EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016PC0479

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en overige informatie met betrekking tot klimaatverandering

COM/2016/0479 final - 2016/0230 (COD)

Brussel, 20.7.2016

COM(2016) 479 final

2016/0230(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en overige informatie met betrekking tot klimaatverandering

(Voor de EER relevante tekst)

{SWD(2016) 246 final}
{SWD(2016) 249 final}


TOELICHTING

1.    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

   Motivering en doel van het voorstel

Klimaatverandering is een grensoverschrijdend probleem dat niet kan worden opgelost door louter nationale of lokale maatregelen. Sinds 1992 werkt de EU aan de ontwikkeling van gezamenlijke oplossingen en aan de bevordering van wereldwijde actie om klimaatverandering aan te pakken.

In december 2015 is op de 21ste conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) de Overeenkomst van Parijs gesloten. In deze overeenkomst is een langetermijndoelstelling 1 opgenomen en is vermeld dat voor de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen inzake de bestrijding van klimaatverandering de bijdrage van landgebruik en bossen cruciaal zal zijn.

Dit voorstel zorgt ook voor de uitvoering van de EU-verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering. Op 10 juni 2016 heeft de Commissie een voorstel voor de ratificatie van de Overeenkomst van Parijs door de EU voorgelegd 2 . Dit voorstel volgde op de beoordeling van de Overeenkomst van Parijs door de Commissie 3 .

De richtsnoeren van de Europese Raad inzake de opname van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) in het klimaat- en energiekader 2030 van de EU worden ook weerspiegeld in de voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de EU. De EU heeft aangekondigd dat het haar doelstelling is om "een economiewijde absolute reductie ten opzichte van de emissies in het referentiejaar" van "ten minste 40 % eigen reductie" te bereiken, waarbij alle emissies in de EU worden behelsd. Wat LULUCF betreft, is toegevoegd dat er "zodra de technische voorwaarden dat mogelijk maken, en in ieder geval vóór 2020, beleid zal worden bepaald over de wijze waarop landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het kader voor broeikasgasmitigatie 2030 moeten worden opgenomen" 4 .

Het doel van dit voorstel is te bepalen hoe de LULUCF-sector vanaf 2021 in het EU-beleidskader voor klimaat zal worden opgenomen. Tot op heden stelt het Protocol van Kyoto beperkingen in voor de EU en elk van haar lidstaten, aangezien zij ervoor moeten zorgen dat de LULUCF-sector geen extra emissies veroorzaakt. Het Protocol van Kyoto verstrijkt echter eind 2020. Bijgevolg moet de governance voor de LULUCF-sector verder worden ontwikkeld binnen de EU.

   Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het huidige EU-beleidskader voor klimaat 2020 omvat de meeste sectoren en broeikasgassen. Het bestaat uit twee belangrijke elementen:

a)de EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU ETS);

b)de sectoren 5 die niet onder de EU ETS, maar wel onder de beschikking inzake de verdeling van inspanningen (ESD) vallen.

Vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen voor 2020 worden gegarandeerd door jaarlijkse rapportageverplichtingen en nalevingscontroles, zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 525/2013 6 .

Emissies en verwijderingen 7 van broeikasgassen in LULUCF vallen momenteel enkel onder de internationale verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto, dat nog tot 2020 van toepassing is. Er wordt werk gemaakt van de uitvoering van het bestaande LULUCF-besluit (Besluit nr. 529/2013/EU), dat tegen 2020 voor betere boekhoudsystemen zal zorgen. Zonder wettelijk kader om deze uitvoering te consolideren en de toepasselijke regels voor de periode na 2020 vast te stellen, zou de manier waarop LULUCF in het algemene kader wordt opgenomen, binnen de EU heterogeen zijn. Verschillen in rapportage- en boekhoudregels tussen de lidstaten zouden een negatieve invloed hebben op de optimale werking van de eengemaakte markt.

   Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Een wetgevingsvoorstel voor de opname van LULUCF in het EU-beleidskader voor klimaat en energie 2030 is een essentieel onderdeel van de strategie van de Commissie voor een veerkrachtige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering, waardoor het aspect koolstofarm maken van de economie wordt onderbouwd. Het voorstel is ook nodig om het geïntegreerde kader voor het klimaat- en energiebeleid tot 2030, dat de Europese Raad in oktober 2014 heeft onderschreven, te voltooien.

Volgens de internationale regels uit hoofde van het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto worden emissies met betrekking tot het gebruik van biomassa gerapporteerd en geboekt binnen LULUCF, d.w.z. dat het gebruik van biomassa in de energiesector als nul wordt aangeduid. Op deze manier wordt dubbeltelling van emissies vermeden.

2.    RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

   Rechtsgrondslag

In de artikelen 191 tot en met 193 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering bevestigd en gespecificeerd. De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 192.

   Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Klimaatverandering is een grensoverschrijdend probleem dat niet kan worden opgelost door louter nationale of lokale maatregelen. De bevoegdheid van de Europese Unie om maatregelen inzake klimaatverandering te nemen, vloeit voort uit artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Aangezien de EU-lidstaten verbintenissen inzake klimaatverandering gezamenlijk aangaan, moet LULUCF eveneens op een gecoördineerde manier worden behandeld.

   Evenredigheid

De opname van LULUCF in het 2030kader zal een gemeenschappelijk kader bieden voor de wijze waarop de sector kan worden meegeteld voor de gezamenlijke reductiedoelstelling van de EU. De keuze van maatregelen ten aanzien van de verschillende doelstellingen voor LULUCF is aan de lidstaten, waarbij de subsidiariteit ten volle wordt geëerbiedigd.

   Keuze van het instrument

De Europese Raad is één bindende doelstelling voor het klimaat- en energiebeleid tussen 2021 en 2030 overeengekomen, namelijk een algemene economiewijde reductie van ten minste 40 % van de broeikasgasemissieniveaus ten opzichte van de niveaus in 1990. Aan de lidstaten en het Europees Milieuagentschap worden verplichtingen opgelegd om bij te dragen aan de verwezenlijking van de nodige emissiereducties. Dit voorstel vergezelt het voorstel voor een Verordening [] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, dat betrekking heeft op meer dan de helft van die broeikasgasemissies, en de doelstelling van het voorstel wordt het best nagestreefd via een verordening.

3.    EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

   Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Er is geen evaluatie van bestaande wetgeving of controle van de resultaatgerichtheid ervan met betrekking tot dit voorstel.

   Raadpleging van belanghebbenden

Van maart tot juni 2015 heeft de Europese Commissie een openbare raadpleging gehouden over de wijze waarop de emissies door landbouw, bosbouw en ander landgebruik in het EU-beleidskader voor klimaat en energie 2030 het best kunnen worden aangepakt. In totaal zijn 138 reacties ontvangen. Wat de ontwerpopties voor het beleid betreft, had de helft van de respondenten geen duidelijke voorkeur en was ongeveer een derde van de respondenten, overwegend milieu-ngo's en bosbouworganisaties, voorstander van het behoud van LULUCF als afzonderlijke pijler binnen het beleidskader voor klimaat. De fusie van landbouw en LULUCF in een afzonderlijke pijler buiten de ESD kreeg de minste steun. De nationale regeringen toonden het meeste interesse in een afzonderlijke LULUCF-pijler, eventueel met flexibiliteit, en in de opname van LULUCF in de ESD. Gezien de uiteenlopende standpunten kwam geen enkele van de door de Commissie overwogen opties tegemoet aan alle meningen. Boekhouding werd door de meeste respondenten als essentieel voor de milieu-integriteit gezien. Er werd grote belangstelling getoond voor het stroomlijnen van parallelle rapportagesystemen en het voortwerken met referentieniveaus voor bossen.

   Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De kwantitatieve beoordeling van de toekomstige effecten in de EU is in overeenstemming met de analysen die zijn uitgevoerd in de context van het voorstel voor het kader 2030 en de Verordening [] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen. De Commissie heeft de Nationale Technische Universiteit van Athene, het Internationaal Instituut voor Toegepaste Systeemanalyse en EuroCare de opdracht gegeven om modellen voor EU-scenario's op te stellen.

   Effectbeoordeling

De effectbeoordeling is opgesteld en ontwikkeld in volledige overeenstemming met de toepasselijke richtsnoeren voor betere regelgeving en is door de Raad voor regelgevingstoetsing geëvalueerd en een positief advies toegekend. De door die raad aanbevolen verbeteringen zijn in de definitieve versie opgenomen.

In de conclusie van de effectbeoordeling is een op zichzelf staande LULUCF-beleidspijler, die verder zou worden gebruikt samen met de regel voor geen debet, als voorkeursoptie aangemerkt. Een beperkte mate van flexibiliteit tussen LULUCF en de niet-ETS-sectoren zou mogelijk worden, naargelang de behoefte die wordt afgeleid uit het lagere mitigatiepotentieel van landbouw en uit het aandeel van de landbouwsector in elke lidstaat. Deze optie zou verenigbaar zijn met de doelstellingen inzake voedselzekerheid en biodiversiteit, en zou niet tot negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid leiden. Bij een dergelijke hybride optie zouden de wijzigingen in de overkoepelende structuur beperkt blijven en zouden daardoor de administratieve lasten en bureaucratische rompslomp worden geminimaliseerd, terwijl de bijdragen aan de algemene verwezenlijking van de EU-doelstellingen voor 2030 zouden worden gemaximaliseerd. De opname van LULUCF op basis van een dergelijke hybride optie zou ook een stimulans vormen voor aanvullende mitigatiemaatregelen in de landbouw- en bosbouwsector en bijgevolg volledig in overeenstemming zijn met de langetermijnvisie op de beperking van de temperatuurstijging, zoals bepaald in de Overeenkomst van Parijs.

   Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving is het voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van transparantie en voortdurend overleg met de belanghebbenden. Aangezien de boekhouding voor LULUCF op nationaal niveau wordt bijgehouden, met technische ondersteuning van onderzoeksinstellingen of agentschappen, zullen de administratieve lasten en kosten die gepaard gaan met het beheren van de naleving enkel voor de lidstaten, de Commissie en het Europees Milieuagentschap zijn. In de huidige wetgeving zijn er geen verplichtingen tot rechtstreekse rapportage voor micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en andere ondernemingen. Het voorstel zou aan deze situatie niets wijzigen.

Veruit de belangrijkste voorgestelde wijziging is de gestroomlijnde fusie van de twee bestaande parallelle rapportagesystemen in één enkel systeem. Dit zal de administratieve lasten en kosten voor de lidstaten en de Commissie verminderen. De administratieve gevolgen van de wijzigingen in de boekhoudregels worden verwacht minimaal te zijn omdat de desbetreffende boekhoudregels al zijn vastgesteld in het LULUCF-besluit (Besluit nr. 529/2013/EU). De administratieve kosten van de bestaande regeling werden geanalyseerd in de effectbeoordeling bij het voorstel voor het bestaande LULUCF-besluit (SWD (2012) 41 final).

