ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 205

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
8 augustus 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 van de Commissie van 18 mei 2017 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Uniemerk en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2868/95 en (EG) nr. 216/96 van de Commissie

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431 van de Commissie van 18 mei 2017 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Uniemerk

39

 

*

Verordening (EU) 2017/1432 van de Commissie van 7 augustus 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen wat de criteria voor de goedkeuring van werkzame stoffen met een laag risico betreft ( 1 )

59

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1433 van de Commissie van 7 augustus 2017 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Štajerski hmelj (BGA))

63

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1434 van de Commissie van 7 augustus 2017 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 8 augustus 2017

65

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/1435 van de Raad van 17 juli 2017 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad die is opgericht krachtens de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van de associatieagenda EU-Republiek Moldavië

68

 

*

Besluit (EU) 2017/1436 van de Commissie van 1 december 2015 inzake staatssteun voor de ombouw van de elektriciteitscentrale van Lynemouth tot een biomassacentrale SA.38762 (2015/C) die het Verenigd Koninkrijk van plan is ten uitvoer te leggen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8441)  ( 1 )

70

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1437 van de Commissie van 4 augustus 2017 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Tsjechië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 5418)  ( 1 )

87

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1438 van de Commissie van 4 augustus 2017 tot wijziging van Beschikking 2007/131/EG inzake het geharmoniseerde gebruik van het radiospectrum in de Gemeenschap voor apparatuur die gebruikmaakt van ultrabreedbandtechnologie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 5456)  ( 1 )

89

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad ( PB L 326 van 11.12.2015 )

91

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1430 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2017

ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Uniemerk en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2868/95 en (EG) nr. 216/96 van de Commissie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (1), en met name artikel 42 bis, artikel 43, lid 3, artikel 57 bis, artikel 65 bis, artikel 77, lid 4, artikel 78, lid 6, artikel 79, lid 5, artikel 79 ter, lid 2, artikel 79 quater, lid 5, artikel 80, lid 3, artikel 82 bis, lid 3, artikel 93 bis, artikel 136 ter, artikel 154 bis, lid 3, en artikel 156, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad (2), die later is gecodificeerd als Verordening (EG) nr. 207/2009, is een voor de Unie specifiek stelsel in het leven geroepen voor de bescherming van merken op grond van een aanvraag bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie („het Bureau”) te verkrijgen op het niveau van de Unie.

(2)

Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad (3) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 207/2009 brengt de bevoegdheden die daarin aan de Commissie zijn verleend, in overeenstemming met de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Om de werking van het nieuwe rechtskader dat uit die aanpassing voortvloeit, te waarborgen, moeten bij uitvoerings- en gedelegeerde handelingen bepaalde voorschriften worden vastgesteld. De nieuwe voorschriften moeten worden toegepast in plaats van de bestaande voorschriften die zijn vastgesteld bij de Verordeningen (EG) nr. 2868/95 (4) en (EG) nr. 216/96 (5) van de Commissie, en zijn gericht op de uitvoering van Verordening (EG) nr. 207/2009. Bijgevolg dienen de Verordeningen (EG) nr. 2868/95 en (EG) nr. 216/96 te worden ingetrokken.

(3)

De procedurele regels inzake oppositie moeten zorgen voor een doeltreffende, efficiënte en snelle beoordeling en registratie van Uniemerkaanvragen bij het Bureau, volgens een transparante, gedegen, eerlijke en billijke procedure. Met het oog op meer rechtszekerheid en duidelijkheid moeten die regels inzake oppositie rekening houden met de uitgebreide relatieve weigeringsgronden vervat in Verordening (EG) nr. 207/2009, met name wat betreft de eisen voor ontvankelijkheid en onderbouwing van de oppositieprocedure, en worden aangepast om beter rekening te houden met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en om de bestaande praktijk van het Bureau te codificeren.

(4)

Met het oog op een meer flexibel, consistent en modern merkenstelsel in de Unie is het, onder waarborging van de rechtszekerheid, passend de administratieve last voor partijen bij inter-partesprocedures te verminderen door een versoepeling van de vereisten inzake onderbouwing van oudere rechten in gevallen waarin de inhoud van het relevante bewijsmateriaal online toegankelijk is via een door het Bureau erkende bron, alsmede van het vereiste van overlegging van bewijsmateriaal in de proceduretaal.

(5)

Met het oog op duidelijkheid en rechtszekerheid is het van belang de vereisten voor wijziging van een Uniemerkaanvraag helder en uitputtend neer te leggen.

