EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016PC0852

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU betreffende de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG, Richtlijn 2002/47/EG, Richtlijn 2012/30/EU, Richtlijn 2011/35/EU, Richtlijn 2005/56/EG, Richtlijn 2004/25/EG en Richtlijn 2007/36/EG

COM/2016/0852 final - 2016/0362 (COD)

Brussel, 23.11.2016

COM(2016) 852 final

2016/0362(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU betreffende de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG, Richtlijn 2002/47/EG, Richtlijn 2012/30/EU, Richtlijn 2011/35/EU, Richtlijn 2005/56/EG, Richtlijn 2004/25/EG en Richtlijn 2007/36/EG

(Voor de EER relevante tekst)

{SWD(2016) 377}
{SWD(2016) 378}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De voorgestelde wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU (richtlijn herstel en afwikkeling van banken, "BRRD") maken deel uit van een wetgevingspakket dat ook wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 (verordening kapitaalvereisten, "CRR"), Richtlijn 2013/36/EU (richtlijn kapitaalvereisten, "CRD") en Verordening (EU) 806/2014 (verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, "SRMR-verordening") omvat.

De afgelopen jaren heeft de EU het regelgevend kader inzake financiële diensten ingrijpend hervormd om de veerkracht van financiële instellingen in de EU te verbeteren, grotendeels op basis van internationale normen die met internationale partners van de EU zijn overeengekomen. Het hervormingspakket omvatte met name Verordening (EU) nr. 575/2013 (verordening kapitaalvereisten, "CRR") en Richtlijn 2013/36/EU (richtlijn kapitaalvereisten, "CRD"), betreffende prudentiële vereisten voor en toezicht op instellingen, Richtlijn 2014/59/EU (richtlijn herstel en afwikkeling van banken, "BRRD"), betreffende het herstel en de afwikkeling van instellingen, en Verordening (EU) nr. 806/2014 inzake het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme ("SRMR").

Deze maatregelen werden genomen naar aanleiding van de financiële crisis die in 2007-2008 uitbrak. Het ontbreken van adequate kaders voor crisisbeheer en -afwikkeling dwong regeringen over de hele wereld om banken te redden na de financiële crisis. De daaropvolgende impact op de overheidsfinanciën alsmede de ongewenste neiging om de kosten van het falen van banken te socialiseren, hebben onderstreept dat er een andere aanpak nodig is om bankcrisissen te beheersen en de financiële stabiliteit te beschermen.

Binnen de Unie en in overeenstemming met de belangrijke stappen die op internationaal niveau zijn overeengekomen en gezet, hebben Richtlijn 2014/59/EU (richtlijn herstel en afwikkeling van banken, "BRRD" (Bank Recovery and Resolution Directive)) 1 en Verordening (EU) nr. 806/2014 (verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, "SRMR-verordening") 2 een robuust kader voor de afwikkeling van banken tot stand gebracht om bankcrisissen effectief te beheren en de negatieve impact ervan op de financiële stabiliteit en de overheidsfinanciën te beperken. Een hoeksteen van het nieuwe afwikkelingskader is de "bail-in" (inbreng van de particuliere sector), die erin bestaat schulden af te schrijven of schuldvorderingen of andere passiva in eigen vermogen om te zetten volgens een vooraf bepaalde hiërarchie. Het instrument kan worden gebruikt voor het absorberen van verliezen en intern herkapitaliseren van een instelling die failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, zodat haar levensvatbaarheid wordt hersteld. Bijgevolg zullen de aandeelhouders en andere schuldeisers, in plaats van de belastingbetalers, de last van het falen van een instelling moeten dragen. In tegenstelling tot andere rechtsgebieden heeft het kader voor het herstel en de afwikkeling van banken in de Unie afwikkelingsautoriteiten al opdracht gegeven om voor elke kredietinstelling of beleggingsonderneming ("instelling") een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva ("minimum requirement for own funds and eligible liabilities", "MREL") vast te stellen, bestaande uit zeer bail-inbare passiva die moeten worden gebruikt om verliezen te absorberen en instellingen te herkapitaliseren in geval van falen. De gedelegeerde wetgeving betreffende de praktische uitvoering van dit vereiste is onlangs door de Commissie goedgekeurd 3 .

Op mondiaal niveau publiceerde de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board, "FSB") op 9 november 2015 de "Total Loss-absorbing Capacity (TLAC) Term Sheet" ("de TLAC-norm"), die een week later op de G20-top in Turkije werd aangenomen 4 . De TLAC-norm vereist dat mondiaal systeemrelevante banken ("G-SIB's"), die in de wetgeving van de Unie mondiaal systeemrelevante instellingen ("G-SII's") worden genoemd, voldoende zeer verliesabsorberende (bail-inbare) passiva aanhouden om bij afwikkeling een soepele en snelle absorptie van verliezen en herkapitalisatie te garanderen. In haar mededeling van 24 november 2015 5  verbond de Commissie zich ertoe om voor het einde van dit jaar een wetgevingsvoorstel in te dienen zodat de TLAC-norm tegen de afgesproken deadline van 2019 kan worden geïmplementeerd. Daarnaast verbond de Commissie zich ertoe de bestaande MREL-regels te herzien om ze volledig in overeenstemming te brengen met de internationaal overeengekomen TLAC-norm door te kijken naar de bevindingen van een rapport dat de Europese Bankautoriteit (EBA) verplicht bij de Commissie moet indienen overeenkomstig artikel 45, lid 19, van de BRRD. De EBA publiceerde op 19 juli 2016 6 reeds een voorlopige versie van dat rapport en zal het eindrapport naar verwachting in de loop van december 2016 indienen.

Terwijl het algemene BRRD-kader geldig en deugdelijk blijft, heeft dit voorstel vooral tot doel de TLAC-norm te implementeren en het TLAC-vereiste in de algemene MREL-regels te integreren door duplicatie in de vorm van de toepassing van twee parallelle eisen te vermijden. Hoewel de TLAC en MREL dezelfde reguleringsdoelstelling nastreven, zijn er toch een aantal verschillen tussen beide in de manier waarop ze zijn opgebouwd. Het toepassingsgebied van de MREL omvat niet alleen G-SII's, maar de hele banksector in de Unie. Anders dan de TLAC-norm, die een geharmoniseerd minimumniveau bevat, wordt de hoogte van de MREL door afwikkelingsautoriteiten geval per geval bepaald op basis van een instellingsspecifieke beoordeling. Ten slotte moet in principe met achtergestelde schuldinstrumenten aan het minimale TLAC-vereiste worden voldaan, terwijl voor de toepassing van MREL de afwikkelingsautoriteiten achterstelling van schuldinstrumenten voor elk geval afzonderlijk kunnen verplichten voor zover dat nodig is om te verzekeren dat in een bepaald geval bij een bail-in betrokken schuldeisers niet slechter worden behandeld dan in een hypothetisch insolventiescenario (wat een contrafeitelijk scenario voor afwikkeling is). Om te komen tot een eenvoudig en transparant kader dat rechtszekerheid en consistentie biedt, stelt de Commissie voor om de TLAC-norm in de bestaande MREL-regels te integreren en te verzekeren dat aan beide vereisten wordt voldaan met grotendeels dezelfde instrumenten. Deze aanpak vereist dat beperkte aanpassingen worden aangebracht aan de bestaande MREL-regels om technische consistentie met de structuur van vereisten voor G-SII's te waarborgen.

Er zijn met name verdere passende technische wijzigingen van de bestaande regels inzake de MREL nodig om ze gelijk te trekken met de TLAC-norm wat betreft onder meer de noemers die voor het bepalen van de verliesabsorptiecapaciteit worden gebruikt, de interactie met kapitaalbuffervereisten, de bekendmaking van risico's aan beleggers en de toepassing ervan in het kader van verschillende afwikkelingsstrategieën. Bij de implementatie van de TLAC-norm voor G-SII's zal de aanpak van de Commissie geen wezenlijke invloed hebben op de last van instellingen die geen G-SII's zijn om aan de bepalingen inzake de MREL te voldoen.

Operationeel zal het geharmoniseerde minimumniveau van de TLAC-norm in de Unie worden ingevoerd via wijzigingen in de verordening kapitaalvereisten en richtlijn kapitaalvereisten (CRR en CRD) 7 terwijl de instellingsspecifieke verhoging voor G-SII's en de instellingsspecifieke MREL voor niet-G-SII's zullen worden behandeld via gerichte wijzigingen van de BRRD en de SRMR-verordening. Dit voorstel heeft specifiek betrekking op de gerichte wijzigingen van de BRRD in verband met de uitvoering van de TLAC-norm in de Unie. Als zodanig is dit voorstel onderdeel van een breder herzieningspakket van de financiële wetgeving van de Unie met als doel het verminderen van de risico's in de financiële sector (CRR/CRD-herziening) en het veerkrachtiger maken van die sector.

Daarnaast, op basis van standpunten die veel respondenten hebben geuit naar aanleiding van de in september 2015 gepubliceerde "call for evidence" aan belanghebbenden 8 , wijzigt dit voorstel de BRRD met het oog op het verlichten van de nalevingskosten van banken indien hun passiva onder het recht van derde landen vallen. Het huidige vereiste is in de praktijk moeilijk na te leven gebleken en dus is de toegevoegde waarde ervan voor de afwikkelbaarheid van banken beperkt. Het is dus noodzakelijk om meer flexibiliteit te introduceren in de contractuele relaties van banken in de Unie met entiteiten uit derde landen door afwikkelingsautoriteiten toe te laten om onder bepaalde strikte voorwaarden af te zien van de verplichting om contractuele clausules op te nemen met het oog op de erkenning in derde landen van de gevolgen van de bail-in van passiva die onder het recht van die derde landen vallen. In de praktijk zijn de huidige regels zeer moeilijk af te dwingen.

Verder, op uitnodiging van de Ecofin-Raad in zijn conclusies van 17 juni 2016, wijzigt dit voorstel de BRRD met betrekking tot de toepassing door afwikkelingsautoriteiten van moratoriuminstrumenten in de loop van de afwikkeling, dat wil zeggen de bevoegdheid om de uitvoering van bankverplichtingen jegens derden op te schorten. De harmonisering van dergelijke bevoegdheden zou moeten bijdragen tot de stabilisering door de bevoegde autoriteiten van een instelling in de periode vóór, en eventueel na, afwikkeling.

Overeenstemming met bestaande beleidsbepalingen op het beleidsterrein

Het bestaande kader voor de afwikkeling van banken in de Unie verplicht alle Europese banken al om voldoende zeer verliesabsorberende (bail-inbare) passiva aan te houden. Door het bestaande vereiste voor G-SII's gelijk te trekken met de internationale TLAC-norm, zal het voorstel verbeteren en de toepassing van de bestaande regels vergemakkelijken. Het voorstel is dan ook in overeenstemming met de algemene doelstelling van het kader voor de afwikkeling van banken in de Unie om de steun van de belastingbetaler bij de afwikkeling van banken te beperken.

Overeenstemming met ander beleid van de Unie

Het voorstel is onderdeel van een bredere herziening van de financiële wetgeving van de Unie (CRR/CRD-herziening) met als doel het verminderen van risico's in de financiële sector en het bevorderen van een duurzame financiering van de economische activiteit. Het is volledig in overeenstemming met drie fundamentele doelstellingen van de EU: het verhogen van de financiële stabiliteit, het verminderen van de steun van de belastingbetaler bij de afwikkeling van banken en het bijdragen aan een duurzame financiering van de economie.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De voorgestelde richtlijn wijzigt een bestaande richtlijn, de BRRD. De rechtsgrondslag voor het voorstel is dezelfde als die voor de BRRD, namelijk artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU"). Die bepaling laat toe maatregelen vast te stellen voor de onderlinge afstemming van nationale bepalingen die de totstandbrenging en werking van de interne markt tot doel hebben.

Het voorstel harmoniseert nationale wetgevingen inzake herstel en afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, met name wat betreft hun verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit bij afwikkeling, voor zover dat nodig is om ervoor te zorgen dat de lidstaten en banken in de Unie dezelfde instrumenten en capaciteit hebben om bankfalen aan te pakken in overeenstemming met de internationaal overeengekomen normen (TLAC-norm).

Door geharmoniseerde vereisten voor banken in de interne markt vast te stellen, vermindert het voorstel aanzienlijk het risico van uiteenlopende nationale regels in de lidstaten inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit bij afwikkeling, wat de concurrentie op de interne markt kan verstoren. Het doel van het voorstel is dan ook de totstandbrenging en werking van de interne markt.

Artikel 114 van het VWEU is bijgevolg de juiste rechtsgrondslag.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel mag de Unie slechts optreden op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende op centraal, regionaal of lokaal niveau door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden gerealiseerd.

De Unie en haar lidstaten zijn vastbesloten om internationale normen te implementeren. Zonder optreden van de Unie zouden de lidstaten de internationale TLAC-norm zelf in hun eigen rechtsgebied moeten hebben implementeren, zonder de mogelijkheid om het bestaande kader dat voortkomt uit de BRRD en SRMR-verordening te wijzigen. Gezien de belangrijke verschillen tussen de TLAC-norm en het bestaande kader alsmede mogelijk uiteenlopende interpretaties van de TLAC-"term sheet" door de nationale regelgevende instanties, zouden banken, met name G-SII's, bijgevolg onderworpen zijn geweest aan twee parallelle vereisten (waarbij de toepassing van het minimale TLAC-vereiste zelf van lidstaat tot lidstaat zou verschillen), wat extra kosten zou impliceren voor zowel banken als overheidsinstanties (toezichts- en afwikkelingsautoriteiten). Optreden van de Unie is daarom wenselijk om de internationale TLAC-norm op een geharmoniseerde wijze in de Unie te implementeren en het bestaande kader gelijk te trekken met die norm teneinde de nalevingskosten van banken en overheidsinstanties zo veel mogelijk te verlichten en tegelijkertijd een effectieve afwikkeling in geval van bankfalen te verzekeren.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat noodzakelijk is om haar doelstellingen te verwezenlijken, in overeenstemming met de algemene doelstellingen van de Verdragen.

Bij de implementatie van de TLAC-norm voor internationale G-SII's, zou het voorstel geen wezenlijke invloed hebben op de last van banken om aan de bestaande regels inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit te voldoen, omdat het voorstel de toepassing van het minimale TLAC-niveau niet uitbreidt tot niet-GSII's. Daarnaast beperkt het voorstel in grote mate de kosten van banken, met name G-SII's, voor het naleven van de TLAC-norm door de bestaande regels voor zover mogelijk gelijk te trekken met die norm. Ten slotte breidt het voorstel de toepassing van het minimale TLAC-niveau niet uit tot niet-GSII's. Integendeel, voor niet-GSII's handhaaft het voorstel het bestaande algemene principe dat de afwikkelingsautoriteiten de kwaliteit en de hoogte van het vereiste inzake verliesabsorptie en herkapitalisatie voor elke specifieke bank moeten aanpassen op basis van zijn risico, grootte, verwevenheid en de gekozen afwikkelingsstrategie. Wat betreft G-SII's die onderworpen zijn aan het minimale TLAC-niveau, eist het voorstel dat afwikkelingsautoriteiten nagaan of een instellingsspecifieke verhoging noodzakelijk, proportioneel en gerechtvaardigd is alvorens die verhoging op te leggen. De bepalingen van het voorstel zijn dan ook evenredig met wat noodzakelijk is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

3.RESULTATEN VAN EFFECTBEOORDELINGEN

Effectbeoordeling

Het voorstel, dat onderdeel is van een breder herzieningspakket van de financiële wetgeving van de Unie met als doel het verminderen van de risico's in de financiële sector (CRR/CRD-herziening), is onderworpen aan een uitgebreide effectbeoordeling. De ontwerp-effectbeoordeling werd op 7 september 2016 ingediend bij de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie 9 . De Raad gaf op [datum] een negatief advies. Na versterking van de bewijsbasis voor bepaalde elementen van het herzieningspakket gaf de Raad op 27 september 2016 een positief advies.

In overeenstemming met haar beleid voor betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling van verschillende beleidsalternatieven uitgevoerd. De beleidsopties werden getoetst aan de belangrijkste doelstellingen: het verbeteren van de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van banken in afwikkeling en de rechtszekerheid en coherentie van het afwikkelingskader. De toetsing werd uitgevoerd door de doeltreffendheid van het bereiken van de bovenstaande doelstellingen en de kostenefficiëntie van het uitvoeren van verschillende beleidsopties te bekijken.

Wat betreft de implementatie van de TLAC-norm in de Unie zijn drie beleidsopties in overweging genomen in de effectbeoordeling. Onder de eerste optie zou de BRRD van toepassing blijven in zijn huidige vorm. Onder de tweede optie zou de TLAC-norm voor G-SII's in het bestaande afwikkelingskader worden geïntegreerd en zouden aan dat kader de nodige wijzigingen worden aangebracht om het volledig in overeenstemming te brengen met de TLAC-norm. De derde beleidsoptie stelde voor om daarnaast het toepassingsgebied van het minimale TLAC-niveau uit te breiden tot andere systeemrelevante instellingen in de Unie (O-SII's) dan G-SII's. De effectbeoordeling concludeerde dat de tweede beleidsoptie de relevante doelstellingen van het beleid het beste verwezenlijkt. In tegenstelling tot de eerste optie biedt de tweede optie met name een geharmoniseerde implementatie van de TLAC-norm voor alle G-SII's in de Unie door hun kosten voor naleving van mogelijk twee verschillende vereisten (de TLAC-norm en de bestaande BRRD) te beperken en tegelijk een consequente interpretatie van de TLAC-"term sheet" in de EU te bieden. Deze optie zal de afwikkelbaarheid van G-SII's in de Unie verbeteren en zal besmettingseffecten als gevolg van wederzijdse participaties van G-SII's voorkomen via specifieke regels van de TLAC-norm die momenteel niet in de BRRD zijn opgenomen (nl. minimaal TLAC-niveau in de vorm van achtergestelde schuldinstrumenten, aftrek van wederzijdse participaties van door G-SII's aangehouden instrumenten die voor de TLAC in aanmerking komen). Deze optie verzekert dat de TLAC-norm in de Unie wordt geïmplementeerd, wat hogere verwachtingen zou stellen aan andere rechtsgebieden om hetzelfde te doen teneinde de afwikkelbaarheid van G-SIB's wereldwijd te versterken. Anderzijds is deze beleidsoptie te verkiezen boven de derde optie omdat ze niet het nadeel zal hebben dat ze het minimale TLAC-niveau uitbreidt tot andere banken dan G-SII's (O-SII's), waarvoor dat niveau van minimaal TLAC-vereiste mogelijk niet goed gekalibreerd lijkt gezien hun grote diversiteit in termen van grootte, businessmodel, verwevenheid en systemisch belang.