In het onderhavige voorstel worden flexibiliteit en de synergieën van kosteneffectieve mitigatie tussen alle activiteiten in verband met landbouw en landgebruik behandeld. Het voorstel is afgestemd op de Inspire-richtlijn (Richtlijn 2007/2/EG), die digitale en geografische gegevens betreft.

Dit voorstel is geen initiatief binnen het programma voor gezonde regelgeving.

   Grondrechten

Aangezien het voorgestelde beleid voornamelijk aan de lidstaten als institutionele actoren is gericht, is het in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten.

4.    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De indirecte gevolgen voor de begrotingen van de lidstaten zullen afhangen van de gekozen nationale beleidsinitiatieven en maatregelen voor de reductie van broeikasgasemissies, alsmede van de andere mitigatiemaatregelen in de onder dit initiatief vallende sector landgebruik die in elk specifiek land worden genomen. Het voorstel verwijdert één (van de bestaande twee) rapportagekaders en stemt het boekhoudproces af op het krachtens het Protocol van Kyoto vereiste proces. Dit zal de administratieve kosten voor de lidstaten en de Europese Commissie verminderen. Dit voorstel heeft zeer beperkte gevolgen voor de EU-begroting, zoals voorgesteld in het bijgevoegde financieel memorandum.

5.    OVERIGE ELEMENTEN

   Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Bij het overwegen van de opties die meer gebruik van flexibiliteit toelaten, moet altijd rekening worden gehouden met de milieu-integriteit. De mitigatiemaatregelen in LULUCF moeten zorgen voor een aanvullende, meetbare en duurzame verbetering van de koolstofputten. Om deze omstandigheden te kunnen garanderen, is een streng bewakings-, rapportage- en verificatiesysteem vereist.

De internationale verplichtingen uit hoofde van het UNFCCC-kader houden in dat er nog steeds jaarlijks moet worden gerapporteerd. De bewaking en rapportage blijven steunen op de voorschriften van Verordening (EU) nr. 525/2013, die bij deze verordening wordt gewijzigd om beter op het beoogde doel te worden afgestemd. Verordening (EU) nr. 525/2013 moet verder worden aangevuld om een allesomvattend bewakings- en nalevingskader voor alle niet-ETS-sectoren, met inbegrip van LULUCF, voor de periode na 2020 te creëren. Deze bepalingen zullen volgens planning worden opgenomen in de governance van de energie-unie, waarvoor overeenkomstig het werkprogramma van de Commissie eind 2016 een voorstel is voorzien, en kunnen verder worden gestroomlijnd als onderdeel van dat voorstel. De boekhouding van LULUCF-maatregelen is het best mogelijk over langere boekhoudperioden. De nalevingscontroles zullen om de vijf jaar plaatsvinden, zodat LULUCF met de andere niet-ETS-sectoren kan worden geïntegreerd.

   Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1: Voorwerp

In dit artikel wordt uitgelegd dat in de verordening de verbintenissen van de lidstaten om de verbintenis van de Unie inzake de reductie van broeikasgasemissies voor de periode 20212030 te verwezenlijken, alsmede regels voor boekhouding en nalevingscontrole worden vastgesteld.

Artikel 2: Toepassingsgebied

In dit artikel wordt het toepassingsgebied van de verordening gedefinieerd. Dit weerspiegelt het toepassingsgebied van de bestaande EU-wetgeving voor de lidstaten uit hoofde van het Protocol van Kyoto (Besluit nr. 529/2013/EU). Het verplichte toepassingsgebied is in wezen bosgrond en landbouwgrond, en grond waarvan het gebruik is gewijzigd van of in deze vormen van gebruik. In de voorgestelde aanpak wordt afstand genomen van het parallelle rapportagekader van het Protocol van Kyoto en wordt het systeem afgestemd op het "op land gebaseerde" rapportagekader van het UNFCCC. Tot het toepassingsgebied behoren de broeikasgassen CO2, CH4 en N2O.

Artikel 3: Definities

In dit artikel wordt specifieke terminologie gedefinieerd.

Artikel 4: Verbintenissen

De verbintenis van elke lidstaat is om ervoor te zorgen dat de LULUCF-sector, na de toepassing van de in deze verordening gespecificeerde boekhoudregels en rekening houdend met flexibiliteit, op zijn grondgebied geen netto-emissies veroorzaakt. In de effectbeoordeling wordt naar dit beginsel verwezen als de "regel voor geen debet".

Artikel 5: Algemene boekhoudregels

In dit artikel worden algemene regels vastgesteld om dubbeltelling te vermijden, de omzetting tussen categorieën landgebruik te beheren en elk koolstofreservoir te boeken, met uitzondering van koolstofreservoirs die onder een de-minimisregel vallen. Het is sterk gebaseerd op de algemene boekhoudregels van Besluit nr. 529/2013/EU, waaraan een dynamische regel voor de omzetting tussen categorieën landgebruik wordt toegevoegd.

Artikel 6: Boekhouding voor bebost land en ontbost land

In dit artikel worden de specifieke boekhoudregels omschreven voor landgebruik dat van (ontboste) en in (beboste) bosgrond wordt omgezet. Deze boekhoudkundige categorieën land worden geboekt volgens de benadering "bruto-netto", d.w.z. dat emissies en verwijderingen volledig in de boekhouding worden verwerkt. Het artikel is in wezen hetzelfde als in Besluit nr. 529/2013/EU, met dien verstande dat in plaats van de standaardperiode voor de omzetting van andere categorieën landgebruik in bosgrond een periode van dertig jaar kan worden gebruikt. Het gebruik van deze periode in plaats van de standaardperiode moet naar behoren worden gemotiveerd in de bij de UNFCCC ingediende broeikasgasinventaris van de lidstaat, in overeenstemming met de richtsnoeren van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

Artikel 7: Boekhouding voor beheerd bouwland, beheerd grasland en beheerde wetlands

In dit artikel worden de specifieke boekhoudregels omschreven voor beheerd bouwland, beheerd grasland en beheerde wetlands, met inbegrip van de categorieën landgebruik die van en in deze categorieën worden omgezet. Deze verandering in landgebruik wordt geboekt in termen van emissies en verwijderingen, die worden vergeleken met historische referenties.

Dit artikel is in wezen hetzelfde als in Besluit nr. 529/2013/EU, met dien verstande dat een recentere historische referentie wordt voorgesteld om de nauwkeurigheid van de ramingen te verbeteren, beter op de rest van de niet-ETS-sectoren aan te sluiten en de boekhouding te vereenvoudigen door de behoefte aan historische tijdreeksen te verminderen.

Artikel 8: Boekhouding voor beheerde bosgrond

In dit artikel worden boekhoudregels bepaald voor beheerde bosgrond, waarbij gebruik wordt gemaakt van een referentieniveau voor bossen, teneinde de gevolgen van natuurlijke en landspecifieke eigenschappen uit te sluiten. Het is sterk gebaseerd op de relevante regels van Besluit nr. 529/2013/EU. In dit artikel wordt ook het EU-governancekader vastgesteld om, gezien het verstrijken van het Protocol van Kyoto, na 2020 te worden gebruikt. De bepalingen zijn gericht op grotere nauwkeurigheid en meer transparantie inzake de referentieniveaus voor bossen en op een beter proces om deze referentieniveaus vast te stellen. Dit moet raadpleging van belanghebbenden in de lidstaten en een evaluatie door nationale deskundigen omvatten.

Artikel 9: Boekhouding voor geoogste houtproducten

In dit artikel wordt de boekhoudkundige benadering voor het koolstofreservoir op bebost land en op beheerde bosgrond vastgesteld. De methode is in wezen onveranderd gebleven ten opzichte van Besluit nr. 529/2013/EU.

Artikel 10: Boekhouding voor natuurlijke verstoringen

Dit artikel staat de lidstaten toe emissies door natuurlijke verstoringen (bosbranden, plagen enz.) uit te sluiten uit hun boekhouding. De methode is in wezen onveranderd gebleven ten opzichte van Besluit nr. 529/2013/EU. De vaststelling van het achtergrondniveau zal, bij gebrek aan evaluatie in het kader van het Protocol van Kyoto, transparant moeten verlopen. De Commissie zal er daarom op toezien dat de toepasselijke richtsnoeren en regels worden geëerbiedigd.

Artikel 11: Flexibiliteit

Dit artikel biedt de lidstaten de mogelijkheid om emissies uit een boekhoudkundige categorie land te compenseren met verwijderingen uit een andere boekhoudkundige categorie land op hun grondgebied. Verder staat het de lidstaten ook toe de nettoverwijderingen in hun boekhouding gedurende de periode van 10 jaar samen te nemen. Een overschot aan verwijderingen kan aan een andere lidstaat worden overgedragen om deze te helpen met zijn naleving van de regel voor geen debet. Ten laatste zijn de lidstaten verplicht te voorzien in passende bewaking in overeenstemming met deze verordening, zodat de flexibiliteit nuttig wordt toegepast.

Artikel 12: Nalevingscontrole

Dit artikel omvat de voorschriften voor de lidstaten om passende bewaking voor boekhoudkundige doeleinden te verzekeren en in het artikel worden regelmatige nalevingscontroles door de Commissie vastgesteld. Om een hoog niveau van kwaliteit te garanderen, zal het Europees Milieuagentschap de Commissie bijstaan bij haar werkzaamheden.

Artikel 13: Register

Dit artikel betreft het gebruik van het transactieregister en garandeert tegelijkertijd dat er geen dubbeltellingen plaatsvinden.

Artikel 14: Uitoefening van bevoegdheidsdelegatie

Het voorstel kent de Commissie de bevoegdheid toe gedelegeerde handelingen vast te stellen in overeenstemming met de desbetreffende procedures.

Artikel 15: Evaluatie

In 2024 en vervolgens om de 5 jaar moeten alle elementen van de verordening

worden geëvalueerd om te bepalen of zij nog steeds geschikt zijn voor het beoogde doel.

Artikel 16: Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 525/2013

Verordening (EU) nr. 525/2013 wordt gewijzigd om te garanderen dat de rapportagevoorschriften die van toepassing zijn op LULUCF, binnen het kader van die verordening worden gehandhaafd. De lidstaten moeten jaarlijks verslag uitbrengen over hun relevante broeikasgasemissies, en de verplichting om tweejaarlijks verslag uit te brengen over hun prognoses en over de uitgevoerde beleidsinitiatieven en maatregelen voor het nakomen van hun doelstellingen, wordt gehandhaafd. De bewakingsvoorschriften voor LULUCF worden versterkt om de milieu-integriteit van de boekhouding te garanderen.

