Bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van de audiovisuele en informatiediensten: Groenboek

De doelstelling van het groenboek is de discussie te verdiepen over de voorwaarden voor het scheppen van een coherent kader voor de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van de audiovisuele en informatiediensten in de Europese Unie (EU).

MAATREGEL

Groenboek over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van de audiovisuele en informatiediensten [COM(96) 483 def. - Niet verschenen in het Publicatieblad].

SAMENVATTING

De strijd tegen de verspreiding van inhoud die de menselijke waardigheid aantast, en de bescherming van minderjarigen tegen de toegang tot inhoud die schadelijk is voor hun ontwikkeling, is van fundamenteel belang om te bereiken dat de nieuwe audiovisuele en informatiediensten zich kunnen ontwikkelen in een klimaat van vertrouwen. Als niet snel efficiënte middelen worden gevonden en ten uitvoer worden gelegd ter bescherming van het algemene belang op deze gebieden, bestaat het gevaar dat deze nieuwe diensten hun economische, sociale en culturele beloften niet volledig zullen kunnen inlossen.

In hoofdstuk I van het groenboek komen de diverse aspecten van de ontwikkeling van de nieuwe audiovisuele en informatiediensten aan de orde die van belang zijn in verband met de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid. Daarnaast wordt een analyse voorgesteld van de soorten inhoud die problemen kunnen opleveren. Er wordt voorts op gewezen dat problemen van verschillende aard niet op één hoop mogen worden gegooid. Kinderpornografie bijvoorbeeld, die ongeoorloofd en strafbaar is, behoort niet tot dezelfde categorie als pornografische inhoud voor volwassenen, die weliswaar schadelijk is voor de ontwikkeling van minderjarigen, maar niet illegaal is voor volwassenen.

De uitgewerkte oplossingen moeten zijn aangepast aan de verdere ontwikkeling van de omgeving van de diensten. Nieuwe televisiediensten, zoals pay-per-view, bieden grotere individuele keuzemogelijkheden, Ze staan steeds verder af van het model van de massamedia, waarbij de kijker slechts kan kiezen tussen wel en niet naar een uitzending kijken, en komen dichter bij het uitgeverijmodel, dat wil zeggen dat de kijker zijn programma kiest uit een zeer omvangrijk aanbod. Bij de onlinediensten gaat die ontwikkeling nog verder, en wel in de richting van het model van individuele communicatie. Geografisch gezien worden de distributienetwerken steeds minder nationaal en steeds meer mondiaal van karakter, met Internet als belangrijkste voorbeeld van een mondiaal netwerk van netwerken. Bovendien verschijnen er nieuwe soorten inhoud. Een klassieke televisie-uitzending die van het begin tot het eind wordt bekeken, is lineair van karakter, terwijl interactiviteit allerlei nieuwe mogelijkheden biedt om inhoud te bekijken. Ook ontstaan er mengvormen, waarin bijvoorbeeld op een originele manier spel en reclame of informatie worden gecombineerd.

De ontwikkeling van nieuwe diensten vereist een flexibele omgeving, met name op het gebied van regelgeving. Om nieuwe oplossingen te vinden is een functionele analyse van elk nieuw type dienst noodzakelijk. Elk nieuw risico dat inherent is aan de aard van de nieuwe diensten, moet met zorg worden bestudeerd. De vrees die door de opkomst van de nieuwe audiovisuele en informatiediensten ontstaat ten aanzien van de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid, verdient de aandacht van zowel overheden als burgers. Het probleem moet echter niet groter worden voorgesteld dan het is: vaak is het probleem niet zozeer gelegen in de inhoud van de nieuwe diensten als wel in de kenmerken waardoor die nieuwe diensten zich onderscheiden van de traditionele media.

Hoofdstuk II bevat een analyse van de geldende wettelijke en grondwettelijke bepalingen op Europees en nationaal niveau. Alle nationale bepalingen in Europa sluiten aan op de fundamentele rechten die zijn verankerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVBRM). Deze fundamentele rechten zijn, als algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, overgenomen in artikel F.2 van het Verdrag betreffende de EU. Met name wordt in artikel 10 van het genoemde verdrag het recht van vrijheid van meningsuiting gewaarborgd. Voorts wordt hierin bepaald dat om specifieke redenen bepaalde beperkingen kunnen worden gesteld aan de uitoefening van dat recht, met name de bescherming van de gezondheid of de goede zeden en de voorkoming van misdrijven. De vrijheid van meningsuiting wordt derhalve nergens in de EU in absolute zin gehanteerd, maar is aan beperkingen onderworpen. In de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens is het evenredigheidsbeginsel ontwikkeld. Hiermee wordt gedoeld op de zeer belangrijke toetsing om te bepalen of een beperkende maatregel in overeenstemming is met de fundamentele beginselen die zijn vastgelegd in het Verdrag. Hiermee beschikt Europa over een basis voor een gemeenschappelijke aanpak - het beginsel van de vrijheid van meningsuiting en het evenredigheidsbeginsel. Afgezien van deze gemeenschappelijke basis verschillen de huidige stelsels in de lidstaten aanzienlijk, en dit is de weerspiegeling van de bestaande verschillen in culturele en zedelijke normen.

