Samenwerking tussen de instellingen van de EU
SAMENVATTING VAN:
Artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie
WAT IS HET DOEL VAN DIT ARTIKEL?
-
Artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU) stelt dat de instellingen en staten van de EU „loyale samenwerking” moeten beoefenen.
KERNPUNTEN
-
De verschillende instellingen van de EU moeten proberen:
-
de waarden van de EU te bevorderen (respect voor menselijke waardigheid, vrijheid, democratie gelijkheid, de rechtstaat en mensenrechten, met inbegrip van de rechten van mensen die tot minderheden behoren);
-
de doelstellingen van de EU te promoten (de belangrijkste hiervan bestaan uit het bevorderen van vrede, de waarden van de EU en het welzijn van haar burgers);
-
de belangen van de EU, het grote publiek en de EU-landen te dienen;
-
samenhang, doeltreffendheid en continuïteit van het Europees beleid en activiteiten te waarborgen.
-
De instellingen zijn:
-
Iedere instelling handelt in het kader van dit verdrag binnen de eigen bevoegdheid, procedures en doelstellingen en moet met de andere instellingen samenwerken.
-
Het Parlement, de Raad en de Commissie werken nauw met elkaar samen en mogen in het kader van artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) interinstitutionele overeenkomsten sluiten. Voorbeelden van dergelijke overeenkomsten zijn:
-
Hoe de EU-instellingen samenwerken kan ook worden bepaald door andere verdragsartikels zoals de volgende:
-
Artikel 284 van het VWEU dat de betrekkingen tussen de Raad en de ECB regelt. In het kader van dit artikel moet de voorzitter van de ECB worden uitgenodigd voor bijeenkomsten van de Raad wanneer de doelstellingen en taken van de bank op de agenda staan. Het jaarverslag van de ECB moet naar het Parlement, de Raad en de Commissie worden gestuurd en naar de Europese Raad.
-
Artikel 134 van het VWEU in het kader waarvan EU-landen, de Commissie en de ECB samenwerken op het gebied van het Economisch en Financieel Comité.
-
Hoe de instellingen werken en met elkaar in wisselwerking staan wordt ook bepaald door:
-
praktijken die door de jaren heen zijn geëvolueerd;
-
het respectieve reglement van orde van de instellingen; en
-
per specifiek geval zoals in het geval van een overeenkomst tussen de ECB en het Europees Parlement over toerekenbaarheid en transparantie met betrekking tot Europees bankentoezicht. De conclusie van deze overeenkomst werd specifiek geschreven in artikel 20, lid 8 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 inzake aan de ECB opgedragen specifieke taken betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen.
BELANGRIJKSTE DOCUMENTEN
Artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (PB C 202 van 7.6.2016, blz. 22)
GERELATEERDE DOCUMENTEN
Artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB C 202 van 7.6.2016, blz. 175)
Artikel 134 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB C 202 van 7.6.2016, blz. 105-106)
Laatste bijwerking 08.08.2016