2016/0230 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en overige informatie met betrekking tot klimaatverandering

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 8 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's 9 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Wat de reductie van de in de EU uitgestoten broeikasgassen betreft, schaarde de Europese Raad zich in zijn conclusies van 2324 oktober 2014 over het kader voor het klimaat- en energiebeleid 2030 achter een bindend streefcijfer van ten minste 40 % eigen reductie van broeikasgasemissies in 2030 ten opzichte van 1990. Tijdens de bijeenkomst van de Raad op 6 maart 2015 is deze bijdrage van de Unie en haar lidstaten formeel goedgekeurd als hun voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage.

(2)In de conclusies van de Europese Raad is vastgelegd dat het streefcijfer door de Unie als geheel op de meest kosteneffectieve manier moet worden behaald, waarbij de reducties door de sectoren die wel en niet onder de regeling voor de emissiehandel (ETS) vallen, tegen 2030 respectievelijk 43 % en 30 % moet bedragen ten opzichte van 2005, en dat de inspanningen moeten worden verdeeld op basis van het relatieve BBP per hoofd van de bevolking.

(3)Op 10 juni 2016 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor de ratificatie van de Overeenkomst van Parijs door de EU. Dit wetgevingsvoorstel maakt deel uit van de uitvoering van de verbintenis van de Unie tot emissiereductie in de gehele economie, zoals bevestigd in de voorgenomen nationaal vastgestelde reductieverbintenis van de Unie en haar lidstaten, die op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ingediend.  10

(4)De Overeenkomst van Parijs bevat onder meer een streefcijfer op lange termijn dat strookt met de doelstelling om de wereldwijde temperatuurstijging ruim beneden 2 °C boven de pre-industriële niveaus te houden, en om in te zetten op een maximale stijging van 1,5 °C boven de pre-industriële niveaus. Om dit doel te bereiken, moeten de partijen opeenvolgende nationaal vastgestelde bijdragen voorbereiden, bekendmaken en aanhouden. De Overeenkomst van Parijs vervangt de aanpak die in het kader van het Protocol van Kyoto van 1997 is aangenomen en die na 2020 niet zal worden voortgezet. In de Overeenkomst van Parijs wordt ook opgeroepen om in de tweede helft van deze eeuw een evenwicht tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen te bereiken, en worden de partijen verzocht maatregelen te treffen om, indien van toepassing, putten en reservoirs van broeikasgassen, waaronder bossen, in stand te houden en uit te breiden.

(5)Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van 2324 oktober 2014 werden ook de verschillende doelstellingen van de sectoren landbouw en landgebruik, waarvan het mitigatiepotentieel lager is, onderkend, evenals de noodzaak om voor coherentie tussen de doelstellingen van de Unie inzake voedselzekerheid en die inzake klimaatverandering te zorgen. De Europese Raad heeft de Commissie verzocht te bekijken wat de beste manier is om een duurzame intensivering van de voedselproductie aan te moedigen en tegelijkertijd de bijdrage die de sector levert aan mitigatie en vastlegging van broeikasgassen, ook via bebossing, te optimaliseren en om zodra de technische voorwaarden dat mogelijk maken, en in ieder geval vóór 2020, een beleid te bepalen over de wijze waarop landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) in het kader voor broeikasgasmitigatie 2030 moeten worden opgenomen.

(6)De LULUCF-sector kan op verschillende manieren tot mitigatie van klimaatverandering bijdragen, met name door emissiereducties te verwezenlijken en putten en koolstofvoorraden in stand te houden en uit te breiden. Voor de doeltreffendheid van maatregelen die in het bijzonder gericht zijn op het vergroten van de koolstofvastlegging, is het van essentieel belang dat koolstofreservoirs voor lange termijn stabiel en aanpasbaar zijn.

(7)In Besluit nr. 529/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad 11 zijn als eerste stap boekhoudregels voor broeikasgasemissies en -verwijderingen door de LULUCF-sector vastgesteld en is aldus bijgedragen tot de ontwikkeling van een beleid om de LULUCF-sector in de emissiereductieverbintenis van de Unie op te nemen. Deze verordening moet voortbouwen op de bestaande boekhoudregels en deze bijwerken en verbeteren met het oog op gebruik voor de periode 20212030. In deze verordening moeten de verplichtingen van de lidstaten inzake de toepassing van deze boekhoudregels en de verplichting om ervoor te zorgen dat de LULUCF-sector in zijn geheel geen netto-emissies veroorzaakt, worden vastgesteld. Er mogen geen boekhoud- of rapportageverplichtingen worden vastgesteld ten aanzien van private partijen.

(8)Om overeenkomstig de door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006 ("IPCC-richtsnoeren") een nauwkeurige boekhouding van emissies en verwijderingen bij te houden, moeten de krachtens Verordening (EU) nr. 525/2013 jaarlijks gerapporteerde waarden voor de categorieën landgebruik en omzetting tussen categorieën landgebruik worden gebruikt, waarbij de aanpak in het kader van de UNFCCC en die in het kader van het Protocol van Kyoto moeten worden gestroomlijnd. Land dat wordt omgezet tot land in een andere categorie landgebruik moet worden beschouwd als zijnde in overgang naar die categorie gedurende de in de IPCC-richtsnoeren aangegeven standaardperiode van twintig jaar.

(9)Emissies en verwijderingen door bosgrond hangen af van een aantal natuurlijke omstandigheden, van de structuur van de leeftijdsklassen en van de vroegere en huidige beheerspraktijken. Die factoren, en de cyclische effecten ervan op emissies en verwijderingen, alsmede de jaarlijkse schommelingen ervan, zouden niet tot uiting kunnen worden gebracht door een referentiejaar te hanteren. De desbetreffende boekhoudregels moeten in plaats daarvan voorzien in het gebruik van referentieniveaus, teneinde de gevolgen van natuurlijke en landspecifieke eigenschappen uit te sluiten. Bij gebrek aan internationale evaluatie in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto, moet een evaluatieprocedure worden vastgesteld om transparantie te verzekeren en de kwaliteit van de boekhouding betreffende deze categorie te verbeteren.

(10)Wanneer de Commissie ervoor kiest om bij de beoordeling van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw te worden bijgestaan door een beoordelingsteam van deskundigen overeenkomstig Besluit C(2016)3301 van de Commissie, moet hierbij worden voortgebouwd op de goede praktijken en ervaring van de beoordelingen door deskundigen in het kader van het UNFCCC, onder andere wat betreft deelname van nationale deskundigen en aanbevelingen, en moet een voldoende groot aantal deskundigen uit de lidstaten worden gekozen.

(11)In de internationaal overeengekomen IPCC-richtsnoeren staat dat in de energiesector emissies uit de verbranding van biomassa als nul mogen worden geboekt op voorwaarde dat deze emissies worden geboekt in de LULUCF-sector. Aangezien in de EU emissies uit de verbranding van biomassa krachtens artikel 38 van Verordening (EU) nr. 601/2012 en de bepalingen van Verordening (EU) nr. 525/2013 als nul worden geboekt, kan consistentie met de IPCC-richtsnoeren enkel worden gegarandeerd als deze emissies correct onder deze verordening vallen.

(12)Door méér in te zetten op duurzaam gebruik van geoogste houtproducten kunnen emissies van broeikasgassen in de atmosfeer fors worden beperkt en meer broeikasgassen uit de atmosfeer worden verwijderd. De boekhoudregels moeten ervoor zorgen dat lidstaten nauwkeurig in de boekhouding de wijzigingen in de voorraden geoogste houtproducten weergeven wanneer zij zich voordoen, om stimulansen te bieden voor het gebruik van geoogste houtproducten met lange levenscycli. De Commissie moet richtsnoeren bieden voor methodologische kwesties met betrekking tot boekhouding voor geoogste houtproducten.

(13)Natuurlijke verstoringen, zoals ongecontroleerde bosbranden, insecten- en ziekteplagen, extreme weersomstandigheden en geologische verstoringen die buiten de controle van een lidstaat vallen of niet door deze wezenlijk beïnvloed worden, kunnen in de LULUCF-sector leiden tot broeikasgasemissies van tijdelijke aard of kunnen eerdere verwijderingen ongedaan maken. Aangezien een ongedaanmaking ook het resultaat kan zijn van beheersbesluiten, zoals besluiten om bomen te kappen of te planten, moet deze verordening ervoor zorgen dat een door de mens veroorzaakte ongedaanmaking van verwijderingen altijd nauwkeurig wordt weerspiegeld in de LULUCF-boekhouding. Bovendien moet deze verordening de lidstaten een beperkte mogelijkheid bieden om emissies die het gevolg zijn van verstoringen waarop zij geen invloed kunnen uitoefenen, uit de LULUCF-boekhouding uit te sluiten. Echter, de manier waarop de lidstaten die bepalingen toepassen, mag niet leiden tot onnodige onderschattingen in de boekhouding.

(14)Afhankelijk van de nationale voorkeuren moeten de lidstaten adequate nationale beleidskeuzes kunnen maken voor de nakoming van hun verbintenissen voor LULUCF, met inbegrip van de mogelijkheid om emissies door een categorie land te compenseren met verwijderingen door een andere categorie land. Zij moeten ook de nettoverwijderingen gedurende de periode 20212030 kunnen samenvoegen. De handel tussen de lidstaten moet worden voorgezet als aanvullende mogelijkheid tot naleving. Gezien de praktijk in de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto, moet een lidstaat eveneens de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van zijn extra prestaties krachtens Verordening [] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, teneinde de naleving van zijn verbintenis krachtens deze verordening te garanderen.

(15)Met het oog op efficiënte, transparante en kosteneffectieve rapportage en verificatie van broeikasgasemissies en -verwijderingen en van andere informatie die nodig is om de nakoming van de verbintenissen door de lidstaten te beoordelen, moeten bij deze verordening rapportagevoorschriften worden opgenomen in Verordening (EU) nr. 525/2013 en moet bij nalevingscontroles krachtens deze verordening rekening worden gehouden met deze rapporten. Verordening (EU) nr. 525/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Deze bepalingen kunnen verder worden gestroomlijnd om relevante wijzigingen met betrekking tot geïntegreerde governance van de energie-unie, waarvoor overeenkomstig het werkprogramma van de Commissie eind 2016 een voorstel is voorzien, in aanmerking te nemen.

