EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018PC0833

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

COM/2018/833 final

Brussel, 5.12.2018

COM(2018) 833 final

2018/0426(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

(Voor de EER relevante tekst)


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk de Europese Raad overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie kennis gegeven van zijn voornemen zich terug te trekken uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie onderhandelt de Unie met de zich terugtrekkende staat over een akkoord over de voorwaarden voor zijn terugtrekking (het terugtrekkingsakkoord), waarbij rekening wordt gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen van die staat met de Unie. Het terugtrekkingsakkoord wordt namens de Unie gesloten door de Raad, na goedkeuring door het Europees Parlement.

Na de kennisgeving heeft de Europese Raad (artikel 50) op 29 april 2017 onderhandelingsrichtsnoeren aangenomen. In het licht van deze richtsnoeren heeft de Raad de Commissie op 22 mei 2017 gemachtigd om de onderhandelingen te beginnen over een akkoord met het Verenigd Koninkrijk over de voorwaarden voor zijn terugtrekking uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en de onderhandelingsrichtsnoeren voor deze onderhandelingen vastgesteld. De Europese Raad heeft op 15 december 2017 aanvullende richtsnoeren bij de richtsnoeren van 29 april 2017 aangenomen waarbij de beginselen en voorwaarden voor eventuele overgangsregelingen werden vastgesteld, waarna de Raad op 29 januari 2018 aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren heeft vastgesteld.

De onderhandelingen zijn gevoerd in het licht van de richtsnoeren van de Europese Raad en in overeenstemming met de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad, en terdege rekening houdend met de resoluties van het Europees Parlement van 5 april 2017, 3 oktober 2017, 13 december 2017 en 14 maart 2018.

De onderhandelingen zijn op 14 november 2018 op het niveau van de hoofdonderhandelaars afgerond en geparafeerd. Deze tekst is juridisch gereviseerd 1 en is de tekst die ter ondertekening wordt voorgelegd.

Een akkoord over de toekomstige betrekkingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk kan pas worden gesloten nadat het Verenigd Koninkrijk een derde land is geworden. Artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vereist dat in het akkoord over de voorwaarden voor de terugtrekking rekening wordt gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen met de Unie. De contouren van het kader van de toekomstige betrekkingen zijn tijdens de onderhandelingen uit hoofde van artikel 50 met het Verenigd Koninkrijk overeengekomen in de politieke verklaring over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, die op 25 november 2018 door de Europese Raad is goedgekeurd 2 .

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het terugtrekkingsakkoord is volledig in overeenstemming met de Verdragen en beschermt de integriteit en de autonomie van de rechtsorde van de Unie, alsmede de integriteit van de interne markt en de douane-unie. Het bevordert de waarden, de doelstellingen en de belangen van de Unie, en zorgt voor de samenhang, de doeltreffendheid en de continuïteit van haar beleid en haar optreden. Met name in artikel 4 van het terugtrekkingsakkoord worden de methoden en beginselen met betrekking tot de gevolgen, de uitvoering en de toepassing van het akkoord vastgesteld die waarborgen dat de bepalingen van het recht van de Unie die krachtens het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn geworden, in het Verenigd Koninkrijk dezelfde rechtsgevolgen hebben als in de Unie en haar lidstaten.

Grondrechten

Uit hoofde van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie erkent de Unie de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft. Bovendien maken de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.

Deze rechten, vrijheden en beginselen blijven volledig in stand en beschermd in de Unie na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie. Bovendien waarborgt het terugtrekkingsakkoord dat wanneer wordt verwezen naar bepalingen of begrippen van het recht van de Unie, deze worden uitgelegd en toegepast overeenkomstig de methoden en algemene beginselen van uitlegging die binnen de Unie van toepassing zijn, met inbegrip van uitlegging die consistent is met het Handvest van de grondrechten. Dit is met name relevant voor het deel van het akkoord betreffende de rechten van burgers, dat sterk op het recht van de Unie is gebaseerd.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het Verenigd Koninkrijk heeft kennis gegeven van zijn voornemen zich terug te trekken uit de Europese Unie. Bijgevolg is artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie de rechtsgrondslag voor de ondertekening en de sluiting van een terugtrekkingsakkoord. Er zij aan herinnerd dat overeenkomstig artikel 106bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie eveneens van toepassing is op de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Evenredigheid

In het terugtrekkingsakkoord worden alle kwesties in verband met het uiteengaan geregeld en de voorwaarden van de overgangsregeling en de duur ervan duidelijk vastgesteld. Het terugtrekkingsakkoord is derhalve passend en evenredig met de doelstelling van het waarborgen van een ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de voorwaarden voor de terugtrekking vastgelegd in een akkoord tussen de Unie en de zich terugtrekkende staat; de ondertekening van een dergelijk akkoord wordt geregeld bij besluit van de Raad.

3.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Aangezien het terugtrekkingsakkoord bepaalt dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk beide de financiële verplichtingen nakomen die voortvloeien uit de gehele periode van het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Unie, heeft voornamelijk de oprichting van het Gemengd Comité, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk, gevolgen voor de begroting. Het Gemengd Comité houdt onder andere toezicht op en vergemakkelijkt de uitvoering en de toepassing van het terugtrekkingsakkoord. Het Gemengd Comité komt minstens eenmaal per jaar bijeen op verzoek van een van de partijen. Daarnaast kunnen er ook kosten verbonden zijn aan de inleiding van een arbitrageprocedure in het kader van de geschillenbeslechting waarin het akkoord voorziet. In geval van verlenging van de overgangsperiode draagt het Verenigd Koninkrijk voor de duur van de verlenging bij aan de begroting van de Unie; deze bijdrage wordt behandeld als algemene ontvangsten. Het financieel memorandum bij dit voorstel geeft nadere informatie over de geraamde financiële gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Bij titel 2 van deel zes van het terugtrekkingsakkoord wordt een Gemengd Comité ingesteld dat voortdurend toezicht zal houden op de uitvoering, de werking en de gevolgen van dit akkoord. Het Gemengd Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Unie en vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk, vergadert ten minste eenmaal per jaar en houdt toezicht op en vergemakkelijkt de uitvoering en toepassing van het akkoord, en besluit over de taken van de gespecialiseerde comités en houdt toezicht op hun werkzaamheden, en stelt wijzigingen van dit akkoord vast in de gevallen waarin het akkoord daarin voorziet. Het Gemengd Comité stelt zijn besluiten en aanbevelingen in onderlinge overeenstemming tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk vast. Het kan in geen geval de besluitvorming op het niveau van de Unie beperken. De Unie en het Verenigd Koninkrijk kunnen via het Gemengd Comité besluiten bepaalde aspecten van het akkoord te wijzigen, maar alleen in die gevallen waarin uitdrukkelijk is voorzien. Wanneer de partijen een dergelijk besluit goedkeuren, moet dit gebeuren volgens hun respectieve toepasselijke interne voorschriften en procedures.

De volgende gespecialiseerde comités zullen werken onder gezag van het Gemengd Comité, d.w.z. één subcomité voor elk van de belangrijkste onderdelen van het terugtrekkingsakkoord:

(a)het Comité voor de rechten van de burgers;

(b)het Comité voor de overige scheidingsbepalingen;

(c)het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland;

(d)het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen;

(e)het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Gibraltar; en

(f)het Comité voor de financiële bepalingen.

Het voorstel voorziet ook in een rol voor het Gemengd Comité in geschillenbeslechting, die wordt behandeld in titel 3 van deel zes van het terugtrekkingsakkoord.

Artikelsgewijze toelichting

Het ontwerpvoorstel van de Commissie voor het terugtrekkingsakkoord bestaat uit 185 artikelen, gegroepeerd in zes delen (onderverdeeld in titels en hoofdstukken), en drie protocollen en negen bijlagen, als volgt:

Deel een (Gemeenschappelijke bepalingen) bevat de algemene bepalingen van het terugtrekkingsakkoord (hierna „het akkoord” genoemd), zoals de definities, de territoriale werkingssfeer van het akkoord, de methoden en beginselen met betrekking tot de gevolgen, de uitvoering en de toepassing van het akkoord.

Deel twee (Rechten van de burgers) bevat de bepalingen ter bescherming van de uit het recht van de Unie voortvloeiende status en de rechten van de burgers van het EU en het VK, en hun gezinnen, die getroffen worden door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk. Deel twee omvat 4 titels: Titel I (Algemene bepalingen), titel II (Rechten en verplichtingen), titel III (Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels) en titel IV (Overige bepalingen).

Deel drie (Scheidingsbepalingen) bevat de bepalingen voor andere kwesties die verband houden met het losmaken van het Verenigd Koninkrijk van de Unie. Deel drie omvat 13 titels: Titel I (In de handel gebrachte goederen), titel II (Lopende douaneprocedures), titel III (Lopende aangelegenheden inzake belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen), titel IV (Intellectuele eigendom), titel V (Lopende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken), titel VI (Lopende justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken), VII (Voor het eind van de overgangsperiode of op grond van dit akkoord verwerkte of verkregen gegevens), titel VIII (Lopende overheidsopdrachten en overeenkomstige procedures), titel IX (Aangelegenheden in verband met Euratom), titel X (Gerechtelijke en administratieve procedures van de Unie), titel XI (Procedures voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk), titel XII (Voorrechten en immuniteiten) en titel XIII (Overige kwesties in verband met de werking van de instellingen, organen en instanties van de Unie).

Deel vier (Overgang) voorziet in een overgangsperiode waarin het hele EU-acquis, op enkele uitzonderingen na, van toepassing zal zijn op het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk zal tijdens de overgang niet langer vertegenwoordigd zijn in de instellingen van de Unie, noch deelnemen aan het besluitvormingsproces van de Unie. Voorts bevat deel vier de overgangsregelingen die op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn met betrekking tot internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de Unie, door lidstaten die namens haar optreden, of door de Unie en haar lidstaten samen. Volgens artikel 129 is het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode gebonden door de verplichtingen die voortvloeien uit die overeenkomsten. Artikel 130 voorziet in een raadplegingsmechanisme voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden van het Verenigd Koninkrijk voor de overgangsperiode. Artikel 131 waarborgt dat alle instellingen van de Unie hun volledige bevoegdheid ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk behouden, met inbegrip van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Artikel 132 voorziet in de mogelijkheid de overgangsperiode eenmalig te verlengen met een of twee jaar ten hoogste.

Deel vijf (Financiële bepalingen) bevat nadere bepalingen over de financiële regeling, zoals gedetailleerde regels inzake de onderdelen van de financiële afwikkeling, de regels voor de berekening van de waarde van de financiële regeling en de betalingsvoorwaarden. Er worden ook regels vastgesteld voor de regelingen inzake de verdere deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de programma’s van het huidige meerjarig financieel kader (MFK) tot de afsluiting daarvan.

Deel zes (Institutionele en slotbepalingen) stelt regels vast voor de samenhangende uitlegging en toepassing van het akkoord en stelt een Gemengd Comité in, alsook een mechanisme om geschillen te beslechten. Dit deel bevat ook een inspanningsverplichting voor de partijen om vóór het einde van de overgangsperiode tot een akkoord te komen over hun toekomstige betrekkingen, en de bepalingen inzake de inwerkingtreding van het akkoord.

Het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland en de tien bijlagen daarbij bevatten de bepalingen die nodig zijn voor de noodoplossing (“backstop”) ter voorkoming van een harde grens tussen Ierland en Noord-Ierland. Deze oplossing zal van toepassing tenzij en totdat zij, geheel of gedeeltelijk, door een akkoord van later datum worden vervangen. Het protocol creëert een enkel douanegebied van de EU en het Verenigd Koninkrijk. Zo moeten tarieven, quota of controles van oorsprongsregels tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk worden voorkomen. Het voorziet ook in een reeks maatregelen die een gelijk speelveld tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk moeten waarborgen. Tevens waarborgt het protocol dat het douanewetboek van de Unie, met onder meer de bepalingen voor het in het vrije verkeer brengen van goederen binnen de EU, van toepassing blijft op Noord-Ierland. Hierdoor zullen Noord-Ierse bedrijven geen beperkingen ondervinden wanneer zij producten op de interne markt van de EU brengen. Het protocol bepaalt ook dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland zich zal blijven afstemmen op een beperkt aantal regels die verband houden met de interne markt van de EU en die onontbeerlijk zijn om een harde grens te voorkomen, namelijk de wetgeving inzake goederen, sanitaire en fytosanitaire voorschriften, de regels voor landbouwproducten, btw en accijnzen, en staatssteunregels. Er zijn ook bepalingen opgenomen om de interne markt voor elektriciteit op het eiland Ierland in stand te houden. Het protocol bepaalt dat het gemeenschappelijk reisgebied tussen Ierland en het Verenigd Koninkrijk en de bijbehorende rechten en voorrechten van toepassing blijven overeenkomstig het recht van de Unie, in het bijzonder inzake het vrije verkeer van EU-burgers. De Noord-Zuid-samenwerking worden eveneens voortgezet, zoals vastgesteld in het protocol, onder meer op het gebied van milieu, gezondheid, landbouw, vervoer, onderwijs en toerisme, alsook op het gebied van energie, telecommunicatie, omroep, de binnenvisserij, justitie en veiligheid, hoger onderwijs en sport.

Het terugtrekkingsakkoord omvat eveneens een protocol betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen (de “SBA’s”). Aangezien de betrekkingen tussen de Unie en de SBA’s in Cyprus vastgesteld moeten blijven worden in het kader van het lidmaatschap van de Unie van de Republiek Cyprus, voorziet het protocol betreffende de SBA’s in passende regelingen om, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, de doelstellingen van de regelingen van Protocol nr. 3 bij de Akte van toetreding van de Republiek Cyprus tot de Europese Unie te verwezenlijken. In de gezamenlijke verklaring van 19 juni 2018 hebben de Unie en het Verenigd Koninklijk aangegeven zich ertoe te verbinden passende regelingen tot stand te brengen voor de SBA’s, in het bijzonder ter bescherming van de belangen van Cypriotische burgers die wonen en werken in de SBA’s na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk, geheel in overeenstemming met de uit het Oprichtingsverdrag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De Unie en het Verenigd Koninkrijk hebben overeenstemming bereikt over een protocol dat hieraan uitvoering geeft en dat aan het terugtrekkingsakkoord is gehecht. Het doel van het protocol is te waarborgen dat het recht van de Unie in de gebieden bepaald in Protocol nr. 3 bij de Toetredingsakte van Cyprus van toepassing blijft in de SBA’s, zonder verstoring of verlies van rechten, met name voor de ongeveer 11 000 Cypriotische burgers die wonen en werken in de SBA’s. Dit geldt voor een aantal beleidsterreinen zoals belastingen, goederen, landbouw, visserij en veterinaire en fytosanitaire voorschriften. Krachtens het Protocol is de Republiek Cyprus verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en handhaving van het recht van de Unie met betrekking tot de meeste bestreken gebieden, met uitzondering van veiligheids- en militaire aangelegenheden.

Tot slot omvat het terugtrekkingsakkoord een protocol inzake Gibraltar over de specifieke kwesties die door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie ontstaan met betrekking tot Gibraltar. Overeenkomstig de richtsnoeren van de Europese Raad van 29 april 2017 “mag op het grondgebied van Gibraltar geen akkoord tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn zonder overeenstemming daarover tussen het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk”. Dit is in herinnering gebracht in de aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad van 29 januari 2018 en in de richtsnoeren van de Europese Raad van 14 maart 2018. In de verklaringen bij de notulen van de bijeenkomst van de Europese Raad van 25 november 2018 is de volgende verklaring van de Europese Raad en van de Commissie opgenomen: “Na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zal Gibraltar niet binnen de territoriale werkingssfeer van de tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te sluiten overeenkomsten vallen. Dit sluit evenwel niet uit dat er met betrekking tot Gibraltar afzonderlijke overeenkomsten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk kunnen worden gesloten. Onverminderd de bevoegdheden van de Unie en met volledige eerbiediging van de territoriale integriteit van haar lidstaten, zoals gewaarborgd door artikel 4, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, is voor die afzonderlijke overeenkomsten een voorafgaande goedkeuring van het Koninkrijk Spanje vereist”. Tevens hebben de Europese Raad en de Commissie bij deze gelegenheid een interpretatieve verklaring uitgegeven betreffende artikel 184 van het terugtrekkingsakkoord en de territoriale werkingssfeer van toekomstige overeenkomsten.

De bilaterale onderhandelingen tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk zijn nu afgerond. Een protocol met betrekking tot deze bilaterale regelingen is gehecht aan het terugtrekkingsakkoord. Het protocol vormt een pakket met bilaterale memoranda van overeenstemming tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Gibraltar. Het heeft betrekking op de bilaterale samenwerking inzake de rechten van burgers, tabak en andere producten, milieu, politie- en douane-aangelegenheden, alsmede een bilaterale overeenkomst in verband met belastingen en de bescherming van de financiële belangen. Met betrekking tot de rechten van burgers legt het protocol de basis voor administratieve samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten voor de uitvoering van het terugtrekkingsakkoord met betrekking tot de mensen die in de regio Gibraltar wonen, en met name grensarbeiders. Wat betreft de luchtvaart creëert het Protocol de mogelijkheid, mits Spanje en het Verenigd Koninkrijk een akkoord bereiken over het gebruik van de luchthaven van Gibraltar, om de EU-wetgeving die daar eerst nog niet van toepassing was, tijdens de overgangsperiode op Gibraltar toepasbaar te maken. Met betrekking tot fiscale kwesties en de bescherming van financiële belangen legt het protocol de grondslag voor administratieve samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten met het oog op het bewerkstelligen van volledige transparantie op het gebied van belastingen, fraudebestrijding, smokkel en witwassen. Het Verenigd Koninkrijk zal er ook op toezien dat de internationale normen op dit gebied worden nageleefd in Gibraltar. Met betrekking tot tabakswaren verbindt het Verenigd Koninkrijk zich ertoe voor Gibraltar bepaalde verdragen te ratificeren en voor 30 juni 2020 een systeem van traceerbaarheid en veiligheidsmaatregelen voor sigaretten in te voeren. Met betrekking tot alcohol en benzine zal het Verenigd Koninkrijk ervoor zorgen dat in Gibraltar een belastingstelsel van kracht is dat fraude moet voorkomen. Op het gebied van milieubescherming en visserij, en de samenwerking met betrekking tot politie- en douane-aangelegenheden, legt het protocol de basis voor administratieve samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten. Er wordt een gespecialiseerd comité ingesteld dat op de toepassing van dit protocol moet toezien.

Het akkoord omvat tevens de volgende bijlagen:

·Bijlage I: Coördinatie van de sociale zekerheid

·Bijlage II: Bepalingen van het recht van de Unie bedoeld in artikel 41, lid 4

·Bijlage III: Termijnen voor de situaties of douaneregelingen bedoeld in artikel 49, lid 1

·Bijlage IV: Lijst van netwerken, informatiesystemen en databanken bedoeld in de artikelen 50, 53, 99 en 100

·Bijlage V: Euratom

·Bijlage VI: Lijst van administratieve samenwerkingsprocedures bedoeld in artikel 98

·Bijlage VII: Lijst van handelingen/bepalingen bedoeld in artikel 128, lid 6

·Bijlage VIII: Reglement van orde van het Gemengd Comité en van de gespecialiseerde comités

·Bijlage IX: Procedureregels voor geschillenbeslechting

Het akkoord treedt op 30 maart 2019 in werking.

2018/0426 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 50,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk de Europese Raad kennis gegeven van zijn voornemen zich terug te trekken uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“Euratom”), overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat krachtens artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie op Euratom van toepassing is.

(2)Op 22 mei 2017 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen te beginnen met het Verenigd Koninkrijk over een akkoord over de voorwaarden voor zijn terugtrekking, waarbij rekening wordt gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen van die staat met de Unie.

(3)De onderhandelingen zijn gevoerd in het licht van de richtsnoeren van de Europese Raad van 29 april en 15 december 2017 en 23 maart 2018, teneinde een ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en Euratom te waarborgen.

(4)Op 25 november 2018 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het akkoord” genoemd).

(5)Nu de onderhandelingen zijn afgerond, moet het akkoord namens de Unie worden ondertekend, onder voorbehoud van de voltooiing van de procedures die nodig zijn voor de sluiting ervan op een latere datum.

(6)Overeenkomstig artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, is artikel 50 VEU van toepassing op de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(7)Het akkoord voorziet in een overgangsperiode waarin – onverminderd de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk wat betreft de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de instellingen, organen en instanties van de Unie – het recht van de Unie, met inbegrip van internationale overeenkomsten, op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing zal zijn. De Commissie moet derhalve de andere partijen bij die overeenkomsten namens de Unie en Euratom ervan in kennis stellen dat het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode voor de doelstellingen van die overeenkomsten als een lidstaat wordt behandeld.

(8)Artikel 185, tweede alinea, van het akkoord bepaalt dat bij het doen van schriftelijke kennisgeving dat de nodige interne procedures voltooid zijn, de Unie ten aanzien van een lidstaat die redenen heeft aangevoerd in verband met de fundamentele beginselen van het nationale recht van die lidstaat, kan verklaren dat gedurende de overgangsperiode, naast de gronden voor weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel bedoeld in Kaderbesluit 2002/584/JBZ, de uitvoerende gerechtelijke autoriteiten van die lidstaat kunnen weigeren eigen onderdanen op grond van een Europees aanhoudingsbevel over te leveren aan het Verenigd Koninkrijk. Het is derhalve dienstig om voor lidstaten die van deze mogelijkheid gebruik wensen te maken, een termijn vast te stellen waarbinnen zij de Commissie en het Secretariaat-generaal van de Raad daarvan in kennis stellen.

(9)Overeenkomstig artikel 50, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft het Verenigd Koninkrijk niet deelgenomen aan de beraadslagingen van de Raad over dit besluit, noch aan de goedkeuring ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt machtiging verleend voor de ondertekening, namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het akkoord” genoemd), onder voorbehoud van de sluiting ervan.

De tekst van het akkoord is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Commissie worden hierbij gemachtigd het akkoord namens de Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie te ondertekenen.

Artikel 3

Onmiddellijk na de ondertekening van het akkoord stelt de Commissie de andere partijen bij de internationale overeenkomsten als bedoeld in artikel 2, onder a), iv), van dat akkoord ervan in kennis dat, onder voorbehoud van inwerkingtreding van het akkoord, het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode voor de doelstellingen van die internationale overeenkomsten als een lidstaat wordt behandeld.

Artikel 4

De lidstaten die wensen gebruik te maken van de mogelijkheid waarin artikel 185, tweede alinea, van het akkoord voorziet, geven de Commissie en het Secretariaat-generaal van de Raad daarvan uiterlijk 15 februari 2019 kennis.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter


FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en)

1.3.Het voorstel/initiatief betreft

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

1.4.4.Prestatie-indicatoren

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder "toegevoegde waarde van de deelname van de Unie" verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico's en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico's te beperken

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met operationele kredieten

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.5.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van GrootBrittannië en NoordIerland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

25 – Beleidscoördinatie en juridisch advies van de Commissie

1.3.Het voorstel/initiatief betreft: 

 een nieuwe actie 

 een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie 3  

 de verlenging van een bestaande actie 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

De rechtsgrondslag van het akkoord is artikel 50, lid 2, VEU. Overeenkomstig de richtsnoeren van de Europese Raad (art. 50) van 29 april 2017, beoogt het terugtrekkingsakkoord

   duidelijkheid en rechtszekerheid te bieden met betrekking tot situaties die zijn ontstaan door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie voor de burgers, maar ook voor bedrijven, de belanghebbenden en de internationale partners;

   burgers te beschermen die hun leven vorm hebben gegeven op basis van rechten die voortvloeien uit het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Unie;

   te regelen dat het Verenigd Koninkrijk wordt losgemaakt van de Unie en van alle rechten en verplichtingen die voor het Verenigd Koninkrijk voortvloeien uit de verbintenissen die het als lidstaat is aangegaan;

   in de tijd beperkte overgangsregelingen vast te stellen die in het belang zijn van de Unie;

   te waarborgen dat zowel het Verenigd Koninkrijk als de Unie de financiële verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de gehele periode dat het Verenigd Koninkrijk lid was van de Unie;

   te zorgen voor doeltreffend beheer, tenuitvoerlegging en handhaving van het akkoord, onder andere door middel van institutionele structuren en een effectief geschillenbeslechtingsmechanisme waarbij de rol van het Hof van Justitie van de Europese Unie als hoogste uitleggingsinstantie van het Unierecht bewaard blijft;

   de doelstelling van vrede en verzoening in het Goede-Vrijdagakkoord in al zijn onderdelen te blijven ondersteunen en de resultaten, voordelen en afspraken van het vredesproces op het eiland Ierland te beschermen;

   de belangen van de Cyprioten die wonen en werken in de SBA’s te beschermen en ontregeling en verlies van rechten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk te voorkomen;

   te voorzien in nauwe samenwerking tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Gibraltar over de tenuitvoerlegging van het terugtrekkingsakkoord, en met name de rechten van de burgers, en op een aantal andere beleidsterreinen.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

Specifieke doelstelling(en)

N.v.t.

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Het terugtrekkingsakkoord tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk moet de Europese burgers, het bedrijfsleven en internationale partners de garantie geven dat er geen wanordelijk en ongecontroleerd vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie komt.

Het enige gevolg van het terugtrekkingsakkoord voor de begroting betreft de instelling van een Gemengd Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk. Het Gemengd Comité zal toezicht houden op en de uitvoering en toepassing vergemakkelijken van het akkoord, besluiten over de taken van de gespecialiseerde comités en toezicht houden op hun werkzaamheden, en wijzigingen van dit akkoord vaststellen in de gevallen waarin het akkoord daarin voorziet. Het akkoord voorziet ook in een rol voor het Gemengd Comité in geschillenbeslechting, die wordt behandeld in titel 3 van deel zes van het terugtrekkingsakkoord.

Het Gemengd Comité komt minstens eenmaal per jaar bijeen op verzoek van een van de partijen. De volgende gespecialiseerde comités zullen werken onder gezag van het Gemengd Comité, d.w.z. één subcomité voor elk van de belangrijkste onderdelen van het terugtrekkingsakkoord:

a)    het Comité voor de rechten van de burgers;

b)    het Comité voor de overige scheidingsbepalingen;

c)    het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland;

d)    het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen;

e)    het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Gibraltar; en

f)    het Comité voor de financiële bepalingen.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten

N.v.t.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief 

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

Zorgen voor de ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder "toegevoegde waarde van de deelname van de Unie" verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

Een ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie is in het belang van zowel de Unie als het Verenigd Koninkrijk, in het bijzonder door rechtszekerheid te bieden aan burgers en ondernemingen aan weerszijden van het Kanaal. Het terugtrekkingsakkoord is noodzakelijk ter beperking van eventuele negatieve effecten op de Europese economie en de begroting van de Unie, ter bescherming van de rechten van de Europese burgers die leven en werken in het Verenigd Koninkrijk, en ter waarborging van de in het Goede-Vrijdagakkoord vervatte doelstelling van vrede en de verzoening op het eiland Ierland.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

N.v.t.

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

N.v.t.

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

N.v.t.

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

 onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Beheersvorm(en) 4  

 Direct beheer door de Commissie

   door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen

 Gedeeld beheer met lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

2.BEHEERSMAATREGELEN 

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Het Gemengd Comité brengt een jaarlijks verslag uit over de werking van het akkoord.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

N.v.t.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico's en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico's te beperken

N.v.t.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting). 

N.v.t.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

·Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

Nummer
5
[Rubriek Administratie]

GK/ NGK 5

van EVA-landen 6

van kandidaat-lidstaten 7

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

XX 01 01 01 – Uitgaven in verband met ambtenaren en tijdelijke functionarissen in dienst bij de instelling

NGK

GEEN

GEEN

GEEN

GEEN

XX 01 02 11 01 – Dienstreizen en representatie

NGK

GEEN

GEEN

GEEN

GEEN

·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

Nummer
[…]
[Rubriek………………………………………]

GK/ NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

[…][XX.YY.YY.YY]

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel
kader

Nummer

DG: <…….>

Jaar
N 8

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

•Beleidskredieten

Begrotingsonderdeel 9

Vastleggingen

(1a)

Betalingen

(2 a)

Begrotingsonderdeel

Vastleggingen

(1b)

Betalingen

(2b)

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten 10  

Begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten
voor DG <…….>

Vastleggingen

=1a+1b +3

Betalingen

=2a+2b

+3





TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

•TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK <….>
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

=4+ 6

Betalingen

=5+ 6

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere beleidsrubrieken, herhaal bovenstaand deel:

•TOTAAL beleidskredieten (alle beleidsrubrieken)

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten (alle beleidsrubrieken)

(6)

TOTAAL kredieten
voor de RUBRIEKEN 1 tot en met 4
van het meerjarig financieel kader

(referentiebedrag)

Vastleggingen

=4+ 6

Betalingen

=5+ 6





Rubriek van het meerjarig financieel
kader

5

"Administratieve uitgaven"

Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de "administratieve begrotingsgegevens", die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (Bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

DG: SG (en mogelijk SJ,...)

• Personele middelen

286 000

286 000

286 000

286 000

• Andere administratieve uitgaven

2 000

2 000

2 000

2 000

TOTAAL DG RTD

Kredieten

288 000

288 000

288 000

288 000

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK 5
van het meerjarig financieel kader
 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

288 000

288 000

288 000

288 000

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
N 11

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

TOTAAL kredieten
voor de RUBRIEKEN 1 tot en met 5
van het meerjarig financieel kader
 

Vastleggingen

288 000

288 000

288 000

288 000

Betalingen

288 000

288 000

288 000

288 000

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met operationele kredieten 

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 12

Gem. kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totale aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 13

- Output

- Output

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2…

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTAAL

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
N 14

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

RUBRIEK 5
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

286 000

286 000

286 000

286 000

Andere administratieve uitgaven

2 000

2 000

2 000

2 000

Subtotaal RUBRIEK 5
van het meerjarig financieel kader

288 000

288 000

288 000

288 000

buiten HEADING 5 15
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

Andere uitgaven
van administratieve aard

Subtotaal
buiten HEADING 5
van het meerjarig financieel kader

TOTAAL

288 000

288 000

288 000

288 000

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

2

2

2

2

XX 01 01 02 (delegaties)

XX 01 05 01/11/21 (onderzoek door derden)

10 01 05 01/11 (eigen onderzoek)

Extern personeel (in voltijdequivalenten - VTE) 16

XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen")

XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

XX 01 04 jj  17

- zetel

- delegaties

XX 01 05 02/12/22 (AC, END, INT – onderzoek door derden)

10 01 05 02/12 (AC, END, SNE – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

2

2

2

2

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Voorbereiding, deelname aan en follow-up van de vergaderingen van het Gemengd Comité. Voorbereiding en goedkeuring van het jaarlijks verslag uit over de werking van het akkoord.

Extern personeel

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader 

Het voorstel/initiatief:

   kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

Het voorstel omvat slechts administratieve uitgaven, die zullen worden geïdentificeerd door middel van herschikkingen bij de toewijzing van middelen.

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen, de desbetreffende bedragen en de voorgestelde instrumenten.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5.Bijdragen van derden 

Het voorstel/initiatief:

   voorziet niet in medefinanciering door derden

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
N 18

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten



3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

voor de eigen middelen

voor overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 19

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ….

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Andere opmerkingen (bijv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

(1)    De juridisch gereviseerde tekst van het terugtrekkingsakkoord is openbaar gemaakt op dd.mm.jjjj en is te vinden op: https://ec.europa.eu/commission/publications/XXXX_en .
(2)     https://www.consilium.europa.eu/media/37100/20181121-cover-political-declaration.pdf  
(3)    In de zin van artikel 58, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(4)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
(5)    GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste kredieten.
(6)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(7)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
(8)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang "N" door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(9)    Volgens de officiële begrotingsnomenclatuur.
(10)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(11)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang "N" door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(12)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
(13)    Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…".
(14)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang "N" door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(15)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(16)    AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
(17)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).
(18)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang "N" door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(19)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
Top

Brussel, 5.12.2018

COM(2018) 833 final

BIJLAGE

bij

voorstel voor een besluit van de Raad

betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie


PREAMBULE

DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE,

EN

HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

OVERWEGEND dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna “Verenigd Koninkrijk” genoemd) op 29 maart 2017, na de uitslag van een in het Verenigd Koninkrijk gehouden referendum en zijn soevereine besluit de Europese Unie te verlaten, in overeenstemming met artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”), dat krachtens artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “Euratom-Verdrag” genoemd) van toepassing is op Euratom, kennis heeft gegeven van zijn voornemen zich uit de Europese Unie (hierna de “Unie” genoemd) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “Euratom” genoemd) terug te trekken,

STREVEND naar de vaststelling van regelingen voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en Euratom, met inachtneming van het kader voor hun toekomstige betrekkingen,

NOTA NEMEND van de richtsnoeren van 29 april en 15 december 2017 en van 23 maart 2018 van de Europese Raad, aan de hand waarvan de Unie het akkoord moet sluiten dat de regelingen bevat voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en Euratom,



ERAAN HERINNEREND dat ingevolge artikel 50 VEU, juncto artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag en onverminderd de in dit akkoord neergelegde regelingen, het recht van de Unie en van Euratom in zijn geheel niet langer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit akkoord,

BEKLEMTONEND dat dit akkoord als doelstelling heeft te zorgen voor een ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en Euratom,

ERKENNEND dat het nodig is burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsook hun respectieve familieleden wederzijds bescherming te bieden wanneer zij vóór een in dit akkoord vastgestelde datum een recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend en ervoor te zorgen dat hun rechten uit hoofde van dit akkoord afdwingbaar zijn en gebaseerd zijn op het non-discriminatiebeginsel; eveneens erkennend dat rechten uit hoofde van sociale-verzekeringstijdvakken beschermd moeten worden,

VASTBESLOTEN voor een ordelijk verloop van de terugtrekking te zorgen door middel van diverse scheidingsbepalingen waarmee ontwrichting moet worden voorkomen en burgers en marktdeelnemers alsook justitiële en administratieve autoriteiten in de Unie en in het Verenigd Koninkrijk rechtszekerheid moet worden geboden, zonder de mogelijkheid uit te sluiten dat het akkoord of de akkoorden over de toekomstige betrekkingen voorrang krijgen boven relevante scheidingsbepalingen,


OVERWEGEND dat het in het belang van zowel de Unie als het Verenigd Koninkrijk is om een overgangs- of uitvoeringsperiode vast te stellen, tijdens welke – in weerwil van alle gevolgen van de terugtrekking uit de Unie van het Verenigd Koninkrijk wat betreft de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de instellingen, organen en instanties van de Unie, en met name de beëindiging, op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord, van de mandaten van alle leden van instellingen, organen en instanties van de Unie die benoemd, aangewezen of verkozen zijn in verband met het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Unie – het recht van de Unie, met inbegrip van internationale overeenkomsten, van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk, en zulks, in de regel, met dezelfde gevolgen als voor de lidstaten, teneinde ontwrichting in de periode waarin over het akkoord of de akkoorden over de toekomstige betrekkingen wordt onderhandeld, te voorkomen,

ERKENNEND dat, ook hoewel het recht van de Unie tijdens de overgangsperiode op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing zal zijn, de bijzondere kenmerken van het Verenigd Koninkrijk als een staat die zich uit de Unie heeft teruggetrokken, betekenen dat het voor het Verenigd Koninkrijk belangrijk zal zijn om maatregelen te kunnen nemen ter voorbereiding en vaststelling van zijn eigen, nieuwe internationale regelingen, onder meer op gebieden waarop de Unie uitsluitend bevoegd is, mits dergelijke overeenkomsten niet tijdens die periode in werking treden of van toepassing zijn, tenzij de Unie daarvoor toestemming verleent,

ERAAN HERINNEREND dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar zijn overeengekomen om door middel van een alomvattende financiële regeling de wederzijdse verplichtingen na te komen die zij zijn aangegaan toen het Verenigd Koninkrijk lid van de Unie was,


OVERWEGEND dat het, om de correcte uitlegging en toepassing van dit akkoord en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van dit akkoord te garanderen, van wezenlijk belang is om bepalingen vast te stellen die een algeheel governancekader waarborgen, in het bijzonder bindende regels voor geschillenbeslechting en handhaving die geheel in overeenstemming zijn met de respectieve rechtsordes van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk, alsook met de status van derde land van het Verenigd Koninkrijk,

ERKENNEND dat het voor een ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie ook nodig is om, in afzonderlijke protocollen bij dit akkoord, duurzame regelingen vast te stellen voor de zeer specifieke situaties in verband met Ierland/Noord-Ierland en de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen,

VOORTS ERKENNEND dat het voor een ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie ook nodig is om in een afzonderlijk protocol bij dit akkoord de specifieke regelingen vast te stellen die in het bijzonder tijdens de overgangsperiode op Gibraltar van toepassing zijn,

BEKLEMTONEND dat dit akkoord is gebaseerd op een algeheel evenwicht wat betreft de voordelen en de rechten en plichten voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk

WIJZEND op het feit dat de partijen parallel aan dit akkoord een politieke verklaring waarin het kader wordt geschetst voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland hebben vastgesteld,

OVERWEGEND dat zowel het Verenigd Koninkrijk als de Unie alle nodige maatregelen moet nemen om zo snel mogelijk na 29 maart 2019 de formele onderhandelingen over een of meerdere akkoorden inzake hun toekomstige betrekkingen te starten, teneinde ervoor te zorgen dat deze akkoorden, voor zover mogelijk, vanaf het einde van de overgangsperiode van toepassing zijn,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:


DEEL EEN

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

ARTIKEL 1

Doel

Dit akkoord bevat de regelingen voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna “Verenigd Koninkrijk” genoemd) uit de Europese Unie (hierna “Unie” genoemd) en uit de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “Euratom” genoemd).


ARTIKEL 2

Definities

Voor de toepassing van dit akkoord wordt verstaan onder:

a)    “recht van de Unie”:

i)    het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna “VEU” genoemd), het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna “VWEU” genoemd) en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “Euratom-Verdrag” genoemd), zoals deze Verdragen zijn gewijzigd of aangevuld, alsook de Toetredingsverdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, hierna samen “de Verdragen” genoemd;

ii)    de algemene beginselen van het recht van de Unie;

iii)    de door de instellingen, organen en instanties van de Unie vastgestelde handelingen;

iv)    de internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is en de internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de lidstaten die namens de Unie optreden;


v)    de overeenkomsten tussen lidstaten die deze zijn aangegaan in hun hoedanigheid van lidstaat van de Unie;

vi)    handelingen van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, bijeenkomend in het kader van de Europese Raad of de Raad van de Europese Unie (hierna “de Raad” genoemd);

vii)    de verklaringen die zijn afgelegd in het kader van intergouvernementele conferenties die de Verdragen hebben aangenomen;

b)    “lidstaten”: het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Republiek Kroatië, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden;

c)    “burger van de Unie”: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit;


d)    “onderdaan van het Verenigd Koninkrijk”: een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk als gedefinieerd in de Nieuwe verklaring van de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van 31 december 1982 betreffende de definitie van het woord “onderdanen” 1 juncto verklaring nr. 63 die is gehecht aan de Slotakte van de intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen 2 ;

e)    “overgangsperiode”: de in artikel 126 vastgestelde periode;

f)    “dag”: een kalenderdag, tenzij anders is bepaald in dit akkoord of in de bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit akkoord van toepassing zijn geworden.

ARTIKEL 3

Territoriale werkingssfeer

1.    Tenzij anders is bepaald in dit akkoord of in het recht van de Unie dat krachtens dit akkoord van toepassing is, worden verwijzingen in dit akkoord naar het Verenigd Koninkrijk of het grondgebied daarvan zodanig begrepen dat daaronder vallen:

a)    het Verenigd Koninkrijk;


b)    Gibraltar, voor zover het recht van de Unie daarop vóór de datum van inwerkingtreding van dit akkoord van toepassing was;

c)    de Kanaaleilanden en het Isle of Man voor zover het recht van de Unie daarop vóór de datum van inwerkingtreding van dit akkoord van toepassing was;

d)    Akrotiri en Dhekelia, zijnde de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen, voor zover nodig om de uitvoering te waarborgen van de regelingen als vervat in het protocol betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen dat gehecht is aan de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie;

e)    de in bijlage II bij het VWEU vermelde landen en gebieden overzee die met het Verenigd Koninkrijk bijzondere betrekkingen onderhouden 3 , voor zover de bepalingen van dit akkoord betrekking hebben op de speciale regelingen voor de associatie van de landen en gebieden overzee met de Unie.


2.    Tenzij anders is bepaald in dit akkoord of in het recht van de Unie dat krachtens dit akkoord van toepassing is, worden verwijzingen in dit akkoord naar lidstaten of het grondgebied daarvan zodanig begrepen dat daaronder de gebieden van de lidstaten vallen waarop overeenkomstig artikel 355 VWEU de Verdragen van toepassing zijn.

ARTIKEL 4

Methoden en beginselen met betrekking tot de gevolgen, de uitvoering en de toepassing van dit akkoord

1.    De bepalingen van dit akkoord en de bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit akkoord van toepassing zijn geworden, hebben ten aanzien van en in het Verenigd Koninkrijk dezelfde rechtsgevolgen als in de Unie en haar lidstaten.

Dienovereenkomstig kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen zich met name rechtstreeks beroepen op de in dit akkoord opgenomen of bedoelde bepalingen die voldoen aan de voorwaarden voor rechtstreekse werking krachtens het recht van de Unie.

2.    Het Verenigd Koninkrijk waarborgt de naleving van lid 1, met inbegrip van de vereiste bevoegdheden van zijn justitiële en administratieve autoriteiten om tegenstrijdige of onverenigbare nationale bepalingen buiten toepassing te laten, door middel van nationale primaire wetgeving.


3.    De bepalingen van dit akkoord die verwijzen naar het recht van de Unie, of naar begrippen of bepalingen daarin, worden uitgelegd en toegepast overeenkomstig de methoden en algemene beginselen van het recht van de Unie.

4.    De bepalingen van dit akkoord die verwijzen naar het recht van de Unie, of naar begrippen of bepalingen daarin, worden in het kader van hun uitvoering en toepassing uitgelegd overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie die is vastgesteld voor het eind van de overgangsperiode.

5.    Bij de uitlegging en toepassing van dit akkoord houden de justitiële en administratieve autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk terdege rekening met de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie die is vastgesteld na het eind van de overgangsperiode.

ARTIKEL 5

Goede trouw

De Unie en het Verenigd Koninkrijk bieden elkaar ondersteuning bij de uitvoering van uit dit akkoord voortvloeiende taken, waarbij zij elkaar ten volle respecteren en te goeder trouw handelen.


Zij nemen alle passende algemene of specifieke maatregelen om de naleving van de uit dit akkoord voortvloeiende verplichtingen te garanderen en onthouden zich van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van dit akkoord in gevaar zouden kunnen brengen.

Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van het recht van de Unie uit hoofde van dit akkoord, met name het beginsel van loyale samenwerking.

ARTIKEL 6

Verwijzingen naar Unierecht

1.    Met uitzondering van de delen vier en vijf van dit akkoord en tenzij in dit akkoord anders is bepaald, worden alle verwijzingen daarin naar het recht van de Unie begrepen als verwijzingen naar het recht van de Unie dat op de laatste dag van de overgangsperiode van toepassing is, ook voor zover dit gewijzigd of vervangen is.

2.    Wanneer in dit akkoord wordt verwezen naar handelingen van de Unie of bepalingen daarvan, wordt deze verwijzing, in voorkomend geval, geacht tevens een verwijzing in te houden naar het recht van de Unie of bepalingen daarvan die, hoewel zij door de handeling waarnaar wordt verwezen, vervangen of overbodig zijn geworden, overeenkomstig die handeling van toepassing blijven.


3.    Voor de toepassing van dit akkoord worden verwijzingen naar bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit akkoord van toepassing zijn geworden, geacht tevens een verwijzing in te houden naar de relevante handelingen van de Unie die deze bepalingen aanvullen of ten uitvoer leggen.

ARTIKEL 7

Verwijzingen naar de Unie en andere lidstaten

1.    Voor de toepassing van dit akkoord worden alle verwijzingen naar lidstaten en bevoegde autoriteiten van lidstaten in bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit akkoord van toepassing zijn geworden, zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk en zijn bevoegde autoriteiten omvatten, tenzij het gaat om:

a)    de benoeming, aanwijzing of verkiezing van leden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook de deelname aan de besluitvorming en het bijwonen van vergaderingen van de instellingen;

b)    de deelname aan de besluitvorming en het bestuur van de instellingen, organen en instanties van de Unie;


c)    het bijwonen van de vergaderingen van de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 4 bedoelde comités of van deskundigengroepen van de Commissie of van andere vergelijkbare entiteiten, of van de vergaderingen van deskundigengroepen of vergelijkbare entiteiten van organen of instanties van de Unie, tenzij in dit akkoord anders is bepaald.

2.    Tenzij in dit akkoord anders is bepaald, worden alle verwijzingen naar de Unie zodanig begrepen dat deze ook betrekking hebben op Euratom.

ARTIKEL 8

Toegang tot netwerken, informatiesystemen en databanken

Tenzij in dit akkoord anders is bepaald, zal het Verenigd Koninkrijk aan het eind van de overgangsperiode niet langer recht hebben op toegang tot enig netwerk, enig informatiesysteem en enige databank dat of die op grond van het recht van de Unie is opgericht. Het Verenigd Koninkrijk zal passende maatregelen nemen om te waarborgen dat het zich geen toegang verschaft tot netwerken, informatiesystemen of databanken ten aanzien waarvan het geen recht op toegang meer heeft.


DEEL TWEE

RECHTEN VAN DE BURGERS

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

ARTIKEL 9

Definities

Voor de toepassing van dit deel, en onverminderd titel III, wordt verstaan onder:

a)    “familieleden”: de volgende personen die, ongeacht hun nationaliteit, binnen de persoonlijke werkingssfeer vallen als bepaald in artikel 10 van dit akkoord:

i)    familieleden van burgers van de Unie of familieleden van onderdanen van het Verenigd Koninkrijk als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad 5 ;


ii)    andere dan de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG gedefinieerde personen wier aanwezigheid voor de burgers van de Unie of de onderdanen van het Verenigd Koninkrijk vereist is, om deze burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk niet een krachtens dit deel verleend verblijfsrecht te ontzeggen;

b)    “grensarbeiders”: burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die in een of meer staten waarin zij niet woonachtig zijn een economische activiteit uitoefenen in overeenstemming met artikel 45 of artikel 49 VWEU;

c)    “gastland”:

i)    met betrekking tot burgers van de Unie en hun familieleden: het Verenigd Koninkrijk wanneer zij daar voor het eind van de overgangsperiode overeenkomstig het recht van de Unie hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en daarna hun verblijf daar voortzetten;

ii)    met betrekking tot burgers van het Verenigd Koninkrijk en hun familieleden: de lidstaat waarin zij voor het eind van de overgangsperiode overeenkomstig het recht van de Unie hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en waarin zij ook daarna hun verblijf voortzetten;


d)    “land van beroepsactiviteit”:

i)    met betrekking tot burgers van de Unie: het Verenigd Koninkrijk wanneer zij daar voor het eind van de overgangsperiode als grensarbeider een economische activiteit hebben uitgeoefend en deze activiteit daar daarna voortzetten;

ii)    met betrekking tot burgers van het Verenigd Koninkrijk: een lidstaat waarin zij voor het eind van de overgangsperiode als grensarbeider een economische activiteit hebben uitgeoefend en waarin zij deze activiteit daarna voortzetten;

e)    “gezagsrecht”: het gezagsrecht als bedoeld in artikel 2, punt 9, van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad 6 , met inbegrip van het gezagsrecht dat is verkregen ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst.


ARTIKEL 10

Personele werkingssfeer

1.    Onverminderd titel III is dit deel van toepassing op de volgende personen:

a)    burgers van de Unie die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en daar daarna hun verblijf daar voortzetten;

b)    burgers van het Verenigd Koninkrijk die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in een lidstaat hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en daar ook daarna hun verblijf voortzetten;

c)    burgers van de Unie die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk hun recht als grensarbeider hebben uitgeoefend en daar nadien mee doorgaan;

d)    burgers van het Verenigd Koninkrijk die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in één of meer lidstaten hun recht als grensarbeider hebben uitgeoefend en daar nadien mee doorgaan;


e)    familieleden van een persoon als bedoeld in de punten a) tot en met d), mits zij aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

i)    zij verbleven voor het eind van de overgangsperiode overeenkomstig het recht van de Unie in het gastland en zetten hun verblijf daar nadien voort;

ii)    zij waren rechtstreeks verwant aan een persoon als bedoeld in de punten a) tot en met d) en verbleven voor het eind van de overgangsperiode buiten het gastland, mits zij op het moment waarop zij op grond van dit deel een verblijfsvergunning aanvragen teneinde zich bij de persoon als bedoeld in de punten a) tot en met d) van dit lid te voegen, voldoen aan de in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2004/38/EG vermelde voorwaarden;

iii)    zij werden na het eind van de overgangsperiode, in dan wel buiten het gastland, geboren als kind van of wettelijk geadopteerd door een persoon als bedoeld in de punten a) tot en met d) en voldoen op het moment waarop zij op grond van dit deel een verblijfsvergunning aanvragen teneinde zich bij de persoon als bedoeld in de punten a) tot en met d) van dit lid te voegen, aan de in artikel 2, punt 2), onder c), van Richtlijn 2004/38/EG vermelde voorwaarden:

   beide ouders zijn een persoon als bedoeld in de punten a) tot en met d);


   een van de ouders is een persoon als bedoeld in de punten a) tot en met d) en de andere ouder is een onderdaan van het gastland; of

   één ouder is een persoon als bedoeld in de punten a) tot en met d) en heeft alleen het gezagsrecht dan wel een gedeeld gezagsrecht over het kind, in overeenstemming met de toepasselijke regels van familierecht van een lidstaat of het Verenigd Koninkrijk, daaronder begrepen de toepasselijke regels van internationaal privaatrecht krachtens welke een op grond van het recht van een derde land vastgesteld gezagsrecht in de lidstaat of het Verenigd Koninkrijk wordt erkend, met name met betrekking tot het belang van het kind en onverminderd de normale werking van dergelijke toepasselijke regels van internationaal privaatrecht 7 ;

f)    familieleden die voor het eind van de overgangsperiode overeenkomstig de artikelen 12 en 13, artikel 16, lid 2, en de artikelen 17 en 18 van Richtlijn 2004/38/EG in het gastland verbleven en daar ook daarna hun verblijf voortzetten.


2.    Personen die onder artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn 2004/38/EG vallen en wier verblijf voor het eind van de overgangsperiode door het gastland overeenkomstig de nationale wetgeving van dat land in overeenstemming met artikel 3, lid 2, van die richtlijn werd vergemakkelijkt, behouden hun recht van verblijf in het gastland in overeenstemming met dit deel, mits zij ook daarna hun verblijf in het gastland voortzetten.

3.    Lid 2 is ook van toepassing op personen die onder artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn 2004/38/EG vallen en die voor het eind van de overgangsperiode om vergemakkelijking van binnenkomst en verblijf hebben verzocht en wier verblijf daarna door het gastland overeenkomstig de nationale wetgeving van dat land wordt vergemakkelijkt.

4.    Onverminderd een persoonlijk verblijfsrecht van de betrokkenen vergemakkelijkt het gastland overeenkomstig zijn nationale wetgeving en artikel 3, lid 2, onder b), van Richtlijn 2004/38/EG de binnenkomst en het verblijf van de partner met wie de persoon als bedoeld in lid 1, onder a) tot en met d), van dit artikel een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft, wanneer die partner voor het eind van de overgangsperiode buiten het gastland woonachtig was, mits die relatie al voor het eind van de overgangsperiode duurzaam was en op het tijdstip waarop de partner op grond van dit deel een verblijfsvergunning vraagt, voortduurt.

5.    In de in de leden 3 en 4 bedoelde gevallen onderzoekt het gastland de persoonlijke situatie van de betrokken personen uitgebreid en motiveert het een eventuele weigering van toegang of verblijf.


ARTIKEL 11

Ononderbroken karakter van het verblijf

Voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 laten afwezigheden als bedoeld in artikel 15, lid 2, het ononderbroken karakter van het verblijf onverlet.

Het duurzame verblijfsrecht dat voor het eind van de overgangsperiode krachtens Richtlijn 2004/38/EG is verkregen, wordt niet als verloren beschouwd vanwege een afwezigheid uit het gastland voor een periode als vermeld in artikel 15, lid 3.

ARTIKEL 12

Non-discriminatie

Binnen de werkingssfeer van dit deel en onverminderd eventuele daarin vervatte specifieke bepalingen is ten aanzien van de in artikel 10 van dit akkoord bedoelde personen elke discriminatie op grond van nationaliteit in de zin van artikel 18, eerste alinea, VWEU, in het gastland en het land van beroepsactiviteit verboden.


TITEL II

RECHTEN EN VERPLICHTINGEN

HOOFDSTUK 1

RECHTEN MET BETREKKING TOT VERBLIJF, VERBLIJFSDOCUMENTEN

ARTIKEL 13

Verblijfsrechten

1.    Burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk hebben het recht in het gastland te verblijven onder de beperkingen en voorwaarden als vermeld in de artikelen 21, 45 of 49 VWEU en in artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1, onder a), b) of c), artikel 7, lid 3, artikel 14, artikel 16, lid 1, of artikel 17, lid 1, van Richtlijn 2004/38/EG.


2.    Familieleden die ofwel burger van de Unie ofwel onderdaan van het Verenigd Koninkrijk zijn, hebben het recht om in het gastland te verblijven als vermeld in artikel 21 VWEU en in artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1, onder d), artikel 12, lid 1 of lid 3, artikel 13, lid 1, artikel 14, artikel 16, lid 1, of artikel 17, leden 3 en 4, van Richtlijn 2004/38/EG, behoudens de in die bepalingen vermelde beperkingen en voorwaarden.

3.    Familieleden die burger van de Unie noch onderdaan van het Verenigd Koninkrijk zijn, hebben het recht om in het gastland te verblijven krachtens artikel 21 VWEU en als vermeld in artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 12, lid 2 of lid 3, artikel 13, lid 2, artikel 14, artikel 16, lid 2, artikel 17, lid 3 of lid 4, of artikel 18, van Richtlijn 2004/38/EG, behoudens de beperkingen en voorwaarden die in die bepalingen worden genoemd.

4.    Het gastland mag de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde personen geen andere beperkingen of voorwaarden opleggen inzake het verkrijgen, behouden of verliezen van verblijfsrechten dan die waarin deze titel voorziet. Ten aanzien van de toepassing van de beperkingen en voorwaarden waarin deze titel voorziet, bestaat alleen beoordelingsvrijheid voor zover die in het voordeel van de betrokken persoon is.


ARTIKEL 14

Uitreis- en inreisrecht

1.    Burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun respectieve familieleden en andere personen, die overeenkomstig de in deze titel vermelde voorwaarden op het grondgebied van het gastland verblijven, hebben het recht het gastland te verlaten en binnen te komen als vermeld in artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2004/38/EG, met een geldig paspoort of geldige nationale identiteitskaart in geval van burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, en met een geldig paspoort in het geval van hun respectieve familieleden en andere personen, die geen burger van de Unie of onderdaan van het Verenigd Koninkrijk zijn.

Vijf jaar na het eind van de overgangsperiode kan het gastland beslissen om niet langer nationale identiteitskaarten te accepteren voor het binnenkomen of verlaten van zijn grondgebied wanneer dergelijke kaarten geen chip bevatten die voldoet aan de toepasselijke normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie op het gebied van biometrische identificatie.

2.    Aan de houders van een overeenkomstig artikel 18 of artikel 26 afgegeven geldig document wordt geen uit- of inreisvisumplicht of soortgelijke formaliteit opgelegd.


3.    Wanneer het gastland familieleden die zich na het eind van de overgangsperiode bij de burger van de Unie of de onderdaan van het Verenigd Koninkrijk voegen, ertoe verplicht om over een inreisvisum te beschikken, verleent het gastland deze personen alle faciliteiten om de benodigde visa te verkrijgen. Deze visa worden zo spoedig mogelijk kosteloos afgegeven via een versnelde procedure.

ARTIKEL 15

Duurzaam verblijfsrecht

1.    Burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk en hun respectieve familieleden die overeenkomstig het recht van de Unie voor een ononderbroken periode van 5 jaar of voor de in artikel 17 van Richtlijn 2004/38/EG vermelde periode legaal in het gastland hebben verbleven, hebben het recht om duurzaam in het gastland te verblijven onder de voorwaarden als vermeld in de artikelen 16, 17 en 18 van Richtlijn 2004/38/EG. Bij de berekening van de drempelperiode die voor de verwerving van het duurzaam verblijfsrecht nodig is, wordt rekening gehouden met de perioden van legaal verblijf of werk overeenkomstig het recht van de Unie voor en na het eind van de overgangsperiode.

2.    Met het oog op de verwerving van het duurzaam verblijfsrecht wordt het ononderbroken karakter van het verblijf vastgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 3, en artikel 21 van Richtlijn 2004/38/EG.


3.    Wanneer het duurzame verblijfsrecht eenmaal is verkregen, kan het slechts worden verloren door een afwezigheid van meer dan 5 achtereenvolgende jaren uit het gastland.

ARTIKEL 16

Accumulatie van perioden

Burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk en hun respectieve familieleden die voor het eind van de overgangsperiode voor een periode van minder dan 5 jaar legaal in het gastland hebben verbleven overeenkomstig de voorwaarden van artikel 7 van Richtlijn 2004/38/EG, kunnen het recht van duurzaam verblijf verwerven onder de voorwaarden als vermeld in artikel 15 van dit akkoord wanneer zij eenmaal aan de voorwaarden inzake de verblijfsperioden hebben voldaan. Bij de berekening van de drempelperiode die voor de verwerving van het duurzaam verblijfsrecht nodig is, wordt rekening gehouden met de perioden van legaal verblijf of werk overeenkomstig het recht van de Unie voor en na het eind van de overgangsperiode.


ARTIKEL 17

Status en wijzigingen

1.    Aan het recht van burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk en hun respectieve familieleden om zich rechtstreeks op dit deel te beroepen, wordt geen afbreuk gedaan door een wijziging van hun status, bijvoorbeeld wanneer zij de status van student, werknemer, zelfstandige of economisch inactief persoon verruilen voor een van de drie andere statussen. Personen die aan het eind van de overgangsperiode een verblijfsrecht genieten in hun hoedanigheid van familielid van een burger van de Unie of onderdaan van het Verenigd Koninkrijk, kunnen geen persoon worden als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a) tot en met d).

2.    De rechten waarin deze titel voorziet voor familieleden die voor het eind van de overgangsperiode ten laste zijn van burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, blijven ook wanneer deze familieleden niet langer ten laste komen, in stand.


ARTIKEL 18

Afgifte van verblijfsdocumenten

1.    Het gastland kan burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun respectieve familieleden en andere personen die overeenkomstig de in deze titel vermelde voorwaarden op zijn grondgebied verblijven, verplichten tot het aanvragen van een nieuwe verblijfsstatus waaraan de rechten uit hoofde van deze titel zijn verbonden alsook tot het aanvragen van een document tot staving van deze status, waarvan het formaat ook digitaal mag zijn.

Aan de aanvraag van een dergelijke verblijfstatus zijn de volgende voorwaarden verbonden:

a)    de aanvraagprocedure heeft als doel na te gaan of de aanvrager in aanmerking komt voor de in deze titel vermelde verblijfsrechten. Wanneer dat het geval is, heeft de aanvrager recht op verlening van de verblijfsstatus en op het document ter staving van die status;

b)    de uiterste termijn voor het indienen van de aanvraag bedraagt niet minder dan 6 maanden te rekenen vanaf het eind van de overgangsperiode, voor personen die voor het eind van de overgangsperiode in het gastland verblijven.

Voor personen die het recht hebben hun verblijf in het gastland overeenkomstig deze titel aan te vangen na het eind van de overgangsperiode, is de uiterste termijn voor het indienen van de aanvraag drie maanden na hun aankomst of, indien dat later is, drie maanden na het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde uiterste termijn.


Een verklaring dat de aanvraag voor een verblijfsstatus is ingediend, wordt onmiddellijk afgegeven;

c)    de uiterste termijn voor de indiening van de onder b) bedoelde aanvraag wordt automatisch met 1 jaar verlengd wanneer de Unie het Verenigd Koninkrijk of het Verenigd Koninkrijk de Unie ervan in kennis heeft gesteld dat het gastland door technische problemen ervan wordt weerhouden de aanvraag te registreren of de verklaring dat de aanvraag is ingediend, als bedoeld onder b), af te geven. Het gastland publiceert die kennisgeving en verstrekt de betrokken personen tijdig passende openbare informatie;

d)    wanneer de betrokken personen de onder b) bedoelde uiterste termijn voor het indienen van de aanvraag niet in acht nemen, beoordelen de bevoegde autoriteiten alle omstandigheden waaronder en redenen waarom de uiterste termijn niet in acht is genomen en bieden zij deze personen een redelijke aanvullende termijn voor het indienen van een aanvraag, wanneer er voor het niet in acht nemen van de uiterste termijn redelijke gronden zijn;

e)    het gastland waarborgt dat alle administratieve procedures inzake aanvragen soepel, transparant en eenvoudig zijn en dat alle onnodige administratieve lasten worden vermeden;

f)    aanvraagformulieren zijn bondig, eenvoudig en gebruiksvriendelijk en aangepast aan de context van dit akkoord; door familieleden tegelijkertijd ingediende aanvragen worden tezamen behandeld;


g)    het document ter staving van de status wordt kosteloos verstrekt of tegen een bedrag dat niet hoger is dan het voor de afgifte van soortgelijke documenten van eigen burgers of onderdanen van het gastland verlangde bedrag;

h)    personen die voor het eind van de overgangsperiode in het bezit zijn van een krachtens artikel 19 of artikel 20 van Richtlijn 2004/38/EG afgegeven geldig permanent verblijfsdocument of van een geldig, nationaal immigratiedocument dat een permanent recht op verblijf in het gastland verleent, hebben het recht om dat document binnen de in dit lid, onder b), bedoelde periode in te wisselen voor een nieuw verblijfsdocument, nadat zij daartoe een aanvraag hebben ingediend en na controle van hun identiteit, een controle van hun strafrechtelijke antecedenten en een veiligheidscontrole overeenkomstig punt p) van dit lid, en een bevestiging van dat zij nog steeds verblijf houden; dergelijke nieuwe verblijfsdocumenten worden kosteloos verstrekt;

i)    de identiteit van de aanvragers wordt gecontroleerd door middel van de overlegging van een geldig paspoort of een geldige nationale identiteitskaart voor burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, en door middel van de overlegging van een geldig paspoort voor hun respectieve familieleden en andere personen die geen burger van de Unie of onderdaan van het Verenigd Koninkrijk zijn; aan de aanvaarding van dergelijke identiteitsdocumenten mogen geen andere voorwaarden worden gesteld dan de geldigheid van het document. Wanneer de bevoegde autoriteiten van het gastland het identiteitsdocument gedurende de aanvraagprocedure onder zich houden, geeft het gastland dat document op verzoek onverwijld terug voordat de beslissing over de aanvraag is genomen;


j)    van andere bewijsstukken dan identiteitsdocumenten, zoals documenten inzake de burgerlijke staat, mag een kopie worden overgelegd. Originelen van bewijsstukken kunnen alleen in specifieke gevallen worden verlangd, wanneer er redelijke twijfel bestaat over de authenticiteit van de overgelegde bewijsstukken;

k)    het gastland kan burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk alleen ertoe verplichten om, naast de in dit lid, onder i), bedoelde identiteitsdocumenten, de volgende bewijsstukken, als bedoeld in artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2004/38/EG te overleggen:

i)    wanneer zij overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van Richtlijn 2004/38/EG in het gastland verblijven als werknemer of zelfstandige: een verklaring van indienstneming of tewerkstelling, dan wel bewijs dat zij zelfstandige zijn;

ii)    wanneer zij overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/38/EG als economisch niet actieve personen in het gastland verblijven: bewijs dat zij voor zichzelf en voor hun familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikken die de ziektekosten in het gastland volledig dekt; of


iii)    wanneer zij overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder c), van Richtlijn 2004/38/EG als student in het gastland verblijven: bewijs dat zij zijn ingeschreven aan een instelling die door het gastland overeenkomstig de wetgeving of administratieve praktijk is erkend of wordt gefinancierd, bewijs van een verzekering die de ziektekosten volledig dekt en een verklaring of een gelijkwaardig bewijsmiddel dat de zekerheid verschaft dat zij over voldoende middelen beschikken om te voorkomen dat zij of hun familieleden tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland. Het gastland mag niet verlangen dat dergelijke verklaringen een specifiek bedrag van bestaansmiddelen vermelden.

Ten aanzien van de voorwaarde inzake voldoende bestaansmiddelen is artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2004/38/EG van toepassing;

l)    het gastland mag familieleden op wie artikel 10, lid 1, onder e), punt i), of artikel 10, lid 2 of lid 3, van dit akkoord van toepassing is en die overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder d), of artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG, in het gastland verblijven, er alleen toe verplichten om, naast de in dit lid, onder i), bedoelde identiteitsdocumenten, de volgende bewijsstukken als bedoeld in artikel 8, lid 5, of artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG te overleggen:

i)    een document waaruit de verwantschap of het bestaan van een geregistreerd partnerschap blijkt;


ii)    een verklaring van inschrijving of, indien een inschrijvingssysteem ontbreekt, een ander bewijs dat de burger van de Unie of de onderdaan van het Verenigd Koninkrijk bij wie zij verblijven, daadwerkelijk in het gastland verblijft;

iii)    voor rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn onder de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en voor rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn die te hunnen laste zijn, alsmede voor die van de echtgenoot of geregistreerde partner, stukken ter staving dat aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, onder c) of d), van Richtlijn 2004/38/EG is voldaan;

iv)    voor de personen als bedoeld in artikel 10, lid 2 of lid 3, van dit akkoord: een door de desbetreffende autoriteit in het gastland overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG afgegeven document.

Met betrekking tot de voorwaarde inzake toereikende middelen van bestaan, is ten aanzien van familieleden die zelf burger van de Unie of onderdaan van het Verenigd Koninkrijk zijn, artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2004/38/EG van toepassing;


m)    het gastland mag familieleden op wie artikel 10, lid 1, onder e), punt ii), lid 2, of artikel 10, lid 4, van dit akkoord toepassing is, er alleen toe verplichten om, naast de in punt i) van dit lid bedoelde identiteitsdocumenten, de volgende bewijsstukken als bedoeld in artikel 8, lid 5, en artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG te overleggen:

i)    een document waaruit de verwantschap of het bestaan van een geregistreerd partnerschap blijkt;

ii)    een verklaring van inschrijving of, indien een inschrijvingssysteem ontbreekt, een ander bewijs van verblijf in het gastland, van de burger van de Unie of van de onderdaan van het Verenigd Koninkrijk bij wie zij zich in het gastland voegen;

iii)    voor echtgenoten of geregistreerde partners: een document waaruit de verwantschap of het bestaan van een geregistreerd partnerschap voor het eind van de overgangsperiode blijkt;

iv)    voor rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn onder de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en voor rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn die te hunnen laste zijn, alsmede voor die van de echtgenoot of geregistreerde partner: stukken ter staving dat zij voor het eind van de overgangsperiode verwant waren met burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk en aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2, onder c) of d), van Richtlijn 2004/38/EG inzake leeftijd of afhankelijkheid voldoen;


v)    voor de personen als bedoeld in artikel 10, lid 4, van dit akkoord: bewijs dat voor het eind van de overgangsperiode een duurzame relatie met een burger van de Unie of een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk bestond, die ook daarna voortduurt;

n)    voor andere gevallen dan die vermeld onder k), l) en m), verplicht het gastland aanvragers niet tot het overleggen van bewijsstukken die verder gaan dan wat strikt noodzakelijk en evenredig is om aan te tonen dat aan de voorwaarden inzake het recht van verblijf uit hoofde van deze titel is voldaan;

o)    de bevoegde autoriteiten van het gastland helpen de aanvragers om aan te tonen dat zij in aanmerking komen en om eventuele fouten of omissies in hun aanvragen te voorkomen; zij bieden de aanvragers de gelegenheid om aanvullend bewijs te overleggen en om eventuele tekortkomingen, fouten of omissies te verhelpen;

p)    aanvragers kunnen systematisch aan een controle van hun strafrechtelijke antecedenten en een veiligheidscontrole worden onderworpen met als enig doel na te gaan of de in artikel 20 van dit akkoord vermelde beperkingen eventueel van toepassing zijn. Daartoe kunnen aanvragers ertoe worden verplicht strafrechtelijke veroordelingen te vermelden die ten tijde van de aanvraag overeenkomstig het recht van het land van veroordeling in hun strafblad zijn opgenomen. Wanneer het gastland dat van wezenlijk belang acht, kan het ten aanzien van de raadpleging van andere landen over eerdere strafrechtelijke gegevens de procedure toepassen van artikel 27, lid 3, van Richtlijn 2004/38/EG;


q)    het nieuwe verblijfsdocument bevat een verklaring dat het overeenkomstig dit akkoord is afgegeven;

r)    de aanvrager heeft in het gastland toegang tot gerechtelijke en, in voorkomend geval, administratieve rechtsmiddelen om tegen een besluit waarbij hem de verblijfsstatus wordt geweigerd, beroep in te stellen. De rechtsmiddelen voorzien in de mogelijkheid van onderzoek van de wettigheid van het besluit, alsmede van de feiten en omstandigheden die het voorgenomen besluit rechtvaardigen. Dergelijke rechtsmiddelen garanderen dat het besluit niet onevenredig is.

2.    Tijdens de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde periode en de eventuele verlenging daarvan met één jaar uit hoofde van dat lid, onder c), worden alle rechten waarin dit deel voorziet, geacht van toepassing te zijn op burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun respectieve familieleden en andere personen die in het gastland verblijven, overeenkomstig de voorwaarden en behoudens de beperkingen als vermeld in artikel 20.

3.    In afwachting van een eindbeslissing van de bevoegde autoriteiten over een aanvraag als bedoeld in lid 1, en in afwachting van een eindbeslissing ingeval een rechtsmiddel is ingesteld tegen een afwijzing van een dergelijke aanvraag door de bevoegde administratieve autoriteiten, worden alle rechten waarin dit deel voorziet, geacht op de aanvrager van toepassing te zijn, met inbegrip van artikel 21 inzake waarborgen en het recht van beroep en onverminderd de voorwaarden als vermeld in artikel 20, lid 4.


4.    Wanneer een gastland ervoor heeft gekozen om burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun familieleden, en andere personen die overeenkomstig de in deze titel vermelde voorwaarden op zijn grondgebied verblijven, niet ertoe te verplichten om als een voorwaarde voor legaal verblijf een nieuwe verblijfsstatus als bedoeld in lid 1 aan te vragen, hebben degenen die op grond van deze titel in aanmerking komen voor een verblijfsrecht, het recht om overeenkomstig de voorwaarden als vermeld in Richtlijn 2004/38/EG een verblijfsdocument te ontvangen, dat digitaal van vorm kan zijn en een verklaring bevat dat het in overeenstemming met dit akkoord is afgegeven.

ARTIKEL 19

Afgifte van verblijfsdocumenten tijdens de overgangsperiode

1.    Tijdens de overgangsperiode kan een gastland toestaan dat aanvragen voor een verblijfsvergunning of een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 18, leden 1 en 4, met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit akkoord op basis van vrijwilligheid worden ingediend.

2.    Besluiten om dergelijke aanvragen te aanvaarden of te weigeren worden in overeenstemming met artikel 18, leden 1 en 4, genomen. Besluiten uit hoofde van artikel 18, lid 1, blijven tot na het eind van de overgangsperiode zonder gevolg.


3.    Wanneer een aanvraag uit hoofde van artikel 18, lid 1, voor het eind van de overgangsperiode wordt aanvaard, mag het gastland het besluit waarbij de verblijfsstatus wordt verleend, niet voor het eind van de overgangsperiode intrekken op andere gronden dan die welke worden vermeld in hoofdstuk VI en artikel 35 van Richtlijn 2004/38/EG.

4.    Wanneer een aanvraag voor het eind van de overgangsperiode wordt afgewezen, kan de aanvrager op eender welk moment voor het verstrijken van de in artikel 18, lid 1, onder b), vermelde periode een nieuwe aanvraag indienen.

5.    Onverminderd lid 4 kunnen de rechtsmiddelen uit hoofde van artikel 18, lid 1, onder r), worden ingesteld met ingang van de datum van een besluit tot weigering van een aanvraag als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

ARTIKEL 20

Beperkingen van het recht van verblijf en het recht van binnenkomst

1.    Het gedrag van burgers van de Unie of van onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun familieleden en andere personen die rechten uit hoofde van deze titel uitoefenen, wordt, wanneer dat gedrag zich voor het eind van de overgangsperiode voordeed, overeenkomstig hoofdstuk VI van Richtlijn 2004/38/EG in aanmerking genomen.


2.    Het gedrag van burgers van de Unie of van onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun familieleden en andere personen die rechten uit hoofde van deze titel uitoefenen, kan, wanneer dat gedrag zich na het eind van de overgangsperiode voordeed, gronden opleveren voor een beperking van het recht van verblijf door het gastland of van het recht van binnenkomst in het land van beroepsactiviteit overeenkomstig nationaal recht.

3.    Het gastland of het land van beroepsactiviteit kan de noodzakelijke maatregelen vaststellen om een krachtens deze titel verleend recht te weigeren, beëindigen of in te trekken, in geval van misbruik van dat recht of fraude, als bedoeld in artikel 35 van Richtlijn 2004/38/EG. Deze maatregelen zijn onderworpen aan de procedurele waarborgen van artikel 21 van dit akkoord.

4.    Het gastland of het land van beroepsactiviteiten kan aanvragers die een aanvraag hebben ingediend waarbij sprake van fraude of misbruik is, van zijn grondgebied verwijderen onder de voorwaarden als vermeld in Richtlijn 2004/38/EG, met name de artikelen 31 en 35, en dat nog voordat een eindbeslissing is gegeven ingeval een rechtsmiddel is ingesteld tegen een eventuele afwijzing van een dergelijke aanvraag.