Uit de effectbeoordeling is gebleken dat de naleving van artikel 55 van de BRRD, dat vereist dat "bail-in" wordt erkend in contracten die aan de wet van een derde land onderworpen zijn, twee soorten problemen opwerpt. Ten eerste weigeren bepaalde tegenpartijen in derde landen om in financiële contracten met banken in de Unie een clausule op te nemen die een "bail-in"-bevoegdheid in de Unie erkent. In sommige gevallen zien banken in de Unie zich hierdoor genoodzaakt om geen contract aan te gaan teneinde aan artikel 55 van de BRRD te voldoen. In extreme gevallen kan dit tot gevolg hebben dat ze een bepaald deel van hun activiteiten (bv. handelsfinanciering) moeten stopzetten. Ten tweede is het zo dat zelfs indien tegenpartijen in derde landen bereid zijn clausules met betrekking tot bail-in in hun contracten met banken in de Unie te accepteren, de lokale toezichthouders dit in sommige gevallen kunnen beletten. In dat geval zijn er maar twee manieren voor banken om aan artikel 55 van de BRRD te voldoen, namelijk de door de lokale toezichthouder opgelegde regels overtreden of het betreffende deel van hun bedrijfsactiviteit stopzetten. Om dit probleem aan te pakken, werd het noodzakelijk geacht deze regel te wijzigen. De gekozen beleidsoptie geeft afwikkelingsautoriteiten de mogelijkheid om van het vereiste af te zien zolang dit geen wezenlijke invloed heeft op de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van de betrokken banken.

Wat de bevoegdheid tot opschorting van betalingsverplichtingen (moratorium) betreft, werd in de effectbeoordeling het belang van een dergelijk instrument, vooral in de fase die tot afwikkeling leidt, onderstreept. Een moratorium laat toe de betalingsstroom voor een korte periode te bevriezen, wat de kwantificering van beschikbare activa en passiva vergemakkelijkt. Een dergelijk instrument is zeer nuttig, zowel in een context voorafgaand aan afwikkeling (en meer specifiek in de context van vroegtijdige interventie) als tijdens afwikkeling. De effectbeoordeling onderzocht ook de potentiële voordelen van een verdere harmonisering van de beschikbare instrumenten. In deze context wordt in de effectbeoordeling gesteld dat hoewel de BRRD al bepalingen bevat die de opschorting van betalingsverplichtingen toelaten, deze op nationaal niveau op heel verschillende manieren ten uitvoer zijn gelegd en mogelijk geen voldoende consequente toepassing bieden met betrekking tot belangrijke elementen zoals toepassingsgebied, toepassingsfase, voorwaarden om over te gaan tot toepassing, en duur van de opschorting. Op grond hiervan wordt voorgesteld om twee extra moratoriuminstrumenten voor activering in respectievelijk de vroegtijdige-interventiefase en de afwikkelingsfase te introduceren. De voorwaarden voor activering van het moratorium alsmede de duur en het toepassingsgebied worden precies bepaald om een consequente tenuitvoerlegging op nationaal niveau te waarborgen.

Grondrechten

Dit voorstel is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, in het bijzonder het recht op eigendom en de vrijheid van ondernemerschap, en moet in overeenstemming met die rechten en beginselen worden toegepast. Deze richtlijn zorgt er met name voor dat er geen onevenredige inmenging in de eigendomsrechten van schuldeisers van banken plaatsvindt. Getroffen schuldeisers mogen geen grotere verliezen lijden dan die welke ze zouden hebben geleden als de instelling op het moment van het nemen van het afwikkelingsbesluit in een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5.ANDERE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en toezichts-, evaluatie- en rapportageregelingen

Het voorstel verplicht de lidstaten om de wijzigingen van de BRRD in hun nationale wetgeving om te zetten binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van de gewijzigde richtlijn en verplicht banken om de gewijzigde regels na te leven binnen zes maanden na de datum van omzetting van het voorstel. Banken zullen verplicht zijn om de omvang van hun in aanmerking komende instrumenten op regelmatige basis aan de bevoegde instanties te rapporteren. De EBA is verplicht om vanaf de datum van omzetting twee keer per jaar aan de Commissie verslag uit te brengen over de manier waarop de regels inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit voor banken in de hele Unie ten uitvoer zijn gelegd en worden toegepast.

Gedetailleerde toelichting van de specifieke bepalingen van het voorstel

Zoals hierboven toegelicht, zullen de wijzigingen van de CRR, die deel uitmaken van hetzelfde wetgevingspakket, de regels inzake het minimale TLAC-vereiste voor G-SII's omvatten, terwijl dit voorstel betrekking heeft op de instellingsspecifieke verhoging voor G-SII's en de algemene vereisten die op alle banken in de Unie van toepassing zijn. Dit voorstel introduceert een aantal gerichte wijzigingen van de bestaande BRRD.

Wijzigingen van de artikelen 2, 12 en 13 van de BRRD

De TLAC-norm en de BRRD erkennen zowel de afwikkelingsstrategie "Single Point of Entry" ("SPE" – één enkel toegangspunt) als de afwikkelingsstrategie "Multiple Points of Entry" ("MPE" – meerdere toegangspunten). Bij de SPE-strategie wordt slechts één entiteit van de groep (meestal de moedermaatschappij) afgewikkeld terwijl andere entiteiten van de groep (meestal operationele dochterondernemingen) niet in afwikkeling worden gezet maar hun verliezen doorsturen naar de af te wikkelen entiteit. Bij de MPE-strategie kan meer dan één entiteit worden afgewikkeld. Een duidelijke identificatie van de af te wikkelen entiteiten ("afwikkelingsentiteiten") en dochterondernemingen die tot die entiteiten behoren ("afwikkelingsgroepen") is belangrijk om de gewenste afwikkelingsstrategie doeltreffend toe te passen. Bovendien is deze identificatie ook relevant voor het bepalen van de mate waarin financiële ondernemingen de regels inzake verliesabsorptiecapaciteit dienen na te leven. Om die reden introduceren de wijzigingen van artikel 2 van de BRRD de begrippen "afwikkelingsentiteit" en "afwikkelingsgroep". Wijzigingen van de artikelen 12 en 13 met betrekking tot de planning van de afwikkeling van een groep verplichten de afwikkelingsautoriteiten uitdrukkelijk om de afwikkelingsentiteiten en afwikkelingsgroepen binnen een financiële groep te identificeren en terdege rekening te houden met de gevolgen van een voorgenomen afwikkelingsactie binnen de groep om een effectieve afwikkeling van de groep te verzekeren.

   Wijzigingen van artikel 45 van de BRRD

Artikel 45 wordt ingetrokken en vervangen door de volgende nieuwe bepalingen: de artikelen 45, 45 bis, 45 ter, 45 quater, 45 quinquies, 45 sexies, 45 septies, 45 octies, 45 nonies, 45 decies en 45 duodecies.

Momenteel wordt de instellingsspecifieke MREL bepaald als een percentage van de totale passiva van de instelling. Het gewijzigde artikel 45 trekt de parameters op basis waarvan de MREL wordt bepaald gelijk met die van het minimale vereiste voor G-SII's zoals voorzien in de TLAC-norm ("het minimale TLAC-vereiste"). De instellingsspecifieke MREL moet daarom worden uitgedrukt als een percentage van de totale risicoposten en van de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio van de betrokken instelling.

Artikel 45 bis behoudt de bestaande vrijstelling van de MREL voor instellingen voor hypothecair krediet mits de nationale insolventieprocedures of soortgelijke procedures zorgen voor een effectieve verliesabsorptie door schuldeisers die in overeenstemming is met de afwikkelingsdoelstellingen. Tevens verduidelijkt het dat instellingen die zijn vrijgesteld van de MREL geen deel mogen uitmaken van het totale geconsolideerde vereiste op het niveau van de afwikkelingsgroep.

Artikel 45 ter specificeert de criteria waaraan instrumenten en posten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de MREL en stemt die criteria nauw af op de in de TLAC-norm opgenomen criteria om in aanmerking te komen die gelden voor het minimale TLAC-vereiste. Deze criteria zijn dus identiek, met uitzondering van het volgende.

Bepaalde schuldinstrumenten met derivaatelementen, zoals "structured notes", komen in aanmerking om aan de MREL te voldoen omdat ze bij afwikkeling voldoende verliesabsorberend kunnen zijn. "Structured notes" zijn schuldverplichtingen met een derivaatelement. Het rendement ervan wordt aangepast aan de prestaties van referentieactiva, zoals individuele aandelen, aandelenindices, fondsen, rentevoeten, grondstoffen of valuta's. Artikel 45 ter verduidelijkt dat "structured notes" in aanmerking komen voor de MREL voor zover ze een op de vervaldag terug te betalen vaste hoofdsom hebben terwijl slechts een extra rendement aan een derivaat is gekoppeld en afhankelijk is van de prestaties van een referentieactief. De redenen hiervoor zijn dat "structured notes" een vaste hoofdsom hebben die op het moment van uitgifte bekend is, een stabiele waarde hebben gedurende hun levenscyclus en gemakkelijk bail-inbaar zijn bij afwikkeling.

Overeenkomstig de TLAC-norm moet aan het minimale TLAC-vereiste worden voldaan grotendeels met achtergestelde schuldinstrumenten die bij insolventie van lagere rang zijn dan niet-achtergestelde verplichtingen die uitdrukkelijk uitgesloten zijn van het minimale TLAC-vereiste, zoals gedekte deposito's, derivaten en fiscale of andere publiekrechtelijk gerelateerde verplichtingen. Om aan de instellingsspecifieke MREL te voldoen, kunnen afwikkelingsautoriteiten momenteel geval per geval eisen dat in aanmerking komende schuldinstrumenten worden achtergesteld. De nieuwe bepalingen van artikel 45 ter specificeren verder dat achterstelling kan worden vereist voor zover dat nodig is om de toepassing van het instrument van bail-in te vergemakkelijken, vooral als er duidelijke aanwijzingen zijn dat bij een bail-in betrokken schuldeisers bij afwikkeling waarschijnlijk verliezen zullen leiden die groter zouden zijn dan hun potentiële verliezen bij insolventie en alleen voor zover dat nodig is om het deel van de verliezen boven waarschijnlijke insolventieverliezen te dekken. Elke door afwikkelingsautoriteiten gevraagde achterstelling voor de instellingsspecifieke MREL mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om deels met niet-achtergestelde schuldinstrumenten aan het minimale TLAC-vereiste te voldoen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 en in overeenstemming met de TLAC-norm.

Artikel 45 quater specificeert de voorwaarden voor het bepalen van de MREL voor alle entiteiten. De MREL moet banken toelaten om de bij afwikkeling verwachte verliezen te absorberen en de bank na afwikkeling te herkapitaliseren. De afwikkelingsautoriteiten moeten het niveau van de opgelegde MREL naar behoren motiveren op basis van de gekozen afwikkelingsstrategie. Als zodanig mag dat niveau niet hoger zijn dan de som van het bedrag van de bij afwikkeling verwachte verliezen die overeenkomen met de eigenvermogensvereisten van de instelling en het herkapitalisatiebedrag dat de entiteit na afwikkeling toelaat aan haar eigenvermogensvereisten te voldoen als voorwaarde om haar activiteiten onder de gekozen afwikkelingsstrategie te mogen uitoefenen. De MREL moet worden uitgedrukt als een percentage van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling en de maatstaf voor de hefboomratio, en instellingen moeten tegelijkertijd voldoen aan de niveaus die uit de twee berekeningen voortkomen.

Wat G-SII's betreft, specificeert artikel 45 quinquies dat een instellingsspecifieke verhoging van het minimale TLAC-niveau zoals voorzien in de TLAC-norm alleen kan worden opgelegd indien dat minimum niet volstaat om verliezen te absorberen en een G-SII te herkapitaliseren onder de gekozen afwikkelingsstrategie.

Net als in het voorstel tot wijziging van de CRD introduceert dit voorstel in artikel 45 sexies het begrip "richtlijn" in de BRRD. Dit laat afwikkelingsautoriteiten toe om instellingen hogere MREL-niveaus op te leggen en tegelijkertijd het niet bereiken van die niveaus op een flexibelere manier aan te pakken, met name door het verlichten van de automatische gevolgen daarvan in de vorm van beperkingen op de maximaal uitkeerbare bedragen. Artikel 45 sexies laat afwikkelingsautoriteiten met name toe om instellingen hogere bedragen op te leggen om verliezen bij afwikkeling die hoger zijn dan de in een normaal afwikkelingsscenario verwachte verliezen (d.w.z. hoger dan het niveau van de bestaande eigenvermogensvereisten) te dekken en ervoor te zorgen dat de markt voldoende vertrouwen heeft in de entiteit na afwikkeling (d.w.z. boven op het verplichte herkapitalisatiebedrag). Artikel 45 sexies specificeert niettemin dat voor het verliesabsorptiegedeelte van het vereiste het niveau van de richtlijn niet hoger mag zijn dan het niveau van de "kapitaalrichtlijn" wanneer die richtlijn door toezichthoudende autoriteiten in het kader van stresstests voor toezichtdoeleinden wordt gevraagd ter dekking van verliezen die boven de normale vereisten liggen. Voor het herkapitalisatiegedeelte moet het niveau van de richtlijn dat nodig is om het vertrouwen van de markt te verzekeren instellingen na afwikkeling toelaten om gedurende een passende termijn aan hun vergunningsvereisten te voldoen. Deze marktvertrouwenbuffer mag niet groter zijn dan het gecombineerde-buffervereiste overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, tenzij een hoger niveau noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de entiteit na afwikkeling gedurende een passende termijn aan de voorwaarden voor haar vergunning blijft voldoen.

De artikelen 45 septies en 45 octies behandelen het niveau van de toepassing van de MREL. Wat betreft instellingen die als afwikkelingsentiteiten zijn aangemerkt, is de MREL slechts op het geconsolideerde niveau van de afwikkelingsgroep op hen van toepassing. Dit betekent dat afwikkelingsentiteiten verplicht zullen zijn om in aanmerking komende (schuld)instrumenten uit te geven aan externe schuldeisers die bij de bail-in betrokken zouden worden mocht de afwikkelingsentiteit (d.w.z. afwikkelingsgroep) in afwikkeling gaan. Wat andere entiteiten van de groep betreft, introduceert het voorstel het concept van een "interne" MREL in overeenstemming met een vergelijkbaar concept dat door de TLAC-norm naar voren wordt gebracht. Dit betekent dat andere entiteiten van de afwikkelingsgroep die zelf geen afwikkelingsentiteiten zijn in aanmerking komende (schuld)instrumenten intern dienen uit te geven binnen de afwikkelingsgroep, wat betekent dat die instrumenten door afwikkelingsentiteiten dienen te worden gekocht. Wanneer een entiteit van de afwikkelingsgroep die zelf geen afwikkelingsentiteit is het punt van niet-levensvatbaarheid bereikt, worden dergelijke instrumenten afgewaardeerd of in eigen vermogen omgezet en worden verliezen van die entiteit doorgestuurd naar de afwikkelingsentiteit. Het grootste voordeel van de interne MREL is dat hij het mogelijk maakt een entiteit (met kritieke functies) van een afwikkelingsgroep te herkapitaliseren zonder ze in formele afwikkeling te plaatsen, wat verstorende effecten zou kunnen hebben op de markt. De toepassing van dit vereiste moet niettemin in overeenstemming zijn met de gekozen afwikkelingsstrategie; ze mag met name de eigendomsrelatie tussen de entiteit en haar afwikkelingsgroep na haar herkapitalisatie niet wijzigen. Het voorstel bepaalt ook dat de interne MREL onder bepaalde voorwaarden kan worden vervangen door door garanties gedekte zekerheden tussen de afwikkelingsentiteit en andere entiteiten van de afwikkelingsgroep die kunnen worden geactiveerd onder vergelijkbare tijdsvoorwaarden als die welke gelden voor de instrumenten die voor de interne MREL in aanmerking komen. De voorgestelde voorwaarden omvatten met name het akkoord van de betrokken afwikkelingsautoriteiten om de interne MREL te vervangen en de zekerheidsstelling van de door de afwikkelingsentiteit aan haar dochteronderneming verstrekte garantie met zeer liquide zekerheden met minimale krediet- en marktrisico's. Het voorstel behoudt ook de bestaande mogelijkheid die aan afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen van een afwikkelingsentiteit wordt geboden om volledig af te zien van de MREL die op die dochterondernemingen van toepassing is als zowel de afwikkelingsentiteit als haar dochterondernemingen in dezelfde lidstaat zijn gevestigd.

Artikel 45 nonies voorziet in een procedure om de MREL voor een afwikkelingsgroep te bepalen. De autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van de hoogte van het vereiste zijn de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau (afwikkelingsautoriteit van de uiteindelijke moedermaatschappij) en de afwikkelingsautoriteiten van andere entiteiten van de afwikkelingsgroep. Krachtens de EBA-verordening vallen eventuele geschillen tussen autoriteiten onder de bevoegdheid van de EBA.

   Wijzigingen van de artikelen 17, 18 en 45 duodecies

Deze wijzigingen hebben betrekking op de niet-naleving van de MREL. Artikel 45 duodecies geeft een opsomming van de bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteiten in geval van niet-naleving van de MREL. Aangezien de niet-naleving van de MREL een belemmering kan vormen voor de afwikkelbaarheid van een instelling of groep, korten de artikelen 17 en 18 de bestaande procedure in om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen teneinde iedere niet-naleving van de MREL doelmatig aan te pakken. Ze introduceren ook nieuwe bevoegdheden voor afwikkelingsautoriteiten om te eisen dat de looptijdprofielen van in aanmerking komende instrumenten en plannen van instellingen worden gewijzigd teneinde het niveau van de MREL te herstellen.

