Kaderbesluit ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

Dit kaderbesluit heeft tot doel de wetgeving en de regelgeving van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken onderling aan te passen met het oog op de bestrijding van mensenhandel, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Het stelt een kader van gemeenschappelijke maatregelen vast op Europees niveau om bepaalde onderwerpen te behandelen, zoals strafbaarstelling, straffen, verzwarende omstandigheden, bevoegdheid en uitlevering.

MAATREGEL

Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.

SAMENVATTING

Sinds de goedkeuring door de Raad in 1997 van een gemeenschappelijk optreden (es de en fr) ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen zijn de initiatieven zowel op nationaal als op regionaal niveau aanzienlijk uitgebreid. In de conclusies van de Europese Raad van Tampere en in de resolutie van het Europees Parlement van 11 april 2000 wordt evenwel opgeroepen tot de vaststelling van aanvullende bepalingen om bepaalde aspecten van het strafrecht en de strafrechtelijke procedure nader uit te werken. Een kaderbesluit, een door het Verdrag van Amsterdam ingevoerd instrument, zal beter aan deze prioriteiten voldoen.

Artikel 1 van het kaderbesluit bevat de definities van enkele sleutelbegrippen, zoals "kind", "kinderpornografie", "computersysteem" en "rechtspersoon". De Commissie is van oordeel dat het raadzaam is elke persoon jonger dan 18 jaar als kind te beschouwen, zelfs indien deze een zekere mate van volwassenheid heeft bereikt, wat ook in overeenstemming is met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

In artikel 2 worden enkele vormen van gedrag genoemd die als onwettig dienen te worden beschouwd als zijnde "misdrijven op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen":

Strafbaar gedrag dat een "misdrijf op het gebied van kinderpornografie" inhoudt, onverschillig of daarbij van een computersysteem gebruik wordt gemaakt of niet, is:

De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het aanzetten tot het plegen van deze misdrijven of een poging daartoe strafbaar zijn.

Elke lidstaat moet voorzien in "daadwerkelijke, evenredige en afschrikkende" sancties. Voor sommige misdrijven met verzwarende omstandigheden bedraagt de maximale vrijheidsstraf ten minste vijf tot tien jaar. Artikel vijf bevat een lijst van verzwarende omstandigheden, die geen afbreuk doet aan de verzwarende omstandigheden die de wetgeving van de lidstaten vaststelt:

Elke lidstaat kan maatregelen nemen om fysieke personen die schuldig zijn bevonden aan een van de genoemde misdrijven, te verbieden activiteiten uit te voeren die samenhangen met toezicht op kinderen.

Het kaderbesluit introduceert voorts de burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen. Deze aansprakelijkheid is een aanvulling op de aansprakelijkheid van de fysieke personen. Rechtspersonen worden aansprakelijk gesteld voor misdrijven die voor hun rekening werden gepleegd door iemand die, handelend in eigen persoon of als lid van een orgaan van een rechtspersoon, in de rechtspersoon een leidende positie bekleedt.

De sancties tegen rechtspersonen dienen "daadwerkelijke, evenredige en afschrikkende" straffen te zijn, die strafrechtelijke en niet-strafrechtelijke boetes behelzen, naast specifieke sancties zoals: tijdelijke of permanente uitsluiting van commerciële activiteiten, rechterlijk bevel tot ontbinding of uitsluiting van aanspraak op openbare uitkeringen of steun.

Om te voorkomen dat een misdrijf ongestraft blijft wegens een bevoegdheidsgeschil introduceert het kaderbesluit criteria voor de toekenning van bevoegdheid. Een lidstaat heeft rechtsbevoegdheid:

Het tweede criterium is vooral van belang voor landen die weigeren hun eigen onderdanen uit te leveren. Zij moeten de nodige maatregelen nemen om hun eigen onderdanen te kunnen vervolgen wegens buiten hun grondgebied gepleegde misdrijven.

De lidstaten moeten programma's opzetten voor het verstrekken van hulp aan de slachtoffers en aan de familie van de slachtoffers, overeenkomstig kadersbesluit 2001/220/JBZ.

De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat hun nationale wetgeving uiterlijk op 20 januari 2006 aan dit kaderbesluit voldoet. De door de lidstaten genomen maatregelen moeten aan het secretariaat-generaal van de Raad en aan de Commissie worden meegedeeld. De Raad zal uiterlijk op 20 januari 2008 op basis van een verslag dat met behulp van die informatie wordt opgesteld en een schriftelijk verslag van de Commissie, de overeenstemming van de nationale voorschriften met dit kaderbesluit nagaan.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de mededeling van de Commissie (es de en fr) inzake bestrijding van mensenhandel, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.

Referenties

Maatregel

Datum van inwerkingtreding

Uiterste datum voor omzetting in de lidstaten

Publicatieblad

Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad

20.01.2004

20.01.2006

L 13/44 van 20.01.2004

Laatste wijziging: 27.02.2005