EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011PC0516

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)

/* COM/2011/0516 definitief - 2011/0223 (COD) */

52011PC0516

/* COM/2011/0516 definitief - 2011/0223 (COD) */ Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)


TOELICHTING

1. CONTEXT VAN HET VOORSTEL

Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode[1] werd op 5 april 2010 van toepassing. Overeenkomstig artikel 51 van de Visumcode zijn aanwijzingen voor de praktische toepassing van de verordening vastgesteld in het besluit van de Commissie tot vaststelling van een handleiding voor de behandeling van visumaanvragen en de wijziging van afgegeven visa[2], dat op 19 maart 2010 werd aangenomen.

Bij de voorbereiding van de handleiding werd vastgesteld dat de formulering van artikel 3, lid 5, onder b) en c), onduidelijk was:

1. in artikel 3, lid 5, onder b), betreffende de vrijstelling van de transitvisumplicht voor luchthavens van houders van verblijfstitels die door bepaalde landen zijn afgegeven, ontbreekt de verwijzing naar de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan de aanneming van deze verordening en naar de lidstaten van de Europese Unie die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepassen (momenteel Bulgarije, Ierland, Cyprus, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk);

2. in artikel 3, lid 5, onder c), betreffende de vrijstelling van de transitvisumplicht voor luchthavens van houders van visa die door bepaalde landen zijn afgegeven, ontbreekt de verwijzing naar de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan de aanneming van deze verordening en naar de lidstaten van de Europese Unie die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepassen (momenteel momenteel Bulgarije, Ierland, Cyprus, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk);

3. daarnaast werd bij de voorbereiding van de handleiding vastgesteld dat de huidige bewoordingen van artikel 3, lid 5, onder c), op twee manieren kunnen worden uitgelegd; daarom moet worden verduidelijkt dat houders van visa die zijn afgegeven door de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan de aanneming van deze verordening en door de lidstaten van de Europese Unie die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepassen en door bepaalde derde landen, vrijgesteld zijn van de transitvisumplicht voor luchthavens wanneer zij reizen naar het land dat het visum heeft afgegeven of naar een ander derde land en wanneer zij op terugreis zijn van de staat die het visum heeft afgegeven (maar niet wanneer zij op terugreis zijn van een ander derde land), na gebruik te hebben gemaakt van het visum;

4. de verwijzing naar staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is overbodig, aangezien deze ofwel lidstaten zijn die onder artikel 3, lid 5, onder a), vallen, ofwel geassocieerde landen waarop artikel 3, lid 5, onder a), op grond van de respectieve associatieovereenkomsten of –protocollen van toepassing is.

Vóór april 2010 waren de regels in verband met de derde landen waarvan de onderdanen aan de transitvisumplicht voor luchthavens waren onderworpen, vastgesteld in de gemeenschappelijke visuminstructies en Gemeenschappelijk Optreden 96/197/JBZ[3]. Die regels golden voor alle personen van een bepaalde nationaliteit, tenzij zij in het bezit waren van een door Ierland, het Verenigd Koninkrijk of bepaalde derde staten (Canada, VS, Japan, enz.) afgegeven verblijfstitel, omdat werd aangenomen dat die personen voor de Schengenstaten geen risico van illegale immigratie vertegenwoordigden.

In 2008 namen bepaalde lidstaten het initiatief om bijlage 3 van de gemeenschappelijke visuminstructies te wijzigen in die zin dat ook de houders van door bepaalde landen afgegeven visa om dezelfde reden van de transitvisumplicht voor luchthavens zouden zijn vrijgesteld wanneer de visumhouder reisde naar het derde land (of Ierland of het Verenigd Koninkrijk) dat het visum had afgegeven of naar een ander derde land. De betrokken persoon zou ook van de transitvisumplicht voor luchthavens zijn vrijgesteld wanneer hij op terugreis was van het derde land dat het visum had afgegeven, na gebruik te hebben gemaakt van het visum. Hij zou niet vrijgesteld zijn wanneer hij op terugreis was van een ander derde land dan het land van uitgifte. Omdat hij niet langer in het bezit is van een visum dat geldig is voor een van de in artikel 3, lid 5, onder c), bedoelde landen, kan immers niet langer worden aangenomen dat hij voor de Schengenstaten geen risico van illegale immigratie vertegenwoordigt.

Deze bepalingen moesten in de Visumcode worden opgenomen, maar in artikel 3, lid 5, onder b) en c), werden essentiële woorden weggelaten, met als gevolg dat de juridische situatie onduidelijk is.