Wijzigingen van artikel 55

Wijzigingen van artikel 55 van de BRRD zouden inhouden dat de afwikkelingsautoriteit het in dat artikel voorziene vereiste proportioneel moet toepassen. De afwikkelingsautoriteit kan instellingen ontheffen van de verplichting om clausules die bail-in erkennen op te nemen in overeenkomsten of instrumenten die onder het recht van derde landen vallen als ze van oordeel is dat dit de afwikkelbaarheid van de bank niet zou belemmeren en dat het juridisch, contractueel of economisch onmogelijk is voor banken om voor bepaalde verplichtingen dergelijke clausules op te nemen. In deze gevallen mogen deze verplichtingen niet worden meegeteld voor de MREL en moeten ze van hogere rang zijn dan verplichtingen die in aanmerking komen voor de MREL om het risico van schending van het beginsel dat geen enkele schuldeiser slechter af mag zijn tot een minimum te beperken. In dit opzicht zal het voorstel de bail-in niet verzwakken.

     Wijzigingen van de artikelen 59 en 60

De wijzigingen van de artikelen 59 en 60 verzekeren dat instrumenten die in aanmerking komen voor de interne MREL en die geen kapitaalinstrumenten (schuldinstrumenten) zijn ook kunnen worden afgewaardeerd of in eigen vermogen kunnen worden omgezet indien de entiteit van de afwikkelingsgroep die zelf geen afwikkelingsentiteit is die deze instrumenten uitgeeft het punt van niet-levensvatbaarheid bereikt.

Wijzigingen van artikel 27, nieuw artikel 29 bis en wijzigingen van artikel 63 inzake moratorium

De wijziging van artikel 27 voorziet in een nieuw moratoriuminstrument dat in de fase voorafgaand aan afwikkeling moet worden ingezet en in het bijzonder als een middel om vroegtijdig in te grijpen.

Het nieuw toegevoegde artikel 29 bis schetst de voorwaarden voor toepassing van het moratorium bij vroegtijdige interventie. De bepaling geeft aan dat een dergelijke bevoegdheid kan worden geactiveerd wanneer het nodig is om te bepalen of vroegtijdige-interventiemaatregelen noodzakelijk zijn dan wel of de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen. Ze specificeert de reikwijdte van de opschortingsbevoegdheid en de duur ervan – die niet meer dan vijf werkdagen mag bedragen.

De wijziging van artikel 63 introduceert onder de algemene afwikkelingsbevoegdheden de bevoegdheid om betalingen op te schorten wanneer dat nodig is voor de effectieve toepassing van een of meer afwikkelingsinstrumenten of voor de waardering overeenkomstig artikel 36. Ze specificeert de reikwijdte van de opschortingsbevoegdheid en de duur ervan, die niet meer dan vijf werkdagen mag bedragen.

   Overige bepalingen

Er worden verschillende wijzigingen voorgesteld om een passende rapportage over het vereiste aan de toezichthouder alsmede openbaarmaking van het vereiste te verzekeren.

Verschillende wijzigingen hebben betrekking op de regelgevingsstructuur en besluitvorming bij de toepassing van het vereiste op in de Unie gevestigde instellingen van derde landen. Andere wijzigingen brengen een aantal verduidelijkingen met betrekking tot de behandeling volgens de BRRD en andere wetgeving van de Unie van centrale tegenpartijen ("CTP's") na de goedkeuring van een voorstel voor een specifiek herstel en afwikkelingskader voor CTP's, zoals de behandeling van CTP's met een bankvergunning. Er zijn gerichte wijzigingen van de relevante richtlijnen inzake vennootschapsrecht voorgesteld om een effectieve afwikkeling van CTP's te garanderen.

De lidstaten zijn verplicht om dit voorstel binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding ervan in hun nationale wetgeving om te zetten. De betrokken instellingen moeten de nieuwe bepalingen binnen zes maanden na de datum van omzetting naleven. De EBA is verplicht om twee keer per jaar aan de Commissie verslag uit te brengen over de manier waarop de vereisten in de hele Unie ten uitvoer zijn gelegd en worden toegepast.

2016/0362 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU betreffende de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG, Richtlijn 2002/47/EG, Richtlijn 2012/30/EU, Richtlijn 2011/35/EU, Richtlijn 2005/56/EG, Richtlijn 2004/25/EG en Richtlijn 2007/36/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank, 10  

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 11 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Op 9 november 2015 publiceerde de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board, "FSB") de "Total Loss-Absorbing Capacity (TLAC) Term Sheet" ("de TLAC-norm"), die in november 2015 door de G20 werd bekrachtigd. De TLAC-norm vereist dat mondiaal systeemrelevante banken ("G-SIB's"), die in het kader van de Unie mondiaal systeemrelevante instellingen ("G-SII's") worden genoemd, een voldoende minimumbedrag aan zeer verliesabsorberende (bail-inbare) passiva aanhouden om bij afwikkeling een soepele en snelle absorptie van verliezen en herkapitalisatie te garanderen. In haar mededeling van 24 november 2015 12 verbond de Commissie zich ertoe om voor het einde van 2016 een wetgevingsvoorstel in te dienen dat zou toelaten om de TLAC-norm tegen de internationaal afgesproken deadline, zijnde 2019, te implementeren.

(2)Bij de implementatie van de TLAC-norm in de Unie moet rekening worden gehouden met het bestaande instellingsspecifieke minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva ("minimum requirement for own funds and eligible liabilities", "MREL") die van toepassing is op alle kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de Unie zoals bepaald in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad 13 . Aangezien TLAC en MREL hetzelfde doel nastreven, namelijk ervoor zorgen dat instellingen in de Unie voldoende verliesabsorptiecapaciteit hebben, moeten de twee vereisten complementaire elementen van een gemeenschappelijk kader zijn. Operationeel moet het geharmoniseerde minimumniveau van de TLAC-norm voor G-SII's ("minimale TLAC-vereiste") in de wetgeving van de Unie worden ingevoerd via wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 14 , terwijl de instellingsspecifieke verhoging voor G-SII's en het instellingsspecifieke vereiste voor niet-G-SII's, dat minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva wordt genoemd, moeten worden aangepakt via gerichte wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 15 . De relevante bepalingen van deze richtlijn die verband houden met de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen moeten samen met die in de bovengenoemde wetteksten en in Richtlijn 2013/36/EU 16 consequent worden toegepast.

(3)Het ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie met betrekking tot de implementatie van de TLAC-norm in de Unie zou zich vertalen in extra kosten en rechtsonzekerheid voor instellingen en zou de toepassing van het instrument van bail-in voor grensoverschrijdende instellingen bemoeilijken. Dat ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie leidt ook tot concurrentieverstoringen op de interne markt, aangezien de kosten voor instellingen om aan de huidige vereisten en de TLAC-norm te voldoen aanzienlijk kunnen verschillen binnen de Unie. Daarom is het noodzakelijk om deze belemmeringen voor de werking van de interne markt weg te nemen en concurrentieverstoringen als gevolg van het ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie met betrekking tot de implementatie van de TLAC-norm te vermijden. Bijgevolg is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals uitgelegd in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de passende rechtsgrondslag voor deze Richtlijn.

(4)In overeenstemming met de TLAC-norm moet Richtlijn 2014/59/EU zowel de afwikkelingsstrategie "Single Point of Entry" ("SPE" – één enkel toegangspunt) als de afwikkelingsstrategie "Multiple Points of Entry" ("MPE" – meerdere toegangspunten) blijven erkennen. Bij de SPE-strategie wordt slechts één entiteit van de groep, meestal de moederonderneming, afgewikkeld terwijl andere entiteiten van de groep, meestal operationele dochterondernemingen, niet in afwikkeling worden gezet maar hun verliezen en herkapitalisatiebehoeften doorsturen naar de af te wikkelen entiteit. Bij de MPE-strategie kan meer dan één entiteit van de groep worden afgewikkeld. Een duidelijke identificatie van de af te wikkelen entiteiten ("afwikkelingsentiteiten") en dochterondernemingen die tot die entiteiten behoren ("afwikkelingsgroepen") is belangrijk om de gewenste afwikkelingsstrategie doeltreffend toe te passen. Deze identificatie is ook relevant voor het bepalen van de mate waarin financiële ondernemingen de regels inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit dienen toe te passen. Het is daarom noodzakelijk om de begrippen "afwikkelingsentiteit" en "afwikkelingsgroep" te introduceren en Richtlijn 2014/59/EU te wijzigen met betrekking tot de planning van de afwikkeling van een groep om afwikkelingsautoriteiten uitdrukkelijk te verplichten de afwikkelingsentiteiten en afwikkelingsgroepen binnen een groep te identificeren en terdege rekening te houden met de gevolgen van een voorgenomen afwikkelingsactie binnen de groep teneinde een effectieve afwikkeling van de groep te verzekeren.

(5)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat instellingen voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben om te verzekeren dat de absorptie van verliezen en herkapitalisatie bij afwikkeling soepel en snel verlopen met een minimale impact op de financiële stabiliteit en de belastingbetalers. Dit moet worden bereikt door instellingen te verplichten een instellingsspecifiek minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva ("minimum requirement for own funds and eligible liabilities", "MREL") na te leven, zoals bepaald in Richtlijn 2014/59/EU.

(6)Om de noemers die de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen meten in overeenstemming te brengen met die welke in de TLAC-norm zijn vastgesteld, moet de MREL worden uitgedrukt als een percentage van de totale risicoposten en van de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio van de betrokken instelling.

(7)De criteria waaraan bail-inbare verplichtingen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de MREL moeten nauw worden afgestemd op die welke in Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vastgesteld voor het minimale TLAC-vereiste, in overeenstemming met de aanvullende aanpassingen en vereisten die in deze richtlijn worden geïntroduceerd. Met name bepaalde schuldinstrumenten met een derivaatelement, zoals bepaalde "structured notes", zouden in aanmerking moeten komen voor de MREL voor zover ze een op de vervaldag terug te betalen vaste hoofdsom hebben terwijl slechts een extra rendement aan een derivaat is gekoppeld en afhankelijk is van de prestaties van een referentieactief. Gezien hun vaste hoofdsom zouden deze instrumenten bij afwikkeling zeer verliesabsorberend en gemakkelijk bail-inbaar moeten zijn.

(8)De passiva om aan de MREL te voldoen omvatten in principe alle passiva die voortvloeien uit vorderingen resulterend uit ongedekte, niet-preferente schuldeisers (niet-achtergestelde verplichtingen), tenzij ze niet voldoen aan specifieke criteria om in aanmerking te komen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. Om de afwikkelbaarheid van instellingen te verbeteren door een effectief gebruik van het instrument van bail-in, moeten afwikkelingsautoriteiten kunnen eisen dat met achtergestelde verplichtingen aan de MREL wordt voldaan, vooral als er duidelijke aanwijzingen zijn dat bij een bail-in betrokken schuldeisers bij afwikkeling waarschijnlijk verliezen zullen leiden die groter zouden zijn dan hun potentiële verliezen bij insolventie. De verplichting om met achtergestelde verplichtingen aan de MREL te voldoen mag slechts worden opgelegd voor een niveau dat nodig is om te voorkomen dat schuldeisers bij afwikkeling meer verliezen dan wat ze bij insolventie zouden verliezen. Een door afwikkelingsautoriteiten gevraagde achterstelling van schuldinstrumenten voor de MREL mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om deels met niet-achtergestelde schuldinstrumenten aan het minimale TLAC-vereiste te voldoen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 zoals toegestaan door de TLAC-norm.

(9)De MREL moet instellingen toelaten om de bij afwikkeling verwachte verliezen te absorberen en de instelling na afwikkeling te herkapitaliseren. De afwikkelingsautoriteiten moeten, op basis van de door hen gekozen afwikkelingsstrategie, het opgelegde niveau van de MREL naar behoren motiveren, vooral wat betreft de noodzaak en het niveau van het vereiste als bedoeld in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU in het herkapitalisatiebedrag. Als zodanig moet dat niveau gelijk zijn aan de som van het bedrag van de bij afwikkeling verwachte verliezen die overeenkomen met de eigenvermogensvereisten van de instelling en het herkapitalisatiebedrag dat de instelling na afwikkeling toelaat aan haar eigenvermogensvereisten te voldoen als voorwaarde om haar activiteiten onder de gekozen afwikkelingsstrategie te mogen uitoefenen. De MREL moet worden uitgedrukt als een percentage van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling en de maatstaf voor de hefboomratio, en instellingen moeten tegelijkertijd voldoen aan de niveaus die uit de twee berekeningen voortkomen. De afwikkelingsautoriteit moet in naar behoren gemotiveerde gevallen de herkapitalisatiebedragen kunnen aanpassen om ook toegenomen risico's die de afwikkelbaarheid beïnvloeden en voortvloeien uit het businessmodel, financieringsprofiel en algemene risicoprofiel van de afwikkelingsgroep adequaat te weerspiegelen, en moet dus in dergelijke beperkte omstandigheden kunnen eisen dat de in artikel 45 quater, lid 3 en lid 4, eerste alinea, genoemde herkapitalisatiebedragen worden overschreden.

(10)Om hun afwikkelbaarheid te verbeteren, moeten afwikkelingsautoriteiten G-SII's een instellingsspecifieke MREL kunnen opleggen naast het in Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde minimale TLAC-vereiste. Deze instellingsspecifieke MREL mag alleen worden opgelegd als het minimale TLAC-vereiste niet volstaat om verliezen te absorberen en een G-SII te herkapitaliseren onder de gekozen afwikkelingsstrategie.

(11)Bij het bepalen van de hoogte van de MREL moeten afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de systeemrelevantie van een instelling en de mogelijke nadelige gevolgen van haar falen voor de financiële stabiliteit. Ze moeten rekening houden met de noodzaak van een gelijk speelveld voor de G-SII's en andere vergelijkbare instellingen met systeemrelevantie binnen de Unie. Bijgevolg mag de MREL van instellingen die niet als G-SII's zijn geïdentificeerd maar waarvan de systeemrelevantie binnen de EU vergelijkbaar is met die van G-SII's niet onevenredig afwijken van de hoogte en samenstelling van de voor G-SII's algemeen vastgestelde MREL.

(12)Net als de bevoegdheden die door Richtlijn 2013/36/EU aan bevoegde autoriteiten worden toegekend, moet deze richtlijn afwikkelingsautoriteiten toelaten om instellingen hogere MREL-niveaus op te leggen en tegelijkertijd het niet bereiken van die niveaus op een flexibelere manier aan te pakken, met name door het verlichten van de automatische gevolgen daarvan in de vorm van beperkingen op de maximaal uitkeerbare bedragen. Afwikkelingsautoriteiten moeten instellingen een richtlijn kunnen geven om aan extra bedragen te voldoen teneinde verliezen bij afwikkeling die boven het niveau van de in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU vastgestelde eigenvermogensvereisten liggen te dekken en/of te verzekeren dat de markt voldoende vertrouwen heeft in de instelling na afwikkeling. Om consistentie met Richtlijn 2013/36/EU te verzekeren, mag de richtlijn om extra verliezen te dekken slechts worden gegeven als de bevoegde toezichthoudende autoriteiten de "kapitaalrichtlijn" hebben gevraagd in overeenstemming met Richtlijn 2013/36/EU en mag ze niet hoger zijn dan het in de kapitaalrichtlijn gevraagde niveau. Voor het herkapitalisatiebedrag moet het in de richtlijn gevraagde niveau om het vertrouwen van de markt te verzekeren de instelling toelaten om gedurende een passende termijn aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen, onder meer door de instelling toe te laten de kosten in verband met de herstructurering van haar activiteiten na afwikkeling te dekken. De marktvertrouwenbuffer mag niet groter zijn dan het gecombineerde-kapitaalbuffervereiste overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, tenzij een hoger niveau noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de entiteit na afwikkeling gedurende een passende termijn aan de voorwaarden voor haar vergunning blijft voldoen. Indien een entiteit er stelselmatig niet in slaagt extra eigen vermogen en in aanmerking komende passiva te hebben zoals verwacht overeenkomstig de richtlijn, moet de afwikkelingsautoriteit kunnen eisen dat het bedrag van de MREL wordt opgetrokken om het bedrag van de richtlijn te dekken. Bij het bepalen of een entiteit er stelselmatig niet in slaagt extra eigen vermogen en in aanmerking komende passiva te hebben, moet de afwikkelingsautoriteit rekening houden met de rapportage van de entiteit over de MREL, zoals door deze richtlijn vereist.

(13)In overeenstemming met Verordening nr. 575/2013 mogen instellingen die als afwikkelingsentiteiten zijn aangemerkt alleen op het geconsolideerde niveau van de afwikkelingsgroep aan de MREL worden onderworpen. Dit betekent dat afwikkelingsentiteiten moeten worden verplicht om in aanmerking komende instrumenten en items om aan de MREL te voldoen uit te geven aan externe schuldeisers die bij de bail-in betrokken zouden worden mocht de afwikkelingsentiteit in afwikkeling gaan.