ARTIKEL 21

Waarborgen en recht van beroep

De in artikel 15 en hoofdstuk VI van Richtlijn 2004/38/EG vermelde waarborgen zijn van toepassing op elk besluit van het gastland waarbij verblijfsrechten van de in artikel 10 van dit akkoord vermelde personen worden beperkt.


ARTIKEL 22

Bijbehorende rechten

In overeenstemming met artikel 23 van Richtlijn 2004/38/EG hebben de familieleden van een burger van de Unie of een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk die in het gastland of het land van beroepsactiviteit verblijfsrecht of duurzaam verblijfsrecht genieten, ongeacht hun nationaliteit, het recht daar een activiteit als werknemer of zelfstandige uit te oefenen.

ARTIKEL 23

Gelijke behandeling

1.    In overeenstemming met artikel 24 van Richtlijn 2004/38/EG en onverminderd de in deze titel en titel I en titel IV van dit deel opgenomen specifieke bepalingen, genieten alle burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die op basis van dit akkoord op het grondgebied van het gastland verblijven, binnen het toepassingsgebied van dit deel dezelfde behandeling als de onderdanen van dat land. De voordelen van dit recht gelden ook voor familieleden van burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die verblijfsrecht of duurzaam verblijfsrecht genieten.


2.    In afwijking van lid 1 is het gastland niet verplicht een recht op sociale bijstand toe te kennen gedurende perioden van verblijf op grond van artikel 6 of artikel 14, lid 4, onder b), van Richtlijn 2004/38/EG, en is het evenmin verplicht om voordat iemand het duurzaam verblijfsrecht overeenkomstig artikel 15 van dit akkoord verwerft, steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandigen, dan wel personen die deze status hebben behouden, of hun familieleden.


HOOFDSTUK 2

RECHTEN VAN WERKNEMERS EN ZELFSTANDIGEN

ARTIKEL 24

Rechten van werknemers

1.    Onverminderd de beperkingen vermeld in artikel 45, leden 3 en 4, VWEU, genieten werknemers in het gastland en grensarbeiders in het land of de landen van beroepsactiviteit de door artikel 45 VWEU gewaarborgde rechten alsmede de rechten die worden verleend door Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad 8 . Daarbij gaat het onder meer om de volgende rechten:

a)    het recht om niet te worden gediscrimineerd op grond van nationaliteit wat betreft werkgelegenheid, beloning en overige arbeidsvoorwaarden;

b)    het recht op toegang tot werkzaamheden en de uitoefening daarvan overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de onderdanen van het gastland of het land van beroepsactiviteit;

c)    het recht op dezelfde bijstand als de arbeidsbureaus van het gastland of het land van beroepsactiviteit aan de eigen onderdanen van dat land verlenen;


d)    het recht op gelijke behandeling wat betreft de voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, ingeval van werkloosheid, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling;

e)    het recht op sociale en fiscale voordelen;

f)    collectieve rechten;

g)    de rechten en voordelen die nationale werknemers op het gebied van huisvesting worden toegekend;

h)    het recht op toelating van hun kinderen tot het algemeen onderwijs, het leerlingstelsel en de beroepsopleiding, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van het gastland of het land van beroepsactiviteit, indien deze kinderen verblijven op het grondgebied waar de werknemer arbeid verricht.

2.    Wanneer een rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn van een werknemer die niet langer in het gastland verblijft, in dat land een opleiding volgt, heeft degene die het ouderlijk gezag over die bloedverwant uitoefent het recht om in dat land te verblijven totdat die bloedverwant meerderjarig wordt, en na het bereiken van de meerderjarigheid wanneer die bloedverwant de aanwezigheid en zorg van degene met het ouderlijk gezag nog nodig heeft om zijn opleiding voor te zetten en te voltooien.


3.    Grensarbeiders in loondienst hebben het recht om overeenkomstig artikel 14 van dit akkoord het land van beroepsactiviteit binnen te komen en te verlaten en behouden de rechten die zij daar als werknemers genoten, mits zij in een van de in artikel 7, lid 3, onder a), b), c) en d), van Richtlijn 2004/38/EG beschreven situaties verkeren, ook al vestigen zij zich niet in het land van beroepsactiviteit.

ARTIKEL 25

Rechten van zelfstandigen

1.    Onverminderd de beperkingen als vermeld in de artikelen 51 en 52 VWEU, genieten zelfstandigen in het gastland en zelfstandige grensarbeiders in het land of de landen van beroepsactiviteit de door de artikelen 49 en 55 VWEU gewaarborgde rechten. Daarbij gaat het onder meer om de volgende rechten:

a)    het recht op toegang tot en uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het gastland voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld, als vermeld in artikel 49 VWEU;

b)    de rechten als vermeld in artikel 24, lid 1, onder c) tot en met h), van dit akkoord.

2.    Artikel 24, lid 2, is van toepassing op rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn van zelfstandigen.

3.    Artikel 24, lid 3, is van toepassing op zelfstandige grensarbeiders.


ARTIKEL 26

Afgifte van een document tot vaststelling van de rechten van grensarbeiders

Het land van beroepsactiviteit kan burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die rechten als grensarbeider uit hoofde van deze titel genieten, ertoe verplichten een document aan te vragen waaruit formeel blijkt dat zij dergelijke rechten uit hoofde van deze titel genieten. Deze burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk hebben er recht op dat hun een dergelijk document wordt verstrekt.


HOOFDSTUK 3

BEROEPSKWALIFICATIES

ARTIKEL 27

Erkende beroepskwalificaties

1.    De gevolgen van de erkenning, voor het eind van overgangsperiode, van beroepskwalificaties als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder b), van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad 9 , van burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, en hun familieleden, door hun gastland of land van beroepsactiviteit, blijven in het betreffende land gehandhaafd, met inbegrip van het recht hun beroepsactiviteit uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van dat land, mits de erkenning plaatsvond overeenkomstig een van de volgende bepalingen:

a)    titel III van Richtlijn 2005/36/EG met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties in het kader van de uitoefening van de vrijheid van vestiging, ongeacht of deze erkenning viel onder het algemene stelsel van erkenning van opleidingstitels, het stelsel van erkenning van beroepservaring of het stelsel van erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen;


b)    artikel 10, leden 1 en 3, van Richtlijn 98/5/EG, van het Europees Parlement en de Raad 10 met betrekking tot het verkrijgen van toegang tot het beroep van advocaat in het gastland of het land van beroepsactiviteit;

c)    Artikel 14, van Richtlijn 2006/43/EG, van het Europees Parlement en de Raad 11 met betrekking tot de toelating van wettelijke auditors uit andere lidstaten;

d)    Richtlijn 74/556/EEG van de Raad 12 wat betreft de aanvaarding van bewijs van de kennis en bekwaamheid die nodig zijn voor de toegang tot en de verrichting van werkzaamheden door anders dan in loondienst werkzame personen of door tussenpersonen, die zich bezighouden met de handel in en de distributie van giftige producten of met werkzaamheden die het beroepsmatig gebruik van giftige producten meebrengen.


2.    De erkenning van beroepskwalificaties voor de toepassing van lid 1, onder a), van dit artikel omvat:

a)    de erkenning van beroepskwalificaties ten aanzien waarvan artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG is toegepast;

b)    besluiten waarbij overeenkomstig artikel 4 septies van Richtlijn 2005/36/EG gedeeltelijke toegang tot een beroepsactiviteit wordt verleend;

c)    de uit hoofde van artikel 4 quinquies van Richtlijn 2005/36/EG verleende erkenning van beroepskwalificaties met het oog op vestiging.


ARTIKEL 28

Hangende procedures inzake de erkenning van beroepskwalificaties

Artikel 4, artikel 4 quinquies met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties voor vestigingsdoeleinden, artikel 4 septies, en titel III van Richtlijn 2005/36/EG, artikel 10, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 98/5/EG, artikel 14 van Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 74/556/EEG zijn van toepassing op het onderzoek door een bevoegde autoriteit van het gastland of het land van beroepsactiviteit van alle aanvragen voor de erkenning van beroepskwalificaties die voor het eind van de overgangsperiode door burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk zijn ingediend en op de besluiten inzake deze aanvragen.

De artikelen 4 bis, 4 ter en 4 sexies van Richtlijn 2005/36/EG zijn ook van toepassing voor zover zij relevant zijn voor de voltooiing van de procedures voor de erkenning van beroepskwalificaties voor vestigingsdoeleinden uit hoofde van artikel 4 quinquies van die richtlijn.


ARTIKEL 29

Administratieve samenwerking inzake de erkenning van beroepskwalificaties

1.    Met betrekking tot de aanhangige aanvragen als bedoeld in artikel 28 werken het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten samen teneinde de toepassing van artikel 28 te vergemakkelijken. De samenwerking kan bestaan in de uitwisseling van informatie, waaronder informatie over disciplinaire maatregelen of opgelegde strafrechtelijke sancties of andere ernstige en specifieke omstandigheden die waarschijnlijk gevolgen hebben voor de uitoefening van de werkzaamheden waarop de in artikel 28 bedoelde richtlijnen van toepassing zijn.

2.    In afwijking van artikel 8 is het Verenigd Koninkrijk voor een periode van maximaal 9 maanden na het eind van de overgangsperiode gerechtigd om het Informatiesysteem interne markt te gebruiken voor alle in artikel 28 bedoelde aanvragen, voor zover deze betrekking hebben op procedures voor de erkenning van beroepskwalificaties voor vestigingsdoeleinden uit hoofde van artikel 4 quinquies van Richtlijn 2005/36/EG.


TITEL III

COÖRDINATIE VAN DE SOCIALEZEKERHEIDSSTELSELS

ARTIKEL 30

Personele werkingssfeer

1.    Deze titel is van toepassing op de volgende personen:

a)    burgers van de Unie op wie aan het eind van de overgangsperiode de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

b)    onderdanen van het Verenigd Koninkrijk op wie aan het eind van de overgangsperiode de wetgeving van een lidstaat van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

c)    burgers van de Unie die in het Verenigd Koninkrijk verblijven en op wie aan het eind van de overgangsperiode de wetgeving van een lidstaat van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;


d)    onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die in een lidstaat verblijven en op wie aan het eind van de overgangsperiode de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

e)    personen die niet onder de punten a) tot en met d) vallen, maar:

i)    burgers van de Unie zijn die aan het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk werkzaamheden in loondienst of als zelfstandige verrichten en op wie krachtens titel II van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad 13 de wetgeving van een lidstaat van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

ii)    onderdanen van het Verenigd Koninkrijk zijn die aan het eind van de overgangsperiode in een of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst of als zelfstandige verrichten en op wie krachtens titel II van Verordening (EG) nr. 883/2004 de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

f)    staatlozen en vluchtelingen die in een lidstaat of in het Verenigd Koninkrijk verblijven en die zich in een van de onder a) tot en met e) bedoelde situaties bevinden, alsmede hun familieleden en nabestaanden;


g)    onderdanen van derde landen, alsmede hun familieleden en nabestaanden, die zich in een van de onder a) tot en met e) bedoelde situaties bevinden, mits zij aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad 14 voldoen.

2.    De in lid 1 bedoelde personen vallen binnen de personele werkingssfeer zo lang zij zich ononderbroken blijven bevinden in een van de in dat lid genoemde situaties waarbij tegelijkertijd zowel een lidstaat als het Verenigd Koninkrijk betrokken is.

3.    Deze titel is ook van toepassing op personen die niet, of niet langer, onder lid 1, onder a) tot en met e), van dit artikel, maar onder artikel 10 van dit akkoord vallen, alsmede hun familieleden en nabestaanden.

4.    De in lid 3 bedoelde personen vallen binnen de personele werkingssfeer zo lang zij een recht van verblijf in het gastland hebben krachtens artikel 13 van dit akkoord of een recht om te werken in hun land van beroepsactiviteit krachtens artikel 24 of 25 van dit akkoord.

5.    Wanneer dit artikel verwijst naar familieleden en nabestaanden, is deze titel alleen op deze personen van toepassing voor zover zij in die hoedanigheid rechten en verplichtingen ontlenen aan Verordening (EG) nr. 883/2004.


ARTIKEL 31

Regels inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels

1.    De regels en doelstellingen van artikel 48 VWEU, Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad 15 zijn van toepassing op de personen die onder deze titel vallen.

De Unie en het Verenigd Koninkrijk houden naar behoren rekening met de besluiten en aanbevelingen van de bij Verordening (EG) nr. 893/2004 bij de Europese Commissie ingestelde Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna “Administratieve Commissie” genoemd), die worden vermeld in deel I van bijlage I bij dit akkoord.

2.    In afwijking van artikel 9 van dit akkoord zijn voor de toepassing van deze titel de definities in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing.


3.    Met betrekking tot onderdanen van derde landen die voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EC) nr. 859/2003, alsmede hun familieleden en nabestaanden die onder het toepassingsgebied van deze titel vallen, worden de verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 in deze titel begrepen als verwijzingen naar respectievelijk Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad 16 en Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad 17 . Verwijzingen naar specifieke bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 worden begrepen als verwijzingen naar de corresponderende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72.


ARTIKEL 32

Bijzondere situaties

1.    De volgende regels zijn van toepassing op de hierna genoemde situaties, in de mate die is vastgesteld in dit artikel, voor zover zij betrekking hebben op personen op wie artikel 30 niet of niet langer van toepassing is:

a)    deze titel is van toepassing op de volgende personen waar het gaat om de aanspraak op en de samentelling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van verblijf, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 883/2004 uit dergelijke tijdvakken voortvloeien:

i)    burgers van de Unie alsmede staatlozen en vluchtelingen die in een lidstaat wonen en onderdanen van derde landen die aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 859/2003 voldoen, op wie de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk voor het eind van de overgangsperiode van toepassing was, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

ii)    onderdanen van het Verenigd Koninkrijk alsmede staatlozen en vluchtelingen die in het Verenigd Koninkrijk wonen en onderdanen van derde landen die aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 859/2003 voldoen, op wie de wetgeving van een lidstaat voor het eind van de overgangsperiode van toepassing was, alsmede hun familieleden en nabestaanden;


voor de samentelling van tijdvakken wordt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 883/2004 rekening gehouden met zowel de voor als na het eind van de overgangsperiode voltooide tijdvakken;

b)    de in de artikelen 20 en 27 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vervatte regels blijven op personen die voor het eind van de overgangsperiode uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 om toestemming voor een reeks geplande behandelingen op het gebied van gezondheidszorg hadden verzocht, van toepassing totdat die behandeling is beëindigd. De daarmee samenhangende procedures voor vergoeding blijven ook na de beëindiging van de behandeling van toepassing. Deze personen en de personen die hen begeleiden, hebben het recht het land van behandeling binnen te komen en te verlaten in overeenstemming met artikel 14 mutatis mutandis;

c)    de in de artikelen 19 en 27 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vervatte regels blijven van toepassing op personen die onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallen en die aan het eind van de overgangsperiode verblijf houden in een lidstaat of het Verenigd Koninkrijk, tot aan het eind van hun verblijf. De daarmee samenhangende procedures voor vergoeding blijven ook na de beëindiging van het verblijf of de behandeling van toepassing;


d)    zolang aan de voorwaarden wordt voldaan, blijven de in de artikelen 67, 68 en 69 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vervatte regels van toepassing op de toekenning van gezinsbijslagen waarop de volgende personen aan het eind van de overgangsperiode recht hebben:

i)    burgers van de Unie, staatlozen en vluchtelingen die in een lidstaat verblijven alsmede onderdanen van derde landen die aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 859/2003 voldoen en in een lidstaat verblijven, welke onder de wetgeving van een lidstaat vallen en familieleden hebben die aan het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk verblijven;

ii)    onderdanen van het Verenigd Koninkrijk alsmede staatlozen en vluchtelingen die in het Verenigd Koninkrijk verblijven en onderdanen van derde landen die aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 859/2003 voldoen en in het Verenigd Koninkrijk verblijven, op wie de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is en die familieleden hebben die aan het eind van de overgangsperiode in een lidstaat verblijven;

e)    in de in dit lid, onder d), punten i) en ii), genoemde situaties blijven voor personen die aan het eind van de overgangsperiode als familielid rechten genieten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004, zoals afgeleide rechten op verstrekkingen in geval van ziekte, voornoemde verordening en de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EG) nr. 987/2009 van toepassing zolang de daarin gestelde voorwaarden worden vervuld.


2.    De bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004 met betrekking tot prestaties bij ziekte zijn van toepassing op personen die uit hoofde van lid 1, onder a), van dit artikel prestaties ontvangen.

Dit lid is mutatis mutandis van toepassing op gezinsuitkeringen op grond van de artikelen 67, 68 en 69 van Verordening (EG) nr. 883/2004.

ARTIKEL 33

Onderdanen van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland

1.    De op de burgers van de Unie toepasselijke bepalingen van deze titel zijn van toepassing op onderdanen van IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat, mits:

a)    IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat, naargelang het geval, met het Verenigd Koninkrijk overeenkomstige, op de burgers van de Unie toepasselijke akkoorden hebben gesloten en deze toepassen; en

b)    IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat, naargelang het geval, met de Unie overeenkomstige, op de burgers van het Verenigd Koninkrijk toepasselijke akkoorden hebben gesloten en deze toepassen.


2.    Na de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie van de datum van inwerkingtreding van de in lid 1 van dit artikel bedoelde akkoorden, bepaalt het bij artikel 164 van dit akkoord opgerichte Gemengd Comité (hierna “Gemengd Comité” genoemd) vanaf welke datum de bepalingen van deze titel van toepassing zijn op de onderdanen van IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat, naargelang het geval.

ARTIKEL 34

Administratieve samenwerking

1.    In afwijking van artikel 7 en artikel 128, lid 1, heeft het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit akkoord de status van waarnemer in de Administratieve Commissie. Wanneer de onderwerpen op de agenda inzake deze titel betrekking hebben op het Verenigd Koninkrijk, kan het, wanneer dergelijke onderwerpen worden besproken, een vertegenwoordiger als adviseur laten deelnemen aan de vergaderingen van de Administratieve Commissie en de vergaderingen van de in de artikelen 73 en 74 van Verordening (EG) nr. 883/2004 bedoelde organen.

2.    In afwijking van artikel 8 neemt het Verenigd Koninkrijk deel aan het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende sociale zekerheid (Electronic Exchange of Social Security Information – EESSI) en draagt het de daaraan verbonden kosten.


ARTIKEL 35

Vergoeding, terug- en invordering en verrekening

De bepalingen van Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 inzake vergoeding, terug- en invordering en verrekening blijven van toepassing in verband met gebeurtenissen, voor zover deze betrekking hebben op personen op wie artikel 30 niet van toepassing is, die:

a)    plaatsvonden voor het eind van de overgangsperiode; of

b)    plaatsvinden na het eind van de overgangsperiode en betrekking hebben op personen op wie de artikelen 30 of 32 van toepassing waren toen de gebeurtenis plaatsvond.


ARTIKEL 36

Ontwikkeling van recht en aanpassingen van handelingen van de Unie

1.    Wanneer de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 aan het eind van de overgangsperiode worden gewijzigd of vervangen, worden verwijzingen naar deze verordeningen in dit akkoord begrepen als verwijzingen naar deze verordeningen zoals gewijzigd of vervangen, in overeenstemming met de in deel II van bijlage I bij dit akkoord genoemde handelingen.

Het Gemengd Comité herziet deel II van bijlage I bij dit akkoord en brengt dit in overeenstemming met iedere handeling tot wijziging of vervanging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009, zodra een dergelijke handeling door de Unie is vastgesteld. De Unie geeft daartoe het Verenigd Koninkrijk in het Gemengd Comité zo spoedig mogelijk na de vaststelling kennis van alle handelingen waarbij deze verordeningen worden gewijzigd of vervangen.

2.    In afwijking van lid 1, tweede alinea, beoordeelt het Gemengd Comité de gevolgen van een handeling waarbij de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 worden gewijzigd of vervangen, wanneer die handeling:

a)    een wijziging of vervanging inhoudt van de materiële werkingssfeer van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004; of


b)    een uitkering exporteerbaar maakt wanneer die uitkering aan het eind van de overgangsperiode op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 niet-exporteerbaar was, dan wel een uitkering niet-exporteerbaar maakt wanneer die uitkering aan het eind van de overgangsperiode exporteerbaar was; of

c)    een uitkering voor een onbeperkte periode exporteerbaar maakt, terwijl die uitkering aan het eind van de overgangsperiode op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 slechts voor een beperkte periode exporteerbaar was, dan wel een uitkering slechts voor een beperkte periode exporteerbaar maakt, terwijl die uitkering aan het eind van de overgangsperiode op grond van die verordening voor een onbeperkte periode exporteerbaar was.

Bij het maken van haar beoordeling houdt het Gemengd Comité te goeder trouw rekening met de omvang van de wijzingen als bedoeld in de eerste alinea van dit lid, alsook met het feit het van belang is dat de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk goed blijven functioneren en dat er een staat is die binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 met betrekking tot natuurlijke personen bevoegd is.

Wanneer het Gemengd Comité binnen 6 maanden na ontvangst van de informatie die de Unie ingevolge lid 1 heeft verstrekt daartoe besluit, wordt deel II van bijlage I bij dit akkoord niet met de in de eerste alinea van dit lid bedoelde handeling in overeenstemming gebracht.


In dit lid wordt verstaan onder:

a)    “exporteerbaar": betaalbaar uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 aan of met betrekking tot een persoon die in een lidstaat of in het Verenigd Koninkrijk verblijft indien de instelling die voor het verstrekken van de uitkering verantwoordelijk is, daar niet is gevestigd; en

b) “exporteerbaar voor een onbeperkte periode”: exporteerbaar zolang aan de voorwaarden voor het recht op uitkering wordt voldaan.

3.    Voor de toepassing van dit akkoord worden de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 geacht de aanpassingen te bevatten die in deel III van bijlage I bij dit akkoord zijn vermeld. Zo spoedig mogelijk na de vaststelling van enige wijziging in nationale bepalingen die van belang zijn voor deel III van bijlage I bij dit akkoord, geeft het Verenigd Koninkrijk de Unie daarvan kennis in het Gemengd Comité.

4.    Voor de toepassing van dit akkoord worden de besluiten en aanbevelingen van de Administratieve Commissie geacht de in deel I van bijlage I vermelde besluiten en aanbevelingen te omvatten. Het Gemengd Comité wijzigt deel I van bijlage I zodat daarin alle nieuwe, door de Administratieve Commissie vastgestelde besluiten of aanbevelingen worden weergegeven. Daartoe geeft de Unie zo spoedig mogelijk na de vaststelling van besluiten en aanbevelingen van de Administratieve Commissie het Verenigd Koninkrijk daarvan kennis in het Gemengd Comité. Dergelijke wijzigingen worden, op voorstel van de Unie of het Verenigd Koninkrijk, aangebracht door het Gemengd Comité.


TITEL IV

OVERIGE BEPALINGEN

ARTIKEL 37

Publiciteit

De lidstaten en het Verenigd Koninkrijk verspreiden de informatie betreffende de rechten en plichten van de personen op wie dit deel van toepassing is, met name door middel van voorlichtingscampagnes via landelijke en plaatselijke media en andere communicatiemiddelen, al naargelang het geval.

ARTIKEL 38

Gunstiger bepalingen

1.    Dit deel laat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen onverlet die in een gastland of land van beroepsactiviteit van toepassing zijn en die voor de betrokken personen gunstiger zouden zijn. Dit lid is niet van toepassing op titel III.


2.    Artikel 12 en artikel 23, lid 1, doen geen afbreuk aan de regelingen in het kader van de Common Travel Area (gemeenschappelijk reisgebied) tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland voor zover voor de betrokken personen uit deze regelingen een gunstiger behandeling kan voortvloeien.

ARTIKEL 39

Levenslange bescherming

De personen op wie dit deel van toepassing is, genieten de in de relevante titels van dit deel verleende rechten levenslang, tenzij zij niet langer voldoen aan de in deze titels vermelde voorwaarden.


DEEL DRIE

SCHEIDINGSBEPALINGEN

TITEL I

IN DE HANDEL GEBRACHTE GOEDEREN

ARTIKEL 40

Definities

Voor de toepassing van deze titel zijn de volgende definities van toepassing:

a)    “op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een goed met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt;

b)    “in de handel brengen”: het voor het eerst aanbieden van een goed op de markt in de Unie of het Verenigd Koninkrijk;


c)    “verstrekking van een goed voor distributie, consumptie of gebruik” houdt in dat een bestaand en individueel identificeerbaar goed, nadat de fase van vervaardiging is voltooid, het voorwerp vormt van een schriftelijke of mondelinge overeenkomst tussen twee of meer rechtspersonen of natuurlijke personen met het oog op de overdracht van de eigendom, eventuele andere eigendomsrechten of het bezit inzake het betreffende goed, dan wel het voorwerp vormt van een aanbod aan een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen tot het sluiten van een dergelijke overeenkomst;

d)    “ingebruikneming”: het eerste gebruik van een goed binnen de Unie of het Verenigd Koninkrijk door de eindgebruiker voor het doel waarvoor het was bestemd dan wel, in geval van de uitrusting van zeeschepen, de installatie ervan aan boord;

e)    “markttoezicht”: de activiteiten en maatregelen van markttoezichtautoriteiten om ervoor te zorgen dat goederen voldoen aan de toepasselijke eisen en geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid of andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang;

f)    “markttoezichtautoriteit”: de autoriteit van een lidstaat of van het Verenigd Koninkrijk die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van markttoezicht op het eigen grondgebied;


g)    “voorwaarden voor het in de handel brengen van goederen”: de vereisten betreffende de kenmerken van goederen, zoals de vereisten betreffende kwaliteit, prestaties, veiligheid of afmetingen, ook waar het gaat om de samenstelling van de goederen of de terminologie, symbolen, tests en testmethoden, verpakking, het merken of etiketteren, en de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures die met betrekking tot de betrokken goederen worden toegepast;

h)    “conformiteitsbeoordelingsinstantie”: een instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, zoals ijken, testen, certificeren en inspecteren;

i)    “aangemelde instantie”: een conformiteitsbeoordelingsinstantie die bevoegd is om conformiteitsbeoordelingstaken voor derden te verrichten krachtens het recht van de Unie waarbij de voorwaarden voor het in de handel brengen van goederen worden geharmoniseerd;

j)    “dierlijke producten”: producten van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, als bedoeld in artikel 4, punten 29), 30) respectievelijk 31), van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad 18 , voedsel van dierlijke oorsprong en voedsel en voeding die producten van dierlijke oorsprong bevatten.


ARTIKEL 41

Voortgezet verkeer van in de handel gebrachte goederen

1.    Elk goed dat voor het eind van de overgangsperiode rechtmatig in de Unie of het Verenigd Koninkrijk in de handel werd gebracht, kan:

a)    verder op de markt van de Unie of van het Verenigd Koninkrijk worden aangeboden en tussen deze markten worden verhandeld tot het de eindgebruiker bereikt;

b)    in de Unie of in het Verenigd Koninkrijk in gebruik worden genomen wanneer de toepasselijke bepalingen van het recht van de Unie in deze ingebruikname voorzien.

2.    Op de in lid 1 bedoelde goederen zijn de vereisten van toepassing zoals vermeld in de artikelen 34 en 35 VWEU en het op het in de handel brengen van goederen toepasselijke relevante recht van de Unie, met inbegrip van de op de betrokken goederen toepasselijke voorwaarden voor het in de handel brengen.

3.    Lid 1 is van toepassing op alle bestaande en individueel identificeerbare goederen in de zin van titel II van deel drie van het VWEU, met uitzondering van het verkeer tussen de markt van de Unie en die van het Verenigd Koninkrijk of andersom van:

a)    levende dieren en levende producten;

b)    dierlijke producten.


4.    Ten aanzien van het verkeer van levende dieren of van levende producten tussen een lidstaat en het Verenigd Koninkrijk of andersom, zijn de in bijlage II vermelde bepalingen van het recht van de Unie van toepassing, mits de datum van vertrek voor het eind van de overgangsperiode lag.

5.    Dit artikel laat de mogelijkheid voor het Verenigd Koninkrijk, een lidstaat of de Unie onverlet om maatregelen te nemen die het op de eigen markt aanbieden van een goed als bedoeld in lid 1, of een categorie van dergelijke goederen, verbieden of beperken, indien en voor zover het recht van de Unie dit toestaat.

6.    De bepalingen van deze titel doen geen afbreuk aan eventuele toepasselijke regels inzake de wijzen van verkoop, intellectuele eigendom en douaneprocedures, -tarieven en -heffingen.

ARTIKEL 42

Bewijs van het in de handel brengen

Wanneer een marktdeelnemer zich met betrekking tot een specifiek goed op artikel 41, lid 1, baseert, is het aan hem om, op basis van eender welk relevant document, aan te tonen dat het goed voor het eind van de overgangsperiode in de Unie of het Verenigd Koninkrijk in de handel werd gebracht.


ARTIKEL 43

Markttoezicht

1.    De marktoezichtautoriteiten van de lidstaten en de marktoezichtautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk wisselen onverwijld alle relevante informatie met elkaar uit die met betrekking tot de in artikel 41, lid 1, bedoelde goederen is verzameld in het kader van hun respectieve markttoezichtactiviteiten. Met name delen zij elkaar en de Europese Commissie alle informatie mee over die goederen die een ernstig gevaar inhouden alsook over alle maatregelen die ten aanzien van niet-conforme goederen zijn genomen, waaronder relevante informatie die afkomstig is van netwerken, informatiesystemen en databanken die met betrekking tot deze goederen krachtens het recht van de Unie of van het Verenigd Koninkrijk zijn opgezet.

2.    De lidstaten en het Verenigd Koninkrijk zenden onverwijld ieder verzoek van de markttoezichtautoriteiten van respectievelijk het Verenigd Koninkrijk of een lidstaat naar een op hun grondgebied gevestigde conformiteitsbeoordelingsinstantie, wanneer dat verzoek een conformiteitsbeoordeling betreft die die instantie in haar hoedanigheid van aangemelde instantie voor het eind van de overgangsperiode heeft verricht. De lidstaten en het Verenigd Koninkrijk zorgen ervoor dat dergelijke verzoeken onverwijld door de conformiteitsbeoordelingsinstantie in behandeling worden genomen.


ARTIKEL 44

Overdracht van dossiers en documenten met betrekking tot lopende procedures

Het Verenigd Koninkrijk draagt onverwijld aan de bevoegde, in overeenstemming met de procedures waarin het toepasselijke recht van de Unie voorziet, aangewezen autoriteit van een lidstaat alle relevante dossiers en documenten over met betrekking tot de beoordelingen, goedkeuringen en vergunningen die op de dag voor de inwerkingtreding van dit akkoord in behandeling zijn onder leiding van een overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 19 , Verordening (EG) nr. 1107/2009 20 , Richtlijn 2001/83/EG 21 en Richtlijn 2001/82/EG 22 van het Europees Parlement en de Raad bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk.


ARTIKEL 45

Het beschikbaar maken van informatie met betrekking tot afgesloten vergunningsprocedures
voor geneesmiddelen

1.    Het Verenigd Koninkrijk maakt, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of het Europees Geneesmiddelenbureau, onverwijld het dossier beschikbaar inzake de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel waarvoor door een bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk voor het eind van de overgangsperiode een vergunning is verleend, wanneer dat dossier noodzakelijk is voor de beoordeling van een aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig de artikelen 10 en 10 bis van Richtlijn 2001/83/EG of de artikelen 13 en 13 bis van Richtlijn 2001/82/EG.

2.    Een lidstaat maakt, op gemotiveerd verzoek van het Verenigd Koninkrijk, onverwijld het dossier beschikbaar van de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel waarvoor door een bevoegde autoriteit van die lidstaat voor het eind van de overgangsperiode een vergunning is verleend, wanneer dat dossier noodzakelijk is voor de beoordeling van een aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de wettelijke vereisten van het Verenigd Koninkrijk, voor zover deze wettelijke vereisten uitgaan van dezelfde voorwaarden als de artikelen 10 en 10 bis van Richtlijn 2001/83/EG of de artikelen 13 en 13 bis van Richtlijn 2001/82/EG.


ARTIKEL 46

Beschikbaarstelling van informatie die in het bezit is van aangemelde instanties
die in het Verenigd Koninkrijk of een lidstaat zijn gevestigd

1.    Het Verenigd Koninkrijk zorgt ervoor dat informatie waarover een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde conformiteitsbeoordelingsinstantie beschikt met betrekking tot haar activiteiten voor het eind van de overgangsperiode als aangemelde instantie uit hoofde van het recht van de Unie, op verzoek van de houder van het certificaat onverwijld ter beschikking wordt gesteld aan een door de houder van het certificaat aangewezen, in een lidstaat gevestigde aangemelde instantie.

2.    De lidstaten zorgen ervoor dat informatie waarover een in de betrokken lidstaat gevestigde aangemelde instantie beschikt met betrekking tot haar activiteiten voor het eind van de overgangsperiode, op verzoek van de houder van het certificaat onverwijld ter beschikking wordt gesteld aan een door de houder van het certificaat aangewezen, in het Verenigd Koninkrijk gevestigde conformiteitsbeoordelingsinstantie.


TITEL II

LOPENDE DOUANEPROCEDURES

ARTIKEL 47

Uniestatus van goederen

1.    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad 23 is van toepassing op de in artikel 5, punt 23, van die verordening bedoelde Uniegoederen, wanneer dergelijke goederen worden overgebracht van het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk naar het douanegebied van de Unie, of andersom, mits die overbrenging een aanvang nam voor het eind van de overgangsperiode en na die periode eindigde. Een overbrenging van goederen die een aanvang heeft genomen voor het eind van de overgangsperiode en na die periode eindigt, wordt beschouwd als een overbrenging binnen de Unie wat betreft de voorwaarden voor in- en uitvoervergunningen in het kader van het recht van de Unie.


2.    Voor de toepassing van lid 1 is het vermoeden van douanestatus van Uniegoederen als bedoeld in artikel 153, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 niet van toepassing. De douanestatus van deze goederen als Uniegoederen alsook het feit dat de in lid 1 bedoelde overbrenging een aanvang nam voor het eind van de overgangsperiode, moeten ten aanzien van elke overbrenging door de betrokken persoon worden bewezen aan de hand van een van de in artikel 199 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie 24 bedoelde middelen. Het bewijs van de aanvang van de overbrenging wordt geleverd door middel van een vervoersdocument dat betrekking heeft op de goederen.

3.    Lid 2 is niet van toepassing op Uniegoederen die door de lucht worden vervoerd en die zijn geladen of overgeladen op een luchthaven in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk voor vervoer naar het douanegebied van de Unie, of die zijn geladen of overgeladen op een luchthaven in het douanegebied van de Unie voor vervoer naar het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk, wanneer deze goederen worden vervoerd onder dekking van een enkel vervoersdocument dat in een van de beide betrokken douanegebieden is afgegeven, mits het vervoer door de lucht een aanvang nam voor het eind van de overgangsperiode en na die periode eindigde.


4.    Lid 2 is niet van toepassing op Uniegoederen die over zee zijn aangevoerd en met een lijndienst als bedoeld in artikel 120 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie 25 zijn vervoerd tussen havens in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk en havens in het douanegebied van de Unie, mits:

a)    de reis die de havens in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk en die in het douanegebied van de Unie omvatte, een aanvang nam voor het eind van de overgangsperiode en na die periode eindigde; en

b)    het schip dat de lijndienst uitvoert voor het eind van de overgangsperiode een of meerdere havens heeft aangedaan in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk of in het douanegebied van de Unie.

5.    Wanneer tijdens de in lid 4, onder a), bedoelde reis het schip dat de lijndienst uitvoert na het eind van de overgangsperiode een of meerdere havens in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk aandoet, wordt:

a)    voor goederen die voor het eind van de overgangsperiode zijn geladen en in die havens zijn gelost, de douanestatus van Uniegoederen niet gewijzigd;


b)    voor goederen die zijn geladen in havens die na het eind van de overgangsperiode zijn aangedaan, de douanestatus van Uniegoederen niet gewijzigd, mits deze status in overeenstemming met lid 2 is bewezen.

ARTIKEL 48

De summiere aangifte bij binnenbrengen en de aangifte vóór vertrek

1.    Verordening (EU) nr. 952/2013 is van toepassing op summiere aangiften bij binnenbrengen die voor het eind van de overgangsperiode overeenkomstig titel IV, hoofdstuk I, van die verordening werden ingediend bij een douanekantoor van eerste binnenkomst, en deze aangiften hebben na het eind van de overgangsperiode in het douanegebied van de Unie en het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk dezelfde rechtsgevolgen.

2.    Verordening (EU) nr. 952/2013 is van toepassing op aangiften vóór vertrek die overeenkomstig titel VIII, hoofdstuk I, van die verordening werden ingediend voor het eind van de overgangsperiode, wanneer de goederen, in voorkomend geval, voor het eind van de overgangsperiode in overeenstemming met artikel 194 van die verordening werden vrijgegeven. Deze aangiften hebben na het eind van de overgangsperiode in het douanegebied van de Unie en het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk dezelfde rechtsgevolgen.


ARTIKEL 49

Beëindiging van tijdelijke opslag of douaneregeling

1.    Verordening (EU) nr. 952/2013 is van toepassing op niet-Uniegoederen die zich aan het eind van de overgangsperiode in de in artikel 5, punt 17, van die verordening bedoelde tijdelijke opslag bevonden en op goederen die aan het eind van de overgangsperiode onder een van de in artikel 5, punt 16, van die verordening bedoelde douaneregelingen waren geplaatst, totdat de tijdelijke opslag is beëindigd, een van de speciale douaneregelingen is gezuiverd, de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht of de goederen het gebied hebben verlaten, mits deze gebeurtenis zich voordoet na het einde van de overgangsperiode, maar binnen de in bijlage III bedoelde corresponderende termijn.

Artikel 148, lid 5, onder b) en c), en artikel 219 van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn echter niet van toepassing op een overbrenging van goederen tussen het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk en het douanegebied van de Unie die eindigt na het eind van de overgangsperiode.


2.    Verordening (EU) nr. 952/2013, Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad 26 , Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad 27 en Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad 28 zijn van toepassing op alle douaneschulden die na het eind van de overgangsperiode ontstaan te rekenen vanaf de beëindiging van tijdelijke opslag of zuivering als bedoeld in lid 1.

3.    Titel II, hoofdstuk I, deel 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 is van toepassing op aanvragen om in aanmerking te komen voor tariefcontingenten die door de douaneautoriteiten in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk zijn aanvaard en waarvoor de vereiste bewijsstukken overeenkomstig artikel 50 van die verordening voor het eind van de overgangsperiode door de douaneautoriteiten in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk zijn verstrekt, en is van toepassing op de annulering van aanvragen en terugstortingen van ongebruikte toegewezen hoeveelheden in het kader van zulke aanvragen.


ARTIKEL 50

Toegang tot relevante netwerken, informatiesystemen en databanken

In afwijking van artikel 8 heeft het Verenigd Koninkrijk toegang tot de in bijlage IV vermelde netwerken, informatiesystemen en databanken, voor zover dat strikt noodzakelijk is om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze titel. Het Verenigd Koninkrijk vergoedt de Unie de werkelijke kosten die de Unie draagt als gevolg van het faciliteren van die toegang. De Unie deelt het Verenigd Koninkrijk het bedrag van deze kosten uiterlijk op 31 maart van elk jaar mee tot het einde van de periode bedoeld in bijlage IV. In het geval dat de meegedeelde werkelijke kosten sterk afwijken van de beste ramingen die voor de ondertekening van dit akkoord door de Unie werden meegedeeld aan het Verenigd Koninkrijk, betaalt het Verenigd Koninkrijk onverwijld aan de Unie het bedrag van de beste ramingen en bepaalt het Gemengd Comité de wijze waarop het verschil tussen de werkelijke kosten en het bedrag van de beste ramingen moet worden afgewikkeld.


TITEL III

LOPENDE AANGELEGENHEDEN INZAKE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE EN ACCIJNZEN

ARTIKEL 51

Belasting over de toegevoegde waarde (btw)

1.    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad 29 is van toepassing op goederen die vanaf het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk zijn verzonden of vervoerd naar het grondgebied van een lidstaat of andersom, mits de verzending of het vervoer een aanvang nam voor het eind van de overgangsperiode en na die periode eindigde.

2.    Richtlijn 2006/112/EG blijft tot vijf jaar na het eind van de overgangsperiode van toepassing op de rechten en plichten van de belastingplichtige met betrekking tot transacties met een grensoverschrijdend element tussen het Verenigd Koninkrijk en een lidstaat die plaatsvonden voor het eind van de overgangsperiode en met betrekking tot transacties waarop lid 1 van toepassing is.


3.    In afwijking van lid 2 en van artikel 15 van Richtlijn 2008/9/EG van de Raad 30 , worden verzoeken om teruggave met betrekking tot btw die door een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde belastingplichtige in een lidstaat werd betaald of door een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige in het Verenigd Koninkrijk werd betaald, uiterlijk op 31 maart 2021 ingediend overeenkomstig de voorwaarden van die richtlijn.

4.    In afwijking van lid 2 en van artikel 61, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad 31 , worden wijzigingen in btw-aangiften die ofwel in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot voor het eind van de overgangsperiode in lidstaten van verbruik verleende diensten ofwel in een lidstaat met betrekking tot voor het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk verleende diensten, overeenkomstig artikel 364 of artikel 369 septies van Richtlijn 2006/112/EG werden ingediend, uiterlijk op 31 december 2021 ingediend.


ARTIKEL 52

Accijnsgoederen

Richtlijn 2008/118/EG van de Raad 32 is van toepassing op de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling en de overbrenging van accijnsgoederen na uitslag tot verbruik van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van een lidstaat of andersom, mits de overbrenging een aanvang nam voor het eind van de overgangsperiode en na die periode eindigde.

ARTIKEL 53

Toegang tot relevante netwerken, informatiesystemen en databanken

In afwijking van artikel 8 heeft het Verenigd Koninkrijk toegang tot de in bijlage IV vermelde netwerken, informatiesystemen en databanken, voor zover dat strikt noodzakelijk is om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze titel. Het Verenigd Koninkrijk vergoedt de Unie de werkelijke kosten die de Unie draagt als gevolg van het faciliteren van die toegang. De Unie deelt het Verenigd Koninkrijk het bedrag van deze kosten uiterlijk op 31 maart van elk jaar mee tot het einde van de periode bedoeld in bijlage IV. In het geval dat de meegedeelde werkelijke kosten sterk afwijken van de beste ramingen die voor de ondertekening van dit akkoord door de Unie werden meegedeeld aan het Verenigd Koninkrijk, betaalt het Verenigd Koninkrijk onverwijld aan de Unie het bedrag van de beste ramingen en bepaalt het Gemengd Comité de wijze waarop het verschil tussen de werkelijke kosten en het bedrag van de beste ramingen moet worden afgewikkeld.


TITEL IV

INTELLECTUELE EIGENDOM

ARTIKEL 54

Voortzetting van bescherming van ingeschreven of verleende rechten in het Verenigd Koninkrijk

1.    De houder van een van de volgende intellectuele-eigendomsrechten die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingeschreven of verleend, wordt, zonder een nieuw onderzoek van deze rechten, houder van een vergelijkbaar intellectuele-eigendomsrecht dat in het Verenigd Koninkrijk krachtens het recht van het Verenigd Koninkrijk is ingeschreven en afdwingbaar is:

a)    de houder van een overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad 33 ingeschreven Uniemerk wordt de houder van een door hetzelfde teken gevormd merk in het Verenigd Koninkrijk, voor dezelfde goederen en diensten;


b)    de houder van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad 34 ingeschreven en, in voorkomend geval, na een opschorting van publicatie gepubliceerd Gemeenschapsmodel, wordt houder van een ingeschreven modelrecht in het Verenigd Koninkrijk voor hetzelfde model;

c)    de houder van een krachtens Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad 35 verleend communautair kwekersrecht wordt houder van een kwekersrecht in het Verenigd Koninkrijk voor hetzelfde plantenras.


2.    Wanneer een geografische aanduiding, oorsprongsbenaming of gegarandeerde traditionele specialiteit in de zin van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad 36 , een geografische aanduiding, oorsprongsbenaming of traditionele aanduiding voor wijn in de zin van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad 37 , een geografische aanduiding in de zin van Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad 38 of een geografische aanduiding in de zin van Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad 39 op de laatste dag van de overgangsperiode krachtens die verordeningen beschermd is in de Unie, hebben de personen die gerechtigd zijn om gebruik te maken van de betrokken geografische aanduiding, oorsprongsbenaming, gegarandeerde traditionele specialiteit of traditionele aanduiding voor wijn, het recht om zonder heronderzoek vanaf het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk gebruik te maken van de betrokken geografische aanduiding, oorsprongsbenaming, gegarandeerde traditionele specialiteit of traditionele aanduiding voor wijn, waaraan in het recht van het Verenigd Koninkrijk ten minste hetzelfde beschermingsniveau dient te worden geboden als krachtens de volgende bepalingen van het recht van de Unie:


a)    artikel 4, lid 1, onder i), j) en k), van Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad 40 ; en

b)    wat betreft de betrokken geografische aanduiding, oorsprongsbenaming, gegarandeerde traditionele specialiteit of traditionele aanduiding voor wijn, artikel 13, artikel 14, lid 1, artikel 24, artikel 36, lid 3, de artikelen 38 en 44, en artikel 45, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1151/2012; artikel 90, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad 41 ; artikel 100, lid 3, artikel 102, lid 1, de artikelen 103 en 113, en artikel 157, lid 1, onder c), punt x), van Verordening (EU) nr. 1308/2013; artikel 62, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 607/2009 van de Commissie 42 ; artikel 15, lid 3, eerste alinea, artikel 16 en artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 110/2008 en, voor zover betrekking hebbend op de naleving van die bepalingen van die verordening, artikel 24, lid 1, van die verordening; of artikel 19, lid 1, en artikel 20 van Verordening (EU) nr. 251/2014.


Wanneer een in de eerste alinea bedoelde geografische aanduiding, oorsprongsbenaming, gegarandeerde traditionele specialiteit of traditionele aanduiding voor wijn na het eind van de overgangsperiode niet langer beschermd is in de Unie, is de eerste alinea niet langer van toepassing met betrekking tot die geografische aanduiding, oorsprongsbenaming, gegarandeerde traditionele specialiteit of traditionele aanduiding voor wijn.

De eerste alinea is niet van toepassing wanneer bescherming in de Unie voortvloeit uit internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is.

Dit lid is van toepassing tenzij en totdat het overbodig wordt doordat een in artikel 184 bedoeld akkoord in werking treedt of van toepassing wordt.

3.    In afwijking van lid 1 wordt, indien een in dat lid bedoeld intellectuele-eigendomsrecht of een communautair kwekersrecht nietig of vervallen wordt verklaard in de Unie als gevolg van een administratieve of gerechtelijke procedure die op de laatste dag van de overgangsperiode aanhangig was, het overeenkomstige recht in het Verenigd Koninkrijk eveneens nietig of vervallen verklaard. De datum van inwerkingtreding van de vervallenverklaring of nietigverklaring is in het Verenigd Koninkrijk gelijk aan die in de Unie.


In afwijking van de eerste alinea is het Verenigd Koninkrijk niet verplicht het corresponderende recht in het Verenigd Koninkrijk nietig of vervallen te verklaren wanneer de gronden voor nietigheid of verval van het Uniemerk of het ingeschreven gemeenschapsmodel in het Verenigd Koninkrijk niet van toepassing zijn.

4.    De datum van eerste vernieuwing van een merk of ingeschreven modelrecht dat in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig lid 1, onder a) of b), ontstaat, is de datum van vernieuwing van het overeenkomstig het recht van de Unie ingeschreven corresponderende intellectuele-eigendomsrecht.

5.    Met betrekking tot de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde merken in het Verenigd Koninkrijk is het volgende van toepassing:

a)    voor het merk geldt de datum van indiening of voorrang van het Uniemerk en, in voorkomend geval, de anciënniteit van een merk van het Verenigd Koninkrijk waarop krachtens artikel 39 of artikel 40 van Verordening (EU) 2017/1001 een beroep wordt gedaan;

b)    het merk kan niet vervallen worden verklaard op de grond dat van het corresponderende Uniemerk voor het eind van de overgangsperiode op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk geen normaal gebruik is gemaakt;


c)    de eigenaar van een Uniemerk dat in de Unie bekendheid heeft verkregen, mag in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot het corresponderende merk dezelfde rechten uitoefenen als die waarin wordt voorzien in artikel 9, lid 2, onder c), van Verordening (EU) 2017/1001 en artikel 5, lid 3, onder a), van Richtlijn 2015/2436, op basis van de bekendheid die het merk op het eind van de overgangsperiode in de Unie heeft verworven, terwijl daarna het voortduren van de bekendheid van dat merk wordt gebaseerd op het gebruik van het merk in het Verenigd Koninkrijk.

6.    Met betrekking tot de in lid 1, onder a) en b), bedoelde modelrechten en kwekersrechten in het Verenigd Koninkrijk, is het volgende van toepassing:

a)    de beschermingstermijn op grond van het recht van het Verenigd Koninkrijk is minstens gelijk aan de resterende beschermingstermijn op grond van het recht van de Unie van het corresponderende ingeschreven gemeenschapsmodel of communautair kwekersrecht;

b)    de datum van indiening of voorrang is dezelfde als die van het corresponderende ingeschreven gemeenschapsmodel of communautair kwekersrecht.


ARTIKEL 55

Inschrijvingsprocedure

1.    De inschrijving, verlening of bescherming krachtens artikel 54, leden 1 en 2, van dit akkoord wordt kosteloos door de relevante entiteiten in het Verenigd Koninkrijk verricht, met gebruikmaking van de gegevens die beschikbaar zijn in de registers van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, het Communautair Bureau voor plantenrassen en de Europese Commissie. Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 110/2008 wordt voor de toepassing van dit artikel beschouwd als een register.

2.    Voor de toepassing van lid 1 zijn houders van de in artikel 54, lid 1, bedoelde intellectuele-eigendomsrechten en personen die gerechtigd zijn een in artikel 54, lid 2, bedoelde geografische aanduiding, oorsprongsbenaming, gegarandeerde traditionele specialiteit of traditionele aanduiding voor wijn te gebruiken, niet verplicht om een aanvraag in te dienen of een specifieke administratieve procedure te beginnen. Van houders van intellectuele-eigendomsrechten bedoeld in artikel 54, lid 1, wordt niet verlangd dat zij een postadres hebben in het Verenigd Koninkrijk in de drie jaar na het eind van de overgangsperiode.

3.    Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, het Communautair Bureau voor plantenrassen en de Europese Commissie verstrekken de relevante entiteiten in het Verenigd Koninkrijk de informatie die nodig is voor inschrijving, verlening of bescherming in het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 54, lid 1 of lid 2.


4.    Dit artikel doet geen afbreuk aan vernieuwingstaksen die van toepassing kunnen zijn op het moment dat de rechten worden vernieuwd, of aan de mogelijkheid van de betrokken houders om af te zien van hun intellectuele-eigendomsrechten in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de relevante procedure uit hoofde van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk.

ARTIKEL 56

Voortzetting van bescherming van
internationale inschrijvingen met aanduiding van de Unie

Het Verenigd Koninkrijk neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat natuurlijke personen of rechtspersonen die voor het eind van de overgangsperiode uit hoofde van de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken of het systeem van Den Haag voor de internationale registratie van tekeningen en modellen van nijverheid bescherming hebben verkregen voor internationaal ingeschreven merken of modellen met aanduiding van de Unie, in het Verenigd Koninkrijk voor hun merken of tekeningen of modellen van nijverheid bescherming genieten wat die internationale inschrijvingen betreft.


ARTIKEL 57

Voortzetting van bescherming in het Verenigd Koninkrijk van niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen

De houder van een recht met betrekking tot een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel dat voor het eind van de overgangsperiode overeenkomstig Verordening (EG) nr. 6/2002 is ontstaan, wordt met betrekking tot dat niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel ipso iure in het Verenigd Koninkrijk de houder van een afdwingbaar intellectuele-eigendomsrecht krachtens het recht van het Verenigd Koninkrijk, dat hetzelfde beschermingsniveau biedt als Verordening (EG) nr. 6/2002. De beschermingstermijn van dat recht op grond van het recht van het Verenigd Koninkrijk is minstens gelijk aan de resterend beschermingstermijn van het corresponderende niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel krachtens artikel 11, lid 1, van die verordening.


ARTIKEL 58

Voorzetting van bescherming van databanken

1.    De houder van een voor het eind van de overgangsperiode ontstaan recht in de zin van artikel 7 van Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad 43 ten aanzien van een databank met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk, behoudt met betrekking tot die databank een afdwingbaar intellectuele-eigendomsrecht in het Verenigd Koninkrijk, krachtens het recht van het Verenigd Koninkrijk, dat hetzelfde beschermingsniveau biedt als Richtlijn 96/9/EG, mits de houder van dat recht blijft voldoen aan de vereisten van artikel 11 van die richtlijn. De beschermingstermijn van dat recht op grond van het recht van het Verenigd Koninkrijk is minstens gelijk aan de resterende beschermingstermijn krachtens artikel 10 van Richtlijn 96/9/EG.

2.    De volgende personen en ondernemingen worden geacht aan de vereisten van artikel 11 van Richtlijn 96/9/EG te voldoen:

a)    onderdanen van het Verenigd Koninkrijk;

b)    natuurlijke personen die hun gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk hebben;


c)    in het Verenigd Koninkrijk gevestigde ondernemingen, op voorwaarde dat wanneer een dergelijke onderneming alleen een statutaire zetel in het Verenigd Koninkrijk heeft, haar werkzaamheden een daadwerkelijke en duurzame band hebben met de economie van het Verenigd Koninkrijk of van een lidstaat.

ARTIKEL 59

Recht van voorrang met betrekking tot aanhangige aanvragen
inzake Uniemerken en communautaire kwekersrechten

1.    Wanneer een persoon voor het eind van de overgangsperiode overeenkomstig het recht van de Unie een aanvraag heeft ingediend voor een Uniemerk of een Gemeenschapsmodel en wanneer aan die aanvraag een datum van indiening is toegekend, heeft die persoon, voor hetzelfde merk ten aanzien van goederen of diensten die identiek zijn aan of vallen onder de goederen of diensten waarvoor de aanvraag in de Unie is ingediend, of voor hetzelfde model, het recht om binnen 9 maanden na het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk een aanvraag in te dienen. Een aanvraag ingevolge dit artikel wordt geacht dezelfde datum van indiening en van voorrang te hebben als de corresponderende aanvraag die in de Unie is ingediend en, in voorkomend geval, de anciënniteit te hebben van een merk van het Verenigd Koninkrijk waarop krachtens artikel 39 of artikel 40 van Verordening (EU) 2017/1001 een beroep wordt gedaan.


2.    Wanneer een persoon voor het eind van de overgangsperiode overeenkomstig het recht van de Unie een aanvraag heeft ingediend voor een communautair kwekersrecht, heeft die persoon ten behoeve van de indiening in het Verenigd Koninkrijk van een aanvraag voor hetzelfde kwekersrecht, in het Verenigd Koninkrijk een ad-hoc-recht van voorrang gedurende een periode van 6 maanden vanaf het eind van de overgangsperiode. Als gevolg van het recht van voorrang wordt met het oog op de vaststelling van de onderscheidbaarheid, de nieuwheid en de aanspraak op het recht, als datum van voorrang van de aanvraag voor het communautair kwekersrecht de datum van aanvraag voor een kwekersrecht in het Verenigd Koninkrijk beschouwd.


ARTIKEL 60

Aanhangige aanvragen voor aanvullende beschermingscertificaten
in het Verenigd Koninkrijk

1.    Verordeningen (EG) nr. 1610/96 44 en (EG) nr. 469/2009 45 van het Europees Parlement en de Raad zijn van toepassing op aanvragen voor aanvullende beschermingscertificaten voor gewasbeschermingsmiddelen respectievelijk geneesmiddelen alsook op aanvragen voor de verlenging van de duur van dergelijke certificaten, wanneer deze aanvragen voor het eind van de overgangsperiode werden ingediend bij een autoriteit in het Verenigd Koninkrijk, in gevallen waarin de administratieve procedure voor de verlening van het betrokken certificaat of van de verlenging van de duur ervan aan het eind van de overgangsperiode aanhangig was.

2.    Een uit hoofde van lid 1 afgegeven certificaat biedt hetzelfde beschermingsniveau als Verordening (EG) nr. 1610/96 of Verordening (EG) nr. 469/2009.


ARTIKEL 61

Uitputting van rechten

Intellectuele-eigendomsrechten die voor het eind van de overgangsperiode overeenkomstig de voorwaarden waarin het recht van de Unie voorziet zowel in de Unie als in het Verenigd Koninkrijk waren uitgeput, blijven zowel in de Unie als in het Verenigd Koninkrijk uitgeput.


TITEL V

LOPENDE POLITIËLE EN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN

ARTIKEL 62

Lopende justitiële samenwerking in strafzaken

1.    In het Verenigd Koninkrijk, alsook in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, zijn de volgende handelingen als volgt van toepassing:

a)    de Overeenkomst, vastgesteld door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie 46 en het Protocol, vastgesteld door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie 47 zijn van toepassing met betrekking tot verzoeken om wederzijdse rechtshulp die voor het eind van de overgangsperiode uit hoofde van het betrokken instrument zijn ontvangen door de centrale autoriteit of justitiële autoriteit;


b)    Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad 48 is van toepassing op Europese aanhoudingsbevelen wanneer de gezochte persoon voor het eind van de overgangsperiode werd aangehouden met het oog op de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, ongeacht of de uitvoerende gerechtelijke autoriteit beslist dat de gezochte persoon in hechtenis moet blijven dan wel voorlopig in vrijheid moet worden gesteld.

c)    Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad 49 is van toepassing op beslissingen tot bevriezing die voor het eind van de overgangsperiode voor tenuitvoerlegging werden ontvangen door de centrale autoriteit of de bevoegde rechterlijke autoriteit, of door een rechterlijke autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat die geen rechtsmacht heeft om een beslissing tot bevriezing te erkennen of ten uitvoer te leggen, maar de beslissing tot bevriezing ambtshalve voor tenuitvoerlegging doorzendt aan de bevoegde rechterlijke autoriteit;

d)    Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad 50 is van toepassing op beslissingen die voor het eind van de overgangsperiode werden ontvangen door de centrale autoriteit of de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat, of door een autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die geen rechtsmacht heeft om een beslissing te erkennen of ten uitvoer te leggen, maar de beslissing ambtshalve voor tenuitvoerlegging doorzendt aan de bevoegde autoriteit;


e)    Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad 51 is van toepassing op beslissingen tot confiscatie die voor het eind van de overgangsperiode werden ontvangen door de centrale autoriteit of de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, of door een autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat die geen rechtsmacht heeft om een beslissing tot confiscatie te erkennen of ten uitvoer te leggen, maar de beslissing tot confiscatie ambtshalve voor tenuitvoerlegging doorzendt aan de bevoegde autoriteit;

f)    Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad 52 is van toepassing:

i)    op vonnissen die voor het eind van de overgangsperiode werden ontvangen door de centrale autoriteit of de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat, of door een autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die geen rechtsmacht heeft om een vonnis te erkennen of ten uitvoer te leggen, maar het vonnis ambtshalve voor tenuitvoerlegging doorzendt aan de bevoegde autoriteit;

ii)    voor de toepassing van artikel 4, lid 6, of artikel 5, lid 3, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad, wanneer dat kaderbesluit van toepassing is krachtens punt b) van dit lid.


g)    Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad 53 is van toepassing op nieuwe strafrechtelijke procedures in de zin van artikel 3 van dat kaderbesluit die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingeleid;

h)    Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad 54 is van toepassing op verzoeken om gegevens over strafrechtelijke veroordelingen die voor het eind van de overgangsperiode door de centrale autoriteit zijn ontvangen; na het eind van de overgangsperiode worden antwoorden op dergelijke verzoeken echter niet verzonden via het Europees Strafregister Informatiesysteem dat is opgericht bij Besluit 2009/316/JBZ van de Raad 55 ;

i)    Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad 56 is van toepassing op beslissingen inzake toezichtmaatregelen die voor het eind van de overgangsperiode werden ontvangen door de centrale autoriteit of de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat, of door een autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die geen rechtsmacht heeft om een beslissing te erkennen, maar de beslissing ambtshalve voor tenuitvoerlegging doorzendt aan de bevoegde autoriteit;


j)    Artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad 57 is van toepassing op verzoeken om gegevens die voor het eind van de overgangsperiode door de centrale autoriteit zijn ontvangen; na het eind van de overgangsperiode worden antwoorden op dergelijke verzoeken echter niet verzonden via het Europees Strafregister Informatiesysteem dat is opgericht bij Besluit 2009/316/JBZ;

k)    Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad 58 is van toepassing op Europese beschermingsbevelen die voor het eind van de overgangsperiode zijn ontvangen door de centrale autoriteit of de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat, of door een autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die geen rechtsmacht heeft om een Europees beschermingsbevel te erkennen, maar het ambtshalve voor tenuitvoerlegging doorzendt aan de bevoegde autoriteit;

l)    Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad 59 is van toepassing op Europese onderzoeksbevelen in strafzaken die voor het eind van de overgangsperiode zijn ontvangen door de centrale autoriteit of de uitvoerende autoriteit, of door een autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat die geen rechtsmacht heeft om een Europees onderzoeksbevel in strafzaken te erkennen of ten uitvoer te leggen, maar het ambtshalve voor tenuitvoerlegging doorzendt aan de bevoegde autoriteit.


2.    De bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen blijven deelnemen aan de gemeenschappelijke onderzoeksteams waaraan zij voor het eind van de overgangsperiode deelnamen, wanneer deze onderzoeksteams werden opgezet, hetzij overeenkomstig artikel 13 van de Overeenkomst, vastgesteld door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, hetzij overeenkomstig Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad 60 .

In afwijking van artikel 8 van dit akkoord is het Verenigd Koninkrijk gerechtigd om tot één jaar na het eind van de overgangsperiode gebruik te maken van de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Secure Information Exchange Network Application – SIENA), voor zover dat strikt noodzakelijk is voor de uitwisseling van gegevens met de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gemeenschappelijke onderzoeksteams. Het Verenigd Koninkrijk vergoedt de Unie de werkelijke kosten die de Unie draagt als gevolg van het faciliteren van het gebruik van SIENA door het Verenigd Koninkrijk. De Unie deelt het Verenigd Koninkrijk het bedrag van deze kosten uiterlijk op 31 maart 2021 mee. In het geval dat de meegedeelde werkelijke kosten sterk afwijken van de beste ramingen die voor de ondertekening van dit akkoord door de Unie werden meegedeeld aan het Verenigd Koninkrijk, betaalt het Verenigd Koninkrijk onverwijld aan de Unie het bedrag van de beste ramingen en bepaalt het Gemengd Comité de wijze waarop het verschil tussen de werkelijke kosten en het bedrag van de beste ramingen moet worden afgewikkeld.


3.    Eurojust kan, op verzoek van het Verenigd Koninkrijk, mits wordt voldaan aan artikel 26 bis, lid 7, onder a), en artikel 27 van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad 61 , informatie, waaronder persoonsgegevens, verstrekken uit zijn casemanagementsysteem, indien zulks nodig is voor het afronden van de lopende procedures bedoeld in lid 1, onder a), b), c), e) en l), van dit artikel of de activiteiten van de gemeenschappelijke onderzoeksteams bedoeld in lid 2 van dit artikel. De bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen, op verzoek, Eurojust voorzien van informatie waarover zij beschikken, indien zulks nodig is voor het afronden van de in lid 1, onder a), b), c), e) en l), van dit artikel bedoelde lopende procedures of de activiteiten van de gemeenschappelijke onderzoeksteams als bedoeld in lid 2 van dit artikel. Wanneer uit de toepassing van dit lid buitengewone uitgaven voortvloeien, bepaalt het Gemengd Comité de wijze waarop dergelijke uitgaven moeten worden afgewikkeld.


ARTIKEL 63

Lopende procedures voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving,
politiële samenwerking en uitwisseling van informatie

1.    In het Verenigd Koninkrijk, alsook in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, zijn de volgende handelingen als volgt van toepassing:

a)    de artikelen 39 en 40 van de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord (“Schengenuitvoeringsovereenkomst”) 62 , juncto de artikelen 42 en 43 daarvan, zijn van toepassing op:

i)    verzoeken overeenkomstig artikel 39 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst die voor het eind van de overgangsperiode zijn ontvangen door het centrale orgaan dat in de overeenkomstsluitende partij belast is met internationale politiële samenwerking of door bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij, of door aangezochte politiële autoriteiten die niet bevoegd zijn om het verzoek te behandelen, maar het verzoek aan de bevoegde autoriteiten doorzenden;


ii)    rechtshulpverzoeken overeenkomstig artikel 40, lid 1, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst die voor het eind van de overgangsperiode zijn ontvangen door een daartoe door een overeenkomstsluitende partij aangewezen autoriteit;

iii)    grensoverschrijdende observatie die wordt verricht zonder voorafgaande toestemming overeenkomstig artikel 40, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, wanneer die observatie voor het eind van de overgangsperiode aanving;

b)    de Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties 63 is van toepassing op:

i)    verzoeken om informatie die voor het eind van de overgangsperiode door de aangezochte autoriteit worden ontvangen;

ii)    verzoeken om observatie die voor het eind van de overgangsperiode door de aangezochte autoriteit worden ontvangen;

iii)    verzoeken om onderzoek die voor het eind van de overgangsperiode door de aangezochte autoriteit worden ontvangen;

iv)    verzoeken om kennisgeving die voor het eind van de overgangsperiode door de aangezochte autoriteit worden ontvangen;


v)    verzoeken om toestemming voor grensoverschrijdende observatie of tot overdracht van de observatie aan de ambtenaren van de lidstaat op wier grondgebied de observatie plaatsvindt, die voor het eind van de overgangsperiode worden ontvangen door een daartoe door de aangezochte lidstaat aangewezen autoriteit, die bevoegd is op het verzoek te beslissen of dit door te zenden;

vi)    grensoverschrijdende observatie die wordt verricht zonder voorafgaande toestemming overeenkomstig artikel 40, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, wanneer die observatie voor het eind van de overgangsperiode aanving;

vii)    verzoeken tot uitvoering van een gecontroleerde aflevering die voor het eind van de overgangsperiode door de aangezochte autoriteit zijn ontvangen;

viii)    verzoeken om toestemming voor infiltratieoperaties die voor het eind van de overgangsperiode door de aangezochte autoriteit zijn ontvangen;

ix)    gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteams die voor het eind van de overgangsperiode zijn opgezet krachtens artikel 24 van die overeenkomst;

c)    Besluit 2000/642/JBZ van de Raad 64 is van toepassing op verzoeken die voor het eind van de overgangsperiode door de aangezochte financiële inlichtingeneenheid zijn ontvangen;


d)    Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad 65 is van toepassing op verzoeken die voor het eind van de overgangsperiode door de aangezochte bevoegde rechtshandhavingsautoriteit zijn ontvangen;

e)    Besluit 2007/533/JBZ van de Raad 66 is van toepassing op de uitwisseling van aanvullende informatie als een in het Schengeninformatiesysteem opgenomen signalering voor het eind van de overgangsperiode een treffer oplevert, mits de bepalingen van dat besluit op de laatste dag van de overgangsperiode op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn. In afwijking van artikel 8 van dit akkoord is het Verenigd Koninkrijk gerechtigd om tot drie maanden na het eind van de overgangsperiode gebruik te maken van de communicatie-infrastructuur bedoeld in artikel 8, lid 1, van Besluit 2007/533/JBZ, voor zover dat strikt noodzakelijk is voor de uitwisseling van dergelijke aanvullende informatie. Het Verenigd Koninkrijk vergoedt de Unie de werkelijke kosten die de Unie draagt als gevolg van het faciliteren van het gebruik van de communicatie-infrastructuur door het Verenigd Koninkrijk. De Unie deelt het Verenigd Koninkrijk het bedrag van deze kosten uiterlijk op 31 maart 2021 mee. In het geval dat de meegedeelde werkelijke kosten sterk afwijken van de beste ramingen die voor de ondertekening van dit akkoord door de Unie werden meegedeeld aan het Verenigd Koninkrijk, betaalt het Verenigd Koninkrijk onverwijld aan de Unie het bedrag van de beste ramingen en bepaalt het Gemengd Comité de wijze waarop het verschil tussen de werkelijke kosten en het bedrag van de beste ramingen moet worden afgewikkeld.


f)    Besluit 2007/845/JBZ 67 is van toepassing op verzoeken die voor het eind van de overgangsperiode door een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen zijn ontvangen;

g)    Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad 68 is van toepassing op verzoeken die voor het eind van de overgangsperiode door een passagiersinformatie-eenheid zijn ontvangen overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van die richtlijn.

2.    In afwijking van artikel 8 is het Verenigd Koninkrijk gerechtigd om tot één jaar na het eind van de overgangsperiode gebruik te maken van de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Secure Information Exchange Network Application – SIENA), voor zover dat strikt noodzakelijk is voor het afronden van de lopende procedures als bedoeld in lid 1, onder c), d), f) en g), van dit artikel. Het Verenigd Koninkrijk vergoedt de Unie de werkelijke kosten die de Unie draagt als gevolg van het faciliteren van het gebruik van SIENA door het Verenigd Koninkrijk. De Unie deelt het Verenigd Koninkrijk het bedrag van deze kosten uiterlijk op 31 maart 2021 mee. In het geval dat de meegedeelde werkelijke kosten sterk afwijken van de beste ramingen die voor de ondertekening van dit akkoord door de Unie werden meegedeeld aan het Verenigd Koninkrijk, betaalt het Verenigd Koninkrijk onverwijld aan de Unie het bedrag van de beste ramingen en bepaalt het Gemengd Comité de wijze waarop het verschil tussen de werkelijke kosten en het bedrag van de beste ramingen moet worden afgewikkeld.


ARTIKEL 64

Bevestiging van ontvangst of aanhouding

1.    De bevoegde uitvaardigende of verzoekende autoriteit kan binnen tien dagen na het eind van de overgangsperiode om een bevestiging verzoeken van de ontvangst van een gerechtelijke beslissing of een gerechtelijk verzoek als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder a), onder c) tot en met e), onder f), punt i), en onder h) tot en met l), en artikel 63, lid 1, onder a), punten i) en ii), onder b), punten i) tot en met v) en vii), viii) en ix), en onder c), d), f) en g), wanneer zij twijfelt of een dergelijke gerechtelijke beslissing of een dergelijk gerechtelijk verzoek door de uitvoerende of aangezochte autoriteit voor het eind van de overgangsperiode werd ontvangen.

2.    In de in artikel 62, lid 1, onder b), bedoelde gevallen kan de bevoegde uitvaardigende gerechtelijke autoriteit, wanneer zij twijfelt of de gezochte persoon op grond van artikel 11 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ voor het eind van de overgangsperiode werd aangehouden, de bevoegde uitvoerende gerechtelijke autoriteit binnen tien dagen na het eind van de overgangsperiode om een bevestiging van de aanhouding verzoeken.


3.    Tenzij reeds een bevestiging is verstrekt uit hoofde van de toepasselijke bepalingen van het recht van de Unie, antwoordt de in de leden 1 en 2 bedoelde uitvoerende of aangezochte autoriteit op een verzoek om een bevestiging van ontvangst of aanhouding binnen tien dagen na ontvangst van dat verzoek.

ARTIKEL 65

Andere toepasselijke handelingen van de Unie

Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad 69 en Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad 70 zijn van toepassing op de in artikel 62, lid 1, onder b), van dit akkoord bedoelde procedures.


TITEL VI

LOPENDE JUSTITIËLE SAMENWERKING IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN

ARTIKEL 66

Het in contractuele en niet-contractuele aangelegenheden toepasselijke recht

In het Verenigd Koninkrijk zijn de volgende handelingen als volgt van toepassing:

a)    Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad 71 is van toepassing op overeenkomsten die voor het eind van de overgangsperiode zijn gesloten;

b)    Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad 72 is van toepassing op schadeveroorzakende gebeurtenissen die zich voor het eind van de overgangsperiode hebben voorgedaan.


ARTIKEL 67

Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen
en daarmee verband houdende samenwerking tussen centrale autoriteiten

1.    In het Verenigd Koninkrijk, alsook in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, zijn ten aanzien van gerechtelijke procedures die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingeleid en ten aanzien van procedures of vorderingen die met dergelijke gerechtelijke procedures verband houden ingevolge de artikelen 29, 30 en 31 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad 73 , artikel 19 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 of de artikelen 12 en 13 van Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad 74 , de volgende handelingen of bepalingen van toepassing:

a)    de bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid van Verordening (EU) nr. 1215/2012;


b)    de bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid van Verordening (EU) 2017/1001, Verordening (EG) nr. 6/2002, Verordening (EG) nr. 2100/94 en Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 75 en van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad 76 ;

c)    de bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid van Verordening (EU) nr. 2201/2003;

d)    de bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid van Verordening (EU) nr. 4/2009.

2.    In het Verenigd Koninkrijk, alsook in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, zijn ten aanzien van de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten, en gerechtelijke schikkingen en overeenkomsten de volgende handelingen of bepalingen als volgt van toepassing:

a)    Verordening (EU) nr. 1215/2012 is van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die zijn gegeven inzake rechtsvorderingen die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingesteld en op voor het eind van de overgangsperiode verleden of geregistreerde authentieke akten en goedgekeurde of getroffen gerechtelijke schikkingen;


b)    de bepalingen van Verordening (EU) nr. 2201/2003 betreffende erkenning en tenuitvoerlegging zijn van toepassing op beslissingen die zijn gegeven in gerechtelijke procedures die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingesteld en op voor het eind van de overgangsperiode als authentieke akte verleden documenten en gesloten overeenkomsten;

c)    de bepalingen van Verordening (EU) nr. 4/2009 betreffende erkenning en tenuitvoerlegging zijn van toepassing op beslissingen die zijn gegeven in gerechtelijke procedures die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingesteld en op voor het eind van de overgangsperiode goedgekeurde of getroffen gerechtelijke schikkingen en vastgestelde authentieke akten;

d)    Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad 77 is van toepassing op beslissingen die zijn gegeven in gerechtelijke procedures die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingesteld en op voor het eind van de overgangsperiode goedgekeurde of getroffen gerechtelijke schikkingen en verleden authentieke akten, mits voor het eind van de overgangsperiode om de waarmerking als Europese executoriale titel werd verzocht.