(16)Het Europees Milieuagentschap moet, zoals passend overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie met het systeem voor jaarlijkse rapportage van broeikasgasemissies en -verwijderingen bijstaan bij de beoordeling van informatie over beleidsinitiatieven, maatregelen en nationale prognoses, bij de evaluatie van geplande aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen, en bij de nalevingscontroles die door de Commissie uit hoofde van deze verordening worden uitgevoerd.

(17)Met het oog op eenvoudigere gegevensverzameling en verdere verbetering van de methoden, moet het landgebruik worden geïnventariseerd en gerapporteerd aan de hand van geografische traceerbaarheid van elk gebied, overeenkomstig de nationale en EU-systemen voor gegevensverzameling. Er moet optimaal gebruik worden gemaakt van bestaande EU- en nationale programma's en onderzoeken, waaronder LUCAS (Land Use Cover Area Frame Survey) en het Europees programma voor aardobservatie Copernicus met het oog op gegevensverzameling. Gegevensbeheer, met inbegrip van het delen van gegevens voor rapportage, alsook het hergebruik en de verspreiding ervan, moet voldoen aan Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap.

(18)Om te zorgen voor een passende boeking van de transacties in het kader van deze verordening, met inbegrip van gebruikmaking van de flexibiliteit en naleving van de traceerbaarheid, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de technische aanpassing van definities, waarden, lijsten van broeikasgassen en koolstofreservoirs, de bijwerking van referentieniveaus, de boeking van transacties en de revisie van de voorschriften inzake methodologie en informatie. Bij deze maatregelen moet rekening worden gehouden met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register. De nodige bepalingen moeten worden opgenomen in één enkel rechtsinstrument waarin de boekhoudkundige bepalingen van Richtlijn 2003/87/EG, Verordening (EU) nr. 525/2013, Verordening [] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie-unie en deze verordening worden gecombineerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(19)Deze verordening moet in 2024 en daarna om de 5 jaar worden geëvalueerd om de algehele werking ervan te beoordelen. Bij een dergelijke evaluatie kan ook rekening worden gehouden met de resultaten van de algemene inventarisatie in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

(20)Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

In deze verordening worden de verbintenissen van de lidstaten inzake landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) om te garanderen dat de verbintenis van de Unie inzake de reductie van broeikasgasemissies voor de periode 20212030 wordt nagekomen, vastgesteld, alsook de regels voor het boeken van emissies en verwijderingen door LULUCF en het controleren van de naleving van deze verbintenissen door de lidstaten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op emissies en verwijderingen van de in bijlage I, deel A, opgesomde broeikasgassen, zoals gerapporteerd krachtens artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013, die zich op het grondgebied van de lidstaten tijdens de periode 20212030 voordoen in de volgende boekhoudkundige categorieën land:

a)bebost land: land dat is aangegeven als bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land omgezet in bosgrond;

b)ontbost land: land dat is aangegeven als bosgrond omgezet in bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land;

c)beheerd bouwland: land dat is aangegeven als bouwland dat bouwland blijft, grasland, wetlands, woongebied of overig land omgezet in bouwland, of bouwland omgezet in wetlands, woongebied of overig land;

d)beheerd grasland: land dat is aangegeven als grasland dat grasland blijft, bouwland, wetlands, woongebied of overig land omgezet in grasland, of grasland omgezet in wetlands, woongebied of overig land;

e)beheerde bosgrond: land dat is aangegeven als bosgrond die bosgrond blijft.

2. In het kader van zijn verbintenis krachtens artikel 4 mag een lidstaat ervoor kiezen om beheerde wetlands op te nemen, gedefinieerd als land dat is aangegeven als wetlands die wetlands blijven, woongebied of overig land omgezet in wetlands, of wetlands omgezet in woongebied of overig land. Wanneer een lidstaat hiervoor kiest, boekt hij de emissies en verwijderingen door beheerde wetlands overeenkomstig deze verordening.

Artikel 3

Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)"put": elk proces, elke activiteit of elk mechanisme waarbij broeikasgas, aerosol of een precursor van een broeikasgas wordt verwijderd uit de atmosfeer;

b)"bron": elk proces, elke activiteit of elk mechanisme waarbij broeikasgas, aerosol of een precursor van een broeikasgas wordt uitgestoten in de atmosfeer;

c) "koolstofvoorraad": de massa koolstof die is opgeslagen in een koolstofreservoir;

d)"koolstofreservoir": het geheel of deel van een biogeochemische voorziening of systeem binnen het grondgebied van een lidstaat waarbinnen koolstof, elke koolstofhoudende precursor van een broeikasgas of elk koolstofhoudend broeikasgas wordt opgeslagen;

e)"geoogst houtproduct": elk van houtkap afkomstig product, waaronder boomschors, dat na de kap is afgevoerd;

f)"bos": een grondgebied dat voldoet aan de minimumwaarden voor grondoppervlak, kroonbedekking of een gelijkwaardige staande voorraad, en potentiële boomhoogte in volwassen staat in situ. Het omvat gebieden met bomen, inclusief groepen groeiende jonge natuurlijke bomen, of aanplanten die nog de minimumwaarden voor kroonbedekking of gelijkwaardige staande voorraad of de minimumboomhoogte moeten bereiken, inclusief elk gebied dat normaal gesproken deel uitmaakt van het bosgebied maar waarop tijdelijk geen bomen staan als gevolg van menselijk ingrijpen, zoals kap, of als gevolg van natuurlijke oorzaken, maar waarvan verwacht kan worden dat het weer bos zal worden;

g)"natuurlijke verstoringen": elke niet-antropogene gebeurtenis of omstandigheid die aanzienlijke emissies in bossen veroorzaakt en plaatsvindt buiten de wil van de betrokken lidstaat, mits de lidstaat objectief niet in staat is om het effect van de gebeurtenis of de omstandigheid op de emissies aanzienlijk te beperken, zelfs niet nadat die zich heeft voorgedaan;

h)"instantane oxidatie": een boekhoudmethode die uitgaat van het feit dat het in de atmosfeer vrijkomen van de volledige hoeveelheid koolstof die in geoogste houtproducten is opgeslagen, plaatsvindt op het moment van de kap.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de definities in lid 1 aan te passen aan wetenschappelijke ontwikkelingen en de technische vooruitgang, teneinde te zorgen voor consistentie tussen die definities en wijzigingen in de relevante definities in de door de IPCC opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006 ("IPCC-richtsnoeren").

Artikel 4

Verbintenissen

Tijdens de perioden 20212025 en 20262030, rekening houdend met de in artikel 11 voorziene flexibiliteit, zorgt elke lidstaat ervoor dat de emissies niet hoger liggen dan de verwijderingen, berekend als de som van de totale emissies en verwijderingen op zijn grondgebied in de in artikel 2 genoemde boekhoudkundige categorieën land samengenomen, zoals geboekt overeenkomstig deze verordening.

Artikel 5

Algemene boekhoudregels

1. Iedere lidstaat zorgt voor het opstellen en bijhouden van een boekhouding waarin de emissies en verwijderingen afkomstig van de in artikel 2 genoemde boekhoudkundige categorieën land correct worden weerspiegeld. De lidstaten garanderen de nauwkeurigheid, volledigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en transparantie van de boekhouding en van andere gegevens die in het kader van deze verordening worden verstrekt. De lidstaten geven emissies met een plusteken (+) en verwijderingen met een minteken (-) aan.

2.   De lidstaten voorkomen dubbeltelling van emissies en verwijderingen, met name door emissies en verwijderingen afkomstig van meer dan één boekhoudkundige categorie land onder slechts één categorie te boeken.

3. De lidstaten dragen twintig jaar na de datum van omzetting van bosgrond, bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land in een ander soort land, dergelijk land over van de overeenkomstige categorie land omgezet in een ander soort land naar de overeenkomstige categorie land dat hetzelfde soort land blijft.

4.   De lidstaten nemen in hun boekhoudingen voor elke boekhoudkundige categorie land alle wijzigingen in de koolstofvoorraad van de in bijlage I, deel B, opgesomde koolstofreservoirs op. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om wijzigingen in de koolstofvoorraad van koolstofreservoirs niet in hun boekhoudingen op te nemen wanneer het koolstofreservoir geen bron is, behalve bij bovengrondse biomassa en geoogste houtproducten op beheerde bosgrond.

5. De lidstaten houden een volledig en accuraat register bij van alle gegevens die zijn gebruikt bij het opstellen van hun boekhouding.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen teneinde veranderingen in de IPCC-richtsnoeren te weerspiegelen.

Artikel 6

Boekhouding voor bebost land en ontbost land

1.   De lidstaten geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van bebost land en ontbost land weer door de emissies en verwijderingen van alle jaren tijdens de perioden 20212025 en 20262030 samen te nemen.

2. In afwijking van het voorschrift om de in artikel 5, lid 3, vastgestelde standaardperiode toe te passen, mag een lidstaat dertig jaar na de datum van omzetting van bouwland, grasland, wetlands, woongebied of overig land in bosgrond, dergelijk land overdragen van de overeenkomstige categorie land omgezet in bosgrond naar de categorie bosgrond die bosgrond blijft.

3.   In berekeningen voor emissies en verwijderingen op bebost land en ontbost land bepaalt elke lidstaat het bosoppervlak aan de hand van de in bijlage II gespecificeerde ruimtelijke beoordelingseenheid.

Artikel 7

Boekhouding voor beheerd bouwland, beheerd grasland en beheerde wetlands

1. De lidstaten geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd bouwland weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de perioden 20212025 en 20262030 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd bouwland tijdens de basisperiode 20052007 met vijf te vermenigvuldigen.

2. De lidstaten geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd grasland weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de perioden 20212025 en 20262030 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd grasland tijdens de basisperiode 20052007 met vijf te vermenigvuldigen.

3. Wanneer een lidstaat ervoor kiest beheerde wetlands overeenkomstig artikel 2 op te nemen in de werkingssfeer van zijn verbintenis, stelt hij de Commissie voor de periode 20212025 uiterlijk 31 december 2020 en voor de periode 20262030 uiterlijk 31 december 2025 hiervan in kennis.

4. De lidstaten die ervoor hebben gekozen beheerde wetlands overeenkomstig artikel 2 op te nemen in de werkingssfeer van hun verbintenissen, geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd wetland weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de periode 20212025 en/of de periode 20262030 de waarde af te trekken die wordt verkregen door de voor de lidstaat toepasselijke gemiddelde jaarlijkse emissies en verwijderingen afkomstig van beheerd wetland tijdens de basisperiode 20052007 met vijf te vermenigvuldigen.