(14)Instellingen die geen afwikkelingsentiteiten zijn, moeten op individueel niveau aan de MREL voldoen. Aan de verliesabsorptie- en herkapitalisatiebehoeften van deze instellingen moet over het algemeen door hun respectieve afwikkelingsentiteiten worden voldaan via de verwerving door afwikkelingsentiteiten van in aanmerking komende passiva die door die instellingen zijn uitgegeven en hun afwaardering of omzetting in eigendomsinstrumenten op het ogenblik dat die instellingen niet langer levensvatbaar zijn. Als zodanig moet de MREL die van toepassing is op instellingen die geen afwikkelingsentiteiten zijn worden toegepast samen en in overeenstemming met de vereisten die op afwikkelingsentiteiten van toepassing zijn. Dat moet afwikkelingsautoriteiten toelaten een afwikkelingsgroep af te wikkelen zonder bepaalde van haar dochtermaatschappijen in afwikkeling te plaatsen, waardoor potentieel verstorende effecten op de markt worden vermeden. Mits de afwikkelingsautoriteiten van de afwikkelingsentiteit en van haar dochteronderneming akkoord gaan, moet het mogelijk zijn om de uitgifte van in aanmerking komende passiva aan afwikkelingsentiteiten te vervangen door door zekerheden gedekte garanties tussen de afwikkelingsentiteit en haar dochterondernemingen die kunnen worden geactiveerd wanneer voldaan is aan de tijdsvoorwaarden die overeenkomen met die welke de afwaardering of omzetting van in aanmerking komende passiva toelaten. De afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen van een afwikkelingsentiteit moeten ook volledig kunnen afzien van de toepassing van de MREL die van toepassing is op instellingen die geen afwikkelingsentiteiten zijn indien zowel de afwikkelingsentiteit als haar dochterondernemingen in dezelfde lidstaat zijn gevestigd. De toepassing van de MREL op instellingen die geen afwikkelingsentiteiten zijn moet in overeenstemming zijn met de gekozen afwikkelingsstrategie; ze mag met name de eigendomsrelatie tussen instellingen en hun afwikkelingsgroep na herkapitalisatie van die instellingen niet wijzigen.

(15)Om te verzekeren dat de niveaus van de MREL voor afwikkelingsdoeleinden passend zijn, moeten de volgende autoriteiten verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van de hoogte van de MREL: de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau (zijnde de afwikkelingsautoriteit van de uiteindelijke moederonderneming) en de afwikkelingsautoriteiten van andere entiteiten van de afwikkelingsgroep. Alle geschillen tussen autoriteiten moeten onder de bevoegdheid van de Europese Bankautoriteit (EBA) vallen op grond van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad 17 , met inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden en beperkingen.

(16)Inbreuken op het minimale TLAC-vereiste en op de MREL moeten door de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten op passende wijze worden aangepakt en verholpen. Aangezien de niet-naleving van deze vereisten een belemmering kan vormen voor de afwikkelbaarheid van de instelling of groep, moeten de bestaande procedures om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen worden ingekort om elke niet-naleving van de vereisten doelmatig aan te pakken. Afwikkelingsautoriteiten moeten instellingen ook kunnen verplichten om de looptijdprofielen van in aanmerking komende instrumenten en items te wijzigen en om plannen voor het herstellen van het niveau van die vereisten op te stellen en uit te voeren.

(17)Om een transparante toepassing van de MREL te garanderen, moeten instellingen de niveaus van in aanmerking komende passiva alsmede de samenstelling van die passiva, met inbegrip van hun looptijdprofiel en rang in een normale insolventieprocedure, aan hun bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten rapporteren en regelmatig openbaar maken. Er moet consistentie zijn in de frequentie van de rapportage over de naleving van eigenvermogensvereisten en van de MREL aan de toezichthouder.

(18)De verplichting om een contractuele erkenning van de gevolgen van het instrument van bail-in op te nemen in overeenkomsten of instrumenten die verplichtingen creëren die onder het recht van derde landen vallen, moet ervoor zorgen dat die verplichtingen in geval van afwikkeling in een bail-in kunnen worden gebruikt. Tenzij en totdat kaderregelingen voor wettelijke erkenning om doeltreffende grensoverschrijdende afwikkeling mogelijk te maken worden aangenomen in alle rechtsgebieden van derde landen, moeten contractuele regelingen, mits goed opgesteld en op grote schaal aangenomen, een werkbare oplossing bieden. Zelfs met kaderregelingen voor wettelijke erkenning moeten de regelingen voor contractuele erkenning helpen om de rechtszekerheid en voorspelbaarheid van grensoverschrijdende erkenning van afwikkelingsmaatregelen te vergroten. Er kunnen echter gevallen zijn waar het praktisch niet haalbaar is voor instellingen om die contractuele bepalingen op te nemen in overeenkomsten of instrumenten die bepaalde verplichtingen creëren, met name verplichtingen die niet uitgesloten zijn van het instrument van bail-in op grond van Richtlijn 2014/59/EU, gedekte deposito's of eigenvermogensinstrumenten. Het is met name praktisch niet haalbaar voor instellingen om in overeenkomsten of instrumenten die verplichtingen creëren contractuele bepalingen op te nemen met betrekking tot de erkenning van de gevolgen van het instrument van bail-in indien die contractuele bepalingen in de betrokken derde landen onwettig zijn of indien instellingen niet de onderhandelingsmacht hebben om die contractuele bepalingen op te leggen. Daarom moeten afwikkelingsautoriteiten kunnen afzien van de toepassing van de verplichting om die contractuele bepalingen op te nemen indien die bepalingen onevenredig hoge kosten zouden veroorzaken voor instellingen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen geen significante verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit bij afwikkeling zouden bieden. Deze vrijstelling mag echter niet worden toegepast indien een aantal overeenkomsten of verplichtingen gezamenlijk een significante verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit bij afwikkeling bieden. Daarnaast mogen verplichtingen die profiteren van vrijstellingen niet in aanmerking komen voor de MREL om te vermijden dat de afwikkelbaarheid van instellingen wordt aangetast.

(19)Om de financiële stabiliteit te bewaren, is het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten de verslechtering van de financiële en economische situatie van een instelling kunnen oplossen voordat de instelling een punt bereikt waarop de autoriteiten geen andere mogelijkheid meer hebben dan deze af te wikkelen. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten passende bevoegdheden krijgen om vroegtijdig in te grijpen. De bevoegdheden om vroegtijdig in te grijpen moeten de bevoegdheid omvatten om bepaalde contractuele verplichtingen op te schorten voor de minimaal benodigde tijd. Die opschortingsbevoegdheid moet nauwkeurig worden afgebakend en mag pas worden uitgeoefend indien dat nodig is om vast te stellen of vroegtijdige-interventiemaatregelen nodig zijn of om te bepalen of de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen. Die opschortingsbevoegdheid mag echter niet van toepassing zijn op verplichtingen die verband houden met de deelname aan in Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad 18 aangewezen systemen, centrale tegenpartijen (CTP's) en centrale banken, met inbegrip van CTP's uit derde landen die door de Europese autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Markets Authority, "ESMA") worden erkend. Ze mag ook niet van toepassing zijn op gedekte deposito's. De bevoegdheden om vroegtijdig in te grijpen moeten de bevoegdheden omvatten waarin Richtlijn 2013/36/EU al voorziet voor andere omstandigheden dan die welke als vroegtijdige interventie worden beschouwd en voor situaties waarin vroegtijdig ingrijpen noodzakelijk wordt geacht om de financiële soliditeit van een instelling te herstellen.

(20)Het is in het belang van een efficiënte afwikkeling, en met name in het belang van het voorkomen van rechtsbevoegdheidsconflicten, dat er geen normale insolventieprocedure voor de falende instelling wordt geopend of voortgezet zolang de afwikkelingsautoriteit haar afwikkelingsbevoegdheden uitoefent of de afwikkelingsinstrumenten toepast, behalve op initiatief of met instemming van de afwikkelingsautoriteit. Het is nuttig en noodzakelijk om bepaalde contractuele verplichtingen gedurende een beperkte periode op te schorten zodat de afwikkelingsautoriteit voldoende tijd heeft om de waardering uit te voeren en de afwikkelingsinstrumenten in de praktijk te brengen. Die bevoegdheid moet nauwkeurig worden afgebakend en mag alleen worden uitgeoefend gedurende de tijd die minimaal nodig is voor de waardering of voor het in praktijk brengen van afwikkelingsinstrumenten. Die bevoegdheid mag echter niet van toepassing zijn op gedekte deposito's of verplichtingen die verband houden met de deelname aan in Richtlijn 98/26/EG aangewezen systemen, CTP's en centrale banken, met inbegrip van door de ESMA erkende CTP's uit derde landen. Richtlijn 98/26/EG beperkt het risico dat aan deelname aan betalings- en effectenafwikkelingssystemen is verbonden, met name door de verstoring ten gevolge van de insolventie van een deelnemer in een dergelijk systeem te beperken. Om ervoor te zorgen dat deze bescherming ook in crisissituaties naar behoren werkt en dat de exploitanten van betalings- en effectenafwikkelingssystemen en andere marktdeelnemers over de nodige zekerheid blijven beschikken, moet Richtlijn 2014/59/EU worden gewijzigd om te bepalen dat een crisispreventie- of crisisbeheersingsmaatregel op zich niet als een insolventieprocedure in de zin van Richtlijn 98/26/EG mag worden beschouwd, mits de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract verder worden nagekomen. Niets in Richtlijn 2014/59/EU mag echter afbreuk doen aan de werking van een in Richtlijn 98/26/EG aangewezen systeem of aan het recht op zakelijke zekerheden dat door diezelfde richtlijn wordt gegarandeerd.

(21)Om duplicatie van voorschriften te voorkomen en de juiste regels voor het effectieve herstel en de effectieve afwikkeling van CTP's in overeenstemming met Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] toe te passen, moet Richtlijn 2014/59/EU worden gewijzigd om CTP's waarvoor, op grond van Verordening (EU) nr. 648/2012 19 , lidstaten krachtens Richtlijn 2013/36/EU bepaalde vergunningvereisten toepassen en die dus ook een vergunning als kredietinstelling hebben ontvangen uit te sluiten van haar toepassingsgebied.

(22)De uitsluiting van specifieke passiva van kredietinstellingen of beleggingsondernemingen van de toepassing van het instrument van bail-in of van bevoegdheden om bepaalde verplichtingen op te schorten, de afdwinging van zekerheidsrechten te beperken of de beëindigingsrechten in Richtlijn 2014/59/EU tijdelijk op te schorten, moet ook van toepassing zijn op passiva met betrekking tot in de Unie gevestigde CTP's en op door de ESMA erkende CTP's uit derde landen.

(23)Om te verzekeren dat termen die in diverse rechtsinstrumenten worden gebruikt door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd, is het aangewezen om de door Verordening (EU) nr. 648/2012 geïntroduceerde definities en begrippen met betrekking tot een "centrale tegenpartij" of "CTP" en "deelnemer" op te nemen in Richtlijn 98/26/EG.

(24)Met het oog op een doeltreffende afwikkeling van CTP's mogen de waarborgen waarin Richtlijn 2002/47/EG 20 voorziet niet van toepassing zijn op een beperking van de afdwinging van een financiële-zekerheidsovereenkomst of op het effect van een financiële-zekerheidsovereenkomst in de vorm van een zakelijk zekerheidsrecht of een bepaling inzake saldering of verrekening bij vroegtijdige beëindiging opgelegd krachtens Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's].

(25)Richtlijn 2012/30/EU 21 , Richtlijn 2011/35/EU 22 , Richtlijn 2005/56/EC 23 , Richtlijn 2004/25/EC 24 en Richtlijn 2007/36/EC 25 bevatten regels ter bescherming van aandeelhouders en schuldeisers van CTP's die binnen het toepassingsgebied van die richtlijnen vallen. In een situatie waarin afwikkelingsautoriteiten snel moeten handelen op grond van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's], kunnen deze regels een doeltreffende afwikkelingsactie en het gebruik van afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden door afwikkelingsautoriteiten belemmeren. Daarom moeten de afwijkingen in Richtlijn 2014/59/EU worden uitgebreid tot acties die in overeenstemming met Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] worden genomen. Om maximale rechtszekerheid voor de belanghebbenden te waarborgen, moeten de afwijkingen duidelijk en precies worden omschreven en mogen ze alleen worden gebruikt in het algemeen belang en wanneer aan de voorwaarden om tot afwikkeling over te gaan is voldaan. Het gebruik van afwikkelingsinstrumenten vooronderstelt dat aan de in Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] vastgestelde afwikkelingsdoelstellingen en voorwaarden voor afwikkeling is voldaan. Om te verzekeren dat autoriteiten sancties kunnen opleggen indien de bepalingen van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] niet zijn nageleefd en dat die sanctiebevoegdheid in overeenstemming is met het wettelijk kader voor herstel en afwikkeling van andere financiële instellingen, moet titel VIII van Richtlijn 2014/59/EU ook van toepassing zijn op inbreuken op bepalingen van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's].

(26)Aangezien de doelstellingen van deze Richtlijn, namelijk de vaststelling van eenvormige regels inzake het herstel- en afwikkelingskader, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(27)Om voldoende tijd te laten voor de omzetting en toepassing van deze richtlijn, moeten de lidstaten twaalf maanden de tijd krijgen om deze richtlijn in hun nationale wetgeving om te zetten vanaf de datum van inwerkingtreding ervan en moeten de betrokken instellingen worden verplicht om de nieuwe bepalingen na te leven binnen zes maanden vanaf de datum van omzetting.

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU1

1.In artikel 1 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

"3. Deze richtlijn is niet van toepassing op centrale tegenpartijen waarvoor, krachtens artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012, lidstaten bepaalde vergunningvereisten toepassen op grond van Richtlijn 2013/36/EU.

De bepalingen in titel VIII van deze richtlijn gelden eveneens met betrekking tot sancties die van toepassing zijn indien Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's] niet is nageleefd."

2.In artikel 2, lid 1, punt 71, wordt "in aanmerking komende passiva" vervangen door "bail-inbare passiva".

3.Aan artikel 2, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

"(71 bis)    "in aanmerking komende passiva": bail-inbare passiva die, voor zover van toepassing, aan de voorwaarden van artikel 45 ter of punt a) van artikel 45 octies, lid 3, voldoen."

4.Aan artikel 2, lid 1, worden de volgende punten 83 bis en 83 ter, 109 en 110 toegevoegd:

"(83 bis) "afwikkelingsentiteit": een in de Unie gevestigde entiteit die in overeenstemming met artikel 12 door de afwikkelingsautoriteit wordt geïdentificeerd als een entiteit waarvoor het afwikkelingsplan in een afwikkelingsactie voorziet;

(83 ter)    "afwikkelingsgroep": een afwikkelingsentiteit en haar dochterondernemingen die zelf geen afwikkelingsentiteiten zijn en die geen dochterondernemingen van een andere afwikkelingsentiteit zijn;

"(109) "clearinglid": een clearinglid zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

(110)     "raad": het bestuurs- of toezichthoudend orgaan, of beide, opgericht overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht in overeenstemming met artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012".

5.In artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:

"1.    De lidstaten zorgen ervoor dat afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau, samen met de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen en na raadpleging van de afwikkelingsautoriteiten van belangrijke bijkantoren indien relevant voor het belangrijke bijkantoor, groepsafwikkelingsplannen opstellen. In het groepsafwikkelingsplan worden maatregelen geïdentificeerd die moeten worden genomen met betrekking tot:

(a)de EU-moederonderneming;

(b)de in de Unie gevestigde dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep;

(c)de entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c) en d); en

(d)behoudens titel VI, de buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen die deel uitmaken van de groep.

In overeenstemming met de in de eerste alinea genoemde maatregelen, identificeert het afwikkelingsplan voor elke groep:

(a)de afwikkelingsentiteiten;

(b)de afwikkelingsgroepen.".

6.In artikel 12, lid 3, worden de punten a) en b) vervangen door:

"(a)    beschrijft de afwikkelingsmaatregelen die gepland zijn voor afwikkelingsentiteiten in de scenario's als bedoeld in artikel 10, lid 3, alsmede de gevolgen van die afwikkelingsacties voor de andere entiteiten van de groep als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), voor de moederonderneming en voor dochterinstellingen;

(b)    onderzoekt in welke mate de afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden op gecoördineerde wijze op in de Unie gevestigde afwikkelingsentiteiten kunnen worden toegepast en uitgeoefend, inclusief maatregelen die de overname van de groep als geheel, of van afzonderlijke bedrijfsonderdelen of -activiteiten van een aantal of van bepaalde groepsentiteiten, door een derde vergemakkelijken en identificeert potentiële belemmeringen voor een gecoördineerde afwikkeling;".

7.In artikel 12, lid 3, wordt punt e) vervangen door:

"(e)    beschrijft eventuele niet in deze richtlijn vermelde aanvullende maatregelen die de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten van plan zijn te nemen met betrekking tot de afwikkelingsentiteiten;".

8.Aan artikel 12, lid 3, wordt het volgende punt (a1) toegevoegd:

"(a1) beschrijft, indien een groep uit meer dan één afwikkelingsgroep bestaat, geplande afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van de afwikkelingsentiteiten van elke afwikkelingsgroep en de gevolgen van die maatregelen voor:

   (i) andere entiteiten van de groep die tot dezelfde afwikkelingsgroep behoren;

   (ii) andere afwikkelingsgroepen.".

9.In artikel 13, lid 4, wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

"Indien een groep uit meer dan één afwikkelingsgroep bestaat, neemt de planning van de afwikkelingsmaatregelen als bedoeld in artikel 12, lid 3, onder a1), de vorm aan van een gezamenlijk besluit als bedoeld in de eerste alinea.".

10.In artikel 13, lid 6, wordt de eerste alinea vervangen door:

"Indien de afwikkelingsautoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt elke afwikkelingsautoriteit die verantwoordelijk is voor een dochteronderneming en het niet eens is met het groepsafwikkelingsplan zelf een besluit, identificeert ze, in voorkomend geval, de afwikkelingsentiteit en stelt ze een afwikkelingsplan op – dat ze bijhoudt – voor de afwikkelingsgroep bestaande uit entiteiten in haar rechtsgebied. Elk van de individuele besluiten van afwikkelingsautoriteiten die het oneens zijn wordt volledig gemotiveerd, onder meer door de redenen voor de afwijzing van het voorgestelde groepsafwikkelingsplan uiteen te zetten en door rekening te houden met de standpunten en voorbehouden van de andere afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten. Elke afwikkelingsautoriteit brengt haar besluit ter kennis van de andere leden van het afwikkelingscollege.".