3.    In het Verenigd Koninkrijk, alsook in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, zijn de volgende bepalingen als volgt van toepassing:

a)    hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 2201/2003 is van toepassing op verzoeken die door de centrale autoriteit of een andere bevoegde autoriteit van de aangezochte staat voor het eind van de overgangsperiode zijn ontvangen;

b)    hoofdstuk VII van Verordening (EG) nr. 4/2009 is van toepassing op verzoeken om erkenning of tenuitvoerlegging als bedoeld in lid, 2, onder c), van dit artikel en op verzoeken die door de centrale autoriteit van de aangezochte staat voor het eind van de overgangsperiode zijn ontvangen;

c)    Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad 78 is van toepassing op de in artikel 6, lid 1, van die verordening bedoelde insolventieprocedures en vorderingen, mits het hoofdgeding voor het eind van de overgangsperiode werd ingeleid;


d)    Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad 79 is van toepassing op Europese betalingsbevelen waarom voor het eind van de overgangsperiode is verzocht; wanneer na een dergelijk verzoek de procedure overeenkomstig artikel 17, lid 1, van die verordening overgaat, wordt deze geacht voor het eind van de overgangsperiode te zijn ingesteld;

e)    Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad 80 is van toepassing op procedures voor geringe vorderingen ten aanzien waarvan voor het eind van de overgangsperiode een verzoek werd gediend;

f)    Verordening (EG) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad 81 is van toepassing op certificaten die voor het eind van de overgangsperiode zijn afgegeven.


ARTIKEL 68

Lopende procedures voor justitiële samenwerking

In het Verenigd Koninkrijk, alsook in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, zijn de volgende handelingen als volgt van toepassing:

a)    Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad 82 is van toepassing op gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken die voor het eind van de overgangsperiode met het oog op betekening of kennisgeving werden ontvangen door:

i)    een ontvangende instantie;

ii)    een centrale instantie van de staat waar de betekening of kennisgeving moet plaatsvinden; of

iii)    diplomatieke of consulaire ambtenaren, postdiensten of deurwaarders, ambtenaren of andere bevoegde personen in de aangezochte lidstaat, als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 15 van die verordening;


b)    Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad 83 is van toepassing op verzoeken die voor het eind van de overgangsperiode zijn ontvangen door respectievelijk:

i)    een aangezocht gerecht;

ii)    een centraal orgaan van de staat waar de betekening of kennisgeving moet plaatsvinden; of

iii)    een centraal orgaan of bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 17, lid 1, van die verordening;

c)    Beschikking 2001/470/EG van de Raad 84 is van toepassing op verzoeken die voor het eind van de overgangsperiode werden ontvangen; het verzoekende contactpunt kan binnen zeven dagen na het eind van de overgangsperiode om een ontvangstbevestiging verzoeken wanneer het twijfelt of het verzoek voor het eind van de overgangsperiode werd ontvangen.


ARTIKEL 69

Andere toepasselijke bepalingen

1.    In het Verenigd Koninkrijk, alsook in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, zijn de volgende handelingen als volgt van toepassing:

a)    Richtlijn 2003/8/EG van de Raad 85 is van toepassing op verzoeken om rechtsbijstand die voor het eind van de overgangsperiode door de ontvangende autoriteit werden ontvangen. De verzoekende autoriteit kan binnen zeven dagen na het eind van de overgangsperiode om een ontvangstbevestiging verzoeken wanneer zij twijfelt of het verzoek voor het eind van de overgangsperiode werd ontvangen;

b)    Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad 86 is van toepassing wanneer voor het eind van de overgangsperiode:

i)    partijen nadat een geschil is ontstaan, zijn overeengekomen gebruik te maken van bemiddeling/mediation;


ii)    de rechter bemiddeling/mediation had bevolen; of

iii)    een rechter partijen heeft verzocht gebruik te maken van bemiddeling/mediation;

c)    Richtlijn 2004/80/EG van de Raad 87 is van toepassing op aanvragen die door de beslissende instantie voor het eind van de overgangsperiode werden ontvangen.

2.    Artikel 67, lid 1, onder a), lid 2, onder a) en lid 3, onder a), van dit akkoord is ook van toepassing op de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1215/2012 zoals deze van toepassing zijn krachtens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken 88 .

3.    Artikel 68, onder a), van dit akkoord is ook van toepassing op de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1393/2007 zoals deze van toepassing zijn krachtens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken 89 .


TITEL VII

VOOR HET EIND VAN DE OVERGANGSPERIODE
OF OP GROND VAN DIT AKKOORD

VERWERKTE OF VERKREGEN GEGEVENS

ARTIKEL 70

Definitie

Voor de toepassing van deze titel wordt onder “recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens” verstaan:

a)    Verordening (EU) 2016/679, met uitzondering van hoofdstuk VII;

b)    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 90 ;


c)    Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad 91 ;

d)    alle overige bepalingen van het recht van de Unie die op de bescherming van persoonsgegevens van toepassing zijn.

ARTIKEL 71

Bescherming van persoonsgegevens

1.    Het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens is in het Verenigd Koninkrijk van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen buiten het Verenigd Koninkrijk, mits de persoonsgegevens:

a)    op grond van het recht van de Unie in het Verenigd Koninkrijk voor het eind van de overgangsperiode werden verwerkt; of

b)    na het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk op grond van dit akkoord worden verwerkt.


2.    Lid 1 is niet van toepassing voor zover ten aanzien van de verwerking van de daarin bedoelde persoonsgegevens een adequaat beschermingsniveau wordt geboden zoals vastgesteld in toepasselijke besluiten uit hoofde van artikel 45, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679 of artikel 36, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/680.

3.    Voor zover een in lid 2 bedoeld besluit niet langer van toepassing is, waarborgt het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen als bedoeld in lid 1, een niveau van bescherming van persoonsgegevens dat in wezen gelijkwaardig is aan dat krachtens het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens.

ARTIKEL 72

Vertrouwelijke behandeling en beperkt gebruik van gegevens
en informatie
in het Verenigd Koninkrijk

Onverminderd artikel 71 zijn naast het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens de bepalingen van het recht van de Unie inzake vertrouwelijke behandeling, beperking van gebruik, opslagbeperking en het vereiste gegevens en informatie te wissen van toepassing op gegevens en informatie die zijn verkregen door autoriteiten of officiële instanties van of in het Verenigd Koninkrijk of door de in artikel 4 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad 92 gedefinieerde aanbestedende instanties van of in het Verenigd Koninkrijk:

a)    voor het eind van de overgangsperiode; of


b)    op grond van dit akkoord.

ARTIKEL 73

Behandeling van van het Verenigd Koninkrijk verkregen gegevens en informatie

Gegevens en informatie die van het Verenigd Koninkrijk voor het eind van de overgangsperiode dan wel na het eind van de overgangsperiode op grond van dit akkoord zijn verkregen, worden niet enkel omdat het Verenigd Koninkrijk zich uit de Unie heeft teruggetrokken, door de Unie anders behandeld dan gegevens en informatie die van een lidstaat zijn verkregen.


ARTIKEL 74

Informatiebeveiliging

1.    De bepalingen van het recht van de Unie inzake de bescherming van gerubriceerde informatie van de EU en gerubriceerde informatie van Euratom zijn van toepassing op gerubriceerde informatie die door het Verenigd Koninkrijk voor het eind van de overgangsperiode dan wel op grond van dit akkoord is verkregen of die van het Verenigd Koninkrijk door de Unie of een lidstaat voor het eind van de overgangsperiode dan wel op grond van dit akkoord is verkregen.

2.    De verplichtingen uit hoofde van het recht van de Unie inzake industriële beveiliging zijn op het Verenigd Koninkrijk van toepassing in gevallen waarin de inschrijvingsprocedure, gunningsprocedure of procedure voor toekenning van subsidies inzake het gerubriceerde contract, de gerubriceerde onderaanneming of de gerubriceerde subsidieovereenkomst voor het eind van de overgangsperiode werd begonnen.

3.    Het Verenigd Koninkrijk ziet erop toe dat encryptieproducten die gebruikmaken van onder toezicht van de autoriteit voor de goedkeuring van encryptieproducten (Crypto Approval Authority) van een lidstaat of van het Verenigd Koninkrijk ontwikkelde en door die autoriteit beoordeelde en goedgekeurde gerubriceerde encryptiealgoritmen welke aan het eind van de overgangsperiode door de Unie zijn goedgekeurd en zich in het Verenigd Koninkrijk bevinden, niet aan een derde land worden doorgegeven.

4.    Voor deze producten gelden de in de EU-goedkeuring van encryptieproducten vervatte vereisten, beperkingen en voorwaarden.


TITEL VIII

LOPENDE OVERHEIDSOPDRACHTEN EN OVEREENKOMSTIGE PROCEDURES


ARTIKEL 75

Definitie

Voor de toepassing van deze titel worden onder “relevante regels” verstaan de op het plaatsen van overheidsopdrachten toepasselijke algemene beginselen van het recht van de Unie, de Richtlijnen 2009/81/EG 93 , 2014/23/EU 94 , 2014/24/EU 95 en 2014/25/EU 96 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 2195/2002 97 en (EG) nr. 1370/2007 98 van het Europees Parlement en de Raad, artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad 99 , de artikelen 11 en 12 van Richtlijn 96/67/EG van de Raad 100 , de artikelen 16, 17 en 18 van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad 101 , de artikelen 6 en 7 van Verordening (EU) nr. 2017/352 van het Parlement en de Raad 102 , en alle andere specifieke bepalingen van het recht van de Unie die op procedures voor overheidsopdrachten van toepassing zijn.


ARTIKEL 76

Regels van toepassing op lopende procedures

1.    De relevante regels zijn van toepassing :

a)    onverminderd punt b), op procedures die door de aanbestedende diensten of aanbestedende instanties van de lidstaten of het Verenigd Koninkrijk op grond van die regels voor het eind van de overgangsperiode zijn gestart en op de laatste dag van de overgangsperiode nog niet zijn voltooid, met inbegrip van procedures waarbij dynamische aankoopsystemen worden gebruikt, alsook procedures waarvoor de oproep tot mededinging plaatsvindt in de vorm van een vooraankondiging of een periodieke indicatieve aankondiging of een aankondiging inzake het bestaan van een erkenningsregeling; en

b)    op de in artikel 29, leden 2, 3 en 4, van Richtlijn 2009/81/EG, artikel 33, leden 2 tot en met 5, van Richtlijn 2014/24/EG en artikel 51, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EG bedoelde procedures, die betrekking hebben op de uitvoering van de volgende, door de aanbestedende diensten of aanbestedende instanties van de lidstaten of het Verenigd Koninkrijk gesloten raamovereenkomsten, met inbegrip van de gunning van opdrachten die op dergelijke raamovereenkomsten zijn gebaseerd:

i)    voor het eind van de overgangsperiode gesloten raamovereenkomsten die op de laatste dag van de overgangsperiode nog niet zijn verstreken of beëindigd; of


ii)    overeenkomsten die na het eind van de overgangsperiode zijn gesloten overeenkomstig een procedure die onder punt a) van dit lid valt.

2.    Onverminderd de toepassing van eventuele beperkingen overeenkomstig het recht van de Unie, nemen de aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten ten aanzien van inschrijvers of, in voorkomend geval, personen die anderszins het recht hebben om in te schrijven, uit de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk, met betrekking tot de in lid 1 bedoelde procedures het non-discriminatiebeginsel in acht.

3.    Een in lid 1 bedoelde procedure wordt geacht te zijn ingesteld wanneer in overeenstemming met de relevante regels een oproep tot mededinging of een andere uitnodiging tot inschrijving heeft plaatsgevonden. Wanneer de relevante regels de toepassing toestaan van procedures die geen oproep tot mededinging of andere uitnodiging tot inschrijving vereisen, wordt de procedure geacht te zijn ingesteld op het moment waarop de aanbestedende dienst of aanbestedende entiteit met marktdeelnemers contact opnam in verband met de specifieke procedure.

4.    Een in lid 1 bedoelde procedure wordt geacht te zijn voltooid:

a)    bij de bekendmaking van een aankondiging van een gegunde opdracht overeenkomstig de relevante regels of, wanneer deze regels geen bekendmaking van een aankondiging van een gegunde opdracht vereisen, bij de sluiting van de desbetreffende overeenkomst; of


b)    bij de mededeling aan de inschrijvers of, al naargelang het geval, personen die anderszins het recht hebben om in te schrijven, van de redenen waarom de opdracht niet is gegund, indien de aanbestedende dienst of aanbestedende entiteit besloot een opdracht niet te gunnen.

5.    Dit artikel doet geen afbreuk aan de regels van de Unie of het Verenigd Koninkrijk op het gebied van douane, goederenverkeer, verrichting van diensten, erkenning van beroepskwalificaties of intellectuele eigendom.

ARTIKEL 77

Beroepsprocedures

De Richtlijnen 89/665/EEG 103 en 92/13/EEG 104 van de Raad zijn van toepassing op de in artikel 76 van dit akkoord bedoelde procedures voor overheidsopdrachten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijnen vallen.


ARTIKEL 78

Samenwerking

In afwijking van artikel 8 van dit akkoord is artikel 61, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU voor een periode van maximaal 9 maanden, te rekenen vanaf het eind van de overgangsperiode, van toepassing op procedures uit hoofde van die richtlijn die door de aanbestedende diensten van het Verenigd Koninkrijk voor het eind van de overgangsperiode werden ingesteld en op de laatste dag van de overgangsperiode nog niet waren voltooid.


TITEL IX

AANGELEGENHEDEN IN VERBAND MET EURATOM

ARTIKEL 79

Definities

Voor de toepassing van deze titel zijn de volgende definities van toepassing:

a)    “Gemeenschap”: de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;

b)    “veiligheidscontrole”: activiteiten om te controleren of kernmateriaal en -uitrusting niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor de gebruikers verklaard hebben ze te bestemmen en activiteiten om te controleren of internationale verplichtingen tot vreedzaam gebruik van kernmateriaal en nucleaire uitrusting in acht worden genomen;

c)    “bijzondere splijtstoffen”: bijzondere splijtstoffen als gedefinieerd in artikel 197, punt 1, van het Euratom-Verdrag;

d)    “ertsen”: ertsen als gedefinieerd in artikel 197, punt 4, van het Euratom-Verdrag;


e)    “grondstoffen”: grondstoffen als gedefinieerd in artikel 197, punt 3, van het Euratom-Verdrag;

f)    “kernmateriaal”: ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen;

g)    “verbruikte splijtstof” en “radioactief afval”: verbruikte splijtstof en radioactief afval als gedefinieerd in artikel 3, punten 7 en 11, van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad 105 .

ARTIKEL 80

Eind van de verantwoordelijkheid van de Gemeenschap voor aangelegenheden met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk

1.    Het is uitsluitend de verantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk ervoor te zorgen dat alle ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen waarop het Euratom-Verdrag van toepassing is en die zich aan het eind van de overgangsperiode op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk bevinden, worden behandeld overeenkomstig de relevante, toepasselijke internationale verdragen en overeenkomsten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, internationale verdragen en overeenkomsten inzake nucleaire veiligheid, veiligheidscontroles, non-proliferatie en de fysieke beveiliging van kernmateriaal, en internationale verdragen en overeenkomsten inzake de beveiliging van het beheer van verbruikte splijtstof en de beveiliging van het beheer van radioactief afval.


2.    Het is uitsluitend de verantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk ervoor te zorgen dat het zijn internationale verplichtingen nakomt die voortvloeien uit zijn lidmaatschap van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie of uit het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens of andere relevante internationale verdragen of overeenkomsten waarbij het Verenigd Koninkrijk partij is.

ARTIKEL 81

Veiligheidscontrole

Het Verenigd Koninkrijk legt een regeling inzake veiligheidscontrole ten uitvoer. In het kader van deze regeling inzake veiligheidscontrole wordt een systeem toegepast met eenzelfde doeltreffendheid en dekking als die welke de Gemeenschap op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk biedt overeenkomstig de Overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie betreffende de toepassing van de veiligheidscontrole in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland in verband met het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens [INFCIRC/263], als gewijzigd.


ARTIKEL 82

Specifieke verplichtingen uit hoofde van internationale overeenkomsten

Het Verenigd Koninkrijk waarborgt dat alle specifieke verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten die de Gemeenschap met derde landen of internationale organisaties heeft gesloten met betrekking tot kernuitrusting, kernmateriaal of andere nucleaire producten die aan het eind van de overgangsperiode op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk aanwezig zijn, worden nagekomen, of stelt anders in overleg met het betrokken derde land of de betrokken internationale organisatie, passende regelingen vast.

ARTIKEL 83

Eigendom en rechten tot gebruik en verbruik van bijzondere splijtstoffen in het Verenigd Koninkrijk

1.    Bijzondere splijtstoffen die zich op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk bevinden en ten aanzien waarvan tot het eind van de overgangsperiode artikel 86 van het Euratom-Verdrag van toepassing was, zijn aan het eind van de overgangsperiode niet langer het eigendom van de Gemeenschap.

2.    De in lid 1 bedoelde bijzondere splijtstoffen worden het eigendom van de personen of ondernemingen die aan het eind van de overgangsperiode overeenkomstig artikel 87 van het Euratom-Verdrag een onbeperkt recht tot gebruik en verbruik van deze stoffen hadden.


3.    Wanneer het in lid 2 bedoelde recht op gebruik en verbruik van bijzondere splijtstoffen (hierna “betrokken stoffen” genoemd) bij een lidstaat of bij op het grondgebied van een lidstaat gevestigde personen of ondernemingen berust, is ter bescherming van de integriteit van het uit hoofde van titel II, hoofdstuk 6, van het Euratom Verdrag vastgestelde gemeenschappelijk voorzieningsbeleid en van de uit hoofde van hoofdstuk 9 van genoemde titel opgerichte gemeenschappelijke markt op het gebied van de kernenergie, ook met betrekking tot het niveau van de op de betrokken stoffen toepasselijke veiligheidscontroles het volgende van toepassing:

a)    gelet op artikel 5 van dit akkoord heeft de Gemeenschap het recht voor te schrijven dat de betrokken stoffen worden opgeslagen bij het op grond van artikel 52, lid 2, onder b), van het Euratom-Verdrag opgerichte agentschap dan wel in andere bewaarplaatsen die door de Europese Commissie worden of kunnen worden gecontroleerd;

b)    de Gemeenschap heeft het recht om overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Euratom-Verdrag contracten te sluiten voor de levering van de betrokken stoffen aan op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of in een derde land gevestigde personen of ondernemingen;

c)    met betrekking tot de betrokken stoffen is artikel 20 van Verordening (Euratom) nr. 302/2005 van de Commissie 106 , met uitzondering van lid 1, onder b) en c), van toepassing;


d)    voor de uitvoer van de betrokken stoffen naar een derde land moet toestemming worden gegeven overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad 107 door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de persoon of onderneming die het recht heeft de betrokken stoffen te gebruiken en te verbruiken, is gevestigd;

e)    met betrekking tot de betrokken stoffen kan de Gemeenschap alle andere rechten uitoefenen die krachtens het Euratomverdrag voortvloeien uit de eigendom uit hoofde van artikel 86 van dat Verdrag.

4.    Lidstaten, personen of ondernemingen die aan het eind van de overgangsperiode ten aanzien van op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk aanwezige bijzondere splijtstoffen het onbeperkt recht tot gebruik en verbruik hebben, behouden dat recht.


ARTIKEL 84

Uitrusting en andere goederen met betrekking tot de uitvoering van veiligheidscontroles

1.    Uitrusting van de Gemeenschap en andere goederen voor de uitvoering van veiligheidscontroles uit hoofde van het Euratomverdrag, als vermeld in bijlage V, die zich aan het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk bevinden, worden eigendom van het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk vergoedt de Unie de waarde van die uitrusting en andere goederen, waarbij de berekening van die waarde wordt gebaseerd op de waarde die in de geconsolideerde rekeningen voor het jaar 2020 aan die uitrusting en andere goederen is toegekend.

2.    Het Verenigd Koninkrijk aanvaardt alle rechten, aansprakelijkheden en verplichtingen van de Gemeenschap in verband met de in lid 1 bedoelde uitrusting en andere goederen.

ARTIKEL 85

Verbruikte splijtstof en radioactief afval

Artikel 4, leden 1 en 2, en lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2011/70/Euratom is van toepassing op de eindverantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk voor de verbruikte splijtstof en het radioactief afval die in het Verenigd Koninkrijk werden gegenereerd en zich aan het eind van de overgangsperiode op het grondgebied van een lidstaat bevinden.


TITEL X

GERECHTELIJKE EN ADMINISTRATIEVE PROCEDURES VAN DE UNIE

HOOFDSTUK 1

GERECHTELIJKE PROCEDURES

ARTIKEL 86

Bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangige zaken

1.    Het Hof van Justitie van de Europese Unie blijft bevoegd uitspraak te doen in alle procedures die voor het eind van de overgangsperiode door of tegen het Verenigd Koninkrijk zijn ingesteld. Deze bevoegdheid is van toepassing op alle procedurele fasen, met inbegrip van beroepsprocedures bij het Hof van Justitie en procedures bij het Gerecht, indien de zaak naar het Gerecht wordt terugverwezen.

2.    Het Hof van Justitie van de Europese Unie blijft bevoegd bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen naar aanleiding van verzoeken van rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingediend.


3.    Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden procedures geacht bij het Hof van Justitie van de Europese Unie te zijn ingesteld en worden verzoeken om een prejudiciële beslissing geacht te zijn ingediend op het tijdstip dat de indiening van de procesinleiding is geregistreerd ter griffie van het Hof van Justitie of het Gerecht, naargelang het geval.

ARTIKEL 87

Nieuwe zaken voor het Hof van Justitie

1.    Indien de Europese Commissie van mening is dat het Verenigd Koninkrijk een verplichting krachtens de Verdragen of deel vier van dit akkoord niet voor het eind van de overgangsperiode is nagekomen, kan de Europese Commissie de zaak binnen vier jaar na het eind van de overgangsperiode aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig de voorschriften die zijn vastgesteld in artikel 258 VWEU of artikel 108, lid 2, tweede alinea, VWEU, naargelang het geval. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd voor dergelijke zaken.


2.    Als het Verenigd Koninkrijk een in artikel 95, lid 1, van dit akkoord bedoeld besluit niet naleeft of in de rechtsorde van het Verenigd Koninkrijk geen rechtsgevolg geeft aan een besluit als bedoeld in die bepaling, dat gericht was tot een in het Verenigd Koninkrijk verblijvende of daar gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon, kan de Europese Commissie de zaak binnen vier jaar na de datum van het betrokken besluit voor het Hof van Justitie van de Europese Unie brengen overeenkomstig de procedurele vereisten die zijn vastgesteld in artikel 258 VWEU of artikel 108, lid 2, tweede alinea, VWEU, naargelang het geval. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd voor dergelijke zaken.

3.    Wanneer de Commissie besluit om zaken overeenkomstig dit artikel te behandelen, past zij met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk dezelfde beginselen toe als ten aanzien van een lidstaat.

ARTIKEL 88

Procedurevoorschriften

De bepalingen van het recht van de Unie inzake de procedure voor het Hof van de Europese Unie zijn van toepassing op de in deze titel bedoelde procedures en verzoeken om een prejudiciële beslissing.


ARTIKEL 89

Bindende werking en uitvoerbaarheid van arresten en beschikkingen

1.    Arresten en beschikkingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie die voor het eind van de overgangsperiode zijn vastgesteld, alsook arresten en beschikkingen die na het eind van de overgangsperiode zijn vastgesteld in procedures bedoeld in de artikelen 86 en 87, zijn in al hun onderdelen verbindend voor en in het Verenigd Koninkrijk.

2.    Indien het Hof van Justitie van de Europese Unie in een in lid 1 bedoeld arrest vaststelt dat het Verenigd Koninkrijk een verplichting krachtens de Verdragen of dit akkoord niet is nagekomen, neemt het Verenigd Koninkrijk de maatregelen die nodig zijn om gevolg te geven aan dat arrest.

3.    De artikelen 280 en 299 VWEU zijn van toepassing in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de in lid 1 van dit artikel bedoelde arresten en beschikkingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie.


ARTIKEL 90

Recht op tussenkomst in en deelname aan de procedure

Totdat de arresten en beschikkingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van alle procedures en verzoeken om een prejudiciële beslissing bedoeld in artikel 86 definitief zijn geworden, kan het Verenigd Koninkrijk op dezelfde wijze als een lidstaat tussenkomen, of, in de zaken die aanhangig zijn gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig artikel 267 VWEU, op dezelfde wijze als een lidstaat deelnemen aan de procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Unie. Gedurende die periode stelt de griffier van het Hof van Justitie van de Europese Unie het Verenigd Koninkrijk op hetzelfde moment en op dezelfde wijze als de lidstaten in kennis van elke zaak die voor een prejudiciële beslissing aan het Hof van Justitie van de Europese Unie is voorgelegd door een rechterlijke instantie van een lidstaat.

Het Verenigd Koninkrijk kan ook op dezelfde wijze als een lidstaat tussenkomen in of deelnemen aan de procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Unie:

a)    in verband met zaken die betrekking hebben op niet-nakoming van verplichtingen krachtens de Verdragen, wanneer voor het Verenigd Koninkrijk dezelfde verplichtingen golden vóór het eind van de overgangsperiode en wanneer dergelijke zaken aanhangig zijn gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig artikel 258 VWEU voor het eind van de in artikel 87, lid 1, bedoelde periode, of, naargelang het geval, tot het tijdstip, na het eind van die periode, waarop het laatste arrest of de laatste beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie op basis van artikel 87, lid 1, definitief is geworden;


b)    in verband met zaken die betrekking hebben op handelingen of bepalingen van het recht van de Unie die voor het eind van de overgangsperiode van toepassing waren op en in het Verenigd Koninkrijk en die aanhangig zijn gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig artikel 267 VWEU voor het eind van periode bedoeld in artikel 87, lid 1, of, naargelang het geval, tot het tijdstip, na het eind van die periode, waarop het laatste arrest of de laatste beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie op basis van artikel 87, lid 1, definitief is geworden;

c)    in verband met de zaken bedoeld in artikel 95, lid 3.

ARTIKEL 91

Vertegenwoordiging voor het Hof

1.    Onverminderd artikel 88, kan, wanneer een advocaat die bevoegd is op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk en, voor het eind van de overgangsperiode, een partij vertegenwoordigde of bijstond bij een procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Unie of in verband met verzoeken om prejudiciële beslissingen die voor het eind van de overgangsperiode werden ingediend, die advocaat de partij bij die procedure of in verband met die verzoeken blijven vertegenwoordigen of bijstaan. Dit recht is ook van toepassing op alle procedurele fasen, met inbegrip van beroepsprocedures bij het Hof van Justitie en van procedures bij het Gerecht nadat een zaak is verwezen.


2.    Onverminderd artikel 88, kunnen advocaten die bevoegd zijn op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk, een partij bij het Hof van Justitie van de Europese Unie vertegenwoordigen of bijstaan in de zaken bedoeld in artikel 87 en artikel 95, lid 3. Advocaten die bevoegd zijn op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk kunnen ook het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigen of bijstaan in de onder artikel 90 vallende procedures waarin het Verenigd Koninkrijk heeft besloten tussen te komen of waaraan het Verenigd Koninkrijk heeft besloten deel te nemen.

3.    Bij het vertegenwoordigen of bijstaan van een partij bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken bedoeld in de leden 1 en 2 worden advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk in elk opzicht behandeld als advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van lidstaten en die een partij vertegenwoordigen of bijstaan voor het Hof van Justitie van de Europese Unie.


HOOFDSTUK 2

ADMINISTRATIEVE PROCEDURES

ARTIKEL 92

Lopende administratieve procedures

1.    De instellingen, organen en instanties van de Unie blijven bevoegd voor administratieve procedures die voor het eind van de overgangsperiode werden ingeleid met betrekking tot:

a)    naleving van het recht van de Unie door het Verenigd Koninkrijk, of door natuurlijke personen of rechtspersonen die in het Verenigd Koninkrijk verblijven of gevestigd zijn; of

b)    naleving van het recht van de Unie in verband met mededinging in het Verenigd Koninkrijk.

2.    Onverminderd lid 3 wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk een administratieve procedure geacht te zijn ingesteld op het tijdstip waarop deze formeel bij de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie is geregistreerd.


3.    Voor de toepassing van dit hoofdstuk:

a)    wordt een onder Verordening (EU) 2015/1589 108 vallende administratieve procedure inzake staatssteun geacht te zijn ingeleid op het tijdstip waarop de procedure is ingeschreven onder een zaaknummer;

b)    worden procedures die voor de toepassing van artikel 101 of 102 VWEU door de Europese Commissie ten uitvoer worden gelegd krachtens Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad 109 , geacht te zijn ingeleid op het tijdstip dat de Europese Commissie heeft besloten om de procedure in te leiden overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie 110 ;


c)    procedures in verband met de controle op concentraties van ondernemingen geregeld bij Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad 111 worden geacht te zijn ingeleid op het tijdstip waarop:

i)    een concentratie van Uniedimensie is aangemeld bij de Europese Commissie overeenkomstig de artikelen 1, 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004;

ii)    de termijn van vijftien werkdagen bedoeld in artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 is verstreken en geen enkele krachtens zijn nationale mededingingswetgeving tot toetsing bevoegde lidstaat te kennen heeft gegeven het niet eens te zijn met de het verzoek om de zaak naar de Europese Commissie te verwijzen; of

iii)    de Europese Commissie heeft besloten, of wordt geacht te hebben besloten, de concentratie te onderzoeken overeenkomstig artikel 22, lid 3, van Verordening (EG) nr. 139/2004;


d)    een onderzoek door de Europese Autoriteit voor effecten en markten van een vermeende inbreuk als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad 112 of bijlage I bij Verordening (EU) nr. 684/2012 van het Europees Parlement en de Raad 113 wordt geacht te zijn ingeleid op het tijdstip waarop die autoriteit een onafhankelijke onderzoeksfunctionaris heeft aangewezen overeenkomstig artikel 23 sexies, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1060/2009 of artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012.

4.    De Unie bezorgt het Verenigd Koninkrijk binnen drie maanden na het eind van de overgangsperiode een lijst van alle afzonderlijke lopende administratieve procedures die binnen het toepassingsgebied van lid 1 vallen. In afwijking van de eerste zin bezorgt de Unie het Verenigd Koninkrijk in het geval van individuele lopende administratieve procedures van de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor effecten en markten, en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen binnen een maand na het eind van de overgangsperiode een lijst van dergelijke lopende administratieve procedures.


5.    In een onder Verordening (EU) 2015/1589 vallende administratieve procedure inzake staatssteun is de Europese Commissie ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk gebonden door de toepasselijke rechtspraak en beste praktijken, als ware het Verenigd Koninkrijk nog een lidstaat. Met name neemt de Europese Commissie binnen een redelijke termijn een van de volgende besluiten:

a)    een besluit waarbij wordt vastgesteld dat de aangemelde maatregel geen steun vormt, op grond van artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2015/1589;

b)    een besluit om geen bezwaar te maken, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2015/1589;

c)    een besluit om een formele onderzoeksprocedure in te leiden, overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) 2015/1589.

ARTIKEL 93

Nieuwe procedures inzake staatssteun en nieuwe procedures van het Europees Bureau voor fraudebestrijding

1.    Ten aanzien van voor het eind van de overgangsperiode verleende staatssteun is de Europese Commissie gedurende een periode van vier jaar na het eind van de overgangsperiode bevoegd ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk nieuwe administratieve procedures in te leiden inzake staatsteun die onder Verordening (EU) 2015/1589 valt.


De Europese Commissie blijft na het eind van de periode van vier jaar bevoegd voor procedures die voor het eind van die periode zijn ingeleid.

Artikel 92, lid 5, van dit akkoord is van overeenkomstige toepassing.

De Europese Commissie stelt het Verenigd Koninkrijk binnen drie maanden nadat een nieuwe administratieve staatssteunprocedure is ingeleid krachtens de eerste alinea van dit lid, in kennis van deze procedure.

2.    Onverminderd de artikelen 136 en 138 van dit akkoord is het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) gedurende een periode van vier jaar na het eind van de overgangsperiode bevoegd om nieuwe onderzoeken waarvoor Verordening (EU) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 114 geldt, te ondernemen met betrekking tot:

a)    feiten die plaatsvonden voor het eind van de overgangsperiode; of

b)    alle douaneschulden die na het eind van de overgangsperiode ontstaan, te rekenen vanaf de zuivering als bedoeld in artikel 49, lid 1, van dit akkoord.


OLAF blijft na het eind van de periode van vier jaar bevoegd voor procedures die voor het eind van die periode zijn ingeleid.

OLAF stelt het Verenigd Koninkrijk binnen drie maanden nadat een nieuw onderzoek is ingeleid krachtens de eerste alinea van dit lid, in kennis van dit onderzoek.

ARTIKEL 94

Procedurevoorschriften

1.    De bepalingen van het recht van de Unie inzake de verschillende soorten administratieve procedures waarop dit hoofdstuk van toepassing is, zijn van toepassing op de procedures bedoeld in de artikelen 92, 93 en 96.

2.    Bij het vertegenwoordigen of bijstaan van een partij bij de administratieve procedures bedoeld in de leden 92 en 93 worden de advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk in elk opzicht behandeld als advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van lidstaten en die een partij bij dergelijke administratieve procedures vertegenwoordigen of bijstaan.

3.    Artikel 128, lid 5, is na het eind van de overgangsperiode van toepassing voor zover nodig voor de procedures bedoeld in de artikelen 92 en 93.


ARTIKEL 95

Bindende werking en uitvoerbaarheid van besluiten

1.    Besluiten die voor het eind van de overgangsperiode zijn vastgesteld door instellingen, organen en instanties van de Unie of na het eind van de overgangsperiode zijn vastgesteld middels de in de in de artikelen 92 en 93 bedoelde procedures, en die zijn gericht tot het Verenigd Koninkrijk of tot in het Verenigd Koninkrijk verblijvende of gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen, zijn bindend voor en in het Verenigd Koninkrijk.

2.    Tenzij de Europese Commissie en de aangewezen nationale mededingingsautoriteit van het Verenigd Koninkrijk anders overeenkomen, blijft de Europese Commissie bevoegd tot het monitoren en handhaven van de verbintenissen gedaan of de maatregelen opgelegd in of met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk in verband met de procedures voor de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU die de Europese Commissie ten uitvoer legt krachtens Verordening (EG) nr. 1/2003 of procedures die de Europese Commissie ten uitvoer legt krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 in verband met de controle op concentraties van ondernemingen. Indien de Europese Commissie en de aangewezen nationale mededingsautoriteit van het Verenigd Koninkrijk zulks overeenkomen, draagt de Europese Commissie de monitoring en handhaving van dergelijke verbintenissen of maatregelen in het Verenigd Koninkrijk over aan de aangewezen nationale mededingingsautoriteit van het Verenigd Koninkrijk.

3.    De wettigheid van een in lid 1 van dit artikel bedoeld besluit wordt uitsluitend getoetst door het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig artikel 263 VWEU.


4.    Artikel 299 VWEU is van toepassing in het Verenigd Koninkrijk op de handhaving van in lid 1 van dit artikel bedoelde besluiten waarbij geldelijke verplichtingen worden opgelegd aan in het Verenigd Koninkrijk verblijvende of gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen.

ARTIKEL 96

Overige lopende procedures en verslagleggingsverplichtingen

1.    Door onderzoeksbureaus van het Verenigd Koninkrijk in samenwerking met het Communautair Bureau voor plantenrassen verrichte technische onderzoeken krachtens Verordening (EG) nr. 2100/94 die op de dag voor de inwerkingtreding van dit akkoord lopende waren, worden voortgezet en afgerond overeenkomstig die verordening.


2.    Artikel 12, leden 2 bis en 3, en de artikelen 14, 15 en 16 van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 115 zijn van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van broeikasgassen die zijn uitgestoten gedurende het laatste jaar van de overgangsperiode.

3.    Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad 116 en de artikelen 26 en 27 van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad 117 zijn van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de gegevensrapportage in verband met het laatste jaar van de overgangsperiode.


4.    Artikel 8, leden 1, 2, 3 en 7, van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad 118 en bijlage II bij die verordening en artikel 8, leden 1, 2, 3, 8 en 10, van Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad 119 , alsmede bijlage II bij die verordening, alsmede de artikelen 2 tot en met 5, artikel 7 en artikel 8, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1014/2010 van de Commissie en de artikelen 3 tot en met 6, artikel 8 en artikel 9, leden 2 en 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 293/2012 van de Commissie 120 zijn van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de monitoring en rapportering van relevante koolstofdioxide-emissies van voertuigen gedurende het laatste jaar van de overgangsperiode.


5.    De artikelen 5, 7, 9 en 10, artikel 11, lid 3, artikel 17, lid 1, onder a) en d), en de artikelen 19, 22 en 23 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad 121 en de artikelen 3, 7 en 11 van Besluit nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad 122 zijn van toepassing op het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de in 2019 en 2020 uitgestoten broeikasgassen en artikel 5 van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie 123 is op het Verenigd Koninkrijk van toepassing tot de afsluiting van de tweede verbintenisperiode in het kader van het Protocol van Kyoto.


6.    In afwijking van artikel 8 van dit akkoord:

a)    hebben het Verenigd Koninkrijk en exploitanten in het Verenigd Koninkrijk, voor zover nodig om te voldoen aan de leden 2, 4 en 5 van dit artikel, toegang tot:

i)    het EU-register en het "Protocol van Kyoto"-register van het Verenigd Koninkrijk als ingesteld bij Verordening (EU) nr. 389/2013; en

ii)    het centrale gegevensarchief van het Europees Milieuagentschap waarin is voorzien bij Verordening (EU) nr. 1014/2010, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 293/2012 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 749/2014 van de Commissie 124 ;


b)    hebben ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk, voor zover nodig om te voldoen aan lid 3 van dit artikel, toegang tot:

i)    het rapportagesysteem in de in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1191/2014 van de Commissie 125 vastgestelde vorm voor het beheren van en rapporteren over gefluoreerde broeikasgassen;

ii)    het centrale gegevensarchief dat door ondernemingen wordt gebruikt voor rapportage uit hoofde van artikel 27 van Verordening (EG) nr. 1005/2009.

Op verzoek van het Verenigd Koninkrijk bezorgt de Unie het Verenigd Koninkrijk gedurende het jaar na het eind van de overgangsperiode de informatie die het nodig heeft om:

a)    te voldoen aan zijn rapportageverplichtingen uit hoofde van artikel 7 van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken; en

b)    sancties op te leggen overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 517/2014 en artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1005/2009.


ARTIKEL 97

Vertegenwoordiging in lopende procedures bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Wanneer voor het eind van de overgangsperiode een persoon die gemachtigd is om een natuurlijk persoon of rechtspersoon te vertegenwoordigen bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie overeenkomstig het recht van de Unie, een partij vertegenwoordigde in een procedure die bij dat bureau aanhangig werd gemaakt, kan die vertegenwoordiger die partij in die procedure blijven vertegenwoordigen. Dit geldt voor alle fasen van de procedure bij dat bureau.

Wanneer een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk een partij vertegenwoordigt bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie in de in de eerste alinea bedoelde procedure, wordt die vertegenwoordiger in elk opzicht behandeld als een professionele vertegenwoordiger die gemachtigd is een natuurlijke persoon of rechtspersoon bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie te vertegenwoordigen overeenkomstig het recht van de Unie.


TITLE XI

PROCEDURES VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING
TUSSEN DE LIDSTATEN EN HET VERENIGD KONINKRIJK

ARTIKEL 98

Administratieve samenwerking in douaneaangelegenheden

1.    In bijlage VI vermelde administratieve samenwerkingsprocedures tussen een lidstaat en het Verenigd Koninkrijk die voor het eind van de samenwerkingsperiode werden ingesteld overeenkomstig het recht van de Unie, worden door die lidstaat en het Verenigd Koninkrijk afgerond overeenkomstig de relevante bepalingen van het recht van de Unie.

2.    In bijlage VI vermelde administratieve samenwerkingsprocedures tussen een lidstaat en het Verenigd Koninkrijk die binnen een periode van drie jaar na het eind van de samenwerkingsperiode worden ingesteld, maar betrekking hebben op feiten die plaatsvonden voor het eind van de overgangsperiode, worden door die lidstaat en het Verenigd Koninkrijk afgerond overeenkomstig de relevante bepalingen van het recht van de Unie.


ARTIKEL 99

Administratieve samenwerking in aangelegenheden op het gebied van indirecte belastingen

1.    Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad 126 is tot 4 jaar na het eind van de overgangsperiode van toepassing op de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de btw-wetgeving in de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk, met betrekking tot handelingen die voor het eind van de overgangsperiode plaatsvonden en met betrekking tot transacties waarop artikel 51, lid 1, van dit akkoord van toepassing is.

2.    Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad 127 is tot 4 jaar na de overgangsperiode van toepassing op de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de wetgeving inzake accijnzen in de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk, met betrekking tot de overbrenging van accijnsgoederen die voor het eind van de overgangsperiode plaatsvond en met betrekking tot de overbrenging van accijnsgoederen waarop artikel 52 van dit akkoord van toepassing is.


3.    In afwijking van artikel 8 heeft het Verenigd Koninkrijk toegang tot de in bijlage IV vermelde netwerken, informatiesystemen en databanken, voor zover dat strikt noodzakelijk is om zijn rechten uit te oefenen en te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel. Het Verenigd Koninkrijk vergoedt de Unie de werkelijke kosten die de Unie draagt als gevolg van het faciliteren van die toegang. De Unie deelt het Verenigd Koninkrijk het bedrag van deze kosten uiterlijk op 31 maart van elk jaar mee tot het einde van de periode bedoeld in bijlage IV. In het geval dat de meegedeelde werkelijke kosten sterk afwijken van de beste ramingen die voor de ondertekening van dit akkoord door de Unie werden meegedeeld aan het Verenigd Koninkrijk, betaalt het Verenigd Koninkrijk onverwijld aan de Unie het bedrag van de beste ramingen en bepaalt het Gemengd Comité de wijze waarop het verschil tussen de werkelijke kosten en het bedrag van de beste ramingen moet worden afgewikkeld.


ARTIKEL 100

Wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen
die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen

1.    Richtlijn 2010/24/EU van de Raad 128 is tot 5 jaar na het eind van de overgangsperiode van toepassing tussen de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van vorderingen die betrekking hebben op bedragen die voor het eind van de overgangsperiode opeisbaar werden, vorderingen die betrekking hebben op transacties die voor het eind van de overgangsperiode plaatsvonden maar waarvan de bedragen na die periode opeisbaar werden, en vorderingen die betrekking hebben op transacties waarop artikel 51, lid 1, van dit akkoord van toepassing is of op de overbrenging van accijnsgoederen waarop artikel 52 van dit akkoord van toepassing is.

2.    In afwijking van artikel 8 heeft het Verenigd Koninkrijk toegang tot de in bijlage IV vermelde netwerken, informatiesystemen en databanken, voor zover dat strikt noodzakelijk is om zijn rechten uit te oefenen en te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel. Het Verenigd Koninkrijk vergoedt de Unie de werkelijke kosten die de Unie draagt als gevolg van het faciliteren van die toegang. De Unie deelt het Verenigd Koninkrijk het bedrag van deze kosten uiterlijk op 31 maart van elk jaar mee tot het einde van de periode bedoeld in bijlage IV. In het geval dat de meegedeelde werkelijke kosten sterk afwijken van de beste ramingen die voor de ondertekening van dit akkoord door de Unie werden meegedeeld aan het Verenigd Koninkrijk, betaalt het Verenigd Koninkrijk onverwijld aan de Unie het bedrag van de beste ramingen en bepaalt het Gemengd Comité de wijze waarop het verschil tussen de werkelijke kosten en het bedrag van de beste ramingen moet worden afgewikkeld.


TITEL XII

VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN

ARTIKEL 101

Definities

1.    Voor de toepassing van deze titel worden onder “leden van de instellingen” verstaan, ongeacht hun nationaliteit: de voorzitter van de Europese Raad, de leden van de Europese Commissie, de rechters, advocaten-generaal, griffiers en de toegevoegde rapporteurs van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de leden van de Rekenkamer, de leden van de organen van de Europese Centrale Bank, de leden van de organen van de Europese Investeringsbank, alsook alle andere personen die voor de toepassing van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (“Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten") krachtens het recht van de Unie met een van deze categorieën gelijk worden gesteld. De term “leden van de instellingen” omvat niet de leden van het Europees Parlement.


2.    Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad 129 is van toepassing voor de bepaling van de categorieën ambtenaren en overige personeelsleden waarop de artikelen 110 tot en met 113 van dit akkoord van toepassing zijn.

HOOFDSTUK 1

Eigendommen, fondsen, bezittingen en verrichtingen van de Unie

ARTIKEL 102

Onschendbaarheid

Artikel 1 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is van toepassing op de terreinen, gebouwen, eigendommen en bezittingen van de Unie in het Verenigd Koninkrijk die voor het eind van de overgangsperiode door de Unie worden gebruikt, totdat zij niet langer officieel in gebruik zijn of uit het Verenigd Koninkrijk zijn verwijderd. De Unie stelt er het Verenigd Koninkrijk van in kennis wanneer haar terreinen, gebouwen, eigendommen of bezittingen niet langer in voormelde zin worden gebruikt of uit het Verenigd Koninkrijk zijn verwijderd.


ARTIKEL 103

Archieven

Artikel 2 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is van toepassing op alle archieven van de Unie die zich aan het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk bevinden, totdat zij uit het Verenigd Koninkrijk zijn verwijderd. De Unie stelt het Verenigd Koninkrijk in kennis van de verwijdering van elk van haar archieven uit het Verenigd Koninkrijk.

ARTIKEL 104

Belastingen

Artikel 3 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is van toepassing op bezittingen, inkomsten en andere eigendommen die de Unie aan het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk heeft, totdat deze niet langer officieel worden gebruikt of uit het Verenigd Koninkrijk zijn verwijderd.


HOOFDSTUK 2

MEDEDELINGEN

ARTIKEL 105

Mededelingen

Artikel 5 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is in het Verenigd Koninkrijk van toepassing op alle officiële mededelingen, officiële correspondentie en de overbrenging van documenten met betrekking tot de activiteiten van de Unie uit hoofde van dit akkoord.


HOOFDSTUK 3

LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

ARTIKEL 106

Immuniteit van de leden van het Europees Parlement

Artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is in het Verenigd Koninkrijk van toepassing ten aanzien van de mening of de stem die de leden van het Europees Parlement, met inbegrip van voormalige leden en ongeacht hun nationaliteit, voor het eind van de overgangsperiode in de uitoefening van hun ambt hebben geuit respectievelijk uitgebracht.


ARTIKEL 107

Sociale zekerheid

Voormalige leden van het Europees Parlement die in die hoedanigheid een pensioen genieten, alsook personen die als nabestaanden van voormalige leden recht op een overlevingspensioen hebben, worden, ongeacht hun nationaliteit, vrijgesteld van de verplichting om bij nationale socialezekerheidsstelsels in het Verenigd Koninkrijk aangesloten te zijn en daaraan bij te dragen, onder dezelfde voorwaarden als die welke op de laatste dag van de overgangsperiode van toepassing waren, mits de voormalige leden van het Europees Parlement voor het eind van de overgangsperiode lid van het Europees Parlement waren.


ARTIKEL 108

Voorkomen van dubbele belasting op pensioenen en overbruggingstoelagen

De artikelen 12, 13 en 14 van Besluit 2005/684/EG, Euratom, van het Europees Parlement 130 zijn in het Verenigd Koninkrijk van toepassing op pensioenen en overbruggingstoelagen die worden uitgekeerd aan voormalige leden van het Europees Parlement, ongeacht hun nationaliteit, en artikel 17 van dat besluit is van toepassing op personen die als nabestaanden van voormalige leden recht op een overlevingspensioen hebben, ongeacht hun nationaliteit, voor zover het recht op een pensioen of overbruggingstoelage voor het eind van de overgangsperiode werd verkregen.


HOOFDSTUK 4

VERTEGENWOORDIGERS VAN LIDSTATEN EN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK
DIE DEELNEMEN AAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE INSTELLINGEN VAN DE UNIE

ARTIKEL 109

Voorrechten, immuniteiten en faciliteiten

1.    Artikel 10 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is in het Verenigd Koninkrijk van toepassing op vertegenwoordigers van lidstaten en van het Verenigd Koninkrijk die deelnemen aan de werkzaamheden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook op hun raadslieden en technisch deskundigen, en op leden van de adviesorganen van de Unie, ongeacht hun nationaliteit, in verband met hun deelname aan dergelijke werkzaamheden:

a)    die voor het eind van de overgangsperiode plaatsvonden;

b)    die na het eind van de overgangsperiode plaatvinden in verband met activiteiten van de Unie uit hoofde van dit akkoord.


2.    Artikel 10 van het van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is in de Unie van toepassing op vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk die deelnemen aan de werkzaamheden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook op hun raadslieden en technisch deskundigen, in verband met hun deelname aan werkzaamheden:

a)    die voor het eind van de overgangsperiode plaatsvonden;

b)    die na het eind van de overgangsperiode plaatvinden in verband met activiteiten van de Unie uit hoofde van dit akkoord.


HOOFDSTUK 5

LEDEN VAN DE INSTELLINGEN, AMBTENAREN EN ANDERE PERSONEELSLEDEN

ARTIKEL 110

Voorrechten en immuniteiten

1.    Artikel 11, onder a), van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is in het Verenigd Koninkrijk van toepassing op hetgeen leden van de instellingen, ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, daaronder begrepen voormalige leden, voormalige ambtenaren en voormalige andere personeelsleden, ongeacht hun nationaliteit, in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven:

a)    voor het eind van de overgangsperiode; of

b)    na het eind van de overgangsperiode in verband met activiteiten van de Unie krachtens dit akkoord.


2.    Artikel 3, eerste, tweede en derde alinea, van Protocol (nr. 3) betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie is in het Verenigd Koninkrijk op de rechters van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de advocaten-generaal van toepassing tot de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie in alle procedures en verzoeken om een prejudiciële beslissing bedoeld in de artikelen 86 en 87 van dit akkoord definitief zijn geworden, en is daarna van toepassing, ook op voormalige rechters en voormalige advocaten-generaal, ten aanzien van hetgeen zij voor het eind van de overgangsperiode of met betrekking tot de in de artikelen 86 en 87 bedoelde procedures in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven.

3.    Artikel 11, onder b) tot en met e), van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is van toepassing in het Verenigd Koninkrijk op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, ongeacht hun nationaliteit, alsook op hun echtgenoten en de ten hunnen lasten zijnde verwanten, ongeacht hun nationaliteit, indien deze ambtenaren of andere personeelsleden voor het eind van de overgangsperiode in dienst van de Unie zijn getreden, totdat deze personen hun verhuizing naar de Unie hebben voltooid.


ARTIKEL 111

Belastingen

Artikel 12 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is van toepassing in het Verenigd Koninkrijk op leden van de instellingen, de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, ongeacht hun nationaliteit, alsook op voormalige leden, voormalige ambtenaren en voormalige andere personeelsleden, indien deze leden, ambtenaren of andere personeelsleden voor het eind van de overgangsperiode in dienst van de Unie zijn getreden, mits de betrokkenen onderworpen zijn aan een belasting ten bate van de Unie op de door haar aan hen betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

ARTIKEL 112

Fiscale woonplaats

1.    Artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is van toepassing op de leden van de instellingen, ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, ongeacht hun nationaliteit, die voor het eind van de overgangsperiode in dienst van de Unie zijn getreden, alsook op hun echtgenoten, ongeacht hun nationaliteit, voor zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefenen, alsmede op de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van deze leden, ambtenaren en andere personeelsleden.


2.    Lid 1 is alleen van toepassing op personen die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie in een lidstaat hebben gevestigd en die op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Unie hun fiscale woonplaats in het Verenigd Koninkrijk hadden, en op personen die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie in het Verenigd Koninkrijk hebben gevestigd en die op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Unie hun fiscale woonplaats in een lidstaat hadden.

ARTIKEL 113

Sociale bijdragen

Leden van de instellingen, ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, ongeacht hun nationaliteit, daaronder begrepen voormalige leden van de instellingen, voormalige ambtenaren en voormalige andere personeelsleden, die voor het eind van de overgangsperiode in dienst van de Unie zijn getreden en in het Verenigd Koninkrijk wonen, alsook hun echtgenoten, ongeacht hun nationaliteit, voor zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefenen alsmede de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van deze leden, ambtenaren en andere personeelsleden, zijn vrijgesteld van de verplichte aansluiting bij en betaling aan nationale socialezekerheidsstelsels in het Verenigd Koninkrijk, onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing waren op de laatste dag van de overgangsperiode, mits de betrokkenen zijn aangesloten bij het socialezekerheidsstelsel van de Unie.


ARTIKEL 114

Overdracht van pensioenrechten

Ten aanzien van ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, ongeacht hun nationaliteit, daaronder begrepen voormalige ambtenaren en voormalige andere personeelsleden, die voor het eind van de overgangsperiode in dienst van de Unie zijn getreden en die pensioenrechten willen overdragen van of naar het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 11, leden 1, 2 of 3, en artikel 12 van bijlage VIII van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie 131 of de artikelen 39, 109 en 135 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, heeft het Verenigd Koninkrijk dezelfde verplichtingen als voor het eind van de overgangsperiode.


ARTIKEL 115

Werkloosheidsverzekering

De artikelen 28 bis, 96 en 136 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie zijn van toepassing op de andere personeelsleden van de Unie, ongeacht hun nationaliteit, daaronder begrepen voormalige andere personeelsleden, die voor het eind van de overgangsperiode hebben bijgedragen aan het werkloosheidsstelsel van de Unie als zij na het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk wonen en bij de diensten voor arbeidsbemiddeling van het Verenigd Koninkrijk geregistreerd staan.

HOOFDSTUK 6

OVERIGE BEPALINGEN

ARTIKEL 116

Opheffing van immuniteit en samenwerking

1.    De artikelen 17 en 18 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten zijn van toepassing op de voorrechten, immuniteiten en faciliteiten verleend uit hoofde van deze titel.


2.    Wanneer de Unie op verzoek van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een besluit neemt krachtens artikel 17 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten over het opheffen van de immuniteit, gaat zij even zorgvuldig te werk als bij verzoeken van de autoriteiten van de lidstaten in vergelijkbare omstandigheden.

3.    Op verzoek van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk stelt de Unie diezelfde autoriteiten in kennis van de status van een persoon indien die status van belang is om in aanmerking te komen voor een voorrecht of immuniteit krachtens deze titel.

ARTIKEL 117

Europese Centrale Bank

1.    Deze titel is van toepassing op de Europese Centrale Bank (“ECB”), de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers van de nationale centrale banken in het Europees Stelsel van centrale banken (“ESCB”) die deelnemen aan de activiteiten van de ECB.


2.    Artikel 22, tweede alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is van toepassing op de ECB, de leden van haar organen, haar personeel, de vertegenwoordigers van de nationale centrale banken in het ESCB die deelnemen aan de activiteiten van de ECB, en alle vermogenswaarden en verrichtingen van de ECB in het Verenigd Koninkrijk die worden aangehouden, beheerd dan wel verricht krachtens Protocol (nr. 4) betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

3.    Lid 2 is van toepassing op:

a)    de vermogenswaarden van de ECB die aan het eind van de overgangsperiode worden aangehouden in het Verenigd Koninkrijk; en

b)    operaties van de ECB in het Verenigd Koninkrijk of met partners in het Verenigd Koninkrijk, en daarmee samenhangende nevenactiviteiten, die gaande waren aan het eind van de overgangsperiode, of die worden begonnen na het eind van de overgangsperiode als onderdeel van haar activiteiten om operaties die gaande waren aan het eind van de overgangsperiode te ondersteunen tot hun eindvervaldag, afstoting of voltooiing.


ARTIKEL 118

Europese Investeringsbank

1.    Deze titel is van toepassing op de Europese Investeringsbank (EIB), de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers van de lidstaten die deelnemen aan haar activiteiten, alsook op de filialen en andere lichamen die voor het eind van de overgangsperiode door de EIB zijn opgericht overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Protocol (nr. 5) betreffende het Statuut van de Europese Investeringsbank, en met name het Europees Investeringsfonds.

2.    Artikel 21, tweede alinea, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten is van toepassing op de EIB, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers van de lidstaten die deelnemen aan haar activiteiten, alsook op de filialen en andere lichamen die voor het eind van de overgangsperiode door de EIB zijn opgericht overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Protocol (nr. 5) betreffende het Statuut van de Europese Investeringsbank, en met name het Europees Investeringsfonds.

3.    Lid 2 is van toepassing op:

a)    de vermogenswaarden van de EIB of van de filialen en andere lichamen die voor het eind van de overgangsperiode door de EIB zijn opgericht overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Protocol (nr. 5) betreffende het Statuut van de Europese Investeringsbank, en met name het Europees Investeringsfonds, die aan het eind van de overgangsperiode worden aangehouden in het Verenigd Koninkrijk; en


b)    operaties in verband met opgenomen leningen, financiering, garanties, investeringen, kasverrichtingen en technische bijstand van de EIB of van de filialen en andere lichamen die voor het eind van de overgangsperiode door de EIB zijn opgericht overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Protocol (nr. 5) betreffende het Statuut van de Europese Investeringsbank, en met name het Europees Investeringsfonds, in het Verenigd Koninkrijk of met partners in het Verenigd Koninkrijk, en daarmee samenhangende nevenactiviteiten, die gaande waren aan het eind van de overgangsperiode, of die worden begonnen na het eind van de overgangsperiode, als onderdeel van hun activiteiten om operaties die gaande waren aan het eind van de overgangsperiode te ondersteunen tot hun eindverval, afstoting of voltooiing.

ARTIKEL 119

Gastlandovereenkomsten

De zetelovereenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Bankautoriteit van 8 mei 2012, de briefwisseling betreffende de toepassing in het Verenigd Koninkrijk van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen op het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling van 24 juni 1996 en de gastlandovereenkomst betreffende het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole van 17 juli 2013 zijn respectievelijk van toepassing op de Europese Bankenautoriteit, het Europees Geneesmiddelenbureau en het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole, totdat hun verhuizing naar een lidstaat is voltooid. De datum waarop de Unie er kennis van geeft dat de verhuizing is voltooid, geldt als de datum waarop deze gastlandovereenkomsten een einde nemen.


TITEL XIII

OVERIGE KWESTIES IN VERBAND MET DE WERKING
VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE UNIE

ARTIKEL 120

Geheimhoudingsplicht

Artikel 339 VWEU en andere bepalingen van het recht van de Unie waarbij een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd aan bepaalde natuurlijke personen en instellingen, organen en instanties van de Unie, zijn van toepassing in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot alle onder de geheimhoudingsplicht vallende informatie die ofwel voor het eind van de overgangsperiode is verkregen ofwel na het eind van de overgangsperiode is verkregen in verband met activiteiten van de Unie krachtens dit akkoord. Het Verenigd Koninkrijk eerbiedigt dergelijke plichten van natuurlijke personen en instellingen, organen en instanties en waarborgt dat deze op zijn grondgebied worden nagekomen.


ARTIKEL 121

Beroepsgeheim

Artikel 19 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en andere bepalingen van het recht van de Unie waarbij een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd aan bepaalde natuurlijke personen, zijn van toepassing in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot alle informatie die ofwel voor het eind van de overgangsperiode is verkregen ofwel na het eind van de overgangsperiode is verkregen in verband met activiteiten van de Unie krachtens dit akkoord. Het Verenigd Koninkrijk eerbiedigt dergelijke plichten van natuurlijke personen en waarborgt dat deze op zijn grondgebied worden nagekomen.

ARTIKEL 122

Toegang tot documenten

1.    Voor de toepassing van de bepalingen van het recht van de Unie inzake de toegang tot documenten van de instellingen, organen en instanties van de Unie worden alle verwijzingen naar de lidstaten en hun autoriteiten zodanig begrepen dat deze ook betrekking hebben op het Verenigd Koninkrijk en zijn autoriteiten waar het gaat om documenten die zijn opgesteld of verkregen door de instellingen, organen en instanties van de Unie:

a)    voor het eind van de overgangsperiode; of

b)    na het eind van de overgangsperiode in verband met activiteiten van de Unie krachtens dit akkoord.


2.    Artikel 5 en artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad 132 en artikel 5 van Besluit ECB/2004/3 van de Europese Centrale Bank 133 zijn van toepassing in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van alle binnen het toepassingsgebied van die bepalingen vallende documenten die het Verenigd Koninkrijk heeft verkregen:

a)    voor het eind van de overgangsperiode; of

b)    na het eind van de overgangsperiode in verband met activiteiten van de Unie krachtens dit akkoord.


ARTIKEL 123

Europese Centrale Bank

1.    De artikelen 9.1, 17, 35.1 en 35.4 van Protocol (nr. 4) betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank zijn van toepassing op de ECB, de leden van haar organen, haar personeel, de vertegenwoordigers van de nationale centrale banken in het ESCB die deelnemen aan de activiteiten van de ECB, en alle vermogenswaarden en verrichtingen van de ECB in het Verenigd Koninkrijk die worden aangehouden, beheerd dan wel verricht krachtens dat protocol. De ECB wordt vrijgesteld van de vereisten zich in het Verenigd Koninkrijk te laten registreren of enige vorm van vergunning, machtiging of toestemming van het Verenigd Koninkrijk te verkrijgen om haar operaties uit te voeren.

2.    Lid 1 is van toepassing op:

a)    de vermogenswaarden van de ECB die aan het eind van de overgangsperiode worden aangehouden in het Verenigd Koninkrijk; en

b)    operaties van de ECB in het Verenigd Koninkrijk of met partners in het Verenigd Koninkrijk, en daarmee samenhangende nevenactiviteiten, die gaande waren aan het eind van de overgangsperiode, of die worden begonnen na het eind van de overgangsperiode als onderdeel van haar activiteiten om operaties die gaande waren aan het eind van de overgangsperiode te ondersteunen tot hun eindvervaldag, afstoting of voltooiing.


ARTIKEL 124

Europese Investeringsbank

1.    Artikel 13, artikel 20, lid 2, artikel 23, leden 1 en 4, artikel 26 en artikel 27, eerste alinea, van Protocol (nr. 5) betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank zijn van toepassing op de EIB, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers van de lidstaten die deelnemen aan haar activiteiten, alsook op de filialen en andere lichamen die voor het eind van de overgangsperiode door de EIB zijn opgericht overeenkomstig artikel 28, lid 1, van dat protocol, en met name het Europees Investeringsfonds. De EIB en het Europees Investeringsfonds worden vrijgesteld van de vereisten zich in het Verenigd Koninkrijk te laten registreren of enige vorm van vergunning, machtiging of toestemming van het Verenigd Koninkrijk te verkrijgen om hun verrichtingen uit te voeren. De deviezen van het Verenigd Koninkrijk blijven convertibel en vrij verhandelbaar, onverminderd artikel 23, lid 2, van Protocol (nr. 5) betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank wat betreft het omzetten van deviezen van het Verenigd Koninkrijk in deviezen van derde landen, voor de doeleinden van dergelijke verrichtingen.

2.    Lid 1 is van toepassing op:

a)    de vermogenswaarden van de EIB of van de filialen en andere lichamen die voor het eind van de overgangsperiode door de EIB zijn opgericht overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Protocol (nr. 5) betreffende het Statuut van de Europese Investeringsbank, en met name het Europees Investeringsfonds, die aan het eind van de overgangsperiode worden aangehouden in het Verenigd Koninkrijk; en


b)    operaties in verband met opgenomen leningen, financiering, garanties, investeringen, kasverrichtingen en technische bijstand van de EIB of van de filialen en andere lichamen die voor het eind van de overgangsperiode door de EIB zijn opgericht overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Protocol (nr. 5) betreffende het Statuut van de Europese Investeringsbank, en met name het Europees Investeringsfonds, in het Verenigd Koninkrijk of met partners in het Verenigd Koninkrijk, en daarmee samenhangende nevenactiviteiten, die gaande waren aan het eind van de overgangsperiode, of die worden begonnen na het eind van de overgangsperiode, als onderdeel van hun activiteiten om operaties die gaande waren aan het eind van de overgangsperiode te ondersteunen tot hun eindverval, afstoting of voltooiing.

ARTIKEL 125

Europese Scholen

1.    Het Verenigd Koninkrijk is tot het eind van het aan het eind van de overgangsperiode lopende schooljaar gebonden aan het Verdrag houdende het statuut van de Europese Scholen 134 , alsook aan het reglement voor geaccrediteerde Europese scholen dat is vastgesteld door de raad van bestuur van de Europese scholen.

2.    Het Verenigd Koninkrijk waarborgt dat leerlingen die voor 31 augustus 2021 een Europees baccalaureaat hebben verworven en leerlingen die voor 31 augustus 2021 ingeschreven staan in het middelbaar onderwijs bij een Europese school en nadien een Europees baccalaureaat verwerven, de rechten genieten van artikel 5, lid 2, van het Verdrag houdende het statuut van de Europese Scholen.


DEEL VIER

OVERGANG

ARTIKEL 126

Overgangsperiode

Op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord begint een overgangs- of implementatieperiode, die eindigt op 31 december 2020.

ARTIKEL 127

Omvang van de overgang

1.    Tenzij in dit akkoord anders is bepaald, is tijdens de overgangsperiode het recht van de Unie van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk.


De volgende bepalingen van de Verdragen en door de instellingen, organen en instanties van de Unie vastgestelde handelingen zijn echter tijdens de overgangsperiode niet van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk:

a)    bepalingen van de Verdragen en handelingen die, krachtens Protocol (nr. 15) betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Protocol (nr. 19) betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis of Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, of krachtens de bepalingen van de Verdragen inzake nauwere samenwerking, vóór de datum van inwerkingtreding van dit akkoord niet bindend waren voor en in het Verenigd Koninkrijk, alsook handelingen tot wijziging van die handelingen;

b)    artikel 11, lid 4, VEU, artikel 20, lid 2, onder b), artikel 22 en artikel 24, eerste alinea, VWEU, de artikelen 39 en 40 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en de op basis van die bepalingen vastgestelde handelingen.

2.    Ingeval de Unie en het Verenigd Koninkrijk een akkoord over hun toekomstige betrekkingen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en dat van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid bereiken dat tijdens de overgangsperiode van toepassing wordt, zijn hoofdstuk 2 van titel V van het VWEU en de op basis van die bepalingen vastgestelde handelingen niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk vanaf de datum waarop dat akkoord van toepassing wordt.


3.    Tijdens de overgangsperiode heeft het krachtens lid 1 toepasselijke recht van de Unie ten aanzien van en in het Verenigd Koninkrijk dezelfde rechtsgevolgen als in de Unie en haar lidstaten en wordt dit recht overeenkomstig dezelfde methoden en algemene beginselen uitgelegd en toegepast als die welke in de Unie toepasselijk zijn.

4.    Het Verenigd Koninkrijk neemt niet deel aan nauwere samenwerking:

a)    waarvoor toestemming werd verleend na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord; of

b)    in het kader waarvan geen handelingen werden vastgesteld voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit akkoord.

5.    Met betrekking tot maatregelen die strekken tot wijziging, verdere ontwikkeling of vervanging van een bestaande maatregel die is vastgesteld krachtens titel V van het derde deel van het VWEU en waaraan het Verenigd Koninkrijk voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is gebonden, blijven tijdens de overgangsperiode artikel 5 van Protocol (nr. 19) betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis en artikel 4 bis van Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht mutatis mutandis van toepassing. Het Verenigd Koninkrijk heeft echter niet het recht te kennen te geven dat het wenst deel te nemen aan de toepassing van andere nieuwe maatregelen krachtens titel V van het derde deel van het VWEU dan de maatregelen bedoeld in artikel 4 bis van Protocol nr. 21.


Ter ondersteuning van de verdere samenwerking tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, volgens de in de desbetreffende maatregelen vervatte voorwaarden voor samenwerking, kan de Unie het Verenigd Koninkrijk uitnodigen om samen te werken in verband met nieuwe maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van titel V van het derde deel van het VWEU.

6.    Tenzij anders is bepaald in dit akkoord, worden verwijzingen naar de lidstaten in het krachtens lid 1 toepasselijke recht van de Unie, met inbegrip van de wijze waarop het door de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd en toegepast, tijdens de overgangsperiode zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk omvatten.

7.    In afwijking van lid 6:

a)    worden voor de doeleinden van artikel 42, lid 6, en artikel 46 VEU en van Protocol (nr. 10) betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 VEU, verwijzingen naar de lidstaten zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk niet omvatten. Dit sluit de mogelijkheid niet uit dat het Verenigd Koninkrijk wordt verzocht om als derde land deel te nemen aan individuele projecten onder de in Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad 135 beschreven voorwaarden, bij wijze van uitzondering, of aan andere vormen van samenwerking, voor zover toegestaan en onder de voorwaarden vervat in toekomstige handelingen van de Unie die zijn vastgesteld op basis van artikel 42, lid 6, en artikel 46 VEU;


b)    worden, als handelingen van de Unie voorzien in de deelname van de lidstaten, onderdanen van de lidstaten of in een lidstaat verblijvende of daar gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen aan een informatie-uitwisseling, procedure of programma waarmee na het einde van de overgangsperiode wordt verdergegaan of begonnen en als een dergelijke deelname toegang zou verlenen tot gevoelige informatie met betrekking tot de veiligheid waarvan alleen de lidstaten, onderdanen van de lidstaten of in een lidstaat verblijvende of daar gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen kennis dienen te hebben, gezien de uitzonderlijkheid van deze omstandigheden, de verwijzingen naar de lidstaten in dergelijke handelingen van de Unie zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk niet omvatten. De Unie stelt het Verenigd Koninkrijk in kennis wanneer deze afwijking wordt toegepast;

c)    worden, voor de doeleinden van de aanwerving van ambtenaren en andere personeelsleden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, alle verwijzingen naar de lidstaten in artikel 27 en artikel 28, onder a), van het Statuut en in artikel 1 van bijlage X daarbij, en in de artikelen 12, 82 en 128 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, of in de desbetreffende bepalingen van andere personeelsregelingen die van toepassing zijn op die instellingen, organen en instanties, zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk niet omvatten.


ARTIKEL 128

Institutionele regelingen

1.    In afwijking van artikel 127 is tijdens de overgangsperiode artikel 7 van toepassing.

2.    Voor de doeleinden van de Verdragen wordt het parlement van het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode niet beschouwd als een nationaal parlement van een lidstaat, behalve waar het gaat om artikel 1 van Protocol (nr. 1) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie en, wat betreft voorstellen die tot het publieke domein behoren, artikel 2 van dat protocol.

3.    Tijdens de overgangsperiode worden bepalingen van de Verdragen waarbij aan de lidstaten institutionele rechten worden verleend op grond waarvan zij voorstellen, initiatieven of verzoeken aan de instellingen kunnen voorleggen, zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk niet omvatten 136 .

4.    Voor de deelname aan de institutionele regelingen omschreven in de artikelen 282 en 283 VWEU en in Protocol (nr. 4) betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met uitzondering van artikel 21, lid 2, van dat protocol, wordt de Bank of England tijdens de overgangsperiode niet beschouwd als een nationale centrale bank van een lidstaat.


5.    In afwijking van lid 1 van dit artikel en van artikel 7 kunnen vertegenwoordigers of deskundigen van het Verenigd Koninkrijk, of door het Verenigd Koninkrijk aangewezen deskundigen, op uitnodiging bij wijze van uitzondering tijdens de overgangsperiode vergaderingen of delen van vergaderingen van de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoeld comités, vergaderingen of delen van vergaderingen van deskundigengroepen van de Commissie, vergaderingen of delen van vergaderingen van vergelijkbare entiteiten en vergaderingen of delen van vergaderingen van organen of instanties bijwonen, ingeval vertegenwoordigers of deskundigen van de lidstaten of door de lidstaten aangewezen deskundigen deelnemen, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)    het debat heeft betrekking op afzonderlijke handelingen die tijdens de overgangsperiode moeten worden gericht tot het Verenigd Koninkrijk of tot natuurlijke personen of rechtspersonen die in het Verenigd Koninkrijk verblijven of gevestigd zijn;

b)    de aanwezigheid van het Verenigd Koninkrijk is noodzakelijk en in het belang van de Unie, met name voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het recht van de Unie tijdens de overgangsperiode.

Tijdens dergelijke vergaderingen of delen van vergaderingen hebben de vertegenwoordigers of deskundigen van het Verenigd Koninkrijk of door het Verenigd Koninkrijk aangestelde deskundigen geen stemrecht en blijft hun aanwezigheid beperkt tot de specifieke agendapunten die voldoen aan de onder a) of b) vermelde voorwaarden.


6.    Gedurende de overgangsperiode treedt het Verenigd Koninkrijk niet op als leidende autoriteit voor risicobeoordelingen, onderzoeken, goedkeuringen of vergunningen op het niveau van de Unie of op het niveau van gezamenlijk optredende lidstaten, als bedoeld in de in bijlage VII vermelde handelingen en bepalingen.

7.    Wanneer tijdens de overgangsperiode in de ontwerpen van handelingen van de Unie specifieke autoriteiten, procedures of documenten van een lidstaat genoemd worden of daarnaar rechtstreeks wordt verwezen, wordt het Verenigd Koninkrijk door de Unie over die ontwerpen geraadpleegd om een passende uitvoering en toepassing van die handelingen door en in het Verenigd Koninkrijk te waarborgen.

ARTIKEL 129

Specifieke regelingen met betrekking tot het externe optreden van de Unie

1.    Onverminderd artikel 127, lid 2, is het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode gebonden door de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de Unie, door lidstaten die namens de Unie optreden, of door de Unie en haar lidstaten samen, als bedoeld in artikel 2, onder a), punt iv) 137*.


2.    Tijdens de overgangsperiode nemen vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk geen deel aan het werk van organen die zijn ingesteld bij internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de Unie, door lidstaten die namens haar optreden, of door de Unie en haar lidstaten samen, tenzij:

a)    het Verenigd Koninkrijk op eigen titel deelneemt; of

b)    de Unie het Verenigd Koninkrijk bij uitzondering verzoekt om, als onderdeel van de delegatie van de Unie, vergaderingen of delen van vergaderingen van dergelijke organen bij te wonen, wanneer de Unie van oordeel is dat de aanwezigheid van het Verenigd Koninkrijk, met name voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van die overeenkomsten tijdens de overgangsperiode, noodzakelijk en in het belang van de Unie is;

3.    Overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking onthoudt het Verenigd Koninkrijk zich tijdens de overgangsperiode van acties en initiatieven die de belangen van de Unie zouden kunnen schaden, met name in het kader van internationale organisaties, agentschappen, conferenties of fora waarbij het Verenigd Koninkrijk op eigen titel partij is.