Algemeen kan worden gesteld dat de nieuwe diensten specifiek nieuwe problemen kunnen doen ontstaan ten aanzien van de toepassing van wettelijke bepalingen. Het wordt bijvoorbeeld steeds moeilijker vast te stellen waar de aansprakelijkheid ligt, wanneer er verschillende deelnemers in de communicatieketen in het geding zijn (leverancier van het netwerk, leverancier van toegang, leverancier van diensten, leverancier van inhoud). En dit wordt nog moeilijker wanneer de verschillende onderdelen van de keten zich in verschillende landen bevinden.

Vervolgens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de problemen van de bescherming van minderjarigen tegen schadelijke, maar niet noodzakelijk ongeoorloofde, inhoud, zoals erotische inhoud voor volwassenen. In sommige lidstaten is het beginsel van de bescherming van minderjarigen opgenomen in algemene bepalingen die voor alle media gelden en die een verbod inhouden op de levering aan minderjarigen van inhoud die schadelijk kan zijn voor hun ontwikkeling (maar die legaal toegankelijk is voor volwassenen). Andere lidstaten kennen per medium specifieke bepalingen. In al die gevallen is het voor de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bescherming van minderjarigen noodzakelijk dat wordt vastgesteld met welke middelen kan worden voorkomen dat minderjarigen toegang hebben tot schadelijke inhoud, terwijl toegang tot die inhoud wel wordt toegestaan aan volwassenen. Recente technologische ontwikkelingen kunnen nieuwe oplossingen bieden, door uitbreiding van de mogelijkheden van controle door de ouders, zowel op het gebied van televisie ("anti-geweldchip" of "V-chip") als op dat van de onlinediensten (PICS). In beide gevallen vormt labeling van inhoud een sleutelelement van het systeem. Bij de televisie zijn de nieuwe technische mogelijkheden beperkter dan bij de onlinediensten, maar beide soorten media hebben het voordeel dat het gaat om oplossingen vanaf de basis ("bottom up") in plaats van oplossingen van bovenaf ("top down"); hierdoor is namelijk controle vooraf niet noodzakelijk en wordt de potentiële doelmatigheid van zelfregulering vergroot.

Hoofdstuk III bevat een analyse van de situatie op het niveau van de EU, zowel wat betreft het communautaire recht als ten aanzien van de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Het vrije verkeer van diensten is een van de vier fundamentele vrijheden die door het Verdrag worden gewaarborgd. Hierop zijn beperkingen mogelijk om dringende redenen van algemeen belang, bijvoorbeeld voor de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid, maar dergelijke beperkingen moeten met name worden onderworpen aan de evenredigheidstoets.

In de strijd tegen illegale inhoud wordt erkend dat samenwerking tussen lidstaten op de terreinen van justitie en binnenlandse zaken gezien het nationale karakter van de nieuwe diensten van fundamenteel belang is. Dankzij een dergelijke samenwerking zullen de lidstaten doelmatiger kunnen optreden tegen illegaal gebruik en illegale inhoud. Bovendien zullen ze dankzij een grotere interne samenhang beter in staat zijn om oplossingen op mondiale schaal te helpen verwezenlijken.

Hoofdstuk III behandelt ook de verschillende mogelijkheden tot versterking van de samenwerking tussen nationale overheden onderling en tussen deze overheden en de Commissie, zowel op communautair niveau als in het kader van justitie en binnenlandse zaken (systematische uitwisseling van informatie, vergelijkende analyse van de nationale wetgevingen, vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor zelfregulering, aanbevelingen voor samenwerking op de terreinen van justitie en binnenlandse zaken, gemeenschappelijke richtsnoeren voor internationale samenwerking). Tevens worden de mogelijkheden onderzocht om de samenwerking tussen de betrokken bedrijfstakken te bevorderen (gedragscodes, gemeenschappelijke normen voor labelingsystemen, bevordering van de PICS-standaard). En ten slotte worden ook eventuele maatregelen gericht op bewustmaking van en voorlichting aan de gebruikers aan de orde gesteld.

De gedecentraliseerde diensten (met name internet) krijgen de meeste aandacht en zijn ook het meest urgent waar het gaat om de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid. Ten aanzien van deze diensten lijkt het duidelijk dat er voor de EU een fundamentele rol is weggelegd, aangezien puur nationale oplossingen te beperkt zijn en het moeilijk blijkt wereldwijd toepasselijke oplossingen te ontwerpen en ten uitvoer te leggen. Overigens kunnen de gecentraliseerde diensten zich eveneens transnationaal ontwikkelen, zodat het ook voor dit type diensten zinvol is te zoeken naar gemeenschappelijke oplossingen en/of oplossingen die binnen de EU met elkaar verenigbaar zijn.

VERBONDEN MAATREGELEN

VERDERE WERKZAAMHEDEN OP HET GEBIED VAN DE BESCHERMING VAN MINDERJARIGEN

Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten [COM(2004) 341 def. - Niet verschenen in het Publicatieblad].

Dit voorstel voor een aanbeveling is een verdere stap bij de totstandbrenging van een efficiënte samenwerking tussen de lidstaten, de industrie en de overige betrokken partijen op het gebied van de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de omroepwereld en de internetsector.

Aanbeveling 98/560/EG van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken [Publicatieblad L 270 van 07.10.1998].

UITVOERINGSMAATREGELEN

Mededeling van de Commissie van 18 november 1997 betreffende de follow-up van het Groenboek over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van de audiovisuele en informatiediensten, vergezeld van een voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid met betrekking tot audiovisuele en informatiediensten [COM(97) 570 def. - Niet verschenen in het Publicatieblad].

Laatste wijziging: 20.01.2005