Nieuwe impuls voor het proces van Barcelona

1) DOELSTELLING

Opmaken van de balans van het proces van Barcelona en opstellen van een nieuw actiekader om het Euro-mediterraan partnerschap een nieuwe impuls te geven.

2) BESLUIT

Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement van 6 september 2000 ter voorbereiding van de vierde bijeenkomst van de Euro-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken: "Een nieuwe impuls voor het proces van Barcelona" [COM (2000) 497 def. - Niet verschenen in het Publicatieblad].

3) SAMENVATTING

De mededeling vormt een nieuwe fase in de tenuitvoerlegging van het Euro-mediterraan partnerschap, in overeenstemming met de gemeenschappelijke strategie van de Europese Unie voor het Middellandse-Zeegebied die op de Raad van Feira in juni 2000 is vastgesteld. Deze mededeling vormt de basis van het standpunt dat de Europese Unie (EU) tijdens de bijeenkomst van de Euro-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken in Marseille in november 2000 heeft ingenomen.

De Commissie wil de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Euro-mediterrane partners een nieuwe impuls geven om de in de verklaring van Barcelona van 1995 opgenomen doelstellingen te bereiken, te weten het creëren van een ruimte van vrede en stabiliteit op basis van eerbiediging van de grondrechten, het creëren van een ruimte van gemeenschappelijke welvaart, en de verbetering van het wederzijds begrip tussen de bevolkingen in de regio.

Het proces van Barcelona wil de betrekkingen tussen de Unie en de landen rond het Middellandse-Zeegebied bevorderen. Dit in 1995 ingestelde proces is een regionaal kader waarbinnen partners op politiek en technisch gebied samenwerken in hun gemeenschappelijk belang. Dit multilaterale proces wordt ondersteund door een netwerk van bilaterale relaties tussen de afzonderlijke partnerlanden en de Unie, zoals vastgelegd in de associatieovereenkomsten.

Sinds het opstarten van dit proces is er dan ook een nieuwe geest van partnerschap gangbaar geworden en ondanks het wisselvallige verloop van het vredesproces in het Midden-Oosten, is een groot aantal breed opgezette projecten ten gunste van de samenwerking gerealiseerd. De EU heeft in de periode 1995 - 1999 in totaal meer dan 9 miljard euro aan subsidies en leningen aangewend.

Niettemin zijn de ambitieuze doelstellingen van het proces van Barcelona op een aantal problemen gestuit:

Toch is de Commissie van mening dat de basisstrategie waartoe in Barcelona werd besloten nog geldig is en dat de belangrijkste beschikbare instrumenten nog steeds toepasbaar zijn. Bijgevolg is zij voornemens, in het licht van de opgedane ervaringen, het proces van Barcelona nieuw leven in te blazen om het opnieuw kans van slagen te geven. Op de conferentie van ministers van Buitenlandse Zaken in Marseille in november 2000 zijn verscheidene voorstellen gedaan.

Ten aanzien van de associatieovereenkomsten is het van belang de landen van het Middellandse-Zeegebied die nog geen associatieovereenkomst hebben gesloten, op te roepen de onderhandelingen snel af te ronden, en te zorgen dat toekomstige associatieovereenkomsten binnen twee jaar na ondertekening door de EU-lidstaten worden geratificeerd.

Op het gebied van de handel moet voor elk land waarmee een associatieovereenkomst is gesloten, een gedetailleerd onderzoek worden uitgevoerd van de maatregelen die moeten worden genomen om tot grotere wederzijdse liberalisering van de handel te komen, en voorts moet gestreefd worden naar een zo groot mogelijke consistentie tussen de handelsbetrekkingen met de andere partners. De Commissie moedigt alle partners ook aan om lid te worden van de Wereldhandelsorganisatie en een vrijhandelszone tussen de partners onderling tot stand te brengen. Elk land dat met de EU een associatieovereenkomst ondertekent, dient namelijk uiterlijk vijf jaar na ondertekening daarvan vrijhandelsovereenkomsten met alle andere ondertekenaars van associatieovereenkomsten te ondertekenen. Er zou met de partners een tijdschema moeten worden opgesteld betreffende de harmonisatiemaatregelen van het soort 'interne markt' voor bepaalde prioritaire sectoren (oorsprongregels, douanezaken, normen en voorschriften, en de bescherming van intellectuele eigendom). Dit programma zou met ingang van 2004 ten uitvoer moeten kunnen worden gelegd.

Op het gebied van de financiering doet de Commissie het voorstel de toekomstige financiële toewijzingen afhankelijk te stellen van de inzet van de partners om de doelstellingen van de associatieovereenkomsten te verwezenlijken en ook de noodzakelijke politieke en economische hervormingen door te voeren. Bovendien zou de toewijzing van financiële hulp afhankelijk gesteld worden van de vooruitgang die op het gebied van democratie en eerbiediging van de mensenrechten is geboekt. Er zou meer aandacht besteed moeten worden aan het versterken van de doeltreffendheid van de programma's voor regionale samenwerking.

Op het gebied van de politieke samenwerking zou een Euro-mediterraan handvest voor vrede en stabiliteit de bestaande politieke dialoog moeten institutionaliseren en instrumenten moeten creëren waarmee de problemen van veiligheid en stabiliteit in de regio kunnen worden aangepakt.