4.    In afwijking van lid 3 kan het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode over internationale overeenkomsten die het in eigen hoedanigheid heeft gesloten op bevoegdheidsgebieden die onder het recht van de Unie vallen, onderhandelen en deze ondertekenen en bekrachtigen, mits deze overeenkomsten niet in werking treden of van toepassing zijn tijdens de overgangsperiode, tenzij de Unie daartoe machtiging geeft.


5.    Onverminderd artikel 127, lid 2, kan het Verenigd Koninkrijk, telkens wanneer coördinatie geboden is, per geval worden geraadpleegd.

6.    Na een besluit van de Raad dat onder titel V, hoofdstuk 2, VEU valt, kan het Verenigd Koninkrijk in een formele verklaring aan de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid meedelen dat het om vitale, nader genoemde redenen van nationaal beleid het besluit in de desbetreffende uitzonderlijke gevallen niet zal toepassen. In een geest van wederzijdse solidariteit onthoudt het Verenigd Koninkrijk zich van ieder optreden dat het optreden van de Unie krachtens genoemd besluit zou kunnen doorkruisen of belemmeren, en eerbiedigen de lidstaten het standpunt van het Verenigd Koninkrijk.

7.    Tijdens de overgangsperiode levert het Verenigd Koninkrijk geen commandanten van civiele operaties, missiehoofden, operationele commandanten of troepencommandanten voor missies of operaties die worden uitgevoerd krachtens de artikelen 42, 43 en 44 VEU, voorziet het niet in het operationele hoofdkwartier voor dergelijke missies of operaties en fungeert het evenmin als kadernatie voor gevechtsgroepen van de Unie. Tijdens de overgangsperiode mag het Verenigd Koninkrijk geen hoofd leveren voor operationele acties krachtens artikel 28 VEU.


ARTIKEL 130

Specifieke regelingen inzake vangstmogelijkheden

1.    Ten aanzien van de vaststelling van de vangstmogelijkheden in de zin van artikel 43, lid 3, VWEU voor een periode die binnen de overgangsperiode valt, wordt het Verenigd Koninkrijk geraadpleegd in verband met de vangstmogelijkheden die het Verenigd Koninkrijk betreffen, onder meer in het kader van de voorbereiding van relevante internationale raadplegingen en onderhandelingen.

2.    Voor de toepassing van lid 1 biedt de Unie het Verenigd Koninkrijk de gelegenheid opmerkingen te maken over de jaarlijkse mededeling van de Europese Commissie over vangstmogelijkheden, het wetenschappelijk advies van de relevante wetenschappelijke instanties en de voorstellen van de Europese Commissie voor vangstmogelijkheden voor binnen de overgangsperiode vallende perioden.

3.    Om het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen zijn toekomstige lidmaatschap van relevante internationale fora voor te bereiden, kan de Unie, in afwijking van artikel 129, lid 2, onder b), het Verenigd Koninkrijk bij wijze van uitzondering verzoeken om in het kader van de delegatie van de Unie de in lid 1 van dit artikel bedoelde internationale raadplegingen en onderhandelingen bij te wonen, voor zover lidstaten deze mogelijkheid hebben en het specifieke forum dit toestaat.


4.    Onverminderd artikel 127, lid 1, worden de sleutels voor relatieve stabiliteit bij de verdeling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde vangstmogelijkheden over de lidstaten gehandhaafd.

ARTIKEL 131

Toezicht en handhaving

Tijdens de overgangsperiode hebben de instellingen, organen en instanties van de Unie met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk en de in het Verenigd Koninkrijk verblijvende of gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen de bevoegdheden die het recht van de Unie hun verleent. In het bijzonder is het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd zoals geregeld in de Verdragen.

Het eerste lid is tijdens de overgangsperiode ook van toepassing met betrekking tot de uitlegging en de toepassing van dit akkoord.

ARTIKEL 132

Verlenging van de overgangsperiode

1.    Onverminderd artikel 126 kan het Gemengd Comité vóór 1 juli 2020 eenmalig een besluit vaststellen tot verlenging van de overgangsperiode met één of twee jaar ten hoogste. 138*


2.    In het geval dat het Gemengd Comité een besluit vaststelt overeenkomstig lid 1 is het volgende van toepassing:

a)    in afwijking van artikel 127, lid 6, wordt het Verenigd Koninkrijk beschouwd als een derde land met het oog op de tenuitvoerlegging van de activiteiten en programma’s van de Unie die zijn vastgelegd in het meerjarig financieel kader dat van toepassing is vanaf het jaar 2021;

b)    in afwijking van artikel 127, lid 1, en onverminderd deel vijf van dit akkoord, is het toepasselijke recht van de Unie betreffende de eigen middelen van de Unie voor de door de verlenging bestreken begrotingsjaren niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk na 31 december 2020;

c)    in afwijking van artikel 127, lid 1, van dit akkoord, zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU niet van toepassing op maatregelen, met inbegrip van maatregelen betreffende plattelandsontwikkeling, die de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk ter ondersteuning van de productie van en de handel in landbouwproducten in het Verenigd Koninkrijk nemen, ten belope van een jaarlijks steunniveau dat niet hoger mag zijn dan het totale bedrag van de uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2019 in het Verenigd Koninkrijk gedane uitgaven en op voorwaarde dat een minimumpercentage van die vrijgestelde steun voldoet aan de bepalingen van bijlage 2 bij de landbouwovereenkomst van de WTO. Een dergelijk minimumpercentage zal worden vastgesteld op basis van het jongst beschikbare percentage van de totale uitgaven uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de Unie dat voldeed aan de bepalingen van bijlage 2 bij de landbouwovereenkomst van de WTO. In het geval dat de termijn waarmee de overgangsperiode wordt verlengd geen veelvoud van twaalf maanden is, wordt het maximale jaarlijkse niveau van de vrijgestelde steun naar evenredigheid verminderd in het jaar waarin de verlengde overgangsperiode geen twaalf maanden telt.

d)    voor de periode van 1 januari 2021 tot het eind van de overgangsperiode draagt het Verenigd Koninkrijk bij aan de begroting van de Unie, als vastgesteld overeenkomstig lid 3;


e)    onder voorbehoud van het bepaalde in lid 3, onder d), wordt deel vijf van dit akkoord onverlet gelaten.

3.    Bij een besluit van het Gemengd Comité overeenkomstig lid 1:

a)    worden het juiste bedrag van de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan de begroting van de Unie voor de periode van 1 januari 2021 tot het eind van de overgangsperiode, rekening houdende met de status van het Verenigd Koninkrijk tijdens die periode, alsmede de wijze van betaling van dat bedrag vastgesteld;

b)    worden het maximale niveau van de vrijgestelde steun, alsmede het in lid 2, onder c), bedoelde minimumpercentage daarvan dat moet voldoen aan de bepalingen van bijlage 2 bij de landbouwovereenkomst van de WTO vastgesteld;

c)    worden andere maatregelen die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van lid 2 vastgesteld;

d)    worden de data of perioden bedoeld in de artikelen 51, 62, 63, 84, 96, 125, 141, 156 en 157, en in de bijlagen IV en V aangepast in verband met de verlenging van de overgangsperiode.


DEEL VIJF

FINANCIËLE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

ARTIKEL 133

De tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te gebruiken valuta

Onverminderd het recht van de Unie dat toepasselijk is op de eigen middelen van de Unie, worden alle in dit deel bedoelde bedragen, passiva, berekeningen, rekeningen en betalingen opgesteld en ten uitvoer gelegd in euro.


ARTIKEL 134

Aan de auditors aangeboden voorziening in verband met de financiële bepalingen

Het Verenigd Koninkrijk stelt de Unie in kennis van de entiteiten die het heeft belast met de uitvoering van de controleactiviteiten inzake de tenuitvoerlegging van de door dit deel bestreken financiële bepalingen.

Op verzoek van het Verenigd Koninkrijk voorziet de Unie deze met de uitvoering belaste entiteiten van alle informatie die redelijkerwijs kan worden verlangd in verband met de rechten en verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van dit deel en biedt zij hun passende bijstand, opdat zij hun taak kunnen vervullen. Bij het verstrekken van informatie en bijstand op grond van dit artikel handelt de Unie overeenkomstig het toepasselijke recht van de Unie, met name de regels van de Unie inzake gegevensbescherming.

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie kunnen passende administratieve regelingen overeenkomen om de toepassing van de leden 1 en 2 te vereenvoudigen.


HOOFDSTUK 2

BIJDRAGE EN DEELNAME VAN HET VERENIGD KONINKRIJK
AAN DE BEGROTING VAN DE UNIE

ARTIKEL 135

Bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan de begrotingen van de Unie
voor de jaren 2019 en 2020 en zijn deelname aan de uitvoering daarvan

1.    Voor de jaren 2019 en 2020 draagt het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig deel vier bij aan de begrotingen van de Unie en neemt zij deel aan de uitvoering daarvan.

2.    In afwijking van deel vier zijn wijzigingen van Verordening (EU, Euratom) 1311/2013 van de Raad 139 of Besluit 2014/335/EU, Euratom die op of na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord worden vastgesteld, niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk, voor zover deze wijzigingen gevolgen hebben voor de financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk.


ARTIKEL 136

Na 31 december 2020 toepasselijke bepalingen met betrekking tot de eigen middelen

1.    Het toepasselijke recht van de Unie inzake de eigen middelen van de Unie voor de begrotingsjaren tot en met 2020 blijft na 31 december 2020 van toepassing op het Verenigd Koninkrijk, ook als de betrokken eigen middelen na die datum beschikbaar gesteld, gecorrigeerd of aangepast moeten worden.

2.    Onverminderd artikel 135, lid 2, omvat het in lid 1 van dit artikel bedoelde recht van de Unie met name de volgende handelingen en bepalingen, met inbegrip van wijzigingen daarin, ongeacht de datum van vaststelling, inwerkingtreding of toepassing van de wijziging:

a)    Besluit 2014/335/EG, Euratom;

b)    Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014, en met name artikel 12 in verband met vertragingsrente en artikel 11 in verband met de opt-out;

c)    Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 en met name artikel 1 in verband met de berekening van het saldo en de artikelen 2 tot en met 8 in verband met maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het stelsel van eigen middelen;


d)    Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad 140 ;

e)    Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad 141 ;

f)    Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2018/195 van de Commissie 142 ;

g)    Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2018/194 van de Commissie 143 ;


h)    Verordening (EU, Euratom) 2018/104 van het Europees Parlement en de Raad 144 (het Financieel Reglement);

i)    Artikel 287 VWEU betreffende de rol van de Rekenkamer en andere regels inzake die instelling;

j)    Artikel 325 VWEU betreffende de bestrijding van fraude en daarmee samenhangende handelingen, met name Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 145 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad 146 ;

k)    de jaarlijkse begrotingen voor de begrotingsjaren tot en met 2020 of, ingeval de jaarlijkse begroting niet is vastgesteld, de regels die overeenkomstig artikel 315 VWEU van toepassing zijn.


3.    In afwijking van de leden 1 en 2 zijn na 31 december 2020 de volgende regels van toepassing op het Verenigd Koninkrijk:

a)    alle bedragen die met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk voortvloeien uit aanpassingen van de eigen middelen opgenomen in de begroting en uit aanpassingen die samenhangen met het overschot of tekort, in verband met de financiering van de begrotingen van de Unie tot en met 2020 overeenkomstig het in de leden 1 en 2 bedoelde recht van de Unie, is het Verenigd Koninkrijk verschuldigd of zijn aan het Verenigd Koninkrijk verschuldigd;

b)    wanneer, overeenkomstig het toepasselijke recht van de Unie betreffende de eigen middelen van de Unie de datum waarop de eigen middelen ter beschikking moeten worden gesteld, later is dan 28 februari 2021, wordt de betaling verricht op de vroegste datum bedoeld in artikel 148, lid 1, na de datum waarop de eigen middelen beschikbaar moeten worden gesteld;

c)    voor de betaling door het Verenigd Koninkrijk van traditionele eigen middelen na 28 februari 2021 wordt het overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 vastgestelde bedrag van de rechten na aftrek van de inningskosten overeenkomstig artikel 2, lid 3, en lid 10, lid 3, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, verlaagd met het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in dit bedrag;


d)    in afwijking van artikel 7 van dit akkoord kunnen de vertegenwoordigers of deskundigen van het Verenigd Koninkrijk, of de door het Verenigd Koninkrijk aangewezen deskundigen, op uitnodiging, bij wijze van uitzondering en zonder stemrecht, de vergaderingen bijwonen van de comités die zijn ingesteld bij het toepasselijke recht van de Unie bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel, zoals de vergaderingen van het Raadgevend Comité voor de eigen middelen, dat is ingesteld bij artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 of het BNI-comité, dat is ingesteld bij artikel 4 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1287/2003, voor zover het werk van die comités betrekking heeft op de begrotingsjaren tot en met 2020;

e)    in de eigen middelen uit de belasting over de btw en uit het bruto nationaal inkomen worden uitsluitend correcties of aanpassingen aangebracht, als tot de relevante maatregelen krachtens de in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen uiterlijk op 31 december 2028 is besloten;

f)    de in artikel 6, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 bedoelde specifieke rekening voor traditionele eigen middelen wordt uiterlijk op 31 december 2025 volledig geliquideerd. Een deel van de bedragen die op 31 december 2025 nog op die rekening staan en waarover voor die datum geen controlebevindingen van de Europese Commissie zijn meegedeeld krachtens de wetgeving inzake de eigen middelen, wordt vóór 20 februari 2026 ter beschikking gesteld van de begroting van de Unie, zulks overeenkomstig het ter beschikking van de Unie gestelde aandeel in de bedragen die tijdens de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 door het Verenigd Koninkrijk aan de Europese Commissie zijn gerapporteerd in het kader van de in artikel 13 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 vastgestelde procedure.


ARTIKEL 137

De deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de uitvoering
van de programma’s en activiteiten van de Unie in 2019 en 2020

1.    Overeenkomstig deel vier worden de programma’s en de activiteiten van de Unie die zijn vastgelegd in het kader van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (MFK 2014-2020) of eerdere financiële vooruitzichten, in 2019 en 2020 ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk ten uitvoer gelegd op basis van het toepasselijke recht van de Unie.

Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad 147 , zoals van toepassing in 2020, is voor het aanvraagjaar 2020 niet van toepassing in het Verenigd Koninkrijk. Artikel 13 van die verordening is echter van toepassing op de regeling inzake rechtstreekse betalingen van het Verenigd Koninkrijk voor het aanvraagjaar 2020, mits een dergelijke regeling gelijkwaardig is aan de regeling van Verordening (EU) 1307/2013, zoals van toepassing in het jaar 2020.


2.    In afwijking van deel vier komen het Verenigd Koninkrijk en projecten in het Verenigd Koninkrijk alleen in aanmerking voor financiële verrichtingen die worden uitgevoerd in het kader van financiële instrumenten die direct of indirect worden beheerd krachtens titel X van het Financieel Reglement of voor financiële verrichtingen die door de begroting van de Unie worden gegarandeerd uit hoofde van het bij Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad 148 opgezette Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en het bij Verordening (EU) nr. 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad 149 ingestelde Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO), mits deze financiële verrichtingen werden goedgekeurd door de entiteiten en organen, waaronder de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF), of door personen die al voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord met de uitvoering van een deel van die acties waren belast, ook al vond de ondertekening van die financiële verrichtingen na die datum plaats. Met betrekking tot de financiële verrichtingen die na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord worden goedgekeurd, worden in het Verenigd Koninkrijk gevestigde entiteiten behandeld als buiten de Unie gevestigde entiteiten.


ARTIKEL 138

Recht van de Unie van toepassing na 31 december 2020
in verband met de deelname van het Verenigd Koninkrijk

aan de tenuitvoerlegging van de programma’s en activiteiten van de Unie

die zijn vastgelegd in het kader van het MFK 2014-2020 of eerdere financiële vooruitzichten

1.    Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de programma’s en activiteiten van de Unie die zijn vastgelegd in het kader van het MFK 2014-2020 of eerdere financiële vooruitzichten, blijft het toepasselijke recht van de Unie, waaronder de regels inzake financiële correcties en inzake de goedkeuring van de rekeningen, na 31 december 2020 van toepassing op het Verenigd Koninkrijk tot de afsluiting van die programma’s en activiteiten van de Unie.

2.    Het in lid 1 bedoelde toepasselijke recht van de Unie omvat met name de volgende bepalingen, met inbegrip van eventuele wijzigingen van die bepalingen, ongeacht de datum van vaststelling, inwerkingtreding of toepassing van de wijziging:

a)    het Financieel Reglement;

b)    de basishandelingen, in de zin van artikel 2, punt 4), van het Financieel Reglement, tot vaststelling van programma’s of activiteiten van de Unie als vermeld in de begrotingstoelichtingen bij de titels, hoofdstukken, artikelen of posten waaronder de kredieten zijn vastgelegd;


c)    artikel 299 VWEU betreffende de executoriale titel van geldelijke verplichtingen;

d)    artikel 287 VWEU betreffende de rol van de Rekenkamer en andere regels inzake die instelling;

e)    artikel 325 VWEU betreffende fraude en daarmee samenhangende handelingen, met name Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95.

3.    In afwijking van artikel 7 kunnen de vertegenwoordigers of deskundigen van het Verenigd Koninkrijk, of de door het Verenigd Koninkrijk aangewezen deskundigen, op uitnodiging, bij wijze van uitzondering en zonder stemrecht, de vergaderingen bijwonen van de comités die de Europese Commissie bijstaan bij de tenuitvoerlegging en het beheer van de programma’s die zijn ingesteld bij het in lid 1 bedoelde recht van de Unie of die door de Europese Commissie zijn ingesteld in verband met de tenuitvoerlegging van dat recht, voor zover hun werk betrekking heeft op de begrotingsjaren tot en met 2020.

4.    In afwijking van artikel 8 heeft het Verenigd Koninkrijk, voor zover dat strikt noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van de in lid 2, onder b), bedoelde programma’s en activiteiten, toegang tot de netwerken, informatiesystemen en de databanken die zijn ingesteld uit hoofde van de relevante basishandelingen of de daarmee verband houdende uitvoeringsregels die van die basishandelingen zijn afgeleid.


5.    Op voorstel van het in artikel 165, lid 1, onder f), bedoelde Comité Financiële bepalingen kan het Gemengd Comité overeenkomstig de regels van artikel 166 technische maatregelen vaststellen om het gemakkelijker te maken de programma’s en activiteiten bedoeld in lid 1 van dit artikel af te sluiten of om het Verenigd Koninkrijk vrij te stellen van verplichtingen om tijdens of na de afsluiting van deze programma’s en activiteiten maatregelen te nemen die niet relevant zijn voor een voormalige lidstaat, mits dergelijke technische maatregelen in overeenstemming zijn met het beginsel van gezond financieel beheer en het Verenigd Koninkrijk of begunstigden in het Verenigd Koninkrijk geen voordeel opleveren ten opzichte van lidstaten of derde landen die aan dezelfde uit de begroting van de Unie gefinancierde programma’s en activiteiten deelnemen.

ARTIKEL 139

Aandeel van het Verenigd Koninkrijk

Het in artikel 136, lid 3, onder a) en c), en de artikelen 140 tot en met 147 bedoelde aandeel van het Verenigd Koninkrijk is een percentage dat wordt berekend als de verhouding tussen de eigen middelen die het Verenigd Koninkrijk in de jaren 2014 tot en met 2020 ter beschikking heeft gesteld en de eigen middelen die alle lidstaten en het Verenigd Koninkrijk in diezelfde periode ter beschikking hebben gesteld, zoals aangepast met het bedrag dat de lidstaten voor 1 februari 2022 is meegedeeld overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014.


ARTIKEL 140

Nog betaalbaar te stellen vastleggingen

1.    Tenzij in dit akkoord anders wordt bepaald, is het Verenigd Koninkrijk de Unie zijn aandeel verschuldigd in het op 31 december 2020 nog betaalbaar te stellen deel van de vastleggingen in de begroting van de Unie en in de begrotingen van de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie, alsook zijn aandeel in de vastleggingen verricht in 2021 in verband met de overdrachten van vastleggingskredieten uit de begroting voor 2020.

De eerste alinea is niet van toepassing op de volgende vastleggingen die op 31 december 2020 nog betaalbaar te stellen zijn:

a)    vastleggingen in verband met de programma’s en organen waarop artikel 11 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van toepassing is met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk;

b)    vastleggingen gefinancierd met bestemmingsontvangsten in de begroting van de Unie.

Ten aanzien van de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie wordt het in de eerste alinea bedoelde bedrag van hun vastleggingen alleen in aanmerking genomen naar rato van het aandeel van de bijdragen uit de begroting van de Unie in hun totale ontvangsten voor de periode 2014-2020.


2.    De Unie berekent op 31 december 2020 het bedrag van de in lid 1 bedoelde vastleggingen. Zij deelt dit bedrag uiterlijk op 31 maart 2021 aan het Verenigd Koninkrijk mee en voegt daaraan een lijst toe met de referentiesleutel van elke vastlegging, de daarmee samenhangende begrotingsonderdelen en het bedrag voor elk van die begrotingsonderdelen.

3.    Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde vastleggingen deelt de Unie het Verenigd Koninkrijk vanaf 2022 jaarlijks uiterlijk op 31 maart het volgende mee:

a)    informatie over het bedrag van de op 31 december van het voorgaande jaar nog betaalbaar te stellen vastleggingen en over de betalingen en de vrijmakingen verricht in het voorgaande jaar, met inbegrip van een actualisering van de in lid 2 bedoelde lijst;

b)    een op het niveau van de betalingskredieten in de begroting gebaseerde raming van de verwachte betalingen in het lopende jaar;

c)    een raming van de verwachte bijdrage van het Verenigd Koninkrijk in de onder b) bedoelde betalingen; en

d)    andere informatie, zoals een betalingsprognose voor de middellange termijn.


4.    Het jaarlijks te betalen bedrag wordt berekend als het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de in lid 3, onder b), bedoelde raming, gecorrigeerd voor het verschil tussen de in het voorgaande jaar door het Verenigd Koninkrijk verrichte betalingen en het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de betalingen die de Unie het voorgaande jaar heeft verricht in verband met nog betaalbaar te stellen vastleggingen bedoeld in lid 1, verminderd met het bedrag van de netto financiële correcties in verband met de in het kader van het MFK 2014-2020 of eerdere financiële vooruitzichten gefinancierde programma’s en activiteiten en verminderd met de opbrengsten van eventuele inbreukprocedures tegen lidstaten wegens het niet ter beschikking stellen van eigen middelen met betrekking tot begrotingsjaren tot en met 2020, op voorwaarde dat die bedragen het voorgaande jaar door de begroting zijn ontvangen en definitief zijn. Het jaarlijks door het Verenigd Koninkrijk te betalen bedrag wordt niet aangepast in het betrokken jaar.

In 2021 wordt het jaarlijks door het Verenigd Koninkrijk te betalen bedrag verminderd met het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de financiering van de begroting voor 2020 van het bedrag aan betalingskredieten dat overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van het Financieel Reglement van 2020 naar 2021 wordt overgedragen en met het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het totale bedrag aan traditionele eigen middelen dat in januari en februari 2020 ter beschikking van de Unie wordt gesteld en ten aanzien waarvan de rechten van de Unie overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 in november en december 2020 zijn vastgesteld. Ook vergoedt de Unie het Verenigd Koninkrijk zijn aandeel in het totale bedrag van de traditionele eigen middelen die na 31 december 2020 door de lidstaten beschikbaar worden gesteld voor in het vrije verkeer gebrachte goederen met betrekking tot de beëindiging van de tijdelijke opslag of de aanzuivering van de in artikel 49, lid 2, bedoelde douaneregelingen die voor of op deze datum zijn begonnen.


5.    Op een door het Verenigd Koninkrijk ten vroegste na 31 december 2028 in te dienen verzoek maakt de Unie een raming van de nog krachtens dit artikel door het Verenigd Koninkrijk te betalen bedragen, zulks op basis van een regel die rekening houdt met de aan het einde van het jaar nog betaalbaar te stellen vastleggingen en een raming van de vrijmakingen in verband met die nog betaalbaar te stellen vastleggingen, financiële correcties en opbrengsten van de inbreukprocedures na het einde van het jaar. Wanneer het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat het akkoord gaat met het voorstel aan het in artikel 165, lid 1, onder f), bedoelde Comité Financiële bepalingen en het Gemengd Comité, betaalt het Verenigd Koninkrijk het geraamde bedrag, zoals aangepast overeenkomstig lid 4 van dit artikel, in verband met de betalingen die het Verenigd Koninkrijk in het voorgaande jaar heeft verricht. De betaling van de in dit lid bedoelde bedragen doet de resterende verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk of de Unie krachtens dit artikel tenietgaan.

ARTIKEL 141

Voor of op 31 december 2020 vastgestelde geldboeten

1.    Met betrekking tot een vóór of op 31 december 2020 door de Unie vastgestelde geldboete die definitief is geworden en geen bestemmingsontvangst vormt, vergoedt de Unie het Verenigd Koninkrijk zijn aandeel in het bedrag van de door de Unie geïnde boete, tenzij dat bedrag al voor of op 31 december 2020 als ontvangst voor de begroting van de Unie is geboekt.

2.    Met betrekking tot een geldboete die na 31 december 2020 door de Unie in het kader van een in artikel 92, lid 1, bedoelde procedure is vastgesteld, vergoedt de Unie het Verenigd Koninkrijk zijn aandeel in het bedrag van de door de Unie geïnde geldboete, wanneer die geldboete eenmaal definitief is geworden.


ARTIKEL 142

Verplichtingen van de Unie aan het eind van 2020

1.    Het Verenigd Koninkrijk is tegenover de Unie aansprakelijk voor zijn aandeel in de financiering van de verplichtingen die de Unie tot en met 31 december 2020 is aangegaan, met uitzondering van:

a)    verplichtingen met de overeenkomstige activa, zoals: financiële bijstandsleningen van de Unie en de daar tegenover staande balansverplichtingen, materiële vaste activa en voorzieningen in verband met de ontmanteling van kerninstallaties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, en alle huurgerelateerde verplichtingen, immateriële activa en voorraden, activa en passiva in verband met het beheer van valutarisico, overlopende posten en alle voorzieningen die geen betrekking hebben op verplichtingen in verband met boeten, juridische procedures en financiële garanties; en

b)    activa en passiva die verband houden met de uitvoering van de begroting en het beheer van eigen middelen, waaronder uitstaande voorschotten in het kader van voorfinanciering, vorderingen, contanten, schulden en te betalen lasten, daaronder begrepen die welke verband houden met het Europees Landbouwgarantiefonds of reeds zijn opgenomen in de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL).

2.    Met name is het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk voor zijn aandeel in de verplichtingen van de Unie inzake de op of voor 31 december 2020 opgebouwde pensioenrechten en rechten op andere arbeidsgerelateerde voordelen. Betalingen in verband met deze verplichtingen worden verricht overeenkomstig de leden 5 en 6.


3.    Met ingang van 2022 stelt de Unie het Verenigd Koninkrijk jaarlijks uiterlijk op 31 maart in kennis van de betalingen die het jaar ervoor zijn verricht in verband met de op 31 december 2020 uitstaande verplichtingen en van de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan die betalingen.

4.    Met ingang van 2022 doet de Unie het Verenigd Koninkrijk jaarlijks uiterlijk op 31 maart een specifiek document over pensioenen toekomen dat betrekking heeft op de situatie op 31 december van het voorgaande jaar in verband met de in lid 2 bedoelde verplichtingen en waarin het volgende wordt vermeld:

a)    de nog te betalen resterende bedragen in verband met de in lid 5 beschreven verplichtingen;

b)    de berekeningen die zijn gemaakt en de gegevens en aannames die zijn gebruikt om het bedrag vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk uiterlijk op 30 juni van het lopende jaar moet betalen in verband met de uitkering van de personeelspensioenen en de bijdragen uit de begroting van de Unie aan het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) van het voorgaande jaar overeenkomstig lid 6, alsook een raming van die bedragen voor het lopende jaar;

c)    inzake de populatie per 31 december 2020: informatie over het aantal daadwerkelijke begunstigden en het geraamde aantal toekomstige begunstigden van de pensioenregeling en de ziektekostenverzekering van het personeel aan het eind van het voorgaande jaar en hun totale rechten na uitdiensttreding op dat moment;


d)    de uitstaande verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk zoals berekend op basis van actuariële waarderingen opgesteld overeenkomstig de relevante internationale standaarden voor overheidsboekhouding (International Public Sector Accounting Standards - IPSAS) alsmede een uitleg van de evolutie van deze verplichting ten opzichte van het voorgaande jaar.

Dat document kan uiterlijk op 30 september van hetzelfde jaar worden bijgewerkt in het licht van de definitieve cijfers voor het voorgaande jaar.

5.    Waar het gaat om de in lid 2 bedoelde verantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk voor de pensioenrechten en de andere arbeidsgerelateerde voordelen in verband met de pensioenen van de leden en de hoge ambtsdragers van de EU die vallen onder Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom van de Raad 150 , Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement 151 en Verordening (EU) 2016/300 van de Raad 152 , draagt het Verenigd Koninkrijk bij in de passiva zoals opgenomen in de geconsolideerde rekeningen van de Unie voor het begrotingsjaar 2020, in tien tranches, te beginnen op 31 oktober 2021.


6.    Met betrekking tot de verantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk voor de in lid 2 bedoelde pensioenrechten en andere arbeidsgerelateerde voordelen in verband met de pensioenen van ambtenaren van de Unie die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 77 tot en met 84 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en in verband met de pensioenen van tijdelijke functionarissen, arbeidscontractanten en parlementaire medewerkers die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 33 tot en met 40, 101 tot en met 114 en artikel 135, respectievelijk, van de Regeling welke van toepassing is op de ander personeelsleden van de Europese Unie, draagt het Verenigd Koninkrijk jaarlijks bij in de netto betalingen uit de begroting van de Unie aan elke begunstigde en in de daarmee samenhangende bijdrage uit de begroting van de Unie aan het GSZV voor elke begunstigde of persoon die via een begunstigde is begunstigd. De betalingen van die bijdrage beginnen op 30 juni 2022.

Voor de in de eerste alinea bedoelde pensioenen bedraagt de betaling door het Verenigd Koninkrijk het totaal van de nettobetalingen uit de EU-begroting in het voorgaande jaar voor elke begunstigde, vermenigvuldigd met het aandeel van het Verenigd Koninkrijk en met een percentage dat specifiek is voor elke begunstigde (“specifiek percentage”). Dit specifieke percentage is als volgt:

a)    het specifieke percentage bedraagt 100 % voor een begunstigde die op 1 januari 2021 pensioen ontvangt;

b)    het specifieke percentage wordt voor iedere andere begunstigde van een pensioen berekend als de verhouding tussen de overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en met name bijlage VIII daarbij op of voor 31 december 2020 verworven pensioenrechten, met inbegrip van de op die datum overgedragen pensioenrechten, en de rechten die zijn verworven op de datum van pensionering of van overlijden, indien dat eerder plaatsvindt, of op de datum waarop de betrokkene uit de regeling stapt;


c)    voor de bijdrage uit de begroting aan het GSZV wordt het specifieke percentage berekend als de verhouding tussen het aantal jaren dat de begunstigde tot en met 31 december 2020 aan de pensioenregeling heeft bijgedragen en het totale aantal jaren dat de begunstigde of de onder het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie vallende persoon op wie de rechten krachtens het GSZV worden gebaseerd, bij pensionering aan de pensioenregeling heeft bijgedragen.

Voor een begunstigde van een overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie vastgesteld overlevingspensioen of wezenpensioen berust de berekening op de loopbaan van de persoon die onder het Statuut valt en waarop het overlevingspensioen of het wezenpensioen is gebaseerd.

Zo lang de verplichting in verband met dit lid niet is tenietgedaan, kan het Verenigd Koninkrijk de Unie in om het even welk jaar (“jaar n”) voor 1 maart van jaar n een verzoek doen toekomen om de uitstaande verplichtingen op 31 december van jaar n te betalen. De Unie stelt het bedrag van de uitstaande verplichting in verband met de aan het pensioen en het GSZV gerelateerde voordelen na uitdiensttreding vast volgens de in lid 4, onder d), gebruikte methode. Als het Verenigd Koninkrijk ermee instemt, betaalt het dat bedrag in vijf tranches, waarbij de eerste betaling plaatsvindt in het jaar n+1. Het Verenigd Koninkrijk dekt zijn verplichting voor jaar n ook door middel van de in dit lid uiteengezette procedure. Nadat die betaling is voltooid, vervallen, mits de in lid 5 bedoelde betalingen zijn voltooid, de resterende verplichtingen uit hoofde van dit artikel. Het in artikel 165, lid 1, onder f), bedoelde Comité Financiële bepalingen en het Gemengd Comité worden in kennis gesteld van deze situatie.


ARTIKEL 143

Voorwaardelijke financiële verplichtingen in verband
met leningen voor financiële bijstand, het EFSI, het EFDO en het externe leningsmandaat

1.    Het Verenigd Koninkrijk is tegenover de Unie aansprakelijk voor zijn aandeel in de voorwaardelijke financiële verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit financiële verrichtingen:

a)    waartoe voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord door het Europees Parlement en de Raad of door de Commissie is besloten, indien dergelijke financiële verrichtingen verband houden met leningen voor financiële bijstand waartoe is besloten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad 153 , Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad 154 , of de besluiten van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan verschillende landen op basis van voorzieningen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad 155 of Verordening (EG, Euratom) 2728/94 van de Raad 156 ;


b)    die voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord zijn goedgekeurd door de organen, entiteiten of personen die rechtstreeks zijn belast met de uitvoering van de financiële verrichtingen met betrekking tot begrotingsgaranties die ofwel ten gunste van de EIB zijn verleend via het EFSI overeenkomstig Verordening (EU) nr. 2015/1017 of via het externe leningsmandaat overeenkomstig Verordening (EU) nr. 480/2009 of Verordening (EG, Euratom) nr. 2728/94 en Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad 157 of Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad 158 , ofwel ten gunste van in aanmerking komende tegenpartijen zijn verleend (EFDO).

Op 31 juli 2019 bezorgt de Unie het Verenigd Koninkrijk een specifiek verslag over deze financiële verrichtingen, met daarin voor elk type instrument informatie over:

a)    de financiële verplichtingen die voortvloeien uit deze financiële verrichtingen op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord;


b)    in voorkomend geval, de voorzieningen die op de dag van inwerkingtreding van dit akkoord in de respectieve garantiefondsen of op de respectieve trustrekeningen worden aangehouden ter dekking van de onder a) bedoelde financiële verplichtingen en de respectieve voorzieningen die vastgelegd en nog niet betaald zijn.

In de geconsolideerde rekeningen van de Unie voor de jaren 2019 en 2020 worden de betalingen uit de voorzieningen bedoeld in de tweede alinea, onder b), vanaf de datum van inwerkingtreding van dit akkoord tot en met 31 december 2019, respectievelijk 31 december 2020 openbaar gemaakt voor dezelfde financiële verrichtingen als de verrichtingen die in dit lid worden bedoeld, maar waartoe op of na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord wordt besloten.

De verplichting van het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de Unie met betrekking tot de in dit lid bedoelde financiële verrichtingen wordt onverlet gelaten door eventuele herstructureringen van deze financiële verrichtingen. In het bijzonder mag de financiële blootstelling van het Verenigd Koninkrijk niet toenemen, in nominale termen, ten opzichte van de situatie onmiddellijk voorafgaand aan de herstructurering.

2.    Voor de in lid 1 bedoelde financiële verrichtingen is de Unie tegenover het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor zijn aandeel in:

a)    de bedragen die de Unie van in gebreke gebleven debiteuren of in verband met onverschuldigde betalingen terugvordert; en


b)    netto-inkomsten die uit het verschil tussen de financiële en operationele ontvangsten en de financiële en operationele uitgaven voortvloeien en die als algemene ontvangsten of bestemmingsontvangsten in de begroting van de Unie zijn opgenomen.

Voor de inkomsten uit het beheer van activa van de voorziening getroffen voor instrumenten met een voorziening berekent de Unie een percentage van de ontvangsten als de verhouding tussen de netto-inkomsten uit het beheer van de activa van het voorgaande jaar en de totale voorziening aan het eind van het voorgaande jaar. Het bedrag van de verplichting ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk voor de ontvangsten uit het beheer van de activa van de voorziening is het bedrag dat wordt verkregen door de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk, als bedoeld in lid 5, te vermenigvuldigen met dat ontvangstenpercentage.

3.    Uiterlijk op 31 maart 2021 deelt de Unie het Verenigd Koninkrijk voor elk in lid 1 bedoeld instrument dat voorziet in een voorziening uit begroting van de Unie de volgende gegevens mee aan het Verenigd Koninkrijk:

a)    zijn initiële voorziening, berekend als het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de som van:

i)    de voorzieningen die per 31 december 2020 zijn getroffen in het overeenkomstige garantiefonds;

ii)    het bedrag van de vastgelegde en nog niet betaalde voorzieningen per 31 december 2020;


iii)    de betalingen die vanaf de inwerkingtreding van dit akkoord tot en met 31 december 2020 zijn verricht in verband met financiële verrichtingen waartoe op of na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is besloten; en

b)    zijn standaard voorzieningspercentage, berekend als de verhouding tussen de initiële voorziening van het Verenigd Koninkrijk voor dat instrument en het in lid 1 bedoelde bedrag van de financiële verrichtingen per 31 december 2020 waartoe is besloten vóór de datum van inwerkingtreding van dit akkoord.

4.    Met ingang van 2021 verstrekt de Unie het Verenigd Koninkrijk jaarlijks op 31 maart informatie over de in lid 1 bedoelde financiële verrichtingen, tot deze financiële verrichtingen zijn afgelost, vervallen of beëindigd. De informatie bevat voor elk type instrument:

a)    de op 31 december van het voorgaande jaar uitstaande voorwaardelijke verplichtingen;

b)    de betalingen die de Unie in het voorgaande jaar heeft verricht in verband met die financiële verrichtingen en de na 31 december 2020 gecumuleerde bedragen van deze betalingen;

c)    de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk en zijn actuele voorzieningspercentage als bedoeld in lid 5;


d)    de vergoedingen die overeenkomstig lid 6, onder a), in het voorgaande jaar aan het Verenigd Koninkrijk zijn betaald en de na 31 december 2020 gecumuleerde bedragen van deze vergoedingen;

e)    de in lid 2 bedoelde teruggevorderde bedragen en in de begroting van de Unie opgenomen netto-ontvangsten voor het voorgaande jaar;

f)    zo nodig, andere nuttige informatie over de financiële verrichtingen in het voorgaande jaar.

5.    Voor elk in lid 1 bedoeld instrument moet de Unie, voor zover de basishandeling een voorziening uit de begroting van de Unie vaststelt, uiterlijk op 31 maart van elk jaar:

a)    de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk berekenen, uitgedrukt als het bedrag van de initiële voorziening van het Verenigd Koninkrijk verminderd met:

i)    het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de in lid 4, onder b), bedoelde gecumuleerde betalingen uit de begroting van de Unie na 31 december 2020 in verhouding tot de financiële verrichtingen waartoe voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is besloten;


ii)    het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het bedrag van de vrijmakingen in voorgaande jaren in verband met de nog betaalbaar te stellen vastleggingen bedoeld in lid 3, onder a), punt ii), van dit artikel, zoals meegedeeld overeenkomstig artikel 140, lid 3;

iii)    de som van de per 1 januari 2021 aan het Verenigd Koninkrijk betaalde vergoedingen, als bedoeld in lid 4, onder d);

b)    het Verenigd Koninkrijk het actuele voorzieningspercentage meedelen, vastgesteld als de verhouding tussen de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk en het bedrag van de in lid 4, onder a), bedoelde financiële verrichtingen.

6.    Jaarlijks vanaf 2022:

a)    als het actuele voorzieningspercentage van het Verenigd Koninkrijk voor een instrument hoger is dan zijn standaardvoorzieningspercentage voor dat instrument, is de Unie tegenover het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor dat instrument voor het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag van de in lid 4, onder a), bedoelde financiële verplichtingen te vermenigvuldigen met het verschil tussen het actuele voorzieningspercentage en het standaardpercentage. De verplichtingen van de Unie mogen niet meer bedragen dan de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk als berekend volgens lid 5;


b)    als het actuele voorzieningspercentage van het Verenigd Koninkrijk voor een instrument in een bepaald jaar negatief wordt, is het Verenigd Koninkrijk tegenover de Unie voor dat instrument aansprakelijk voor het bedrag van de negatieve actuele voorziening. In de volgende jaren is het Verenigd Koninkrijk tegenover de Unie voor dat instrument aansprakelijk voor zijn aandeel in de verrichte betalingen zoals meegedeeld overeenkomstig lid 4, onder b), van dit artikel, alsmede voor het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het bedrag van de vrijmakingen in het voorgaande jaar in verband met de nog betaalbaar te stellen vastleggingen bedoeld in lid 3, onder a), punt ii), van dit artikel, zoals meegedeeld overeenkomstig artikel 140, lid 3.

7.    Als de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk positief is, nadat de financiële verrichtingen van de Unie in verband met een in lid 1 bedoeld instrument zijn tenietgedaan, is de Unie tegenover het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor het bedrag van de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk zoals berekend overeenkomstig lid 5.

8.    Als er na 31 december 2020 betalingen worden verricht uit de begroting van de Unie voor de in lid 1 bedoelde financiële verrichtingen met betrekking tot een instrument waarvoor in de basishandeling geen voorziening is vastgesteld, is het Verenigd Koninkrijk tegenover de Unie voor dat instrument aansprakelijk voor zijn aandeel in de verrichte betalingen, zoals meegedeeld overeenkomstig lid 4, onder b).


9.    Wanneer financiële verplichtingen, betalingen, terugvorderingen of andere bedragen betrekking hebben op financiële verrichtingen bedoeld in lid 1, maar niet onmiddellijk kan worden bepaald of zij voortvloeien uit een specifieke financiële verrichting als gevolg van de toepassing van mechanismen voor onderlinge risicowaarborging of achterstelling, worden voor de toepassing van dit artikel de betrokken financiële verplichtingen, betalingen, terugvorderingen of andere bedragen die moeten worden vastgesteld voor de toepassing van dit artikel, pro rata berekend op basis van de verhouding tussen enerzijds het bedrag van de financiële verrichtingen waartoe is besloten of die zijn goedgekeurd voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord op 31 december van het jaar voordat de berekening wordt gemaakt en anderzijds het totaalbedrag van de financiële verrichtingen op laatstgenoemde datum.

10.    Wanneer de in lid 1 bedoelde financiële verrichtingen niet worden afgelost, worden deze na tien jaar geacht afgelost te zijn naar rato van de aflossing van de resterende aflossingsverrichtingen.


ARTIKEL 144

Financiële instrumenten in directe of indirecte uitvoering
gefinancierd door de programma’s van het MFK 2014-2020

of in het kader van eerdere financiële vooruitzichten

1.    Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit akkoord tot de volledige aflossing van de in deze alinea, onder a), bedoelde financiële verrichtingen stelt de Unie de financiële verrichtingen vast:

a)    waartoe voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is besloten door de Europese Commissie en die zo nodig zijn goedgekeurd door de financiële instellingen die door de Europese Commissie zijn belast met de uitvoering van een financieel instrument in het kader van een programma van het MFK 2014-2020 of in het kader van eerdere financiële vooruitzichten in directe of indirecte uitvoering; en

b)    waartoe is besloten en die zo nodig zijn goedgekeurd op of na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord.


De Unie verstrekt op 31 juli 2019 in het in artikel 143, lid 1, tweede alinea, bedoelde verslag de volgende informatie over de financiële instrumenten, in directe of indirecte uitvoering, gefinancierd door de programma’s van het MFK 2014-2020 of gefinancierd in het kader van eerdere financiële vooruitzichten:

a)    de financiële verplichtingen die voorvloeien uit de verrichtingen waartoe voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is besloten door de Europese Commissie of de door de Europese Commissie met de uitvoering van het financiële instrument belaste entiteit; en

b)    de door de Europese Commissie verrichte betalingen voor de financiële instrumenten en de voor de financiële instrumenten vastgelegde bedragen die tot op die datum nog niet zijn betaald.

De aansprakelijkheid van de Unie ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk in verband met de in dit lid bedoelde financiële verrichtingen wordt niet beïnvloed door een eventuele herstructurering van deze financiële verrichtingen, voor zover een dergelijke herstructurering de financiële blootstelling op de tegenpartij niet vergroot, in nominale termen, ten opzichte van de situatie onmiddellijk voor de herstructurering.


2.    Met ingang van 2021 verstrekt de Unie het Verenigd Koninkrijk jaarlijks op 31 maart over elk van de in lid 1 bedoelde financiële instrumenten, tot deze zijn afgelost, vervallen of beëindigd, de beschikbare informatie over de in lid 1 bedoelde financiële verrichtingen waartoe is besloten of die zijn goedgekeurd voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord en de financiële verrichtingen waartoe is besloten of die zijn goedgekeurd op of na die datum. Voor elk instrument vermeldt de informatie:

a)    de financiële verplichtingen per 31 december van het voorgaande jaar die voortvloeien uit de financiële verrichtingen waartoe is besloten door de Europese Commissie, of die zijn goedgekeurd door de entiteit die door de Europese Commissie is belast met de uitvoering van het financieel instrument, voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord;

b)    de totale financiële verplichtingen per 31 december van het voorgaande jaar die voortvloeien uit de financiële verrichtingen waartoe is besloten door de Europese Commissie of door de entiteit die door de Europese Commissie is belast met de uitvoering van het financieel instrument;

c)    de verhouding tussen de onder a) en b) bedoelde bedragen;

d)    de betalingen verricht uit het voorzieningsfonds of uit trustrekeningen bij de met het beheer ervan belaste entiteiten, voor zover dergelijke betalingen verband houden met financiële verrichtingen waartoe is besloten door de Europese Commissie of die zijn goedgekeurd door de entiteit die door de Europese Commissie is belast met de uitvoering van het financieel instrument, na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord;


e)    het deel van de overeenkomstig artikel 209, lid 3, van het Financieel Reglement aan de Unie terugbetaalde bedragen, anders dan de in dit lid, onder f), bedoelde rendementen, in verband met financiële verrichtingen waartoe is besloten of die zijn goedgekeurd voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord;

f)    rendementen op middelen van het financieel instrument in het voorzieningsfonds of op trustrekeningen;

g)    het deel van het bedrag van het voorzieningsfonds of trustrekeningen dat niet is uitbetaald en dat door de Europese Commissie is teruggevorderd;

h)    zo nodig, andere nuttige informatie over de financiële verrichtingen in het voorgaande jaar.

3.    De Unie is aansprakelijk tegenover het Verenigd Koninkrijk voor het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in elk bedrag bedoeld in lid 2, onder d) tot en met g).

4.    Wanneer financiële verplichtingen, betalingen, terugvorderingen of andere bedragen betrekking hebben op financiële verrichtingen bedoeld in lid 1, maar niet onmiddellijk kan worden bepaald of zij voortvloeien uit een specifieke financiële verrichting als gevolg van de toepassing van mechanismen voor onderlinge risicowaarborging of achterstelling, worden voor de toepassing van dit artikel de betrokken financiële verplichtingen, betalingen, terugvorderingen of andere bedragen die voor de toepassing van dit artikel moeten worden vastgesteld, pro rata berekend op basis van de verhouding bedoeld in lid 2, onder c).


ARTIKEL 145

De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

De Unie is tegenover het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor zijn aandeel in de netto activa van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in liquidatie op 31 december 2020.

De Unie betaalt het Verenigd Koninkrijk het betrokken bedrag terug in vijf gelijke jaarlijkse tranches op 30 juni van elk jaar, te beginnen op 30 juni 2021.

ARTIKEL 146

Investering van de Unie in het EIF

De Unie is tegenover het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor zijn aandeel in de investering van de Unie in het gestorte kapitaal van het EIF op 31 december 2020.-

De Unie betaalt het Verenigd Koninkrijk het betrokken bedrag terug in vijf gelijke jaarlijkse tranches op 30 juni van elk jaar, te beginnen op 30 juni 2021.


ARTIKEL 147

Voorwaardelijke verplichtingen in verband met rechtszaken

1.    Het Verenigd Koninkrijk is aansprakelijk voor zijn aandeel in de betalingen die nodig zijn voor de vereffening van de voorwaardelijke verplichtingen van de Unie die opeisbaar worden in verband met rechtszaken betreffende financiële belangen van de Unie die betrekking hebben op de begroting en, in het bijzonder, in verband met Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 of in verband met rechtszaken die voortvloeien uit de uitvoering van programma’s en beleidsmaatregelen van de Unie, mits de feiten die het onderwerp van die zaken uitmaken, zich niet later dan 31 december 2020 voordeden.

De Unie is tegenover het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor zijn aandeel in elk bedrag van latere terugvorderingen in verband met de in de eerste alinea bedoelde betalingen.

2.    De Unie deelt het Verenigd Koninkrijk de in lid 1 bedoelde bedragen jaarlijks uiterlijk op 31 maart mee.


ARTIKEL 148

Betalingen na 2020

1.    De referentiedata voor na 31 december 2020 door het Verenigd Koninkrijk aan de Unie of door de Unie aan het Verenigd Koninkrijk verrichte betalingen zijn 30 juni en 31 oktober van elk jaar voor de bedragen:

a)    bedoeld in 49, lid 2, de artikelen 50 en 53, artikel 62, lid 2, artikel 63, lid 1, onder e), en artikel 63, lid 2, artikel 99, lid 3, en artikel 100, lid 2;

b)    bedoeld in artikel 84, lid 1;

c)    bedoeld in artikel 136, lid 3, onder a), b), c), e) en f), uiterlijk te voldoen op de eerstvolgende referentiedatum na de datum van aanpassing of correctie;

d)    die voortvloeien uit corrigerende maatregelen die het Verenigd Koninkrijk moet nemen met betrekking tot de eigen middelen die verschuldigd zijn voor de begrotingsjaren tot en met 2020 als gevolg van controles verricht krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 of Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 of om enige andere reden, uiterlijk te voldoen op de eerstvolgende referentiedatum na de datum van de corrigerende maatregel;

e)    bedoeld in artikel 140, lid 4, te voldoen in twee tranches op de referentiedata voor betalingen, waarbij de eerste tranche de helft bedraagt van de tweede;


f)    bedoeld in artikel 140, lid 5, te voldoen op 30 juni na de bevestiging door het Verenigd Koninkrijk dat het voorstel van de Unie aan het in artikel 165, lid 1, onder f), bedoelde Comité Financiële bepalingen en het Gemengd Comité is aanvaard;

g)    bedoeld in artikel 141, uiterlijk te voldoen op de eerstvolgende referentiedatum volgend op de aanpassing van de eigen middelen voor de lidstaten als gevolg van de definitieve opname van de geldboete in begroting van de Unie;

h)    bedoeld in artikel 142, lid 1, uiterlijk te voldoen op de eerstvolgende referentiedatum na de datum van de in lid 3 bedoelde mededeling;

i)    bedoeld in artikel 142, lid 5, en artikel 142, lid 6, vierde alinea, te voldoen op 31 oktober van elk jaar;

j)    bedoeld in artikel 142, lid 6, eerste alinea, te voldoen op 30 juni van elk jaar;

k)    bedoeld in de artikelen 143 en 144, uiterlijk te voldoen op de eerstvolgende referentiedatum na de datum van de in de artikelen 143, lid 4, en artikel 144, lid 2, bedoelde mededeling;

l)    bedoeld in de artikelen 145 en 146;


m)    bedoeld in artikel 147, lid 2, uiterlijk te voldoen op de eerstvolgende referentiedatum na de datum van de daarin bedoelde mededeling;

n)    bedoeld in lid 3 als mogelijke rente hierover.

De betalingen worden verricht in vier gelijke maandelijkse tranches voor betalingen met als referentiedatum 30 juni en in acht gelijke maandelijkse tranches voor betalingen met als referentiedatum 31 oktober. Alle betalingen worden uiterlijk verricht op de laatste werkdag van elke maand, te beginnen op de referentiedatum of, wanneer de referentiedatum geen werkdag is, op de laatste werkdag voor de referentiedatum.

2.    Zo lang er nog betalingen moeten worden verricht door de Unie aan het Verenigd Koninkrijk of door het Verenigd Koninkrijk aan de Unie, verstrekt de Unie het Verenigd Koninkrijk op 16 april en 16 september van elk jaar een document met daarin de relevante bedragen die moeten worden betaald, uitgedrukt in euro en in Britse ponden, op basis van de op de eerste werkdag van de maand door de Europese Centrale Bank toegepaste wisselkoers. De Unie en het Verenigd Koninkrijk betalen de nettobedragen uiterlijk op de in lid 1 bedoelde data.

3.    Voor elke vertraging bij de betalingen door het Verenigd Koninkrijk aan de Unie of door de Unie aan het Verenigd Koninkrijk is rente verschuldigd overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014.


HOOFDSTUK 3

EUROPESE CENTRALE BANK

ARTIKEL 149

Terugbetaling van het gestorte kapitaal

De Europese Centrale Bank betaalt, namens de Unie, de Bank of England het gestorte kapitaal terug dat door de Bank of England ter beschikking is gesteld. De datum van de terugbetaling en andere praktische regelingen worden vastgesteld overeenkomstig Protocol (nr. 4) betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.


HOOFDSTUK 4

EUROPESE INVESTERINGSBANK

ARTIKEL 150

Blijvende aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk en terugbetaling van gestort kapitaal

1.    Het Verenigd Koninkrijk blijft aansprakelijk, zoals bepaald in dit artikel, voor de financiële verrichtingen die door de EIB zijn goedgekeurd vóór de datum van inwerkingtreding van dit akkoord, zoals nader bepaald in lid 2 (“financiële verrichtingen van de EIB”), ook als de daaruit voortvloeiende financiële positie op of na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord wordt ingenomen, en blijft aansprakelijk voor andere risico’s die de EIB op zich neemt, als vermeld in de tweede alinea.

De aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk geldt ook voor de financiële verrichtingen van de EIB en de risico’s inzake het activa-passivabeheer en operationele risico’s die het gevolg zijn van financiële verrichtingen van de EIB, overeenkomstig lid 6. Voor andere risico’s van dit type, die niet samenhangen met specifieke financiële verrichtingen en niet het gevolg zijn van de reeks financiële verrichtingen die dateert van na de inwerkingtreding van dit akkoord, is het bedrag waarvoor het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk is, evenredig met de verhouding tussen de resterende blootstelling in verband met financiële verrichtingen van de EIB en het totale bedrag aan financiële verrichtingen op het moment dat het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk wordt gesteld overeenkomstig lid 6.


De tenuitvoerlegging door de EIB van een groeistrategie voor na de terugtrekking valt niet onder dit artikel.

2.    Onder financiële verrichtingen van de EIB worden verstaan leningen, garanties, kapitaalinvesteringen, investeringen in eigen vermogen, obligaties en andere leningsubstituten, alsmede overige financieringsverrichtingen, met tegenpartijen of inzake projecten op of buiten het grondgebied van de lidstaten, met inbegrip van verrichtingen die worden gegarandeerd door derden, zoals de lidstaten of de Unie.

Het Verenigd Koninkrijk is aansprakelijk voor de financiële verrichtingen van de EIB ingeval de financiële blootstelling van de EIB:

a)    is gebaseerd op een goedkeuring van de raad van bestuur van de EIB die voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is verleend of op een besluit dat is vastgesteld op grond van een delegatie van de raad van bestuur die voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is verleend;

b)    voortvloeit uit de herstructurering van een financiële verrichting van de EIB, voor zover een dergelijke herstructurering de financiële blootstelling op de tegenpartij niet vergroot, in nominale termen, ten opzichte van de situatie onmiddellijk voor de herstructurering;

c)    voortvloeit uit een verandering van een financiële verrichting van de EIB, wanneer die verandering op of na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is goedgekeurd door de raad van bestuur van de EIB en voor zover een dergelijke verandering de financiële blootstelling op de tegenpartij niet vergroot ten opzichte van de situatie onmiddellijk voor de verandering; of


d)    voortvloeit uit de institutionele deelname van de EIB in het kapitaal van het EIF en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit akkoord.

Voor het begrenzen van de aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk krachtens de leden 3 en 5, wordt de blootstelling van de EIB in verband met financiële verrichtingen van de EIB die vanwege hun aard niet worden afgelost, zoals met name investeringen van het type eigen vermogen, revolverende mandaten verleend aan het EIF en de deelname in het kapitaal van het EIF en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, geacht als volgt te zijn afgelost: gedurende een periode van tien jaar na de inwerkingtreding van dit akkoord, wordt het bedrag van de aflossingsvrije positie in verband met de financiële verrichting van de EIB geacht gelijk te blijven aan het voor de inwerkingtreding van dit akkoord door de EIB goedgekeurde bedrag, verminderd met elke eventuele vervreemding die de EIB na de datum van inwerkingtreding heeft verricht. Na deze periode wordt het bedrag geacht af te nemen naar rato van de aflossing van het resterende aflossingsbedrag uit hoofde van financiële verrichtingen van de EIB.

3.    Voor de toepassing van lid 1 is het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor zijn aandeel in het niet-volgestorte geplaatste kapitaal van de EIB onmiddellijk voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord. Het Verenigd Koninkrijk verricht betalingen aan de EIB tot het bedrag waarvoor het krachtens dit lid aansprakelijk is, ingeval het overeenkomstig lid 6 aansprakelijk wordt gesteld.

De totale verplichtingen krachtens dit lid bedragen nimmer meer dan het bedrag van het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het niet-volgestorte geplaatste kapitaal van de EIB onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit akkoord.


Wanneer het in lid 1 bedoelde bedrag van de resterende blootstelling van de EIB in verband met de financiële verrichtingen van de EIB lager is dan het totale geplaatste kapitaal van de EIB onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit akkoord, blijft de aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk krachtens dit lid te allen tijde beperkt tot het bedrag dat wordt verkregen door de verhouding tussen het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het geplaatste kapitaal van de EIB en het totale geplaatste kapitaal van de EIB op de datum onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit akkoord (“het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het geplaatste kapitaal”) toe te passen op het verschil tussen het bedrag van die resterende blootstelling op dat moment, en het totale gestorte geplaatste kapitaal van de EIB onmiddellijk voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord.

4.    De EIB betaalt het Verenigd Koninkrijk namens de Unie een bedrag dat gelijk is aan het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het gestorte geplaatste kapitaal van de EIB onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit akkoord. Deze betaling geschiedt overeenkomstig Protocol (nr. 5) betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank. De betaling vindt plaats in twaalf jaarlijkse tranches. De eerste elf tranches, van elk 300 000 000 EUR, zijn verschuldigd op 15 december van elk jaar, te beginnen in 2019. De saldobetaling van 195 903 950 EUR is verschuldigd op 15 december 2030. De overeenkomstig dit lid verrichte betalingen ontslaan het Verenigd Koninkrijk niet van zijn verplichting krachtens lid 5.


5.    Naast zijn verplichting uit hoofde van lid 3 is het Verenigd Koninkrijk voor de toepassing van lid 1 aansprakelijk voor zijn gestorte geplaatste kapitaal van de EIB onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit akkoord. Het Verenigd Koninkrijk verricht betalingen aan de EIB tot het bedrag waarvoor het krachtens dit lid aansprakelijk is, ingeval het overeenkomstig lid 6 aansprakelijk wordt gesteld.

De totale verplichtingen krachtens dit lid bedragen nimmer meer dan het bedrag van het gestorte geplaatste kapitaal van het Verenigd Koninkrijk in de EIB onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit akkoord.

Als de resterende blootstelling van de EIB in verband met de financiële verrichtingen van de EIB bedoeld in lid 1 geringer is dan het totale gestorte geplaatste kapitaal van de EIB onmiddellijk voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord, blijft de verplichting van het Verenigd Koninkrijk krachtens dit lid te allen tijde beperkt tot een bedrag dat wordt verkregen door de verhouding tussen het aandeel van het Verenigd Koninkrijk en het geplaatste kapitaal toe te passen op het bedrag van die resterende blootstelling op dat moment.

6.    Het Verenigd Koninkrijk wordt overeenkomstig dit artikel aansprakelijk gesteld op pari passu-basis met de lidstaten, ingeval de EIB verlangt dat de lidstaten betalingen verrichten in verband met hun niet-volgestorte geplaatste kapitaal of wanneer het gestorte geplaatste kapitaal van de lidstaten wordt gebruikt.


Wanneer het Verenigd Koninkrijk krachtens lid 3 aansprakelijk wordt gesteld, betaalt het Verenigd Koninkrijk het verschuldigde bedrag aan de EIB onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de lidstaten gelden (met inbegrip van het tijdschema en de voorwaarden van de betaling) en die te zijner tijd door de raad van bestuur van de EIB worden vastgesteld. Het besluit van de EIB waarbij van de lidstaten wordt verlangd om betalingen te verrichten in verband met hun niet-volgestorte geplaatste kapitaal kan met name samenhangen met de aard van de achterliggende risicogebeurtenissen en de financiële positie van de EIB in het licht van haar betalingsverplichtingen, de stand van haar activa en passiva, haar positie op de kapitaalmarkten en de bepalingen van haar nood- en herstelplannen zoals op dat moment toepassing.

Wanneer het Verenigd Koninkrijk krachtens lid 5 van kracht aansprakelijk wordt gesteld, betaalt het Verenigd Koninkrijk het verschuldigde bedrag aan de EIB, in euro, binnen dertig dagen na het eerste verzoek van de EIB en onder voorbehoud van de vierde alinea van dit lid.

De aansprakelijkheidsstelling van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig lid 5 wordt gedekt uit het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het gestorte geplaatste kapitaal van de EIB op de datum onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit akkoord tot het bedrag dat nog niet aan het Verenigd Koninkrijk is uitbetaald overeenkomstig lid 4. Het bedrag van de jaarlijkse tranches genoemd in lid 4 wordt dienovereenkomstig verminderd. Als de verplichting van het Verenigd Koninkrijk niet volledig op deze manier kan worden nagekomen, betaalt het Verenigd Koninkrijk de EIB de rest van het verschuldigde bedrag.


De EIB zal namens de Unie per geval de toeschrijving van de gebeurtenissen die ten grondslag liggen aan de aansprakelijkheidsstelling van het Verenigd Koninkrijk voor de relevante financiële verrichtingen of risico’s, alsook het bedrag dat het Verenigd Koninkrijk aan de EIB verschuldigd is, als volgt vaststellen:

a)    voor zover de onderliggende gebeurtenissen het gevolg zijn van financiële verrichtingen van de EIB, dan wel toe te schrijven zijn aan risico’s inzake het activa-passivabeheer of operationele risico’s, betaalt het Verenigd Koninkrijk de EIB respectievelijk een met het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het geplaatste kapitaal overeenstemmend bedrag van de totale som die de lidstaten moeten betalen, dan wel een met het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het geplaatste kapitaal overeenstemmend bedrag van de totale som waarvoor het gestorte geplaatste kapitaal van de lidstaten wordt gebruikt;

b)    voor zover de onderliggende gebeurtenissen aan andere risico’s kunnen worden toegeschreven en niet kunnen worden toegeschreven aan een specifieke financiële verrichting of aan de stand van de financiële verrichtingen na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord, betaalt het Verenigd Koninkrijk de EIB het bedrag dat voortvloeit uit punt a), vermenigvuldigd met de verhouding tussen de resterende blootstelling in verband met financiële verrichtingen van de EIB en het totale bedrag aan financiële verrichtingen op het moment dat het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk wordt gesteld.

7.    Met uitzondering van de in lid 4 bedoelde betalingen, is de EIB niet verplicht tot andere betalingen, terugbetalingen of vergoedingen wegens de beëindiging van het EIB-lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk of omdat het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig dit artikel een verplichting houdt.


8.    Op 31 juli 2019 deelt de EIB het Verenigd Koninkrijk de blootstelling van het Verenigd Koninkrijk in verband met de financiële verrichtingen van de EIB mee, alsmede de grenzen van de aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de leden 3 en 5, rekening houdend met de financiële positie van de EIB en de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk op de dag van inwerkingtreding van dit akkoord.

Op 31 maart van elk jaar, te beginnen in 2020, tot het tenietgaan van de aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig dit artikel, deelt de EIB het Verenigd Koninkrijk de resterende blootstelling van het Verenigd Koninkrijk in verband met de financiële verrichtingen van de EIB mee, alsmede de grenzen van de aansprakelijkheid van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de leden 3 en 5, rekening houdend met de financiële positie van de EIB en de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk op 31 december van het voorgaande jaar. In het verslag worden ook de materiële veranderingen vermeld die naar het oordeel van de EIB materiële gevolgen hebben voor de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk. De EIB verstrekt ook tijdige informatie als dergelijke wijzigingen zich in de loop van het jaar voordoen.

De EIB verstrekt het Verenigd Koninkrijk tijdige informatie over aanstaande aansprakelijkstellingen van het Verenigd Koninkrijk krachtens dit artikel, overeenkomstig de aan de lidstaten verstrekte informatie. Deze informatie omvat gegevens over de aard van de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de aansprakelijkstelling alsook de berekening van de te betalen bedragen. Het Verenigd Koninkrijk behandelt deze informatie als strikt vertrouwelijk tot de EIB de vertrouwelijkheid opheft of het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk wordt gesteld, naargelang welk van de twee gevallen zich het eerst voordoet.


ARTIKEL 151

Deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de EIB-groep na de datum van terugtrekking

Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit akkoord komen noch het Verenigd Koninkrijk noch de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde projecten in aanmerking voor nieuwe financiële verrichtingen van de EIB-groep die zijn voorbehouden aan lidstaten, met inbegrip van verrichtingen die onder mandaten van de Unie vallen. In het Verenigd Koninkrijk gevestigde entiteiten worden behandeld als buiten de Unie gevestigde entiteiten.

De ondertekening van financiële verrichtingen in verband met het Verenigd Koninkrijk, entiteiten van het Verenigd Koninkrijk of voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord door de EIB-groep goedgekeurde projecten van het Verenigd Koninkrijk, kan na die datum plaatsvinden op dezelfde basis als die waarop zij aanvankelijk werden goedgekeurd.

HOOFDSTUK 5

EUROPEES ONTWIKKELINGSFONDS 
EN DE GARANTIE VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

KRACHTENS DE INTERNE AKKOORDEN VAN HET EOF


ARTIKEL 152

Deelname aan het Europees ontwikkelingsfonds

1.    Het Verenigd Koninkrijk blijft partij bij het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) tot de afsluiting van het 11e EOF en alle voorgaande EOF’s die nog niet zijn afgesloten, het neemt daarbij dezelfde verplichtingen in acht als de lidstaten uit hoofde van het interne akkoord waarbij het fonds is opgezet (“intern akkoord van het 11e EOF”) 159 en het neemt de verplichtingen in acht die voortvloeien uit de voorgaande EOF’s tot de afsluiting daarvan, met inbegrip van verplichtingen krachtens de Verordeningen (EU) 2015/322 160 en (EU) 2015/323 161 van de Raad, onder de in dit akkoord vastgestelde voorwaarden. Het Verenigd Koninkrijk is gebonden aan de besluiten van de Raad waarbij de jaarlijkse bijdragen van de lidstaten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) 2015/323. Begunstigden in het Verenigd Koninkrijk komen na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord onder dezelfde voorwaarden als daarvoor in aanmerking voor deelname aan projecten in het kader van het 11e EOF en eerdere EOF’s.


2.    In afwijking van artikel 7 van dit akkoord kan het Verenigd Koninkrijk als waarnemer zonder stemrecht deelnemen aan het overeenkomstig artikel 8 van het intern akkoord van het 11e EOF ingestelde EOF-comité en aan het overeenkomstig artikel 9 van het intern akkoord van het 11e EOF ingestelde Comité van de Investeringsfaciliteit.

3.    De in artikel 3, lid 1, onder e), bedoelde landen en gebieden overzee komen in aanmerking voor steun uit het 11e EOF tot de afsluiting ervan en voor steun uit eerdere EOF’s tot de afsluiting ervan.

4.    Het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de Investeringsfaciliteit van het EOF uit de achtereenvolgende EOF-perioden wordt terugbetaald aan het Verenigd Koninkrijk op het tijdstip dat de investering het einde van haar looptijd bereikt. De wijze waarop deze terugbetaling plaatsvindt, is gelijk aan de in artikel 144 beschreven wijze. Tenzij anders wordt overeengekomen, wordt het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het kapitaal niet opnieuw vastgelegd na het einde van de vastleggingsperiode van het 11e EOF noch overgedragen naar de daaropvolgende perioden.


ARTIKEL 153

Hergebruik van de vrijmakingen

Ingeval de bedragen van projecten in het kader van het 10e EOF of bedragen uit eerdere EOF’s niet zijn vastgelegd overeenkomstig artikel 1, lid 3, van het Intern Akkoord betreffende het 11e EOF, of zijn vrijgemaakt overeenkomstig artikel 1, lid 4, van het Intern Akkoord betreffende het 11e EOF op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord, wordt het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in die bedragen niet hergebruikt.

Het eerste lid is van toepassing op het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de middelen die na 31 december 2020 niet zijn vastgelegd of zijn vrijgemaakt in het kader van het 11e EOF.


ARTIKEL 154

De garantie van het Verenigd Koninkrijk in het kader van de opeenvolgende interne akkoorden betreffende het EOF

Het Verenigd Koninkrijk blijft aansprakelijk ten aanzien van zijn garanties krachtens artikel 9 van het Intern Akkoord betreffende het 4e EOF 162 , artikel 8 van de Interne Akkoorden betreffende respectievelijk het 5e 163 , 6e 164 , 7e 165 en 8e 166 EOF, artikel 6 van het Intern Akkoord betreffende het 9e 167 EOF en artikel 4 van de Interne Akkoorden betreffende respectievelijk het 10e 168 en 11e EOF.

Het Verenigd Koninkrijk blijft recht hebben op zijn aandeel in de bedragen die zijn teruggevorderd krachtens de voorwaarden van de garanties van de lidstaten en op het saldo van zijn “call account”. Het in deze alinea bedoelde aandeel van het Verenigd Koninkrijk is evenredig aan zijn respectieve deelneming in elke garantieovereenkomst.


HOOFDSTUK 6

TRUSTFONDSEN EN FACILITEIT VOOR VLUCHTELINGEN IN TURKIJE

ARTIKEL 155

Vastleggingen voor de trustfondsen en de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije

1.    Het Verenigd Koninkrijk komt de toezeggingen na die het voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord heeft gedaan ten aanzien van het Noodtrustfonds van de Europese Unie voor stabiliteit en de aanpak van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en ontheemding in Afrika, opgericht bij besluit van de Commissie van 20 oktober 2015 169 , ten aanzien van enig trustfonds van de Europese Unie dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is opgericht, en ten aanzien van de bij besluit van de Commissie van 24 november 2015 170 opgerichte Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije en eventuele wijzigingen daarvan die voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord worden vastgesteld.


2.    Het Verenigd Koninkrijk kan deelnemen aan de desbetreffende organen die verband houden met de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije, volgens de regels die overeenkomstig artikel 234, lid 4, van het Financieel Reglement zijn opgesteld voor donoren.

HOOFDSTUK 7

AGENTSCHAPPEN VAN DE RAAD EN OPERATIES OP HET GEBIED VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VEILIGHEIDS- EN DEFENSIEBELEID


ARTIKEL 156

De verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk vanaf de datum van inwerkingtreding van dit akkoord

Tot en met 31 december 2020 draagt het Verenigd Koninkrijk bij aan de financiering van het Europees Defensieagentschap, het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie en het Satellietcentrum van de Europese Unie, alsmede in de kosten van operaties op het gebied van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, op basis van de verdeelsleutels van artikel 14, lid 9, onder a), van Besluit (EU) 2016/1353 van de Raad 171 , artikel 10, lid 3, van Besluit 2014/75/GBVB van de Raad 172 , artikel 10, lid 3, van Besluit 2014/401/GBVB 173 , en artikel 41, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, respectievelijk, en overeenkomstig artikel 5 van dit akkoord.


ARTIKEL 157

Verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk na 31 december 2020

1.    Voor zover de voorzieningen voor de betrokken verplichtingen op 31 december 2020 niet zijn getroffen, betaalt het Verenigd Koninkrijk op basis van de rekeningen van de agentschappen zijn aandeel in de volgende verplichtingen overeenkomstig zijn verdeelsleutel voor de bijdrage aan elk van die agentschappen op basis van hun gecontroleerde rekeningen op 31 december 2020:

a)    de pensioenverplichtingen voor het personeel van het Europees Defensieagentschap, het Europees Instituut voor veiligheidsstudies en het Satellietcentrum van de Europese Unie;

b)    de verplichtingen die voortvloeien uit de liquidatie van de West-Europese Unie.

2.    De betaling in verband met de in lid 1 bedoelde verplichtingen worden uiterlijk op 30 juni 2020 verricht.


DEEL ZES

INSTITUTIONELE EN SLOTBEPALINGEN

TITEL I

SAMENHANGENDE UITLEGGING EN TOEPASSING

ARTIKEL 158

Verwijzingen naar het Hof van Justitie van de Europese Unie in verband met deel twee

1.    Als in een zaak die in eerste aanleg minder dan acht jaar na het eind van de overgangsperiode is aangevangen voor een rechterlijke instantie in het Verenigd Koninkrijk, een vraag aan de orde komt over de uitlegging van deel twee van dit akkoord, en indien die rechterlijke instantie voor het wijzen van haar vonnis een beslissing op dit punt noodzakelijk acht, dan kan die rechterlijke instantie het Hof van Justitie van de Europese Unie verzoeken om een prejudiciële beslissing over die vraag.


Als de zaak die aanhangig is voor de rechterlijke instantie in het Verenigd Koninkrijk echter betrekking heeft op een beslissing inzake een aanvraag krachtens artikel 18, leden 1 of 4, of krachtens artikel 19, dan kan uitsluitend om een prejudiciële beslissing worden verzocht als de zaak in eerste aanleg binnen een periode van acht jaar nadat artikel 19 van toepassing is geworden, is aangevangen.