Artikel 8

Boekhouding voor beheerde bosgrond

1.   De lidstaten geven in hun boekhouding de emissies en verwijderingen afkomstig van beheerde bosgrond weer door van de emissies en verwijderingen tijdens de perioden 20212025 en 20262030 de waarde af te trekken die wordt verkregen door het toepasselijke referentieniveau voor bossen met vijf te vermenigvuldigen. Het referentieniveau voor bossen is de raming van de gemiddelde jaarlijkse netto-emissies of -verwijderingen afkomstig van beheerde bosgrond op het grondgebied van een lidstaat tijdens de perioden 20212025 en 20262030.

2.   Wanneer het resultaat van de in lid 1 bedoelde berekening negatief is ten opzichte van het referentieniveau voor bossen, neemt de lidstaat in zijn boekhouding voor beheerde bosgrond maximaal het equivalent van 3,5 % van de emissies van de lidstaat in zijn referentiejaar of -periode, als gespecificeerd in bijlage III, vermenigvuldigd met vijf, op als totale nettoverwijderingen.

3.   De lidstaten bepalen het nieuwe referentieniveau voor bossen op basis van de in bijlage IV, deel A, vastgestelde criteria. Zij dienen bij de Commissie voor de periode 20212025 uiterlijk 31 december 2018 en voor de periode 20262030 uiterlijk 30 juni 2023 een nationaal boekhoudkundig plan voor bosbouw in met daarin een nieuw referentieniveau voor bossen.

Het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw bevat alle in bijlage IV, deel B, opgesomde elementen en omvat een voorstel voor een nieuw referentieniveau voor bossen, gebaseerd op de voortzetting van de huidige praktijk en intensiteit van het bosbeheer, zoals voor de periode 19902009 per type bos en per leeftijdsklasse in nationale bossen gedocumenteerd, en uitgedrukt in ton CO2-equivalent per jaar.

Het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw wordt openbaar gemaakt en wordt aan een openbare raadpleging onderworpen.

4. De lidstaten tonen de consistentie aan tussen enerzijds de methoden en gegevens die in het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw bij de opstelling van het referentieniveau voor bossen zijn gebruikt en anderzijds de methoden en gegevens die voor de rapportage over beheerde bosgrond zijn gebruikt. Een lidstaat dient uiterlijk aan het einde van de periode 20212025 of van de periode 20262030 bij de Commissie een technische correctie van zijn referentieniveau in indien nodig om de consistentie te bewaren.

5. De Commissie evalueert het nationale boekhoudkundige plan voor bosbouw en de technische correcties, en beoordeelt in welke mate de voorgestelde nieuwe of gecorrigeerde referentieniveaus voor bossen volgens de in de leden 3 en 4 en in artikel 5, lid 1, vastgestelde beginselen en voorschriften zijn bepaald. Voor zover nodig om naleving van de in de leden 3 en 4 en in artikel 5, lid 1, vastgestelde beginselen en voorschriften te verzekeren, kan de Commissie de voorgestelde nieuwe of gecorrigeerde referentieniveaus voor bossen herberekenen.

6. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast om bijlage II te wijzigen in het licht van de krachtens lid 5 uitgevoerde evaluatie, teneinde de referentieniveaus voor bossen van de lidstaten bij te werken op basis van de nationale boekhoudkundige plannen voor bosbouw of de ingediende technische correcties, en eventuele herberekeningen die in het kader van de evaluatie zijn gemaakt. Tot de inwerkingtreding van de gedelegeerde handeling blijven de in bijlage II gespecificeerde referentieniveaus voor bossen van de lidstaat van toepassing voor de periode 20212025 en/of de periode 20262030.

Artikel 9

Boekhouding voor geoogste houtproducten

De lidstaten geven in uit hoofde artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 1, opgestelde boekhoudingen inzake geoogste houtproducten de emissies en verwijderingen weer die het gevolg zijn van veranderingen in de voorraad geoogste houtproducten die vallen onder de volgende categorieën, en maken daarbij gebruik van de in bijlage V gespecificeerde functie voor eerste-ordeafname, methoden en standaardhalfwaardetijden:

a)    papier;

b)    houten panelen;

c)    gezaagd hout.

Artikel 10

Boekhouding voor natuurlijke verstoringen

1.   Aan het einde van de perioden 20212025 en 20262030 mogen de lidstaten uit hun boekhouding voor bebost land en beheerde bosgrond broeikasgasemissies die het gevolg zijn van natuurlijke verstoringen en die de gemiddelde door natuurlijke verstoringen in de periode 20012020 veroorzaakte emissies overstijgen, uitsluiten; hierbij wordt geen rekening gehouden met statistische uitschieters ("het achtergrondniveau") die overeenkomstig dit artikel en bijlage VI worden berekend.

2. Wanneer een lidstaat lid 1 toepast, dient hij bij de Commissie informatie in over het achtergrondniveau voor elke in lid 1 bedoelde boekhoudkundige categorie land en over de gegevens en methoden die overeenkomstig bijlage VI zijn gebruikt.

3. Wanneer een lidstaat lid 1 toepast, sluit hij tot 2030 alle latere verwijderingen op het land dat door natuurlijke verstoringen werd aangetast, uit zijn boekhouding uit.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de voorschriften inzake methodologie en informatie van bijlage VI te herzien teneinde veranderingen in de IPCC-richtsnoeren te weerspiegelen.

Artikel 11

Flexibiliteit

1. Wanneer in een lidstaat de totale emissies de verwijderingen overstijgen en die lidstaat krachtens Verordening [ ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 jaarlijkse emissieruimte heeft verwijderd, wordt bij de beoordeling of deze lidstaat zijn verbintenis krachtens artikel 4 nakomt, rekening gehouden met deze hoeveelheid.

2. Voor zover in een lidstaat de totale verwijderingen de emissies overstijgen en na aftrekking van de hoeveelheden waarmee krachtens artikel 7 van Verordening [ ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 rekening wordt gehouden, kan deze lidstaat de overgebleven hoeveelheid aan een andere lidstaat overdragen. Met de overgedragen hoeveelheid wordt rekening gehouden bij de beoordeling of de ontvangende lidstaat zijn verbintenis krachtens artikel 4 nakomt.

3. Voor zover in een lidstaat tijdens de periode 20212025 de totale verwijderingen de emissies overstijgen en na aftrekking van de hoeveelheden waarmee krachtens artikel 7 van Verordening [ ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 rekening wordt gehouden en die overeenkomstig lid 2 aan een andere lidstaat zijn overgedragen, mag deze lidstaat de overgebleven hoeveelheid overboeken naar de periode 20262030.

4. Om dubbeltelling te vermijden, wordt de hoeveelheid nettoverwijderingen waarmee krachtens artikel 7 van Verordening [ ] betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 rekening wordt gehouden, afgetrokken van de hoeveelheid die deze lidstaat ter beschikking heeft voor overdracht aan een andere lidstaat of overboeking naar een andere periode overeenkomstig de leden 2 en 3.

5. Indien een lidstaat niet aan de in artikel 7, lid 1, onder d bis), van Verordening (EU) nr. 525/2013 vastgestelde voorschriften inzake bewaking voldoet, belet de krachtens artikel 20 van Richtlijn 2003/87/EG aangestelde centrale administrateur deze lidstaat tijdelijk het verrichten van overdrachten of overboekingen overeenkomstig de leden 2 en 3.

Artikel 12

Nalevingscontrole

1. De lidstaten dienen in 2027 en 2032 bij de Commissie een nalevingsrapport in met daarin het saldo van de totale broeikasgasemissies en -verwijderingen voor respectievelijk de periode 20212025 of de periode 20262030 betreffende elke in artikel 2 gespecificeerde boekhoudkundige categorie land, waarbij gebruik wordt gemaakt van de in deze verordening vastgestelde boekhoudregels.

2. De Commissie voert een allesomvattende evaluatie van de nalevingsrapporten uit met het oog op beoordeling van de naleving van artikel 4.

3. Het Europees Milieuagentschap verleent, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, aan de Commissie bijstand bij de uitvoering van het bewakings- en nalevingskader krachtens dit artikel.

Artikel 13

Register

1. De Commissie registreert voor elke lidstaat de hoeveelheid emissies en verwijderingen door elke boekhoudkundige categorie land en zorgt voor correcte boeking bij gebruikmaking van de flexibiliteit overeenkomstig artikel 11 in het krachtens artikel 10 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingestelde register van de Unie. De centrale administrateur voert een geautomatiseerde controle uit op elke transactie uit hoofde van deze verordening en blokkeert, indien nodig, transacties om onregelmatigheden te vermijden. Deze informatie wordt voor het publiek toegankelijk gemaakt.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 1 uit te voeren.

Artikel 14

Uitoefening van bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 3, 5, 8, 10 en 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding].

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in lid 2 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over betere wetgeving van 13 april 2016.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de voorgaande leden vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 15

Evaluatie

De Commissie brengt uiterlijk 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, haar bijdrage aan de overkoepelende EU-doelstelling voor de reductie van broeikasgasemissies tegen 2030 en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en kan passende voorstellen indienen.

Artikel 16

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 525/2013

Verordening (EU) nr. 525/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 7, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a) het volgende punt d bis) wordt ingevoegd:

"d bis) vanaf 2023 hun emissies en verwijderingen die vallen onder artikel 2 van Verordening [] [inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030] overeenkomstig de in bijlage IIIa bij deze verordening gespecificeerde methoden;";

b)    de volgende alinea wordt toegevoegd:

"Een lidstaat kan om afwijking van punt d bis) verzoeken teneinde een andere dan in bijlage IIIa gespecificeerde methode toe te passen indien de vereiste verbetering van de methode niet tijdig kan worden bereikt om in de broeikasgasinventarissen voor de periode 20212030 in aanmerking te worden genomen, of indien de verbeterde methode onevenredig hoge kosten zou meebrengen in vergelijking met de baten van de toepassing van die methode voor een betere boekhouding van emissies en verwijderingen wegens het geringe belang van de emissies en verwijderingen door de betrokken koolstofreservoirs. De lidstaten die gebruik willen maken van de afwijking, dienen bij de Commissie uiterlijk 31 december 2020 een met redenen omkleed verzoek in, waarbij zij de termijn aangeven waarin de verbeterde methode zou kunnen worden toegepast en/of de alternatieve methode zou kunnen worden voorgesteld, samen met een beoordeling van de potentiële effecten op de nauwkeurigheid van de boekhouding. De Commissie kan om aanvullende informatie verzoeken, die binnen een vastgestelde redelijke termijn moet worden ingediend. Wanneer de Commissie het verzoek gegrond acht, staat zij de afwijking toe. Indien het verzoek wordt afgewezen, motiveert de Commissie haar besluit.".

2.     In artikel 13, lid 1, onder c), wordt het volgende punt ix) toegevoegd:

"ix)     vanaf 2023, informatie over nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn uitgevoerd om hun verplichtingen uit hoofde van Verordening [] inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 na te komen, en informatie over geplande aanvullende nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn bedoeld om broeikasgasemissies verder te beperken of putten verder uit te breiden dan hun verbintenissen krachtens deze verordening;".