Bij de voorbereiding van de handleiding werd overwogen om dit probleem door middel van richtsnoeren waarin deze bedoeling tot uitdrukking komt, te verhelpen. Omdat de handleiding geen juridisch bindende verplichtingen voor de lidstaten in het leven kan roepen, moet de Visumcode worden gewijzigd om rechtszekerheid te scheppen en een geharmoniseerde toepassing van de regels te garanderen. Een dergelijke verduidelijking is van praktisch belang voor de reizigers en voor de luchtvaartmaatschappijen.

Het voorstel is beperkt tot een technische wijziging om de bestaande tekst te verduidelijken.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

De twee aspecten die in dit voorstel aan bod komen, zijn besproken in het Visumcomité en in de Visumwerkgroep en de lidstaten hebben de Commissie ondersteund in haar initiatief voor een beperkte wijziging van de Visumcode.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

Artikel 3, lid 5, onder b) en c), van de Visumcode moet worden gewijzigd om te verduidelijken dat:

- onderdanen van een derde land die in het bezit zijn van een geldig visum dat of een geldige verblijfstitel die is afgegeven door een lidstaat die het gemeenschappelijk visumbeleid niet volledig toepast, vrijgesteld zijn van de transitvisumplicht voor luchthavens;

- de vrijstelling van de transitvisumplicht voor luchthavens van toepassing is op personen die in het bezit zijn van een geldig visum wanneer zij reizen naar het derde land dat het visum heeft afgegeven of naar een ander derde land, en wanneer zij op terugreis zijn van het derde land dat het visum heeft afgegeven, na gebruik te hebben gemaakt van het visum.

- 2011/0223 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

5. De regels inzake transit via internationale zones van luchthavens moeten worden verduidelijkt ten behoeve van de rechtszekerheid en de transparantie.

6. Onderdanen van derde landen die op grond van artikel 3, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 810/2009 onderworpen zijn aan de transitvisumplicht voor luchthavens en die in het bezit zijn van een geldig visum dat is afgegeven door een lidstaat, Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika of die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel die is afgegeven door een lidstaat, Andorra, Canada, Japan, San Marino of de Verenigde Staten van Amerika zijn vrijgesteld van de transitvisumplicht voor luchthavens. Het moet worden verduidelijkt dat deze vrijstelling ook geldt voor houders van geldige visa of verblijfstitels die zijn afgegeven door de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan de aanneming van deze verordening en door de lidstaten van de Europese Unie die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepassen.

7. Voor personen die in het bezit zijn van een geldig visum moet de vrijstelling gelden wanneer zij reizen naar het land dat het visum heeft afgegeven of naar een ander derde land en wanneer zij op terugreis zijn van het land dat het visum heeft afgegeven, na gebruik te hebben gemaakt van het visum.

8. Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[4], die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst[5].

9. Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[6], die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad[7].

10. Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad juncto artikel 3 van Besluit 2011/350/EG van de Raad[8].

11. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol (Nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, dient Denemarken overeenkomstig artikel 4 van genoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze verordening heeft aangenomen, te beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

12. Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis[9]. Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

13. Deze verordening vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis[10]. Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

14. Wat Cyprus betreft, vormt deze verordening een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

15. Deze verordening vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt, of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 810/2009 komen de punten b) en c) als volgt te luiden:

„b) onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel die is afgegeven door een lidstaat van de Europese Unie die niet deelneemt aan de aanneming van deze verordening of door een lidstaat van de Europese Unie die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepast, of die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel zoals vermeld op de lijst in bijlage V, die is afgegeven door Andorra, Canada, Japan, San Marino of de Verenigde Staten van Amerika en de onvoorwaardelijke overname van de houder garandeert;

c) onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldig visum voor een lidstaat van de Europese Unie die niet deelneemt aan de aanneming van deze verordening of voor een lidstaat van de Europese Unie die de bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepast, Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika, wanneer zij reizen naar het land dat het visum heeft afgegeven of een ander derde land, of wanneer zij op terugreis zijn van het land dat het visum heeft afgegeven, na gebruik te hebben gemaakt van het visum.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de [ twintigste ] dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

[1] PB L 243 van 15.9.2009.

[2] C(2010) 1620 definitief.

[3] PB L 63 van 13.3.1996, blz. 8.

[4] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

[5] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

[6] PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

[7] PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

[8] PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19.

[9] PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

[10] PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

Top