2.    Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over verzoeken krachtens lid 1. Dergelijke prejudiciële beslissingen hebben in het Verenigd Koninkrijk dezelfde rechtsgevolgen als prejudiciële beslissingen uit hoofde van artikel 267 VWEU in de Unie en haar lidstaten.

3.    In het geval dat het Gemengd Comité een besluit vaststelt op grond van artikel 132, lid 1, wordt de in de tweede alinea van lid 1 bedoelde periode van acht jaar automatisch met het aantal maanden overeenkomend met de verlenging van de overgangsperiode verlengd.


ARTIKEL 159

Toezicht op de uitvoering en toepassing van deel twee

1.    In het Verenigd Koninkrijk wordt op de uitvoering en toepassing van deel twee toezicht gehouden door een onafhankelijke autoriteit (hierna „de Autoriteit” genoemd) die bevoegdheden heeft die gelijkwaardig zijn aan de bevoegdheden van de Europese Commissie op grond van de Verdragen om op eigen initiatief onderzoek in te stellen inzake vermeende inbreuken op deel twee door de bestuurlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk en om klachten van burgers van de Unie en hun familieleden te ontvangen met het oog op de uitvoering van dergelijke onderzoeken. De Autoriteit heeft ook het recht om, naar aanleiding van dergelijke klachten, een passende gerechtelijke procedure aan te spannen bij een bevoegde rechterlijke instantie in het Verenigd Koninkrijk om tot een doeltreffende voorziening in rechte te komen.

2.    De Europese Commissie en de Autoriteit informeren elk het in artikel 165, lid 1, onder a), bedoelde gespecialiseerd Comité Burgerrechten jaarlijks over de uitvoering en de toepassing van deel twee in de Unie respectievelijk het Verenigd Koninkrijk. De verstrekte informatie betreft in het bijzonder de maatregelen die zijn genomen om uitvoering te geven of te voldoen aan deel twee alsmede het aantal en de soort van de ontvangen klachten.

3.    Het Gemengd Comité beoordeelt, op zijn vroegst acht jaar na het einde van de overgangsperiode, het functioneren van de Autoriteit. Na een dergelijke beoordeling kan zij te goeder trouw uit hoofde van artikel 164, lid 4, onder f), en artikel 166 besluiten dat het Verenigd Koninkrijk de Autoriteit mag afschaffen.


ARTIKEL 160

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie
betreffende een aantal bepalingen van deel vijf

Onverminderd artikel 87 van dit akkoord, zijn de artikelen 258, 260 en 267 VWEU van toepassing op de uitlegging en toepassing van het toepasselijke recht van de Unie bedoeld in artikel 136 en artikel 138, lid 1 of lid 2, van dit akkoord. Derhalve wordt elke verwijzing in de artikelen 258, 260 en 267 VWEU zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk omvatten.

ARTIKEL 161

Procedures voor het Hof van Justitie van de Europese Unie

1.    Als een rechterlijke instantie van een lidstaat een prejudiciële vraag over de uitlegging van dit akkoord voorlegt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie waarin een dergelijke vraag is gesteld, kennis gegeven aan het Verenigd Koninkrijk.

2.    De bepalingen van het recht van de Unie inzake de procedures die overeenkomstig artikel 267 VWEU worden ingesteld voor het Hof van Justitie van de Europese Unie, zijn mutatis mutandis van toepassing op verzoeken om een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie die op grond van artikel 158 van dit akkoord worden ingediend.


De bepalingen van het recht van de Unie inzake de procedure voor het Hof van de Europese Unie zijn van toepassing op de procedures voor het Hof van Justitie van de Europese Unie en verzoeken om een prejudiciële beslissing die op grond van artikel 160 van dit akkoord worden ingediend.

3.    In de zaken die aanhangig zijn gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig lid 1, en de artikelen 158 en 160 van dit akkoord, en artikel 12 van het protocol inzake de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen:

a)    kan het Verenigd Koninkrijk op dezelfde wijze als een lidstaat deelnemen aan de procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie;

b)    zijn advocaten die bevoegd zijn op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk, gerechtigd elke partij bij dergelijke procedures voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te vertegenwoordigen of bij te staan; in dergelijke zaken worden deze advocaten in elk opzicht behandeld als advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van lidstaten en die een partij vertegenwoordigen of bijstaan voor het Hof van Justitie van de Europese Unie.


ARTIKEL 162

Deelname van de Europese Commissie in zaken die aanhangig zijn in het Verenigd Koninkrijk

Ingeval de samenhangende uitlegging en toepassing van dit akkoord zulks vereist, kan de Europese Commissie schriftelijke opmerkingen indienen bij de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk in aanhangige zaken waarbij de uitlegging van het akkoord een rol speelt. De Europese Commissie kan, met toestemming van de betrokken rechterlijke instantie, ook mondelinge opmerkingen maken. Alvorens haar opmerkingen formeel in te dienen, stelt de Europese Commissie het Verenigd Koninkrijk in kennis van haar voornemen dergelijke opmerkingen te maken.

ARTIKEL 163

Regelmatige dialoog en uitwisseling van informatie

Teneinde de samenhangende uitlegging van dit akkoord te vereenvoudigen en met volledige eerbiediging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties, onderhouden het Hof van Justitie van de Europese Unie en de hoogste rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk een regelmatige dialoog, zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie die ook voert met de hoogste rechterlijke instanties van de lidstaten.


TITEL II

INSTITUTIONELE BEPALINGEN

ARTIKEL 164

Gemengd Comité

1.    Een Gemengd Comité met vertegenwoordigers van de Unie en het Verenigd Koninkrijk wordt hierbij ingesteld. Het Gemengd Comité wordt gezamenlijk voorgezeten door de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

2.    Het Gemengd Comité komt bijeen op verzoek van de Unie of het Verenigd Koninkrijk en komt in elk geval ten minste eenmaal per jaar bijeen. Het Gemengd Comité stelt zijn vergaderrooster en -agenda vast in onderlinge overeenstemming. Op het werk van het Gemengd Comité is het in bijlage VIII bij dit akkoord vastgestelde reglement van orde van toepassing.

3.    Het Gemengd Comité is verantwoordelijk voor de uitvoering en de toepassing van dit akkoord. De Unie en het Verenigd Koninkrijk kunnen elk vraagstuk in verband met de uitvoering, toepassing en uitlegging van dit akkoord aan het Gemengd Comité voorleggen.


4.    Het Gemengd Comité heeft de volgende taken:

a)    toezicht houden op en vergemakkelijken van de uitvoering en toepassing van dit akkoord;

b)    besluiten over de taken van de gespecialiseerde comités en toezicht houden op hun werkzaamheden;

c)    passende werkwijzen en methoden vinden om problemen te voorkomen die zich kunnen voordoen op de door dit akkoord bestreken gebieden of om geschillen op te lossen die zich kunnen voordoen in verband met de uitlegging en toepassing van dit akkoord;

d)    zich buigen over alle andere aangelegenheden die van belang zijn met betrekking tot de door dit akkoord bestreken gebieden;

e)    beslissingen nemen en aanbevelingen doen als bedoeld in artikel 166;

f)    wijzigingen van dit akkoord vaststellen in de gevallen waarin dit akkoord daarin voorziet.

5.    Het Gemengd Comité kan:

a)    verantwoordelijkheden aan gespecialiseerde comités delegeren, uitgezonderd de verantwoordelijkheden bedoeld in lid 4, onder b), e), en f);


b)    andere gespecialiseerde comités dan de bij artikel 165 ingestelde comités instellen, ter ondersteuning van het Gemengd Comité bij de uitvoering van haar taken;

c)    de aan gespecialiseerde comités toevertrouwde taken veranderen en deze comités ontbinden;

d)    behalve in verband met de delen een, vier en zes, tot het eind van het vierde jaar na het eind van de overgangsperiode besluiten vaststellen tot wijziging van dit akkoord, mits dergelijke wijzigingen nodig zijn om fouten te corrigeren, omissies of andere tekortkomingen te verhelpen, of op te treden in verband met situaties die niet waren voorzien toen dit akkoord werd ondertekend, en mits dergelijke besluiten geen wijzigingen inhouden van de essentiële elementen van dit akkoord;

e)    wijzigingen vaststellen in het in bijlage VIII opgenomen reglement van orde;

f)    bij de uitoefening van zijn functies andere acties ondernemen waartoe door de Unie en het Verenigd Koninkrijk is besloten.

6.    Het Gemengd Comité brengt een jaarlijks verslag uit over de werking van dit akkoord.


ARTIKEL 165

Gespecialiseerde comités

1.    De volgende gespecialiseerde comités worden hierbij ingesteld:

a)    het Comité voor de rechten van de burgers;

b)    het Comité voor de overige scheidingsbepalingen;

c)    het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland;

d)    het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen;

e)    het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Gibraltar;

f)    het Comité voor de financiële bepalingen.

Deze gespecialiseerde comités bestaan uit vertegenwoordigers van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk.


2.    Op de werkzaamheden van de gespecialiseerde comités is het in bijlage VIII bij dit akkoord vastgestelde reglement van orde van toepassing.

Tenzij in dit akkoord anders is bepaald, of tenzij de medevoorzitters anders besluiten, komen de gespecialiseerde comités ten minste eenmaal per jaar bijeen. Aanvullende bijeenkomsten kunnen op verzoek van de Unie, het Verenigd Koninkrijk of het Gemengd Comité worden gehouden. De bijeenkomsten worden gezamenlijk voorgezeten door vertegenwoordigers van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk. De gespecialiseerde comités stellen hun vergaderrooster en -agenda vast in onderlinge overeenstemming. De gespecialiseerde comités kunnen ontwerpen van besluit en van aanbeveling opstellen en deze ter goedkeuring voorleggen aan het Gemengd Comité.

3.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk zorgen ervoor dat hun respectieve vertegenwoordigers in de gespecialiseerde comités over de juiste deskundigheid beschikken met betrekking tot de vraagstukken die worden besproken.

4.    De gespecialiseerde comités stellen het Gemengd Comité ruim voor hun bijeenkomsten in kennis van hun vergaderroosters en -agenda en zij melden de resultaten en conclusies van elke vergadering aan het Gemengd Comité. De oprichting of het bestaan van een gespecialiseerd comité betekent niet dat de Unie of het Verenigd Koninkrijk een aangelegenheid niet rechtstreeks aan het Gemengd Comité kunnen voorleggen.


ARTIKEL 166

Besluiten en aanbevelingen

1.    Het Gemengd Comité is voor de toepassing van dit akkoord bevoegd om besluiten te nemen inzake alle aangelegenheden ten aanzien waarvan daarin bij dit akkoord wordt voorzien en om de Unie en het Verenigd Koninkrijk passende aanbevelingen te doen.

2.    De besluiten van het Gemengd Comité zijn bindend voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk en de Unie en het Verenigd Koninkrijk voeren deze besluiten uit. Zij hebben hetzelfde rechtsgevolg als dit akkoord.

3.    Het Gemengd Comité stelt zijn besluiten en aanbevelingen in onderlinge overeenstemming vast.


TITEL III

GESCHILLENBESLECHTING

ARTIKEL 167

Samenwerking

De Unie en het Verenigd Koninkrijk streven er te allen tijde naar overeenstemming te bereiken over de uitlegging en de toepassing van dit akkoord en zij stellen alles in het werk om door middel van samenwerking en overleg een wederzijds aanvaardbare oplossing te vinden voor alle kwesties die gevolgen kunnen hebben voor de werking van dit akkoord.

ARTIKEL 168

Exclusiviteit

Bij geschillen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk over aangelegenheden die zich in het kader van dit akkoord voordoen, maken de Unie en het Verenigd Koninkrijk enkel gebruik van de procedures waarin dit akkoord voorziet.


ARTIKEL 169

Overleg en mededelingen binnen het Gemengd Comité

1.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk streven ernaar elk geschil over de uitlegging en toepassing van de bepalingen van dit akkoord op te lossen door binnen het Gemengd Comité te goeder trouw overleg te voeren, teneinde een onderling overeengekomen oplossing te vinden. Een partij die overleg wil voeren, stelt het Gemengd Comité daarvan schriftelijk in kennis.

2.    Elke mededeling of melding tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk waarin deze titel voorziet, vindt plaats binnen het Gemengd Comité.

ARTIKEL 170

Inleiding van de arbitrageprocedure

1.    Onverminderd artikel 160, kan de Unie of het Verenigd Koninkrijk om de instelling van een arbitragepanel verzoeken, indien er geen onderling overeengekomen oplossing is gevonden binnen drie maanden nadat het Gemengd Comité schriftelijk in kennis is gesteld overeenkomstig artikel 169, lid 1. Een dergelijk verzoek wordt schriftelijk gericht tot de andere partij en tot het Internationaal Bureau van het Permanente Hof van Arbitrage. Het verzoek vermeldt het aan het arbitragepanel voor te leggen geschil en biedt een samenvatting van de juridische argumenten ter ondersteuning van het verzoek.


2.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk kunnen overeenkomen dat om de instelling van een arbitragepanel kan worden verzocht voor het verstrijken van de in lid 1 vastgestelde termijn.

ARTIKEL 171

Instelling van het arbitragepanel

1.    Het Gemengd Comité stelt uiterlijk aan het eind van de overgangsperiode een lijst vast van 25 personen die bereid en in staat zijn om als lid van een arbitragepanel op te treden. De Unie en het Verenigd Koninkrijk stellen daartoe elk tien personen voor. Ook stellen de Unie en het Verenigd Koninkrijk gezamenlijk vijf personen voor die het voorzitterschap van het arbitragepanel kunnen bekleden. Het Gemengd Comité waarborgt dat de lijst te allen tijde aan deze vereisten voldoet.

2.    De krachtens lid 1 opgestelde lijst omvat enkel personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekendstaan als kundige rechtsgeleerden, en die beschikken over gespecialiseerde kennis van of ervaring met het recht van de Unie of internationaal publiekrecht. De lijst omvat geen leden, ambtenaren of andere personeelsleden van de instellingen van de Unie of van de overheid van een lidstaat of van de overheid van het Verenigd Koninkrijk.

3.    Een arbitragepanel bestaat uit vijf leden.


4.    Binnen vijftien dagen na de datum van een verzoek overeenkomstig artikel 170 wordt het panel ingesteld overeenkomstig de leden 5 en 6.

5.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk benoemen ieder twee leden uit de personen op de krachtens lid 1 opgestelde lijst. De voorzitter wordt bij consensus door de leden van het panel gekozen uit de personen die gezamenlijk door de Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn genomineerd om het voorzitterschap te bekleden.

Indien de leden van het panel geen overeenstemming kunnen bereiken over de keuze van de voorzitter binnen de in lid 4 gestelde termijn, kunnen de Unie of het Verenigd Koninkrijk de secretaris-generaal van het Permanente Hof van Arbitrage verzoeken om de voorzitter door loting te kiezen uit de personen die gezamenlijk door de Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn voorgesteld voor het voorzitterschap.

6.    De secretaris-generaal van het Permanente Hof van Arbitrage maakt de in de tweede alinea van lid 5 bedoelde keuze binnen vijf dagen na het in lid 5 bedoelde verzoek. Vertegenwoordigers van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk zijn gerechtigd bij de verkiezing aanwezig te zijn.

7.    De datum van instelling van het arbitragepanel is die waarop de verkiezingsprocedure is voltooid.


8.    Ingeval de in lid 1 bedoelde lijst niet is opgesteld bij het verstrijken van de in lid 4 gestelde termijn, benoemen de Unie en het Verenigd Koninkrijk elk binnen vijf dagen twee personen tot lid van het panel. Indien personen zijn voorgesteld krachtens lid 1, wordt voor de benoemingen uit deze personen gekozen. Vervolgens wordt de voorzitter aangesteld overeenkomstig de procedure van lid 5. Ingeval de Unie en het Verenigd Koninkrijk nog eens vijf dagen later niet ten minste één persoon gezamenlijk hebben voorgesteld voor het voorzitterschap, stelt de secretaris-generaal van het Permanent Hof van Arbitrage binnen vijf dagen, na overleg met de Unie en het Verenigd Koninkrijk, een voorzitter voor die voldoet aan de eisen van lid 2. Tenzij de Unie of het Verenigd Koninkrijk binnen vijf dagen bezwaar aantekent tegen dat voorstel, wordt de door de secretaris-generaal van het Permanente Hof van Arbitrage voorgestelde persoon aangesteld.

9.    Ingeval geen arbitragepanel is ingesteld binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop het verzoek overeenkomstig artikel 170 is gedaan, wijst de secretaris-generaal van het Permanent Hof van Arbitrage, op verzoek van de Unie of het Verenigd Koninkrijk, binnen vijftien dagen na een dergelijk verzoek, na overleg met de Unie en het Verenigd Koninkrijk, personen aan die voldoen aan de vereisten van lid 2 van dit artikel, teneinde het arbitragepanel te vormen.


ARTIKEL 172

Procedureregels

Op de in deze titel vermelde procedures voor geschillenbeslechting zijn de procedureregels van deel A van bijlage IX (“Procedureregels”) van toepassing; het Gemengd Comité houdt voortdurend toezicht op de werking van deze procedures voor geschillenbeslechting en kan de procedureregels wijzigen.

ARTIKEL 173

Tijdskader van de procedure voor het arbitragepanel

1.    Het arbitragepanel deelt zijn uitspraak binnen twaalf maanden na de instelling van het arbitragepanel mee aan de Unie, het Verenigd Koninkrijk en het Gemengd Comité. Wanneer het arbitragepanel van oordeel is dat het deze termijn niet in acht kan nemen, stelt zijn voorzitter de Unie en het Verenigd Koninkrijk daarvan schriftelijk in kennis, met vermelding van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel voornemens is zijn werkzaamheden af te ronden.

2.    Binnen tien dagen na de instelling van het arbitragepanel kan de Unie of het Verenigd Koninkrijk een met redenen omkleed verzoek indienen om kenbaar te maken dat de zaak spoedeisend is. In voorkomend geval doet het arbitragepanel binnen vijftien dagen na de ontvangst van een dergelijk verzoek uitspraak over de spoedeisendheid van de zaak. Indien het arbitragepanel heeft bepaald dat de zaak spoedeisend is, stelt het alles in het werk om zijn uitspraak binnen zes maanden, gerekend vanaf de datum van zijn instelling, mee te delen aan de Unie en het Verenigd Koninkrijk.


ARTIKEL 174

Geschillen die vragen opwerpen over het recht van de Unie

1.    Wanneer een overeenkomstig deze titel ter arbitrage voorgelegd geschil leidt tot een vraag over de uitlegging van een begrip in het recht van de Unie, een vraag over de uitlegging van een bepaling van het recht van de Unie bedoeld in dit akkoord of een vraag of het Verenigd Koninkrijk heeft voldaan aan zijn verplichtingen krachtens artikel 89, lid 2, neemt het arbitragepanel geen besluit over die vraag. In een dergelijk geval verzoekt het arbitragepanel het Hof van Justitie van de Europese Unie om zich over die vraag uit te spreken. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om daarover een uitspraak te doen die bindend is voor het arbitragepanel.

Het arbitragepanel doet het in de eerste alinea bedoelde verzoek na de partijen te hebben gehoord.


2.    Onverminderd de eerste zin van de eerste alinea van lid 1, kan de Unie of het Verenigd Koninkrijk, als de Unie of het Verenigd Koninkrijk van oordeel is dat een in lid 1 bedoeld verzoek moet worden gedaan, daartoe opmerkingen indienen bij het arbitragepanel. In een dergelijk geval dient het arbitragepanel het verzoek overeenkomstig lid 1 in, tenzij de opgeworpen vraag geen betrekking heeft op de uitlegging van een begrip van het recht van de Unie, de uitlegging van een bepaling van het recht van de Unie bedoeld in dit akkoord, of het feit of het Verenigd Koninkrijk aan zijn verplichtingen krachtens artikel 89, lid 2, heeft voldaan. Het arbitragepanel motiveert zijn beoordeling. Binnen tien dagen na de beoordeling kan elk van de partijen het arbitragepanel verzoeken om zijn beoordeling te herzien en wordt binnen tien dagen na het verzoek een hoorzitting georganiseerd waarop de partijen kunnen worden gehoord. Het arbitragepanel motiveert zijn beoordeling.

3.    In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen worden de in artikel 173 vastgestelde termijnen opgeschort totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan. Het arbitragepanel is niet verplicht uitspraak te doen binnen zestig dagen, gerekend vanaf de datum waarop het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan.

4.    Artikel 161, lid 2, eerste alinea, en artikel 161, lid 3, zijn mutatis mutandis van toepassing op de procedures die overeenkomstig dit artikel bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig zijn gemaakt.


ARTIKEL 175

Naleving van uitspraak van arbitragepanel

De uitspraak van het arbitragepanel is bindend voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk. De Unie en het Verenigd Koninkrijk nemen alle maatregelen die nodig zijn om de uitspraak van het arbitragepanel te goeder trouw na te leven en streven ernaar overeenstemming te bereiken over de termijn waarbinnen de uitspraak wordt nageleefd overeenkomstig de procedure van artikel 176.

ARTIKEL 176

Redelijke termijn voor naleving

1.    Uiterlijk dertig dagen na de kennisgeving van de uitspraak van het arbitragepanel aan de Unie en het Verenigd Koninkrijk stelt de verwerende partij, indien het panel zich ten gunste van de klagende partij heeft uitgesproken, de klagende partij in kennis van de termijn die zij denkt nodig te hebben voor naleving (hierna “redelijke termijn” genoemd).

2.    Indien de partijen geen overeenstemming bereiken over de redelijke termijn voor naleving van de uitspraak van het arbitragepanel, verzoekt de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel binnen een termijn van veertig dagen na de kennisgeving van de verwerende partij krachtens lid 1 schriftelijk om een de lengte van de redelijke termijn vast te stellen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd aan de verwerende partij meegedeeld. Het arbitragepanel stelt de Unie en het Verenigd Koninkrijk binnen veertig dagen na de indiening van het verzoek in kennis van zijn besluit inzake de termijn voor naleving.


3.    Ingeval het oorspronkelijke arbitragepanel, of een aantal leden daarvan, niet opnieuw bijeen kan komen om een verzoek krachtens artikel 2 te beoordelen, wordt een nieuw arbitragepanel ingesteld overeenkomstig artikel 171. De termijn voor de kennisgeving van het besluit bedraagt zestig dagen, gerekend vanaf de datum waarop het nieuwe arbitragepanel is ingesteld.

4.    De verwerende partij stelt de klagende partij ten minste een maand voor het verstrijken van de redelijke termijn schriftelijk in kennis van de vorderingen die zij maakt bij de naleving van de in artikel 173 bedoelde uitspraak van het arbitragepanel.

5.    De redelijke termijn kan met wederzijdse instemming van de Unie en het Verenigd Koninkrijk worden verlengd.

ARTIKEL 177

Onderzoek van maatregelen tot naleving van de uitspraak van het arbitragepanel

1.    De verwerende partij stelt de klagende partij voor het eind van de redelijke termijn in kennis van alle maatregelen die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven.

2.    Indien de klagende partij aan het eind van de redelijke termijn van oordeel is dat de verwerende partij de in artikel 173 bedoelde uitspraak van het arbitragepanel niet heeft nageleefd, kan de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken om hierover uitspraak te doen. Het arbitragepanel stelt de Unie en het Verenigd Koninkrijk binnen negentig dagen na de indiening van het verzoek in kennis van zijn uitspraak hierover.


3.    Ingeval het oorspronkelijke arbitragepanel, of een aantal leden daarvan, niet opnieuw bijeen kan komen om een verzoek krachtens artikel 2 te beoordelen, wordt een nieuw arbitragepanel ingesteld overeenkomstig artikel 171. De termijn voor de kennisgeving van de uitspraak bedraagt zestig dagen, gerekend vanaf de datum waarop het nieuwe arbitragepanel is ingesteld.

4.    Wanneer een krachtens lid 2 aan het arbitragepanel voorgelegd geval leidt tot een vraag over de uitlegging van een begrip in het recht van de Unie of een vraag over de uitlegging van een bepaling van het recht van de Unie bedoeld in dit akkoord, is artikel 174 mutatis mutandis van toepassing.

ARTIKEL 178

Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving

1.    Indien het arbitragepanel overeenkomstig artikel 177, lid 2, oordeelt dat de verwerende partij de in artikel 173 bedoelde uitspraak van het arbitragepanel niet heeft nageleefd, kan het op verzoek van de klagende partij bepalen dat aan de klagende partij een forfaitaire som of een dwangsom dient te worden betaald. Bij de vaststelling van de forfaitaire som of de dwangsom houdt het arbitragepanel rekening met de ernst en de duur van de niet-naleving en de onderliggende niet-nakoming van een verplichting.


2.    Indien de verwerende partij één maand na de in lid 1 bedoelde uitspraak van het arbitragepanel een forfaitaire som of een dwangsom die hem is opgelegd, niet heeft betaald of indien de verwerende partij zes maanden na de in artikel 177, lid 2, bedoelde uitspraak van het arbitragepanel volhardt in de niet-naleving van de in artikel 173 bedoelde uitspraak van het arbitragepanel, is de klagende partij gerechtigd, na kennisgeving aan de verwerende partij, verplichtingen op te schorten die voortvloeien uit:

a)    enige bepaling van dit akkoord anders dan die in deel twee; of

b)    delen van een enig ander akkoord tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk onder de in dat akkoord vervatte voorwaarden.

In de kennisgeving worden de bepalingen vermeld die de klagende partij voornemens is op te schorten. Voordat de klagende partij besluit delen van een onder b) bedoeld akkoord op te schorten, overweegt de klagende partij eerst of de opschorting van de bepaling van dit akkoord overeenkomstig punt a) een passende reactie is op de niet-nakoming. De opschorting moet in verhouding staan tot de niet-nakoming van de betrokken verplichting, rekening houdende met de ernst van de niet-nakoming en de betrokken rechten en, wanneer de opschorting is gebaseerd op het feit dat de verwerende partij volhardt in de niet-naleving van de in artikel 173 bedoelde uitspraak van het arbitragepanel, met het feit of aan de verwerende partij een dwangsom is opgelegd en deze door laatstgenoemde is of nog wordt betaald.

De klagende partij kan de opschorting op elk moment ten uitvoer leggen, maar niet eerder dan tien dagen na de datum van de kennisgeving, tenzij de verwerende partij om arbitrage heeft verzocht krachtens lid 3.


3.    Indien de verwerende partij van mening is dat de duur van de schorsing als vermeld in de in lid 2 bedoelde kennisgeving disproportioneel is, kan zij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken om hierover uitspraak te doen. Van een dergelijk verzoek wordt aan de klagende partij kennis gegeven voor het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn van tien dagen. Het arbitragepanel stelt de Unie en het Verenigd Koninkrijk binnen zestig dagen na de indiening van het verzoek in kennis van zijn uitspraak hierover. De verplichtingen worden niet opgeschort voordat het arbitragepanel zijn uitspraak heeft medegedeeld en de opschorting moet in overeenstemming zijn met de uitspraak van het arbitragepanel.

4.    Ingeval het oorspronkelijke arbitragepanel, of een aantal leden daarvan, niet opnieuw bijeen kan komen om een verzoek krachtens artikel 2 te beoordelen, wordt een nieuw arbitragepanel ingesteld overeenkomstig artikel 171. In deze gevallen bedraagt de termijn voor de kennisgeving van de uitspraak negentig dagen, gerekend vanaf de datum waarop het nieuwe arbitragepanel is ingesteld.

5.    De opschorting van verplichtingen is van tijdelijke aard en wordt slechts toegepast totdat elke maatregel waarvan werd vastgesteld dat deze niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit akkoord, is ingetrokken of gewijzigd, teneinde overeenstemming te bereiken met de bepalingen van dit akkoord, of totdat de Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn overeengekomen het geschil op een andere wijze bij te leggen.


ARTIKEL 179

Onderzoek van maatregelen genomen na tijdelijke maatregelen

1.    Wanneer de klagende partij verplichtingen heeft opgeschort overeenkomstig artikel 178 of wanneer het arbitragepanel aan de klagende partij een dwangsom heeft opgelegd overeenkomstig artikel 178, lid 1, stelt de verwerende partij de klagende partij in kennis van elke maatregel die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven alsook van haar verzoek tot beëindiging van de door de klagende partij toegepaste opschorting van de verplichtingen dan wel van de dwangsom.

2.    Indien de Unie en het Verenigd Koninkrijk over de vraag of de verwerende partij zich door de maatregel waarvan kennis is gegeven, heeft geconformeerd aan de bepalingen van dit akkoord, geen overeenstemming bereiken binnen vijfenveertig dagen gerekend vanaf de datum waarop de kennisgeving is ingediend, kan elk van de partijen het arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd aan de andere partij meegedeeld. Het arbitragepanel maakt zijn uitspraak binnen vijfenzeventig dagen na de datum van indiening van het verzoek bekend aan de Unie, het Verenigd Koninkrijk en het Gemengd Comité.

Indien het arbitragepanel oordeelt dat verwerende partij zich heeft geconformeerd aan dit akkoord, of indien de klagende partij niet binnen vijfenveertig dagen na de indiening van de in lid 1 bedoelde kennisgeving het oorspronkelijke arbitragepanel verzoekt hierover uitspraak te doen:

a)    wordt de opschorting van verplichtingen binnen vijftien dagen na hetzij de uitspraak van het arbitragepanel hetzij het eind van de periode van vijfenveertig dagen beëindigd;


b)    is de dwangsom niet langer verschuldigd vanaf de dag na de uitspraak van het arbitragepanel dan wel na het eind van de periode van vijfenveertig dagen.

3.    Ingeval het oorspronkelijke arbitragepanel, of een aantal leden daarvan, niet opnieuw bijeen kan komen om een verzoek krachtens artikel 2 te beoordelen, wordt een nieuw arbitragepanel ingesteld overeenkomstig artikel 171. De termijn voor de kennisgeving van de uitspraak bedraagt in dat geval negentig dagen, gerekend vanaf de datum waarop het nieuwe arbitragepanel is ingesteld.

4.    Wanneer een krachtens lid 2 aan het arbitragepanel voorgelegd geval leidt tot een vraag over de uitlegging van een begrip in het recht van de Unie of een vraag over de uitlegging van een bepaling van het recht van de Unie bedoeld in dit akkoord, is artikel 174 mutatis mutandis van toepassing.

ARTIKEL 180

Besluiten en uitspraken van het arbitragepanel

1.    Het arbitragepanel stelt alles in het werk om besluiten bij consensus te nemen. Wanneer het evenwel niet mogelijk is bij consensus tot een besluit te komen, wordt bij meerderheid van stemmen over de aangelegenheid besloten. In geen geval worden echter afwijkende meningen van leden van het arbitragepanel gepubliceerd.


2.    Uitspraken van het arbitragepanel zijn bindend voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk. De uitspraak vermeldt de vastgestelde feiten, de toepasselijkheid van de relevante bepalingen van dit akkoord en de motivering van alle bevindingen en conclusies. De Unie en het Verenigd Koninkrijk maken de volledige uitspraken en besluiten van het arbitragepanel openbaar, mits de bescherming van vertrouwelijke gegevens wordt gewaarborgd.

ARTIKEL 181

Leden van een arbitragepanel

1.    De leden van een arbitragepanel zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op, nemen geen instructies aan van enige organisatie of regering en houden zich aan de in deel B van bijlage IX bij dit akkoord vermelde gedragscode. Het Gemengd Comité kan die gedragscode wijzigen.

2.    De leden van een arbitragepanel genieten vanaf de instelling van het panel vrijstelling van rechtsvervolging in de Unie en in het Verenigd Koninkrijk voor alle handelingen die zij hebben verricht in het kader van de uitoefening van hun functies in het arbitragepanel.


TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL 182

Protocollen en bijlagen

Het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, het protocol inzake de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen, het protocol inzake Gibraltar en de bijlagen I tot en met IX maken integrerend deel uit van dit akkoord.

ARTIKEL 183

Authentieke teksten en depositaris

Deze overeenkomst wordt opgesteld in een enkel exemplaar in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Ierse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn.

De secretaris-generaal van de Raad is de depositaris van dit akkoord.


ARTIKEL 184

Onderhandelingen over de toekomstige betrekkingen

De Unie en het Verenigd Koninkrijk stellen, te goeder trouw en met volledige eerbiediging van hun respectieve rechtsordes, alles in het werk om de nodige stappen te nemen om via onderhandelingen spoedig tot de in de politieke verklaring van 25 november 2018 genoemde akkoorden inzake hun toekomstige betrekkingen te komen en de relevante procedures voor de bekrachtiging of sluiting van die akkoorden te volgen, teneinde te waarborgen dat die akkoorden voor zover mogelijk vanaf het eind van de overgangsperiode van toepassing zijn.


ARTIKEL 185

Inwerkingtreding en toepassing

Dit akkoord treedt in werking op 30 maart 2019. In het geval dat de depositaris van dit akkoord voor die datum niet van elke partij een schriftelijke kennisgeving heeft ontvangen van de voltooiing van de nodige interne procedures door de Unie en het Verenigd Koninkrijk, treedt dit akkoord niet in werking.

Bij het doen van de in dit artikel bedoelde schriftelijke kennisgeving kan de Unie ten aanzien van een lidstaat die redenen heeft aangevoerd in verband met de fundamentele beginselen van het nationale recht van die lidstaat, verklaren dat gedurende de overgangsperiode, naast de gronden voor weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel bedoeld in Kaderbesluit 2002/584/JBZ, de uitvoerende gerechtelijke autoriteiten van die lidstaat kunnen weigeren eigen onderdanen op grond van een Europees aanhoudingsbevel over te leveren aan het Verenigd Koninkrijk. In voorkomend geval kan het Verenigd Koninkrijk tot een maand na de ontvangst van de verklaring van de Unie verklaren dat zijn uitvoerende gerechtelijke autoriteiten kunnen weigeren om eigen onderdanen aan die lidstaat over te leveren.

Delen twee en drie, met uitzondering van artikel 19, artikel 34, lid 1, artikel 44 en artikel 96, lid 1, alsook titel I van deel zes en de artikelen 69 tot en met 181 zijn van toepassing vanaf het eind van de overgangsperiode.


Het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland is van toepassing vanaf het eind van de overgangsperiode, met uitzondering van de volgende bepalingen van dat protocol die van toepassing zijn vanaf de inwerkingtreding van dit akkoord:

   de artikelen 1 tot en met 3, artikel 14, lid 3, artikel 16, artikel 17, leden 1 tot en met 4, artikel 17, lid 6, en artikel 21;

   artikel 6, lid 1, derde alinea, laatste zin; artikel 6, lid 1, vierde alinea; artikel 6, lid 1, vijfde alinea, laatste zin, en artikel 6, lid 1, zesde alinea;

   artikel 6, lid 2, eerste alinea, tweede zin;

   artikel 12, lid 2, laatste zin;

   bijlage 2, artikel 4, lid 3, derde zin;

   bijlage 2, artikel 5, lid 2;

   bijlage 3, artikel 4, lid 1, tweede zin;

   bijlage 3, artikel 8, lid 3;

   bijlage 3, artikel 13, tweede alinea, eerste zin;

   bijlage 4, artikel 1, lid 4, en artikel 2, lid 3;

   bijlage 4, artikel 7, lid 2, laatste zin;

   bijlage 4, artikel 8, eerste alinea;

   bijlage 9, eerste alinea.


Het Protocol betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen, uitgezonderd artikel 11 daarvan, is van toepassing vanaf het eind van de overgangsperiode.

Het protocol inzake Gibraltar, uitgezonderd artikel 1 daarvan, is aan het eind van de overgangsperiode niet langer van kracht.

Gedaan op...


PROTOCOLLEN



PROTOCOL INZAKE IERLAND/NOORD-IERLAND

De Unie en het Verenigd Koninkrijk,

GELET op de historische banden en het duurzame karakter van de bilaterale betrekkingen tussen Ierland en het Verenigd Koninkrijk,

ERAAN HERINNEREND dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie een belangrijke en unieke uitdaging voor het eiland Ierland inhoudt en andermaal bevestigend dat de resultaten, voordelen en afspraken in het kader van het vredesproces van het grootste belang zullen blijven voor de vrede, stabiliteit en verzoening aldaar,

ERKENNEND dat het nodig is om voor de unieke omstandigheden op het eiland Ierland een unieke oplossing te vinden, teneinde voor een ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie te zorgen,

ERAAN HERINNEREND dat het terugtrekkingsakkoord, dat is gebaseerd op artikel 50 VEU, niet is gericht op de vaststelling van permanente toekomstige betrekkingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk,

HERINNEREND AAN het voornemen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk om de noodoplossing voor Noord-Ierland te vervangen door een akkoord van later datum waarbij alternatieve regelingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de afwezigheid van een harde grens op het eiland Ierland een blijvend karakter heeft,


GELET OP het gemeenschappelijke streven van de Unie en het Verenigd Koninkrijk naar hechte toekomstige betrekkingen, op grond waarvan ambitieuze douaneregelingen zullen worden ingevoerd, die voortbouwen op het enkele douanegebied waarin dit protocol voorziet, met volledige eerbiediging van hun respectieve rechtsordes,

BEVESTIGEND dat alle onderdelen dienen te worden beschermd van het Goedevrijdag- of Belfastakkoord van 10 april 1998 tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk, de regering van Ierland en de andere deelnemers aan de multilaterale onderhandelingen (hierna het “Akkoord van 1998” genoemd), dat aan het Brits-Ierse Akkoord van diezelfde datum is gehecht (hierna het “Brits-Ierse Akkoord” genoemd), met inbegrip van de daarop aansluitende uitvoeringsovereenkomsten en -regelingen,

ERKENNEND dat samenwerking tussen Noord-Ierland en Ierland een centraal onderdeel van het Akkoord van 1998 vormt en cruciaal is voor het bereiken van verzoening en de normalisering van de betrekkingen op het eiland Ierland en herinnerend aan de rol, functies en waarborgen van de Noord-Ierse Executive, de Noord-Ierse Assemblee en de Noord-Zuid-ministerraad (met inbegrip van de gemeenschapsoverschrijdende bepalingen), zoals vermeld in het Akkoord van 1998,

EROP WIJZEND dat het recht van de Unie een ondersteunend kader heeft geboden voor de bepalingen inzake rechten, waarborgen en gelijke kansen van het Akkoord van 1998,

ERKENNEND dat Ierse burgers in Noord-Ierland, krachtens hun burgerschap van de Unie, rechten, kansen en voordelen zullen blijven genieten en dat dit protocol de rechten, kansen en identiteit dient te eerbiedigen en onverlet dient te laten waarmee het burgerschap van de Unie gepaard gaat voor de bevolking van Noord-Ierland die ervoor kiest zijn recht op het Iers burgerschap uit te oefenen als gedefinieerd in bijlage 2 bij het Brits-Ierse akkoord met het opschrift "Declaration on the Provisions of Paragraph (vi) of Article 1 in Relation to Citizenship",


HERINNEREND AAN de toezegging van het Verenigd Koninkrijk om de Noord-Zuid-samenwerking te beschermen en aan zijn verzekering een harde grens, met inbegrip van enige fysieke infrastructuur of daarmee samenhangende verificaties en controles, te zullen voorkomen en in aanmerking nemend dat iedere toekomstige regeling verenigbaar moet zijn met deze overkoepelende vereisten,

EROP WIJZEND dat niets in dit Protocol het Verenigd Koninkrijk belet onbelemmerde markttoegang te garanderen voor goederen die van Noord-Ierland worden vervoerd naar de rest van de interne markt van het Verenigd Koninkrijk,

MET NADRUK op het gemeenschappelijk doel van partijen om, voor zover mogelijk in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving en rekening houdend met hun respectieve regelgevingen alsook met de tenuitvoerlegging daarvan, controles in de havens en op de luchthavens van Noord-Ierland te voorkomen,

ERAAN HERINNEREND dat in het gezamenlijk verslag van 8 december 2017 van de onderhandelaars van de Europese Unie en de regering van het Verenigd Koninkrijk over de vooruitgang tijdens fase 1 van de onderhandelingen op grond van artikel 50 VEU inzake de ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, drie verschillende scenario's zijn omschreven voor de bescherming van de Noord-Zuid-samenwerking en het vermijden van een harde grens, maar dat dit protocol is gebaseerd op het derde scenario, dat uitgaat van de instandhouding van een volledige overeenstemming met de regels inzake de interne markt van de Unie en de douane-unie die, nu of in de toekomst, de Noord-Zuid-samenwerking, de economie van het hele eiland en de bescherming van het Akkoord van 1998 ondersteunen en die van toepassing blijven tenzij en tot overeenstemming is bereikt over een alternatieve regeling ter uitvoering van een ander scenario,

EROP WIJZEND dat, in overeenstemming met artikel 132 van het terugtrekkingsakkoord, de overgangsperiode met wederzijdse instemming kan worden verlengd,


ERAAN HERINNEREND dat beide partijen een inventarisatie hebben uitgevoerd, waaruit blijkt dat NoordZuid-samenwerking in belangrijke mate afhankelijk is van een gemeenschappelijk juridisch en beleidskader van de Europese Unie,

EROP WIJZEND dat het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie derhalve aanzienlijke uitdagingen met zich zal brengen voor de instandhouding en ontwikkeling van de Noord-Zuid-samenwerking,

ERAAN HERINNEREND dat het Verenigd Koninkrijk zich blijft inzetten voor de bescherming en ondersteuning van de verdere Noord-Zuid- en Oost-West-samenwerking binnen elke mogelijke context en elk mogelijk samenwerkingskader op het gebied van politiek, economie, veiligheid, maatschappij en landbouw, met inbegrip van de voortzetting van het functioneren van de Noord-Zuid-uitvoeringsorganen,

MET ERKENNING van de noodzaak dit protocol zo uit te voeren dat de noodzakelijke voorwaarden in stand blijven voor de verdere Noord-Zuid-samenwerking, met inbegrip van eventuele nieuwe regelingen in overeenstemming met het Akkoord van 1998,

HERINNEREND aan de toezeggingen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk aan de Noord-Zuid-financieringsprogramma's Peace en Interreg in het kader van het huidig meerjarig financieel kader en inzake de handhaving van de huidige financieringsomvang voor het toekomstig programma,

BEVESTIGEND dat het Verenigd Koninkrijk heeft toegezegd de doeltreffende en tijdige doorvoer over zijn grondgebied te faciliteren van goederen die worden vervoerd van Ierland naar een andere lidstaat of een ander derde land, of vice versa,


VASTBESLOTEN dat de toepassing van dit protocol zo min mogelijk gevolgen dient te hebben voor het dagelijks leven van de gemeenschappen in zowel Ierland als Noord-Ierland,

IN HET BEWUSTZIJN dat de rechten en plichten van Ierland uit hoofde van de regels inzake de interne markt van de Unie en de douane-unie volledig moeten worden geëerbiedigd,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT over de volgende bepalingen, die zullen worden gehecht aan het akkoord over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “terugtrekkingsakkoord” genoemd):


ARTIKEL 1

Doelstellingen en verband met akkoord van later datum

1.    Dit protocol doet geen afbreuk aan de bepalingen van het Akkoord van 1998 over de constitutionele status van Noord-Ierland en het beginsel van instemming, dat bepaalt dat iedere wijziging in die status alleen kan plaatsvinden met instemming van de meerderheid van zijn bevolking.

2.    Dit protocol eerbiedigt de essentiële staatsfuncties en de territoriale integriteit van het Verenigd Koninkrijk.

3.    Dit protocol bevat regelingen die noodzakelijk zijn om de unieke omstandigheden op het eiland Ierland recht te doen, de noodzakelijke voorwaarden voor voortzetting van de Noord-Zuid-samenwerking te handhaven, een harde grens te vermijden en het Akkoord van 1998 in al zijn dimensies te beschermen.

4.    Het terugtrekkingsakkoord heeft niet als doel een permanente relatie tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk tot stand te brengen. Het is daarom de bedoeling dat de bepalingen van dit protocol slechts tijdelijk van toepassing zijn, met inachtneming van de verplichtingen die partijen zijn aangegaan, als vermeld in artikel 2, lid 1. De bepalingen van dit protocol zijn van toepassing tenzij en totdat zij, geheel of gedeeltelijk, door een akkoord van later datum worden vervangen.


ARTIKEL 2

Akkoord van later datum

1.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk stellen alles in het werk om uiterlijk op 31 december 2020 een akkoord te sluiten dat dit protocol geheel of gedeeltelijk vervangt.

2.    Elk akkoord van later datum tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk vermeldt welke delen van dit akkoord het vervangt. Wanneer er na de inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord eenmaal een akkoord van later datum tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk van toepassing wordt, dan is dit protocol, met ingang van de datum van toepassing van dat akkoord en in overeenstemming met de bepalingen ervan waarbij de gevolgen van dat akkoord voor dit protocol worden vastgesteld, geheel of gedeeltelijk, niet of niet langer van toepassing, al naargelang het geval, onverminderd artikel 20.

ARTIKEL 3

Verlenging van de overgangsperiode

Het Verenigd Koninkrijk kan, nadat de vooruitgang in aanmerking is genomen inzake de sluiting van het in artikel 1, lid 4, en artikel 2, lid 1, van dit protocol bedoeld akkoord, op elk moment vóór 1 juli 2020 verzoeken om verlenging van de in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord bedoelde overgangsperiode. Wanneer het Verenigd Koninkrijk een dergelijk verzoek doet, kan de overgangsperiode in overeenstemming met artikel 132 van het terugtrekkingsakkoord worden verlengd.


ARTIKEL 4

Rechten van natuurlijke personen

1.    Het Verenigd Koninkrijk zorgt ervoor dat zijn terugtrekking uit de Unie niet leidt tot verslechtering van rechten, waarborgen en gelijke kansen als vermeld in het deel van het Akkoord van 1998 met het opschrift “Rights, Safeguards and Equality of Opportunity results”, ook niet op het gebied van de bescherming tegen discriminatie als neergelegd in de in bijlage 1 bij dit protocol vermelde bepalingen van het recht van de Unie, en geeft door middel van specifieke mechanismen uitvoering aan dit lid.

2.    Het Verenigd Koninkrijk blijft de desbetreffende werkzaamheden op het gebied van de eerbiediging van mensrechten en normen inzake gelijkheid bevorderen van de uit hoofde van het Akkoord van 1998 opgerichte instellingen en instanties, met inbegrip van de Northern Ireland Human Rights Commission, de Equality Commission for Northern Ireland en het Joint Committee of representatives of the Human Rights Commissions of Northern Ireland and Ireland.

ARTIKEL 5

Gemeenschappelijk reisgebied

1.    Het Verenigd Koninkrijk en Ierland kunnen onderling regelingen blijven sluiten inzake het verkeer van personen tussen hun grondgebieden (het “gemeenschappelijk reisgebied”), met volledige eerbiediging van de door het recht van de Unie verleende rechten van natuurlijke personen.


2.    Het Verenigd Koninkrijk waarborgt dat het gemeenschappelijk reisgebied en de daarmee samenhangende rechten en privileges van toepassing kunnen blijven zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen van Ierland uit hoofde van het recht van de Unie, met name ten aanzien van het vrij verkeer van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, naar, vanuit en binnen Ierland.

ARTIKEL 6

Een enkel douanegebied, verkeer van goederen

1.    Voor de periode tot de toekomstige betrekkingen van kracht worden, wordt een enkel douanegebied tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk ingesteld (“het enkele douanegebied"). Dienovereenkomstig behoort Noord-Ierland tot hetzelfde douanegebied als Groot-Brittannië.

Het enkele douanegebied omvat:

a)    het douanegebied van de Unie als gedefinieerd in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013; alsook

b)    het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk.


De in bijlage 2 bij dit protocol vermelde regels zijn van toepassing op alle handel in goederen tussen de in de tweede alinea bedoelde gebieden, alsook, indien zo bepaald, tussen het enkele douanegebied en derde landen. Om ervoor te zorgen dat het gelijk speelveld in stand blijft dat voor de juiste werking van dit lid is vereist, zijn de in bijlage 4 bij dit protocol vermelde bepalingen van toepassing. In voorkomend geval kan het Gemengd Comité bijlage 4 wijzigen teneinde strengere normen vast te stellen voor dit gelijk speelveld.

Het Gemengd Comité stelt vóór 1 juli 2020 ten behoeve van de uitvoering van dit lid de gedetailleerde regels vast inzake de handel in goederen tussen de twee delen van het enkele douanegebied. Wanneer vóór 1 juli 2020 een dergelijk besluit niet wordt vastgesteld, is bijlage 3 van toepassing.

In afwijking van de derde alinea zijn op visserij- en aquacultuurproducten, als vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 (“visserij- en aquacultuurproducten”) de in de bijlagen 2 en 4 vermelde regels, evenals de in de vierde alinea bedoelde regels niet van toepassing, tenzij tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk een akkoord van toepassing is inzake toegang tot wateren en vangstmogelijkheden. In overeenstemming met artikel 184 van het terugtrekkingsakkoord stellen de Unie en het Verenigd Koninkrijk alles in het werk om een dergelijk akkoord vóór 1 juli 2020 te sluiten en te ratificeren.

Het Gemengd Comité kan besluiten nemen tot wijziging van bijlage 3 bij dit protocol, wanneer dergelijke wijzigingen nodig zijn voor de juiste werking van dit lid. Dergelijke besluiten mogen geen wijziging inhouden van de essentiële onderdelen van dit protocol of van het terugtrekkingsakkoord.


De tweede alinea van dit lid doet geen afbreuk aan de specifieke regelingen in het Protocol betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen.

2.    De wetgeving als gedefinieerd in artikel 5, punt 2), van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad 174 is van toepassing op en in het Verenigd met betrekking tot Noord-Ierland (exclusief de territoriale wateren van het Verenigd Koninkrijk). Het Gemengd Comité stelt echter, onder meer in kwantitatieve termen, de voorwaarden vast waaronder bepaalde visserij- en aquacultuurproducten die het douanegebied van de Unie als gedefinieerd in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn binnengebracht door vaartuigen die onder de vlag van het Verenigd Koninkrijk varen en in Noord-Ierland zijn geregistreerd, van invoerrechten zijn vrijgesteld.

De in bijlage 5 bij dit protocol vermelde bepalingen van het recht van de Unie zijn, onder de daarin vermelde voorwaarden, ook van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

De artikelen 30 en 110 VWEU zijn op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing met betrekking tot Noord-Ierland. Tussen de Unie en Noord-Ierland zijn kwantitatieve beperkingen op uit- en invoer verboden.


ARTIKEL 7

Bescherming van de interne markt van het Verenigd Koninkrijk

1.    Niets in dit protocol belet het Verenigd Koninkrijk de onbelemmerde markttoegang te waarborgen voor goederen die van Noord-Ierland worden vervoerd naar de rest van de interne markt van het Verenigd Koninkrijk. Bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn geworden en die de uitvoer van goederen verbieden of beperken, worden op de handel tussen de in artikel 6, lid 1, bedoelde gebieden alleen toegepast voor zover dat door een internationale verplichting van de Unie strikt wordt vereist. Het Verenigd Koninkrijk waarborgt dat internationale voorschriften en verplichtingen die relevant zijn voor de verboden en beperkingen inzake de uitvoer van goederen van de Unie naar derde landen, als vermeld in het recht van de Unie, volledig in acht worden genomen.

2.    Gelet op het feit dat Noord-Ierland integrerend deel uitmaakt van de interne markt van het Verenigd Koninkrijk, stellen de Unie en het Verenigd Koninkrijk alles in het werk om, in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving en met inachtneming van hun respectieve regelgeving alsook de uitvoering daarvan, de handel te faciliteren tussen het deel van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk waarop krachtens artikel 6, lid 2, Verordening (EU) nr. 952/2013 van toepassing is en andere delen van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. Het Gemengd Comité houdt voortdurend toezicht op de toepassing van dit lid en stelt passende aanbevelingen vast teneinde controles in de havens en op de luchthavens van Noord-Ierland voor zover mogelijk te vermijden.


3.    Niets in dit protocol belet dat een product van oorsprong uit Noord-Ierland wordt aangeboden als van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk wanneer het in Groot-Brittannië in de handel wordt gebracht.

4.    Niets in dit protocol doet afbreuk aan het recht van het Verenigd Koninkrijk dat het in de handel brengen in andere delen van het Verenigd Koninkrijk regelt van goederen uit Noord-Ierland die voldoen aan of profijt hebben van technische voorschriften, beoordelingen, registraties, certificaten, goedkeuringen of vergunningen waarop de in bijlage 5 bedoelde bepalingen van het recht van de Unie van toepassing zijn

ARTIKEL 8

Technische voorschriften, beoordelingen, registraties, certificaten, goedkeuringen en vergunningen

1.    Onverminderd de bepalingen van het recht van de Unie waarnaar in bijlage 5 wordt verwezen, wordt de rechtmatigheid van het in de handel brengen van goederen op de markt in Noord-Ierland beheerst door het recht van het Verenigd Koninkrijk, alsook, waar het uit de Unie ingevoerde goederen betreft, door de artikelen 34 en 36 VWEU.

2.    Wanneer bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn geworden, voorzien in de vermelding, onder meer in afgekorte vorm, van een lidstaat als merkteken, etiket, label of anderszins, zal het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland worden aangeduid als “UK(NI)” of “United Kingdom (Northern Ireland)”. Wanneer bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn geworden, voorzien in een vermelding in de vorm van een numerieke code, wordt het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland aangeduid met een te onderscheiden numerieke code.


3.    In afwijking van artikel 15, lid 1, van dit protocol en van artikel 7 van het terugtrekkingsakkoord worden met betrekking tot de erkenning in een lidstaat van door de autoriteiten van een andere lidstaat of door een in een andere lidstaat gevestigde instantie afgegeven technische voorschriften, beoordelingen, registraties, certificaten, goedkeuringen en vergunningen, verwijzingen naar lidstaten in bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn geworden niet zodanig gelezen dat ten aanzien van door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk of door een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde instantie afgegeven technische voorschriften, beoordelingen, registraties, certificaten, goedkeuringen en vergunningen, het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt.

De eerste alinea is niet van toepassing op registraties, certificaten, goedkeuringen en vergunningen inzake sites, installaties of terreinen in Noord-Ierland die zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, wanneer de registratie, het certificaat, de goedkeuring of de vergunning een inspectie van de sites, installaties of terreinen kan vereisen.

De eerste alinea is niet van toepassing op veterinaire certificaten en officiële etiketten voor teeltmateriaal die op grond van de krachtens dit protocol toepasselijke bepalingen van het recht van de Unie zijn vereist.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan de geldigheid in Noord-Ierland van beoordelingen, registraties, certificaten, goedkeuringen en vergunningen die op grond van de bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol toepasselijk zijn geworden, zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk of door in het Verenigd Koninkrijk gevestigde instanties. Alle conformiteitsmarkeringen en logo’s of soortgelijke identificaties die op grond van de bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn geworden, zijn vereist en door marktdeelnemers zijn aangebracht op basis van een door bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk of door in het Verenigd Koninkrijk gevestigde instanties afgegeven beoordeling, registratie, certificaat, goedkeuring of vergunning, gaan vergezeld van de vermelding “UK(NI)”.


Het Verenigd Koninkrijk mag met betrekking tot Noord-Ierland geen bezwaar-, vrijwarings- of arbitrageprocedure inleiden waarin bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn geworden, voorzien, voor zover deze procedures betrekking hebben op de technische voorschriften, normen, beoordelingen, registraties, certificaten, goedkeuringen en vergunningen die zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of in lidstaten gevestigde instanties.

De eerste alinea vormt geen beletsel voor het testen en vrijgeven door een gekwalificeerd persoon in Noord-Ierland van een fabricagepartij van een geneesmiddel dat in Noord-Ierland is ingevoerd of vervaardigd.

ARTIKEL 9

Btw en accijnzen

De in bijlage 6 van dit protocol vermelde bepalingen van het recht van de Unie betreffende goederen zijn op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing met betrekking tot Noord-Ierland.

Het Gemengd Comité bespreekt regelmatig de uitvoering van dit artikel en neemt, in voorkomend geval, de noodzakelijke maatregelen voor de juiste toepassing ervan.


ARTIKEL 10

Landbouw en milieu

De in bijlage 5 bij dit protocol vermelde bepalingen van het recht van de Unie zijn, onder de daarin vermelde voorwaarden, van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

ARTIKEL 11

Interne markt voor elektriciteit

De in bijlage 7 bij dit protocol vermelde bepalingen van het recht van de Unie die van toepassing zijn op de groothandelsmarkten voor elektriciteit, zijn onder de daarin vermelde voorwaarden, van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

ARTIKEL 12

Staatssteun

1.    De in bijlage 8 bij dit protocol vermelde bepalingen van het recht van de Unie zijn op het Verenigd Koninkrijk van toepassing, onder meer waar het gaat om maatregelen ter ondersteuning van de productie van en handel in landbouwproducten in Noord-Ierland, ten aanzien van maatregelen die van invloed zijn op die handel tussen het deel van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk waarop krachtens artikel 6, lid 2, van dit protocol Verordening (EU) nr. 952/2013 van toepassing is en de Unie, waarop dit protocol van toepassing is.


2.    In afwijking van lid 1 zijn de in dat lid bedoelde bepalingen van het recht van de Unie niet van toepassing op door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk genomen maatregelen ter ondersteuning van de productie van en handel in landbouwproducten in Noord-Ierland tot aan een bepaald maximaal totaal jaarlijks niveau van steun, mits een bepaald minimumpercentage van die vrijgestelde steun voldoet aan de bepalingen van bijlage 2 bij de landbouwovereenkomst van de WTO. Op de vaststelling van het maximaal totaal jaarlijks niveau van de vrijgestelde steun en van het minimumpercentage zijn de in bijlage 9 vermelde procedures van toepassing.

3.    Wanneer de Europese Commissie informatie onderzoekt over een maatregel van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die onrechtmatige steun kan vormen waarop lid 1 van toepassing is, zorgt zij ervoor dat het Verenigd Koninkrijk volledig en regelmatig op de hoogte wordt gehouden van de vooruitgang en de resultaten van het onderzoek van die maatregel.

De Europese Commissie en de in artikel 9 van bijlage 4 bedoelde onafhankelijke autoriteit stellen de administratieve regelingen vast die nodig zijn voor de juiste uitvoering van dit artikel respectievelijk deel vier van bijlage 4, en houden toezicht op deze regelingen.


ARTIKEL 13

Andere gebieden van Noord-Zuid-samenwerking

1.    Dit protocol wordt conform de in artikel 6, lid 2, en de artikelen 7 tot en met 12 van dit protocol vastgestelde regelingen en met volledige inachtneming van het recht van de Unie, zodanig uitgevoerd en toegepast dat de nodige voorwaarden worden gehandhaafd voor voortzetting van de Noord-Zuid-samenwerking, onder meer op het gebied van milieu, volksgezondheid, landbouw, vervoer, onderwijs en toerisme, alsook op het gebied van energie, telecommunicatie, omroep, binnenvisserij, justitie en veiligheid, hoger onderwijs en sport. Met volledige inachtneming van het recht van de Unie kunnen het Verenigd Koninkrijk en Ierland nieuwe regelingen blijven sluiten die voortbouwen op de bepalingen van het Akkoord van 1998 op andere gebieden van Noord-Zuid-samenwerking op het eiland Ierland.

2.    Het Gemengd Comité houdt voortdurend toezicht op de mate waarin bij de uitvoering en de toepassing van dit protocol de nodige voorwaarden voor Noord-Zuid-samenwerking worden gehandhaafd. Het Gemengd Comité kan, onder meer op aanbeveling van het gespecialiseerd comité, aan de Unie en het Verenigd Koninkrijk op dit punt passende aanbevelingen doen.

ARTIKEL 14

Uitvoering, toepassing, toezicht en handhaving

1.    Onverminderd lid 4 zijn de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk voor de uitvoering en toepassing van de bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland van toepassing zijn geworden


2.    Onverminderd lid 4 hebben vertegenwoordigers van de Unie het recht aanwezig te zijn tijdens en, op verzoek, alle relevante informatie te ontvangen over alle activiteiten van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de uitvoering en toepassing van bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn geworden. Het Verenigd Koninkrijk faciliteert die aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Unie en verstrekt hen de gevraagde informatie. Wanneer de vertegenwoordiger van de Unie de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, op naar behoren gemotiveerde gronden, verzoekt om in individuele gevallen controlemaatregelen uit te voeren, voert het Verenigd Koninkrijk deze controlemaatregelen uit.

3.    De praktische werkafspraken inzake de uitoefening van de in lid 2 bedoelde rechten van vertegenwoordigers van de Unie worden, op voorstel van het gespecialiseerd comité, vastgesteld door het Gemengd Comité.

4.    Met betrekking tot artikel 6, lid 2, en de artikelen 8 tot en met 12 van dit protocol, alsook artikel 7, lid 1, van bijlage 4 bij dit protocol wat betreft maatregelen van de lidstaten, hebben de instellingen, organen en instanties van de Unie met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk en natuurlijke en rechtspersonen die op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk verblijven of gevestigd zijn, de bevoegdheden die hen door het recht van de Unie zijn verleend. In het bijzonder is het Hof van Justitie van de Europese Unie in dit opzicht bevoegd zoals voorzien in de Verdragen. Artikel 267, eerste en tweede alinea, VWEU is in dit opzicht van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk.

5.    In overeenstemming met lid 4 vastgestelde handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie hebben ten aanzien van en in het Verenigd Koninkrijk dezelfde rechtsgevolgen als in de Unie en haar lidstaten.


6.    Bij het vertegenwoordigen of bijstaan van een partij bij de administratieve procedures die voortvloeien uit de uitoefening van de bevoegdheden van de instellingen, organen en instanties van de Unie als bedoeld in lid 4, worden de advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk in elk opzicht behandeld als advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van de lidstaten en een partij bij dergelijke administratieve procedures vertegenwoordigen of bijstaan.

7.    In krachtens lid 4 bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig gemaakte zaken:

a)    kan het Verenigd Koninkrijk op dezelfde wijze als een lidstaat deelnemen aan de procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie;

b)    kunnen advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk een partij bij het Hof van Justitie van de Europese Unie vertegenwoordigen of bijstaan en worden zij in elk opzicht behandeld als advocaten die bevoegd zijn om op te treden voor de rechterlijke instanties van de lidstaten en een partij voor het Hof van Justitie van de Europese Unie vertegenwoordigen of bijstaan.

ARTIKEL 15

Algemene bepalingen

1.    Voor de toepassing van dit protocol wordt elke verwijzing naar het Verenigd Koninkrijk in de toepasselijke bepalingen van het terugtrekkingsakkoord gelezen als een verwijzing naar het Verenigd Koninkrijk of het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, al naargelang het geval.


In afwijking van andere bepalingen van dit protocol wordt elke verwijzing naar het in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013 gedefinieerd grondgebied in de toepasselijke bepalingen van het terugtrekkingsakkoord en van dit protocol, alsook in de bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland van toepassing zijn geworden, zodanig gelezen dat het deel van het grondgebied van de Verenigd Koninkrijk waarop krachtens artikel 6, lid 2, van dit protocol Verordening (EU) nr. 952/2013 van toepassing is, daaronder valt.

Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, eerste alinea, heeft het woord “douanegebied” dezelfde betekenis als in artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994.

De titels I en III van deel drie, alsook deel zes zijn van toepassing onverminderd de bepalingen van dit protocol.

2.    Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, van dit protocol wordt verstaan onder:

   “derde land”: een land of grondgebied dat niet behoort tot de in artikel 6, lid 1, van dit protocol bedoelde douanegebieden;

   “deel van het enkele douanegebied”: enerzijds, het in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013 gedefinieerde douanegebied van de Unie en, anderzijds, het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk.

3.    In afwijking van artikel 4, leden 4 en 5, van het terugtrekkingsakkoord worden de bepalingen van dit protocol die verwijzen naar het recht van de Unie of naar begrippen of bepalingen daarvan, wat de tenuitvoerlegging en de toepassing ervan betreft, uitgelegd overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.


4.    In afwijking van artikel 6, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord en wanneer niet anders is bepaald, wordt, waar in dit protocol wordt verwezen naar een handeling van de Unie, de verwijzing naar die handeling gelezen als een verwijzing naar die handeling zoals deze is gewijzigd of vervangen.

5.    Wanneer de Unie een nieuwe handeling vaststelt die binnen de werkingssfeer van dit protocol valt, maar geen handeling van de Unie wijzigt of vervangt die in de bijlagen bij dit protocol is vermeld, stelt de Unie het Verenigd Koninkrijk van deze vaststelling in kennis in het Gemengd Comité. Op verzoek van de Unie of het Verenigd Koninkrijk houdt het Gemengd Comité binnen 6 weken na het verzoek een gedachtewisseling over de gevolgen van de vastgestelde nieuwe handeling voor de goede werking van dit protocol.

Zo snel als redelijkerwijs haalbaar nadat de Unie het Verenigd Koninkrijk in het Gemengd Comité in kennis heef gesteld:

a)    stelt het Gemengd Comité een besluit vast waarbij de vastgestelde nieuwe handeling aan de desbetreffende bijlage bij dit protocol wordt toegevoegd; of

b)    onderzoekt het, wanneer geen overeenstemming over de toevoeging van de vastgestelde nieuwe handeling aan de desbetreffende bijlage bij dit protocol kan worden bereikt, alle overige mogelijkheden om de goede werking van dit protocol in stand te houden en neemt het elk daartoe noodzakelijk besluit.

Wanneer het Gemengd comité niet binnen redelijke tijd een besluit heeft genomen, heeft de Unie het recht om, na kennisgeving aan het Verenigd Koninkrijk, passende corrigerende maatregelen te nemen. Dergelijke maatregelen worden op zijn vroegst 6 maanden nadat de Unie het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met het eerste lid in kennis heeft gesteld van kracht, maar in geen geval eerder dan de datum waarop de vastgestelde nieuwe handeling in de Unie ten uitvoer is gelegd.


6.    In afwijking van lid 1 van dit artikel en van artikel 7 van het terugtrekkingsakkoord is, tenzij de Unie van mening is dat volledige of gedeeltelijke toegang door het Verenigd Koninkrijk of, naargelang het geval, het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, strikt noodzakelijk is om het Verenigd Koninkrijk in staat stellen te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit protocol, onder meer omdat toegang tot de relevante informatie niet door de in artikel 17 van dit protocol bedoelde werkgroep of op een andere praktische wijze kan worden gefaciliteerd, het hiernavolgende van toepassing: met betrekking tot de toegang tot netwerken, informatiesystemen of databanken die op grond van het recht van de Unie zijn opgericht, worden verwijzingen naar lidstaten en bevoegde autoriteiten van lidstaten in bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn geworden, zo gelezen dat deze geen betrekking hebben op het Verenigd Koninkrijk of het Verenigd Koninkrijk, al naargelang het geval.

7.    Autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk treden niet op als leidende autoriteit voor procedures inzake risicobeoordelingen, onderzoeken, goedkeuringen of vergunningen waarin het recht van de Unie dat door dit protocol van kracht is geworden, voorziet.

8.    De artikelen 346 en 347 VWEU zijn van toepassing op dit protocol ten aanzien van maatregelen die een lidstaat of het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland heeft genomen.


ARTIKEL 16

Gespecialiseerd comité

Het bij artikel 165 van het terugtrekkingsakkoord opgerichte Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland (hierna het “gespecialiseerd comité” genoemd):

a)    faciliteert de tenuitvoerlegging en de toepassing van dit protocol;

b)    onderzoekt voorstellen betreffende de uitvoering en toepassing van dit protocol van de uit hoofde van het Akkoord van 1998 opgerichte Noord-Zuid-ministerraad en Noord-Zuid-uitvoeringsorganen;

c)    overweegt elke aangelegenheid die voor artikel 4 van dit protocol van belang is en onder zijn aandacht is gebracht door de Northern Ireland Human Rights Commission, de Equality Commission for Northern Ireland, en het Joint Committee of representatives of the Human Rights Commissions of Northern Ireland and Ireland;

d)    bespreekt de door de Unie of het Verenigd Koninkrijk aan de orde gestelde punten die van belang zijn voor dit protocol en tot een probleem leiden; en

e)    doet aanbevelingen inzake de werking van dit protocol aan het Gemengd Comité.


ARTIKEL 17

Gemengde raadgevende werkgroep

1.    Er wordt een gemengde raadgevende werkgroep inzake de uitvoering van het protocol ingesteld. Zij dient als forum voor de uitwisseling van informatie en onderlinge raadpleging.

2.    De werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Unie en het Verenigd Koninkrijk en voert haar taken uit onder toezicht van het gespecialiseerd comité, waaraan zij verslag uitbrengt. De werkgroep is niet bevoegd om andere bindende besluiten dan het in lid 6 bedoelde besluit te nemen.

3.    Binnen de werkgroep:

a)    wisselen de Unie en het Verenigd Koninkrijk tijdig informatie uit over geplande, lopende en vastgestelde relevante uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de in de bijlagen bij dit protocol vermelde handelingen van de Unie;

b)    informeert de Unie het Verenigd Koninkrijk over geplande handelingen van de Unie die binnen de werkingssfeer van dit protocol vallen, waaronder handelingen die de in de bijlagen bij dit protocol vermelde handelingen van de Unie wijzigingen of vervangen;

c)    verstrekt de Unie het Verenigd Koninkrijk alle informatie die de Unie relevant acht om het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen volledig aan zijn verplichtingen uit hoofde van het protocol te voldoen; en


d)    verstrekt het Verenigd Koninkrijk de Unie alle informatie die lidstaten elkaar of de instellingen, organen en instanties van de Unie verstrekken ingevolge de in de bijlagen bij dit protocol vermelde handelingen.

4.    De werkgroep wordt gezamenlijk voorgezeten door de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

5.    De werkgroep komt ten minste een keer per maand bijeen, tenzij door de Unie en het Verenigd Koninkrijk met wederzijdse instemming anders wordt besloten. Indien nodig kan de in lid 3, onder c) en d), bedoelde informatie in de periode tussen bijeenkomsten worden uitgewisseld.

6.    De werkgroep stelt met wederzijdse instemming haar eigen reglement van orde vast.

7.    De Unie ziet erop toe dat alle in de werkgroep naar voren gebrachte standpunten en door het Verenigd Koninkrijk verstrekte informatie (met inbegrip van technische en wetenschappelijke gegevens) onverwijld aan de relevante instellingen, organen en instanties van de Unie ter kennis wordt gebracht.


ARTIKEL 18

Vrijwaring

1.    Wanneer de toepassing van dit protocol leidt tot ernstige economische, maatschappelijke of milieuproblemen die mogelijk aanhouden, of tot verlegging van het handelsverkeer, kan de Unie of het Verenigd Koninkrijk unilateraal passende maatregelen nemen. Dergelijke vrijwaringsmaatregelen zijn wat hun draagwijdte en duur betreft, beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de situatie te verhelpen. Maatregelen die de werking van dit protocol het minst verstoren, krijgen voorrang.

2.    Wanneer een door de Unie of het Verenigd Koninkrijk, al naargelang het geval, in overeenstemming met lid 1 genomen vrijwaringsmaatregel het evenwicht tussen de rechten en plichten uit hoofde van dit protocol verstoort, kan de Unie of het Verenigd Koninkrijk, al naargelang het geval, de evenredige maatregelen nemen die strikt noodzakelijk zijn om het evenwicht te herstellen. Maatregelen die de werking van dit protocol het minst verstoren, krijgen voorrang.

3.    Op in overeenstemming met de leden 1 en 2 genomen vrijwaringsmaatregelen en maatregelen om het evenwicht te herstellen, zijn de in bijlage 10 bij dit protocol vermelde procedures van toepassing.


ARTIKEL 19

Bescherming van financiële belangen

De Unie en het Verenigd Koninkrijk bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie of het Verenigd Koninkrijk schaden.

ARTIKEL 20

Evaluatie

Wanneer op enig moment na het eind van de overgangsperiode de Unie of het Verenigd Koninkrijk van mening is dat dit protocol, geheel of gedeeltelijk, niet langer nodig is om de in artikel 1, lid 3, vermelde doelstellingen te bereiken en, geheel of gedeeltelijk, dient te vervallen, kan de Unie of het Verenigd Koninkrijk de andere partij daarvan kennis geven, met opgave van de redenen.

Binnen 6 maanden na een dergelijke kennisgeving komt het Gemengd Comité op ministerieel niveau bijeen om de kennisgeving te overwegen, waarbij alle in artikel 1 vermelde doelstellingen in acht worden genomen. Het Gemengd Comité kan de bij het Akkoord van 1998 opgerichte instellingen om advies verzoeken.


Wanneer na de hiervoor bedoelde overweging en met volledige inachtneming van artikel 5 van het terugtrekkingsakkoord de Unie en het Verenigd Koninkrijk binnen het Gemengd Comité gezamenlijk beslissen dat het protocol, geheel of gedeeltelijk, niet langer nodig is om zijn doelstellingen te bereiken, vervalt het protocol geheel of gedeeltelijk. In een dergelijk geval doet het Gemengd Comité aanbevelingen aan de Unie en het Verenigd Koninkrijk over de nodige maatregelen, waarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen van de partijen bij het Akkoord van 1998.

ARTIKEL 21

Bijlagen

De bijlagen 1 tot en met 10 maken integrerend deel uit van dit protocol.



BIJLAGE 1

BEPALINGEN VAN HET RECHT VAN DE UNIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 1

   Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten 175

   Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep 176

   Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming 177

   Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep 178


   Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad 179

   Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid 180

________________



BIJLAGE 2

ARTIKEL 1

Toepassingsgebied

1.    Onder de in artikel 6, lid 1, van het protocol neergelegde voorwaarden heeft deze bijlage betrekking op alle goederen die:

a)    in het douanegebied van de Unie of het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk zijn geproduceerd, met inbegrip van goederen die geheel of gedeeltelijk zijn verkregen of geproduceerd met gebruikmaking van producten uit derde landen die zich in het douanegebied van de Unie of het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk in het vrije verkeer bevinden; of

b)    uit derde landen afkomstig zijn en zich in het douanegebied van de Unie of het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk in het vrije verkeer bevinden;

c)    in het douanegebied van de Unie of het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk zijn verkregen of geproduceerd en bij de vervaardiging waarvan producten uit derde landen zijn gebruikt die zich noch in het douanegebied van de Unie, noch in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk in het vrije verkeer bevinden, op voorwaarde dat de invoerformaliteiten zijn verricht en alle voor die goederen of de bij de vervaardiging daarvan gebruikte goederen uit derde landen verschuldigde douanerechten of heffingen van gelijke werking in het uitvoerende deel van het enkele douanegebied zijn opgelegd.


De term “geheel verkregen” onder a) heeft in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk dezelfde betekenis als in het douanegebied van de Unie.

