond van punt 644, onder c), d) en e), van de richtsnoeren niet meer bedraagt dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

ja

neen

Houd er rekening mee dat de netto-inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.

13.

Gelieve te bevestigen dat de steunintensiteit voor activiteiten op grond van punt 644, onder f), van de richtsnoeren niet meer bedraagt dan:

(a)

als de verplaatsing van activiteiten of de verbouwing van gebouwen of andere voorzieningen louter bestaat uit het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen: 100 % van de reële kosten die voor die activiteiten zijn gemaakt;

(b)

als de verplaatsing van activiteiten of de verbouwing van gebouwen of andere voorzieningen niet louter bestaat uit het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen als bedoeld in punt 650, onder a), van de richtsnoeren, maar ook resulteert in een modernisering van die voorzieningen of een verhoging van de productiecapaciteit: de steunintensiteiten voor investeringen die in punt 638 van de richtsnoeren zijn vastgesteld met betrekking tot de kosten van de modernisering van voorzieningen of de verhoging van productiecapaciteit.

Wij wijzen erop dat voor de toepassing van punt 650, onder b), van de richtsnoeren ervan wordt uitgegaan dat de loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel worden gewijzigd, niet met modernisering gepaard gaat.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.3   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE AANLOOPSTEUN VOOR NIET-AGRARISCHE ACTIVITEITEN IN PLATTELANDSGEBIEDEN

Dit formulier aanvullende informatie heeft betrekking op aanloopsteun van de staat voor niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.3, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

De steun zal worden toegekend aan:

a)

landbouwers;

b)

leden van een landbouwhuishouden die diversifiëren naar niet-agrarische activiteiten;

c)

kleine en micro-ondernemingen;

d)

natuurlijke personen in plattelandsgebieden;

e)

middelgrote en grote ondernemingen in plattelandsgebieden.

Let wel dat steun aan middelgrote en grote ondernemingen in plattelandsgebieden uitsluitend mag worden verleend voor de oprichting van bedrijfsbeheersdiensten, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw en van bedrijfsadviesdiensten voor de bosbouw, met inbegrip van het in de artikelen 12 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde bedrijfsadviseringssysteem.

2.

Gelieve te bevestigen dat een bedrijfsplan zal worden voorgelegd.

ja

neen

3.

Gelieve te bevestigen dat de uitvoering van het bedrijfsplan uiterlijk negen maanden na de datum van het besluit tot steunverlening van start zal gaan.

ja

neen

4.

Gelieve te bevestigen dat in het bedrijfsplan ten minste het volgende wordt beschreven:

a)

de economische uitgangssituatie van de begunstigde die de steun aanvraagt;

b)

mijlpalen en streefcijfers voor de ontwikkeling van de nieuwe activiteiten van de begunstigde,

c)

nadere gegevens over de maatregelen die vereist zijn voor de ontwikkeling van de activiteiten van de begunstigde, zoals gegevens over investeringen, opleiding, advies of andere activiteiten.

5.

Zal de steun in ten minste twee tranches over een periode van maximaal vijf jaar worden betaald?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun zal worden aangemerkt als onverenigbaar met de interne markt.

6.

Zijn de tranches degressief?

ja

neen

7.

Zal de laatste tranche slechts worden betaald op voorwaarde dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun zal worden aangemerkt als onverenigbaar met de interne markt.

8.

Houdt de lidstaat bij de vaststelling van het steunbedrag ook rekening met de sociaaleconomische toestand van het programmagebied?

ja

neen

9.

Gelieve te bevestigen dat de steun beperkt is tot 70 000 EUR per onderneming.

ja

neen

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.4.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR AGROMILIEUKLIMAATVERBINTENISSEN TEN BEHOEVE VAN ANDERE GRONDBEHEERDERS EN VAN ONDERNEMINGEN IN PLATTELANDSGEBIEDEN DIE NIET ACTIEF ZIJN IN DE LANDBOUWSECTOR

1.   GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

1.1.

Wordt de steun verleend overeenkomstig de toepasselijke voorwaarden van deel II, hoofdstuk 1, afdeling 1.1.5.1, van de richtsnoeren?

ja

neen

1.2.

Wordt de steun voor agromilieuklimaatverbintenissen verleend aan groepen die bestaan uit ondernemingen welke in de landbouwsector actief zijn en aan andere grondbeheerders?

ja

neen

1.3.