11.In artikel 16, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

"Een groep wordt geacht afwikkelbaar te zijn indien het haalbaar en geloofwaardig is dat de afwikkelingsautoriteiten ofwel groepsentiteiten volgens een normale insolventieprocedure liquideren ofwel die groep afwikkelen door op afwikkelingsentiteiten van die groep afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden toe te passen met maximale voorkoming van belangrijke nadelige gevolgen voor de financiële systemen, ook bij algemenere financiële instabiliteit of systeembrede gebeurtenissen, van de lidstaten waarin de groepsentiteiten zijn gevestigd, of van andere lidstaten of van de Unie, en met het oog op het garanderen van de continuïteit van kritieke functies die door die groepsentiteiten worden uitgevoerd, indien deze gemakkelijk tijdig kunnen worden afgesplitst of via andere middelen. De afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau stellen de EBA tijdig in kennis wanneer een groep niet afwikkelbaar wordt geacht.".

12.In artikel 16 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

"4.    Indien een groep uit meer dan één afwikkelingsgroep bestaat, zorgen de lidstaten ervoor dat de in lid 1 genoemde autoriteiten de afwikkelbaarheid van elke afwikkelingsgroep in overeenstemming met dit artikel beoordelen.

De in de eerste alinea bedoelde beoordeling wordt uitgevoerd in aanvulling op de beoordeling van de afwikkelbaarheid van de hele groep.".

13.Aan artikel 17, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Indien een materiële belemmering voor de afwikkelbaarheid te wijten is aan een in artikel 141 bis, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde situatie, stelt de instelling, binnen twee weken na de datum van ontvangst van een in overeenstemming met lid 1 gedane kennisgeving, aan de afwikkelingsautoriteit mogelijke maatregelen voor om te verzekeren dat de instelling voldoet aan artikel 45 septies of 45 octies en aan het vereiste in artikel 128, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU.".

14.In artikel 17, lid 5, wordt het volgende punt (h1) ingevoegd:

"(h1)    eisen dat een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), een plan indient om weer te voldoen aan de artikelen 45 septies en 45 octies en aan het vereiste in artikel 128, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU;".

15.In artikel 17, lid 5, wordt het volgende punt (j1) ingevoegd:

"(j1)    eisen dat een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), het looptijdprofiel van items als bedoeld in artikel 45 ter of de punten a) en b) van artikel 45 octies, lid 3, wijzigt om verdere naleving van artikel 45 septies of artikel 45 octies te verzekeren.".

16.In artikel 17, lid 5, onder i) en j), wordt "artikel 45" vervangen door "artikel 45 septies en artikel 45 octies".

17.In artikel 18 worden de leden 1 tot en met 7 vervangen door:

"1.    Na raadpleging van het toezichtcollege en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau samen met de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen de krachtens artikel 16 vereiste beoordeling in acht in het afwikkelingscollege, en neemt zij alle redelijke maatregelen om tot een gezamenlijk besluit te komen over de toepassing van de overeenkomstig artikel 17, lid 4, vastgestelde maatregelen met betrekking tot alle afwikkelingsentiteiten en hun dochterondernemingen die entiteiten zijn die deel uitmaken van de in artikel 1, lid 1, bedoelde groep.

2.    De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt – in samenwerking met de consoliderende toezichthouder en de EBA in overeenstemming met artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 – een verslag op en dient dit in bij de EU-moederonderneming, bij de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen, die het doorzenden aan de dochterondernemingen die onder hun toezicht staan, en bij de afwikkelingsautoriteiten van rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn. Het verslag wordt opgesteld na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en bevat een analyse van de materiële belemmeringen voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden met betrekking tot de groep en tot afwikkelingsgroepen indien een groep uit meer dan één afwikkelingsgroep bestaat. In het verslag wordt het effect op het bedrijfsmodel van de instelling onderzocht en worden evenredige en gerichte maatregelen aanbevolen die volgens de autoriteit nodig of passend zijn om deze belemmeringen weg te nemen.

Indien de belemmering voor de afwikkelbaarheid van de groep te wijten is aan een situatie als bedoeld in artikel 141, onder a2), van Richtlijn 2013/36/EU, brengt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar beoordeling van die belemmering ter kennis van de EU-moederonderneming na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit en de afwikkelingsautoriteiten van haar dochterinstellingen.

3.    Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verslag kan de EU-moederonderneming opmerkingen indienen en aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau alternatieve maatregelen voorstellen om de in het verslag genoemde belemmeringen weg te nemen.

Indien deze belemmeringen te wijten zijn aan een situatie als bedoeld in artikel 141, onder a2), van Richtlijn 2013/36/EU, stelt de EU-moederonderneming, binnen twee weken na de datum van ontvangst van een in overeenstemming met lid 2 gedane kennisgeving, aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau mogelijke maatregelen voor om deze belemmeringen aan te pakken of weg te nemen.

4.    De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau deelt elke door de EU-moederonderneming voorgestelde maatregel mee aan de consoliderende toezichthouder, de EBA, de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor. Na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, doen de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen alles wat in hun vermogen ligt om binnen het afwikkelingscollege tot een gezamenlijk besluit te komen met betrekking tot de vaststelling van de materiële belemmeringen en, indien nodig, de beoordeling van de door de EU-moederonderneming voorgestelde maatregelen alsmede de door de autoriteiten geëiste maatregelen om de belemmeringen aan te pakken of weg te nemen, waarbij rekening gehouden wordt met de mogelijke gevolgen van de maatregelen in alle lidstaten waar de groep actief is.

5.    Het gezamenlijke besluit wordt genomen binnen vier maanden na de indiening van opmerkingen door de EU-moederonderneming of bij het verstrijken van de periode van vier maanden als bedoeld in lid 3 indien die datum eerder valt.

Het gezamenlijke besluit met betrekking tot de belemmering voor de afwikkelbaarheid als gevolg van een in artikel 141, onder a2), van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde situatie wordt genomen binnen twee weken na de indiening van opmerkingen door de EU-moederonderneming in overeenstemming met lid 3.

Het gezamenlijke besluit wordt gemotiveerd en uiteengezet in een document dat door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming wordt verstrekt.

Op verzoek van een afwikkelingsautoriteit kan de EBA overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen om tot een gezamenlijk besluit te komen.

6.    Indien binnen de in lid 5 bedoelde periode geen gezamenlijk besluit is genomen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf een besluit over de passende maatregelen die overeenkomstig artikel 17, lid 4, op het niveau van de groep of afwikkelingsgroep moeten worden genomen.

Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming verstrekt.

Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 bedoelde periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd in overeenstemming met artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 bedoelde periode wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand of binnen één week als de voorlegging aan de EBA verband houdt met een belemmering voor de afwikkelbaarheid als gevolg van een in artikel 141, onder a2), van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde situatie. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 bedoelde periode of nadat een gezamenlijke beslissing is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau van toepassing.

7.    Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit nemen de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen zelf een besluit over de passende maatregelen die de dochterondernemingen overeenkomstig artikel 17, lid 4, op individueel niveau moeten nemen. Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt aan de betrokken dochteronderneming en aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verstrekt.

Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 bedoelde periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd in overeenstemming met artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 bedoelde periode wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand of binnen één week als de voorlegging aan de EBA verband houdt met een belemmering voor de afwikkelbaarheid als gevolg van een schending van de artikelen 45 tot en met 45 decies. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 bedoelde periode of nadat een gezamenlijke beslissing is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming van toepassing.".

18.Aan artikel 27, lid 1, wordt het volgende punt i) toegevoegd:

"(h) indien aan de in artikel 29 bis gestelde voorwaarden is voldaan, elke betalings- of leveringsverplichting waarbij een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), een partij is opschorten.".

19.Het volgende artikel 29 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 29 bis
Bevoegdheid om bepaalde verplichtingen op te schorten.

1.De lidstaten zien erop toe dat hun respectieve bevoegde autoriteit, na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit, de in artikel 27, lid 1, onder i), bedoelde bevoegdheid alleen kan uitoefenen als de uitoefening van de opschortingsbevoegdheid nodig is om de in de eerste zin van artikel 27, lid 1, bedoelde beoordeling uit te voeren of om over te gaan tot de in artikel 32, lid 1, onder a), bedoelde vaststelling.

2.De in lid 1 bedoelde opschorting mag niet langer duren dan de minimale periode die de bevoegde autoriteit nodig acht om de in artikel 27, lid 1, onder a), bedoelde beoordeling uit te voeren of om over te gaan tot de in artikel 32, lid 1, onder a), bedoelde vaststelling, en mag in ieder geval niet langer dan 5 werkdagen duren.

3.Een opschorting op grond van lid 1 is niet van toepassing op:

(a)betalings- en leveringsverplichtingen jegens systemen of exploitanten van systemen die in overeenstemming met Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen, CTP's en door de ESMA erkende CTP's uit derde landen overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012, en centrale banken;

(b)in aanmerking komende vorderingen voor de toepassing van Richtlijn 97/9/EG;

(c)gedekte deposito's.

4.Bij de uitoefening van een bevoegdheid op grond van dit artikel houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de gevolgen die de uitoefening van die bevoegdheid kan hebben voor de ordelijke werking van de financiële markten.

5.Een betalings- of leveringsverplichting die tijdens de periode van opschorting zou moeten worden nagekomen, moet onmiddellijk na het verstrijken van die periode worden nagekomen.

6.Indien betalings- of leveringsverplichtingen uit hoofde van een contract op grond van lid 1 worden opgeschort, worden de uit hoofde van dat contract voor de tegenpartijen van de entiteit geldende betalings- of leveringsverplichtingen voor dezelfde periode opgeschort.

7.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de afwikkelingsautoriteiten onverwijld in kennis stellen van de uitoefening van een in lid 1 bedoelde bevoegdheid.

8.De lidstaten die gebruikmaken van de in artikel 32, lid 2, geboden mogelijkheid zorgen ervoor dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde opschortingsbevoegdheid ook door de afwikkelingsautoriteit kan worden uitgeoefend, na raadpleging van de bevoegde instantie, indien de uitoefening van die opschortingsbevoegdheid nodig is om over te gaan tot de in artikel 32, lid 1, onder a), bedoelde vaststelling."

20.In artikel 32, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

"(b) gezien de timing en andere ter zake doende omstandigheden valt het redelijkerwijs niet te verwachten dat ten aanzien van de instelling genomen alternatieve maatregelen van de particuliere sector, met inbegrip van maatregelen door een institutioneel protectiestelsel, of maatregelen van een toezichthouder, met inbegrip van vroegtijdige-interventiemaatregelen of de afwaardering of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten of in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59, lid 2, het falen van de instelling binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;".

21.In artikel 33 worden de leden 2, 3 en 4 vervangen door:

2.De lidstaten zorgen ervoor dat afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel nemen ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit indien die entiteit aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet.

3.Indien de dochterinstellingen van een gemengde holding direct of indirect in handen zijn van een financiële tussenholding, bepaalt het afwikkelingsplan dat de financiële tussenholding als een afwikkelingsentiteit wordt aangemerkt en zorgen de lidstaten ervoor dat ten aanzien van de financiële tussenholding afwikkelingsmaatregelen gericht op de afwikkeling van de groep worden genomen. De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van de gemengde holding geen afwikkelingsmaatregelen gericht op de afwikkeling van de groep nemen.

4.Behoudens lid 3 van dit artikel en ondanks het feit dat een in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit niet aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet, kunnen afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit afwikkelingsmaatregelen nemen indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de entiteit is een afwikkelingsentiteit;

(b)een of meer van de dochterondernemingen van die entiteit zijn instellingen, maar geen afwikkelingsentiteiten die aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoen;

(c)de activa en passiva van die dochterondernemingen zijn van dien aard dat hun falen een bedreiging vormt voor de afwikkelingsgroep als geheel, en afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van de in artikel 1, lid 1, onder c) of d), bedoelde entiteit zijn noodzakelijk voor de afwikkeling van die dochterondernemingen die instellingen zijn of voor de afwikkeling van de desbetreffende afwikkelingsgroep als geheel.".

22.In artikel 44, lid 2, wordt punt f) vervangen door:

"(f) verplichtingen met een resterende looptijd van minder dan zeven dagen jegens systemen of exploitanten van systemen die zijn aangewezen overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG of jegens hun deelnemers en die uit de deelname aan een dergelijk systeem voortvloeien, of jegens door de ESMA erkende CTP's uit derde landen;".

23.Artikel 45 wordt vervangen door de volgende artikelen:

"Artikel 45 

Toepassing en berekening van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d) bedoelde instellingen en entiteiten te allen tijde voldoen aan een vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva in overeenstemming met de artikelen 45 tot en met 45 decies.

2.Het in lid 1 bedoelde vereiste wordt overeenkomstig artikel 45, onder c(3) of (4), voor zover van toepassing, berekend als het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva en uitgedrukt als percentage van:

(a)het totaal van de risicoposten van de in lid 1 bedoelde desbetreffende entiteit berekend in overeenstemming met artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013,

(b)de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio van de in lid 1 bedoelde desbetreffende entiteit, berekend in overeenstemming met artikel 429, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 45 bis Vrijstelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.Niettegenstaande artikel 45 stellen afwikkelingsautoriteiten door gedekte obligaties gefinancierde instellingen voor hypothecair krediet die volgens het nationale recht geen deposito's mogen ontvangen vrij van het vereiste in artikel 45, lid 1, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)deze instellingen worden geliquideerd via nationale insolventieprocedures of andere, voor hen vastgestelde soorten procedures die in overeenstemming met artikel 38, 40 of 42 worden uitgevoerd;

(b)dergelijke nationale insolventieprocedures of andere soorten procedures zorgen ervoor dat schuldeisers van deze instellingen, met inbegrip van, in voorkomend geval, houders van gedekte obligaties, verliezen lijden op een wijze die in overeenstemming is met de afwikkelingsdoelstellingen.

2.Instellingen die van het in artikel 45, lid 1, neergelegde vereiste zijn vrijgesteld, mogen geen deel uitmaken van de in artikel 45 septies, lid 1, bedoelde consolidatie.

Artikel 45 ter In aanmerking komende passiva voor afwikkelingsentiteiten

1.In aanmerking komende passiva worden alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van afwikkelingsentiteiten opgenomen als ze voldoen aan de voorwaarden in artikel 72 bis, met uitzondering van punt d) van artikel 72 ter, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.In afwijking van punt (l) van artikel 72 bis, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, worden passiva die voortvloeien uit schuldinstrumenten met derivaatelementen, zoals "structured notes", alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva opgenomen indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)een bepaald bedrag van de passiva die uit het schuldinstrument voortvloeien is op het moment van uitgifte bekend, ligt vast en wordt niet door een derivaatelement beïnvloed;

(b)het schuldinstrument, met inbegrip van zijn derivaatelement, is niet onderworpen aan een verrekeningsovereenkomst en de waardering ervan is niet onderworpen aan artikel 49, lid 3;

Van de in de eerste alinea bedoelde passiva wordt alleen het deel dat overeenkomt met het in punt a) van de eerste alinea bedoelde bedrag in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva opgenomen.

3.De afwikkelingsautoriteiten kunnen besluiten dat afwikkelingsentiteiten aan het in artikel 45 septies bedoelde vereiste voldoen met instrumenten die aan alle in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde voorwaarden voldoen teneinde te verzekeren dat de afwikkelingsentiteit kan worden afgewikkeld op een wijze die bijdraagt aan de verwezenlijking van de afwikkelingsdoelstellingen.

In het besluit van de afwikkelingsautoriteit op grond van dit lid worden de redenen voor dat besluit uiteengezet op basis van de volgende elementen:

(a)de in het eerste en tweede lid bedoelde niet-achtergestelde verplichtingen hebben dezelfde prioriteit in de nationale insolventiehiërarchie als bepaalde verplichtingen die zijn uitgesloten van de toepassing van de afwaarderings- of omzettingsbevoegdheid overeenkomstig artikel 44, lid 2, of artikel 44, lid 3;

(b)het risico dat als gevolg van een voorgenomen toepassing van de afwaarderings- en omzettingsbevoegdheid op niet-achtergestelde verplichtingen die niet van de toepassing van de afwaarderings- of omzettingsbevoegdheid overeenkomstig artikel 44, lid 2, of artikel 44, lid 3, zijn uitgesloten, schuldeisers van vorderingen die uit die verplichtingen voortvloeien grotere verliezen lijden dan de verliezen die ze bij een liquidatie in een normale insolventieprocedure zouden lijden;

(c)het bedrag van de achtergestelde verplichtingen mag niet hoger zijn dan het bedrag dat nodig is om ervoor te zorgen dat de in punt (b) bedoelde schuldeisers geen grotere verliezen lijden dan die welke ze bij een liquidatie in een normale insolventieprocedure zouden hebben geleden.

4.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot maatregelen om de in lid 2, eerste alinea, onder a), bedoelde voorwaarden nader te specificeren.

Artikel 45 quater Bepaling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste van elke entiteit wordt door de afwikkelingsautoriteit bepaald, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, op basis van de volgende criteria:

(a)de noodzaak om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsentiteit door toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, indien passend met inbegrip van het instrument van bail-in, kan worden afgewikkeld op een wijze die in overeenstemming is met de afwikkelingsdoelstellingen;

(b)de noodzaak om er in passende gevallen voor te zorgen dat de afwikkelingsentiteit en haar dochterondernemingen die instellingen maar geen afwikkelingsentiteiten zijn over voldoende in aanmerking komende passiva beschikken om te verzekeren dat, indien het instrument van bail-in of de afwaarderings- en omzettingsbevoegdheid op hen zou worden toegepast, respectievelijk de verliezen kunnen worden geabsorbeerd en de totale kapitaalratio en de hefboomratio in de vorm van tier 1-kernkapitaal van de desbetreffende entiteiten weer op een niveau kan worden gebracht dat nodig is om hen in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de activiteiten waarvoor hen overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend verder uit te oefenen;

(c)de noodzaak om ervoor te zorgen dat, indien het afwikkelingsplan verwacht dat bepaalde klassen van in aanmerking komende passiva mogelijk van een bail-in worden uitgesloten op grond van artikel 44, lid 3, of mogelijk volledig aan een ontvanger worden overgedragen bij een gedeeltelijke overdracht, de afwikkelingsentiteit voldoende andere in aanmerking komende passiva heeft om te garanderen dat verliezen kunnen worden geabsorbeerd en de kapitaalvereisten of, in voorkomend geval, de hefboomratio in de vorm van tier 1-kernkapitaal van de afwikkelingsentiteit weer op een niveau kunnen worden gebracht dat nodig is om haar in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de activiteiten waarvoor haar overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend verder uit te oefenen;

(d)de grootte, het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de entiteit;

(e)de mate waarin het depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 109 aan de afwikkelingsfinanciering zou kunnen bijdragen;

(f)de mate waarin het falen van de entiteit nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit zou hebben, onder meer wegens de verwevenheid van de entiteit met andere instellingen of entiteiten of met de rest van het financiële stelsel, via besmetting van andere instellingen of entiteiten.