2.    Goederen uit derde landen worden als zich bevindend in het vrije verkeer in het douanegebied van de Unie of het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk beschouwd wanneer de invoerformaliteiten zijn verricht en alle verschuldigde douanerechten of heffingen van gelijke werking door de Unie of het Verenigd Koninkrijk in hun respectieve deel van het enkele douanegebied zijn opgelegd en wanneer zij niet in aanmerking zijn gekomen voor een gehele of gedeeltelijke terugbetaling van dergelijke rechten of heffingen.

3.    Met betrekking tot goederen die zijn verkregen of geproduceerd in het douanegebied van de Unie of het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk en bij de vervaardiging waarvan producten uit derde landen werden gebruikt die zich noch in het douanegebied van de Unie, noch in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk in het vrije verkeer bevinden, maar waarop lid 1, onder c), niet van toepassing is, past het invoerende deel van het enkele douanegebied de op goederen uit derde landen toepasselijke douanewetgeving toe.

ARTIKEL 2

Handel tussen de delen van het enkele douanegebied

1.    In- en uitvoerrechten en alle heffingen van gelijke werking zijn verboden in het verkeer tussen de delen van het enkele douanegebied onderling. Dit verbod geldt eveneens voor douanerechten van fiscale aard.


Heffingen voor het verrichten van douanecontroles of enige andere toepassing van de douanewetgeving tussen de delen van het enkele douanegebied worden geacht gelijke werking te hebben als douanerechten. Er mogen echter heffingen worden opgelegd of kosten in rekening worden gebracht wanneer door de douaneautoriteiten specifieke diensten worden verleend, met name de volgende diensten:

a)    de aanwezigheid, op verzoek, van douanepersoneel buiten de officiële kantooruren of op een andere plaats dan op een douanekantoor;

b)    analyses of deskundigenverslagen inzake goederen en portokosten voor het retourneren van de goederen aan de aanvrager, met name bij op verzoek gegeven beschikkingen of verstrekte inlichtingen;

c)    het onderzoek of de monsterneming van goederen voor controledoeleinden, of de vernietiging van goederen, indien andere kosten dan die voor de inzet van douanepersoneel zijn gemaakt;

d)    uitzonderlijke controlemaatregelen, indien de aard van de goederen of een potentieel risico zulks vereisen.

2.    De artikelen III, V en XI de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 („GATT 1994”) worden in dit protocol opgenomen en maken daarvan deel uit en zijn mutatis mutandis tussen de delen van het enkele douanegebied van toepassing.


3.    De in deze bijlage vermelde regels vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van de bescherming van de industriële of commerciële eigendom. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de delen van het enkele douanegebied vormen.

4.    Niets in deze bijlage wordt in die zin uitgelegd dat:

a)    de Unie of het Verenigd Koninkrijk verplicht is tot het verstrekken of verlenen van toegang tot informatie waarvan zij de openbaarmaking strijdig met hun wezenlijke veiligheidsbelangen achten; of

b)    de Unie of het Verenigd Koninkrijk wordt belet maatregelen te nemen die zij ter bescherming van hun wezenlijke veiligheidsbelangen nodig achten:

i)    in verband met de productie van of de handel in wapens, munitie of oorlogstuig dan wel in verband met de productie van of handel in andere goederen en materialen die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting ten doel heeft;

ii)    in verband met splijt- en fusiestoffen of met de stoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd, of

iii)    in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen; of


c)    de Unie of het Verenigd Koninkrijk wordt belet maatregelen te nemen met het oog op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.

ARTIKEL 3

Op handel met derde landen toepasselijke douanetarieven

1.    Het Verenigd Koninkrijk brengt de in zijn douanegebied toepasselijke tarieven en regels in overeenstemming met:

a)    het gemeenschappelijk douanetarief van de Unie, als vermeld in artikel 56, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

b)    de regels van de Unie inzake de oorsprong van goederen, als vermeld in titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013; en

c)    de regels van de Unie inzake de douanewaarde van goederen, als vermeld in titel II, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 952/2013.

2.    In geen geval wordt door het Verenigd Koninkrijk:

a)    in zijn douanegebied op goederen of invoer uit een derde land een douanetarief toegepast dat lager is dan gemeenschappelijk douanetarief; of


b)    worden door het Verenigd Koninkrijk in zijn douanegebied ten aanzien van goederen tariefpreferenties toegepast of verleend op grond van oorsprongsregels die verschillen van die welke gelden voor het verlenen van dergelijke preferenties voor hetzelfde goed door de Unie in haar douanegebied.

3.    Zonder voorafgaande toestemming binnen het Gemengd Comité worden door het Verenigd Koninkrijk in zijn douanegebied geen quota, tariefcontingenten of schorsingen van rechten toegepast of toegekend.

4.    Het Verenigd Koninkrijk wordt van elk besluit van de Unie om het gemeenschappelijk douanetarief te wijzigen of om rechten te schorsen of opnieuw in te voeren en van elk besluit inzak quota, tariefcontingenten of schoringen van rechten zo tijdig op de hoogte gebracht dat het zichzelf aan dat besluit kan conformeren. Zo nodig kan binnen het Gemengd Comité overleg plaatsvinden.

ARTIKEL 4

Handelsbeleid

1.    Het enkele douanegebied voldoet aan de relevante bepalingen van artikel XXIV van de GATT 1994. Daartoe brengt het Verenigd Koninkrijk het op haar douanegebied toepasselijke handelsbeleid in overeenstemming met het gemeenschappelijk handelsbeleid van de Unie voor zover noodzakelijk om uitvoering te geven aan artikel 6, lid 1, van het protocol en artikel 3 van deze bijlage, en past het andere regelingen op het gebied van handel toe dan rechten, met name maatregelen die vallen onder artikel XI:1 van de GATT 1994, die in wezen dezelfde zijn als die van de Unie.


2.    Het Verenigd Koninkrijk zorgt ervoor dat voor de producten waarop artikel 6, lid 1, van het protocol van toepassing is, zijn lijsten van concessies als bedoeld in artikel II van de GATT, volledig in overeenstemming zijn gebracht met die van de Unie en dat verplichtingen inzake tariefcontingenten verenigbaar zijn met die van de Unie en voldoen aan de bepalingen van artikel 3 van deze bijlage. De Unie en het Verenigd Koninkrijk stemmen ermee in om samen te werken op het gebied van WTO-aangelegenheden inzake de verdeling van WTO-tariefcontingenten, voor zover nodig voor de werking van het enkele douanegebied.

3.    De regeling inzake handelsbescherming van de Unie alsook het stelsel van algemene preferenties (hierna “SAP” genoemd) van de Unie bestrijken beide delen van het enkele douanegebied. De Unie raadpleegt het Verenigd Koninkrijk over elke handelsbeschermende maatregel of actie die zij in het kader van de SAP-regeling overweegt uit te voeren. Op zijn minst 6 maanden voor het eind van de overgangsperiode voert het Gemengd Comité de procedures in voor de toepassing van dit lid.

ARTIKEL 5

Administratieve samenwerking

1.    In aanvulling op de specifieke samenwerking waarin in bijlage 3 bij dit protocol is voorzien, verstrekken de voor de uitvoering van de bepalingen van deze bijlage verantwoordelijke administratieve autoriteiten van de Unie, met inbegrip van haar lidstaten, en van het Verenigd Koninkrijk, elkaar wederzijdse administratieve bijstand, teneinde ervoor te zorgen dat deze bepalingen met betrekking tot de handel in goederen tussen de delen van het enkele douanegebied of met derde landen in acht worden genomen.


2.    Ten minste 6 maanden vóór het eind van de overgangsperiode werkt het Gemengd Comité de in lid 1 bedoelde passende bepalingen inzake wederzijdse administratieve bijstand uit, onder meer wat betreft de inning van vorderingen.

ARTIKEL 6

Specifieke rechtsmiddelen

1.    In afwijking van de artikelen 170 tot en met 179 van het terugtrekkingsakkoord, artikel 6, lid 1, van het protocol en artikel 2 van deze bijlage, kan de Unie, wanneer het Verenigd Koninkrijk de in de artikelen 1, 3 en 4 van deze bijlage vermelde verplichtingen met betrekking tot goederen en producten uit derde landen niet nakomt, tarieven of andere beperkingen van het verkeer van de relevante goederen naar of uit het douanegebied van de Unie opleggen, indien zij van mening is dat dit nodig is om de integriteit van de eengemaakte markt te beschermen. Deze goederen worden niet geacht binnen het toepassingsgebied van deze bijlage, als vermeld in artikel 1, lid 1, te vallen.

2.    Wanneer de Unie op grond van objectieve informatie heeft vastgesteld dat er in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk sprake is van een fout bij de uitvoering van bijlage 3, verzoekt de Unie het Gemengd Comité om de passende maatregelen vast te stellen om de situatie te verhelpen, indien deze fout gevolgen op het gebied van invoerrechten heeft.

3.    Deel zes van het terugtrekkingsakkoord is van toepassing op alle geschillen met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

________________



BIJLAGE 3

ARTIKEL 1

Toepassing van de douanewetgeving

Onverminderd de bepalingen van bijlage 2 zijn het douanewetboek van de Unie en alle andere in het douanegebied van de Unie toepasselijke maatregelen en controles, en de United Kingdom Taxation (Cross-border Trade) Act 2018 en de uitvoeringsbepalingen daarvan, alsmede andere relevante wettelijke bepalingen, die in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn, van toepassing op de handel in goederen tussen de twee delen van het enkele douanegebied onder de voorwaarden die in dit protocol en deze bijlage zijn vastgesteld.

ARTIKEL 2

Formaliteiten inzake bijlage 2, artikel 1, lid 1, onder c)

1.    Voor de toepassing van bijlage 2, artikel 1, lid 1, onder c), worden de invoerformaliteiten geacht in het uitvoerende deel van het enkele douanegebied te zijn vervuld wanneer het document dat vereist is om te bewijzen dat goederen binnen de werkingssfeer van bijlage 2 vallen, zoals bepaald in artikel 1, lid 1 daarvan, voor echt gewaarmerkt is.


2.    De in lid 1 bedoelde waarmerking brengt met zich mee dat de douanerechten en heffingen van gelijke werking die verschuldigd zijn op de betrokken goederen of op de producten van derde landen die bij de vervaardiging ervan worden gebruikt in overeenstemming met artikel 3 van bijlage 2, worden geheven in het uitvoerende deel van het enkele douanegebied. Zij geeft tevens aanleiding tot de toepassing van de handelspolitieke maatregelen die zijn beschreven in artikel 4 van bijlage 2 en waaraan de goederen onderworpen kunnen zijn.

3.    Het tijdstip van heffing van de in lid 2 bedoelde douanerechten en heffingen van gelijke werking wordt geacht het tijdstip te zijn waarop de bevoegde douaneautoriteiten de uitvoeraangifte betreffende de goederen in kwestie aanvaarden.

4.    De schuldenaar is de aangever. In geval van indirecte vertegenwoordiging is de persoon namens wie de aangifte wordt gedaan eveneens schuldenaar.

ARTIKEL 3

Bewijsstukken

Onverminderd artikel 5 wordt het bewijs dat goederen binnen de werkingssfeer van bijlage 2 bij dit protocol vallen, zoals bepaald in artikel 1, lid 1 daarvan, geleverd door bewijsstukken die op verzoek van de exporteur door de douane-autoriteiten in de delen van het enkele douanegebied zijn afgegeven.


ARTIKEL 4

Certificaat inzake goederenverkeer A. UK.

1.    Het in artikel 3 bedoelde bewijsstuk is het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. . De Unie stelt het model van het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. en de toelichting op en stelt het Gemend Comité daarvan in kennis. Dit model dient verplicht te worden gebruikt.

2.    Het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. mag uitsluitend worden gebruikt indien:

a)    de goederen, nadat zij zijn uitgevoerd en voordat zij voor invoer worden aangegeven, niet zijn gewijzigd en ook geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren voor hun bewaring in goede staat of welke bestaan in toevoeging of aanbrenging van merken, etiketten, zegels of andere documentatie om te waarborgen dat aan specifieke nationale vereisten van het invoerende deel van het enkele douanegebied wordt voldaan;

b)    de goederen in een derde land zijn opgeslagen of uitgestald, op voorwaarde dat de goederen in dat derde land onder douanetoezicht blijven.

3.    Onverminderd lid 2 kunnen zendingen in een derde land worden gesplitst, als dit wordt gedaan door de exporteur of onder diens verantwoordelijkheid en op voorwaarde dat zij in dat derde land onder douanetoezicht blijven.


4.    Aan de voorwaarden in lid 2 wordt geacht te zijn voldaan tenzij de douaneautoriteiten in het invoerende deel van het enkele douanegebied redenen hebben om het tegendeel aan te nemen. In dergelijke gevallen kunnen de douaneautoriteiten de aangever verzoeken te bewijzen dat hij aan de voorwaarden voldoet, welk bewijs op enigerlei wijze kan worden geleverd.

5.    Het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. wordt geviseerd door de douaneautoriteiten in het uitvoerende deel van het enkele douanegebied wanneer de goederen waarop het betrekking heeft worden uitgevoerd. Het wordt ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.

6.    Het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. mag uitsluitend worden geviseerd indien het in aanmerking komt als bewijsstuk dat vereist is om te bepalen of goederen binnen de werkingssfeer van bijlage 2 vallen, zoals bepaald in artikel 1, lid 1 daarvan.

7.    Een exporteur die een certificaat inzake goederenverkeer A. UK. aanvraagt, dient bereid te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten in het uitvoerende deel van het enkele douanegebied waar het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. wordt afgegeven, te allen tijde alle nodige documenten ten bewijze van de status van de betrokken producten over te leggen en aan alle andere in het protocol en in bijlage 2 daarbij gestelde eisen te voldoen.


8.    De douaneautoriteiten die de certificaten afgeven nemen de nodige maatregelen om de status van de producten te controleren en na te gaan of aan de andere voorwaarden van het protocol en deze bijlage is voldaan. Met het oog daarop zijn zij gerechtigd elk redelijk bewijs te verlangen en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. De douaneautoriteiten die de certificaten afgeven, dragen bovendien zorg dat deze correct worden ingevuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de producten bestemde vak zodanig is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.

9.    Het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. wordt binnen vier maanden na de datum van afgifte door de douaneautoriteiten in het uitvoerende deel van het enkele douanegebied aan de douaneautoriteiten in het invoerende deel van het enkele douanegebied overgelegd.

10.    Certificaten inzake goederenverkeer A. UK. die na de in lid 9 vastgestelde uiterste datum aan de douaneautoriteiten in het invoerende deel van het enkele douanegebied worden overgelegd, kunnen worden aanvaard indien de niet-naleving van deze termijn aan uitzonderlijke omstandigheden te wijten is.

11.    In andere gevallen van verlate overlegging kunnen de douaneautoriteiten in het invoerende deel van het enkele douanegebied het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. aanvaarden wanneer de betrokken goederen vóór het aflopen van de termijn bij de douane zijn aangebracht.


ARTIKEL 5

Achteraf afgegeven certificaten inzake goederenverkeer A. UK.

1.    In afwijking van artikel 4, lid 5, kunnen certificaten inzake goederenverkeer A. UK. uitzonderlijk worden afgegeven nadat de betrokken goederen daadwerkelijk zijn uitgevoerd of het zeker is dat zij daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd, indien:

a)    dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd; of

b)    ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat een certificaat inzake goederenverkeer A. UK. wel is afgegeven, maar om technische redenen bij de invoer niet is aanvaard.

2.    Met het oog op de toepassing van lid 1 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.

3.    De douaneautoriteiten kunnen een certificaat inzake goederenverkeer A. UK. enkel afgeven indien zij ervan verzekerd zijn dat het certificaat in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel is aangevraagd.


ARTIKEL 6

Overlegging van een certificaat inzake goederenverkeer A. UK.

1.    Certificaten inzake goederenverkeer worden aan de douaneautoriteiten in het invoerende deel van het enkele douanegebied overgelegd volgens de procedures die in dat deel van het enkele douanegebied van toepassing zijn. Deze autoriteiten kunnen een vertaling van een certificaat verlangen. Voorts kunnen zij verlangen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de goederen binnen de werkingssfeer van bijlage 2 bij dit protocol vallen, zoals bepaald in artikel 1, lid 1 daarvan.

2.    Geringe verschillen tussen de gegevens op certificaten inzake goederenverkeer A. UK. en de gegevens op het document dat voor het vervullen van de invoerformaliteiten voor de goederen aan de douaneautoriteiten wordt overgelegd, maken de certificaten niet automatisch ongeldig indien blijkt dat de certificaten met de aangebrachte goederen overeenstemmen.

3.    Onjuistheden die duidelijk vormfouten zijn, zoals typefouten, maken een certificaat inzake goederenverkeer A. UK. niet ongeldig indien deze fouten geen twijfel doen ontstaan omtrent de juistheid van de in het certificaat voorkomende vermeldingen.


ARTIKEL 7

Vervanging van een certificaat inzake goederenverkeer A. UK.

Wanneer goederen onder toezicht van een douanekantoor in een deel van het enkele douanegebied worden geplaatst, kan het origineel van het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. door een of meer certificaten inzake goederenverkeer A. UK. worden vervangen met het oog op de verzending van al deze goederen of een gedeelte daarvan naar andere plaatsen in het enkele douanegebied. Dit vervangingscertificaat of deze vervangingscertificaten inzake goederenverkeer A. UK. worden afgegeven door het douanekantoor dat op de producten toezicht houdt.

ARTIKEL 8

Administratieve samenwerking

1.    De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk doen elkaar via de Europese Commissie specimens van de afdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer A. UK., alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten.

2.    Ten behoeve van de correcte toepassing van dit protocol verlenen de Unie en het Verenigd Koninkrijk elkaar, via de bevoegde douaneautoriteiten, bijstand bij de controle op de echtheid van de certificaten inzake goederenverkeer A. UK. en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.


ARTIKEL 9

Controle van certificaten inzake goederenverkeer A. UK.

1.    Controle achteraf van certificaten inzake goederenverkeer A. UK. geschiedt steekproefsgewijze of telkens wanneer de douaneautoriteiten in het invoerende deel van het enkele douanegebied redelijke twijfel hebben omtrent de echtheid van de certificaten, de status van de betrokken goederen of de naleving van de andere voorschriften van het protocol en de bijlagen daarbij, mits de controle plaatsvindt uiterlijk drie jaar nadat het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. door de douaneautoriteiten in het uitvoerende deel van het enkele douanegebied is afgegeven.

2.    Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1 doen de douaneautoriteiten van het land in het invoerende deel van het enkele douanegebied het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. en de factuur, indien deze is overgelegd, of een afschrift van deze documenten, aan de douaneautoriteiten in het uitvoerende deel van het enkele douanegebied toekomen, onder vermelding, indien nodig, van de redenen waarom zij een onderzoek verlangen. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het certificaat inzake goederenverkeer A. UK. onjuist zijn.

3.    De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten in het uitvoerende deel van het enkele douanegebied. Met het oog hierop zijn deze gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten.


4.    Wanneer de douaneautoriteiten in het invoerende deel van het enkele douanegebied besluiten de in bijlage 2 voorziene behandeling van de betrokken producten in afwachting van de resultaten van de controle niet toe te kennen, bieden zij de importeur aan de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

5.    De douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd, worden uiterlijk binnen tien maanden van de resultaten van de controle in kennis gesteld. Uit deze resultaten moet duidelijk blijken of de documenten echt zijn en de betrokken producten binnen de werkingssfeer van bijlage 2 bij dit protocol vallen, zoals bepaald in artikel 1, lid 1 daarvan, en aan de andere in het protocol en de bijlagen daarbij gestelde eisen voldoen.

6.    Indien, in geval van gegronde twijfel, niet binnen tien maanden antwoord wordt ontvangen of het antwoord onvoldoende informatie bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke status van het product vast te stellen, weigeren de verzoekende douaneautoriteiten, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, de behandeling waarin het protocol en de bijlagen daarbij voorzien.

ARTIKEL 10

Geschillen betreffende de controleprocedure

1.    Geschillen ten aanzien van de in artikel 9 bedoelde controles tussen de douaneautoriteiten die de controle aanvragen en de douaneautoriteiten die de controle moeten uitvoeren die niet onderling kunnen worden geregeld, alsmede problemen in verband met de interpretatie van deze bijlage worden voorgelegd aan het Gemengd Comité.


2.    Op verzoek van de Unie of het Verenigd Koninkrijk wordt in het Gemengd Comité overleg gepleegd binnen een termijn van negentig dagen vanaf de datum van voorlegging als bedoeld in lid 1, met het oog op het bijleggen van het geschil. De termijn voor het overleg kan geval per geval worden verlengd bij schriftelijke overeenkomst tussen de partijen. Na deze termijn kan de douaneautoriteit van het invoerende deel van het enkele douanegebied een besluit nemen over de status van de betrokken goederen.

3.    De beslechting van geschillen tussen de importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer valt in alle gevallen onder de wetgeving van het laatstgenoemde land.

ARTIKEL 11

Sancties

Tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel de behandeling waarin is voorzien in het protocol en bijlage 2 daarbij te verkrijgen, worden sancties getroffen. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.


ARTIKEL 12

Bepalingen betreffende door reizigers meegevoerde goederen

Niet voor handelsdoeleinden bestemde goederen die door reizigers van het ene deel van het enkele douanegebied naar het andere deel van het enkele douanegebied worden meegevoerd, genieten de behandeling waarin bijlage 2 voorziet, zonder dat gebruik wordt gemaakt van het in de artikelen 3 tot en met 11 bedoelde certificaat, mits zij worden aangegeven als goederen die binnen de werkingssfeer van bijlage 2 bij dit protocol vallen, zoals bepaald in artikel 1, lid 1 daarvan, en er over de juistheid van de aangifte geen twijfel bestaat.

Het Gemengd Comité bespreekt regelmatig de uitvoering van dit artikel en neemt waar passend de noodzakelijke maatregelen voor de juiste toepassing ervan.

ARTIKEL 13

Postzendingen

Postzendingen (met inbegrip van postpakketten) genieten de behandeling waarin bijlage 2 voorziet, zonder dat gebruik wordt gemaakt van het in de artikelen 3 tot en met 11 bedoelde certificaat, mits op de verpakking of op de begeleidende documenten geen aanduiding is aangebracht dat de zich daarin bevindende goederen niet binnen de werkingssfeer vallen van bijlage 2 bij dit protocol, zoals bepaald in artikel 1, lid 1 daarvan. Deze aanduiding bestaat uit een etiket dat in alle dergelijke gevallen moet worden aangebracht door de bevoegde autoriteiten van het uitvoerende deel van het enkele douanegebied.


De Unie stelt het model op van het in de eerste alinea bedoelde etiket en stelt het Gemend Comité daarvan in kennis. Dit model van etiket dient verplicht te worden gebruikt.

Het Gemengd Comité bespreekt regelmatig de uitvoering van dit artikel en neemt waar passend de noodzakelijke maatregelen voor de juiste toepassing ervan.

________________



BIJLAGE 4

DEEL EEN

BELASTINGEN

ARTIKEL 1

Belastingen

1.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk erkennen de beginselen van goed bestuur op fiscaal gebied, waaronder de mondiale normen inzake transparantie en uitwisseling van informatie, eerlijke belastingheffing en de normen van de OESO tegen grondslaguitholling en winstverschuiving (Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)), en verbinden zich tot tenuitvoerlegging van deze beginselen en normen. De Unie en het Verenigd Koninkrijk zullen goed bestuur in belastingzaken bevorderen, internationale samenwerking op fiscaal gebied versterken en het innen van belastinginkomsten vergemakkelijken.

2.    In het kader van de in lid 1 bedoelde verbintenissen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk, blijft het Verenigd Koninkrijk de bepalingen van nationaal recht toepassen waarbij de volgende bepalingen van het recht van de Unie, zoals van toepassing aan het eind van de overgangsperiode, worden omgezet:

a)    Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG;


b)    Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne mark; en

c)    artikel 89 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG.

3.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig de visie uiteengezet in het actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving van de G20 en de OESO (G20-OECD BEPS Action Plan), herbevestigen hun verbintenis om belastingmaatregelen met schadelijke gevolgen tegen te gaan.

In dit verband herbevestigt het Verenigd Koninkrijk zijn verbintenis met betrekking tot de gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen opgenomen in de conclusies van de Raad van ministers van 1 december 1997, overeenkomstig het mandaat en de criteria welke in die conclusies zijn vastgesteld, alsmede met betrekking tot de richtsnoeren bij de gedragscode, zoals van toepassing op het eind van de overgangsperiode.

4.    Het Gemengd Comité kan bepalen welke maatregelen nodig zijn voor de uitvoering van lid 2 en bespreekt alle aangelegenheden betreffende de uitvoering van lid 3.

5.    De artikelen 170 tot en met 181 van het terugtrekkingsakkoord zijn niet van toepassing voor geschillen inzake de uitlegging en de uitvoering van de leden 1, 3 en 4 van dit artikel.


DEEL TWEE

MILIEUBESCHERMING

ARTIKEL 2

Non-regressie inzake het niveau van milieubescherming

1.    Ter waarborging van de goede werking van het enkele douanegebied zien de Unie en het Verenigd Koninkrijk erop toe dat het niveau van milieubescherming waarin wet- en regelgeving en praktijken voorzien, niet wordt verlaagd ten opzichte van het niveau van de gemeenschappelijke normen die binnen de Unie en het Verenigd Koninkrijk aan het eind van de overgangsperiode van toepassing zijn met betrekking tot: toegang tot milieu-informatie, inspraak en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden; milieueffectbeoordeling en strategische milieueffectbeoordeling; industriële emissies; doelstellingen en grenswaarden inzake emissies in de lucht en luchtkwaliteit; behoud van de natuur en de biodiversiteit; afvalbeheer; de bescherming en het behoud van het aquatische milieu; de bescherming en het behoud van het mariene milieu; het voorkomen, verkleinen en elimineren van de risico's voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van de productie, het gebruik, het vrijkomen en de verwijdering van chemische stoffen; en de klimaatverandering.


2.    Overeenkomstig hun gemeenschappelijke beginselen aan het eind van de overgangsperiode en hun verbintenis inzake de Verklaring van Rio de Janeiro over milieu en ontwikkeling van 1992, nemen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, wanneer zij uitvoering geven aan de verplichtingen van dit artikel, de volgende beginselen in acht in hun respectieve milieuwetgeving:

a)    het voorzorgsbeginsel;

b)    het beginsel van preventief handelen;

c)    het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden; en

d)    het beginsel „de vervuiler betaalt”.

3.    Gelet op de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke normen, neemt het Gemengd Comité besluiten waarbij minimaal na te komen verbintenissen worden vastgesteld voor:

a)    de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen;

b)    het maximumzwavelgehalte van scheepsbrandstoffen die mogen worden gebruikt in de territoriale wateren, de exclusieve economische zones, met inbegrip van het beheersgebied voor SOx-emissie in het gebied van de Noordzee en de Oostzee, en in de havens van de lidstaten van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk; en


c)    de beste beschikbare technieken, met inbegrip van emissiegrenswaarden, voor industriële emissies.

Deze besluiten zijn van toepassing vanaf het eind van de overgangsperiode.

4.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk nemen de nodige maatregelen ter nakoming van hun respectieve verbintenissen uit hoofde van internationale overeenkomsten, met inbegrip van die waarmee uitvoering wordt gegeven aan raamverdragen van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, zoals de Overeenkomst van Parijs van 2015.

5.    Het Verenigd Koninkrijk stelt een systeem voor koolstofbeprijzing in dat minstens dezelfde effectiviteit en reikwijdte heeft als het systeem dat is ingesteld bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap.

6.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk herbevestigen hun verbintenis om de multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij zijn, daadwerkelijk ten uitvoer te leggen in hun wet- en regelgeving en praktijken.

7.    De artikelen 170 tot en met 181 van het terugtrekkingsakkoord zijn niet van toepassing voor geschillen inzake de uitlegging en de uitvoering van dit artikel.


ARTIKEL 3

Toezicht en handhaving op het gebied van milieubescherming

1.    Akte ervan nemend dat in de Unie de effectieve toepassing van het recht van de Unie met inachtneming van de in artikel 2, lid 1, bedoelde gemeenschappelijke normen wordt gewaarborgd door de Commissie en het Hof van Justitie van de Europese Unie optredend krachtens de Verdragen, waarborgt het Verenigd Koninkrijk de effectieve handhaving van artikel 2 en van zijn wet- en regelgeving en praktijken welke die gemeenschappelijke normen weerspiegelen, onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 7.

Het Verenigd Koninkrijk draagt er zorg voor dat er voor overheidsinstanties en burgers administratieve en gerechtelijke procedures openstaan met het oog op een doeltreffend en tijdig optreden tegen inbreuken op de wet- en regelgeving en praktijken, en voorziet in effectieve rechtsmiddelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, die waarborgen dat sancties doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn en een daadwerkelijk, afschrikkend effect hebben.

2.    Het Verenigd Koninkrijk stelt een transparant en doeltreffend systeem in voor het toezicht op, de rapportage over, de controle op en de handhaving van zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel en artikel 2 door een onafhankelijke instantie/onafhankelijke instanties die over de nodige middelen beschikt/beschikken (hierna “de onafhankelijke instantie” genoemd).


De onafhankelijke instantie heeft bevoegdheden om op eigen initiatief onderzoek in te stellen inzake vermeende inbreuken door autoriteiten of officiële instanties van het Verenigd Koninkrijk en om klachten te ontvangen met het oog op de uitvoering van dergelijke onderzoeken. Zij beschikt over alle voor de uitoefening van haar taken vereiste bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheid om inlichtingen te vragen. De onafhankelijke instantie heeft ook het recht om een passende gerechtelijke procedure aan te spannen bij een bevoegde rechterlijke instantie in het Verenigd Koninkrijk om tot een doeltreffende voorziening in rechte te komen.

DEEL DRIE

ARBEIDS- EN SOCIALE NORMEN

ARTIKEL 4

Non-regressie op het gebied van arbeids- en sociale normen

1.    Ter waarborging van de goede werking van het enkele douanegebied zien de Unie en het Verenigd Koninkrijk erop toe dat het niveau van bescherming waarin wet- en regelgeving en praktijken voorzien, niet wordt verlaagd ten opzichte van het niveau van de gemeenschappelijke normen die binnen de Unie en het Verenigd Koninkrijk aan het eind van de overgangsperiode van toepassing zijn op het gebied van arbeids- en sociale normen en de fundamentele rechten met betrekking tot werk, veiligheid en gezondheid op het werk, billijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsnormen, voorlichtings- en raadplegingsrechten op ondernemingsniveau, en herstructurering.


2.    De artikelen 170 tot en met 181 van het terugtrekkingsakkoord zijn niet van toepassing voor geschillen inzake de uitlegging en de uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL 5

Multilaterale arbeids- en sociale normen en overeenkomsten

1.    Rekening houdend met het belang van internationale samenwerking en overeenkomsten op het gebied van arbeid en met de hoge niveaus van arbeids- en sociale bescherming in combinatie met een doeltreffend toezicht daarop, waarborgen en bevorderen de Unie en het Verenigd Koninkrijk de sociale dialoog inzake arbeidsaangelegenheden tussen werkgevers en werknemers en hun respectieve organisaties en overheden.

2.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk herbevestigen hun verbintenis om de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie en de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa, zoals bekrachtigd en aanvaard respectievelijk door het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten van de Unie, effectief ten uitvoer te leggen in hun wet- en regelgeving en praktijken.

3.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk wisselen informatie uit over de respectieve stand van zaken en vorderingen van de lidstaten en van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de bekrachtiging van de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie die door de Internationale Arbeidsorganisatie als actueel zijn aangemerkt en van het herziene Europees Sociaal Handvest en de daarmee samenhangende protocollen.


4.    De artikelen 170 tot en met 181 van het terugtrekkingsakkoord zijn niet van toepassing voor geschillen inzake de uitlegging en de uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL 6

Toezicht en handhaving op het gebied van arbeids- en sociale normen

Akte ervan nemend dat in de Unie de effectieve toepassing van het recht van de Unie met inachtneming van de in artikel 4, lid 1, bedoelde gemeenschappelijke normen wordt gewaarborgd door de Commissie en het Hof van Justitie van de Europese Unie optredend krachtens de Verdragen, waarborgt het Verenigd Koninkrijk op zijn gehele grondgebied de effectieve handhaving van artikel 4 en van zijn wet- en regelgeving en praktijken welke die gemeenschappelijke normen weerspiegelen, onverminderd het bepaalde in artikel 4, lid 2.

Het Verenigd Koninkrijk houdt een doeltreffend systeem van arbeidsinspecties in stand, draagt er zorg voor dat er administratieve en gerechtelijke procedures openstaan met het oog op een doeltreffend optreden tegen inbreuken op de wet- en regelgeving en praktijken, en voorziet in effectieve rechtsmiddelen die waarborgen dat sancties doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn en een daadwerkelijk, afschrikkend effect hebben.


DEEL VIER

STAATSSTEUN

ARTIKEL 7

Staatssteun

1.    Met het oog op de instandhouding van een robuust, breed opgezet kader voor de controle op staatssteun dat buitensporige verstoringen van het handelsverkeer en de mededinging voorkomt, zijn de in bijlage 8 bij dit protocol vermelde bepalingen inzake staatssteun van het recht van de Unie van toepassing op het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot maatregelen die gevolgen hebben voor het onder bijlage 2 vallende handelsverkeer tussen de delen van het enkele douanegebied. Met betrekking tot dergelijke maatregelen van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk moeten verwijzingen in die bepalingen van het recht van de Unie naar de Europese Commissie evenwel worden gelezen als verwijzingen naar de in artikel 9 bedoelde onafhankelijke autoriteit.

2.    In afwijking van lid 1 zijn de in dat lid bedoelde bepalingen van het recht van de Unie niet van toepassing op maatregelen van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk ter ondersteuning van de productie van en handel in landbouwproducten in het doaunegebied van het Verenigd Koninkrijk tot aan een bepaald maximumniveau van totale jaarlijkse steun, mits een bepaald minimumpercentage van die vrijgestelde steun voldoet aan de bepalingen van bijlage 2 bij de landbouwovereenkomst van de WTO. Het maximale totale jaarlijkse niveau van de vrijgestelde steun en het minimumpercentage worden vastgesteld door het Gemengd Comité volgens de in artikel 8 bepaalde procedures.


3.    Dit artikel laat artikel 12 van het protocol en artikel 14, leden 4 en 5, van het protocol wat betreft artikel 12 daarvan onverlet.

ARTIKEL 8

Procedures bedoeld in artikel 7, lid 2

Het in artikel 7, lid 2, bedoelde aanvankelijke maximale totale jaarlijkse niveau van de vrijgestelde steun en aanvankelijke minimumpercentage worden vastgesteld door het Gemengd Comité, dat daarbij de jongst beschikbare informatie in aanmerking neemt. De factoren die het aanvankelijke maximale totale jaarlijkse niveau van de vrijgestelde steun bepalen, zijn de algemene opzet van de toekomstige regeling van het Verenigd Koninkrijk ter ondersteuning van de landbouw en het jaarlijkse gemiddelde van de totale uitgaven in het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het lopende MFK 2014-2020. De factoren die het aanvankelijke minimumpercentage bepalen, zijn de algemene opzet van de toekomstige regeling van het Verenigd Koninkrijk ter ondersteuning van de landbouw en het voor de betrokken periode meegedeelde percentage van de totale uitgaven uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de Unie dat voldeed aan de bepalingen van bijlage 2 bij de landbouwovereenkomst van de WTO.

Het Gemengd Comité zal het in de eerste alinea bedoelde, met de algemene opzet van de toekomstige regeling van het Verenigd Koninkrijk ter ondersteuning van de landbouw rekening houdende steunniveau en percentage aanpassen aan eventuele veranderingen in het totale bedrag dat in alle volgende meerjarige financiële kader uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor steun beschikbaar is.


Indien het Gemengd Comité er niet in slaagt het aanvankelijke steunniveau en percentage in overeenstemming met de eerste alinea vast te stellen, of er niet in slaagt het steunniveau en percentage in overeenstemming met de tweede alinea aan te passen, naar gelang het geval tegen het eind van de overgangsperiode of binnen een jaar na de inwerkingtreding van een toekomstig meerjarig financieel kader, wordt de toepassing van artikel 7, lid 2, opgeschort totdat het Gemengd Comité het steunniveau en het percentage heeft vastgesteld of aangepast.

ARTIKEL 9

Onafhankelijke autoriteit

1.    Het Verenigd Koninkrijk zorgt voor de oprichting of de instandhouding van een operationeel onafhankelijke autoriteit (hierna “de onafhankelijke autoriteit” genoemd). Bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden is de onafhankelijke autoriteit gevrijwaard tegen politieke of andere externe beïnvloeding en treedt zij onpartijdig op.

2.    Met betrekking tot onder artikel 7, lid 1, vallende maatregelen van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk oefent de onafhankelijke autoriteit taken en bevoegdheden uit die gelijkwaardig zijn aan die welke de Europese Commissie heeft op grond van de in bijlage 8 bij dit protocol vermelde bepalingen inzake staatssteun van het recht van de Unie. De onafhankelijke autoriteit wordt uitgerust met toereikende middelen voor de volledige tenuitvoerlegging en doeltreffende handhaving, in overeenstemming met artikel 7, lid 1, van de in bijlage 8 bij dit protocol vermelde bepalingen inzake staatssteun van het recht van de Unie. Deze middelen omvatten personele, technische en financiële middelen, bedrijfsruimten en infrastructuur.


3.    De besluiten van de onafhankelijke autoriteit hebben met betrekking tot en in het Verenigd Koninkrijk dezelfde rechtsgevolgen als die welke vergelijkbare besluiten van de Europese Commissie op grond van de in bijlage 8 bij dit protocol vermelde bepalingen inzake staatssteun van het recht van de Unie hebben in de Unie en de lidstaten ervan.

ARTIKEL 10

Samenwerking

1.    Met het oog op consistent toezicht inzake staatssteun in het gehele enkele douanegebied werken de Europese Commissie en de onafhankelijke autoriteit samen.

2.    De Europese Commissie en de onafhankelijke autoriteit:

a)    wisselen informatie en standpunten uit over de tenuitvoerlegging, toepassing en uitlegging van de in bijlage 8 vermelde bepalingen inzake staatssteun van het recht van de Unie, en

b)    verstrekken geval per geval informatie en wisselen standpunten uit over afzonderlijke staatssteunzaken die gevolgen hebben voor het onder bijlage 2 vallende handelsverkeer tussen de delen van het enkele douanegebied. De Europese Commissie en de onafhankelijke autoriteit wisselen deze informatie uit met inachtneming van de beperkingen die voortvloeien uit het beroeps- of zakengeheim.


3.    Indien de onafhankelijke autoriteit besluit de procedure van artikel 108, lid 2, eerste en tweede alinea, VWEU in te leiden met betrekking tot maatregelen van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die onder artikel 7, lid 1, vallen, geeft de onafhankelijke autoriteit kennis van dat besluit aan de Europese Commissie en stelt zij haar in de gelegenheid opmerkingen te maken met inachtneming van de toepasselijke termijnen van Verordening (EU) 2015/1589.

4.    De onafhankelijke autoriteit raadpleegt de Europese Commissie over alle ontwerpbesluiten die zij voornemens is te nemen in overeenstemming met artikel 7, lid 1, en artikel 9. De Europese Commissie heeft tot drie maanden om haar advies mee te delen en de onafhankelijke autoriteit houdt zo veel mogelijk rekening met dat advies alvorens een besluit te nemen. In spoedeisende gevallen kan de onafhankelijke autoriteit de Commissie verzoeken haar advies zo spoedig mogelijk mee te delen.

Indien de Europese Commissie tijdens de in de eerste alinea bedoelde termijn van mening is dat zij aanvullende informatie nodig heeft om haar advies uit te brengen, kan zij een verzoek om aanvullende informatie tot de onafhankelijke autoriteit richten. Deze termijn wordt opgeschort vanaf de datum van het verzoek van de Europese Commissie en begint opnieuw te lopen vanaf de datum van ontvangst van het antwoord van de onafhankelijke autoriteit.

De onafhankelijke autoriteit stelt het ontwerpbesluit niet vast totdat de Europese Commissie haar advies heeft meegedeeld in overeenstemming met de eerste alinea.


ARTIKEL 11

Rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk

1.    Akte ervan nemend dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op grond van de Verdragen bevoegd is voor handelingen van de Europese Commissie op het gebied van staatssteun, waarborgt het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot maatregelen van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die onder artikel 7, lid 1, vallen dat de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk bevoegd zijn om:

a)    de naleving, door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, van de verplichting uit hoofde van artikel 108, lid 3, VWEU om kennisgeving te doen van een voorgenomen maatregel en deze niet tot uitvoering te brengen voordat de onafhankelijke autoriteit haar goedkeuring heeft gegeven, te toetsen en te handhaven;

b)    de overeenstemming van de besluiten van de onafhankelijke autoriteit met de in bijlage 8 vermelde bepalingen inzake staatssteun van het recht van de Unie te toetsen;

c)    de naleving van besluiten van de onafhankelijke autoriteit door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk te toetsen en te handhaven, en sancties op te leggen in geval van niet-naleving;

d)    uitspraak te doen over beroep wegens het nalaten te handelen van de onafhankelijke autoriteit, en de onafhankelijke autoriteit te bevelen te handelen; en

e)    uitspraak te doen over particuliere schadeclaims en schadevergoeding toe te kennen.


2.    De Europese Commissie en belanghebbenden hebben de juridische status om dergelijke zaken voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk te brengen.

De term “belanghebbenden” in de eerste alinea heeft dezelfde betekenis als in de in bijlage 8 vermelde bepalingen inzake staatssteun van het recht van de Unie.

3.    De Europese Commissie heeft het recht om zich te voegen in zaken als bedoeld in lid 1 die door de onafhankelijke autoriteit of een belanghebbende voor rechterlijke instanties in het Verenigd Koninkrijk worden gebracht.

ARTIKEL 12

Transparantie

Onverminderd de in bijlage 8 vermelde bepalingen inzake staatssteun van het recht van de Unie, houdt het Verenigd Koninkrijk een transparantiemechanisme voor toegekende steun aan dat geldt voor afzonderlijke verleningen van staatsteun van meer dan 500 000 EUR.


ARTIKEL 13

Overleg

1.    Indien de Unie van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van artikel 7 en de artikelen 9 tot en met 12 ernstig afbreuk dreigt te doen aan de gelijke concurrentievoorwaarden voor de onderscheiden delen van het enkele douanegebied, kan zij om overleg in het Gemengd Comité verzoeken om een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

2.    Het overleg vindt plaats op basis van een schriftelijk verzoek waarin de redenen van de Unie om het overleg te vragen worden toegelicht. Het Gemengd Comité komt binnen dertig dagen na het verzoek bijeen.

3.    Indien in het Gemengd Comité geen voor alle partijen aanvaardbare oplossing wordt gevonden binnen dertig dagen na de in lid 2 bedoelde bijeenkomst van het Gemengd Comité, kan de Unie voorlopige maatregelen nemen overeenkomstig artikel 14.


ARTIKEL 14

Voorlopige maatregelen

1.    De Unie is gerechtigd om na kennisgeving aan het Verenigd Koninkrijk passende corrigerende maatregelen te nemen:

a)    in overeenstemming met artikel 13, lid 3; of

b)    indien de Unie van oordeel is dat het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen krachtens artikel 7 en de artikelen 9 tot en met 12 niet is nagekomen en de Unie het overleg in het Gemengd Comité is begonnen in overeenstemming met artikel 169 van het terugtrekkingsakkoord, op voorwaarde dat de Unie van oordeel is dat de niet-nakoming door het Verenigd Koninkrijk afbreuk dreigt te doen aan de gelijke concurrentievoorwaarden voor de onderscheiden delen van het enkele douanegebied.

2.    In het in lid 1, onder b), bedoelde geval mogen de passende corrigerende maatregelen van de Unie ten vroegste dertig dagen nadat de Unie hiervan kennis heeft gegeven aan het Verenigd Koninkrijk in werking treden.

3.    De passende corrigerende maatregelen van de Unie houden op van toepassing te zijn wanneer:

a)    de Unie er zeker van is dat het risico voor de gelijke concurrentievoorwaarden voor de onderscheiden delen van het enkele douanegebied weggenomen is; of


b)    in zaken die ter arbitrage zijn voorgelegd overeenkomstig artikel 170 van het terugtrekkingsakkoord, het arbitragepanel heeft besloten dat het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen krachtens artikel 7 en de artikelen 9 tot en met 12 wel is nagekomen.

ARTIKEL 15

Coördinatie

1.    De onafhankelijke autoriteit oefent haar bevoegdheden krachtens artikel 9 met betrekking tot onder artikel 7, lid 1, vallende maatregelen van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk uit onverminderd de bevoegdheden die de Europese Commissie krachtens artikel 14, lid 4, van het protocol heeft wat betreft artikel 12 van het protocol.

Meer in het bijzonder:

a)    kan een besluit van de onafhankelijke autoriteit geen gewettigde verwachtingen volgens het recht van de Unie wekken over de toepassing van artikel 12 van het protocol;

b)    wanneer de Europese Commissie, handelend op grond van artikel 12 van het protocol, en de onafhankelijke autoriteit, handelend op grond van artikel 7, lid 1, en artikel 9, besluiten nemen betreffende dezelfde maatregel van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, doet het besluit van de onafhankelijke autoriteit geen afbreuk aan de rechtsgevolgen in het Verenigd Koninkrijk van het besluit dat de Europese Commissie neemt krachtens artikel 14, lid 5, van het protocol.


2.    Wanneer de onafhankelijke autoriteit op welke wijze ook kennis krijgt van een maatregel van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die zowel onder artikel 12, lid 1, van het protocol, als onder artikel 7, lid 1, kan vallen, kan zij de Europese Commissie informeel raadplegen over de vraag of de betrokken maatregel volgens haar onder artikel 12, lid 1, valt.

DEEL VIJF

MEDEDINGING

ARTIKEL 16

Beginselen

De Unie en het Verenigd Koninkrijk erkennen het belang van een vrije en onvervalste mededinging voor hun handels- en investeringsbetrekkingen. De Unie en het Verenigd Koninkrijk erkennen dat concurrentieverstorende zakelijke praktijken, concentraties van ondernemingen en overheidsmaatregelen de goede werking van de markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer kunnen ondergraven.

Dit deel laat de bijzondere bepalingen die in de Unie voor landbouwproducten gelden overeenkomstig artikel 42 VWEU, en gelijkwaardige wet- en regelgeving en praktijken die in het Verenigd Koninkrijk gelden, onverlet.


ARTIKEL 17

Overeenkomsten tussen ondernemingen

1.    Zijn verboden voor zover zij de handel tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk nadelig kunnen beïnvloeden: alle overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die ertoe strekken of die ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of verstoord, en in het bijzonder die welke bestaan in:

a)    het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden;

b)    het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen;

c)    het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;

d)    het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;

e)    het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

2.    Alle krachtens dit artikel verboden overeenkomsten en besluiten zijn van rechtswege nietig.


3.    De bepalingen van lid 1 kunnen echter buiten toepassing worden verklaard

   voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen,

   voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemersverenigingen, en

   voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen

die bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen:

a)    beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn,

b)    de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.

ARTIKEL 18

Misbruik van machtspositie

1.    Verboden, voor zover de handel tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op het grondgebied van de Unie en dat van het Verenigd Koninkrijk of op een wezenlijk deel daarvan.


2.    Dit misbruik kan met name bestaan in:

a)    het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;

b)    het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;

c)    het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;

d)    het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

ARTIKEL 19

Concentraties van ondernemingen

Concentraties van ondernemingen die moeten worden aangemeld aan het Verenigd Koninkrijk of aan de Unie of aan een of meerdere lidstaten daarvan, en die een effectieve mededinging op significante wijze dreigen te belemmeren of aanzienlijk dreigen te beperken, in het bijzonder als gevolg van de totstandbrenging of versterking van een machtspositie, moeten onverenigbaar worden verklaard, voor zover zij de handel tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk nadelig kunnen beïnvloeden, tenzij er maatregelen worden voorgesteld waardoor de vastgestelde mededingingsbezwaren worden weggenomen.


ARTIKEL 20

Openbare bedrijven, bedrijven waaraan bijzondere of exclusieve rechten of privileges
zijn toegekend, en aangewezen monopolies

1.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk zien erop toe dat met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan de lidstaten of het Verenigd Koninkrijk bijzondere of exclusieve rechten verlenen, geen enkele maatregel wordt genomen of gehandhaafd welke in strijd is met de regels van de artikelen 17 tot en met 19.

2.    De ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen onder de regels van de artikelen 17 tot en met 19, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taken niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Unie en het Verenigd Koninkrijk.


ARTIKEL 21

Interpretatie

De Unie en het Verenigd Koninkrijk gebruiken bij de tenuitvoerlegging en toepassing van de artikelen 17 tot en met 20, voor zover daarin wordt verwezen naar begrippen van het recht van de Unie, als bronnen voor de interpretatie de criteria die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 101, 102 en 106 VWEU, alsmede alle andere relevante handelingen vastgesteld door de instellingen, organen en instanties van de Unie, met inbegrip van kaders, richtsnoeren, en andere handelingen die in de Europese Unie gelding hebben.

ARTIKEL 22

Tenuitvoerlegging

1.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk nemen alle dienstige maatregelen om te waarborgen dat hun respectieve mededingingsregels alle in de artikelen 17 tot en met 20 beschreven praktijken doeltreffend aanpakken.

Het Verenigd Koninkrijk in het bijzonder, zal een mededingingswet vaststellen of handhaven waarin alle in de artikelen 17 tot en met 20 beschreven praktijken doeltreffend worden aangepakt.

2.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk handhaven de in de eerste alinea van lid bedoelde regels op hun respectieve grondgebied.


Met het oog op de toepassing van de eerste alinea zorgt het Verenigd Koninkrijk voor de oprichting of de instandhouding van een operationeel onafhankelijke autoriteit of autoriteiten (“de onafhankelijke autoriteit”). Bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden is de onafhankelijke autoriteit gevrijwaard tegen politieke of andere externe beïnvloeding en kan zij onpartijdig optreden. Zij wordt uitgerust met toereikende middelen voor de volledige tenuitvoerlegging en doeltreffende handhaving van de in lid 1 bedoelde mededingingswet.

3.    Het Verenigd Koninkrijk pas de in lid 1 bedoelde mededingingswet op transparante en niet-discriminerende wijze toe, en eerbiedigt de beginselen van procedurele billijkheid en het recht van verweer van de betrokken ondernemingen, ongeacht hun nationaliteit of eigendomsstatus.

ARTIKEL 23

Samenwerking

1.    Om een doeltreffende versterking van de mededinging te stimuleren, erkennen de Unie en het Verenigd Koninkrijk dat het in hun gezamenlijke belang is om de samenwerking op te voeren met betrekking tot de ontwikkeling van het mededingingsbeleid en het onderzoek naar kartelbestrijding en fusies.

2.    Met het oog daarop streven de mededingingsautoriteiten van de Unie en het Verenigd Koninkrijk ernaar, waar zulks mogelijk en passend is, hun handhavingsactiviteiten met betrekking tot dezelfde of verwante zaken te coördineren.


3.    Om de in lid 1 bedoelde samenwerking te vergemakkelijken, kunnen de mededingingsautoriteiten van de Unie en het Verenigd Koninkrijk informatie uitwisselen.

4.    Ter verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel kunnen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, of de mededingingsautoriteiten van de Unie en het Verenigd Koninkrijk, een afzonderlijke overeenkomst sluiten of een afzonderlijk kader overeenkomen voor de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten.

ARTIKEL 24

Toezicht en geschillenbeslechting

1.    Akte ervan nemend dat in de Unie de effectieve handhaving wordt gewaarborgd door de Commissie en het Hof van Justitie optredend krachtens de Verdragen, waarborgt het Verenigd Koninkrijk de effectieve handhaving van de bepalingen van de artikelen 17 tot en met 20, en onthoudt het zich ervan de openbare of privaatrechtelijke handhaving van zijn wet- en regelgeving en praktijken op mededingingsgebied minder doeltreffend te maken. In het bijzonder draagt het Verenigd Koninkrijk er zorg voor dat er administratieve en gerechtelijke procedures openstaan met het oog op een doeltreffend en tijdig optreden tegen inbreuken, en voorziet in effectieve rechtsmiddelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, die waarborgen dat sancties doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn en een daadwerkelijk, afschrikkend effect hebben.

2.    De artikelen 170 tot en met 181 van het terugtrekkingsakkoord zijn niet van toepassing voor geschillen inzake de uitlegging en de uitvoering van de artikelen 16 tot en met 23.


DEEL ZES

OVERHEIDSBEDRIJVEN, BEDRIJVEN WAARAAN BIJZONDERE RECHTEN
EN PRIVILEGES ZIJN TOEGEKEND, EN AANGEWEZEN MONOPOLIES

ARTIKEL 25

Neutrale regelgeving

1.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk eerbiedigen de relevante internationale normen, waaronder, onder andere, de richtsnoeren van de OESO inzake corporate governance van overheidsbedrijven, en maken er optimaal gebruik van.

2.    Alle regelgevende organen of functies die in de Unie of het Verenigd Koninkrijk worden opgericht of in stand gehouden, dienen

a)    onafhankelijk te zijn van de bedrijven die zij reguleren en mogen er geen rekenschap aan verschuldigd te zijn, en

b)    zich in vergelijkbare omstandigheden onpartijdig op te stellen tegenover de bedrijven die zij reguleren.

3.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk zien erop toe dat wet- en regelgeving op consistente en niet-discriminerende wijze wordt gehandhaafd.

________________



BIJLAGE 5

BEPALINGEN VAN HET RECHT VAN DE UNIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 2, EN ARTIKEL 10

1.    Algemene douaneaspecten 181

   Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie 182

   Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften 183

-

   Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen 184


2.    Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Met het oog op de toepassing van de in dit deel vermelde handelingen wordt de juiste inning van douanerechten door het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland beschouwd als onderdeel van de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

   Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad 185

   Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen 186

3.    Handelsstatistieken

   Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad 187


   Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad 188

4.    Algemene handelsaspecten

   Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad 189

   Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer 190

   Verordening (EU) 2015/936 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2015 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielproducten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere invoerregeling van de Unie 191


   Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden 192

   Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie 193

   Verordening (EU) 2017/1566 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2017 betreffende de invoering van tijdelijke autonome handelsmaatregelen voor Oekraïne ter aanvulling van de handelsconcessies uit hoofde van de associatieovereenkomst 194

   Verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de Unie, door de lidstaten handelend namens de Unie of door de Unie en de lidstaten samen, voor zover zij betrekking hebben op de handel in goederen tussen de Unie en derde landen



5.    Handelsbeschermingsinstrumenten

   Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie 195

   Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie 196

   Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer 197

   Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen 198

   Verordening (EU) 2015/476 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 inzake de maatregelen die de Unie kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen 199


   Verordening (EU) 2015/477 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 inzake de maatregelen die de Unie kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen 200

6.    Verordeningen inzake bilaterale vrijwaring

   Verordening (EU) nr. 654/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de uitoefening van de rechten van de Unie voor de toepassing en handhaving van de internationale handelsregels en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld 201

   Verordening (EU) 2015/1145 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juli 2015 betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat 202

   Verordening (EU) 2015/475 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland 203


   Verordening (EU) 2015/938 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2015 betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen 204

   Verordening (EU) 2015/752 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds 205

   Verordening (EU) nr. 19/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausule en het stabilisatiemechanisme voor bananen in de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds 206

   Verordening (EU) nr. 20/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausule en het stabilisatiemechanisme voor bananen in de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds 207


   Verordening (EU) 2016/401 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 tot uitvoering van het antiontwijkingsmechanisme dat is opgenomen in de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds 208

   Verordening (EU) 2016/400 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 tot uitvoering van de vrijwaringsclausule en het antiontwijkingsmechanisme die zijn opgenomen in de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds 209

   Verordening (EU) 2015/941 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2015 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds 210


   Verordening (EU) 2015/940 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2015 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, en de Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds 211

   Verordening (EU) 2015/939 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2015 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds 212

   Verordening (EU) nr. 511/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausule in de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds 213

   Verordening (EU) 2017/355 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en Kosovo *, anderzijds 214


   Verordening (EU) 2016/1076 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst 215

7.    Overige

   Verordening (EG) nr. 816/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de verlening van dwanglicenties voor octrooien inzake de vervaardiging van farmaceutische producten voor uitvoer naar landen met volksgezondheidsproblemen 216

8.    Goederen - algemene bepalingen

   Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij 217 , met uitzondering van bepalingen met betrekking tot regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij


   Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad 218

   Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 219

   Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad 220

   Verordening (EG) nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG 221


   Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid 222

   Verordening (EG) nr. 2679/98 van de Raad van 7 december 1998 inzake de werking van de interne markt wat het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten betreft 223

   Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor produkten met gebreken 224

9.    Motorvoertuigen, met inbegrip van landbouw- en bosbouwtrekkers

   Richtlijn 70/157/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen 225

   Verordening (EU) nr. 540/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende het geluidsniveau van motorvoertuigen en vervangende geluidsdempingssystemen, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van Richtlijn 70/157/EEG 226


   Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad 227

   Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad 228

   Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie 229

   Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) 230


   Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG 231

   Verordening (EG) nr. 78/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van Richtlijn 2003/102/EG en Richtlijn 2005/66/EG 232

   Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden 233

   Verordening (EG) nr. 79/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen op waterstof en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG 234


   Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG 235

   Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers 236

   Verordening (EU) 2015/758 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 inzake typegoedkeuringseisen voor de uitrol van het op de 112-dienst gebaseerde eCall-boordsysteem en houdende wijziging van Richtlijn 2007/46/EG 237

   Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO 2 -emissies van lichte voertuigen te beperken 238


   Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO 2 -emissies van lichte voertuigen te beperken 239

   Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen 240

10.    Hef-en verladingsapparatuur

   Richtlijn 73/361/EEG van de Raad van 19 november 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het certificaat en het kenmerken van staalkabels, kettingen en haken 241

   Richtlijn 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften 242


11.    Gastoestellen

   Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels 243

   Verordening (EU) 2016/426 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende gasverbrandingstoestellen en tot intrekking van Richtlijn 2009/142/EG 244

12.    Drukvaten

   Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975 inzake onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende aërosols 245

   Richtlijn 2010/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur en houdende intrekking van Richtlijnen 76/767/EEG, 84/525/EEG, 84/526/EEG, 84/527/EEG en 1999/36/EG van de Raad 246

   Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur 247


   Richtlijn 2014/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukvaten van eenvoudige vorm 248

13.    Meetinstrumenten

   Richtlijn 2009/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen 249

   Richtlijn 75/107/EEG van de Raad van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake flessen, gebruikt als tapmaat 250

   Richtlijn 76/211/EEG van de Raad van 20 januari 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het voorverpakken naar gewicht of volume van bepaalde produkten in voorverpakkingen 251

   Richtlijn 80/181/EEG van de Raad van 20 december 1979 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten op het gebied van de meeteenheden, en tot intrekking van Richtlijn 71/354/EEG 252


   Richtlijn 2007/45/EG Van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van regels betreffende nominale hoeveelheden voor voorverpakte producten, tot intrekking van de Richtlijnen 75/106/EEG en 80/232/EEG van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 76/211/EEG van de Raad 253

   Richtlijn 2011/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 houdende intrekking van de Richtlijnen 71/317/EEG, 71/347/EEG, 71/349/EEG, 74/148/EEG, 75/33/EEG, 76/765/EEG, 76/766/EEG en 86/217/EEG van de Raad inzake metrologie 254

   Richtlijn 2014/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen 255

   Richtlijn 2014/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten 256


14.    Bouwproducten, machines, kabelbanen, persoonlijke beschermingsmiddelen

   Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad 257

   Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad 258

   Verordening (EU) 2016/424 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende kabelbaaninstallaties en tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG 259

   Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG 260

   Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG 261


   Richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2000 inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis 262

15.    Elektrisch materiaal en radioapparatuur

   Richtlijn 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit 263

   Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen 264

   Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen 265


   Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG 266

16.    Textiel, schoeisel

   Verordening (EU) nr. 1007/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 betreffende textielvezelbenamingen en de desbetreffende etikettering en merking van de vezelsamenstelling van textielproducten, en houdende intrekking van Richtlijn 73/44/EEG van de Raad en Richtlijnen 96/73/EG en 2008/121/EG van het Europees Parlement en de Raad 267

   Richtlijn 94/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de etikettering van de in de belangrijkste onderdelen van voor de verbruiker bestemd schoeisel gebruikte materialen 268

17.    Cosmetica, speelgoed

   Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten 269


   Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed 270

18.    Pleziervaartuigen

   Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG 271

19.    Explosieven en pyrotechnische artikelen

   Richtlijn 2014/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van en de controle op explosieven voor civiel gebruik 272

   Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen 273

   Verordening (EU) nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven 274


20.    Geneesmiddelen

   Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau 275

De verwijzing naar Gemeenschap in de tweede alinea van artikel 2 en in de tweede alinea van artikel 48 van die verordening wordt niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt.

   Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik 276

De verwijzing naar Gemeenschap in artikel 8, lid 2, en artikel 16 ter, lid 1, van die richtlijn en de verwijzing naar de Unie in de laatste alinea van artikel 104, lid 3, van deze richtlijn, worden niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt, met uitzondering van vergunningen verleend door het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

Een geneesmiddel waarvoor een vergunning werd verleend in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland wordt in de Unie niet als een referentiegeneesmiddel beschouwd.


   Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 277 , met uitzondering van artikel 36

   Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen 278

   Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 279

   Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik 280

De verwijzing naar Gemeenschap in artikel 12, lid 2, en artikel 74, tweede alinea, van die richtlijn wordt niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt, met uitzondering van vergunningen verleend door het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.


Een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning werd verleend in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland wordt in de Unie niet als een referentiegeneesmiddel beschouwd.

   Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad 281

   Artikel 13 van Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik 282

   Hoofdstuk IX van Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG 283


   Richtlijn 2009/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende stoffen die kunnen worden toegevoegd aan geneesmiddelen om deze te kleuren 284

   Verordening (EU) 2016/793 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 ter voorkoming van verlegging van het handelsverkeer in bepaalde belangrijke geneesmiddelen naar de Europese Unie 285

21.    Medische hulpmiddelen

   Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen 286

   Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek 287

   Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen 288

   Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad 289


   Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie 290

22.    Stoffen van menselijke oorsprong

   Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG van de Raad 291

   Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen 292

   Richtlijn 2010/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 inzake kwaliteits- en veiligheidsnormen voor menselijke organen, bestemd voor transplantatie 293


23.    Chemische stoffen en hetgeen daarmee verband houdt

   Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen 294

   Richtlijn 2004/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen 295

   Richtlijn 2004/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de inspectie en de verificatie van de goede laboratoriumpraktijken (GLP) 296

   Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur 297

   Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende detergentia 298


   Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG 299

   Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen 300

   Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008) 301

   Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG 302

   Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie 303


   Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 304

   Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren 305

24.    Pesticiden, biociden

   Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad 306

   Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad 307

De verwijzing naar lidstaten in artikel 43 van die verordening wordt niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt.


   Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden 308

De verwijzing naar lidstaten in artikel 3, lid 3, artikel 15, lid 1, artikel 28, lid 4, en artikel 75, lid 1, onder g), van die verordening wordt niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt.

25.    Afvalstoffen

   Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen 309

   Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval 310

   Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG 311


   Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof 312

26.    Milieu, energie-efficiëntie

   Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten 313

   Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur 314

   Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur 315

   Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad 316


   Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad van 20 april 2015 tot vaststelling van berekeningsmethoden en rapportageverplichtingen overeenkomstig Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof 317

   Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG 318

   Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen 319

   Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap 320

   Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 321


   Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen 322

   Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 323

   Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer 324

   Verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de Gemeenschap en op het binnenbrengen in de Gemeenschap van pelzen en produkten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen 325

   Verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten 326


   Verordening (EG) nr. 1523/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten 327

   Richtlijn 83/129/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de invoer in de Lid-Staten van huiden van bepaalde zeehondejongen en daarvan vervaardigde produkten 328

   Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur 329

   Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters 330

   Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten 331


   Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU 332

27.    Uitrusting van zeeschepen

   Richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG van de Raad 333

28.    Spoorvervoer

   Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie 334 , voor zover het de voorwaarden en technische specificaties inzake het in de handel brengen, het in dienst stellen en het vrije verkeer van spoorwegproducten betreft

29.    Voedsel – algemeen

   Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden 335


De verwijzing naar lidstaat in artikel 29, lid 1, tweede alinea, van die verordening wordt niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt.

   Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie 336

   Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen 337

30.    Voedsel – hygiëne

   Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong 338


   Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne 339

   Richtlijn 89/108/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake voor menselijke voeding bestemde diepvriesprodukten 340

31.    Levensmiddelen – ingrediënten, sporen, residuen, handelsnormen

   Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s 341

De verwijzing naar lidstaat in artikel 3, lid 1, van die verordening wordt niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt.

   Verordening (EG) nr. 1332/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 342


   Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven 343

   Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma’s en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96, Verordening (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG 344

   Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen 345

   Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen 346

   Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma's 347

De verwijzing naar lidstaat in artikel 7, lid 2, van die verordening wordt niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt.


   Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen 348

   Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie 349

   Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie 350

   Richtlijn 1999/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 inzake extracten van koffie en extracten van cichorei 351


   Richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie 352

   Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing 353

   Richtlijn 2001/111/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde suikers 354

   Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft 355

   Verordening (EG) nr. 1295/2008 van de Commissie van 18 december 2008 betreffende de invoer van hop uit derde landen 356

   Verordening (EG) nr. 1375/2007 van de Commissie van 23 november 2007 inzake de invoer van afvallen van maïszetmeelfabrieken uit de Verenigde Staten van Amerika 357


   Richtlijn 2001/112/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten 358

   Richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta 359

   Richtlijn 2001/114/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde, geheel of gedeeltelijk gedehydrateerde verduurzaamde melk 360

   Richtlijn (EU) 2015/2203 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten en tot intrekking van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad 361  

   Titel V, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad 362



   Deel II, titel II, hoofdstuk I, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad 363

32.    Materiaal dat in contact komt met levensmiddelen

   Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG 364

De verwijzing naar lidstaat in artikel 9, lid 1, van die verordening wordt niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt.

   Richtlijn 84/500/EEG van de Raad van 15 oktober 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake keramische voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen 365 .


33.    Levensmiddelen – overig

   Richtlijn 1999/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de behandeling van voedsel en voedselingrediënten met ioniserende straling 366

   Richtlijn 1999/3/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 inzake de vaststelling van een communautaire lijst van voedsel en voedselingrediënten die mogen worden behandeld met ioniserende straling 367

   Richtlijn 2009/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan 368

   Richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk 369

   Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 370


   Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad 371

   Verordening (Euratom) 2016/52 van de Raad van 15 januari 2016 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders ten gevolge van een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 3954/87 en de Verordeningen (Euratom) nr. 944/89 en (Euratom) nr. 770/90 van de Commissie 372

   Verordening (EG) nr. 733/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de voorwaarden voor de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit derde landen ingevolge het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl 373

34.    Diervoeders – producten en hygiëne

   Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie 374


   Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding 375

   Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding 376

De verwijzing naar nationale referentielaboratoria in punt 6 van bijlage II bij die verordening wordt niet zodanig gelezen dat deze van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland. Dit belet een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigd nationaal referentielaboratorium niet om de functies van een nationaal referentielaboratorium uit te oefenen met betrekking tot Noord-Ierland. Krachtens deze bepaling tussen de bevoegde autoriteiten van Noord-Ierland en een nationaal referentielaboratorium uitgewisselde informatie en uitgewisseld materiaal zijn voor die bevoegde autoriteiten vertrouwelijk en mogen door het nationaal referentielaboratorium zonder voorafgaande toestemming van die bevoegde autoriteiten niet verder openbaar worden gemaakt.

   Richtlijn 90/167/EEG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking 377

   Verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne 378


35.    GGO's

   Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders 379 , met uitzondering van artikel 32, tweede alinea

Dit belet een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigd nationaal referentielaboratorium niet om de functies van een nationaal referentielaboratorium uit te oefenen met betrekking tot Noord-Ierland. Krachtens deze bepaling tussen de bevoegde autoriteiten van Noord-Ierland en een nationaal referentielaboratorium uitgewisselde informatie en uitgewisseld materiaal zijn voor die bevoegde autoriteiten vertrouwelijk en mogen door het nationaal referentielaboratorium zonder voorafgaande toestemming van die bevoegde autoriteiten niet verder openbaar worden gemaakt.

De verwijzing naar lidstaat in artikel 10, lid 1, en artikel 22, lid 1, van die verordening wordt niet zodanig gelezen dat het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland daaronder valt.

   Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG 380


   Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen 381

   Deel C van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad 382

36.    Levende dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong

Verwijzingen naar nationale referentielaboratoria in de in deze paragraaf vermelde handelingen worden niet zodanig gelezen dat het referentielaboratorium in het Verenigd Koninkrijk daaronder valt. Dit belet een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigd nationaal referentielaboratorium niet om de functies van een nationaal referentielaboratorium uit te oefenen met betrekking tot Noord-Ierland. Krachtens deze bepalingen tussen de bevoegde autoriteiten van Noord-Ierland en een nationaal referentielaboratorium uitgewisselde informatie en uitgewisseld materiaal zijn voor die bevoegde autoriteiten vertrouwelijk en mogen door het nationaal referentielaboratorium zonder voorafgaande toestemming van die bevoegde autoriteiten niet verder openbaar worden gemaakt.

   Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid ("diergezondheidswetgeving") 383


   Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens 384

   Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten 385

   Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen 386

   Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren 387

   Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt 388


   Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan 389

   Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen 390

   Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan 391

   Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van produkten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG 392


   Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren 393

   Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG 394

   Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong 395

   Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 396

   Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) 397


37.    Bestrijding van dierziektes, bestrijding van zoönoses

Verwijzingen naar nationale referentielaboratoria in de in deze paragraaf vermelde handelingen worden niet zodanig gelezen dat het referentielaboratorium in het Verenigd Koninkrijk daaronder valt. Dit belet een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigd nationaal referentielaboratorium niet om de functies van een nationaal referentielaboratorium uit te oefenen met betrekking tot Noord-Ierland. Krachtens deze bepalingen tussen de bevoegde autoriteiten van Noord-Ierland en een nationaal referentielaboratorium uitgewisselde informatie en uitgewisseld materiaal zijn voor die bevoegde autoriteiten vertrouwelijk en mogen door het nationaal referentielaboratorium zonder voorafgaande toestemming van die bevoegde autoriteiten niet verder openbaar worden gemaakt.

   Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën 398

   Richtlijn 77/391/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende een gemeenschappelijke actie met het oog op de uitroeiing van brucellose, tuberculose en leukose bij runderen 399

   Richtlijn 78/52/EEG van de Raad van 13 december 1977 tot vaststelling van de communautaire criteria voor de nationale programma's voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en endemische leukose bij runderen 400


   Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG 401

   Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG 402

   Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest 403

   Richtlijn 92/35/EEG van de Raad van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardepest 404

   Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest 405


   Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers 406

   Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle 407

   Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte 408

   Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad 409

   Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue 410


38.    Identificatie van dieren

   Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG 411

   Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad 412

   Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens 413

39.    Fokken van dieren

   Artikel 37 en artikel 64, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij ("Fokkerijverordening") 414


40.    Dierenwelzijn

   Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 415

   Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden 416

41.    Plantgezondheid

   Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen 417

   Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad 418


42.    Teeltmateriaal

   Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen 419

   Richtlijn 68/193/EEG van de Raad van 9 april 1968 betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken 420

   Richtlijn 1999/105/EG van de Raad van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal 421

   Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen 422

   Richtlijn 2002/54/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad 423

   Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad 424


   Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen 425

   Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen 426

   Richtlijn 2008/90/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt 427

43.    Officiële controles, veterinaire controles

Verwijzingen naar nationale referentielaboratoria in de in dit deel vermelde handelingen worden niet zodanig gelezen dat het referentielaboratorium in het Verenigd Koninkrijk daaronder valt. Dit belet een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigd nationaal referentielaboratorium niet om de functies van een nationaal referentielaboratorium uit te oefenen met betrekking tot Noord-Ierland. Krachtens deze bepalingen tussen de bevoegde autoriteiten van Noord-Ierland en een nationaal referentielaboratorium uitgewisselde informatie en uitgewisseld materiaal zijn voor die bevoegde autoriteiten vertrouwelijk en mogen door het nationaal referentielaboratorium zonder voorafgaande toestemming van die bevoegde autoriteiten niet verder openbaar worden gemaakt.


   Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) 428

   Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn 429

   Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong 430


   Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG 431

   Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht 432

   Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt 433

   Richtlijn van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt 434

44.    Sanitair en fytosanitair - Overig

   Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG 435


   Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG 436

45.    Intellectuele eigendom

   Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1576/89 van de Raad 437

   Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen 438

   Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad 439


   Deel II, titel II, hoofdstuk I, afdelingen 2 en 3 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad 440

   Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad 441

46.    Visserij en aquacultuur

   Verordening (EEG) nr. 3703/85 van de Commissie van 23 december 1985 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde soorten verse of gekoelde vis 442

   Verordening (EEG) nr. 2136/89 van de Raad van 21 juni 1989 tot vaststelling van gemeenschappelijke normen voor het in de handel brengen van sardineconserven 443


   Verordening (EEG) nr. 1536/92 van de Raad van 9 juni 1992 tot vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor tonijn- en bonietconserven 444

   Verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijprodukten 445

   Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen 446 , voor zover zij betrekking heeft op minimummaten van mariene organismen

   Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 447 , voor zover zij betrekking heeft op bepalingen inzake handelsnormen


   Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad 448 , voor zover zij betrekking heeft op bepalingen inzake handelsnormen en consumenteninformatie

   Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad 449 , voor zover zij betrekking heeft op bepalingen inzake handelsnormen voor visserij- en aquacultuurproducten.

   Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 450

   Verordening (EG) nr. 1035/2001 van de Raad van 22 mei 2001 tot invoering van een documentatieregeling voor de vangst van Dissostichus spp. 451


   Verordening (EU) nr. 640/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 tot vaststelling van een vangstdocumentatieprogramma voor blauwvintonijn Thunnus thynnus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1984/2003 van de Raad 452

   Verordening (EG) nr. 1100/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal 453

47.    Overig

   Deel III van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad 454 , met uitzondering van hoofdstuk VI

   Verordening (EG) nr. 2964/95 van de Raad van 20 december 1995 houdende instelling van een registratie in de Gemeenschap van de invoer en leveranties van ruwe aardolie 455

   Verordening (EG) nr. 2182/2004 van de Raad van 6 december 2004 betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen 456


   Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten 457

   Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG 458

   Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen 459

   Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 460

   Richtlijn 69/493/EEG van de Raad van 15 december 1969 voor de onderlinge aanpassing der wetgevingen van de Lid-Staten inzake kristalglas 461


   Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik 462

   Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens 463

   Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan 464

   Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap 465


   Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing 466

   Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 442/2011 467

   Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad van 7 juli 2003 betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2465/96 468

   Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant 469

   Vigerende beperkende maatregelen op grond van artikel 215 VWEU

________________



BIJLAGE 6

BEPALINGEN VAN HET RECHT VAN DE UNIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 9

1.    Belasting over de toegevoegde waarde 470

   Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 471

   Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn 472

   Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde 473

   Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen 474


   Dertiende Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen 475

   Richtlijn 2007/74/EG van de Raad van 20 december 2007 betreffende de vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen op goederen die worden ingevoerd door reizigers komende uit derde landen 476

   Richtlijn 2009/132/EG van de Raad van 19 oktober 2009 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 143, onder b) en c), van Richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen 477

   Richtlijn 2006/79/EG van de Raad van 5 oktober 2006 inzake de belastingvrijstellingen die van toepassing zijn bij invoer van uit derde landen afkomstige kleine zendingen goederen zonder commercieel karakter 478

   Verplichtingen die voortvloeien uit de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende administratieve samenwerking, bestrijding van fraude en invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw 479


   Verplichtingen die voortvloeien uit de Overeenkomst voor samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden 480

2.    Accijns

   Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG 481

   Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad van 2 mei 2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004 482

   Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen 483

   Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken 484


   Richtlijn 92/84/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken 485

   Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten 486

   Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit 487

   Richtlijn 95/60/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende het merken van gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden 488

   Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen 489


   Richtlijn 2007/74/EG van de Raad van 20 december 2007 betreffende de vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen op goederen die worden ingevoerd door reizigers komende uit derde landen 490

   Richtlijn 2006/79/EG van de Raad van 5 oktober 2006 inzake de belastingvrijstellingen die van toepassing zijn bij invoer van uit derde landen afkomstige kleine zendingen goederen zonder commercieel karakter 491

_______________



BIJLAGE 7

BEPALINGEN VAN HET RECHT VAN DE UNIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 11

De volgende handelingen zijn van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland voor zover zij van toepassing zijn op de productie, het transport, de distributie en de levering van elektriciteit, de groothandelsmarkt voor elektriciteit of de grensoverschrijdende handel in elektriciteit.

Bepalingen met betrekking tot detailhandelsmarkten en consumentenbescherming zijn niet van toepassing. Verwijzingen naar een bepaling van een andere handeling van de Unie in de in deze bijlage vermelde handelingen hebben niet tot gevolg dat de bepaling waarnaar wordt verwezen toepasselijk is, wanneer deze niet anderszins van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, tenzij het een bepaling inzake groothandelsmarkten voor elektriciteit betreft die in Ierland van toepassing is en die nodig is voor de gezamenlijke werking van de interne groothandelsmarkt voor elektriciteit in Ierland en Noord-Ierland.

   Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG 492


   Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 493

   Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators 494

   Richtlijn 2005/89/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 inzake maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen 495

   Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie 496

   Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging 497

   Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad 498

________________



BIJLAGE 8

BEPALINGEN VAN HET RECHT VAN DE UNIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 12, LID 1, VAN HET PROTCOL EN ARTIKEL 7, LID 1, VAN BIJLAGE 4

1.    Staatssteunregels in het VWEU 499

   Artikel 107 VWEU 500

   Artikel 108 VWEU 501

   Artikel 109 VWEU 502

   Artikel 106 VWEU 503 , voor zover het betrekking heeft op staatssteun

   Artikel 93 VWEU 504



2.    Handelingen die naar het begrip steun verwijzen

   Mededeling van de Commissie betreffende het begrip "staatssteun" 505

   Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie 506

   Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties  507

3.    Groepsvrijstellingsverordeningen

3.1    Machtigingsverordening

   Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten horizontale steunmaatregelen 508


3.2    Algemene groepsvrijstelling

   Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard 509

3.3    Sectorale groepsvrijstellingsverordeningen

   Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard 510  

   Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard 511


   Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad 512

   Mededeling van de Commissie interpretatieve richtsnoeren bij Verordening (EG) nr. 1370/2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg 513

   Besluit van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen 514

3.4    Verordeningen in zake de-minimissteun

   Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun 515


   Verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen 516

   Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector 517

   Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector 518

4.    Procedurele regels

   Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 519


   Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag 520

   Bekendmaking van de Commissie — Naar een doelmatige tenuitvoerlegging van beschikkingen van de Commissie waarbij lidstaten wordt gelast onrechtmatige en onverenigbare steun terug te vorderen 521

   Mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun 522

   Mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties 523

   Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld 524

   Mededeling van de Commissie - Gedragscode van de Commissie voor een goed verloop van de staatssteunprocedures 525



   Mededeling van de Commissie C(2003) 4582 van 1 december 2003 over geheimhouding bij beschikkingen inzake staatssteun 526

5.    Regels inzake verenigbaarheid

5.1    Belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang

   Mededeling van de Commissie — Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang 527

5.2    Landbouwsteun

   Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 528

5.3    Steun voor visserij en aquacultuur

   Mededeling van de Commissie – Richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector 529



5.4    Regionale steun

   Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 530

5.5    Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

   Mededeling van de Commissie — Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie 531

5.6    Risicokapitaalsteun

   Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen 532

5.7    Reddings- en herstructureringssteun

   Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden 533



5.8    Opleidingssteun

   Mededeling van de Commissie – Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun ten behoeve van opleiding 534

5.9    Werkgelegenheidssteun

   Mededeling van de Commissie – Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van individueel aan te melden staatssteun voor de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers 535

5.10    Tijdelijke regels naar aanleiding van de economische en financiële crisis

   Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis 536

   Mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa in de communautaire banksector 537



   Mededeling van de Commissie betreffende het herstel van de levensvatbaarheid en de beoordeling van de herstructureringsmaatregelen in de financiële sector in de huidige crisis met inachtneming van de staatssteunregels 538

5.11    Exportkredietverzekering

   Mededeling van de Commissie aan de lidstaten inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op kortlopende exportkredietverzekering 539

5.12    Energie en milieu

5.12.1    Milieusteun en energie

   Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 540

   Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2012 541  



5.12.2    Elektriciteit (gestrande kosten)

   Mededeling van de Commissie betreffende de onderzoekmethode van staatssteun die verband houdt met gestrande kosten 542  

5.12.3    Steenkool

   Besluit van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen 543

5.13    Basisindustrieën, be- en verwerkende industrie (staal)

   Mededeling van de Commissie betreffende bepaalde aspecten van de behandeling van mededingingszaken als gevolg van het aflopen van het EGKS-Verdrag 544

5.14    Postdiensten

   Mededeling van de Commissie over de toepassing van de mededingingsregels op de postsector en over de beoordeling van bepaalde overheidsmaatregelen met betrekking tot postdiensten 545



5.15    Audiovisueel, omroep en breedband

5.15.1    Audiovisuele productie

   Mededeling van de Commissie betreffende staatssteun voor films en andere audiovisuele werken 546

5.15.2    Omroep

   Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op de publieke omroep 547

5.15.3    Breedbandnetwerken

   Richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken 548



5.16    Transport en infrastructuur

   Mededeling van de Commissie - Communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun aan spoorwegondernemingen 549

   Communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer 550

   Mededeling betreffende richtsnoeren voor staatssteun ter aanvulling van de communautaire financiering voor de totstandbrenging van snelwegen op zee 551

   Mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor staatssteun voor scheepsmanagementbedrijven 552

   Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen 553



5.17    Diensten van algemeen economisch belang (DAEB)

   Mededeling van de Commissie — EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst 554

6.    Doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven

   Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen 555

_______________



BIJLAGE 9

PROCEDURES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 12, lid 2

Het Gemengd Comité bepaalt het initiële maximale totale jaarlijkse niveau van de vrijgestelde steun en het initiële minimumpercentage, bedoeld in artikel 12, lid 2, en houdt daarbij rekening met de meest recente informatie die beschikbaar is. Het initiële maximale totale jaarlijkse niveau van de vrijgestelde steun wordt gebaseerd op de opzet van de toekomstige landbouwsteunregeling van het Verenigd Koninkrijk alsook op het jaargemiddelde van het totaalbedrag van de in Noord-Ierland verrichte uitgaven in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op grond van het huidige MFK 2014-2020. Het initiële minimumpercentage wordt gebaseerd op de opzet van de landbouwsteunregeling van het Verenigd Koninkrijk alsook op het percentage waarmee de totale uitgaven in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de Unie voldeden aan de bepalingen van bijlage 2 bij de landbouwovereenkomst van de WTO, zoals meegedeeld met betrekking tot de betreffende periode.

Het Gemengd Comité past het niveau van de steun en het percentage, bedoeld in de eerste alinea en gebaseerd op de opzet van de landbouwsteunregeling van het Verenigd Koninkrijk aan iedere variatie aan in het totaalbedrag van de in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de Unie beschikbare steun in elk toekomstig meerjarig financieel kader.

.


Wanneer het Gemengd Comité verzuimt voor het eind van de overgangsperiode of binnen één jaar na de inwerkingtreding van een toekomstig meerjarig financieel kader, al naargelang het geval, het initiële niveau van steun en percentage in overeenstemming met de eerste alinea vast te stellen of het niveau van steun en het percentage in overeenstemming met de tweede alinea aan te passen, wordt de toepassing van artikel 12, lid 2, opgeschort totdat het Gemengd Comité het niveau van de steun en het percentage heeft bepaald of aangepast.

________________



BIJLAGE 10

PROCEDURES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18, lid 3

1.    Wanneer de Unie of het Verenigd Koninkrijk overweegt om vrijwaringsmaatregelen te nemen uit hoofde van artikel 18, lid 1, van dit protocol, geeft zij/het, onverwijld de Unie of het Verenigd Koninkrijk, al naar gelang het geval, daarvan kennis via het Gemend Comité en verstrekt zij/het alle relevante informatie.

2.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk plegen onmiddellijk overleg in het Gemengd Comité teneinde een voor elke partij aanvaardbare oplossing te vinden.

3.    De Unie of het Verenigd Koninkrijk, al naargelang het geval, kan geen vrijwaringsmaatregelen nemen totdat één maand is verstreken na de datum van kennisgeving uit hoofde van punt 1, tenzij de overlegprocedure uit hoofde van punt 2 is afgesloten voór het verstrijken van die termijn. Wanneer uitzonderlijke omstandigheden die onmiddellijke maatregelen vereisen eerder onderzoek uitsluiten, kan de Unie of het Verenigd Koninkrijk, al naargelang het geval, onmiddellijk de beschermende maatregelen nemen die strikt noodzakelijk zijn om de situatie te verhelpen.

4.    De Unie of het Verenigd Koninkrijk, al naargelang het geval, geeft het Gemengd Comité onverwijld kennis van de genomen maatregelen en verstrekt alle relevante informatie.



5.    De genomen vrijwaringsmaatregelen vormen vanaf de datum van hun vaststelling om de drie maanden het voorwerp van overleg in het Gemengd Comité met het oog op de afschaffing ervan vóór de beoogde datum van verstrijken of de beperking van hun toepassingsgebied. De Unie of het Verenigd Koninkrijk, al naargelang het geval, kan het Gemengd Comité te allen tijd verzoeken om dergelijk maatregelen te evalueren.

6.    De punten 1 tot en met 5 zijn, mutatis mutandis, van toepassing op de evenwichtsherstellende maatregelen, bedoeld in artikel 18, lid 2, van dit Protocol.

________________



PROTOCOL INZAKE DE ZONES VAN CYPRUS DIE ONDER DE SOEVEREINITEIT VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND VALLEN

De Unie en het Verenigd Koninkrijk,

ERAAN HERINNEREND dat in de gemeenschappelijke verklaring betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen ("Sovereign Base Areas", hierna "SBA's" genoemd), welke gehecht is aan de Slotakte bij het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschappen, gesteld wordt dat de regels die gelden voor de betrekkingen tussen de Europese Economische Gemeenschap en deze zones zullen worden vastgesteld in het kader van een eventuele regeling tussen deze Gemeenschap en de Republiek Cyprus;

BEVESTIGEND dat de regels die gelden voor de betrekkingen tussen de Unie en de SBA’s, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie vastgesteld moeten blijven worden in het kader van het lidmaatschap van de Unie van de Republiek Cyprus;

REKENING HOUDEND met de bepalingen over de SBA’s van Akrotiri en Dhekelia in het Verdrag betreffende de oprichting van de Republiek Cyprus en de daarbij horende notawisseling van 16 augustus 1960 (hierna „het Oprichtingsverdrag” genoemd);


BEVESTIGEND dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie geen afbreuk mag doen aan de rechten en de verplichtingen van de Republiek Cyprus uit hoofde van het recht van de Unie of de rechten en verplichtingen van de partijen bij het Oprichtingsverdrag,

ERAAN HERINNEREND dat, vanaf de datum van toetreding van de Republiek Cyprus tot de Unie, het recht van de Unie in de SBA’s slechts van toepassing is voor zover nodig om de uitvoering te waarborgen van de regelingen als vervat in Protocol nr. 3 betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen, dat gehecht is aan de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (hierna “Protocol nr. 3” genoemd),

AKTE NEMEND van de notawisseling tussen de Regering van het Verenigd Koninkrijk en de Regering van de Republiek Cyprus betreffende het bestuur van de SBA's van 16 augustus 1960 en de daaraan gehechte verklaring van de Regering van het Verenigd Koninkrijk dat een der hoofddoelstellingen de bescherming is van de belangen van personen die in een SBA verblijven of werken, en in dit verband overwegend dat deze personen zo veel mogelijk dezelfde behandeling moeten krijgen als personen die in de Republiek Cyprus verblijven of werken;


AKTE NEMEND van de toezegging van het Verenigd Koninkrijk de toepassing voort te zetten van de regelingen uit hoofde van het Oprichtingsverdrag waarbij de autoriteiten van de Republiek Cyprus allerlei openbare diensten verrichten in de SBA's, inclusief op het gebied van landbouw, douane en belastingen;

OVERWEGENDE dat de SBA’s deel moeten blijven uitmaken van het douanegebied van de Unie na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;

AKTE NEMEND van de bepalingen van het Oprichtingsverdrag betreffende de douaneregelingen tussen de SBA's en de Republiek Cyprus en met name van die welke vervat zijn in deel I van bijlage F bij dat verdrag;

AKTE NEMEND van de toezegging van het Verenigd Koninkrijk om geen douaneposten of andere grensafsluitingen te installeren tussen de SBA’s en de Republiek Cyprus en geen commerciële of civiele zeehavens of luchthavens te vestigen,

GELEID DOOR DE WENS passende regelingen uit te werken voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de regelingen als vervat in Protocol nr. 3 na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;

OVERWEGEND dat de regelingen als vervat in dit protocol de goede uitvoering en handhaving van de desbetreffende bepalingen van het recht van de Unie met betrekking tot de SBA’s moeten waarborgen na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;


OVERWEGEND dat passende regelingen moeten worden vastgesteld met betrekking tot de rechten- en belastingverminderingen en -vrijstellingen die de strijdkrachten van het Verenigd Koninkrijk en aanverwant personeel kunnen behouden na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;

ERKENNEND dat het noodzakelijk is te voorzien in specifieke regelingen voor de controles op goederen en personen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de SBA’s, alsmede de voorwaarden vast te stellen waaronder de relevante bepalingen van het recht van de Unie gelden ten aanzien van de lijn tussen de gebieden waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent en de SBA van Dhekelia, zoals thans is geregeld op basis van Protocol nr. 10 over Cyprus bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond („Protocol nr. 10”),

ERKENNEND dat samenwerking tussen de Republiek Cyprus en het Verenigd Koninkrijk van wezenlijk belang is om een effectieve uitvoering van de regelingen als vervat in dit protocol te waarborgen;

OVERWEGEND dat op grond van de regelingen als vervat in dit protocol, het recht van de Unie van toepassing zal zijn op de SBA’s op bepaalde beleidsterreinen van de Unie na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie,


ERKENNEND de unieke regelingen met betrekking tot personen die wonen en werken in de SBA’s krachtens het Oprichtingsverdrag en de verklaring van 1960 en de doelstelling van een consequente toepassing van het relevante recht van de Unie in zowel de Republiek Cyprus en de SBA ter ondersteuning van deze regelingen;

ER in dit verband AKTE VAN NEMEND dat het Verenigd Koninkrijk door middel van dit protocol de Republiek Cyprus, als lidstaat van de Europese Unie, belast met de tenuitvoerlegging en handhaving van bepalingen van het recht van de Unie in de SBA’s overeenkomstig dit protocol,

ERAAN HERINNEREND dat de Republiek Cyprus verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging en handhaving van het recht van de Unie met betrekking tot goederen bestemd voor of afkomstig uit de SBA’s die binnenkomen of vertrekken via een zeehaven of luchthaven in de Republiek Cyprus;

ONDERSTREPEND dat de regelingen als vervat in dit Protocol gelden onverminderd de artikelen 1 en 2 van het Oprichtingsverdrag en de standpunten van de Republiek Cyprus en het Verenigd Koninkrijk daarover;

OVERWEGEND dat de in dit protocol vastgelegde regelingen uitsluitend betrekking hebben op de speciale situatie van de SBA's en op geen enkel ander grondgebied mogen worden toegepast, noch als precedent mogen dienen;

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT de volgende bepalingen, welke aan het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor atoomenergie (hierna “het terugtrekkingsakkoord” genoemd) worden gehecht:


ARTIKEL 1

Algemene bepalingen

1.    Voor de toepassing van dit protocol wordt elke verwijzing naar het Verenigd Koninkrijk in de toepasselijke bepalingen van het terugtrekkingsakkoord opgevat als een verwijzing naar het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de SBA’s. De titels I, II en III van deel drie en deel zes ervan zijn van toepassing onverminderd de bepalingen van dit protocol.

2.    In afwijking van artikel 4, leden 4 en 5, van het terugtrekkingsakkoord worden de bepalingen van dit protocol die verwijzen naar het recht van de Unie of begrippen of bepalingen daarvan, wat de tenuitvoerlegging en de toepassing ervan betreft geïnterpreteerd overeenkomstig de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

3.    In afwijking van artikel 71 van het terugtrekkingsakkoord zijn, naast eventuele bepalingen van het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens die krachtens dit protocol van toepassing zijn op en in de SBA’s, Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn (EU) 2016/680 van toepassing op persoonsgegevens die worden verwerkt in de SBA’s op basis van dit protocol.


4.    In afwijking van artikel 6, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord wordt, wanneer in dit protocol wordt verwezen naar een handeling van de Unie, de verwijzing naar die handeling opgevat als een verwijzing naar de handeling zoals gewijzigd of vervangen. Dit lid is niet van toepassing op artikel 4, leden 3 en 10, van Verordening (EG) nr. 866/2004 van de Raad 556 , waarop artikel 10, lid 2, van toepassing is.

5.    Wanneer de Unie in afwijking van de artikelen 7 en 8 van het terugtrekkingsakkoord oordeelt dat volledige of gedeeltelijke toegang door het Verenigd Koninkrijk, of door het Verenigd Koninkrijk voor wat betreft de SBA’s, naargelang het geval, strikt noodzakelijk is om het Verenigd Koninkrijk in staat stellen om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit protocol, ook wanneer een dergelijke toegang noodzakelijk is omdat de toegang tot relevante informatie niet op een andere praktische wijze kan worden gefaciliteerd, worden verwijzingen naar de lidstaten en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn, opgevat als omvattende ook het Verenigd Koninkrijk of het Verenigd Koninkrijk voor wat betreft de SBA’s, naargelang het geval, met betrekking tot de toegang tot netwerken, informatiesystemen en databanken die op grond van het recht van de Unie zijn ingesteld.


ARTIKEL 2

Douanegebied van de Unie

1.    De SBA’s maken, rekening houdende met het Oprichtingsverdrag, deel uit van het douanegebied van de Unie. Daartoe zijn de bepalingen van het recht van de Unie op het gebied van douane en gemeenschappelijk handelsbeleid, met inbegrip van de bepalingen van het recht van de Unie die voorzien in douanecontroles voor specifieke goederen of voor specifieke doeleinden, van toepassing op en in de SBA’s.

2.    Goederen geproduceerd door producenten in de SBA’s en op de markt gebracht in het douanegebied van de Unie, worden beschouwd als goederen in het vrije verkeer.

3.    Alle goederen bestemd voor gebruik in de SBA’s komen het eiland Cyprus binnen via de civiele luchthavens en zeehavens van de Republiek Cyprus, en alle douaneformaliteiten, douanecontroles en inning van invoerrechten met betrekking tot die goederen worden verricht door de autoriteiten van de Republiek Cyprus.

4.    Alle voor uitvoer bestemde goederen verlaten het eiland Cyprus via de civiele luchthavens en zeehavens van de Republiek Cyprus en alle daarmee verband houdende douaneformaliteiten bij uitvoer en douanecontroles worden verricht door de autoriteiten van de Republiek Cyprus.

5.    De douanecontroles van documenten en apparatuur bedoeld in punt 3 van afdeling 11 van bijlage C bij het Oprichtingsverdrag worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van die afdeling.


6.    In afwijking van de leden 3 en 4, en met als enig doel de exploitatie van de SBA’s als militaire bases te ondersteunen, zijn, gezien het Oprichtingsverdrag, de volgende bepalingen van toepassing:

a)    De volgende goederen mogen het eiland Cyprus binnenkomen of verlaten via een zeehaven of luchthaven in de SBA’s, mits alle douaneformaliteiten, douanecontroles en inning van rechten met betrekking tot die goederen worden uitgevoerd door de autoriteiten van de SBA’s:

i)    goederen ingevoerd of uitgevoerd voor officiële of militaire doeleinden;

ii)    goederen ingevoerd of uitgevoerd in de persoonlijke bagage, louter voor persoonlijk gebruik, door of namens personeel van het Verenigd Koninkrijk, alsmede door andere personen in het kader van militaire of dienstreizen.

b)    Pakketten die worden verzonden of ontvangen door personeel van het Verenigd Koninkrijk of personen te hunnen laste en worden vervoerd door de postdiensten van de Britse strijdkrachten, mogen het eiland Cyprus via een haven of luchthaven in de SBA’s binnenkomen of verlaten onder de volgende voorwaarden:

i)    inkomende pakketten bestemd voor personeel van het Verenigd Koninkrijk of personen te hunnen laste worden vervoerd in een verzegelde container en na hun aankomst naar een douanekantoor in de Republiek Cyprus gebracht, zodat de autoriteiten van de Republiek Cyprus de nodige douaneformaliteiten en douanecontroles en de inning van douanerechten met betrekking tot die goederen kunnen verrichten;


ii)    uitgaande pakketten, verzonden door personeel van het Verenigd Koninkrijk of personen te hunnen laste, worden onderworpen aan douanecontrole door de autoriteiten van de SBA’s.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder „personeel van het Verenigd Koninkrijk of personen te hunnen laste” verstaan: de personen omschreven in punt 1 van deel I van bijlage B bij het Oprichtingsverdrag.

Het Verenigd Koninkrijk deelt relevante informatie met de Republiek Cyprus met het oog op nauwe samenwerking ter voorkoming van ontduiking van rechten en belastingen, met inbegrip van smokkel.

7.    De artikelen 34, 35 en 36 VWEU en andere bepalingen van het recht van de Unie inzake goederen, met name maatregelen op grond van artikel 114 VWEU, zijn van toepassing op en in de SBA’s.

8.    Goederen die aankomen vanuit de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, mogen de lijn tussen deze gebieden en de Eastern Sovereign Base Area overschrijden in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 866/2004.

Onverminderd artikel 6 van dit protocol, is het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en handhaving van Verordening (EG) nr. 866/2004 met betrekking tot de SBA’s in overeenstemming met de bepalingen van die verordening. Het Verenigd Koninkrijk verzoekt de autoriteiten van de Republiek Cyprus alle noodzakelijke veterinaire en fytosanitaire controles en voedselveiligheidscontroles uit te voeren waarin die verordening voorziet.


9.    Het Verenigd Koninkrijk is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en handhaving van de bepalingen van het recht van de Unie bedoeld in lid 1 met betrekking tot goederen die de SBA’s binnenkomen of verlaten overeenkomstig lid 6.

Het Verenigd Koninkrijk is ook verantwoordelijk voor de afgifte van de vergunningen en certificaten die mogelijk vereist zijn met betrekking tot goederen die onder punt 1 van afdeling 5 van bijlage F bij het Oprichtingsverdrag vallen.

10.    De Republiek Cyprus is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en handhaving in de SBA’s van de bepalingen van het recht van de Unie bedoeld in lid 7.

ARTIKEL 3

Belastingen

1.    De bepalingen van het recht van de Unie inzake omzetbelasting, accijnzen en andere vormen van indirecte belastingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 113 VWEU, zijn van toepassing op en in de SBA’s.

2.    Handelingen met de SBA’s als herkomst of bestemming worden behandeld als handelingen met de Republiek Cyprus als herkomst of bestemming voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde (btw), accijnzen en andere vormen van indirecte belastingen.


3.    De Republiek Cyprus is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en de handhaving van de in dit artikel bedoelde bepalingen van het recht van de Unie in de SBA’s, inclusief voor de inning van rechten en heffingen verschuldigd door natuurlijke of rechtspersonen die verblijven of gevestigd zijn in de SBA’s.

ARTIKEL 4

Douanevrijstellingen

1.    Goederen of diensten ontvangen, verworven of ingevoerd voor gebruik door de strijdkrachten van het Verenigd Koninkrijk of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, worden vrijgesteld van douanerechten, btw en accijnzen, mits de betrokken personen op grond van het Oprichtingsverdrag in aanmerking komen voor een dergelijke vrijstelling. Voor dit doel verstrekt het Verenigd Koninkrijk na goedkeuring door de Republiek Cyprus vrijstellingscertificaten met betrekking tot de goederen waarop artikel 2, lid 3, van toepassing is.

2.    Enigerlei rechten die kunnen worden geïnd door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk in de SBA’s als gevolg van verkoop van de goederen bedoeld in lid 1, worden overgemaakt aan de autoriteiten van de Republiek Cyprus.


ARTIKEL 5

Sociale zekerheid

Met het oog op de verdere bescherming van de rechten van personen die wonen of werken op het grondgebied van de SBA’s, maken het Verenigd Koninkrijk en de Republiek Cyprus waar nodig verdere afspraken om de correcte tenuitvoerlegging van artikel 4 van Protocol nr. 3 na het eind van de overgangsperiode te waarborgen.

ARTIKEL 6

Landbouw, visserij en veterinaire en fytosanitaire voorschriften

De bepalingen van het recht van de Unie op het gebied van de landbouw en de visserij in titel III van het derde deel van het VWEU en krachtens deze bepalingen vastgestelde handelingen, alsook de veterinaire en fytosanitaire regelgeving vastgesteld op grond van met name artikel 168, lid 4, onder b), VWEU, zijn van toepassing op en in de SBA’s.

De Republiek Cyprus is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en handhaving van de in het eerste lid bedoelde bepalingen van het recht van de Unie in de SBA’s.


ARTIKEL 7

Controles van personen die de buitengrenzen van de SBA’s overschrijden

1.    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „buitengrenzen van de SBA” verstaan: de zeegrenzen en de luchthavens en zeehavens van de SBA’s, uitgezonderd de land- en zeegrenzen van de SBA’s met de Republiek Cyprus. Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 6 wordt voor de toepassing van de leden 2 en 7 onder „doorlaatposten” verstaan: de doorlaatposten die door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn erkend voor het overschrijden van de buitengrenzen van de SBA’s.

2.    Het Verenigd Koninkrijk onderwerpt personen die de buitengrenzen van de SBA’s overschrijden aan controles. Deze controles betreffen tevens de reisdocumenten. Alle personen worden aan ten minste één controle onderworpen om hun identiteit vast te stellen. Het Verenigd Koninkrijk staat het overschrijden van de buitengrenzen van de SBA’s uitsluitend toe aan de doorlaatposten.

3.    Onderdanen van derde landen en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk mogen slechts de buitengrenzen van de SBA’s overschrijden als zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)    zij zijn in het bezit van een geldig reisdocument;

b)    zij zijn in het bezit van een geldig visum voor de Republiek Cyprus, indien dit vereist is;

c)    zij zijn betrokken bij een defensiegerelateerde activiteit of gezinslid van een persoon die bij een dergelijke activiteit betrokken is;


d)    zij vormen geen bedreiging voor de nationale veiligheid.

De onder c) genoemde voorwaarde geldt niet voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die de grens bedoeld in lid 6 overschrijden.

Het Verenigd Koninkrijk kan alleen afwijken van de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden om humanitaire redenen, om redenen van nationaal belang of om zijn internationale verplichtingen na te komen.

De leden van de strijdkrachten, het burgerpersoneel en personen ten laste, als omschreven in bijlage C bij het Oprichtingsverdrag, zijn vrijgesteld van de visumplicht voor de Republiek Cyprus.

4.    Een persoon die om asiel verzoekt die van buiten de Unie het eiland Cyprus voor de eerste maal is binnengekomen via één van de SBA's, wordt op verzoek van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij zich bevindt door de desbetreffende SBA terug- of overgenomen.

De Republiek Cyprus blijft met het Verenigd Koninkrijk samenwerken teneinde praktische methoden te ontwikkelen om op grond van humanitaire overwegingen en in overeenstemming met de relevante wetgeving van het SBA-bestuur de rechten van asielzoekers en illegale migranten te respecteren en in hun behoeften te voorzien.

5.    Onverminderd lid 6 worden er geen personencontroles uitgevoerd aan de land- en zeegrenzen tussen de SBA’s en de Republiek Cyprus.


6.    De grens tussen de Eastern Sovereign Base Area en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, wordt voor de toepassing van dit artikel behandeld als deel van de buitengrenzen van de SBA’s voor de duur van de opschorting van de toepassing van het acquis overeenkomstig artikel 1 van Protocol nr. 10. Die grens kan alleen worden overschreden aan de doorlaatposten Strovilia en Pergamos. Met voorafgaande toestemming van en in samenwerking met de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, kan de Republiek Cyprus verdere maatregelen ter bestrijding van illegale migratie nemen met betrekking tot personen die die grens hebben overschreden.

7.    De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zetten mobiele eenheden in voor de bewaking van de buitengrenzen tussen de grensdoorlaatposten en bij de doorlaatposten buiten de normale openingstijden aan de buitengrenzen van de SBA’s en aan de grens tussen de Sovereign Base Area van Dhekelia en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent. Deze bewaking wordt op zodanige wijze uitgeoefend dat ontduiking van de controles aan de doorlaatposten ontmoedigd wordt. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zetten voldoende, gekwalificeerde functionarissen in om de controles en de bewaking uit te voeren.

8.    De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk werken doorlopend nauw samen met de autoriteiten van de Republiek Cyprus met het oog op een doelmatige uitvoering van de controles en de bewaking bedoeld in de leden 6 en 7.


ARTIKEL 8

Samenwerking

De Republiek Cyprus en het Verenigd Koninkrijk werken samen om te zorgen voor de doeltreffende uitvoering van dit protocol, in het bijzonder met het oog op de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie of het Verenigd Koninkrijk schaden. De Republiek Cyprus en het Verenigd Koninkrijk kunnen verdere afspraken maken over de tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit protocol. De Republiek Cyprus stelt de Europese Commissie in kennis van dergelijke afspraken vóór de inwerkingtreding ervan.

ARTIKEL 9

Gespecialiseerd comité

1.    Het gespecialiseerd comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake de Sovereign Base Areas in Cyprus, opgericht bij artikel 165 van het terugtrekkingsakkoord (hierna „het gespecialiseerd comité” genoemd):

a)    de uitvoering en toepassing van dit protocol vergemakkelijken;

b)    de door de Unie of het Verenigd Koninkrijk aan de orde gestelde punten bespreken die van belang zijn voor dit protocol en tot een probleem leiden; en


c)    doet aanbevelingen aan het Gemengd Comité wat betreft de werking van dit protocol, in het bijzonder voorstellen tot wijziging van de verwijzingen naar het recht van de Unie in dit protocol.

2.    De Europese Commissie stelt het gespecialiseerd comité in kennis van elk verslag dat is voorgelegd op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 866/2004 en raadpleegt het Verenigd Koninkrijk over elk voorstel van de Commissie om een handeling vast te stellen tot wijziging of vervanging van die verordening wanneer het betrekking heeft op de SBA’s.

ARTIKEL 10

Gemengd Comité

1.    Het Gemengd Comité wijzigt verwijzingen naar het recht van de Unie in dit protocol op aanbeveling van de gespecialiseerd comité.

2.    Indien het Gemengd Comité van oordeel is dat zulks nodig is om de goede werking van dit protocol te bewaren, kan het op aanbeveling van het gespecialiseerd comité alle nodige besluiten nemen om de bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 4, te vervangen met betrekking tot dit protocol.

3.    Het Gemengd Comité kan op aanbeveling van het gespecialiseerd comité artikel 7, lid 6, wijzigen wat betreft de in die bepaling aangewezen doorlaatposten.


ARTIKEL 11

Werking van artikel 6 van Protocol nr. 3 tijdens de overgangsperiode

In afwijking van artikel 127, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord, zijn alle maatregelen die tijdens de overgangsperiode op grond van artikel 6 van Protocol nr. 3 worden aangenomen, niet van toepassing op of in de SBA’s.

ARTIKEL 12

Toezicht en handhaving

1.    Ten aanzien van de SBA’s en de natuurlijke personen en rechtspersonen die woonachtig of gevestigd zijn op het grondgebied van die zones, hebben de instellingen, organen en instanties van de Unie de bevoegdheden die hen door het recht van de Unie zijn verleend met betrekking tot dit protocol en de bepalingen van het recht van de Unie die uit hoofde ervan van toepassing zijn. In het bijzonder is het Hof van Justitie van de Europese Unie in dezen bevoegd zoals voorzien in de Verdragen.

2.    De overeenkomstig lid 1 vastgestelde handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie hebben voor en in de SBA’s dezelfde rechtsgevolgen als in de Unie en de lidstaten ervan.


ARTIKEL 13

Verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging

1.    Tenzij anders bepaald in dit protocol, is het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en de handhaving van dit protocol in de SBA’s. Niettegenstaande lid 3, stellen de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de nodige binnenlandse wetgeving vast om dit protocol in de SBA’s ten uitvoer te leggen.

2.    Het Verenigd Koninkrijk behoudt het exclusieve recht om dit protocol uit te voeren en te handhaven ten aanzien van zijn eigen autoriteiten of op de onroerende goederen die eigendom zijn van of gebruikt worden door het ministerie van Defensie van het Verenigd Koninkrijk, alsmede de bevoegdheid om dwangmaatregelen te nemen die het betreden van een woning of het aanhouden van personen vereisen. Het Verenigd Koninkrijk behoudt andere bevoegdheden om dwangmaatregelen te nemen, tenzij anders is bepaald in de in lid 1 bedoelde wetgeving.

3.    De Republiek Cyprus is belast met de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging en de handhaving van dit protocol in de SBA’s overeenkomstig artikel 2, lid 10, en de artikelen 3 en 6.


PROTOCOL INZAKE GIBRALTAR

De Unie en het Verenigd Koninkrijk,

ERAAN HERINNEREND dat het Verenigd Koninkrijk de buitenlandse betrekkingen van Gibraltar behartigt, en dat het recht van de Unie overeenkomstig artikel 355, lid 3, VWEU van toepassing is op Gibraltar binnen de grenzen van de Akte van toetreding van 1972,

ERAAN HERINNEREND dat dit protocol ten uitvoer dient te worden gelegd met inachtneming van de grondwettelijke orde van het Koninkrijk Spanje en die van het Verenigd Koninkrijk,

ERAAN HERINNEREND dat ingevolge artikel 50 VEU, juncto artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag en onverminderd de in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“het terugtrekkingsakkoord”) neergelegde regelingen, het recht van de Europese Unie en van Euratom in zijn geheel niet langer op het Verenigd Koninkrijk, en bijgevolg Gibraltar, van toepassing is met ingang van de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord,

OVERWEGEND dat moet worden gezorgd voor een ordelijke terugtrekking uit de Unie wat betreft Gibraltar,


BENADRUKKEND dat de ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie wat betreft Gibraltar inhoudt dat elk potentieel negatief effect op de nauwe economische en sociale betrekkingen tussen Gibraltar en het omliggende gebied, in het bijzonder het grondgebied van de gemeenten die de Mancomunidad de Municipios del Campo de Gibraltar in het Koninkrijk Spanje vormen, op passende wijze wordt aangepakt,

NOTA NEMEND van de toezegging van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Gibraltar om de betaling van uitkeringen uiterlijk op 31 december 2020 op een bevredigende manier te regelen,

ERNAAR STREVEND een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling in de regio, met name wat de arbeidsvoorwaarden betreft, te blijven bevorderen en de hoogste niveaus van milieubescherming in overeenstemming met het recht van de Unie te blijven waarborgen, alsmede de veiligheid voor de inwoners van het gebied, met name door middel van samenwerking inzake politie- en douaneaangelegenheden, te blijven versterken,

ERKENNENDE de voordelen die voor de economische ontwikkeling van het gebied voortvloeien uit het vrije verkeer van personen krachtens het recht van de Unie, dat van toepassing blijft tijdens de overgangsperiode,

HERBEVESTIGEND in het bijzonder het streven de volksgezondheid te beschermen, en wijzend op de noodzaak van de strijd tegen de ernstige gezondheids-, sociale en economische gevolgen van roken,

BEKLEMTONEND daarnaast de noodzaak van bestrijding van fraude en smokkel en van bescherming van de financiële belangen van alle betrokken partijen,


ONDERSTREPEND dat dit protocol geen afbreuk doet aan de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de soevereiniteit en jurisdictie,

NOTA NEMEND van de memoranda van overeenstemming gesloten tussen het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk op 29 november 2018 inzake de rechten van de burgers, tabak en andere producten, samenwerking op milieugebied en samenwerking inzake politie- en douaneaangelegenheden, alsmede van de overeenkomst van 29 november 2018 betreffende belastingen en de bescherming van de financiële belangen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen die aan het terugtrekkingsakkoord zijn gehecht:


ARTIKEL 1

Rechten van burgers

1.    Het Koninkrijk Spanje (hierna „Spanje” genoemd) en het Verenigd Koninkrijk werken met betrekking tot Gibraltar nauw samen met het oog op de voorbereiding en de doeltreffende uitvoering van deel twee van het terugtrekkingsakkoord inzake de rechten van de burgers, dat onder meer ten volle van toepassing is op grensarbeiders die woonachtig zijn in Gibraltar of in Spanje, in het bijzonder op het grondgebied van de gemeenten die de Mancomunidad de Municipios del Campo de Gibraltar vormen, en waarvan de artikelen 24 en 25 voorzien in specifieke rechten voor grensarbeiders.

2.    Daartoe wisselen de bevoegde autoriteiten op kwartaalbasis actuele gegevens uit betreffende onder deel twee van het terugtrekkingsakkoord vallende personen die wonen in Gibraltar of op het grondgebied van de gemeenten die de Mancomunidad de Municipios del Campo de Gibraltar vormen, in het bijzonder betreffende grensarbeiders.

3.    Spanje en het Verenigd Koninkrijk richten een coördinatiecomité op dat als forum dient voor regelmatig overleg tussen de bevoegde autoriteiten over kwesties in verband met arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Dit coördinatiecomité brengt op regelmatige basis verslag uit aan het Comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het protocol inzake Gibraltar, ingesteld bij artikel 165 van het terugtrekkingsakkoord (hierna „het gespecialiseerd comité” genoemd).


ARTIKEL 2

Recht inzake luchtvervoer

Het recht van de Unie inzake luchtvervoer dat niet van toepassing was op de luchthaven van Gibraltar vóór 30 maart 2019, wordt pas van toepassing op de luchthaven van Gibraltar vanaf de datum die wordt vastgesteld door het Gemengd Comité. Het Gemengd Comité neemt het desbetreffende besluit nadat het Verenigd Koninkrijk en Spanje er kennis van geven dat zij een bevredigend akkoord hebben bereikt over het gebruik van de luchthaven van Gibraltar.

ARTIKEL 3

Fiscale aangelegenheden en bescherming van de financiële belangen

1.    Spanje en het Verenigd Koninkrijk stellen nopens Gibraltar de vormen van samenwerking vast die noodzakelijk zijn voor volledige transparantie in fiscale aangelegenheden en ter bescherming van de financiële belangen van alle betrokken partijen, in het bijzonder door een verbeterd systeem van administratieve samenwerking op te zetten om fraude, smokkel en het witwassen van geld te bestrijden en conflicten inzake fiscale woonplaats op te lossen.


2.    De internationale normen van de Groep van Twintig (G20) en van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake goed bestuur in belastingzaken, transparantie, uitwisseling van informatie en schadelijke fiscale praktijken, en in het bijzonder de criteria inzake economische substantie vastgesteld door het OESO-forum inzake schadelijke belastingpraktijken, worden nageleefd in Gibraltar, met het oog op de deelname van Gibraltar aan het Inclusief Kader van de OESO inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (base erosion and profit shifting - BEPS).

3.    Het Verenigd Koninkrijk zorgt ervoor dat de ratificatie van het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, aangenomen te Genève op 21 mei 2003, en het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten, aangenomen te Seoul op 12 november 2012, tegen uiterlijk 30 juni 2020 wordt uitgebreid tot Gibraltar.

Zonder afbreuk te doen aan de eerste alinea, zorgt het Verenigd Koninkrijk ervoor dat uiterlijk op 30 juni 2020 een systeem van traceerbaarheid en veiligheidsmaatregelen met betrekking tot tabaksproducten dat gelijkwaardig is aan de eisen en normen van het recht van de Unie in werking is getreden in Gibraltar. Dat systeem moet wederzijdse toegang tot de informatie over de traceerbaarheid van sigaretten in Spanje en Gibraltar waarborgen.

4.    Om de smokkel van goederen die onderworpen zijn aan accijns of bijzondere belastingen te voorkomen en te ontmoedigen, zorgt het Verenigd Koninkrijk ervoor dat in Gibraltar voor alcohol en benzine een belastingstelsel van kracht is dat frauduleuze activiteiten met deze producten moet voorkomen.


ARTIKEL 4

Milieubescherming en visserij

Spanje en het Verenigd Koninkrijk richten een coördinatiecomité op dat als forum dient voor regelmatig overleg tussen de bevoegde autoriteiten over kwesties in verband met, in het bijzonder, afvalbeheer, luchtkwaliteit, wetenschappelijk onderzoek en visserij. De Unie wordt uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen van het coördinatiecomité. Dit coördinatiecomité brengt op regelmatige basis verslag uit aan het gespecialiseerd comité.

ARTIKEL 5

Samenwerking inzake politie- en douaneaangelegenheden

Spanje en het Verenigd Koninkrijk richten een coördinatiecomité op dat als forum dient voor monitoring en de coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten inzake alle vraagstukken in verband met de samenwerking inzake politie- en douaneaangelegenheden. De Unie wordt uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen van het coördinatiecomité. Dit coördinatiecomité brengt op regelmatige basis verslag uit aan het gespecialiseerd comité.


ARTIKEL 6

Taken van het gespecialiseerde comité

Het gespecialiseerde comité heeft de volgende taken:

a)    de uitvoering en toepassing van dit protocol vergemakkelijken;

b)    de door de Unie of het Verenigd Koninkrijk aan de orde gestelde punten bespreken die van belang zijn voor dit protocol en tot een probleem leiden;

c)    de verslagen van de in dit protocol bedoelde coördinatiecomités onderzoeken;

d)    aanbevelingen inzake de werking van dit protocol doen aan het Gemengd Comité.



BIJLAGEN


BIJLAGE I

COÖRDINATIE VAN DE SOCIALE ZEKERHEID

DEEL I:

BESLUITEN EN AANBEVELINGEN VAN DE ADMINISTRATIEVE COMMISSIE

Toepasselijke wetgeving (A-reeks):

   Besluit nr. A1 van 12 juni 2009 betreffende de instelling van een dialoog- en bemiddelingsprocedure met betrekking tot de geldigheid van documenten, het bepalen van de toepasselijke wetgeving en het verlenen van prestaties uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 1);

   Besluit nr. A2 van 12 juni 2009 betreffende de interpretatie van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake de wetgeving die van toepassing is op gedetacheerde werknemers en zelfstandigen die tijdelijk buiten de bevoegde lidstaat werken (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 5);


   Besluit nr. A3 van 17 december 2009 betreffende de samentelling van ononderbroken vervulde detacheringstijdvakken op grond van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad en Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 149 van 8.6.2010, blz. 3).

Elektronische uitwisseling van gegevens (E-reeks):

   Besluit nr. E2 van 3 maart 2010 betreffende het instellen van een procedure voor het beheren van wijzigingen die van toepassing is op de gegevens van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad gedefinieerde organen, welke zijn opgenomen in het elektronische repertorium dat deel uitmaakt van EESSI (PB C 187 van 10.7.2010, blz. 5);

   Besluit nr. E4 van 13 maart 2014 betreffende de overgangstermijn zoals gedefinieerd in artikel 95 van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 152 van 20.5.2014, blz. 21);

   Besluit nr. E5 van 16 maart 2017 betreffende de praktische regelingen voor de overgangsperiode voor de elektronische uitwisseling van gegevens als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 233 van 19.7.2017, blz. 3).

Gezinsuitkeringen (F-reeks):

   Besluit nr. F1 van 12 juni 2009 betreffende de interpretatie van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot prioriteitsregels bij samenloop van gezinsuitkeringen (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 11);


   Besluit nr. F2 van 23 juni 2015 betreffende de uitwisseling van gegevens tussen organen in verband met de toekenning van gezinsbijslagen (PB C 52 van 11.2.2016, blz. 11).

Horizontale kwesties (H-reeks):

   Besluit nr. H1 van 12 juni 2009 betreffende het kader voor de overgang van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 van de Raad naar de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad en de toepassing van besluiten en aanbevelingen van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 13);

   Besluit nr. H3 van 15 oktober 2009 betreffende de in aanmerking te nemen datum voor het bepalen van de omrekeningskoersen als bedoeld in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 56);

   Besluit nr. H4 van 22 december 2009 betreffende de samenstelling en de werkmethoden van de Rekencommissie van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB C 107 van 27.4.2010, blz. 3);

   Besluit nr. H5 van 18 maart 2010 betreffende de samenwerking bij de bestrijding van fraude en onjuistheden in het kader van de Verordening (EG) nr. 883/2004 van de Raad en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB C 149 van 8.6.2010, blz. 5);


   Besluit nr. H6 van 16 december 2010 betreffende de toepassing van bepaalde beginselen inzake de samentelling van tijdvakken ingevolge artikel 6 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB C 45 van 12.2.2011, blz. 5);

   Besluit nr. H7 van 25 juni 2015 betreffende de herziening van Besluit nr. H3 betreffende de in aanmerking te nemen datum voor het bepalen van de omrekeningskoersen als bedoeld in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB C 52 van 11.2.2016, blz. 13);

   Besluit nr. H8 van 17 december 2015 (bijgewerkt met kleine technische verduidelijkingen op 9 maart 2016) betreffende de werkmethoden en de samenstelling van de Technische Commissie voor de gegevensverwerking van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB C 263 van 20.7.2016, blz. 3);

   Aanbeveling nr. H1 van 19 juni 2013 betreffende de toepassing van de uitspraak in de zaak-Gottardo, volgens welke de voordelen voor de nationale werknemers van een bilaterale overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen een lidstaat en een derde staat ook moeten worden toegekend aan de werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten (PB C 279 van 27.9.2013, blz. 13).

Pensioenen (P-reeks):

   Besluit nr. P1 van 12 juni 2009 betreffende de interpretatie van artikel 50, lid 4, artikel 58, en artikel 87, lid 5, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad voor de toekenning van invaliditeitsuitkeringen en ouderdoms- en nabestaandenpensioenen (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 21).


Terug- en invordering (R-reeks):

   Besluit nr. R1 van 20 juni 2013 betreffende de interpretatie van artikel 85 van Verordening (EG) nr. 987/2009 (PB C 279 van 27.9.2013, blz. 11).

Ziekte (S-reeks):

   Besluit nr. S1 van 12 juni 2009 betreffende de Europese ziekteverzekeringskaart (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 23).

   Besluit nr. S2 van 12 juni 2009 betreffende de technische specificaties voor de Europese ziekteverzekeringskaart (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 26).

   Besluit nr. S3 van 12 juni 2009 tot vaststelling van de verstrekkingen die onder artikel 19, lid 1, en artikel 27, lid 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad en artikel 25, onder A) 3, van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad vallen (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 40);

   Besluit nr. S5 van 2 oktober 2009 betreffende de interpretatie van het begrip verstrekkingen zoals gedefinieerd in artikel 1, onder va), van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, bij ziekte en moederschap, zoals bedoeld in de artikelen 17, 19, 20 en 22, artikel 24, lid 1, de artikelen 25 en 26, artikel 27, leden 1, 3, 4 en 5, de artikelen 28 en 34, en artikel 36, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004 en de vaststelling van de ingevolge de artikelen 62, 63 en 64 van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad te vergoeden bedragen (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 54);


   Besluit nr. S6 van 22 december 2009 betreffende de inschrijving in de lidstaat van de woonplaats krachtens artikel 24 van Verordening (EG) nr. 987/2009 en de opstelling van de inventarissen, als bedoeld in artikel 64, lid 4, van Verordening (EG) nr. 987/2009 (PB C 107 van 27.4.2010, blz. 6);

   Besluit nr. S8 van 15 juni 2011 betreffende de toekenning van prothesen, hulpmiddelen van grotere omvang en andere belangrijke verstrekkingen zoals voorgeschreven in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB C 262 van 6.9.2011, blz. 6);

   Besluit nr. S9 van 20 juni 2013 betreffende vergoedingsprocedures voor de toepassing van de artikelen 35 en 41 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (PB C 279 van 27.9.2013, blz. 8);

   Besluit nr. S10 van 19 december 2013 betreffende de overgang van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72 naar de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 en de toepassing van de vergoedingsprocedures (PB C 152 van 20.5.2014, blz. 16);

   Aanbeveling nr. S1 van 15 maart 2012 betreffende financiële aspecten van grensoverschrijdende orgaandonaties bij leven (PB C 240 van 10.8.2012, blz. 3);

   Aanbeveling nr. S2 van 22 oktober 2013 betreffende het recht op verstrekkingen bij verblijf in een derde land van verzekerde personen en hun gezinsleden uit hoofde van een bilaterale overeenkomst tussen de bevoegde lidstaat en het derde land (PB C 46 van 18.2.2014, blz. 8).


Werkloosheid (U-reeks):

   Besluit nr. U1 van 12 juni 2009 betreffende artikel 54, lid 3, van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot verhoging van werkloosheidsuitkeringen wegens gezinsleden ten laste (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 42);

   Besluit nr. U2 van 12 juni 2009 betreffende de werkingssfeer van artikel 65, lid 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht op werkloosheidsuitkeringen van volledig werklozen die geen grensarbeiders zijn en die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat woonden (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 43);

   Besluit nr. U3 van 12 juni 2009 betreffende de draagwijdte van het begrip gedeeltelijke werkloosheid zoals dat van toepassing is op de in artikel 65, lid 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werklozen (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 45);

   Besluit nr. U4 van 13 december 2011 betreffende de vergoedingsprocedures ingevolge artikel 65, leden 6 en 7, van Verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 70 van Verordening (EG) nr. 987/2009 (PB C 57 van 25.2.2012, blz. 4);

   Aanbeveling nr. U1 van 12 juni 2009 betreffende de wetgeving welke van toepassing is op werklozen die in deeltijd beroeps- of handelsactiviteiten verrichten op het grondgebied van een andere lidstaat dan die op het grondgebied waarvan zij wonen (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 49);


   Aanbeveling nr. U2 van 12 juni 2009 betreffende de toepassing van artikel 64, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 883/2004 op werklozen die hun echtgeno(o)t(e) of partner vergezellen die een beroepswerkzaamheid uitoefent in een andere dan de bevoegde staat (PB C 106 van 24.4.2010, blz. 51).

DEEL II:

HANDELINGEN WAARNAAR WORDT VERWEZEN

Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels 557 , zoals gewijzigd bij:

   Verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 558 ;

   Verordening (EU) nr. 1244/2010 van de Commissie van 9 december 2010 559 ;

   Verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 560 ;


   Verordening (EU) nr. 1224/2012 van de Commissie van 18 december 2012 561 ;

   Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 562 ;

   Verordening (EU) nr. 1372/2013 van de Commissie van 19 december 2013 563 , zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1368/2014 van de Commissie van 17 december 2014 564 ;

   Verordening (EU) 2017/492 van de Commissie van 21 maart 2017 565 .

Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels 566 , zoals gewijzigd bij:

   Verordening (EU) nr. 1244/2010 van de Commissie van 9 december 2010 567 ;


   Verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 568 ;

   Verordening (EU) nr. 1224/2012 van de Commissie van 18 december 2012 569 ;

   Verordening (EU) nr. 1372/2013 van de Commissie van 19 december 2013 570 ;

   Verordening (EU) nr. 1368/2014 van de Commissie van 17 december 2014 571 ;

   Verordening (EU) 2017/492 van de Commissie van 21 maart 2017 572 .


DEEL III

AANPASSINGEN AAN VERORDENING (EG) NR. 883/2004
EN VERORDENING (EG) NR. 987/2009

Voor de toepassing van dit akkoord worden de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 als volgt aangepast:

a)    aan bijlage II wordt het volgende toegevoegd:

“VERENIGD KONINKRIJK-DUITSLAND

a)    Artikel 7, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 20 april 1960 (wetgeving van toepassing op burgerpersoneel van de strijdkrachten);

b)    Artikel 5, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende werkloosheidsverzekering van 20 april 1960 (wetgeving van toepassing op burgerpersoneel van de strijdkrachten).

VERENIGD KONINKRIJK-IERLAND

Artikel 19, lid 2, van het Akkoord van 14 december 2004 betreffende de sociale zekerheid (over de overdracht en samentelling van bepaalde rechten op invaliditeitsuitkeringen).”;


b)    aan bijlage III wordt het volgende toegevoegd:

“VERENIGD KONINKRIJK”;

c)    aan bijlage VI wordt het volgende toegevoegd:

“VERENIGD KONINKRIJK

Werk- en steuntoelage (Employment and Support Allowance, ESA)

a)    Voor uitkeringen toegekend vóór 1 april 2016 is de ESA een uitkering bij ziekte voor de eerste 91 dagen (beoordelingsfase). Vanaf de 92e dag wordt de ESA een uitkering bij invaliditeit (hoofdfase).

b)    Voor uitkeringen toegekend op of na 1 april 2016 is de ESA een uitkering bij ziekte voor de eerste 365 dagen (beoordelingsfase). Vanaf de 366e dag wordt de ESA een uitkering bij invaliditeit (steungroep).

Wetgeving in Groot-Brittannië: deel 1 van de bijstandsherzieningswet (Welfare Reform Act) 2007.

Wetgeving Noord-Ierland: deel 1 van de bijstandsherzieningswet (Noord-Ierland) 2007.”;


d)    het volgende wordt toegevoegd aan deel 1 van bijlage VIII:

“VERENIGD KONINKRIJK

Alle aanvragen voor ouderdomspensioenen, overheidspensioenen uit hoofde van deel 1 van de pensioenwet uit 2014, en weduwepensioenen en uitkeringen bij overlijden, met uitzondering van de aanvragen waarvoor tijdens een belastingjaar aanvangende op of na 6 april 1975:

i)    de betrokkene krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk en een andere lidstaat tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen heeft vervuld, en één (of meer) belastingjaren niet beschouwd wordt (worden) als een rechtverstrekkend jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk;

ii)    de op grond van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk vóór 5 juli 1948 vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking zouden worden genomen om artikel 52, lid 1, onder b), toe te passen, door rekening te houden met tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen die vervuld zijn op grond van de wetgeving van een andere lidstaat.

Alle aanvragen om aanvullende pensioenuitkeringen uit hoofde van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen), Section 44, en de Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992, Section 44.";


e)    het volgende wordt toegevoegd aan deel 2 van bijlage VIII:

“VERENIGD KONINKRIJK

Getrapte pensioenuitkeringen uit hoofde van de National Insurance Act 1965 (nationale verzekeringswet), Sections 36 en 37, en de National Insurance Act (Northern Ireland) 1966, Sections 35 en 36.”;

f)    aan bijlage X wordt het volgende toegevoegd:

“VERENIGD KONINKRIJK

a)    Pensioenuitkering van de staat (Wet op de pensioenuitkeringen van de staat (2002) en Wet op de pensioenuitkeringen van de staat (Noord-Ierland) (2002));

b)    Op het inkomen gebaseerde toelagen voor werkzoekenden (Wet werkzoekenden (1995) en Besluit werkzoekenden (Noord-Ierland) (1995));

d)    Onderhoudsuitkering voor gehandicapten, mobiliteitscomponent (Wet op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid (1992) en Wet op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid (Noord-Ierland) (1992));

e)    Werk en inkomensgerelateerde steun (Bijstandsherzieningswet 2007 en Bijstandsherzieningswet (Noord-Ierland) 2007).”;


g)    aan bijlage XI wordt het volgende toegevoegd:

“VERENIGD KONINKRIJK

1.    Wanneer een persoon overeenkomstig de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk recht op ouderdomspensioen heeft indien:

a)    de premies van een voormalige echtgenoot als eigen premies van de betrokkene worden aangemerkt; of

b)    indien de relevante premievoorwaarden door de echtgenoot of voormalige echtgenoot van de betrokkene vervuld zijn, dan zijn voor de vaststelling van rechten onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk de bepalingen van titel III, hoofdstuk 5, van deze verordening van toepassing, mits de echtgenoot of voormalige echtgenoot in beide gevallen werkzaamheden, al dan niet in loondienst, uitoefent of uitgeoefend heeft, en onderworpen is of was aan de wetgeving van twee of meer lidstaten. In dat geval worden verwijzingen in genoemd hoofdstuk 5 naar "tijdvakken van verzekering" opgevat als tijdvakken van verzekering vervuld door:

i)    een echtgenoot of voormalige echtgenoot, indien de aanvraag wordt ingediend door:

   een gehuwde vrouw, of

   een persoon van wie het huwelijk op andere wijze is beëindigd dan door het overlijden van de echtgenoot, of


ii)    een voormalige echtgenoot, indien de aanvraag wordt ingediend door:

   een weduwnaar die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent’s allowance), of

   een weduwe die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een moeder-weduwe (widowed mother’s allowance), een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent’s allowance) of een weduwepensioen, of die alleen recht heeft op een leeftijdsgebonden weduwepensioen berekend overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening, waarbij „leeftijdsgebonden weduwepensioen” betekent dat voor het weduwepensioen overeenkomstig Section 39(4), Social Security Contributions and Benefits Act 1992, een verminderd tarief geldt.

2.    Voor de toepassing van artikel 6 van deze verordening op de bepalingen inzake het recht op de verzorgingstoelage (attendance allowance), de toelage voor de verzorging van invaliden (carer’s allowance) en de uitkering voor levensonderhoud bij arbeidsongeschiktheid (disability living allowance), wordt een tijdvak van al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden of van wonen op het grondgebied van een andere lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk in aanmerking genomen voor zover dit noodzakelijk is om te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de vereiste tijdvakken van aanwezigheid in het Verenigd Koninkrijk voorafgaand aan de datum waarop het recht op de betreffende toelage of uitkering ontstaat.


3.    Ten behoeve van artikel 7 van deze verordening worden personen die onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk een invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingspensioen, een uitkering wegens arbeidsongeval of beroepsziekte of een uitkering bij overlijden ontvangen en die op het grondgebied van een andere lidstaat verblijven, tijdens hun verblijf behandeld alsof zij hun woonplaats op het grondgebied van die andere lidstaat hadden.-

4.    Wanneer artikel 46 van deze verordening van toepassing is, neemt het Verenigd Koninkrijk, indien de betrokkene arbeidsongeschikt en vervolgens invalide wordt terwijl hij onder de wetgeving van een andere lidstaat valt, voor de toepassing van Section 30A(5), Social Security Contributions and Benefits Act 1992, elk tijdvak in aanmerking waarin de betrokkene wegens deze arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wetgeving van die andere lidstaat het volgende heeft ontvangen:

i)    uitkeringen wegens ziekte of loon of salaris in plaats daarvan, of

ii)    uitkeringen in de zin van hoofdstuk 4 en 5 van titel III van deze verordening die krachtens de wetgeving van die andere lidstaat zijn toegekend wegens de invaliditeit die op die arbeidsongeschiktheid gevolgd is, als betrof het een uitkering bij tijdvakken van arbeidsongeschiktheid van korte duur overeenkomstig Sections 30A(1)-(4), Social Security Contributions and Benefits Act 1992.

Voor de toepassing van deze bepaling wordt uitsluitend rekening gehouden met tijdvakken gedurende welke de betrokkene arbeidsongeschikt zou zijn geweest in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk.


5.
   1)    Voor de berekening van een loonfactor voor het vaststellen van het recht op uitkeringen onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk wordt voor iedere week van werkzaamheid in loondienst overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat, die in de loop van het betreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is begonnen, de betrokkene geacht bijdragen of premies als werknemer te hebben betaald, of inkomen te hebben genoten waarover bijdragen of premies zijn betaald, op basis van een beloning gelijk aan twee derde van de voor dat jaar geldende maximumloongrens.

2)    Voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b), punt ii), van deze verordening:

a)    wordt een werknemer, die in een op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar uitsluitend in een andere lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of van wonen heeft vervuld, indien de toepassing van punt 5, onder 1), hierboven tot gevolg heeft dat dat jaar voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b), punt i), van deze verordening als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk geldt, geacht in dat jaar in die andere lidstaat gedurende 52 weken verzekerd te zijn geweest;

b)    worden, indien enig op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b), punt i), van deze verordening niet geldt als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, alle in dat jaar vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of van wonen buiten beschouwing gelaten.


3)    Voor de omrekening van een loonfactor in tijdvakken van verzekering wordt de loonfactor verkregen gedurende het desbetreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk gedeeld door de voor dat belastingjaar geldende minimumloongrens. De uitkomst wordt in gehele getallen weergegeven met verwaarlozing van de decimalen. Het aldus berekende getal wordt geacht het aantal weken van verzekering dat gedurende dat belastingjaar onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is vervuld, te vertegenwoordigen. Dit getal kan evenwel niet hoger zijn dan het aantal weken gedurende welke de betrokkene in de loop van dat belastingjaar aan deze wetgeving onderworpen was.”.

Voor de toepassing van dit akkoord worden de bepalingen van Verordening (EG) nr. 987/2009 als volgt aangepast:

aan bijlage 1 wordt het volgende toegevoegd:

“VERENIGD KONINKRIJK-BELGIË

a)    Briefwisseling van 4 mei en 14 juni 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve en medische controle)


b)    Briefwisseling van 18 januari en 14 maart 1977 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EEG) nr. 1408/71), gewijzigd bij briefwisseling van 4 mei en 23 juli 1982 (regeling betreffende de vergoeding van kosten ingevolge artikel 22, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71)

VERENIGD KONINKRIJK-DENEMARKEN

Briefwisseling van 30 maart en 19 april 1977, gewijzigd bij briefwisseling van 8 november 1989 en 10 januari 1990, over de overeenkomst betreffende het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen en voor administratieve en medische controles

VERENIGD KONINKRIJK-ESTLAND

Overeenkomst van 29 maart 2006 tussen de bevoegde organen van de Republiek Estland en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van deze verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004


VERENIGD KONINKRIJK-IERLAND

Briefwisseling van 9 juli 1975 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen verleend op grond van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle)

VERENIGD KONINKRIJK-SPANJE

Overeenkomst van 18 juni 1999 over de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen die verleend zijn overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72

VERENIGD KONINKRIJK-FRANKRIJK

a)    Briefwisseling van 25 maart en 28 april 1997 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek)

b)    Overeenkomst van 8 december 1998 over de wijze van vaststellen van de te vergoeden uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72


VERENIGD KONINKRIJK-ITALIË

Overeenkomst ondertekend op 15 december 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Italië en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van deze verordening door beide landen met ingang van 1 januari 2005

VERENIGD KONINKRIJK-LUXEMBURG

Briefwisseling van 18 december 1975 en 20 januari 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek als bedoeld in artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)

VERENIGD KONINKRIJK-HONGARIJE

Overeenkomst van 1 november 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Hongarije en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004


VERENIGD KONINKRIJK-MALTA

Overeenkomst van 17 januari 2007 tussen de bevoegde organen van Malta en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004

VERENIGD KONINKRIJK-NEDERLAND

Artikel 3, tweede zin, van het Administratieve Akkoord van 12 juni 1956 voor de toepassing van het Verdrag van 11 augustus 1954

VERENIGD KONINKRIJK-PORTUGAL

Akkoord van 8 juni 2004 tot vaststelling van andere vormen van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen door beide landen, in werking tredend op 1 januari 2003

VERENIGD KONINKRIJK-FINLAND

Briefwisseling van 1 en 20 juni 1995 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)


VERENIGD KONINKRIJK-ZWEDEN

De regeling van 15 april 1997 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van de vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)”.

b)    aan bijlage 3 wordt het volgende toegevoegd:

“VERENIGD KONINKRIJK”.

________________



BIJLAGE II

BEPALINGEN VAN HET RECHT VAN DE UNIE BEDOELD IN ARTIKEL 41, LID 4

1.    Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens 573 .

2.    Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten 574 .

3.    Hoofdstuk II van Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen 575 .

4.    Hoofdstuk II van Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren 576 .

5.    Hoofdstuk II van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt 577 .


6.    Hoofdstuk II van Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen 578 .

7.    Hoofdstuk II van Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan 579 .

8.    Hoofdstuk II van Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan 580 .

9.    Hoofdstuk III van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren 581 .

10.    Hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 582 .

________________



BIJLAGE III

TERMIJNEN VOOR DE SITUATIES
OF DOUANEREGELINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 49, LID 1

De in deze bijlage vastgestelde termijnen zijn de relevante einddata voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 952/2013.

Situatie/regeling

Termijn

1.    Tijdelijke opslag

90 dagen, artikel 149 van Verordening (EU) nr. 952/2013

2.    In het vrije verkeer brengen

1 maand + 10 dagen na aanvaarding van de aangifte, artikel 146, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 583 betreffende de aanvullende aangifte; “redelijke termijn” met betrekking tot controle, artikel 194 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Maximum: 60 dagen

3.    Bijzondere regelingen

Een aanzuiveringstermijn is verplicht voor actieve veredeling, passieve veredeling, bijzondere bestemming en tijdelijke invoer (G.E. 4/17 in bijlage A bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446). Aanzuivering door de goederen onder een volgende douaneregeling te brengen, buiten het douanegebied te brengen of te vernietigen, artikel 215, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013.

a)    Uniedouanevervoer

Maximum: 12 maanden na vrijgave

b)    Douane-entrepot

Maximum: 12 maanden na het eind van de overgangsperiode

c)    Vrije zones

Aan het eind van de overgangsperiode

d)    Tijdelijke invoer

Maximum: 12 maanden na vrijgave

e)    Bijzondere bestemming

Maximum: 12 maanden na vrijgave

f)    Actieve veredeling

Maximum: 12 maanden na vrijgave

g)    Passieve veredeling

Maximum: 12 maanden na vrijgave

4.    Uitvoer

150 dagen na vrijgave

5.    Heruitvoer

150 dagen na vrijgave

________________



BIJLAGE IV

LIJST VAN NETWERKEN, INFORMATIESYSTEMEN
EN DATABANKEN BEDOELD IN DE ARTIKELEN 50, 53, 99 EN 100

1.    Voor het Verenigd Koninkrijk en de Unie wordt retroactieve compatibiliteit gewaarborgd, zodat ongeacht de veranderingen die worden aangebracht in verband met de netwerken, informatiesystemen en databanken, en ongeacht veranderingen in de formaten voor de uitwisseling van informatie, de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk elkaars informatie in het huidige formaat kunnen blijven ontvangen, tenzij de Unie en het Verenigd Koninkrijk anders overeenkomen.

2.    De toegang van het Verenigd Koninkrijk tot een netwerk, informatiesysteem of databank moet beperkt zijn in de tijd. De respectieve periode wordt per netwerk, informatiesysteem of databank vermeld. Ingeval voor de uitvoering van procedures overeenkomstig artikel 49 informatie tussen douaneautoriteiten moet worden uitgewisseld en er geen elektronische gegevensverwerking meer mogelijk is overeenkomstig deze bijlage, wordt gebruik gemaakt van alternatieve middelen voor de uitwisseling en de opslag van informatie.



Deel I: Douane

IT-systeem van de douane

Soort toegang

Termijn

ICS
(Import Control System) Invoercontrolesysteem

Indiening van de aangifte vóór aankomst is beperkt tot:

   ontvangst en verzending van de gegevens van de summiere aangifte bij binnenkomst (entry summary declaration - ENS) ingediend voor het eind van de overgangsperiode (ingeval van opeenvolgende havens of uitwijking);

   ontvangst en verzending van risicogegevens over de voor het eind van de overgangsperiode ingediende verklaringen.

31 juli 2021

NCTS
(New Computerised Transit System) Nieuw geautomatiseerd systeem voor douanevervoer

Alle functies betreffende lopend douanevervoer, d.w.z. vóór het eind van de overgangsperiode voor douanevervoer vrijgegeven zendingen. [Geen vrijgave van nieuwe zendingen voor douanevervoer na het eind van de overgangsperiode.]

31 januari 2021

ECS
(Export Control System) Exportcontrolesysteem

Bevestiging van uitgang voor lopend douanevervoer, d.w.z. vóór het eind van de overgangsperiode voor uitvoer vrijgegeven goederen:

   voor activiteiten met betrekking tot de douanekantoren van uitgang in het Verenigd Koninkrijk, teneinde de uitgang van de goederen in het ECS te bevestigen;

   voor activiteiten van de douanekantoren van uitgang in de lidstaten, d.w.z. douanekantoren van uitgang in het Verenigd Koninkrijk, teneinde de bevestigingen van uitgang te ontvangen van de douanekantoren van uitgang in de lidstaten te ontvangen.

31 januari 2021

INF
(Information Sheet) Inlichtingenblad

   leestoegang tot INF Specific Trader Portal voor handelaren in het Verenigd Koninkrijk;

   schrijf/leestoegang tot actieve inlichtingenbladen in het INF-systeem voor douanekantoren.

31 december 2021

SURV-RECAPP
(Tariff Surveillance System – Receiving Application) Tarieftoezichtssysteem/aan-vraag van ontvangst

Verzending van gegevenselementen voor het in het vrije verkeer brengen of uitvoerprocedures door de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk:

   nog niet verzonden gegevens van de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen of uitvoerregelingen waaronder de goederen vóór het eind van de overgangsperiode voor de goederen zijn geplaatst;

   gegevenselementen van de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen die een lopende procedure of situatie aanzuiveren of beëindigen.

28 februari 2021

EBTI3
(European Binding Tariff Information) Europese bindende tariefinlichting

Input voor de berekening van de douaneschuld:

Toegang tot informatie die betrekking heeft op BTI-beschikkingen of enige latere gebeurtenis die van invloed kan zijn op de aanvankelijke aanvraag of beschikking [volledige toegang voor raadpleging].

8 januari 2021

TARIC3
(Integrated Customs Tariff of the Community) Geïntegreerd douanetarief van de Gemeenschap

Input voor de berekening van de douaneschuld:

Verzending van dagelijkse updates aan het Verenigd Koninkrijk na het eind van de overgangsperiode, met uitzondering van vertrouwelijke gegevens (statistische surveillancegegevens).

31 december 2021

QUOTA2
(System for Managing Tariff Quotas, Ceilings and other Surveillances) Systeem voor beheer van tariefcontingenten, tariefplafonds en andere bewakingsmaatregelen

Input voor de berekening van de douaneschuld:

Contingentenbeheer, annulering van verzoeken om contingenten en terugstortingen van ongebruikte toegewezen hoeveelheden.

6 januari 2021

SMS TRA, EXP
(Specimen Management System) Specimenbeheersysteem

Leestoegang tot de databank met modellen van stempels, zegels en certificaten.

31 januari 2021

SMS QUOTA
(Specimen Management System) Specimenbeheersysteem

Leestoegang tot de databank met certificaten van echtheid die nodig zijn voor de toepassing van de contingenten.

6 januari 2021

OWNRES
(Own resources) Verslagleggingssysteem voor ontdekte fraudegevallen en onregelmatigheden in verband met traditionele eigen middelen (TEM) waarmee rechten ten bedrage van meer dan 10 000 EUR zijn gemoeid (artikel 5, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014)

Beperkte toegang tot zaken waarbij het Verenigd Koninkrijk betrokken is (geen toegang tot algemene analyses).

20 februari 2026

WOMIS
(Write-off Management Information System)Voor TEM-verslagen uit hoofde van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014)

Volledige toegang, overeenkomstig de standaardinstellingen reeds beperkt tot nationale verslagen inzake oninbare bedragen (leestoegang vanaf 1 juli 2025 in het kader van de opheffing van de afzonderlijke rekening tegen 31 december 2025).

30 juni 2025

Ondersteunend systeem

Soort toegang

Termijn

EOS/EORI
(Economic Operators System – Economic Operators Registration and Identification) Systeem voor marktdeelnemers – Registratie en identificatie van marktdeelnemers

Leestoegang tot de betrokken systemen.

31 december 2021

CDS
(Customs Decisions System) Systeem Douanebeschikkingen

Leestoegang voor handelaren in het Verenigd Koninkrijk en voor douanekantoren in het Verenigd Koninkrijk.

31 januari 2021

CS/RD2
(Central Services/Reference Data) Centrale diensten/referentiegegevens

Leestoegang voor referentiegegevens;

Schrijftoegang voor douanekantoren van NA/VK.