Als het antwoord op vraag 1.2 „ja” is, verbinden de in vraag 1.2 bedoelde groepen er zich op vrijwillige basis toe concrete acties uit te voeren die bestaan uit een of meer agromilieuklimaatverbintenissen met betrekking tot landbouwgrond?

ja

neen

Let wel dat „landbouwgrond” door de lidstaat moet worden gedefinieerd en dat die onder meer, maar niet uitsluitend, „landbouwareaal” omvat als gedefinieerd in punt 35, onder 50, van de richtsnoeren.

1.4.

Wordt de steun voor agromilieuklimaatverbintenissen verleend aan andere grondbeheerders als omschreven in punt 35, onder 51, van de richtsnoeren, of aan groepen van andere grondbeheerders?

ja

neen

Zo ja, gelieve aan te tonen dat de steun voldoet aan punt 662 van de richtsnoeren.

1.5.

Wordt de steun voor agromilieuklimaatverbintenissen verleend aan ondernemingen in plattelandsgebieden die niet actief zijn in de landbouwsector?

ja

neen

Zo ja, houd er rekening mee dat in dit geval, voor concrete acties die niet onder deel II, afdeling 1.1.5.1, de punten 208 tot en met 219, van de richtsnoeren vallen, steun mag worden verleend voor de instandhouding, het duurzame gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen in de landbouw.

2.   HERZIENINGSCLAUSULE

2.1.

Is er een herzieningsclausule opgenomen voor de concrete acties die in het kader van deze steunmaatregel worden uitgevoerd?

ja

neen

Zo neen, let wel dat de lidstaat overeenkomstig punt 724 van de richtsnoeren een herzieningsclausule moet vaststellen die garandeert dat de concrete acties, in het kader waarvan verbintenissen worden aangegaan die verder moeten gaan dan de in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.4, van de richtsnoeren bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen, worden aangepast wanneer die in die afdeling bedoelde dwingende normen, vereisten of verplichtingen worden gewijzigd.

2.2.

Strekt de steun zich uit over een periode die de programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 overschrijdt?

ja

neen

Zo ja, dan moet overeenkomstig punt 725 van de richtsnoeren een herzieningsclausule worden opgenomen die ervoor moet zorgen dat de concrete acties kunnen worden aangepast aan het rechtskader dat zal gelden voor de volgende programmeringsperiode.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.5.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR HET OPVANGEN VAN NADELEN IN VERBAND MET NATURA 2000-GEBIEDEN TEN BEHOEVE VAN ANDERE GRONDBEHEERDERS

1.

Motiveer waarom steun aan andere grondbeheerders wordt verleend:

2.

Gelieve te bevestigen dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de steun zal worden verleend om andere grondbeheerders te vergoeden voor de extra kosten die zij maken en de inkomsten die zij derven als gevolg van de nadelen die zij in de betrokken gebieden ondervinden door de uitvoering van de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn;

b)

alleen in de volgende gebieden uitgevoerde maatregelen zullen voor steun in aanmerking komen:

i)

overeenkomstig de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden,

ii)

andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden waar milieubeperkingen voor de landbouw gelden die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van de habitatrichtlijn;

c)

de steun zal beperkt zijn tot de bedragen die in punt 668 van de richtsnoeren zijn vastgesteld:

i)

ten hoogste 500 EUR per ha per jaar in de eerste periode van ten hoogste vijf jaar,

ii)

vervolgens ten hoogste EUR 200 per hectare per jaar;

d)

als de lidstaat in uitzonderlijke gevallen de maximumbedragen van 500 EUR en 200 EUR verhoogt, kan hij toelichting geven bij de specifieke omstandigheden die dit rechtvaardigen?

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.6.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR ACTIES INZAKE KENNISOVERDRACHT EN VOORLICHTING IN PLATTELANDSGEBIEDEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting in plattelandsgebieden, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.6, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Welke van de volgende soorten steun zullen worden verleend?

a)

steun voor beroepsopleiding en verwerving van vaardigheden (met inbegrip van opleidingscursussen, workshops en coaching);

b)

steun voor demonstratieactiviteiten;

c)

steun voor voorlichtingsacties;

d)

steun voor de opleiding van adviseurs in verband met adviesdiensten als bedoeld in deel II, de afdelingen 1.1.10.2, 2.5 en 3.7, van de richtsnoeren.

2.