2.Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat afwikkelingsmaatregelen moeten worden genomen in overeenstemming met het in artikel 10, lid 3, bedoelde relevante afwikkelingsscenario, is het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste gelijk aan een bedrag dat volstaat om te verzekeren dat:

(a)de verliezen die de entiteit naar verwachting zou kunnen oplopen volledig worden geabsorbeerd ("verliesabsorptie");

(b)de entiteit of haar dochterondernemingen die instellingen maar geen afwikkelingsentiteiten zijn worden geherkapitaliseerd tot een niveau dat nodig is om hen in staat te stellen aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen en de activiteiten waarvoor hen overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, Richtlijn 2014/65/EU of gelijkwaardige wetgeving een vergunning is verleend verder uit te oefenen ("herkapitalisatie");

Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat de entiteit in een normale insolventieprocedure wordt geliquideerd, is het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor die entiteit niet groter dan een bedrag dat volstaat om verliezen te absorberen in overeenstemming met punt (a) van de eerste alinea.

3.Onverminderd het bepaalde in de laatste alinea is, voor afwikkelingsentiteiten, het in lid 2 bedoelde bedrag niet hoger dan het hoogste van de volgende bedragen:

(a)de som van:

(i) het bedrag van de bij afwikkeling te absorberen verliezen dat overeenkomt met de in artikel 92, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereisten van de afwikkelingsentiteit op het gesubconsolideerde niveau van de afwikkelingsgroep,

(ii) een herkapitalisatiebedrag dat de uit de afwikkeling voortvloeiende afwikkelingsgroep in staat stelt haar in artikel 92, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde totale kapitaalratio en haar in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste op het gesubconsolideerde niveau van de afwikkelingsgroep te herstellen;

(b)de som van:

(i) het bedrag van de bij afwikkeling te absorberen verliezen dat overeenstemt met het in Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratiovereiste van de afwikkelingsentiteit op het gesubconsolideerde niveau van de afwikkelingsgroep; en

(ii) een herkapitalisatiebedrag dat de uit de afwikkeling voortvloeiende afwikkelingsgroep in staat stelt de in artikel 92, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratio op het gesubconsolideerde niveau van de afwikkelingsgroep te herstellen.

Voor de toepassing van punt a) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van dit lid berekende bedrag gedeeld door het totaal van de risicoposten.

Voor de toepassing van punt b) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van dit lid berekende bedrag gedeeld door de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio.

De afwikkelingsautoriteit stelt de in de vorige alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen vast in overeenstemming met de in het afwikkelingsplan voorziene afwikkelingsmaatregelen en kan deze herkapitalisatiebedragen aanpassen om risico's die de afwikkelbaarheid aantasten en voortvloeien uit het bedrijfsmodel, het financieringsprofiel en het algemene risicoprofiel van de afwikkelingsgroep adequaat te weerspiegelen.

4.Onverminderd het bepaalde in de laatste alinea is, voor entiteiten die zelf geen afwikkelingsentiteiten zijn, het in lid 2 bedoelde bedrag niet hoger dan het hoogste van de volgende bedragen:

(a)de som van:

(i) het bedrag van de bij afwikkeling te absorberen verliezen dat overeenstemt met de in artikel 92, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereisten van de entiteit, en

(ii) een herkapitalisatiebedrag dat de entiteit in staat stelt haar in artikel 92, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde totale kapitaalratio en haar in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste te herstellen;

(b)de som van:

(i) het bedrag van de bij afwikkeling te absorberen verliezen dat overeenstemt met het in artikel 92, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratiovereiste van de entiteit, en

(ii) een herkapitalisatiebedrag dat de entiteit in staat stelt haar in artikel 92, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde hefboomratio te herstellen;

Voor de toepassing van punt a) van artikel 45, lid 2, onder a), wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) berekende bedrag gedeeld door het totaal van de risicoposten.

Voor de toepassing van punt b) van artikel 45, lid 2, onder b), wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) berekende bedrag gedeeld door de blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio.

De afwikkelingsautoriteit stelt de in de vorige alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen vast in overeenstemming met de in het afwikkelingsplan voorziene afwikkelingsmaatregelen en kan deze herkapitalisatiebedragen aanpassen om risico's die gevolgen hebben voor de herkapitalisatiebehoeften en voortvloeien uit het bedrijfsmodel, het financieringsprofiel en het algemene risicoprofiel van de entiteit adequaat te weerspiegelen.

5.Indien de afwikkelingsautoriteit verwacht dat bepaalde klassen van in aanmerking komende passiva mogelijk van een bail-in worden uitgesloten op grond van artikel 44, lid 3, of mogelijk volledig aan een ontvanger worden overgedragen bij een gedeeltelijke overdracht, is het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste niet hoger dan een bedrag dat volstaat om:

(a)het bedrag van de overeenkomstig artikel 44, lid 3, geïdentificeerde uitgesloten passiva te dekken;

(b)te verzekeren dat aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden is voldaan.

6.In het besluit van de afwikkelingsautoriteit om op grond van dit artikel een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen, worden de redenen voor dat besluit uiteengezet, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde elementen.

7.Voor de toepassing van de leden 3 en 4 worden de kapitaalvereisten geïnterpreteerd in overeenstemming met de toepassing door de bevoegde autoriteit van de overgangsbepalingen die zijn neergelegd in de hoofdstukken 1, 2 en 4 van titel I van deel tien van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de bepalingen van de nationale wetgeving waarbij de door die verordening aan de bevoegde autoriteiten verleende opties worden uitgeoefend.

De afwikkelingsautoriteit kan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste verlagen om rekening te houden met het bedrag dat een depositogarantiestelsel naar verwachting zal bijdragen in de financiering van de voorkeursafwikkelingsstrategie in overeenstemming met artikel 109 van Richtlijn 2014/59/EU.

De omvang van een dergelijke verlaging is gebaseerd op een geloofwaardige beoordeling van de mogelijke bijdrage van het depositogarantiestelsel, en:

(a)bedraagt ten minste minder dan een voorzichtige schatting van de potentiële verliezen die het depositogarantiestelsel zou hebben moeten dragen als de instelling volgens een normale insolventieprocedure was geliquideerd, rekening houdend met de voorrang van het depositogarantiestelsel op grond van artikel 108 van Richtlijn 2014/59/EU;

(b)bedraagt ten minste minder dan de limiet met betrekking tot de bijdragen van het depositogarantiestelsel vermeld in artikel 109, lid 5, tweede alinea, van Richtlijn 2014/59/EU;

(c)houdt ten minste rekening met het totale risico van uitputting van de beschikbare financiële middelen van het depositogarantiestelsel als gevolg van bijdragen naar aanleiding van meerdere falingen of afwikkelingen van banken; en

(d)is ten minste in overeenstemming met alle andere toepasselijke bepalingen van nationaal recht en de taken en verantwoordelijkheden van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het depositogarantiestelsel.

(e)De afwikkelingsautoriteit documenteert, na raadpleging van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het depositogarantiestelsel, haar aanpak wat betreft de beoordeling van het totale risico van uitputting van de beschikbare financiële middelen van het depositogarantiestelsel en past verlagingen toe in overeenstemming met de eerste alinea, mits dat risico niet buitensporig is.

8.De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter nadere specificatie van de in lid 1 bedoelde criteria op basis waarvan het vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva wordt bepaald in overeenstemming met dit artikel.

De EBA dient die ontwerpen van reguleringsnormen vóór [1 maand na de inwerkingtreding] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1090/2010.

Artikel 45 quinquies Bepaling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor entiteiten van G-SII's

1.Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een afwikkelingsentiteit die een G-SII of een deel van een G-SII is, bestaat uit het volgende:

(a)het in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereiste; en

(b)een eventueel aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva die door de afwikkelingsautoriteit specifiek voor de entiteit is bepaald in overeenstemming met lid 2 en waaraan moet worden voldaan met passiva die aan de voorwaarden van artikel 45 ter voldoen.

2.De afwikkelingsautoriteit kan een in punt b) van lid 1 bedoeld aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva alleen opleggen:

(a)indien het in punt a) van lid 1 bedoelde vereiste niet volstaat om aan de in artikel 45 quater gestelde voorwaarden te voldoen; en

(b)tot een niveau waarop het bedrag van het vereiste eigen vermogen en in aanmerking komende passiva niet hoger is dan wat nodig is om aan de voorwaarden van artikel 45 quater te voldoen.

3.Indien twee of meer G-SII-entiteiten die tot dezelfde EU-G-SII behoren afwikkelingsentiteiten zijn, berekenen de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten het in lid 2 bedoelde bedrag

(a)voor elke afwikkelingsentiteit,

(b)voor de EU-moederonderneming alsof ze de enige afwikkelingsentiteit van de EU-G-SII was.

4.In het besluit van de afwikkelingsautoriteit om op grond van punt b) van lid 1 een aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen, worden de redenen voor dat besluit uiteengezet, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in lid 2 bedoelde elementen.

Artikel 45 sexies Richtsnoer voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.De afwikkelingsautoriteit kan aan een entiteit een richtsnoer geven om ervoor te zorgen dat haar eigen vermogen en in aanmerking komende passiva die aan de voorwaarden van artikel 45 ter of 45 octies, lid 3, voldoen, de in artikel 45 quater en artikel 45 quinquies vastgestelde niveaus overschrijden teneinde extra bedragen te voorzien voor de volgende doeleinden:

(a)om potentiële extra verliezen van de entiteit boven op de in artikel 45 quater besproken verliezen te dekken, en/of

(b)om ervoor te zorgen dat de markt in geval van afwikkeling voldoende vertrouwen behoudt in de entiteit op basis van het feit dat de entiteit meer kapitaalinstrumenten aanhoudt dan het vereiste in artikel 45 quater, lid 2, onder b) ("marktvertrouwenbuffer").

Het richtsnoer wordt alleen gegeven en berekend met betrekking tot het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, onder a).

2.Het bedrag van het overeenkomstig lid 1 gegeven richtsnoer wordt alleen vastgesteld als de bevoegde autoriteit haar eigen richtsnoer al heeft vastgesteld in overeenstemming met artikel 104 ter van Richtlijn 2013/36/EU, en is niet hoger dan het niveau van dat richtsnoer.

Het bedrag van het overeenkomstig punt b) van lid 1 gegeven richtsnoer is niet hoger dan het bedrag van het gecombineerde-buffervereiste als bedoeld in punt 6 van artikel 128 van Richtlijn 2013/36/EU, met uitzondering van het in punt a) van die bepaling bedoelde vereiste, tenzij een hoger niveau noodzakelijk is om te verzekeren dat de entiteit na afwikkeling gedurende een passende termijn van maximaal één jaar aan de voorwaarden voor haar vergunning blijft voldoen.

De afwikkelingsautoriteit verstrekt de entiteit de redenen en een volledige beoordeling van de noodzaak en het niveau van het overeenkomstig dit artikel gegeven richtsnoer.

3.Indien een entiteit er stelselmatig niet in slaagt extra eigen vermogen en in aanmerking komende passiva te hebben zoals verwacht overeenkomstig het in het eerste lid bedoelde richtsnoer, kan de afwikkelingsautoriteit eisen dat het bedrag van het in artikel 45 quater, lid 2, bedoelde vereiste wordt opgetrokken om het bedrag van het overeenkomstig dit artikel gegeven richtsnoer te dekken.

4.Een entiteit die er niet in slaagt om extra eigen vermogen en in aanmerking komende passiva te hebben zoals verwacht overeenkomstig het in het eerste lid bedoelde richtsnoer, is niet onderworpen aan de in artikel 141 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde beperkingen.

Artikel 45 septies Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op afwikkelingsentiteiten

1.Afwikkelingsentiteiten moeten op geconsolideerde basis op het niveau van de afwikkelingsgroep voldoen aan de in de artikelen 45 quater tot en met 45 sexies neergelegde vereisten.

2.Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een afwikkelingsentiteit op het geconsolideerde niveau van de afwikkelingsgroep wordt in overeenstemming met artikel 45 nonies bepaald op basis van de in de artikelen 45 quater tot en met 45 sexies neergelegde vereisten en op basis van de vraag of de in derde landen gevestigde dochterondernemingen van de groep volgens het afwikkelingsplan afzonderlijk moeten worden afgewikkeld.

Artikel 45 octies Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op entiteiten die zelf geen afwikkelingsentiteiten zijn

1.Instellingen die dochterondernemingen van een afwikkelingsentiteit zijn maar zelf geen afwikkelingsentiteiten zijn, moeten op individuele basis voldoen aan de in de artikelen 45 quater tot en met 45 sexies neergelegde vereisten. Een afwikkelingsautoriteit kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluiten om het in dit artikel neergelegde vereiste toe te passen op een in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d) bedoelde entiteit die een dochteronderneming van een afwikkelingsentiteit is maar zelf geen afwikkelingsentiteit is.

Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een in de eerste alinea bedoelde entiteit wordt bepaald in overeenstemming met artikel 45 nonies en op basis van de in de artikelen 45 quater tot en met 45 sexies neergelegde vereisten.

2.Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor de in de eerste alinea bedoelde entiteiten is onderworpen aan de volgende voorwaarden:

(a)de afwikkelingsentiteit voldoet aan het in artikel 45 septies bedoelde geconsolideerde vereiste;

(b)de som van alle op de dochterondernemingen van de afwikkelingsgroep toe te passen vereisten wordt gedekt door en is niet hoger dan het in artikel 45 septies bedoelde geconsolideerde vereiste, tenzij dit uitsluitend toe te schrijven is aan de gevolgen van de consolidatie op het niveau van de afwikkelingsgroep in overeenstemming met artikel 45 septies, lid 1.

(c)het vereiste is niet hoger dan de bijdrage van de dochteronderneming aan de in artikel 45 septies, lid 1, bedoelde geconsolideerde vereiste.

(d)ze voldoet aan de in lid 3 vastgestelde criteria om in aanmerking te komen.

3.Aan het vereiste wordt voldaan met een of meer van de volgende:

(a)passiva die:

(i) zijn uitgegeven aan en gekocht door de afwikkelingsentiteit;

(ii) voldoen aan de in artikel 72 bis genoemde criteria om in aanmerking te komen, met uitzondering van artikel 72 ter, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(iii) in een normale insolventieprocedure van lagere rang zijn dan andere passiva dan die welke in aanmerking komen voor eigenvermogensvereisten en zijn uitgegeven aan en gekocht door andere entiteiten dan de afwikkelingsentiteit;

(iv) onderworpen zijn aan de afwaarderings- of omzettingsbevoegdheid overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 62 die in overeenstemming is met de afwikkelingsstrategie van de afwikkelingsgroep, met name door de zeggenschap van de afwikkelingsentiteit over de dochteronderneming niet te beïnvloeden.

(b)eigenvermogensinstrumenten die zijn uitgegeven aan en gekocht door andere entiteiten dan de afwikkelingsentiteit wanneer de uitoefening van de afwaarderings- of omzettingsbevoegdheid overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 62 geen invloed heeft op de zeggenschap van de afwikkelingsentiteit over de dochteronderneming.

4.Onder voorbehoud van de goedkeuring van de afwikkelingsautoriteiten van de dochteronderneming en de afwikkelingsentiteit kan aan het vereiste worden voldaan met een door de afwikkelingsentiteit aan haar dochteronderneming verstrekte garantie die aan de volgende voorwaarden voldoet:

(a)de garantie wordt verstrekt voor ten minste hetzelfde bedrag als het bedrag van het vereiste dat ze vervangt;

(b)de garantie wordt geactiveerd wanneer de dochteronderneming niet in staat is haar schulden of andere verplichtingen te betalen op het moment dat deze opeisbaar worden of wanneer ten aanzien van de dochteronderneming een vaststelling is gedaan overeenkomstig artikel 59, lid 3, indien dat eerder is;

(c)de garantie voor ten minste 50 procent van haar bedrag wordt gedekt door middel van een financiële-zekerheidsovereenkomst zoals in artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2002/47/EG gedefinieerd;

(d)de garantie en financiële-zekerheidsovereenkomst onder het recht vallen van de lidstaat waar de dochteronderneming is gevestigd, tenzij anders gespecificeerd door de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming;

(e)de zekerheid ter dekking van de garantie voldoet aan de vereisten van artikel 197 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en volstaat, na de nodige voorzichtige "haircuts", om het gegarandeerde bedrag volledig te dekken;

(f)de zekerheid ter dekking van de garantie is onbezwaard en wordt met name niet gebruikt als zekerheid om een andere garantie te dekken;

(g)de zekerheid heeft een effectieve looptijd die aan dezelfde looptijdvoorwaarde als de in artikel 72 quater, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde looptijdvoorwaarde voldoet, en

(h)er zijn geen wettelijke, regelgevende of operationele belemmeringen voor de overdracht van de zekerheid van de afwikkelingsentiteit aan de desbetreffende dochteronderneming, ook niet wanneer ten aanzien van de afwikkelingsentiteit afwikkelingsmaatregelen worden genomen.