3. In artikel 14, lid 1, wordt het volgende punt b bis) toegevoegd:

"b bis)    vanaf 2023, de totale prognoses van broeikasgassen en afzonderlijke ramingen voor de geschatte broeikasgasemissies en -verwijderingen die vallen onder Verordening [] inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030;".

4. De volgende bijlage IIIa wordt toegevoegd:

"Bijlage IIIa

In artikel 7, lid 1, onder d bis), bedoelde methoden voor bewaking en rapportage

Expliciet ruimtelijke gegevens inzake de conversie van landgebruik voor de vaststelling en tracering van categorieën landgebruik en van omzettingen tussen categorieën landgebruik.

Een methode van niveau 1, waarbij gebruik wordt gemaakt van wereldwijd afgestemde standaardemissiefactoren en -parameterwaarden, overeenkomstig de door de IPCC opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006.

Bij emissies en verwijderingen voor een koolstofreservoir dat goed is voor ten minste 25 tot 30 % van de emissies of verwijderingen in een categorie bron of put die in het nationale inventarisatiesysteem van een lidstaat als prioriteit is aangeduid omdat de raming ervan een aanzienlijke invloed heeft op de totale inventaris aan broeikasgassen van een land wat betreft het absolute emissie- en verwijderingsniveau, op de tendens in emissies en verwijderingen of op de onzekerheid inzake emissies en verwijderingen in de categorieën landgebruik, een methode van ten minste niveau 2, waarbij gebruik wordt gemaakt van nationaal vastgestelde emissiefactoren en parameterwaarden die op de nationale omstandigheden zijn afgestemd, overeenkomstig de door de IPCC opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006.

De lidstaten worden aangemoedigd om een methode van niveau 3 toe te passen, waarbij gebruik wordt gemaakt van niet op parameters gebaseerde modellen die op de nationale omstandigheden zijn afgestemd, teneinde de fysische interactie in het biofysische systeem te beschrijven, overeenkomstig de door de IPCC opgestelde richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen uit 2006. ".

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

1.4.Doelstelling(en)

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.6.Duur en financiële gevolgen

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.5.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 12  

Beleidsterrein: klimaatactie

ABB-activiteit: klimaatactie op EU-niveau en internationaal niveau (ABB-code 34 02 01)

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie 

Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie 13  

Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie 

Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Het voorstel maakt deel uit van de wetgeving tot uitvoering van het in oktober 2014 door de Europese Raad overeengekomen klimaat- en energiepakket 2030, die ten doel heeft het streefcijfer van de EU om de eigen broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 40 % te verminderen ten opzichte van 1990 op een kosteneffectieve wijze te bereiken en bij te dragen aan het beperken van de opwarming van de aarde

Het voorstel maakt deel uit van de tien politieke prioriteiten van de Commissie en is een belangrijk onderdeel van het strategische kader voor de energie-unie.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Bepalen hoe landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) een bijdrage zullen leveren aan de ondersteuning van de emissiereductiedoelstellingen die in oktober 2014 door de Europese Raad zijn vastgelegd voor het klimaat- en energiekader 2030, wat de niet-ETS-sectoren betreft.

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Klimaatactie

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

In het voorstel wordt vastgesteld hoe de LULUCF-sector een bijdrage zal leveren aan het EU-streefcijfer om in de niet-ETS-sectoren de broeikasgasemissies tegen 2030 met 30 % te verminderen ten opzichte van 2005.

In het voorstel worden de verbintenissen van de lidstaten inzake LULUCF vastgesteld om te garanderen dat de verbintenis van de Unie inzake de reductie van broeikasgasemissies voor de periode 20212030 wordt nagekomen. Voorts worden de regels vastgesteld voor het boeken van emissies en verwijderingen door LULUCF en voor het controleren of de lidstaten hun verbintenissen naleven.

Aanbevolen wordt de naleving minder vaak te controleren, namelijk om de vijf jaar in plaats van jaarlijks, om zo de administratieve lasten voor zowel de lidstaten als de Europese Commissie te verminderen. Voor ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en micro-ondernemingen zijn er geen verplichtingen tot rechtstreekse rapportage, noch andere administratieve gevolgen.

Het voorstel is gericht tot de lidstaten als institutionele actoren. Het voorgestelde beleid moet op nationaal niveau worden uitgevoerd en heeft dus voornamelijk gevolgen voor de nationale overheidsdiensten. Afhankelijk van de aard en de omvang van de nationale maatregelen die door de lidstaten worden getroffen, zullen deze gevolgen hebben voor verschillende belanghebbenden in de betrokken sectoren.

Overige effecten zullen afhankelijk zijn van de nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die in elk specifiek land worden genomen.

1.4.4.Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Indicator 1: de omvang van de netto-emissies en -verwijderingen in de LULUCF-sector in elke lidstaat.

Indicator 2: het gebruik door de lidstaten van door LULUCF mogelijk gemaakte flexibiliteit.

Indicator 3: de vaststelling van referentieniveaus voor bossen voor de lidstaten betreffende de perioden 20212025 en 20262030.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

De lidstaten zorgen voor naleving van hun nationale emissiereductiedoelstellingen in 2030. Zij moeten beleidsinitiatieven en maatregelen uitvoeren, en wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen die op nationaal niveau nodig zijn om aan dit voorstel te voldoen. De Commissie moet de relevante uitvoeringsmaatregelen voor de periode na 2020 ontwikkelen. Deze omvatten de vaststelling van een referentieniveau voor bossen voor iedere lidstaat.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Klimaatverandering is een grensoverschrijdend probleem. Aangezien de doelstelling van de voorgestelde actie niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de individuele lidstaten, is het noodzakelijk om klimaatactie op Europees niveau en waar mogelijk op mondiaal niveau te coördineren en is EU-actie op basis van subsidiariteit gerechtvaardigd. De EU en haar lidstaten zorgen samen voor de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs. Gezamenlijk optreden biedt de EU de mogelijkheid om kwesties omtrent kansengelijkheid en efficiëntie aan te pakken en tegelijk een ambitieuze klimaatdoelstelling te verwezenlijken. In de artikelen 191 tot en met 193 van het VWEU worden de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering bevestigd.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Emissies en verwijderingen van broeikasgassen in LULUCF vallen momenteel enkel onder de internationale verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto, dat nog tot 2020 van toepassing is. Tot op heden stelt het Protocol van Kyoto beperkingen in voor de EU en elk van haar lidstaten moet ervoor zorgen dat de LULUCF-sector geen extra emissies veroorzaakt. Het Protocol van Kyoto verstrijkt echter eind 2020. Bijgevolg moet de governance voor de LULUCF-sector verder worden ontwikkeld binnen de EU; momenteel wordt dit geregeld door het LULUCF-besluit (Besluit nr. 529/2013/EU). Er wordt werk gemaakt van de uitvoering van het bestaande LULUCF-besluit, dat tegen 2020 voor betere boekhoudsystemen zal zorgen. Zonder wettelijk kader om deze uitvoering te consolideren en de toepasselijke regels voor de periode na 2020 vast te stellen, zou de manier waarop LULUCF in het algemene kader wordt opgenomen, binnen de EU heterogeen zijn. Verschillen in rapportage- en boekhoudregels tussen de lidstaten zouden een negatieve invloed hebben op de optimale werking van de eengemaakte markt.

1.5.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten

Het voorstel handhaaft het huidige EU-mechanisme van gedeelde inspanning voor de niet-ETS-sectoren tot 2030 en maakt integraal deel uit van het klimaat- en energiekader 2030, alsook van de kaderstrategie van de Commissie voor een veerkrachtige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering. Het voorstel draagt in het bijzonder bij aan de verwezenlijking van de vierde dimensie van de energie-unie, namelijk het koolstofvrij maken van de economie.

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van beleidsinitiatieven en maatregelen om aan hun verplichtingen te voldoen; een aantal daarvan zal naar verwachting bijdragen aan het nakomen van de verbintenissen van de EU inzake hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. De Commissie zal zorgen voor richtsnoeren, ondersteuning en toezicht bij de vaststelling hiervan, met name voor de referentieniveaus voor bossen.

1.6.Duur en financiële gevolgen

Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

   Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

◻Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Beheersvorm(en) 14  

Direct beheer door de Commissie

◻ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen;

Gedeeld beheer met lidstaten

Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;

◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;

◻ de in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

◻ publiekrechtelijke lichamen;

◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Opmerkingen

Het voorstel vervangt het huidige Besluit nr. 529/2013/EU (het LULUCF-besluit) met de bijgewerkte verplichtingen inzake bewaking en rapportage voor de lidstaten en beheerstaken voor de Commissie. De Commissie zal verder worden ondersteund door het Europees Milieuagentschap om de vorderingen die de lidstaten boeken bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van dit voorstel, te bewaken.

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Het toezicht op de vorderingen en de beoordeling van de naleving zullen steunen op een al bestaand allesomvattend kader voor bewaking, rapportage en verificatie, dat deels in het voorstel en deels in de verordening betreffende het bewakingssysteem en de uitvoeringsbepalingen daarvoor wordt vastgesteld. De in de ESD vastgelegde solide rapportage- en nalevingscyclus wordt in het voorstel gehandhaafd. De lidstaten blijven verplicht te voldoen aan jaarlijkse emissiegrenswaarden en tijdens de periode 20212030 een lineair traject te volgen, ook al zal de eigenlijke nalevingscontrole om de vijf jaar worden georganiseerd.

Om te garanderen dat de nalevingscontrole op nauwkeurige gegevens steunt, zal de Commissie doorgaan met het beoordelen van de door de lidstaten ingediende broeikasgasinventarissen. Het Europees Milieuagentschap zal het toezicht op de transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van de ingediende informatie blijven coördineren.

De bestaande voorschriften, waarbij de lidstaten om de twee jaar moeten rapporteren over de uitgevoerde beleidsinitiatieven en maatregelen teneinde hun verbintenissen in het kader van dit voorstel na te komen enerzijds, en over hun emissieprognoses anderzijds, blijven van kracht.

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.2.1.Mogelijke risico's

Lidstaten die hun jaarlijkse broeikasgasemissies niet of niet tijdig rapporteren.

Lidstaten die verschillende benaderingen volgen voor de bepaling van de referentieniveaus voor bossen.

2.2.2.Informatie over het ingestelde systeem voor interne controle

Dankzij het al bestaande en gevestigde jaarlijkse rapportagesysteem voor de broeikasgasemissies van de lidstaten, als vastgesteld in de verordening betreffende het bewakingssysteem, bestaan er procedures om te garanderen dat de emissieverslagen tijdig worden ingediend en dat lidstaten die hun rapportageverplichtingen niet nakomen, kunnen worden bijgestaan.