Zal de steun worden toegekend ten behoeve van personen die in de levensmiddelensector werkzaam zijn, andere grondbeheerders dan ondernemingen die in de landbouwsector actief zijn, en kmo’s in plattelandsgebieden?

ja

neen

3.

Vermeld de maximale steunintensiteit: …

Houd er rekening mee dat de steunintensiteit beperkt moet blijven tot 50 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van grote ondernemingen, tot 60 % in het geval van middelgrote ondernemingen en tot 70 % in het geval van kleine of micro-ondernemingen.

4.

Zal de steun voor opleiding van adviseurs worden toegekend aan grote ondernemingen?

ja

neen

5.

Bedraagt de steun voor opleiding van adviseurs ten hoogste 200 000 EUR per drie jaar?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

6.

Welke van de volgende in aanmerking komende kosten worden in het kader van de steunmaatregel gefinancierd?

a)

de kosten van het organiseren en uitvoeren van acties inzake kennisoverdracht of voorlichting;

b)

als het om demonstratieprojecten gaat, de betrokken investeringskosten;

c)

de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers.

7.

Wordt de steun verleend in de vorm van:

a)

gesubsidieerde diensten;

b)

rechtstreekse geldelijke betalingen aan de producenten, enkel in de vorm van een vergoeding van werkelijk gemaakte kosten?

Houd er rekening mee dat de in punt 672, onder a) en b), van de richtsnoeren bedoelde steun niet mag worden verleend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

8.

Zal de begunstigde van de in punt 672, onder a) en b), van de richtsnoeren bedoelde steun de aanbieder van de opleiding of van andere acties inzake kennisoverdracht of voorlichting zijn?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

9.

Is de steun op basis van objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle in aanmerking komende ondernemingen die actief zijn in het betrokken plattelandsgebied?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

10.

Beschikken de organisaties die kennisoverdrachts- en voorlichtingsdiensten aanbieden, over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.7.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR ADVIESDIENSTEN IN PLATTELANDSGEBIEDEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun voor adviesdiensten in plattelandsgebieden, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.7, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Zal de steun worden toegekend om andere grondbeheerders en kmo’s in plattelandsgebieden te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestaties alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun bedrijf en/of investering te verbeteren?

ja

neen

2.

Zal het advies betrekking hebben op ten minste één van de volgende elementen:

a)

verplichtingen ten gevolge van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en/of normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

b)

klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken als bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en onderhoud van het in artikel 4, lid 1, onder c), van die verordening bedoelde landbouwareaal;

c)

maatregelen die gericht zijn op modernisering van het landbouwbedrijf, verbetering van het concurrentievermogen, sectorintegratie, innovatie, marktoriëntatie en bevordering van ondernemerschap;

d)

door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de uitvoering van artikel 11, lid 3, van de kaderrichtlijn water;

e)

door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de uitvoering van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (55), en met name de naleving van de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn inzake duurzaam gebruik van pesticiden (56);

f)

arbeidsveiligheidsnormen en veiligheidsnormen in verband met het landbouwbedrijf;

g)

specifiek advies voor landbouwers die zich voor het eerst vestigen, met inbegrip van advies inzake economische en ecologische duurzaamheid.

3.

Welke van de volgende soorten steun zullen in het kader van de steunregeling of de individuele maatregel worden verleend?

a)

advies voor kmo’s in plattelandsgebieden in verband met de economische en ecologische prestatie van de begunstigde;

b)

advies over informatie in verband met mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering, biodiversiteit en de bescherming van water, als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1306/2013;

c)

advies over thema’s die verband houden met de economische en ecologische prestatie van het landbouwbedrijf, met inbegrip van de mededingingsaspecten;

d)

advies voor de ontwikkeling van korte voorzieningsketens, de biologische landbouw en de gezondheidsaspecten van de veehouderij;

e)

advies over andere onderwerpen.

Geef een beschrijving van de voorgenomen maatregelen:

4.

De steun moet aan de aanbieder van de adviesdiensten worden verleend en mag niet de vorm aannemen van rechtstreekse betalingen aan de producenten:

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

5.

Wordt het advies deels in groep verstrekt?

ja

neen

Indien dat naar behoren gemotiveerd en steekhoudend is, kan het advies gedeeltelijk in groep worden verstrekt, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de situatie van de individuele gebruiker van de adviesdiensten.

6.

Als het antwoord op vraag 5 „ja” is, gelieve te motiveren waarom het advies in groep wordt verstrekt.

7.

