Overeenkomsten inzake technologieoverdracht

Licentieovereenkomsten die de mededinging beperken zijn verboden volgens de mededingingsregels van de Europese Unie (EU), in het bijzonder op basis van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (oud artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG)). Meestal echter hebben deze overeenkomsten ook positieve effecten die opwegen tegen de concurrentiebeperkende effecten. De nieuwe bepalingen, die bestaan uit een zogenaamde “groepsvrijstellingsverordening” en richtsnoeren, scheppen een sfeer van zekerheid voor de meeste licentieovereenkomsten.

BESLUIT

Verordening (EG) nr. 772/2004 van de Commissie van 27 april 2004 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht.

SAMENVATTING

De wetgeving op de intellectuele eigendom verleent exclusieve rechten aan octrooihouders *, auteursrechthebbenden, houders van rechten op tekeningen, houders van gedeponeerde merken en andere bij wet beschermde rechten. De houder van intellectuele-eigendomsrechten * is gemachtigd elk ongeoorloofd gebruik van zijn intellectuele eigendom te verhinderen en deze eigendom te exploiteren door hem aan derden in licentie te geven. Overeenkomsten inzake technologieoverdracht * hebben betrekking op het in licentie geven van technologie.

Deze overeenkomsten verbeteren gewoonlijk de economische efficiëntie en zijn concurrentiebevorderend, aangezien zij doublures in onderzoek en ontwikkeling kunnen beperken, de prikkels voor het verrichten van oorspronkelijk onderzoek en ontwikkeling kunnen versterken, innovatie kunnen aanwakkeren, de verspreiding van technologieën kunnen vergemakkelijken en concurrentie op de productmarkt in het leven kunnen roepen. Het is echter ook mogelijk dat licentieovereenkomsten worden gebruikt om de concurrentie te verhinderen, bijvoorbeeld wanneer twee concurrenten een licentieovereenkomst gebruiken om markten onder elkaar te verdelen, of wanneer een belangrijke licentiehouder concurrerende technologieën van de markt uitsluit.

Teneinde het juiste evenwicht tot stand te brengen tussen de bescherming van de concurrentie en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, schept deze groepsvrijstellingsverordening een sfeer van zekerheid voor de meeste licentieovereenkomsten. De richtsnoeren geven aan hoe artikel 101 van het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Unie (VWEU) (oud artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG)) moet worden toegepast op overeenkomsten die niet binnen het toepassingsgebied van de sfeer van zekerheid vallen.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied van de nieuwe voorschriften omvat niet alleen octrooi- en knowhowlicenties *, maar voortaan ook rechten op tekeningen en modellen, alsmede licenties betreffende het auteursrecht op software. In gevallen waarin de Commissie niet over de bevoegdheid beschikt om een groepsvrijstellingsverordening vast te stellen, bijvoorbeeld voor octrooipoolovereenkomsten of het verlenen van auteursrechtlicenties in het algemeen, geven de richtsnoeren duidelijke aanwijzingen over het toekomstige beleid inzake toepassing van de voorschriften. Deze verordening heeft evenwel geen betrekking op licentieovereenkomsten betreffende de uitbesteding van onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden.

Toepassingsvoorwaarden

Teneinde de sfeer van zekerheid te bepalen die geldt voor licentieovereenkomsten, wordt in deze verordening een onderscheid gemaakt tussen concurrerende en niet-concurrerende ondernemingen. Daarbij worden concurrerende ondernemingen beschouwd als ondernemingen die concurreren op de relevante technologiemarkt en/of op de relevante productmarkt.

De verordening bepaalt echter dat wordt vrijgesteld van de in artikel 101, lid 1, VWEU (oud artikel 81, lid 1, VEG) bedoelde beperkingen elke overeenkomst:

Deze vrijstelling wordt verleend op voorwaarde dat de overeenkomsten niet bepaalde sterk mededingingverstorende beperkingen bevatten. In dit verband vermeldt de verordening een hele reeks meest ingrijpende en uitgesloten beperkingen (artikel 4 en 5) die de mededinging ernstig verstoren en daarom verboden zijn. Met andere woorden, alles wat niet uitdrukkelijk wordt uitgesloten van de groepsvrijstellingsverordening, is vrijgesteld. Indien er geen meest ingrijpende beperkingen zijn, kunnen de ondernemingen bij de ondertekening van overeenkomsten waarbij de marktaandeeldrempels niet worden overschreden, aannemen dat hun overeenkomsten verenigbaar zijn met het Europese mededingingsrecht.