5.De afwikkelingsautoriteit van een dochteronderneming die geen afwikkelingsentiteit is, kan volledig afzien van de toepassing van dit artikel op die dochteronderneming indien:

(a)zowel de dochteronderneming als de afwikkelingsentiteit onder de vergunningvereisten en het toezicht van dezelfde lidstaat vallen;

(b)de afwikkelingsentiteit op gesubconsolideerde basis aan het in artikel 45 septies bedoelde vereiste voldoet;

(c)er geen bestaande of te voorziene feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang is voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of onmiddellijke terugbetaling van passiva door de afwikkelingsentiteit aan de dochteronderneming waarvoor een vaststelling is gedaan overeenkomstig artikel 59, lid 3, in het bijzonder wanneer ten aanzien van de afwikkelingsentiteit afwikkelingsmaatregelen worden genomen;

(d)de afwikkelingsentiteit de bevoegde autoriteit ervan overtuigt dat de dochteronderneming zorgvuldig wordt beheerd en, met instemming van de bevoegde autoriteit, heeft verklaard dat zij garant staat voor de door de dochteronderneming aangegane verplichtingen, ofwel de risico's in de dochteronderneming van geen belang zijn;

(e)de risicobeoordelings-, meet- en controleprocedures van de afwikkelingsentiteit ook voor de dochteronderneming gelden;

(f)de afwikkelingsentiteit meer dan 50 % van de stemrechten bezit die verbonden zijn aan aandelen in het kapitaal van de dochteronderneming of het recht heeft om een meerderheid van de leden van het leidinggevend orgaan van de dochteronderneming te benoemen of te ontslaan;

(g)de bevoegde autoriteit van de dochteronderneming volledig heeft afgezien van de toepassing van individuele kapitaalvereisten op de dochteronderneming overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 45 nonies Procedure voor het bepalen van het vereiste

1.De afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau indien deze verschilt van de eerstgenoemde, en de afwikkelingsautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de dochterondernemingen van de afwikkelingsgroep zullen op individuele basis alles doen wat in hun vermogen ligt om tot een gezamenlijk besluit te komen over:

(a)het bedrag van het op het geconsolideerde niveau toegepaste vereiste voor elke afwikkelingsentiteit;

(b)het bedrag van het vereiste die op individueel niveau op elke dochteronderneming van de afwikkelingsentiteit wordt toegepast.

Het gezamenlijke besluit verzekert de naleving van artikel 45 septies en artikel 45 octies, wordt volledig gemotiveerd en wordt verstrekt aan:

(a)de afwikkelingsentiteit door haar afwikkelingsautoriteit;

(b)de dochterondernemingen van de afwikkelingsentiteit door hun respectieve afwikkelingsautoriteiten;

(c)de EU-moederonderneming van de groep door de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit, indien die EU-moederonderneming zelf geen afwikkelingsentiteit van dezelfde afwikkelingsgroep is.

2.Indien twee of meer G-SII-entiteiten die tot dezelfde EU-G-SII behoren afwikkelingsentiteiten zijn, bespreken de in de eerste alinea bedoelde afwikkelingsautoriteiten en, indien passend en in overeenstemming met de afwikkelingsstrategie van de G-II's, maken ze afspraken over de toepassing van artikel 72 sexies van Verordening (EU) nr. 575/2013 en een eventuele aanpassing om het verschil tussen de som van de in artikel 45 quinquies, lid 3, onder a), en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen voor individuele afwikkelingsentiteiten en de som van de in artikel 45 quinquies, lid 3, onder b), en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen tot een minimum te beperken of te elimineren.

Een dergelijke aanpassing kan onder de volgende voorwaarden worden toegepast:

(a)de aanpassing kan worden toegepast met betrekking tot verschillen in de berekening van het totaal van de risicoposten tussen de betrokken lidstaten door de hoogte van het vereiste aan te passen;

(b)de aanpassing wordt niet toegepast om verschillen als gevolg van blootstellingen tussen afwikkelingsgroepen te elimineren.

De som van de in artikel 45 quinquies, lid 3, onder a), en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen voor individuele afwikkelingsentiteiten mag niet lager zijn dan de som van de in artikel 45 quinquies, lid 3, onder b), en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen.

3.Als er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen, wordt een besluit genomen overeenkomstig de leden 4 tot en met 6.

4.Als er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot het geconsolideerde vereiste, neemt de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit een besluit over het geconsolideerde vereiste na terdege rekening te hebben gehouden met:

(a)de door de betrokken afwikkelingsautoriteiten uitgevoerde beoordeling van dochterondernemingen,

het advies van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, indien verschillend van de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit.

Indien een van de betrokken afwikkelingsautoriteiten aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA.

De EBA houdt bij het nemen van zijn besluit rekening met de punten a) en b) van de eerste alinea.

De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand.

De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit van toepassing.

5.Als er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot de hoogte van het op individuele basis op de dochterondernemingen van de afwikkelingsgroep toe te passen vereiste, wordt het besluit genomen door de respectieve afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)er is terdege rekening gehouden met de standpunten en voorbehouden die de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit kenbaar heeft gemaakt, en

(b)er is terdege rekening gehouden met het advies van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau indien die autoriteit verschilt van de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit;

(c)er is nagegaan of aan artikel 45 octies, lid 2, is voldaan.

Indien de afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit of de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stellen de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen op individuele basis hun besluit uit, wachten zij het eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De EBA houdt bij het nemen van zijn besluit rekening met de punten a), b) en c) van de eerste alinea.

De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand.

De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.

Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, zijn de besluiten van de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen van toepassing.

Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig bijgewerkt.

6.Als er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot de hoogte van het geconsolideerde vereiste en de hoogte van de op individuele basis op de dochterondernemingen van de afwikkelingsgroep toe te passen vereiste, geldt het volgende:

(a)er wordt een besluit genomen over het geconsolideerde vereiste overeenkomstig de vierde alinea;

(b)er wordt een besluit genomen over de hoogte van de op individuele basis op de dochterondernemingen van de afwikkelingsgroep toe te passen vereiste overeenkomstig de vierde alinea na:

(i) terdege rekening te hebben gehouden met het in punt a) bedoelde besluit;

(ii) te hebben nagegaan of aan artikel 45 octies, lid 2, is voldaan.

7.Het in lid 1 bedoelde gezamenlijke besluit en alle besluiten die de in de leden 4, 5 en 6 bedoelde afwikkelingsautoriteiten bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit hebben genomen, zijn bindend voor de betrokken afwikkelingsautoriteiten.

Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig bijgewerkt.

8.In overleg met de bevoegde autoriteiten verlangen de afwikkelingsautoriteiten dat, en verifiëren ze of, de entiteiten voldoen aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste en nemen ze elk besluit op grond van dit artikel parallel met het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen.

9.De afwikkelingsautoriteit van de afwikkelingsentiteit stelt de EBA in kennis van het vastgestelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva:

(a)op het geconsolideerde niveau van de afwikkelingsgroep;

(b)op individuele basis op het niveau van de dochterondernemingen van de afwikkelingsgroep.

Artikel 45 decies Rapportage over het vereiste aan de toezichthouder en openbaarmaking van het vereiste

1.De in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten brengen ten minste op jaarlijkse basis aan hun bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten verslag uit over het volgende:

(a)het niveau van beschikbare items die aan de voorwaarden van artikel 45 ter of artikel 45 octies, lid 3, voldoen en de bedragen van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva uitgedrukt overeenkomstig artikel 45, lid 2, na toepassing van de aftrekken overeenkomstig de artikelen 72 sexies tot en met 72 undecies van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(b)de samenstelling van de in punt a) bedoelde items, met inbegrip van hun looptijdprofiel en rang in een normale insolventieprocedure.

2.De in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten maken de volgende informatie ten minste op jaarlijkse basis publiek beschikbaar:

(a)het niveau van beschikbare items die aan de voorwaarden van artikel 45 ter of 45 octies, lid 3, voldoen;

(b)de samenstelling van de in punt a) bedoelde items, met inbegrip van hun looptijdprofiel en rang in een normale insolventieprocedure.

3.De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op ter specificatie van eenvormige formats, sjablonen en frequenties alsmede sjablonen voor de rapportage aan de toezichthouder en de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde openbaarmaking.

De EBA dient die technische uitvoeringsnormen uiterlijk [12 maanden na de inwerkingtreding] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

4.De vereisten inzake openbaarmaking zijn van toepassing op de datum waarop voor het eerst volledig aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste is voldaan.

Artikel 45 undecies Rapportage aan de EBA

1.In overleg met de bevoegde autoriteiten stellen de afwikkelingsautoriteiten de EBA in kennis van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva die voor elke instelling in hun rechtsgebied is vastgesteld.

2.De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op ter specificatie van eenvormige formats, sjablonen en definities voor de identificatie en doorgifte van informatie door afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, aan de EBA voor de toepassing van lid 1.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk [12 maanden na de inwerkingtreding] in bij de Commissie ...*.

26Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 45 duodecies Schendingen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

1.Elke schending van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva door een entiteit wordt door de bevoegde autoriteiten aangepakt op basis van ten minste één van de volgende:

(a)bevoegdheden om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid aan te pakken of weg te nemen overeenkomstig artikel 17 en artikel 18;

(b)de in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EG bedoelde maatregelen;

(c)vroegtijdige-interventiemaatregelen in overeenstemming met artikel 27;

(d)administratieve sancties en andere administratieve maatregelen in overeenstemming met artikel 110 en artikel 111;

2.De afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar wanneer ze hun respectieve in lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde bevoegdheden uitoefenen.

Artikel 45 terdecies Rapporten

1.In samenwerking met de bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten dient de EBA bij de Commissie een rapport in waarin ten minste de volgende zaken worden beoordeeld:

(a)hoe het vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op nationaal niveau ten uitvoer is gelegd, en met name of er tussen de lidstaten verschillen in de voor vergelijkbare entiteiten vastgestelde niveaus zijn;

(b)hoe afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben uitgeoefend om instellingen te verplichten met de in artikel 45 ter, lid 2, bedoelde instrumenten aan het vereiste te voldoen en of er tussen de lidstaten verschillen in de uitoefening van die bevoegdheid zijn.

2.In het in lid 1 bedoelde rapport wordt rekening gehouden met:

(a)het effect van het minimumvereiste, en van eventuele voorgestelde geharmoniseerde niveaus van het minimumvereiste, op:

(i)    de financiële markten in het algemeen en de markten voor ongedekte schuld en derivaten in het bijzonder;

(ii)    de bedrijfsmodellen en balansstructuren van instellingen, met name het financieringsprofiel en de financieringsstrategie van instellingen, en de juridische en operationele structuur van groepen;

(iii)    de winstgevendheid van instellingen, met name hun financieringskosten;

(iv)    de migratie van blootstellingen aan entiteiten die niet aan prudentieel toezicht zijn onderworpen;

(v)    financiële innovatie;

(vi)    de prevalentie van contractuele instrumenten van bail-in, en de aard en verhandelbaarheid van die instrumenten;

(vii)    het risicogedrag van instellingen;

(viii)    de mate van bezwaring van activa van instellingen;

(ix)    de door instellingen genomen maatregelen om aan de minimumvereisten te voldoen, en met name de mate waarin aan minimumvereisten is voldaan door de afstoting van activa, de uitgifte van langlopend schuldpapier en het aantrekken van kapitaal; en

(x)    het niveau van de kredietverlening door kredietinstellingen, met bijzondere aandacht voor kredietverlening aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, lokale en regionale overheden en publiekrechtelijke lichamen, en voor handelsfinanciering, met inbegrip van kredietverlening in het kader van officiële exportkredietverzekeringsregelingen;

(b)de interactie van de minimumvereisten met de in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU neergelegde eigenvermogensvereisten, hefboomratio en liquiditeitsvereisten;

(c)het vermogen van instellingen om zelfstandig kapitaal of financiering van markten aan te trekken teneinde aan eventuele voorgestelde geharmoniseerde minimumvereisten te voldoen;

3.Het in lid 1 bedoelde rapport heeft betrekking op twee kalenderjaren en wordt uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar dat volgt op het laatste kalenderjaar waarop het verslag betrekking heeft bij de Commissie ingediend."

24.    Artikel 55 wordt vervangen door:

"Artikel 55
Contractuele erkenning van bail-in

1.De lidstaten verplichten de in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde instellingen en entiteiten om een contractuele bepaling op te nemen waarin de schuldeiser of partij bij de overeenkomst of het instrument waarmee de passiva tot stand komen erkent dat de passiva aan de afwaarderings- en omzettingsbevoegdheden kunnen worden onderworpen en ermee instemt gebonden te zijn aan elke verlaging van de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag, omzetting of intrekking die resulteert uit de uitoefening van deze bevoegdheden door een afwikkelingsautoriteit, mits die passiva aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

(a)de passiva zijn niet uitgesloten op grond van artikel 44, lid 2;

(b)de passiva zijn geen deposito als bedoeld in artikel 108, onder a);

(c)de passiva vallen onder het recht van een derde land;

(d)de passiva zijn uitgegeven of aangegaan na de datum waarop een lidstaat de bepalingen ter omzetting van deze afdeling toepast.

2.Het in lid 1 bedoelde vereiste is mogelijk niet van toepassing als de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat bepaalt dat aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)dat de in de eerste alinea bedoelde passiva of instrumenten door de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat kunnen worden onderworpen aan de afwaarderings- en omzettingsbevoegdheden krachtens het recht van een derde land of krachtens een met dat derde land gesloten bindende overeenkomst;

(b)dat het voor een in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit juridisch, contractueel of economisch ondoenlijk zou zijn om een dergelijke contractuele bepaling in bepaalde passiva op te nemen;

(c)dat een ontheffing van het in lid 1 bedoelde vereiste voor bepaalde passiva de afwikkelbaarheid van de in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), bedoelde instellingen en entiteiten niet belemmert.

De onder b) en c) bedoelde passiva omvatten geen schuldinstrumenten die ongedekte verplichtingen zijn, aanvullende tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten. Bovendien zijn ze van een hogere rang dan de passiva die meetellen voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.

De passiva die, in overeenstemming met de punten b) en c), niet de in lid 1 bedoelde contractuele bepaling bevatten, worden niet meegerekend voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten de in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), bedoelde instellingen en entiteiten kunnen verplichten om de autoriteiten juridisch advies te verstrekken over de juridische afdwingbaarheid en doeltreffendheid van de in lid 1 bedoelde contractuele bepaling.

4.Indien een in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit in de contractuele bepalingen met betrekking tot relevante passiva geen contractuele bepaling opneemt zoals vereist overeenkomstig lid 1, belet dat de afwikkelingsautoriteit niet om met betrekking tot die passiva de afwaarderings- en omzettingsbevoegdheid uit te oefenen.

5.De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de lijst van passiva waarvoor de in lid 1 vermelde uitzondering geldt en de inhoud van de in dat lid vereiste contractuele bepaling nader te bepalen, rekening houdend met de verschillende bedrijfsmodellen van instellingen.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

6.De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van de voorwaarden waaronder het voor een in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit juridisch, contractueel of economisch ondoenlijk zou zijn om de in lid 1 bedoelde contractuele bepaling in bepaalde passiva op te nemen en waaronder een ontheffing van het in lid 1 bedoelde vereiste de afwikkelbaarheid van die instelling of entiteit niet zou belemmeren.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010."

25.Aan artikel 63, lid 1, wordt het volgende punt (n) toegevoegd:

"(n)    de bevoegdheid om betalings- of leveringsverplichtingen waarbij de in lid 1 bedoelde instelling of entiteit een partij is op te schorten wanneer de afwikkelingsautoriteit na raadpleging van de bevoegde autoriteit besluit dat de uitoefening van de opschortingsbevoegdheid nodig is voor de effectieve toepassing van een of meer afwikkelingsinstrumenten of voor de waardering overeenkomstig artikel 36."

26.In artikel 63, lid 1, worden de volgende leden 1 bis en 1 ter ingevoegd:

"1 bis.    De opschorting overeenkomstig lid 1, onder n), duurt niet langer dan de minimale periode die de afwikkelingsautoriteit nodig acht voor de effectieve toepassing van een of meer afwikkelingsinstrumenten of voor de waardering overeenkomstig artikel 36, en in elk geval niet langer dan 5 werkdagen.

1 ter.    Een opschorting op grond van lid 1, onder n), is niet van toepassing op:

(a)betalings- en leveringsverplichtingen jegens systemen of exploitanten van systemen die voor de toepassing van Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen, centrale tegenpartijen en door de ESMA erkende centrale tegenpartijen uit derde landen overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012, en centrale banken;

(b)in aanmerking komende vorderingen voor de toepassing van Richtlijn 97/9/EG

(c)gedekte deposito's zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder 94)."

27.In de titels van artikel 59 en artikel 60 wordt "en in aanmerking komende passiva" ingevoegd.

28.In artikel 59 wordt lid 1 vervangen door:

"1.    De bevoegdheid om kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te waarderen of om te zetten kan als volgt worden uitgeoefend:

(a)onafhankelijk van afwikkelingsmaatregelen; of

(b)in combinatie met een afwikkelingsmaatregel, indien aan de in artikel 32 en 33 gespecificeerde voorwaarden voor afwikkeling is voldaan.

De bevoegdheid om in aanmerking komende passiva onafhankelijk van afwikkelingsmaatregelen af te waarderen of om te zetten kan alleen worden uitgeoefend met betrekking tot in aanmerking komende passiva die voldoen aan de in artikel 45 octies, lid 3, onder a), genoemde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde die betrekking heeft op de resterende looptijd van passiva.".

29."Kapitaalinstrumenten" in artikel 59, lid 2 en lid 3, wordt vervangen door "in lid 1 bedoelde kapitaalinstrumenten en passiva".

30."Kapitaalinstrumenten" in artikel 59, lid 4 en lid 10, wordt vervangen door "in lid 1 bedoelde kapitaalinstrumenten of passiva".

31.Aan artikel 60, lid 1, wordt het volgende punt d) toegevoegd:

"(d)    de hoofdsom van de in artikel 59, lid 1, bedoelde in aanmerking komende passiva wordt afgewaardeerd en/of omgezet in tier 1-kernkapitaalinstrumenten voor zover dat nodig is om de in artikel 31 uiteengezette afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken of tot de volledige omvang van de desbetreffende in aanmerking komende passiva indien die lager is.".