Bedraagt de steun niet meer dan 1 500 EUR per advies?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

8.

Verbinden de aanbieders van de adviesdiensten zich ertoe om bij de adviesverstrekking de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht te nemen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.8.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR ACTIEVE LANDBOUWERS DIE TOT EEN KWALITEITSREGELING VOOR KATOEN OF LEVENSMIDDELEN TOETREDEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteunmaatregelen ten behoeve van actieve landbouwers die tot een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen toetreden, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.8, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Voor welke soort regeling wordt de steun voor toetreding verleend?

a)

een bij de Uniewetgeving ingestelde kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen;

b)

een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen waarvan de lidstaat erkent dat die aan de volgende criteria voldoet:

i)

de specificiteit van het eindproduct dat volgens dergelijke kwaliteitsregelingen wordt gemaakt, vloeit voort uit duidelijke verplichtingen die het volgende garanderen:

specifieke productkenmerken, of

een specifieke landbouw- of productiemethode, of

een kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of milieubescherming veel verder gaat dan de voor het handelsproduct geldende normen;

ii)

de regeling staat open voor alle producenten;

iii)

de regeling behelst het opstellen van een bindend productdossier voor eindproducten en de naleving daarvan wordt geverifieerd door openbare autoriteiten of door een onafhankelijke inspectie-instantie;

iv)

de regeling is transparant en garandeert de volledige traceerbaarheid van de landbouwproducten;

c)

een vrijwillige productcertificeringsregeling voor landbouwproducten waarvan de lidstaat erkent dat die voldoet aan de „EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen”.

2.

Zal de steun gedurende maximaal vijf jaar worden verleend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die met deelname aan de kwaliteitsregelingen gepaard gaan?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.8, van de richtsnoeren alleen mag worden verleend als aan die voorwaarden is voldaan.

3.

Hoe hoog is het steunbedrag dat jaarlijks per begunstigde zal worden verleend?

Houd er rekening mee dat de steun overeenkomstig deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.8, van de richtsnoeren ten hoogste 3 000 EUR per begunstigde per jaar mag bedragen.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.9.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR VOORLICHTINGS- EN AFZETBEVORDERINGSACTIVITEITEN VOOR KATOEN EN LEVENSMIDDELEN DIE ONDER EEN KWALITEITSREGELING VALLEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.9, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Zal de steun worden verleend voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die vallen onder een kwaliteitsregeling waarvoor steun wordt verleend krachtens deel II, afdeling 3.8, van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 691 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke acties mag worden verleend.

2.

Zal de steun uitsluitend worden verleend aan producentengroeperingen die voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten uitvoeren?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 692 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke acties mag worden verleend.

3.

Zal de steun uitsluitend dienen voor de financiering van de kosten van acties met de volgende kenmerken:

a)

acties die worden opgezet om de consument ertoe aan te zetten levensmiddelen of katoen te kopen die onder een kwaliteitsregeling vallen;

b)

acties die de aandacht vestigen op de specifieke kenmerken of voordelen van het levensmiddel of de katoen, met name op de kwaliteit, de specifieke productiemethode, de hoge dierenwelzijnsnormen en het respect voor het milieu die met de betrokken kwaliteitsregeling samenhangen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 693 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke acties mag worden verleend.

4.

Zullen de in het kader van de steunregeling gevoerde acties de consument ertoe aanzetten om een levensmiddel of katoen te kopen wegens hun specifieke oorsprong?

ja

neen

Zo ja, let wel dat overeenkomstig punt 694 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke acties mag worden verleend behalve als dat levensmiddel of die katoen valt onder een kwaliteitsregeling op grond van titel II van Verordening (EU) nr. 1151/2012.

5.

Zal de oorsprong van het levensmiddel of de katoen worden vermeld in de in het kader van de steunregeling gevoerde acties?

ja

neen

6.

Als het antwoord op vraag 5 „ja” is, zal de vermelding van de oorsprong van het levensmiddel of de katoen ondergeschikt zijn aan de hoofdboodschap?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 695 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke acties mag worden verleend.

7.

Zullen de voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten verband houden met specifieke ondernemingen of met handelsmerken?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 696 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke acties mag worden verleend.

8.

Zullen de voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten alleen op de interne markt worden uitgevoerd?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 697 van de richtsnoeren geen steun voor dergelijke acties mag worden verleend.

9.