Het marktaandeel wordt berekend aan de hand van gegevens betreffende de waarde van de verkopen op de markt over het voorafgaande kalenderjaar. Wanneer het marktaandeel aanvankelijk niet meer dan respectievelijk 20 % of 30 % bedraagt, maar vervolgens boven dit niveau stijgt, blijft de vrijstelling van toepassing gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren volgende op het jaar waarin de drempel van respectievelijk 20 % of 30 % voor het eerst werd overschreden.

Intrekking van de vrijstelling

Verordening (EG) nr. 1/2003 machtigt de bevoegde autoriteiten van de landen van de Europese Unie (EU) om het voordeel van de groepsvrijstelling in te trekken met betrekking tot overeenkomsten inzake technologieoverdracht die gevolgen hebben die niet met artikel 101, lid 3, VWEU (oud artikel 81, lid 3, VEG) verenigbaar zijn, wanneer die gevolgen zich voordoen op hun grondgebied of een gedeelte daarvan en dat grondgebied de kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont. De EU-landen dienen te zorgen voor eenvormige toepassing van de Europese mededingingsregels in de gehele gemeenschappelijke markt.

De Commissie kan bovendien het voordeel van deze verordening intrekken wanneer zij:

Overeenkomsten die op 30 april 2004 reeds van kracht waren en die aan de in Verordening (EG) nr. 240/96 vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling voldoen, zijn niet verboden gedurende de periode van 1 mei 2004 tot en met 31 maart 2006.

Context

Verordening (EG) nr. 772/2004 past in het kader van Verordening nr. 19/65/EEG, waarbij de Commissie wordt gemachtigd om, met inachtneming van artikel 101, lid 3, VWEU, bepaalde soorten overeenkomsten vrij te stellen. Zij vervangt Verordening (EG) nr. 240/96 van 31 januari 1996, waarvan de geldigheidsduur op 30 april 2004 is verstreken.

Belangrijkste begrippen

Referenties

Besluit

Inwerkingtreding - Vervaldatum

Uiterste datum voor omzetting in de lidstaten

Publicatieblad

Verordening (EG) nr. 772/2004

1.5.2004 – 30.4.2014

-

L 123 van 27.4.2004

GERELATEERDE BESLUITEN

Mededeling van de Commissie - Richtsnoeren voor de toepassing van artikel 81 van het EG-Verdrag op overeenkomsten inzake technologieoverdracht [Publicatieblad C 101 van 27.4.2004].

Het doel van de richtsnoeren is aanwijzingen te geven voor de toepassing van de groepsvrijstellingsverordening, alsmede voor de toepassing van artikel 101 VWEU (oud artikel 81 VEG) op overeenkomsten inzake technologieoverdracht die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Bijvoorbeeld voor octrooipoolovereenkomsten of het verlenen van auteursrechtlicenties in het algemeen geven de richtsnoeren duidelijke aanwijzingen over het toekomstige beleid inzake toepassing van de voorschriften. De groepsvrijstellingsverordening en de richtsnoeren doen geen afbreuk aan de eventuele gelijktijdige toepassing van artikel 102 VWEU (oud artikel 82 VEG) op licentieovereenkomsten. De in deze richtsnoeren gegeven regels moeten worden toegepast met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elk geval. Dit sluit een mechanische toepassing uit. De Commissie zal in het kader van het nieuwe handhavingsstelsel dat bij Verordening (EG) nr. 1/2003 is ingevoerd, toezien op het functioneren van de groepsvrijstellingsverordening en de richtsnoeren om na te gaan of wijzigingen noodzakelijk zijn.

Laatste wijziging: 22.02.2011