2.2.3.Raming van de kosten en baten van de controles en evaluatie van het verwachte foutenrisico

Het foutenrisico is niet van toepassing.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Het toezicht op de vorderingen van de lidstaten om hun verbintenissen uit hoofde van dit voorstel na te komen, steunt op een bestaand en gevestigd systeem voor kwaliteitscontrole en verificatie van hun jaarlijkse rapporten over broeikasgasemissies. Dit garandeert dat lacunes of onregelmatigheden met betrekking tot de gerapporteerde emissiegegevens tijdig worden aangepakt en gecorrigeerd met het oog op de nalevingscontrole.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort
krediet

Bijdrage

 

GK/NGK 15

van EVA-landen 16

van kandidaat-lidstaten 17

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

2

34.02.01

GK

NEE

NEE

NEE

NEE

5

34.01

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: Niet van toepassing.

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort
krediet

Bijdrage

Nummer
[…][Rubriek…...….]

GK/NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

[…][XX.YY.YY.YY]

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

[Dit deel moet worden ingevuld op de spreadsheet met administratieve begrotingsgegevens (tweede document in de bijlage bij dit financieel memorandum), te uploaden in CISNET met het oog op overleg tussen de diensten.]

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader
 

Nummer

Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen

DG: CLIMA

Jaar 2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

 Beleidskredieten

34.02.01

Vastleggingen

(1)

1,0

0,6

1,6

Betalingen

(2)

0,6

0,760

0,240

1,6

Nummer begrotingsonderdeel

Vastleggingen

(1a)

Betalingen

(2a)

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten 18  

Nummer begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten
voor DG CLIMA

Vastleggingen

=1+1a+3

1,0

0,6

1,6

Betalingen

=2+2a

+3

0,6

0,760

0,240

1,6






TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

1,0

0,6

1,6

Betalingen

(5)

0,6

0,760

0,240

1,6

•TOTAAL uit het budget voor specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK <….> van het meerjarige financiële kader

Vastleggingen

=4+6

1,0

0,6

1,6

Betalingen

=5+6

0,6

0,760

0,240

1,6

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken

• TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

•TOTAAL uit het budget voor specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten 
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4
van het meerjarige financiële kader

(Referentiebedrag)

Vastleggingen

=4+6

1,0

0,6

1,6

Betalingen

=5+6

0,6

0,760

0,240

1,6

De voorgestelde maatregelen zullen worden uitgevoerd door gebruik te maken van de financiële middelen voor LIFE, zoals overeengekomen in het MFK 20142020.



Rubriek van het meerjarige financiële kader
 

5

"Administratieve uitgaven"

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

DG: CLIMA

• Personele middelen

0,268

0,402

0,402

0,536

1,608

• Andere administratieve uitgaven

0,015

0,015

0,015

0,015

0,060

TOTAAL DG CLIMA

Kredieten

0,283

0,417

0,417

0,551

1,668

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader
 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

0,283

0,417

0,417

0,551

1,668

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5
van het meerjarige financiële kader
 

Vastleggingen

1,283

1,017

0,417

0,551

3,268

Betalingen

0,883

1,177

0,657

0,551

3,268

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 19

Gem. kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 20

- Output

AA met JRC

0,500

1

0,500

1

0,5

- Output

SER

Adviesdiensten bosbouwdeskundigen

0,500

1

0,500

1

0,5

- Output

SER IT Nieuwe module voor EU-register

0,600

1

0,600

1

0,6

- Output

Transfer naar ESTAT voor
LUCAS

2,5

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

2

1,0

1

0,600

3

1,6

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 …

- Output

1

0,5

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTALE KOSTEN

2

1,0

1

0,600

3

1,6

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1.Samenvatting

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar
2019

Jaar
2020

TOTAAL

RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

0,268

0,402

0,402

0,536

1,608

Andere administratieve uitgaven

0,015

0,015

0,015

0,015

0,060

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader

0,283

0,417

0,417

0,551

1,668

Buiten RUBRIEK 5 21
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

Andere administratieve
uitgaven

Subtotaal
buiten RUBRIEK 5
van het meerjarige financiële kader

TOTAAL

0,283

0,417

0,417

0,551

1,668

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.    

3.2.3.2.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

Jaar
2017

Jaar
2018

Jaar 2019

Jaar 2020

•Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

2

3

3

4

XX 01 01 02 (delegaties)

XX 01 05 01 (onderzoek door derden)

10 01 05 01 (eigen onderzoek)

Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE) 22

XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen")

XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties)

XX 01 04 jj  23

- zetel

- delegaties

XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden)

10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

2

3

3

4

34 is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Het huidige AD-team zal het LULUCF-initiatief verder beheren. Vanaf 2018 is een extra ambtenaar op AD-niveau nodig voor het beheer van het project inzake de ontwikkeling van een nieuwe, specifiek aan LULUCF gewijde module in het EU-registersysteem en vanaf 2020 nog een extra AD-ambtenaar voor bosbouwmaatregelen en referentieniveaus voor bossen.

Extern personeel

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

   Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader

   Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

Nvt

   Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

Nvt

3.2.5.Bijdragen van derden

Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

… invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten



3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor de diverse ontvangsten

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 24

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

… invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ………….

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

[…]

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

[…]

(1) De nieuwe langetermijndoelstelling is gedefinieerd als het bereiken van "een balans tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen in de tweede helft van deze eeuw". (Overeenkomst van Parijs, artikel 4, lid 1).
(2) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COM(2016) 395 final).
(3) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Wat na Parijs? Een beoordeling van de implicaties van de Overeenkomst van Parijs naar aanleiding van het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering gesloten Overeenkomst van Parijs (COM(2016) 110 final).
(4) De voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de EU en haar lidstaten, 6 maart 2015, http://www4.unfccc.int/submissions/INDC/Published%20Documents/Latvia/1/LV-03-06-EU%20INDC.pdf
(5) De zogenaamde "niet-ETS-sectoren", die goed zijn voor meer dan 55 % van de totale emissies van de EU, zoals CO2-emissies door vervoer of verwarming van gebouwen en niet-CO2-emissies door landbouw en afval.
(6) Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG.
(7) Wanneer CO2 uit de atmosfeer wordt opgenomen, bijvoorbeeld bij de groei van bomen en planten, wordt de term "verwijdering" gebruikt; dit in tegenstelling tot een "emissie", die zich voordoet wanneer biomassa wordt verbrand of vergaat.
(8) PB C van , blz. .
(9) PB C van , blz. .
(10) http://www4.unfccc.int/submissions/indc/Submission%20Pages/submissions.aspx
(11) Besluit nr. 529/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake boekhoudregels met betrekking tot broeikasgasemissies en -verwijderingen als gevolg van activiteiten met betrekking tot landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw en inzake informatie betreffende acties met betrekking tot deze activiteiten (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 80).
(12) ABM: activity-based management; ABB: activity-based budgeting.
(13) In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(14) Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html
(15) GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten
(16) EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(17) Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.
(18) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's van de EU: door gebruik te maken van de financiële middelen voor LIFE, zoals overeengekomen in het MFK 2014-2020.
(19) Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).
(20) Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…".
(21) Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(22) AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties).
(23) Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).
(24) Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.
Top

Brussel, 20.7.2016

COM(2016) 479 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en overige informatie met betrekking tot klimaatverandering

{SWD(2016) 246 final}
{SWD(2016) 249 final}


Bijlage I: Broeikasgassen en koolstofreservoirs

A. Broeikasgassen overeenkomstig artikel 2:

a)koolstofdioxide (CO2),

b)methaan (CH4),

c)stikstofoxide (N2O),

uitgedrukt in ton CO2-equivalent en bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 525/2013.

B. Koolstofreservoirs overeenkomstig artikel 5, lid 4:

a)bovengrondse biomassa,

b)ondergrondse biomassa,

c)afval,

d)dood hout,

e)organische koolstof in de bodem,

f)voor bebost land en beheerde bosgrond: geoogste houtproducten.

Bijlage II: Minimumwaarden voor grondoppervlak, kroonbedekking en boomhoogte, en referentieniveaus voor bossen

Minimumwaarden voor grondoppervlak, kroonbedekking en boomhoogte

Lidstaat

Opp (ha)

Kroonbedekking (%)

Boomhoogte (m)

België

0,5

20

5

Bulgarije

0,1

10

5

Kroatië

0,1

10

2

Tsjechië

0,05

30

2

Denemarken

0,5

10

5

Duitsland

0,1

10

5

Estland

0,5

30

2

Ierland

0,1

20

5

Griekenland

0,3

25

2

Spanje

1,0

20

3

Frankrijk

0,5

10

5

Italië

0,5

10

5

Cyprus

 

 

 

Letland

0,1

20

5

Litouwen

0,1

30

5

Luxemburg

0,5

10

5

Hongarije

0,5

30

5

Malta

 

 

 

Nederland

0,5

20

5

Oostenrijk

0,05

30

2

Polen

0,1

10

2

Portugal

1,0

10

5

Roemenië

0,25

10

5

Slovenië

0,25

30

2

Slowakije

0,3

20

5

Finland

0,5

10

5

Zweden

0,5

10

5

Verenigd Koninkrijk

0,1

20

2



Referentieniveaus voor bossen, met inbegrip van geoogste houtproducten, voor de lidstaten

Lidstaat

Gg koolstofdioxide (CO2)-equivalent per jaar

België

–2 499

Bulgarije

–7 950

Kroatië

–6 289

Tsjechië

–4 686

Denemarken

409

Duitsland

–22 418

Estland

–2 741

Ierland

–142

Griekenland

–1 830

Spanje

–23 100

Frankrijk

–67 410

Italië

–22 166

Cyprus

–157

Letland

–16 302

Litouwen

–4 552

Luxemburg

–418

Hongarije

–1 000

Malta

–49

Nederland

–1 425

Oostenrijk

–6 516

Polen

–27 133

Portugal

–6 830

Roemenië

–15 793

Slovenië

–3 171

Slowakije

–1 084

Finland

–20 466

Zweden

–41 336

Verenigd Koninkrijk

–8 268



Bijlage III: Referentiejaren voor de berekening van

de in artikel 8, lid 2, bedoelde drempel

Lidstaat

Referentiejaar

België

1990

Bulgarije

1988

Kroatië

1990

Tsjechië

1990

Denemarken

1990

Duitsland

1990

Estland

1990

Ierland

1990

Griekenland

1990

Spanje

1990

Frankrijk

1990

Italië

1990

Cyprus

 