Het steunpercentage voor deze voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten bedraagt:

maximaal 70 % (vermeld het exacte percentage: … %)

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.10.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR SAMENWERKING IN PLATTELANDSGEBIEDEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun voor samenwerking in plattelandsgebieden, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.10, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Zal de steun worden verleend om vormen van samenwerking te bevorderen tussen ondernemingen die in de landbouwsector actief zijn, ondernemingen die in de voedselketen actief zijn, en andere actoren die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en de prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid, waaronder producentengroeperingen, coöperaties en brancheorganisaties?

ja

neen

2.

Als het antwoord op vraag 1 „ja” is, zal de samenwerking de plattelandsgebieden ten goede komen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 700 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend.

3.

Zullen bij de samenwerking ten minste twee entiteiten betrokken zijn?

ja

neen

4.

Zal de samenwerking betrekking hebben op:

a)

samenwerkingsvormen;

b)

de oprichting van clusters en netwerken;

c)

de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

5.

De steun zal worden verleend voor samenwerking op het gebied van de volgende activiteiten:

a)

proefprojecten;

b)

de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de levensmiddelensector;

c)

samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers met als doel gemeenschappelijke werkprocedés op te zetten en voorzieningen en hulpbronnen te delen, en voor de ontwikkeling en/of marketing van toeristische diensten die betrekking hebben op plattelandstoerisme;

d)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen met het oog op de oprichting en ontwikkeling van korte voorzieningsketens en lokale markten;

e)

afzetbevorderingsactiviteiten in een plaatselijke context die betrekking hebben op de ontwikkeling van korte voorzieningsketens en lokale markten;

f)

gezamenlijke acties ter matiging van of ter aanpassing aan de klimaatverandering;

g)

gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en gangbare milieupraktijken, met inbegrip van efficiënt waterbeheer, het gebruik van hernieuwbare energie en de instandhouding van het agrarische landschap;

h)

horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de voorzieningsketen op het gebied van de duurzame levering van biomassa voor gebruik in de voedsel- en energieproductie en in industriële procedés;

i)

de uitvoering, met name door andere dan de in artikel 32, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven groepen publieke en private partners, van andere dan de in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 omschreven strategieën voor lokale ontwikkeling waarbij één of meer prioriteiten van de Unie voor plattelandsontwikkeling worden aangepakt;

j)

diversificatie van landbouwactiviteiten naar activiteiten op het gebied van gezondheidszorg, maatschappelijke integratie, een door de gemeenschap gesteunde landbouw en onderwijs over milieu en voeding.

6.

Zal de steun voor de oprichting van clusters en netwerken uitsluitend worden toegekend voor pas opgerichte clusters en netwerken en voor netwerken en clusters die een activiteit beginnen die nieuw voor hen is?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 703 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend.

7.

Zal de steun voor proefprojecten en voor de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, procedés en technologieën in de levensmiddelensector ook aan individuele actoren worden verleend indien het plattelandsontwikkelingsprogramma in deze mogelijkheid voorziet?

ja

neen

8.

Als het antwoord op vraag 7 „ja” is, zullen de resultaten van deze door individuele actoren uitgevoerde proefprojecten en andere activiteiten worden verspreid?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 704 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend.

9.

Zal de steun voor de oprichting en de ontwikkeling van korte voorzieningsketens uitsluitend gaan naar voorzieningsketens waarbij er tussen de landbouwer en de consument hoogstens één intermediair is?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 705 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend.

10.

Zal de steun voldoen aan de toepasselijke bepalingen van het mededingingsrecht, en met name aan de artikelen 101 en 102 van het Verdrag?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 706 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend.

Zo ja, leg uit hoe zal worden gegarandeerd dat aan deze bepalingen zal worden voldaan.

11.

Blijft de looptijd van de steun beperkt tot hoogstens zeven jaar, behalve wanneer er sprake is van collectieve milieuacties, en dan nog alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen?

ja

neen

Geef, voor collectieve milieuacties, een motivering voor de looptijd van meer dan zeven jaar:

12.