31 december 2021

CS/MIS
(Central Services/Management Information System) Centrale diensten/beheersinformatie-systeem

Schrijftoegang voor het uploaden van onbeschikbaarheidsmeldingen en bedrijfsstatistieken

31 juli 2021

GTP
(Generic Trader Portal) Generieke portaalsite voor handelaren

Toegang tot de generieke functies van de portaalsite voor handelaren in het Verenigd Koninkrijk tot de laatste specifieke portaalsite wordt uitgeschakeld voor handelaren in het Verenigd Koninkrijk.

31 december 2021

Netwerk en infrastructuur

Soort toegang

Termijn

CCN
(Common Communication Network) Gemeenschappelijk communicatienetwerk

Gekoppeld aan de toegang tot de daarmee verbonden systemen.

31 december 2021 (of langer indien nodig voor accijnzen of belastingen)

UUM&DS(Uniform User Management and Digital Signatures) Systeem voor uniform gebruikersbeheer en digitale handtekeningen

Gekoppeld aan de toegang tot de daarmee verbonden systemen.

31 december 2021 (of langer indien nodig voor accijnzen of belastingen)

CCN2
(Common Communication Network 2) Gemeenschappelijk communicatienetwerk

Gekoppeld aan de toegang tot de daarmee verbonden systemen.

31 december 2021 (of langer indien nodig voor accijnzen of belastingen)



Deel II: Accijnzen

IT-systeem accijnzen

Soort toegang

Termijn

EMCS Core
(Excise Movement Control System) Systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen

Schorsing van rechten: verzending naar en vanuit het Verenigd Koninkrijk van berichten van ontvangst/uitvoer (IE818).

31 mei 2021

EMCS Admin Coop
(Excise Movement Control System Administrative Cooperation) Administratieve samenwerking inzake het systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen

   Verzending van en naar het Verenigd Koninkrijk van meldingen van lopend verkeer (gebeurtenisberichten, controleverslagen, administratieve samenwerking, onderzoeken inzake lopend EMCS-verkeer);

   De lidstaten en het Verenigd Koninkrijk houden de administratieve samenwerking in het kader van het EMCS online zodat vragen en controles in verband met verkeer tot het eind van de overgangsperiode mogelijk blijven.

31 mei 2021

31 december 2024

Ondersteunend systeem

Soort toegang

Termijn

SEED
(System for the Exchange of Excise Data) Systeem voor de uitwisseling van accijnsgegevens

Leestoegang, zonder validatie voor marktdeelnemers van het Verenigd Koninkrijk

31 mei 2021

CS/MISE
(Central Services/Management Information System for EMCS) Centrale diensten/beheersinformatiesysteem voor EMCS

Gefilterd ter beperking van de verplaatsingen waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken.

31 mei 2021



Netwerk en infrastructuur

Soort toegang

Termijn

CCN
(Common Communication Network) Gemeenschappelijk communicatienetwerk

Gekoppeld aan de toegang tot de daarmee verbonden systemen.

31 mei 2021 (of langer indien nodig voor accijnzen of belastingen)

Deel III: Btw

IT-systeem voor btw

Soort toegang

Termijn

VAT-VIES
(VAT Information Exchange System) Btw-informatieuitwisselingssysteem

Informatie over registratie van belastingplichtigen:

Wederkerige toegang tot de IT-systemen door het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten 584 voor uitwisseling, tot en met 31 december 2024, van historische informatie over registraties van de andere partij 585 (voor het eind van de overgangsperiode in het systeem ingevoerde informatie over registraties) alsook na de overgangsperiode bijgewerkte informatie over registraties van de andere partij (zoals de beëindiging van de registratie van een belastingplichtige).

31 december 2024 586

Transacties – omzetcijfers:

Toegang tot de IT-systemen door het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten met wederzijdse toegang voor de uitwisseling van informatie vervat in verzamellijsten die aan de andere partij is verstrekt voor transacties die hebben plaatsgevonden 587 voor het eind van de overgangsperiode en waarbij belastingplichtigen van de ontvangende partij zijn betrokken;

Het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten hebben geen toegang tot elkaars omzetcijfers betreffende transacties die plaatsvinden na 31 december 2020.

31 december 2024

Btw-teruggaaf

Toegang tot het IT-systeem voor:

   het doorzenden aan de lidstaten van de verzoeken om btw-teruggave die zijn ingediend door in het Verenigd Koninkrijk gevestigde belastingplichtigen overeenkomstig Richtlijn 2008/9/EG en het van de lidstaten ontvangen van de verzoeken om btw-teruggave die zijn ingediend door in een lidstaat gevestigde belastingplichtigen;

30 april 2021

   de verwerking 588 van verzoeken om btw-teruggave die door het Verenigd Koninkrijk zijn ontvangen en zijn ingediend door in een lidstaat gevestigde belastingplichtigen en van verzoeken om btw-teruggave die door de lidstaten zijn ontvangen en zijn ingediend door in het Verenigd Koninkrijk gevestigde belastingplichtigen.

31 januari 2022

MOSS
(Mini-One-Stop-Shop)

Informatie over registraties:

Toegang tot de IT-systemen voor het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten met wederzijdse toegang voor:

   het uitwisselen van informatie over registratie en historische registraties;

31 december 2024

   het verspreiden van informatie over nieuwe MOSS-registraties, voor registraties die voor of uiterlijk op 31 december 2020 plaatsvinden.

20 februari 2021

Btw-aangifte:

Toegang tot de IT-systemen voor het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten met wederzijdse toegang voor:

   de uitwisseling van de MOSS-informatie over teruggave ten aanzien van teruggaven ingediend voor of uiterlijk op 31 januari 2021;

20 februari 2021

   de uitwisseling van wijzigingen inzake voor of uiterlijk op 20 januari 2021 ingediende btw-aangiftes via de MOSS;

20 januari 2022

   de uitwisseling van btw-aangiftegegevens voor transacties waarbij de andere partij is betrokken;

31 december 2024

   Het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten hebben geen toegang tot elkaars informatie over btw-aangiftes betreffende transacties die plaatsvinden na 31 december 2020.

Betalingsinformatie:

Toegang tot de IT-systemen voor het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten met wederzijdse toegang voor:

   de uitwisseling van informatie over betalingen die vóór of op 31 januari 2021 zijn ontvangen van in de MOSS- geregistreerde bedrijven;

20 februari 2021

   de uitwisseling van informatie over terugbetalingen of betalingen die verband houden met wijzigingen in btw-aangiften die vóór of op 31 december 2021 via de MOSS zijn ingediend, voor zover het gaat om belastbare transacties die betrekking hebben op een andere partij.

20 januari 2022

Ondersteunend systeem

Soort toegang

Termijn

CCN/eFCA

Administratieve samenwerking inzake btw
(Common Communications Network/(eForm Central Application)

Versturen tussen het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten van verzoeken – en follow-up van deze verzoeken – inzake administratieve samenwerking voor btw-doeleinden.

31 december 2024

TIC VAT Refund preferences (btw-teruggaafpreferenties)

Toegang van het Verenigd Koninkrijk om de preferenties van het Verenigd Koninkrijk betreffende btw-teruggave bij te werken

31 maart 2021


Deel IV: Bijstand bij innen van belastingen en heffingen

Ondersteunend systeem

Soort toegang

Termijn

CCN/eFCA

Bijstand bij invordering

Versturen tussen het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten van verzoeken – en follow-up van deze verzoeken – inzake bijstand bij invordering.

31 december 2025

________________



BIJLAGE V

EURATOM

In deze bijlage wordt bepaald welke categorieën uitrusting van de Gemeenschap en andere goederen voor de uitvoering van veiligheidscontroles die zich in het Verenigd Koninkrijk bevinden uit hoofde van het Euratomverdrag, eigendom van het Verenigd Koninkrijk worden aan het eind van de overgangsperiode.

Aan het eind van de overgangsperiode doet de Europese Commissie het Verenigd Koninkrijk de definitieve inventaris toekomen van Euratomuitrusting en andere overgedragen goederen.

In overeenstemming met artikel 84, lid 1, en artikel 148 vergoedt het Verenigd Koninkrijk de Unie de waarde van die uitrusting en andere goederen, waarbij de berekening van die waarde wordt gebaseerd op de waarde die in de geconsolideerde rekeningen voor het jaar 2020 aan die uitrusting en andere goederen is toegekend. Deze waarde wordt door de Europese Commissie aan het Verenigd Koninkrijk meegedeeld bij de definitieve formele goedkeuring ervan.

De Euratomuitrusting bevindt zich op de volgende plaatsen:

   Sellafield 589 , de nucleaire opwerkingsinstallatie van het Verenigd Koninkrijk;


   Dounreay 590 , het voormalige centrum van het Verenigd Koninkrijk voor onderzoek en ontwikkeling in verband met snellekweekreactoren;

   Sizewell 591 , een site met twee kernreactoren, Sizewell A (niet in bedrijf) en Sizewell B, een nog operationele drukwaterreactor;

   Capenhurst 592 , een uraniumverrijkingsfabriek;

   Springfields 593 , een splijtstofvervaardigingsfabriek;

   Andere reactoren, faciliteiten voor onderszoeks-, medische en andere doeleinden, waar uitrusting voor veiligheidscontroles wordt gebruikt.


De Euratomuitrusting bestaat uit verschillende elementen, omvattende vaste installaties en bijbehorende voorzieningen die nodig zijn voor het gebruik van deze vaste installaties en die een onlosmakelijk onderdeel van het hele geïnstalleerde systeem vormen:

1.    Zegels:

   metalen zegels voor eenmalig gebruik;

   glasvezelzegels voor eenmalig en meervoudig gebruik; en

   uitleesapparatuur.

2.    Bewakingsapparatuur:

   Digitale en analoge veiligheidsbewakingssystemen met een of meerdere componenten.

3.    Meetapparatuur (niet-destructieve analyse):

   diverse types gammastralingsdetectoren met voorversterkers en elektronische meettoestellen voor gammastraling;

   diverse types neutronendetectoren met voorversterkers en elektronische meettoestellen voor neutronen; alsmede


   apparatuur voor het meten van de inhoud van assemblages van nieuwe en gebruikte splijtstof en van recipiënten voor uranium en plutonium, waaronder scanners voor staven en assemblages, weegtoestellen en meetcellen.

4.    Laboratoriumuitrusting (deel uitmakend van het laboratorium op de site van Sellafield):

   massaspectrometer (TIMS);

   meetinstrumenten op basis van gamma- of röntgenstralen (bv. K-edge densitometry (KED) en XRF); en

   handschoenenkasten met analyseapparatuur, waaronder densiteitsmeters en analytische weegschalen.

Met het oog op een zo vlot mogelijke overdracht van deze apparatuur treffen het Verenigd Koninkrijk en de Gemeenschap de noodzakelijke wettelijke regelingen om de Gemeenschap van haar verplichtingen en haar aansprakelijkheid uit hoofde van haar op 25 maart 1994 met British Nuclear Fuels PLC (thans Sellafield Ltd) gesloten overeenkomst te ontslaan.


5.    Computer- en aanverwante apparatuur (voor kantoor en meetsystemen):

   personal computers en aanverwante apparatuur, waaronder voorzieningen voor het op afstand doorsturen van gegevens (battery packs en voedingen, hardware waarmee meerdere computers kunnen worden beheerd, netwerkvoorzieningen zoals glasvezel- en ethernetkabels en converters, switches, seriële servers, VPN-routers, time en domain controllers, apparatuurkasten; alsmede

   bijbehorende servers, beeldschermen en printers.

________________



BIJLAGE VI

LIJST VAN ADMINISTRATIEVE SAMENWERKINGSPROCEDURES
BEDOELD IN ARTIKEL 98

1.    Administratieve samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de verklaring van de leverancier inzake de herkomst van goederen, opgesteld met het oog op de preferentiële handel tussen de Unie en bepaalde landen (artikelen 61 tot en met 66 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447).

2.    Voor de controle van bewijzen van oorsprong die zijn afgegeven door autoriteiten van derde landen of door hen gemachtigde instanties (bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen) (artikel 59 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447) en voor de controle van bewijzen van oorsprong die zijn afgegeven of opgesteld door autoriteiten of exporteurs van derde landen (preferentiële regelingen) (de artikelen 108 tot en met 111 en artikel 125 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447, artikel 32 van bijlage II bij Verordening 2016/1076 van het Europees Parlement en de Raad, artikel 55 van bijlage VI bij Besluit 2013/755/EU van de Raad en gelijkwaardige bepalingen in preferentiële regelingen).

3.    Wederzijdse bijstand in het kader van de invordering van een douaneschuld (artikel 101, lid 1, en artikel 102, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 165 van Verordening (EU) 2015/2447).


4.    Wederzijdse bijstand in het kader van de overdracht van het bedrag van de douaneschuld door de lidstaat die een zekerheid heeft aanvaard aan de lidstaat waar de douaneschuld is ontstaan (artikel 92, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 153 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447).

5.    Controle van bewijzen van Uniestatus (en administratieve bijstand) (artikel 153 van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 212 van Uitvoeringsverordening 2015/2447).

6.    Communicatie tussen autoriteiten met betrekking tot terugkerende goederen (artikel 203 van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 256 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447).

7.    Administratieve samenwerking in het kader van de invordering van andere heffingen voor goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst overeenkomstig de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul (artikel 226, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 170 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447).

8.    Wederzijdse bijstand voor het verkrijgen van aanvullende informatie met het oog op een beslissing over een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding (artikel 22 en artikel 116, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 175 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447).

9.    Verificatie en administratieve bijstand voor controles na vrijgave van de informatie inzake het Uniedouanevervoer (artikel 48 van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 292 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447).


10.    Administratieve samenwerking in het kader van de invordering van andere heffingen onder regelingen voor douanevervoer (artikel 226, lid 3, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en de artikelen 167 en 169 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447).

11.    Kennisgeving van de invordering van rechten en andere heffingen onder de regeling Uniedouanevervoer of onder douanevervoer overeenkomstig de TIR-overeenkomst (artikel 226, lid 3, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 168 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447).

12.    Rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie tussen lidstaten betreffende de controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik (artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) 428/2009 van de Raad).

________________



BIJLAGE VII

LIJST VAN HANDELINGEN/BEPALINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 128, lid 6

1.    Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (onverminderd artikel 96, lid 1, van dit akkoord) 594 .


2.    Titels III en IX van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik 595 , Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik 596 , Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie 597 , Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen 598 , titels III en VII van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik 599 , Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong 600 , Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau 601 , Uitvoeringsverordening (EU) nr. 520/2012 van de Commissie van 19 juni 2012 betreffende de uitvoering van werkzaamheden op het gebied van geneesmiddelenbewaking als bepaald in Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad 602 , en Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie van 24 november 2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik 603 .


3.    Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen 604 .

4.    Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels 605 .

5.    Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen 606 en Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong 607 .

6.    Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden 608 .

7.    Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik 609 .


8.    Artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft 610 .

9.    Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties 611 .

10.    Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu 612 , artikel 6, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders 613 .

11.    Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen 614 .


12.    Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten 615 .

13.    Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders 616 .

________________



BIJLAGE VIII

REGLEMENT VAN ORDE VAN HET GEMENGD COMITÉ
EN VAN DE GESPECIALISEERDE COMITÉS

Regel 1

Voorzitter

1.    Het Gemengd Comité wordt gezamenlijk voorgezeten door een lid van de Europese Commissie en een vertegenwoordiger van de regering van het Verenigd Koninkrijk op ministerieel niveau, of door hoge ambtenaren aangewezen om op te treden als hun plaatsvervangers. De Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk stellen elkaar schriftelijk in kennis van de aangewezen medevoorzitters en hun plaatsvervangers.

2.    De besluiten van de medevoorzitters waarin dit reglement van orde voorziet, worden genomen in onderlinge overeenstemming.

3.    Een medevoorzitter die verhinderd is een vergadering bij te wonen, kan voor die vergadering worden vervangen door een door hem aangewezen vertegenwoordiger. De medevoorzitter, of zijn vertegenwoordiger, stelt de andere medevoorzitter en het secretariaat van het Gemengd Comité zo vroeg mogelijk schriftelijk in kennis van de aanwijzing.

4.    De door de medevoorzitter aangewezen vertegenwoordiger oefent de rechten van die medevoorzitter uit voor zover de aanwijzing strekt. Elke verwijzing in dit reglement van orde naar de medevoorzitters dient te worden begrepen als verwijzende tevens naar de aangewezen persoon.


Regel 2

Secretariaat

Het secretariaat van het Gemengd Comité (hierna “het secretariaat” genoemd) bestaat uit een ambtenaar van de Europese Commissie en een ambtenaar van de regering van het Verenigd Koninkrijk. Het secretariaat-generaal verricht onder gezag van de medevoorzitters de taken die bij dit reglement van orde zijn opgedragen.

Regel 3

Deelname aan vergaderingen

1.    Voor elke vergadering stellen de Unie en het Verenigd Koninkrijk elkaar via het secretariaat in kennis van de voorgenomen samenstelling van de delegaties.

2.    Voor zover nodig en bij besluit van de medevoorzitters kunnen deskundigen of andere personen die geen lid zijn van de delegaties worden uitgenodigd de vergaderingen van het Gemengd Comité bij te wonen om informatie over een specifiek onderwerp te verstrekken.

Regel 4

Vergaderingen

1.    Het Gemengd Comité houdt zijn vergaderingen afwisselend in Brussel en Londen, tenzij de medevoorzitters anders beslissen.


2.    Bij wijze van uitzondering op lid 1 kunnen de medevoorzitters besluiten dat een vergadering van het Gemengd Comité via videoconferentie of teleconferentie zal plaatsvinden.

3.    Elke vergadering van het Gemengd Comité wordt door het secretariaat bijeengeroepen op een door de medevoorzitters overeengekomen datum en plaats. Het Gemengd Comité streeft ernaar bijeen te komen binnen 30 dagen nadat hetzij de Unie, hetzij het Verenigd Koninkrijk om een vergadering heeft verzocht. In dringende gevallen streeft het Comité ernaar eerder bijeen te komen.

Regel 5

Documenten

Schriftelijke documenten waarop de beraadslagingen van het Gemengd Comité worden gebaseerd, worden genummerd en aan de Unie en het Verenigd Koninkrijk bezorgd door het secretariaat als documenten van het Gemengd Comité.

Regel 6

Correspondentie

1.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk zenden hun voor het Gemengd Comité bestemde correspondentie aan het secretariaat. Deze correspondentie kan worden toegezonden in eender welke vorm van schriftelijke communicatie, waaronder elektronische post.


2.    Het secretariaat ziet erop toe dat de correspondentie die aan het Gemengd Comité is gericht, aan de medevoorzitters wordt doorgestuurd en in voorkomend geval overeenkomstig regel 5 wordt verspreid.

3.    Alle correspondentie van of rechtstreeks gericht aan de medevoorzitters wordt doorgestuurd naar het secretariaat en in voorkomend geval overeenkomstig regel 5 verspreid.

Regel 7

Agenda van de vergaderingen

1.    Voor elke vergadering stelt het secretariaat een ontwerp van voorlopige agenda op. Dit ontwerp wordt, samen met de desbetreffende documenten, uiterlijk 15 dagen voor de datum van de vergadering aan de medevoorzitters toegezonden.

2.    De voorlopige agenda bevat de punten om de opneming waarvan de Unie of het Verenigd Koninkrijk heeft verzocht. Verzoeken daartoe dienen, vergezeld van alle relevante documenten, uiterlijk 21 dagen voor het begin van de vergadering bij het secretariaat te worden ingediend.

3.    Uiterlijk 10 dagen voor de datum van de vergadering stellen de medevoorzitters de voorlopige agenda voor een vergadering vast. Zij kunnen besluiten die voorlopige agenda of een deel daarvan openbaar te maken voor het begin van de vergadering.


4.    Elke vergadering van het Gemengd Comité begint met de goedkeuring van de agenda. Op verzoek van de Unie of het Verenigd Koninkrijk kunnen punten die niet op de voorlopige agenda stonden, aan de agenda worden toegevoegd bij besluit van het Gemengd Comité.

5.    In uitzonderlijke gevallen kunnen de medevoorzitters besluiten af te wijken van de in de leden 1 en 2 bepaalde termijnen.

Regel 8

Notulen

1.    Het secretariaat stelt ontwerpnotulen van elke vergadering op binnen 21 dagen na het eind van de vergadering, tenzij de medevoorzitters anders besluiten.

2.    De notulen geven in de regel een samenvatting van elk agendapunt, met in voorkomend geval vermelding van:

a)    de aan het Gemengd Comité voorgelegde documenten;

b)    elke verklaring om de opneming waarvan een medevoorzitter heeft verzocht; en

c)    de besluiten, aanbevelingen, gezamenlijke verklaringen en operationele conclusies die met betrekking tot specifieke punten zijn vastgesteld.

3.    De notulen omvatten een lijst met de namen, titels en hoedanigheid van alle personen die de vergadering hebben bijgewoond.


4.    De notulen worden door de medevoorzitters schriftelijk goedgekeurd binnen 28 dagen na de datum van de vergadering of op een andere datum die door de medevoorzitters wordt bepaald. Na goedkeuring worden twee authentieke versies van de notulen ondertekend door de leden van het secretariaat. De Unie en het Verenigd Koninkrijk krijgen elk één van deze authentieke versies. De medevoorzitters kunnen besluiten dat de ondertekening en uitwisseling van elektronische kopieën volstaan om aan deze vereiste te voldoen.

5.    Het secretariaat stelt tevens een samenvatting van de notulen op. Na goedkeuring van de samenvatting, kunnen de medevoorzitters besluiten deze openbaar te maken.

Regel 9

Besluiten en aanbevelingen

1.    In de periode tussen twee vergaderingen kan het Gemengd Comité besluiten of aanbevelingen vaststellen volgens een schriftelijke procedure, indien de medevoorzitters daartoe besluiten. De schriftelijke procedure bestaat uit een uitwisseling van nota’s tussen de medevoorzitters.

2.    Wanneer het Gemengd Comité besluiten of aanbevelingen goedkeurt, worden respectievelijk de woorden „besluit” of „aanbeveling” ingevoegd in de titel van deze handelingen. Het secretariaat registreert elke beslissing of aanbeveling met een volgnummer en met vermelding van de datum van vaststelling ervan.

3.    Besluiten van het Gemengd Comité vermelden de datum waarop zij van kracht worden.


4.    Besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité worden door de medevoorzitters ondertekend en door het secretariaat onmiddellijk na de ondertekening aan de partijen toegezonden.

Regel 10

Openbaarheid en vertrouwelijkheid

1.    Tenzij anders besloten door de medevoorzitters, zijn de vergaderingen van het Gemengd Comité vertrouwelijk.

2.    Wanneer de Unie of het Verenigd Koninkrijk aan het Gemengd Comité of enig gespecialiseerd comité informatie voorlegt die vertrouwelijk wordt geacht of die ingevolge haar respectievelijk zijn wet- en regelgeving niet openbaar mag worden gemaakt, behandelt de andere partij die informatie als vertrouwelijk.

3.    Onverminderd lid 2, kunnen de Unie en het Verenigd Koninkrijk elk afzonderlijk beslissen of zij de besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité bekendmaken in hun respectieve officiële publicatiebladen.

Regel 11

Talen

1.    De officiële talen van het Gemengd Comité zijn de officiële talen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk.


2.    De werktaal van het Gemengd Comité is het Engels. Tenzij anders besloten door de medevoorzitters, beraadslaagt het Gemengd Comité op basis van in het Engels opgestelde documenten.

Regel 12

Kosten

1.    De Unie en het Verenigd Koninkrijk dragen elk hun eigen kosten in verband met deelname aan de vergaderingen van het Gemengd Comité.

2.    De kosten in verband met de organisatie van vergaderingen en de reproductie van documenten zijn ten laste van de Unie voor vergaderingen in Brussel en van het Verenigd Koninkrijk voor vergaderingen in Londen.

3.    De kosten in verband met vertolking van en naar de werktaal van het Gemengd Comité bij de vergaderingen zijn ten laste van de partij die om vertolking vraagt.

Regel 13

Gespecialiseerde comités

1.    Onverminderd de leden 2 en 3 van deze regel, zijn de regels 1 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing op de gespecialiseerde comités, tenzij anders wordt besloten door het Gemengd Comité.


2.    De gespecialiseerde comités worden gezamenlijk voorgezeten door vertegenwoordigers aangewezen door de Europese Commissie en de regering van het Verenigd Koninkrijk. De Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk stellen elkaar in kennis van de aangewezen vertegenwoordigers.

3.    Alle inlichtingen en verslagen die door een gespecialiseerd comité moeten worden verstrekt overeenkomstig artikel 165, lid 4, van het akkoord, worden onverwijld aan het Gemengd Comité overgelegd.

Regel 14

Jaarverslag

Het jaarverslag over de werking van het akkoord bedoeld in artikel 164, lid 6, van het akkoord, wordt voor elk kalenderjaar uiterlijk op 1 mei van het volgende jaar door het secretariaat opgesteld. Het wordt goedgekeurd en ondertekend door de medevoorzitters.

________________



BIJLAGE IX

PROCEDUREREGELS

DEEL A

PROCEDUREREGELS VOOR GESCHILLENBESLECHTING

I.    Definities

1.    Voor de toepassing van deze procedureregels zijn de volgende definities van toepassing:

a)    “partij”: de Unie of het Verenigd Koninkrijk;

b)    "klagende partij": de partij die op grond van artikel 170 van dit akkoord om de instelling van een arbitragepanel verzoekt;

c)    “verwerende partij”: de partij die beschuldigd wordt van schending van een bepaling van dit akkoord;


d)    “vertegenwoordiger van een partij”: een personeelslid van of een persoon aangewezen door een partij om die partij te vertegenwoordigen in een geschil in verband met dit akkoord;

e)    “adviseur”: een persoon die door een bij een geschil betrokken partij is aangesteld om haar in verband met de procedure bij een arbitragepanel te adviseren of bij te staan;

f)    “assistent”: een persoon die in het kader van zijn of haar benoeming onderzoek verricht voor of ondersteuning biedt aan een lid van een arbitragepanel onder leiding en toezicht van dat lid.

II.    Kennisgevingen

2.    De volgende regels zijn van toepassing op kennisgevingen tussen de partijen en het arbitragepanel:

a)    het arbitragepanel zendt alle verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken en andere documenten tegelijkertijd aan beide partijen;

b)    wanneer een partij verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken of andere documenten aan het arbitragepanel doet toekomen, zendt zij tegelijkertijd een afschrift daarvan aan de andere partij; en

c)    wanneer een partij verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken of andere documenten in verband met het geschil aan de andere partij doet toekomen, zendt zij tegelijkertijd een afschrift daarvan aan het arbitragepanel.


3.    Alle in punt 2 bedoelde kennisgevingen worden gedaan via e-mail of in voorkomend geval via enige andere vorm van telecommunicatie waarbij de verzending wordt geregistreerd. Tenzij het tegendeel wordt bewezen, worden deze kennisgevingen geacht te zijn afgeleverd op de datum van verzending. Alle kennisgevingen worden gericht aan respectievelijk de Juridische Dienst van de Europese Commissie en de Juridisch Adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Gemenebestzaken van het Verenigd Koninkrijk.

4.    Het Internationaal Bureau van het Permanent Hof van arbitrage treedt op schriftelijk verzoek van de partijen of het arbitragepanel op als een kanaal voor communicatie tussen de partijen en het arbitragepanel.

5.    Kleine verschrijvingen in verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken of andere documenten in verband met de procedure bij het arbitragepanel kunnen worden verbeterd door indiening van een nieuw document, waarin de wijzigingen duidelijk zijn aangegeven.

6.    Indien de laatste dag waarop een document kan worden ingediend, valt in een weekend of op een officiële feestdag voor de Europese Commissie of voor het ministerie van Buitenlandse Zaken en Gemenebestzaken van het Verenigd Koninkrijk, mag het document op de volgende werkdag worden ingediend. Uiterlijk op 30 september van elk jaar stellen de Unie en het Verenigd Koninkrijk elkaar alsook, in het in punt 4 bedoelde geval, het Internationaal Bureau van het Permanent Hof van arbitrage, in kennis van de wettelijke feestdagen van respectievelijk de Europese Commissie en het ministerie van Buitenlandse Zaken en Gemenebestzaken van het Verenigd Koninkrijk.


III.    Benoeming en vervanging van leden van een arbitragepanel

7.    Indien overeenkomstig artikel 171, lid 5, van het akkoord een of meer leden van het arbitragepanel worden gekozen door middel van loting, stelt het Internationaal Bureau van het Permanent Hof van arbitrage de partijen onverwijld in kennis van de datum, het tijdstip en de plaats van de loting. De partijen kunnen besluiten aanwezig te zijn tijdens de loting. Het ontbreken van een van de partijen of van beide vormt echter geen beletsel voor het verrichten van de loting.

8.    Het Internationaal Bureau van het Permanent Hof van arbitrage stelt elke persoon die is gekozen om te fungeren als lid van een arbitragepanel schriftelijk in kennis van zijn benoeming. Elke gekozen persoon dient binnen vijf dagen na die kennisgeving aan het Internationaal Bureau van het Permanent Hof van arbitrage en aan beide partijen te bevestigen of hij of zij beschikbaar is.

9.    Wanneer een partij van mening is dat een lid van het arbitragepanel niet voldoet aan de gedragscode als vastgesteld in deel B en om die reden moet worden vervangen, stelt zij de andere partij daarvan in kennis binnen vijftien dagen vanaf het tijdstip waarop zij voldoende bewijs heeft verkregen van de vermeende niet-naleving.


10.    De Partijen overleggen met elkaar binnen vijftien dagen na de kennisgeving bedoeld in punt 9. Zij stellen het lid van het arbitragepanel in kennis van de vermeende niet-naleving en kunnen het lid verzoeken maatregelen te nemen om de situatie te verhelpen. Zij kunnen ook gezamenlijk beslissen dat lid te schrappen en overeenkomstig artikel 171 van het akkoord een nieuw lid te kiezen.

Indien de partijen het niet eens worden over de vervanging van een lid van het arbitragepanel, met uitzondering van de voorzitter, kan elke partij verzoeken de kwestie voor te leggen aan de voorzitter van het panel, wiens beslissing definitief is.

Indien de voorzitter van het arbitragepanel oordeelt dat het lid van het arbitragepanel niet voldoet aan de gedragscode, wordt een nieuw lid van het arbitragepanel gekozen overeenkomstig artikel 171 van het akkoord.

11.    Indien de partijen het niet eens worden over de vervanging van de voorzitter, kan elke partij verzoeken de kwestie voor te leggen aan een van de resterende personen die overeenkomstig artikel 171, lid 1, derde zin, van het akkoord gezamenlijk door de Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn voorgesteld om als voorzitter te fungeren (de “gekozen persoon”). Deze persoon wordt door de secretaris-generaal van het Permanent Hof van arbitrage gekozen door middel van loting.


Indien de gekozen persoon oordeelt dat de voorzitter niet voldoet aan de gedragscode, wordt overeenkomstig artikel 171 van het akkoord een nieuwe voorzitter gekozen uit de personen die gezamenlijk door de Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn voorgesteld om als voorzitter te fungeren, met uitzondering van de gekozen persoon.

IV.    Financiële kwesties

12.    De partijen dragen elk voor een gelijk deel de kosten van de instelling en de werkzaamheden van een arbitragepanel, met inbegrip van de bezoldiging en de onkostenvergoeding van de leden van het arbitragepanel.

13.    De partijen komen binnen zeven dagen na de instelling tot overeenstemming met het arbitragepanel over:

a)    de bezoldiging en de onkostenvergoeding van de leden van het arbitragepanel, die redelijk dienen te zijn en in overeenstemming met de normen van de WTO;

b)    voor elk van de leden van het arbitragepanel dient het totale bedrag van de aan assistenten te betalen bezoldigingen redelijk te zijn en in geen geval meer te bedragen dan een derde van de bezoldiging van dat lid.

Voor het overleg hierover kan elk communicatiemiddel worden gebruikt.


V.    Tijdschema en schriftelijke opmerkingen

14.    Het arbitragepanel stelt, na overleg met de partijen, binnen zeven dagen na zijn instelling een indicatief tijdschema op voor de procedure.

15.    De klagende partij richt haar schriftelijke opmerkingen uiterlijk twintig dagen na de datum van opstelling van het indicatieve tijdschema aan het arbitragepanel. De verwerende partij richt haar schriftelijke opmerkingen uiterlijk twintig dagen na de datum van ontvangst van een afschrift van de schriftelijke opmerkingen van de klagende partij aan het arbitragepanel.

VI.    Werkzaamheden van het arbitragepanel

16.    De voorzitter van het arbitragepanel zit alle bijeenkomsten van het panel voor. Het arbitragepanel kan aan de voorzitter de bevoegdheid tot het nemen van administratieve en procedurele besluiten delegeren.

17.    Tenzij anders bepaald in dit akkoord of in deze procedureregels, kan het arbitragepanel zijn werkzaamheden en beraadslagingen verrichten met behulp van elk communicatiemiddel.

18.    Alleen leden van het arbitragepanel mogen deelnemen aan de beraadslagingen van het arbitragepanel, maar het panel kan toestaan dat assistenten van de leden de beraadslagingen van het panel bijwonen.


19.    Het opstellen van uitspraken of besluiten blijft de exclusieve verantwoordelijkheid van de leden van het arbitragepanel, die niet mag worden gedelegeerd aan andere personen.

20.    Het Internationaal Bureau van het Permanent Hof van arbitrage verleent secretariaatsdiensten en andere logistieke ondersteuning aan het arbitragepanel.

21.    Indien een procedurekwestie rijst die niet door dit akkoord of deze procedureregels wordt behandeld, kan het arbitragepanel na overleg met de partijen een besluit nemen over de te volgen procedure, op voorwaarde dat deze verenigbaar is met dit akkoord of deze procedureregels.

22.    Indien het arbitragepanel van oordeel is dat er behoefte is aan wijziging van de termijnen voor de procedures bedoeld in deze procedureregels of aan enige andere procedurele of administratieve aanpassing, stelt het de partijen, na overleg, schriftelijk in kennis van de redenen voor de wijziging of aanpassing met opgave van de vereiste termijn of aanpassing.

VII.    Hoorzittingen

23.    Op basis van het overeenkomstig punt 14 opgestelde indicatieve tijdschema stelt de voorzitter, na overleg met de partijen en de overige leden van het arbitragepanel, de partijen in kennis van de datum, het tijdstip en de plaats van de hoorzitting. Die informatie wordt openbaar gemaakt, tenzij de hoorzitting niet voor het publiek toegankelijk is.

Het arbitragepanel kan, in overeenstemming met de partijen, besluiten geen hoorzitting te houden.


24.    Tenzij de partijen anders overeenkomen, wordt de hoorzitting gehouden in Den Haag in het gebouw van het Permanent Hof van arbitrage.

25.    Het arbitragepanel kan aanvullende hoorzittingen organiseren indien de partijen zulks overeenkomen.

26.    Alle leden van het arbitragepanel zijn gedurende de gehele hoorzitting aanwezig.

27.    Tenzij de partijen anders overeenkomen, kunnen de volgende personen een hoorzitting bijwonen, ongeacht of de hoorzitting voor het publiek toegankelijk is:

a)    vertegenwoordigers van een partij;

b)    adviseurs;

c)    assistenten;

d)    tolken, vertalers en notulisten van het arbitragepanel; en

e)    deskundigen, zoals besloten door het arbitragepanel.

28.    Uiterlijk vijf dagen voor de datum van de hoorzitting doet elk van beide partijen het arbitragepanel en tegelijkertijd de andere partij een lijst toekomen met de namen van de personen die namens die partij op de hoorzitting pleidooien of uiteenzettingen zullen houden en de namen van andere vertegenwoordigers of adviseurs die de hoorzitting zullen bijwonen.


29.    De hoorzitting wordt door het arbitragepanel op de volgende wijze geleid, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de klagende en de verwerende partij evenveel tijd krijgen toegewezen voor hun betoog en antwoord:

a)    betoog:

i)    betoog van de klagende partij;

ii)    betoog van de verwerende partij;

b)    antwoord:

i)    antwoord van de klagende partij;

ii)    repliek van de verwerende partij.

30.    Het arbitragepanel kan op elk moment van de hoorzitting aan een van beide partijen vragen stellen.

31.    Het arbitragepanel ziet erop toe dat van de hoorzitting een proces-verbaal wordt opgemaakt, dat zo spoedig mogelijk na de hoorzitting aan de partijen wordt verstrekt. De partijen kunnen opmerkingen maken over het proces-verbaal, die door het arbitragepanel in overweging kunnen worden genomen.

32.    Elke partij kan binnen tien dagen na de datum van de hoorzitting aanvullende schriftelijke opmerkingen indienen bij het arbitragepanel over iedere aangelegenheid die tijdens de hoorzitting aan de orde is gekomen.


VIII.    Schriftelijke vragen

33.    Het arbitragepanel kan op elk moment van de procedure aan een partij of aan beide partijen schriftelijk vragen stellen.

34.    Elke partij wordt in de gelegenheid gesteld om binnen vijf dagen na de datum waarop zij een afschrift van de antwoorden van de andere partij heeft ontvangen, schriftelijke opmerkingen over deze antwoorden te maken.

IX.    Vertrouwelijkheid

35.    Alle informatie die door een partij als vertrouwelijk is aangemerkt en door die partij aan het arbitragepanel is verstrekt, wordt vertrouwelijk behandeld door de andere partij en door het panel. Wanneer een partij bij het arbitragepanel een schriftelijk stuk indient dat vertrouwelijke informatie bevat, verstrekt zij ook, binnen vijftien dagen, een stuk zonder die vertrouwelijke informatie dat wordt openbaar wordt gemaakt.

36.    Niets in deze procedureregels belet een partij haar eigen schriftelijke stukken, antwoorden op vragen van het arbitragepanel of processen-verbaal openbaar te maken, op voorwaarde dat, bij vermelding van door de andere partij verstrekte informatie, geen informatie openbaar wordt gemaakt die door de andere partij als vertrouwelijk is aangemerkt.


37.    Hoorzittingen van het arbitragepanel zijn voor het publiek toegankelijk, behalve wanneer de stukken en betogen van een partij vertrouwelijke informatie bevatten of indien de partijen anderszins overeenkomen dat de hoorzitting niet voor het publiek toegankelijk is. In dat geval respecteren de partijen de vertrouwelijkheid van de hoorzittingen van het arbitragepanel.

X.    Eenzijdige contacten

38.    Het arbitragepanel onthoudt zich van ontmoetingen of andere vormen van mondelinge communicatie met een partij in afwezigheid van de andere partij.

XI.    Dringende gevallen

39.    In dringende gevallen als bedoeld in artikel 173, lid 2, van het akkoord, past het arbitragepanel, na overleg met de partijen, waar nodig de in deze procedureregels bedoelde termijnen aan. Het arbitragepanel stelt de partijen in kennis van die aanpassingen.

XII.    Vertaling en vertolking

40.    De taal van de procedures van het arbitragepanel is het Engels. Besluiten van het arbitragepanel worden opgesteld in het Engels.

41.    Iedere partij draagt haar eigen kosten van de vertaling van bij het arbitragepanel ingediende documenten die oorspronkelijk niet in het Engels zijn opgesteld, alsmede alle kosten in verband met vertolking tijdens de hoorzitting voor haar vertegenwoordigers of adviseurs.


DEEL B

GEDRAGSCODE VOOR LEDEN VAN ARBITRAGEPANELS

Definities

1.    Voor de toepassing van deze gedragscode is de definitie van “assistent” van de procedureregels van toepassing. Voorts wordt onder “kandidaat” verstaan: een persoon wiens naam voorkomt op de in artikel 171, lid 1, van het akkoord bedoelde lijst en wiens verkiezing als lid van een arbitragepanel overeenkomstig dat artikel wordt overwogen.

Verantwoordelijkheden in het kader van de procedure

2.    Elke kandidaat en elk lid van een arbitragepanel vermijdt laakbaar gedrag en de schijn van laakbaar gedrag, is onafhankelijk en onpartijdig, vermijdt directe en indirecte belangenconflicten en neemt bij zijn gedrag de hoogste normen in acht, zodat de integriteit en onpartijdigheid van de geschillenbeslechtingsprocedure is gegarandeerd. Voormalige kandidaten of leden van een arbitragepanel houden zich aan de verplichtingen bedoeld in de punten 8, 9 en 10.


Openbaarmakingsplicht

3.    Vóór de bevestiging van hun verkiezing als lid van een arbitragepanel in het kader van dit akkoord geven de kandidaten aan de partijen schriftelijk opening van zaken over alle belangen, relaties of aangelegenheden die volgens hen van invloed kunnen zijn op hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid, of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daardoor de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid in de procedures van het arbitragepanel wordt gewekt.

4.    Kandidaten en leden van een arbitragepanel richten mededelingen betreffende feitelijke of mogelijke schendingen van deze gedragscode uitsluitend aan het Gemengd Comité, ter overweging door de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

5.    De leden van een arbitragepanel maken in elke fase van de procedure voor het arbitragepanel belangen, relaties of aangelegenheden van de aard bedoeld in punt 3 waarvan zij kennis hebben of krijgen, aan de partijen bekend.

Due diligence van leden van een arbitragepanel

6.    Na hun aanwijzing vervullen de leden van een arbitragepanel gedurende de gehele procedure voor het arbitragepanel hun taken nauwgezet, snel en op billijke wijze. Meer in het bijzonder:

a)    onderzoeken zij uitsluitend de kwesties die via de procedure voor het arbitragepanel aan de orde zijn gesteld en noodzakelijk zijn om tot een uitspraak te komen, en delegeren zij deze taak niet aan een andere persoon;


b)    nemen zij alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat hun assistenten op de hoogte zijn van en voldoen aan de punten 2, 3, 4, 5, 9 en 10.

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de leden van een arbitragepanel

7.    De leden van een arbitragepanel

a)    zijn onafhankelijk en onpartijdig, vermijden de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid en laten zich niet leiden door eigenbelang, druk van buitenaf, politieke overwegingen, publieke protesten, trouw aan de Unie of het Verenigd Koninkrijk of vrees voor kritiek;

b)    gaan direct noch indirect verplichtingen aan en aanvaarden geen voordelen die op welke wijze dan ook de goede uitoefening van hun taken zou verstoren of lijken te verstoren;

c)    gebruiken hun positie als lid van een arbitragepanel niet om persoonlijke of particuliere belangen te dienen en onthouden zich van handelingen die de indruk kunnen wekken dat anderen in een bijzondere positie verkeren waardoor zij invloed op hen kunnen uitoefenen;

d)    laten financiële, zakelijke, professionele, familiale of sociale relaties of verantwoordelijkheden geen invloed hebben op hun gedrag of oordeel;


e)    gaan geen relaties aan en verwerven geen financiële belangen die hun onpartijdigheid in het gedrang kunnen brengen of wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daardoor de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid wordt gewekt;

f)    bespreken geen enkel aspect van het voorwerp of het verloop van de procedures voor het arbitragepanel met een van de partijen of beide in afwezigheid van de andere leden van het arbitragepanel.

Verplichtingen van voormalige leden van een arbitragepanel

8.    Voormalige leden van een arbitragepanel onthouden zich van handelingen die de schijn kunnen wekken dat zij bij de uitoefening van hun taken niet onpartijdig zijn geweest of voordeel hebben gehad van enig besluit of enige uitspraak van het arbitragepanel.

Vertrouwelijkheid

9.    Leden of voormalige leden van een arbitragepanel mogen op geen enkel tijdstip:

a)    niet-openbare informatie over of verkregen tijdens een procedure voor het arbitragepanel openbaar maken of gebruiken, behalve voor de doeleinden van die procedure, en mogen deze informatie in geen geval openbaar maken of gebruiken om persoonlijk voordeel te behalen, anderen voordeel te verschaffen of de belangen van anderen te schaden;


b)    informatie over de beraadslagingen van het arbitragepanel of over het standpunt van een panellid openbaar maken.

10.    Leden van een arbitragepanel mogen uitspraken van het arbitragepanel of delen daarvan niet openbaar maken vóór de bekendmaking ervan in overeenstemming met dit akkoord.

________________

(1)    PB C 23 van 28.1.1983, blz. 1.
(2)    PB C 306 van 17.12.2007, blz. 270.
(3)    Anguilla, Bermuda, Brits Antarctica, Brits gebied in de Indische Oceaan, Britse Maagdeneilanden, Kaaimaneilanden, Falklandeilanden, Montserrat, Pitcairneilanden, Sint-Helena, Ascension en Tristan da Cunha, Zuid-Georgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden, en de Turks- en Caicoseilanden.
(4)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(5)    Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
(6)    Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).
(7)    Het begrip gezagsrecht moet worden uitgelegd overeenkomstig artikel 2, punt 9), van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad. Het omvat derhalve gezagsrecht dat is verkregen ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst.
(8)    Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1).
(9)    Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).
(10)    Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PB L 77 van 14.3.1998, blz. 36).
(11)    Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).
(12)    Richtlijn 74/556/EEG van de Raad van 4 juni 1974 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de werkzaamheden welke ressorteren onder de handel in en de distributie van giftige producten en de werkzaamheden die het beroepsmatig gebruik van die producten meebrengen met inbegrip van de werkzaamheden van tussenpersonen (PB L 307 van 18.11.1974, blz. 1).
(13)    Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
(14)    Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1).
(15)    Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).
(16)    Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2).
(17)    Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 74 van 27.3.1972, blz.1).
(18)    Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) ( PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).
(19)    Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
(20)    Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
(21)    Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).
(22)    Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).
(23)    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
(24)    Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).
(25)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).
(26)    Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105).
(27)    Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad van 26 mei 2014 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 29).
(28)    Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39).
(29)    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
(30)    Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PB L 44 van 20.2.2008, blz. 23).
(31)    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 77 van 23.3.2011, blz. 1).
(32)    Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12).
(33)    Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB L 154 van 16.6.2017, blz. 1).
(34)    Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB L 3 van 5.1.2002, blz. 1).
(35)    Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1).
(36)    Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).
(37)    Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
(38)    Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).
(39)    Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14).
(40)    Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 336 van 23.12.2015, blz. 1).
(41)    Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).
(42)    Verordening (EG) nr. 607/2009 van de Commissie van 14 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen, etikettering en presentatie van bepaalde wijnbouwproducten (PB L 193 van 24.7.2009, blz. 60).
(43)    Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20).
(44)    Verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PB L 198 van 8.8.1996, blz. 30).
(45)    Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 1).
(46)    PB C 197 van 12.7.2000, blz. 3.
(47)    PB C 326 van 21.11.2001, blz. 2.
(48)    Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190, van 18.7.2002, blz. 1).
(49)    Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45).
(50)    Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PB L 76 van 22.3.2005, blz. 16).
(51)    Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 7 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 54).
(52)    Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27).
(53)    Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PB L 220 van 15.8.2008, blz. 32).
(54)    Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 23).
(55)    Besluit 2009/316/JBZ van de Raad van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van Kaderbesluit 2009/315/JBZ (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 33).
(56)    Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PB L 294 van 11.11.2009, blz. 20).
(57)    Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1).
(58)    Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2).
(59)    Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).
(60)    Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams (PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1).
(61)    Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1).
(62)    Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19).
(63)    PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2.
(64)    Besluit 2000/642/JBZ van de Raad van 17 oktober 2000 inzake een regeling voor samenwerking tussen de financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten bij de uitwisseling van gegevens (PB L 271 van 24.10.2000, blz. 4).
(65)    Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).
(66)    Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63).
(67)    Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 103).
(68)    Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132).
(69)    Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op tolk- en vertaaldiensten in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
(70)    Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).
(71)    Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).
(72)    Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.
(73)    Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).
(74)    Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).
(75)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(76)    Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).
(77)    Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 15).
(78)    Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 19).
(79)    Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB L 399 van 30.12.2006, blz. 1).
(80)    Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 1).
(81)    Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4).
(82)    Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en kennisgeving van stukken), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).
(83)    Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).
(84)    Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25).
(85)    Richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen (PB L 26 van 31.1.2003, blz. 41).
(86)    Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (PB L 136 van 24.5.2008, blz. 3-8).
(87)    Richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (PB L 261 van 6.8.2004, blz. 15).
(88)    PB L 299 van 16.11.2005, blz. 62.
(89)    PB L 300 van 17.11.2005, blz. 55.
(90)    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
(91)    Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).
(92)    Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
(93)    Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).
(94)    Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).
(95)    Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(96)    Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
(97)    Verordening (EG) nr. 2195/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten (CPV) (PB L 340 van 16.12.2002, blz. 1).
(98)    Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).
(99)    Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7).
(100)    Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36).
(101)    Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).
(102)    Verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens (PB L 57 van 3.3.2017, blz. 1).
(103)    Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33).
(104)    Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 76 van 23.3.1992, blz. 14).
(105)    Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).
(106)    Verordening (Euratom) nr. 302/2005 van de Commissie van 8 februari 2005 betreffende de toepassing van de veiligheidscontrole van Euratom (PB L 54 van 28.2.2005, blz. 1).
(107)    Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).
(108)    Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).
(109)    Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
(110)    Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18).
(111)    Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
(112)    Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1).
(113)    Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
(114)    Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(115)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(116)    Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).
(117)    Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1).
(118)    Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1).
(119)    Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1).
(120)    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 293/2012 van de Commissie van 3 april 2012 inzake de monitoring en rapportering van registratiegegevens van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 98 van 4.4.2012, blz. 1).
(121)    Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).
(122)    Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).
(123)    Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, Beschikkingen nr. 280/2004/EG en nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en (EU) nr. 1193/2011 van de Commissie (PB L 122 van 3.5.2013, blz. 1).
(124)    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 749/2014 van de Commissie van 30 juni 2014 betreffende de structuur, de indeling, de indieningsprocedure en de beoordeling van de informatie die door de lidstaten is verstrekt op grond van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 203 van 11.7.2014, blz. 23).
(125)    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1191/2014 van de Commissie van 30 oktober 2014 tot vaststelling van de vorm en indieningswijze van het verslag bedoeld in artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen (PB L 318 van 5.11.2014, blz. 5).
(126)    Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).
(127)    Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad van 2 mei 2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004 (PB L 121 van 8.5.2012, blz. 1).
(128)    Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).
(129)    Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad van 25 maart 1969 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van de artikelen 12, 13, tweede alinea, en 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn (PB L 74 van 27.3.1969, blz. 1).
(130)    Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB L 262 van 7.10.2005, blz. 1).
(131)    Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
(132)    Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
(133)    Besluit van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/3) (2004/258/EC) (PB L 80 van 18.3.2004, blz. 42).
(134)    PB L 212 van 17.8.1994, blz. 3.
(135)    Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad van 11 december 2017 tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten (PB L 331 van 14.12.2017, blz. 57).
(136)    Daarbij gaat het met name om artikel 7, artikel 30, artikel 42, lid 4, artikel 48, leden 2 tot en met 6, en artikel 49 VEU en artikel 25, artikel 76, onder b), artikel 82, lid 3, artikel 83, lid 3, artikel 86, lid 1, artikel 87, lid 3, artikel 135, artikel 218, lid 8, artikel 223, lid 1, en de artikelen 262, 311 en 341 VWEU.
(137) *    De Unie zal de andere partijen bij deze overeenkomsten ervan in kennis stellen dat het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode voor de toepassing van deze overeenkomsten als lidstaat dient te worden behandeld.
(138) *    Ingeval van een verlenging stelt de Unie andere partijen bij internationale overeenkomsten daarvan in kennis.
(139)    Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
(140)    Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 155 van 7.6.1989, blz. 9).
(141)    Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad van 15 juli 2003 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen (BNI-verordening) (PB L 181 van 19.7.2003, blz. 1).
(142)    Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2018/195 van de Commissie van 8 februari 2018 tot vaststelling van formulieren voor de melding van fraude en onregelmatigheden die van invloed zijn op rechten op traditionele eigen middelen en voor de rapportage over controles betreffende traditionele eigen middelen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad (PB L 36 van 9.2.2018, blz. 33).
(143)    Uitvoeringsbesluit (EU, Euratom) 2018/194 van de Commissie van 8 februari 2018 tot vaststelling van modellen voor overzichten van de boekhouding betreffende de rechten op eigen middelen en een formulier voor verslagen over de oninbare bedragen van de rechten op eigen middelen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (PB L 36 van 9.2.2018, blz. 20).
(144)    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(145)    Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(146)    Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
(147)    Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).
(148)    Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 - het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).
(149)    Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad van 26 september 2017 tot instelling van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO), de EFDO-garantie en het EFDO-garantiefonds (PB L 249 van 27.9.2017, blz. 1).
(150)    Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie (PB P 187 van 8.8.1967, blz. 1).
(151)    Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB L 262 van 7.10.2005, blz. 1).
(152)    Verordening (EU) 2016/300 van de Raad van 29 februari 2016 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor hoge ambtsdragers van de EU (PB L 58 van 4.3.2016, blz. 1).
(153)    Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1).
(154)    Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1).
(155)    Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10).
(156)    Verordening (EG, Euratom) nr. 2728/94 van de Raad van 31 oktober 1994 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 293 van 12.11.1994, blz. 1).
(157)    Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen ter ondersteuning van investeringsprojecten buiten de Unie (PB L 135 van 8.5.2014, blz. 1).
(158)    Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG (PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1).
(159)    Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1).
(160)    Verordening (EU) 2015/322 van de Raad van 2 maart 2015 inzake de uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 58 van 3.3.2015, blz. 1).
(161)    Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 58 van 3.3.2015, blz. 17).
(162)    PB L 25 van 30.1.1976, blz. 168.
(163)    PB L 347 van 22.12.1980, blz. 210.
(164)    PB L 86 van 31.3.1986, blz. 210.
(165)    PB L 229 van 17.8.1991, blz. 288.
(166)    PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.
(167)    PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.
(168)    PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.
(169)    Besluit van de Commissie van 20 oktober 2015 tot oprichting van een EU-noodtrustfonds voor stabiliteit en de aanpak van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en ontheemding in Afrika (C(2015)7293).
(170)    Besluit van de Commissie van 24 november 2015 inzake een mechanisme voor de coördinatie van het optreden van de Unie en de lidstaten — de Vluchtelingenfaciliteit voor Turkije (PB C 407 van 8.12.2015, blz. 8).
(171)    Besluit (EU) 2016/1353 van de Raad van 4 augustus 2016 betreffende het financieel reglement van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Besluit 2007/643/GBVB (PB L 219 van 12.8.2016, blz. 98).
(172)    Besluit 2014/75/GBVB van de Raad van 10 februari 2014 betreffende het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie (PB L 41 van 12.2.2014, blz. 13).
(173)    Besluit 2014/401/GBVB van de Raad van 26 juni 2014 betreffende het satellietcentrum van de Europese Unie en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2001/555/GBVB betreffende de oprichting van een satellietcentrum van de Europese Unie (PB L 188 van 27.6.2014, blz. 73).
(174)    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
(175)    PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
(176)    PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
(177)    PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
(178)    PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(179)    PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1.
(180)    PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24.
(181)    De titels en subtitels in deze bijlage zijn louter indicatief.
(182)    PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.
(183)    PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1.
(184)    PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1.
(185)    PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.
(186)    PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
(187)    PB L 102 van 7.4.2004, blz. 1.
(188)    PB L 152 van 16.6.2009, blz. 23.
(189)    PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1.
(190)    PB L 83 van 27.3.2015, blz. 34.
(191)    PB L 160 van 25.6.2015, blz. 1.
(192)    PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1.
(193)    PB L 328 van 15.12.2009, blz. 1.
(194)    PB L 254 van 30.9.2017, blz. 1.
(195)    PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(196)    PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.
(197)    PB L 83 van 27.3.2015, blz. 16.
(198)    PB L 123 van 19.5.2015, blz. 33.
(199)    PB L 83 van 27.3.2015, blz. 6.
(200)    PB L 83 van 27.3.2015, blz. 11.
(201)    PB L 189 van 27.6.2014, blz. 50.
(202)    PB L 191 van 17.7.2015, blz. 1.
(203)    PB L 83 van 27.3.2015, blz. 1.
(204)    PB L 160 van 25.6.2015, blz. 57.
(205)    PB L 123 van 19.5.2015, blz. 16.
(206)    PB L 17 van 19.1.2013, blz. 1.
(207)    PB L 17 van 19.1.2013, blz. 13.
(208)    PB L 77 van 23.3.2016, blz. 62.
(209)    PB L 77 van 23.3.2016, blz. 53.
(210)    PB L 160 van 25.6.2015, blz. 76.
(211)    PB L 160 van 25.6.2015, blz. 69.
(212)    PB L 160 van 25.6.2015, blz. 62.
(213)    PB L 145 van 31.5.2011, blz. 19.
(214)    PB L 57 van 3.3.2017, blz. 59.
(215)    PB L 185 van 8.7.2016, blz. 1.
(216)    PB L 157 van 9.6.2006, blz. 1.
(217)    PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1.
(218)    PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.
(219)    PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.
(220)    PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82.
(221)    PB L 218 van 13.8.2008, blz. 21.
(222)    PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.
(223)    PB L 337 van 12.12.1998, blz. 8.
(224)    PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29.
(225)    PB L 42 van 23.2.1970, blz. 16.
(226)    PB L 158 van 27.5.2014, blz. 131.
(227)    PB L 310 van 25.11.2005, blz. 10.
(228)    PB L 161 van 14.6.2006, blz. 12.
(229)    PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1.
(230)    PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.
(231)    PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1.
(232)    PB L 35 van 4.2.2009, blz. 1.
(233)    PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1.
(234)    PB L 35 van 4.2.2009, blz. 32.
(235)    PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1.
(236)    PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52.
(237)    PB L 123 van 19.5.2015, blz. 77.
(238)    PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.
(239)    PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1.
(240)    PB L 60 van 2.3.2013, blz. 1.
(241)    PB L 335 van 5.12.1973, blz. 51.
(242)    PB L 96 van 29.3.2014, blz. 251.
(243)    PB L 167 van 22.6.1992, blz. 17.
(244)    PB L 81 van 31.3.2016, blz. 99.
(245)    PB L 147 van 9.6.1975, blz. 40.
(246)    PB L 165 van 30.6.2010, blz. 1.
(247)    PB L 189 van 27.6.2014, blz. 164.
(248)    PB L 96 van 29.3.2014, blz. 45.
(249)    PB L 106 van 28.4.2009, blz. 7.
(250)    PB L 42 van 15.2.1975, blz. 14.
(251)    PB L 46 van 21.2.1976, blz. 1.
(252)    PB L 39 van 15.2.1980, blz. 40.
(253)    PB L 247 van 21.9.2007, blz. 17.
(254)    PB L 71 van 18.3.2011, blz. 1.
(255)    PB L 96 van 29.3.2014, blz. 107.
(256)    PB L 96 van 29.3.2014, blz. 149.
(257)    PB L 88 van 4.4.2011, blz. 5.
(258)    PB L 81 van 31.3.2016, blz. 51.
(259)    PB L 81 van 31.3.2016, blz. 1.
(260)    PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24.
(261)    PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53.
(262)    PB L 162 van 3.7.2000, blz. 1.
(263)    PB L 96 van 29.3.2014, blz. 79.
(264)    PB L 96 van 29.3.2014, blz. 309.
(265)    PB L 96 van 29.3.2014, blz. 357.
(266)    PB L 153 van 22.5.2014, blz. 62.
(267)    PB L 272 van 18.10.2011, blz. 1.
(268)    PB L 100 van 19.4.1994, blz. 37.
(269)    PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59.
(270)    PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1.
(271)    PB L 354 van 28.12.2013, blz. 90.
(272)    PB L 96 van 29.3.2014, blz. 1.
(273)    PB L 178 van 28.6.2013, blz. 27.
(274)    PB L 39 van 9.2.2013, blz. 1.
(275)    PB L 136, 30.4.2004, blz. 1.
(276)    PB L 311, 28.11.2001, blz. 67.
(277)    PB L 378 van 27.12.2006, blz. 1.
(278)    PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1.
(279)    PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121.
(280)    PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.
(281)    PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.
(282)    PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34.
(283)    PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1.
(284)    PB L 109 van 30.4.2009, blz. 10.
(285)    PB L 135 van 24.5.2016, blz. 39.
(286)    PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.
(287)    PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1.
(288)    PB L 189 van 20.7.1990, blz. 17.
(289)    PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1.
(290)    PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176.
(291)    PB L 33 van 8.2.2003, blz. 30.
(292)    PB L 102 van 7.4.2004, blz. 48.
(293)    PB L 207 van 6.8.2010, blz. 14.
(294)    PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1.
(295)    PB L 50 van 20.2.2004, blz. 44.
(296)    PB L 50 van 20.2.2004, blz. 28.
(297)    PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.
(298)    PB L 104 van 8.4.2004, blz. 1.
(299)    PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7.
(300)    PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60.
(301)    PB L 137 van 24.5.2017, blz. 1.
(302)    PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.
(303)    PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
(304)    PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.
(305)    PB L 47 van 18.2.2004, blz. 1.
(306)    PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(307)    PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.
(308)    PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(309)    PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.
(310)    PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10.
(311)    PB L 330 van 10.12.2013, blz. 1.
(312)    PB L 337 van 5.12.2006, blz. 21.
(313)    PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35.
(314)    PB L 168 van 28.6.2007, blz. 1.
(315)    PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.
(316)    PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.
(317)    PB L 107 van 25.4.2015, blz. 26.
(318)    PB L 143 van 30.4.2004, blz. 87.
(319)    PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23.
(320)    PB L 347 van 30.12.2005, blz. 1.
(321)    PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195.
(322)    PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1.
(323)    PB L 137 van 24.5.2017, blz. 1.
(324)    PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1.
(325)    PB L 308 van 9.11.1991, blz. 1.
(326)    PB L 286 van 31.10.2009, blz. 36.
(327)    PB L 343 van 27.12.2007, blz. 1.
(328)    PB L 91 van 9.4.1983, blz. 30.
(329)    PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1.
(330)    PB L 342 van 22.12.2009, blz. 46.
(331)    PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.
(332)    PB L 198 van 28.7.2017, blz. 1.
(333)    PB L 257 van 28.8.2014, blz. 146.
(334)    PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44.
(335)    PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
(336)    PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.
(337)    PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.
(338)    PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
(339)    PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.
(340)    PB L 40 van 11.2.1989, blz. 34.
(341)    PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.
(342)    PB L 354 van 31.12.2008, blz. 7.
(343)    PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.
(344)    PB L 354 van 31.12.2008, blz. 34.
(345)    PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51.
(346)    PB L 404 van 30.12.2006, blz. 26.
(347)    PB L 309 van 26.11.2003, blz. 1.
(348)    PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.
(349)    PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.
(350)    PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35.
(351)    PB L 66 van 13.3.1999, blz. 26.
(352)    PB L 197 van 3.8.2000, blz. 19.
(353)    PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47.
(354)    PB L 10 van 12.1.2002, blz. 53.
(355)    PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
(356)    PB L 340 van 19.12.2008, blz. 45.
(357)    PB L 307 van 24.11.2007, blz. 5.
(358)    PB L 10 van12.1.2002, blz. 58.
(359)    PB L 10 van 12.1.2002, blz. 67.
(360)    PB L 15 van 17.1.2002, blz. 19.
(361)    PB L 314 van 1.12.2015, blz. 1.
(362)    PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.
(363)    PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(364)    PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.
(365)    PB L 277 van 20.10.1984, blz. 12.
(366)    PB L 66 van13.3.1999, blz. 16.
(367)    PB L 66 van13.3.1999, blz. 24.
(368)    PB L 141 van 6.6.2009, blz. 3.
(369)    PB L 164 van 26.6.2009, blz. 45.
(370)    PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.
(371)    PB L 150 van14.6.2018, blz. 1.
(372)    PB L 13 van20.1.2016, blz. 2.
(373)    PB L 201 van30.7.2008, blz. 1.
(374)    PB L 229 van1.9.2009, blz.1.
(375)    PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.
(376)    PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(377)    PB L 92 van 7.4.1990, blz. 42.
(378)    PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1.
(379)    PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.
(380)    PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.
(381)    PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1.
(382)    PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.
(383)    PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.
(384)    PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977.
(385)    PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.
(386)    PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1.
(387)    PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74.
(388)    PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.
(389)    PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10.
(390)    PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1.
(391)    PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62.
(392)    PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49.
(393)    PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.
(394)    PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321.
(395)    PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.
(396)    PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1.
(397)    PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.
(398)    PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.
(399)    PB L 145 van 13.6.1977, blz. 44.
(400)    PB L 15 van 19.1.1978, blz. 34.
(401)    PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1.
(402)    PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.
(403)    PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5.
(404)    PB L 157 van 10.6.1992, blz. 19.
(405)    PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27.
(406)    PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1.
(407)    PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1.
(408)    PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69.
(409)    PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.
(410)    PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74.
(411)    PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.
(412)    PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.
(413)    PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31.
(414)    PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66.
(415)    PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1.
(416)    PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1.
(417)    PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.
(418)    PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.
(419)    PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309.
(420)    PB L 93 van 17.4.1968, blz. 15.
(421)    PB L 11 van 15.1.2000, blz. 17.
(422)    PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1.
(423)    PB L 193 van 20.7.2002, blz. 12.
(424)    PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33.
(425)    PB L 193 van 20.7.2002, blz. 60.
(426)    PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.
(427)    PB L 267 van 8.10.2008, blz. 8.
(428)    PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.
(429)    PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.
(430)    PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.
(431)    PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.
(432)    PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.
(433)    PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.
(434)    PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.
(435)    PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3.
(436)    PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.
(437)    PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16.
(438)    PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(439)    PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14.
(440)    PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(441)    PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15.
(442)    PB L 351 van 28.12.1985, blz. 63.
(443)    PB L 212 van 22.7.1989, blz. 79.
(444)    PB L 163 van 17.6.1992, blz. 1.
(445)    PB L 334 van 23.12.1996, blz. 1.
(446)    PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1.
(447)    PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(448)    PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1.
(449)    PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.
(450)    PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.
(451)    PB L 145 van 31.5.2001, blz. 1.
(452)    PB L 194 van 24.7.2010, blz. 1.
(453)    PB L 248 van 22.9.2007, blz. 17.
(454)    PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(455)    PB L 310 van 22.12.1995, blz. 5.
(456)    PB L 373 van 21.12.2004, blz. 1.
(457)    PB L 309 van 25.11.2005, blz. 9.
(458)    PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1.
(459)    PB L 39 van 10.2.2009, blz. 1.
(460)    PB L 159 van 28.5.2014, blz. 1.
(461)    PB L 326 van 29.12.1969, blz. 36.
(462)    PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1.
(463)    PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51.
(464)    PB L 94 van 30.3.2012, blz. 1.
(465)    PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.
(466)    PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.
(467)    PB L 16 van 19.1.2012, blz. 1.
(468)    PB L 169 van 8.7.2003, blz. 6.
(469)    PB L 358 van 31.12.2002, blz. 28.
(470)    De titels en subtitels in deze bijlage zijn louter indicatief.
(471)    PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
(472)    PB L 44 van 20.2.2008, blz. 23.
(473)    PB L 268 van 12.10.2018, blz. 1.
(474)    PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1.
(475)    PB L 326 van 21.11.1986, blz. 40.
(476)    PB L 346 van 29.12.2007, blz. 6.
(477)    PB L 292 van 10.11.2009, blz. 5.
(478)    PB L 286 van 17.10.2006, blz. 15.
(479)    PB L 195 van 1.8.2018, blz. 1.
(480)    PB L 46 van 17.2.2009, blz. 8.
(481)    PB L 9 van 14.1.2009, p.12.
(482)    PB L 121 van 8.5.2012, p.1.
(483)    PB L 84 van 31.3.2010, p.1.
(484)    PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21.
(485)    PB L 316 van 31.10.1992, blz. 29.
(486)    PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24.
(487)    PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
(488)    PB L 291 van 6.12.1995, blz. 46.
(489)    PB L 162 van 1.7.2003, blz . 5.
(490)    PB L 346 van 29.12.2007, blz. 6.
(491)    PB L 286 van 17.10.2006, blz. 15.
(492)    PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55.
(493)    PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15.
(494)    PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.
(495)    PB L 33 van 4.2.2006, blz. 22.
(496)    PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1.
(497)    PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.
(498)    PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
(499)    De titels en subtitels in deze bijlage zijn louter indicatief.
(500)    PB C 115 van 9.5.2008, blz. 91.
(501)    PB C 115 van 9.5.2008, blz. 92.
(502)    PB C 115 van 9.5.2008, blz. 93.
(503)    PB C 115 van 9.5.2008, blz. 90.
(504)    PB C 115 van 9.5.2008, blz. 86.
(505)    PB C 262 van 19.7.2016, blz. 1.
(506)    PB C 8 van 11.1.2012, blz. 4.
(507)    PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10.
(508)    PB L 248 van 24.9.2015, blz. 1.
(509)    PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1.
(510)    PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1.
(511)    PB L 369 van 24.12.2014, blz. 37.
(512)    PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1.
(513)    PB C 92 van 29.3.2014, blz. 1.
(514)    PB L 7 van 11.1.2012, blz. 3.
(515)    PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1.
(516)    PB L 114 van 26.4.2012, blz. 8.
(517)    PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9.
(518)      PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45.
(519)    PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9.
(520)    PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.
(521)    PB C 272 van 15.11.2007, blz. 4.
(522)    PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22.
(523)    PB C 85 van 9.4.2009, blz. 1.
(524)    PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.
(525)    …[OJ reference to be added once published]
(526)    PB C 297 van 9.12.2003, blz. 6.
(527)    PB C 188 van 20.6.2014, blz. 4.
(528)    PB C 204 van 1.7.2014, blz. 1.
(529)    PB C 217 van 2.7.2015, blz. 1.
(530)    PB C 209/01 van 23.7.2013, blz.1.
(531)    PB C 198 van 27.6.2014, blz. 1.
(532)    PB C 19 van 22.1.2014, blz. 4.
(533)    PB C 249 van 31.7.2014, blz.1.
(534)    PB C 188 van 11.8.2009, blz. 1.
(535)    PB C 188 van 11.8.2009, blz. 6.
(536)    PB C 216 van 30.7.2013, blz. 1.
(537)    PB C 72 van 26.3.2009, blz. 1.
(538)    PB C 195 van 19.8.2009, blz. 9.
(539)    PB C 392 van 19.12.2012, blz. 1.
(540)    PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1.
(541)    PB C 158 van 5.6.2012, blz. 4.
(542)    http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/stranded_costs_nl.pdf
(543)    PB L 336 van 21.12.2010, blz. 24.
(544)    PB C 152 van 26.6.2002, blz. 5.
(545)    PB C 39, van 6.2.1998, blz. 2.
(546)    PB C 332 van 15.11.2013, blz. 1.
(547)    PB C 257 van 27.10.2009, blz. 1.
(548)    PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1.
(549)    PB C 184 van 22.7.2008, blz. 13.
(550)    PB C 13 van 17.1.2004, blz. 3.
(551)    PB C 317 van 12.12.2008, blz. 10.
(552)    PB C 132 van 11.6.2009, blz. 6.
(553)    PB C 99 van 4.4.2014, blz. 3.
(554)    PB C 8 van 11.1.2012, blz. 15.
(555)    PB L 318 van 17.11.2006, blz. 17.
(556)    Verordening (EG) nr. 866/2004 van de Raad van 29 april 2004 inzake een regeling op grond van artikel 2 van Protocol nr. 10 bij de Toetredingsakte (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 128).
(557)    PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.
(558)    PB L 284 van 30.10.2009, blz. 43.
(559)    PB L 338 van 22.12.2010, blz. 35.
(560)    PB L 149 van 8.6.2012, blz. 4.
(561)    PB L 349 van 19.12.2012, blz. 45.
(562)    PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1.
(563)    PB L 346 van 20.12.2013, blz. 27.
(564)    PB L 366 van 20.12.2014, blz. 15.
(565)    PB L 76 van 22.3.2017, blz. 13.
(566)    PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.
(567)    PB L 338 van 22.12.2010, blz. 35.
(568)    PB L 149 van 8.6.2012, blz. 4.
(569)    PB L 349 van 19.12.2012, blz. 45.
(570)    PB L 346 van 20.12.2013, blz. 27.
(571)    PB L 366 van 20.12.2014, blz. 15.
(572)    PB L 76 van 22.3.2017, blz. 13.
(573)    PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977.
(574)    PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.
(575)    PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1.
(576)    PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74.
(577)    PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.
(578)    PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1.
(579)    PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10.
(580)    PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62.
(581)    PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.
(582)    PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1.
(583)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).
(584)    Voor de toepassing van deze bijlage wordt onder “wederzijdse toegang” verstaan dat het Verenigd Koninkrijk ervoor moet zorgen dat de lidstaten dezelfde toegang tot dergelijke gegevens in het Verenigd Koninkrijk hebben als het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten tot dergelijke gegevens hebben in de lidstaten.
(585)    Voor de toepassing van deze bijlage wordt in verband met het Verenigd Koninkrijk onder “de andere partij” een lidstaat verstaan en in verband met een lidstaat, het Verenigd Koninkrijk.
(586)    De gegevens van het Verenigd Koninkrijk betreffende de btw-identificatienummers van zijn belastingplichtigen moeten tot en met 31 december 2024 worden bijgewerkt.
(587)    Waaronder transacties waarop artikel 47, lid 1, van toepassing is.
(588)    Voor de toepassing van dit streepje worden onder “verwerking” alle handelingen verstaan die nodig zijn voor de volledige behandeling van een verzoek, met inbegrip van de kennisgeving van niet in aanmerking genomen bedragen, alsmede details inzake beroepsmogelijkheden, en teruggave van toegestane bedragen, naast de uitwisseling van relevante berichten met het stelsel voor de btw-teruggaaf.
(589)    Sellafield Ltd, SELLAFIELD CA20 1PG, UNITED KINGDOM
(590)    Dounreay Site Restoration Ltd, KW14 7TZ THURSO CAITHNESS, UNITED KINGDOM
(591)    EDF Energy Nuclear Generation Limited - Sizewell B Power Station, SUFFOLK, IP16 4UR LEISTON
(592)    Urenco UK Limited, Capenhurst Works, CHESTER CH1 6ER, UNITED KINGDOM
(593)    Westinghouse Springfields Fuels Ltd, SALWICK PRESTON PR4 OXJ, UNITED KINGDOM
(594)    PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1.
(595)    PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.
(596)    PB L 378 van 27.12.2006, blz. 1.
(597)    PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121.
(598)    PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1.
(599)    PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1.
(600)    PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.
(601)    PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.
(602)    PB L 159 van 20.6.2012, blz. 5.
(603)    PB L 334 van 12.12.2008, blz. 7.
(604)    PB L 396 van 30.12.2006, blz.1.
(605)    PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.
(606)    PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(607)    PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.
(608)    PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(609)    PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1.
(610)    PB L 334 van 12.12.2008, blz. 25.
(611)    PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11.
(612)    PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.
(613)    PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.
(614)    PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.
(615)    PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35.
(616)    PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1.
Top