Letland

1990

Litouwen

1990

Luxemburg

1990

Hongarije

1985-1987

Malta

 

Nederland

1990

Oostenrijk

1990

Polen

1988

Portugal

1990

Roemenië

1989

Slovenië

1986

Slowakije

1990

Finland

1990

Zweden

1990

Verenigd Koninkrijk

1990

Bijlage IV: Nationaal boekhoudkundig plan voor bosbouw met daarin het bijgewerkte referentieniveau voor bossen voor een lidstaat

A. Criteria voor de vaststelling van referentieniveaus voor bossen

De referentieniveaus voor bossen voor de lidstaten worden bepaald overeenkomstig de volgende criteria:

a)de referentieniveaus zijn in overeenstemming met de doelstelling om in de tweede helft van deze eeuw een balans tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen te bereiken;

b)de referentieniveaus zorgen ervoor dat de loutere aanwezigheid van koolstofvoorraden uit de boekhouding wordt uitgesloten;

c)de referentieniveaus zorgen voor een solide en geloofwaardige boekhouding om te garanderen dat emissies en verwijderingen afkomstig van biomassagebruik naar behoren worden geboekt;

d)de referentieniveaus omvatten het koolstofreservoir van geoogste houtproducten, waarbij een vergelijking wordt geboden tussen de situatie met aanname van instantane oxidatie en de situatie waarin de functie voor eerste-ordeafname en standaardhalfwaardetijden worden toegepast;

e)de referentieniveaus houden rekening met de doelstelling om bij te dragen aan de instandhouding van de biodiversiteit en het duurzame gebruik van natuurlijke rijkdommen, zoals vastgesteld in de EU-bosstrategie, het nationale bosbeleid van de lidstaten en de EU-biodiversiteitsstrategie;

f)de referentieniveaus zijn in overeenstemming met de nationale prognoses van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen, waarover krachtens Verordening (EU) nr. 525/2013 wordt gerapporteerd;

g)de referentieniveaus zijn in overeenstemming met de broeikasgasinventarissen en relevante historische gegevens, en zijn gebaseerd op transparante, volledige, consistente, vergelijkbare en nauwkeurige informatie. Met name het model dat wordt gebruikt voor de totstandbrenging van het referentieniveau, moet historische gegevens uit de nationale broeikasgasinventaris kunnen weergeven.

B. Elementen van het nationaal boekhoudkundig plan voor bosbouw

Het op grond van artikel 8 van deze verordening ingediende nationaal boekhoudkundig plan voor bosbouw omvat de volgende elementen:

a)een algemene omschrijving van de totstandbrenging van het referentieniveau en een omschrijving van hoe met de criteria in deze verordening rekening is gehouden;

b)identificatie van de koolstofreservoirs en broeikasgassen die in aanmerking zijn genomen voor het referentieniveau, redenen voor het weglaten van een koolstofreservoir uit de totstandbrenging van het referentieniveau en bewijs voor de consistentie tussen de reservoirs die in aanmerking zijn genomen voor het referentieniveau;

c)een beschrijving van de benaderingen, methoden en modellen, met inbegrip van kwantitatieve informatie, die bij de totstandbrenging van het referentieniveau zijn gebruikt, in overeenstemming met het meest recentelijk ingediende nationale inventarisatieverslag en documentatie over de praktijk en de intensiteit van het bosbeheer;

d)een omschrijving van hoe de belanghebbenden werden geraadpleegd en hoe met hun opinies rekening werd gehouden;

e)informatie over hoe de kapcijfers zich naar verwachting zullen ontwikkelen binnen verschillende beleidsscenario's;

f)een omschrijving van hoe bij de totstandbrenging van het referentieniveau rekening werd gehouden met elk van de volgende elementen:

1)oppervlakte onder bosbeheer;

2)emissies en verwijderingen afkomstig van bossen en geoogste houtproducten, zoals blijkt uit de broeikasgasinventarissen en relevante historische gegevens;

3)de kenmerken van bossen, met inbegrip van de structuur van de leeftijdsklassen, toenamen, rotatieduur en andere informatie over "business as usual"-activiteiten voor bosbeheer;

4)historische en toekomstige kapcijfers, uitgesplitst naar gebruik voor energie en niet voor energie.

Bijlage V: Functie voor eerste-ordeafname en standaardhalfwaardetijden voor geoogste houtproducten

Methodologische kwesties

Indien er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen op bebost land geoogste houtproducten en op beheerde bosgrond geoogste houtproducten, kan een lidstaat ervoor kiezen om geoogste houtproducten te boeken op basis van de aanname dat alle emissies en verwijderingen zich op beheerde bosgrond hebben voorgedaan.

Geoogste houtproducten op stortplaatsen voor vast afval en geoogste houtproducten die voor energiedoeleinden zijn geoogst, worden op basis van instantane oxidatie geboekt.

Ingevoerde geoogste houtproducten worden, ongeacht hun herkomst, door het invoerende land niet in de boekhouding opgenomen ("productieaanpak").

Voor uitgevoerde geoogste houtproducten verwijzen de landspecifieke gegevens naar landspecifieke halfwaardetijden en het gebruik van geoogste houtproducten in het invoerende land.

Landspecifieke halfwaardetijden voor geoogste houtproducten die in de Unie in de handel worden gebracht, mogen niet afwijken van die welke door de invoerende lidstaten worden gebruikt.

De lidstaten kunnen, uitsluitend ter informatie, bij hun indiening gegevens verstrekken over het aandeel voor energiedoeleinden gebruikt hout dat van buiten de Unie is ingevoerd, alsmede over de landen van herkomst daarvan.

De lidstaten mogen landspecifieke methoden en halfwaardetijden gebruiken in plaats van de in deze bijlage gespecificeerde methoden en standaardhalfwaardetijden, mits die methoden en halfwaardetijden worden vastgesteld op basis van transparante en verifieerbare gegevens en de gebruikte methoden ten minste even gedetailleerd en nauwkeurig zijn als die welke in deze bijlage zijn gespecificeerd.  

De functie voor de eerste-ordeafname begint met i = 1900 en gaat door tot het huidige jaar:

a)

 

waarin .0

b)

waarbij:

= jaar

= de koolstofvoorraad van het reservoir geoogste houtproducten aan het begin van jaar i, in

= afnameconstante van eerste-ordeafname gegeven in eenheden van jaar-1 ( , waarbij de halfwaardetijd is van het reservoir geoogste houtproducten in jaren.)

= de instroom in het reservoir geoogste houtproducten gedurende jaar , Gg C jaar-1

= de wijziging in de koolstofvoorraad van het reservoir geoogste houtproducten gedurende jaar , Gg C jaar-1

Standaardhalfwaardetijden:

onder halfwaardetijd wordt het aantal jaren voordat de hoeveelheid koolstof in een categorie geoogste houtproducten is afgenomen tot de helft van de oorspronkelijke waarde verstaan. Standaardhalfwaardetijden (HL):

De lidstaten kunnen deze categorieën aanvullen met informatie over boomschors, mits de beschikbare gegevens transparant en verifieerbaar zijn. De lidstaten kunnen ook landspecifieke subcategorieën van elk van die categorieën gebruiken.

Bijlage VI: Berekening van het achtergrondniveau voor natuurlijke verstoringen

1. Voor de berekening van het achtergrondniveau wordt de volgende informatie verstrekt:

a)historische niveaus van emissies die door natuurlijke verstoringen zijn veroorzaakt;

b)de soort(en) natuurlijke verstoringen die in de raming zijn opgenomen;

c)ramingen voor de totale jaarlijkse emissies voor die soorten natuurlijke verstoringen voor de periode 2001-2020, opgesomd per boekhoudkundige categorie land;

d)bewijs voor de consistentie van de tijdreeksen in alle relevante parameters, met inbegrip van minimumoppervlakte, methoden voor de raming van emissies en regelingen voor reservoirs en gassen.

2. Het achtergrondniveau wordt berekend als het gemiddelde van de tijdreeks 20012020, met uitsluiting van alle jaren waarin abnormale emissieniveaus zijn geregistreerd, d.w.z. met uitsluiting van alle statistische uitschieters. De statistische uitschieters worden als volgt geïdentificeerd:

a)de rekenkundige gemiddelde waarde en de standaardafwijking van de volledige tijdreeks 20012020 berekenen;

b)van de tijdreeks alle jaren uitsluiten waarin de jaarlijkse emissies meer bedragen dan tweemaal de standaardafwijking van het gemiddelde;

c)de rekenkundige gemiddelde waarde en de standaardafwijking van de tijdreeks 20012020 minus de onder b) uitgesloten jaren berekenen;

d)b) en c) herhalen tot er geen uitschieters meer zijn.

3. Na de berekening van het achtergrondniveau overeenkomstig punt 2 van deze bijlage mag, indien de emissies in een bepaald jaar in de periode 20212025 en de periode 20262030 het achtergrondniveau plus een marge overschrijden, het aantal emissies dat het achtergrondniveau overschrijdt overeenkomstig artikel 10 worden uitgesloten. De marge stemt overeen met een waarschijnlijkheidsniveau van 95 %.

4.   De volgende emissies kunnen niet worden uitgesloten:

a)emissies die afkomstig zijn van kap- en reddingskapactiviteiten die op die gronden zijn verricht nadat de natuurlijke verstoringen zich hebben voorgedaan;

b)emissies die het gevolg zijn van voorgeschreven afbranding die in dat bepaalde jaar tijdens de periode 20212025 of de periode 20262030 op die gronden heeft plaatsgevonden;

c)emissies op gronden die na natuurlijke verstoringen zijn ontbost.

5.  De informatievoorschriften krachtens artikel 10, lid 2, omvatten het volgende:

a)de identificatie van alle gebieden die in dat bepaalde jaar door natuurlijke verstoringen zijn getroffen, met inbegrip van hun geografische locatie, de periode en de soorten natuurlijke verstoringen;

b)bewijs dat er tijdens het resterende deel van de periode 20212025 of de periode 20262030 geen ontbossing heeft plaatsgevonden op gronden die door natuurlijke verstoringen zijn getroffen en ten aanzien waarvan emissies uit de boekhouding zijn uitgesloten;

c)een omschrijving van de verifieerbare methoden en criteria die zullen worden gebruikt om ontbossing op die gronden tijdens de periode 20212025 of de periode 20262030 te identificeren;

d)waar mogelijk, een omschrijving van de maatregelen die de lidstaat heeft genomen om de gevolgen van die natuurlijke verstoringen te voorkomen of te beperken;

E)waar mogelijk, een omschrijving van de maatregelen die de lidstaat heeft genomen om de gronden die door die natuurlijke verstoringen zijn getroffen, te herstellen.

Top