Zal de steun worden toegekend voor de financiering van de volgende in aanmerking komende kosten?

a)

kosten van studies van het betrokken gebied, kosten van haalbaarheidsstudies en kosten van het opstellen van een bedrijfsplan of een andere dan de in artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling;

b)

kosten van de dynamisering van het betrokken gebied om een collectief territoriaal project haalbaar te maken dan wel een project dat wordt uitgevoerd door een operationele groep van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1305/2013; in het geval van clusters mag de dynamisering ook betrekking hebben op netwerkvorming tussen de leden en de werving van nieuwe leden;

c)

de werkingskosten die met de samenwerking gemoeid zijn, bijvoorbeeld het salaris van een „coördinator”;

d)

de rechtstreekse kosten van specifieke projecten die verband houden met de uitvoering van een bedrijfsplan, een milieuplan, een andere dan de in artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde strategie voor lokale ontwikkeling of andere op innovatie gerichte acties, waaronder het verrichten van tests;

e)

de kosten van afzetbevorderingsactiviteiten.

Let wel dat de steun overeenkomstig punt 708 van de richtsnoeren uitsluitend mag worden toegekend voor de financiering van de hier genoemde in aanmerking komende kosten.

13.

Zullen de rechtstreekse kosten beperkt blijven tot de in aanmerking komende kosten van de investeringssteun, als nader omschreven in de punten 635 en 636 van de richtsnoeren, en voldoen aan de specifieke voorwaarden als bedoeld in punt 634 van de richtsnoeren?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat overeenkomstig punt 709 van de richtsnoeren geen steun mag worden verleend.

14.

Vermeld de steunintensiteit, uitgedrukt als percentage van de in aanmerking komende kosten.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

3.11.   FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DE OPRICHTING VAN ONDERLINGE FONDSEN

Dit formulier moet worden gebruikt voor de aanmelding van staatssteun voor de oprichting van onderlinge fondsen, als beschreven in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 3.11, van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (hierna „de richtsnoeren” genoemd).

1.

Geef aan welke verliezen zullen worden gedekt door het onderlinge fonds waarvoor de financiële bijdrage gedeeltelijk in het kader van de aangemelde steunmaatregel zal worden gefinancierd:

a)

verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten en plantenplagen, als bedoeld in deel II, hoofdstuk 1, de afdelingen 1.2.1.2 en 1.2.1.3, van de richtsnoeren;

b)

verliezen als gevolg van milieuongevallen.

2.

Welke kosten komen in aanmerking?

de administratieve kosten van de oprichting van het onderlinge fonds, met dien verstande dat die kosten op degressieve wijze over maximaal drie jaar worden gespreid.

Er zijn geen andere in aanmerking komende kosten. Aanvangskapitaal komt niet in aanmerking.

3.

Hoe hoog is het voorgestelde steunniveau (uitgedrukt als percentage)?

Houd er rekening mee dat de steunintensiteit niet meer mag bedragen dan 65 % van de in aanmerking komende kosten

4.

Zal het bedrag van de voor steun in aanmerking komende kosten worden beperkt?

ja

neen

4.1.

Zo ja, aan de hand waarvan?

Maximum per fonds: …

5.

Is het onderlinge fonds door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de nationale wetgeving geaccrediteerd?

ja

neen

6.

Behandelt het onderlinge fonds de betalingen aan en de afboekingen van het onderlinge fonds op transparante wijze?

ja

neen

7.

Beschikt het onderlinge fonds over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden?

ja

neen

Let wel dat, als de vragen 5, 6 en 7 niet bevestigend worden beantwoord, de Commissie, overeenkomstig punt 714 van de richtsnoeren, de steunregeling niet als verenigbaar met de interne markt kan aanmerken.

8.

Zijn er voorschriften vastgesteld voor de oprichting en het beheer van het onderlinge fonds, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen en met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van die voorschriften?

ja

neen

9.

Voorzien de voorschriften van het onderlinge fonds in sancties in geval van nalatigheid van de onderneming?

ja

neen

Let wel dat, als de vragen 8 en 9 niet bevestigend worden beantwoord, de Commissie, overeenkomstig punt 715 van de richtsnoeren, de steunregeling niet als verenigbaar met de interne markt kan aanmerken.

OVERIGE INFORMATIE

Gelieve hier eventuele andere informatie te verstrekken die u van belang acht voor de beoordeling van de betrokken maatregel op grond van deze afdeling van de richtsnoeren.

…”


(1)  PB C 204 van 1.7.2014, blz. 1, zoals gewijzigd bij PB C 390 van 24.11.2015, blz. 4.

(2)  Er mag wel worden geëist dat een onderneming op het tijdstip van de betaling van de steun een vaste inrichting of dochteronderneming heeft in de lidstaat die de steun toekent.