Tot slot zou er een nieuw programma gestart moeten worden dat zowel bij de lidstaten van de EU als de partnerlanden meer bekendheid aan het proces van Barcelona geeft, met name door het invoeren van een nieuw 'Euro-mediterraan partnerschapslabel' voor projecten die worden uitgevoerd.

4) uitvoeringsmaatregelen

5) toekomstige werkzaamheden

De vierde Euro-mediterrane conferentie vond plaats op 15 en 16 november 2000 in Marseille. Aanwezig waren de ministers van Buitenlandse Zaken van de vijftien lidstaten van de Europese Unie en van Algerije, Cyprus, Egypte, Israël, Jordanië, Malta, Marokko, Tunesië, de Palestijnse Autoriteit en Turkije; Libanon en Syrië weigerden deel te nemen. Voorts waren aanwezig de heer Solana, hoge vertegenwoordiger van het GBVB en secretaris-generaal van de Raad, de heer Patten, lid van de Commissie, en als speciale genodigden enkele vertegenwoordigers van Libië, de Arabische Liga, Mauritanië en de Unie van de Arabische Maghreb.

De conferentie leidde tot "formele conclusies van het Franse voorzitterschap".

De ministers hebben met veel belangstelling kennis genomen van zowel de voorstellen van de Commissie in haar mededeling "Een nieuwe impuls voor het proces van Barcelona" om het Euro-mediterraan partnerschap een nieuwe start te geven, als van de bijdragen van de Euro-mediterrane partners.

Ten aanzien van het partnerschap op het gebied van politiek en veiligheid hebben de ministers laten blijken bijzonder veel belang te hechten aan het Euro-mediterrane ontwerp-handvest voor vrede en stabiliteit. Vanwege de politieke situatie hebben zij echter besloten dit tot later uit te stellen. Wel hebben zij opnieuw de noodzaak bevestigd de politieke dialoog te versterken, deze op het gebied van de preventie van terrorisme en de migratie te intensiveren, en tot andere onderwerpen zoals veiligheid, ontwapening, de rechtsstaat en de mensenrechten uit te breiden.

Betreffende het partnerschap op het gebied van economie en handel blijven de deelnemende partijen vasthouden aan de doelstelling van een Euro-mediterrane vrijhandelszone die tegen 2010 tot stand zou moeten zijn gebracht. Zij hebben besloten de dialoog over het macro-economisch klimaat, de structurele hervormingen en het openstellen van de economie van de partners te verdiepen. Tevens hebben zij benadrukt dat het voor de partners die een associatieovereenkomst met de EU hebben ondertekend van belang is binnen vijf jaar ook onderling vrijhandelsovereenkomsten te sluiten en initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de verwezenlijking van deze doelstelling, met inbegrip van het toepassen van diagonale cumulatie tussen landen die identieke oorsprongsregels hanteren en vastbesloten zijn onderling vrijhandelsovereenkomsten te sluiten. Bijzondere nadruk werd gelegd op het opstellen van een indicatief tijdschema voor het nemen van harmonisatiemaatregelen voor bepaalde prioritaire sectoren, waardoor de partnerlanden ten volle van de Euro-mediterrane markt kunnen profiteren.

Aangaande het partnerschap op sociaal, cultureel en menselijk gebied hebben de ministers de aanbeveling gedaan om in de nationale programma's rekening te houden met de economische gevolgen van de economische omschakeling door de nadruk te leggen op opleiding, werkgelegenheid, bijscholing en hervorming van de onderwijsstelsels. Zij hebben gepleit voor intensivering van de bestaande programma's op cultureel gebied zoals het Euro-mediterrane programma 'Heritage' en het Euro-mediterrane 'Audiovisuele Programma' alsmede voor het lanceren van het Euro-mediterrane programma 'Human sciences'. Bovendien hebben zij geadviseerd de dialoog op het gebied van migratie en mensenhandel te intensiveren. Tevens zijn er aanbevelingen gedaan voor het opstellen van een regionaal programma inzake justitie en binnenlandse zaken. Tot slot hebben de ministers de vertegenwoordigers van de maatschappelijke organisaties aangemoedigd actief aan de regionale programma's deel te nemen.

Wat betreft de financiële samenwerking hebben de deelnemende landen gepleit voor een doelmatige en op de belangrijke punten van het partnerschap gerichte financiële samenwerking via het Meda-Programma. Dit instrument moet gekoppeld worden aan de tenuitvoerlegging van de hervormingen die uit hoofde van de associatieovereenkomsten verplicht zijn en moet rekening houden met de eigenheden van elke partner.

Bovendien hebben de ministers aanbevolen de subregionale dimensie van het partnerschap te versterken door initiatieven gericht op ontwikkeling en economische integratie tussen de landen en gebiedsdelen langs de zuidelijke Middellandse-Zeekust te stimuleren.

Tot slot is besloten een programma voor voorlichting en communicatie te starten en een Euro-mediterraan partnerschapslabel in te voeren om de bevolkingen in de regio bewust te maken van het partnerschap.

Laatste wijziging: 31.05.2006