32.In artikel 60 wordt lid 2 vervangen door:

"2.    Indien de hoofdsom van een relevant kapitaalinstrument of een in aanmerking komend passief wordt afgewaardeerd:

(a)is de verlaging van die hoofdsom permanent, behoudens een opwaardering in overeenstemming met het terugbetalingsmechanisme in artikel 46, lid 3;

(b)resteert voor de houder van het in artikel 59, lid 1, bedoelde relevante kapitaalinstrument en passief geen verplichting uit hoofde van of in verband met het afgewaardeerde bedrag van het instrument, met uitzondering van elke reeds te betalen verplichting en elke schadevergoedingsverplichting die kan ontstaan als gevolg van een beroep ter betwisting van de rechtmatigheid van de uitoefening van de afwaarderingsbevoegdheid;

(c)wordt aan houders van de in artikel 59, lid 1, bedoelde relevante kapitaalinstrumenten en passiva geen compensatie betaald, behalve in overeenstemming met lid 3.".

33.In artikel 60, lid 3, wordt "de relevante kapitaalinstrumenten" vervangen door "de in artikel 59, lid 1, bedoelde relevante kapitaalinstrumenten en passiva".

34.In artikel 69, lid 4, wordt punt b) vervangen door:

"(b) betalings- en leveringsverplichtingen jegens systemen of exploitanten van systemen die voor de toepassing van Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen, centrale tegenpartijen, door de ESMA erkende centrale tegenpartijen uit derde landen overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012, en centrale banken;".

35.In artikel 70 wordt lid 2 vervangen door:

"2. De afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 bedoelde bevoegdheid niet uit met betrekking tot een zekerheidsrecht van systemen of exploitanten van systemen die voor de toepassing van Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen, centrale tegenpartijen en door de ESMA erkende centrale tegenpartijen uit derde landen overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012, en centrale banken op activa die de instelling in afwikkeling heeft verpand of bij wijze van margestorting of zekerheid heeft verstrekt;".

36.In artikel 71 wordt lid 3 vervangen door:

"3. Een opschorting op grond van lid 1 of 2 is niet van toepassing op systemen of exploitanten van systemen die voor de toepassing van Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen, centrale tegenpartijen en door de ESMA erkende centrale tegenpartijen uit derde landen overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012, of centrale banken.".

37.In artikel 88 wordt "artikel 45" vervangen door "de artikelen 45 tot en met 45 decies".

38.In artikel 88, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

"Onder voorbehoud van artikel 89 richten afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau afwikkelingscolleges op om de in de artikelen 12, 13, 16, 18, 45 tot en met 45 decies, 91 en 92 bedoelde taken uit te voeren en, in voorkomend geval, de samenwerking en coördinatie met afwikkelingsautoriteiten van derde landen te verzekeren.".

39.Artikel 89 wordt vervangen door:

"Artikel 89
Europese afwikkelingscolleges

1.Indien een instelling van een derde land of een moederonderneming van een derde land EU-dochterondernemingen of EU-moederondernemingen heeft die in twee of meer lidstaten zijn gevestigd, of twee of meer EU-bijkantoren die door twee of meer lidstaten als significant worden beschouwd, richten de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar deze entiteiten zijn gevestigd of waar deze significante bijkantoren zich bevinden een enkel Europees afwikkelingscollege op.

2.Het in lid 1 bedoelde Europese afwikkelingscollege vervult de functies en voert de taken uit die in artikel 88 zijn gespecificeerd met betrekking tot de in lid 1 bedoelde entiteiten en, voor zover deze taken relevant zijn, bijkantoren.

Een van de taken van het Europees afwikkelingscollege als bedoeld in lid 2 is het vaststellen van het in de artikelen 45 tot en met 45 decies bedoelde vereiste.

Bij het vaststellen van de in de artikelen 45 tot en met 45 decies bedoelde vereiste, houden de leden van het Europees afwikkelingscollege rekening met de globale afwikkelingsstrategie, in voorkomend geval, die door de autoriteiten van derde landen is goedgekeurd.

Indien in overeenstemming met de globale afwikkelingsstrategie EU-dochterondernemingen of een EU-moederonderneming en haar dochterinstellingen geen afwikkelingsentiteiten zijn en de leden van het Europees afwikkelingscollege het eens zijn met die strategie, leven EU-dochterondernemingen of de EU-moederonderneming het vereiste van artikel 45 octies, lid 1, op geconsolideerde basis na door de in artikel 45 octies, lid 3, onder a) en b), bedoelde in aanmerking komende instrumenten uit te geven aan de afwikkelingsentiteit van het derde land.

3.Indien slechts één EU-moederonderneming alle EU-dochterondernemingen van een instelling van een derde land of moederonderneming van een derde land bezit, wordt het Europees afwikkelingscollege voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat waar de EU-moederonderneming is gevestigd.

Indien de eerste alinea niet van toepassing is, wordt het Europees afwikkelingscollege voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van een EU-moederonderneming of een EU-dochteronderneming met het hoogste totaalbedrag aan activa in haar balans.

4.De lidstaten kunnen, indien alle betrokken partijen daarmee instemmen, afzien van het vereiste om een Europees afwikkelingscollege op te richten indien een andere groep of een ander college dezelfde functies vervult en dezelfde taken uitvoert die in dit artikel zijn gespecificeerd en voldoet aan alle in dit artikel en in artikel 90 vastgelegde voorwaarden en procedures, met inbegrip van die welke betrekking hebben op het lidmaatschap van en de deelname aan Europese afwikkelingscolleges. In een dergelijk geval worden alle verwijzingen naar Europese afwikkelingscolleges in deze richtlijn ook beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges.

5.Behoudens de leden 3 en 4 van dit artikel functioneert het Europees afwikkelingscollege voor het overige overeenkomstig artikel 88."

40.Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd:

(a) in lid 1 wordt de eerste zin vervangen door:

"Onverminderd het recht van lidstaten om te voorzien in strafrechtelijke sancties en deze op te leggen, stellen de lidstaten regels inzake administratieve sancties en andere administratieve maatregelen vast die van toepassing zijn indien de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn of de bepalingen van Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's] niet zijn nageleefd, en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd;"

(b)Lid 2 wordt vervangen door:

"2. De lidstaten zorgen ervoor dat, indien de in het eerste lid genoemde verplichtingen van toepassing zijn op instellingen, financiële instellingen of EU-moederondernemingen in de zin van deze richtlijn of op CTP's, clearingleden van CTP's of moederondernemingen in de zin van Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's] of, in geval van een overtreding, administratieve sancties kunnen worden opgelegd, met inachtneming van de in de nationale wetgeving vastgelegde voorwaarden, aan de leden van het leidinggevende orgaan in de zin van deze richtlijn of aan de leden van de raad in de zin van Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's], en aan andere natuurlijke personen die volgens het nationale recht voor de overtreding verantwoordelijk zijn.";

(c)in lid 3 wordt de eerste zin vervangen door:

"De bevoegdheid om de in deze richtlijn voorziene administratieve sancties op te leggen, wordt afhankelijk van het type overtreding toegekend aan de afwikkelingsautoriteiten of, indien dit andere autoriteiten betreft, de bevoegde autoriteiten.";

41.Artikel 111 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1 worden de punten a), b) en c) vervangen door:

"(a) het nalaten, in strijd met artikel 5 of 7 van deze richtlijn of artikel 9 van Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's], om herstelplannen en groepsherstelplannen op te stellen, bij te houden en bij te werken;

(b) het nalaten, in strijd met artikel 25 van deze richtlijn, om de bevoegde autoriteit in kennis te stellen van een voornemen om financiële steun binnen de groep te verlenen;

(c) het nalaten, in strijd met artikel 11 van deze richtlijn of artikel 14 van Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's], om alle voor de opstelling van afwikkelingsplannen vereiste informatie te verstrekken;

(d) het nalaten, in strijd met artikel 81 van deze richtlijn of artikel 68, lid 1, van Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's], van het leidinggevende orgaan van een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn of van de raad van een CTP in de zin van Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's] om de bevoegde autoriteit in kennis te stellen wanneer de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn of de CTP faalt of waarschijnlijk gaat falen;"

(b)lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

(i) punt (a) wordt vervangen door:

"(a) een publieke verklaring waarin de voor de overtreding verantwoordelijke natuurlijke persoon, instelling, financiële instelling, EU-moederonderneming, CTP of andere rechtspersoon en de aard van de overtreding worden vermeld;";

(ii) punt (c) wordt vervangen door:

"(c) een voorlopig verbod voor een lid van het leidinggevende orgaan of senior management van de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn of voor de raad van de CTP of een andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt gehouden, om in instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn of in CTP's functies uit te oefenen;".

42.Artikel 112 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1 wordt de eerste zin vervangen door:

"De lidstaten zorgen ervoor dat afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten ten minste alle administratieve sancties die zij hebben opgelegd wegens overtreding van de nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn of de bepalingen die in Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's] zijn neergelegd op hun officiële website publiceren indien tegen die sancties geen beroep is ingesteld of het recht om beroep in te stellen uitputtend is gebruikt";

(b) in lid 2 wordt punt c) vervangen door:

"(c) indien de publicatie onevenredige schade zou berokkenen, voor zover dat kan worden vastgesteld, aan de instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) of d), van deze richtlijn of aan de CTP of natuurlijke personen in kwestie.";

(c)lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

(i) de eerste zin wordt vervangen door:

"Uiterlijk op 3 juli 2016 dient de EBA bij de Commissie een verslag in over de publicatie door lidstaten, op anonieme basis zoals in lid 2 bepaald, van sancties wegens niet-naleving van de nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn en met name als er in dat verband tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen zijn geweest.";

(ii) de volgende alinea wordt toegevoegd:

"Uiterlijk op [...] dient de ESMA bij de Commissie een soortgelijk verslag in met betrekking tot de publicatie van sancties wegens niet-naleving van de bepalingen die in Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's] zijn neergelegd;".

43.Artikel 113 wordt vervangen door:

"Artikel 113

Onderhoud van centrale databases door de EBA en de ESMA

1.Behoudens de in artikel 84 bedoelde vereisten inzake het beroepsgeheim, stellen de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten de EBA op de hoogte van alle administratieve sancties die zij op grond van artikel 111 hebben opgelegd wegens overtredingen van de nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn en van de status van dat beroep en het resultaat daarvan.

Behoudens de in artikel 71 van Verordening [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's] bedoelde vereisten inzake het beroepsgeheim, stellen de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten de EBA op de hoogte van alle administratieve sancties die wegens overtredingen van die Verordening zijn opgelegd.

2.De EBA en de ESMA houden, uitsluitend met het oog op de uitwisseling van informatie tussen afwikkelingsautoriteiten, centrale databases van aan hen gemelde sancties bij die alleen toegankelijk zijn voor afwikkelingsautoriteiten en die op basis van de door afwikkelingsautoriteiten verstrekte informatie worden geactualiseerd.

3.De EBA en de ESMA houden, uitsluitend met het oog op de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, centrale databases van aan hen gemelde sancties bij die alleen toegankelijk zijn voor bevoegde autoriteiten en die op basis van de door bevoegde autoriteiten verstrekte informatie worden geactualiseerd.

4.De EBA en de ESMA houden webpagina's bij met links naar elke publicatie door een afwikkelingsautoriteit van sancties en elke publicatie door een bevoegde autoriteit van sancties overeenkomstig artikel 112 en vermelden de periode waarvoor elke lidstaat sancties publiceert.".

Artikel 2

Wijziging van Richtlijn 98/26/EG

In artikel 2 wordt punt c) vervangen door:

"(c) "centrale tegenpartij" of "CTP": een CTP als omschreven in artikel 2, punt 1), van Verordening EU nr. 648/2012;".

In artikel 2 wordt punt f) vervangen door:

(f) "deelnemer": een instelling, een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie, een clearinginstelling, een systeemexploitant of een clearinglid van een CTP waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 648/2012;".

Artikel 3

Wijzigingen van Richtlijn 2002/47/EG

Richtlijn 2002/47/EG wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1 wordt lid 6 vervangen door:

"6. De artikelen 4 tot en met 7 van deze richtlijn zijn niet van toepassing op een beperking van de afdwingbaarheid van financiële-zekerheidsovereenkomsten of een beperking van het effect van een financiële-zekerheidsovereenkomst in de vorm van een zakelijk zekerheidsrecht, een bepaling inzake saldering of verrekening bij vroegtijdige beëindiging die wordt opgelegd krachtens titel IV, hoofdstuk V of VI van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad of krachtens titel V, hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. [herstel en afwikkeling van CTP's] of op een dergelijke beperking die krachtens soortgelijke bevoegdheden uit hoofde van het recht van een lidstaat wordt opgelegd ter vergemakkelijking van de ordelijke afwikkeling van een in lid 2, onder c), iv, genoemde entiteit waarvoor waarborgen gelden die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke vermeld zijn in titel IV, hoofdstuk VII, van Richtlijn 2014/59/EU en in titel V, hoofdstuk V van Verordening (EU) nr. [herstel en afwikkeling van CTP's]."

Artikel 9 bis wordt vervangen door:

"Artikel 9 bis

Richtlijnen 2008/48/EG, Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's]

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan Richtlijn 2008/48/EG, Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. [betreffende het herstel en de afwikkeling van CTP's]."

Artikel 4

Wijziging van Richtlijn 2004/25/EG

In artikel 4 wordt lid 5 vervangen door:

"5.    De lidstaten zorgen ervoor dat artikel 5, lid 1, van deze richtlijn niet van toepassing is indien wordt gebruikgemaakt van afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad of titel V van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] voorziet".

Artikel 5

Wijziging van Richtlijn 2005/56/EG

In artikel 3 wordt lid 4 vervangen door:

"4.    De lidstaten zorgen ervoor dat deze richtlijn niet van toepassing is op de vennootschap of vennootschappen die het voorwerp is/zijn van het gebruik van afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad of titel V van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] voorziet".

Artikel 6

Wijzigingen van Richtlijn 2007/36/EG

Richtlijn 2007/36/EU wordt als volgt gewijzigd:

(a)In artikel 1 wordt lid 4 vervangen door:

"4.    De lidstaten zorgen ervoor dat deze richtlijn niet van toepassing is indien wordt gebruikgemaakt van afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad of titel V van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] voorziet".

(b)In artikel 5 wordt lid 5 vervangen door:

"5. De lidstaten zorgen ervoor dat voor de toepassing van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] de algemene vergadering met een tweederdemeerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen kan oproepen tot een algemene vergadering, of de statuten in die zin kan wijzigen dat zij voorschrijven dat wordt opgeroepen tot een algemene vergadering, die plaatsvindt binnen een kortere termijn dan in lid 1 van dit artikel is bepaald, om een besluit te nemen over een kapitaalverhoging, op voorwaarde dat die vergadering niet binnen tien kalenderdagen na de oproeping plaatsvindt, aan de voorwaarden van artikel 27 of 29 van Richtlijn 2014/59/EU of artikel 19 van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] is voldaan en de kapitaalverhoging noodzakelijk is om de in de artikelen 32 en 33 van Richtlijn 2014/59/EU of in artikel 22 van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] vastgelegde afwikkelingsvoorwaarden te vermijden."

Artikel 7

Wijziging van Richtlijn 2011/35/EU

In artikel 1 wordt lid 4 vervangen door:

"4.    De lidstaten zorgen ervoor dat deze richtlijn niet van toepassing is op de vennootschap of vennootschappen die het voorwerp is/zijn van het gebruik van afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad of titel V van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] voorziet".

Artikel 8

Wijziging van Richtlijn 2012/30/EU

In artikel 45 wordt lid 4 vervangen door:

"4.    De lidstaten zorgen ervoor dat artikel 10, artikel 19, lid 1, artikel 29, leden 1, 2 en 3, artikel 31, lid 2, eerste alinea, de artikelen 33 tot en met 36 en de artikelen 40 tot en met 42 van deze richtlijn niet van toepassing zijn indien wordt gebruikgemaakt van de afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad of titel V van Verordening (EU) nr. [Herstel en afwikkeling van CTP's] voorziet.".

Artikel 9
Omzetting

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen uiterlijk [12 maanden na de datum van inwerkingtreding] worden vastgesteld en gepubliceerd. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

De lidstaten passen die bepalingen toe vanaf [datum – 6 maanden na de datum van omzetting].

2.Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële publicatie ervan naar deze richtlijn verwezen. De lidstaten bepalen hoe naar deze bepalingen wordt verwezen.

3.De lidstaten delen de Commissie en de EBA de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 10
Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 1(1), 1(40), 1(41), 1(42), 1(43), 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 treden in werking op [datum – wanneer de Verordening [Herstel en afwikkeling van CTP's] in werking treedt.

Artikel 11
Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190.
(2) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010, PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1.
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie van 23 mei 2016 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen tot specificatie van de criteria betreffende de methodologie voor het vaststellen van de minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, PB L 237 van 3.9.2016, blz. 1.
(4) FSB, Principles on Loss-absorbing and Recapitalisation Capacity of Globally Systemically Important Banks (G-SIBs) in Resolution, Total Loss-absorbing Capacity (TLAC) Term sheet, 9.11.2015.
(5) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Naar de voltooiing van de bankenunie”, 24.11.2015, COM(2015) 587 definitief.
(6) https://www.eba.europa.eu/documents/10180/1360107/EBA+Interim+report+on+MREL.
(7) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1; Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.
(8) http://ec.europa.eu/finance/consultations/2015/financial-regulatory-framework-review/docs/summary-of-responses_en.pdf, samenvatting van de bijdragen tot de Call for Evidence.
(9) [Link naar de effectbeoordeling en de samenvatting ervan].
(10) PB C , , blz. .
(11) PB C , , blz. .
(12) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Naar de voltooiing van de bankenunie”, 24.11.2015, COM(2015) 587 definitief.
(13) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190.
(14) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.
(15) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010, PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1.
(16) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG, PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.
(17) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie, PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.
(18) Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).
(19) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters, PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.
(20) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters, PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.
(21) Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 74).
(22) Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende fusies van naamloze vennootschappen (PB L 110 van 29.4.2011, blz. 1).
(23) Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PB L 310 van 25.11.2005, blz. 1).
(24) Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12).
(25) Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PB L 184 van 14.7.2007, blz. 17). 
(26) Datum PB invullen: 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
Top