(3)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(4)  Deze tweede vereiste geldt niet in het geval van fiscale vervolgregelingen voor zover de activiteit al onder voorafgaande regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel.

(5)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1) (hierna de „kaderrichtlijn water” genoemd).

(6)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

(7)  Deze informatie moet worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van toekenning van de steun (of, voor steun in de vorm van een belastingvoordeel, binnen één jaar na de datum van de belastingaangifte). In het geval van onrechtmatige steun zullen lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze informatie achteraf wordt bekendgemaakt, uiterlijk zes maanden vanaf de datum van het besluit van de Commissie. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld in een formaat waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht en geëxtraheerd en gemakkelijk op internet kunnen worden bekendgemaakt, bijv. in CSV- of XML-formaat.

(8)  Er zal niet worden geëist dat informatie over steun die vóór 1 juli 2016 wordt toegekend en, in het geval van fiscale steun, informatie over steun die vóór 1 juli 2016 wordt aangevraagd of toegekend, wordt bekendgemaakt.

(9)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(10)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

(11)  PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1.

(12)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(13)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(14)  Voor de toepassing van dit punt wordt ervan uitgegaan dat de loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd, niet met modernisering gepaard gaat.

(15)  Onder „verwerking van landbouwproducten” wordt verstaan: elke bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op het landbouwbedrijf die nodig zijn om een dierlijk of plantaardig product klaar te maken voor de eerste verkoop.

(16)  Onder „afzet van landbouwproducten” wordt verstaan: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid; verkoop door een primaire producent aan eindverbruikers wordt als afzet van landbouwproducten beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in daarvoor bestemde afzonderlijke lokalen.

(17)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(18)  PB C 209 van 23.7.2013, blz. 1.

(19)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(20)  PB L 302 van 1.11.2006, blz. 10.

(21)  Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Unie (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 27).

(22)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 van de Commissie van 3 februari 2015 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Unie (PB L 46 van 19.2.2015, blz. 1).

(23)  Zie de definitie van kmo in punt 35, onder 13, van de richtsnoeren.

(24)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(25)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(26)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(27)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

(28)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(29)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(30)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(31)  Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).

(32)  Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14).

(33)  PB C 341 van 16.12.2010, blz. 5.

(34)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(35)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

(36)  Dit betreft samenwerking op het gebied van de productie, op het landbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van deel II, afdeling 1.1.1.1, van de richtsnoeren.

(37)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(38)  Als het om een ex-antekadersteunregeling gaat, zijn de vragen 2, 3, 4 en 8 niet van toepassing.

(39)  Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).

(40)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

(41)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(42)  PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1.

(43)  PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1.

(44)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(45)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(46)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(47)  De beschrijving moet duidelijk maken hoe de lidstaat van plan is te garanderen dat de steun uitsluitend ter dekking van de extra kosten van het vervoer van goederen binnen de nationale grenzen wordt verleend, wordt berekend op basis van de goedkoopste vorm van vervoer en de kortste route tussen de plaats van de productie of verwerking van de landbouwproducten en de commerciële afzetpunten, en niet kan worden toegekend voor de kosten van het vervoer van landbouwproducten van ondernemingen die zich elders kunnen vestigen.

(48)  Let wel dat slechts maatregelen die vallen onder de definitie van staatssteun en de regels voor de interpretatie van die definitie die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie over het begrip steun, hoeven te worden aangemeld. Als u niet zeker bent of een maatregel aan de voorwaarden inzake staatssteun voldoet, kan u die ter beoordeling aan de Europese Commissie voorleggen. De bosbouwmaatregelen in Verordening (EU) nr. 1305/2013 worden in de regel geacht aan alle criteria inzake staatssteun te voldoen.

(49)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van 17.12.2013 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(50)  Overeenkomstig punt 495 van de richtsnoeren is deze uitzondering vervat in de toepassing van artikel 5, lid 5, onder c), artikel 21, lid 1, onder e), en artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

(51)  Mededeling van de Commissie - Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1).

(52)  Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

(53)  Tweede ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa, 16-17 juni 1993, Helsinki (Finland), „Resolutie H1 - Algemene richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa”.

(54)  Gelieve voor steun voor het opzetten van adviesdiensten en de opleiding van adviseurs in plattelandsgebieden de formulieren in te vullen die betrekking hebben op de afdelingen 3.3 en 3.6 van deel II van de richtsnoeren.

(55)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(56)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).


Top