(6)

De procedurele regels voor vervallen- en voor nietigverklaring van een Uniemerk moeten ervoor zorgen dat een Uniemerk op doeltreffende en efficiënte wijze door middel van transparante, gedegen, eerlijke en billijke procedures vervallen of nietig kan worden verklaard. Voor meer duidelijkheid, consistentie, efficiëntie en rechtszekerheid moeten de procedurele regels inzake vervallenverklaring en nietigverklaring van een Uniemerk worden afgestemd op die welke van toepassing zijn ten aanzien van oppositieprocedures, en alleen die verschillen in stand worden gehouden die nodig zijn vanwege de specifieke aard van vervallenverklarings- en van nietigheidsprocedures. Bovendien moet er bij verzoeken om overgang van een Uniemerk dat is ingeschreven op naam van een gemachtigde die daarvoor geen toestemming heeft, dezelfde procedurele weg worden gevolgd als bij nietigheidsprocedures, aangezien zij in de praktijk dienen als alternatief voor nietigverklaring van een merk.

(7)

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (6) heeft het Bureau, tenzij anders is bepaald, een discretionaire bevoegdheid bij de beoordeling van laattijdig overgelegd bewijsmateriaal dat is ingediend ter staving van een oppositie of ten bewijze van het normale gebruik van het oudere merk in het kader van een oppositie- of een nietigheidsprocedure. Met het oog op de rechtszekerheid moeten de grenzen van deze beoordelingsvrijheid nauwkeurig worden weerspiegeld in de voorschriften omtrent oppositieprocedures of procedures voor nietigverklaring van een Uniemerk.

(8)

Om een doeltreffende, efficiënte en, binnen de grenzen van het door de partijen afgebakende beroep, volledige toetsing van beslissingen van het Bureau in eerste instantie mogelijk te maken door middel van een transparante, gedegen, eerlijke en onpartijdige beroepsprocedure die is afgestemd op de specifieke aard van het intellectuele-eigendomsrecht en met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 207/2009, is het dienstig om de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid te versterken door verduidelijking en precisering van de procedurele regels en de procedurele waarborgen van partijen, in het bijzonder wanneer een verweerder gebruikmaakt van het recht incidenteel beroep in te stellen.

(9)

Met het oog op een doeltreffende en efficiënte organisatie van de kamers van beroep moeten de president, de voorzitters en de leden van de kamers van beroep bij de uitoefening van de respectieve taken die hun zijn opgelegd bij Verordening (EG) nr. 207/2009 en bij deze verordening, zorgen voor een hoge kwaliteit en consistentie van de door de kamers van beroep onafhankelijk genomen beslissingen alsmede voor de doeltreffendheid van de beroepsprocedures.

(10)

Teneinde de onafhankelijkheid te waarborgen van de president, de voorzitters en de leden van de kamers van beroep zoals bepaald in artikel 136 van Verordening (EG) nr. 207/2009, moet de raad van bestuur acht slaan op dat artikel bij de vaststelling van passende uitvoeringsregels waarmee invulling moet worden gegeven aan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie overeenkomstig artikel 110 van het Statuut.

(11)

Met het oog op de transparantie en voorspelbaarheid van de beroepsprocedures moet het reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep dat momenteel is neergelegd in de Verordeningen (EG) nr. 2868/95 en (EG) nr. 216/96, worden vastgelegd in een enkele tekst en naar behoren worden gekoppeld aan de procedurele regels die van toepassing zijn op de instanties van het Bureau tegen de beslissingen waarvan beroep kan worden ingesteld.

(12)

Ter wille van de duidelijkheid en rechtszekerheid moeten bepaalde procedurele regels voor mondelinge behandeling, met name inzake de taal voor die procedure, worden gecodificeerd en verduidelijkt. Voorts is het passend te zorgen voor meer efficiëntie en flexibiliteit door invoering van de mogelijkheid om met technische middelen deel te nemen aan de mondelinge behandeling en om het proces-verbaal van de mondelinge behandeling te vervangen door de opname ervan.

(13)

Met het oog op een verdere stroomlijning van procedures en ter verhoging van de consistentie ervan, is het dienstig om de basisstructuur en de vorm waarin bewijsmateriaal in alle procedures bij het Bureau moet worden ingediend, te vermelden, evenals de gevolgen van het niet in overeenstemming met die structuur en vorm indienen van bewijsmateriaal.

(14)

Met het oog op de modernisering van het merkenstelsel in de Unie door dit aan te passen aan het internettijdperk, is het voorts dienstig te voorzien in een definitie van „elektronisch middel” in het kader van kennisgevingen en vormen van kennisgeving die niet achterhaald zijn.

(15)

In het belang van efficiëntie, transparantie en gebruiksvriendelijkheid moet het Bureau standaardformulieren ter beschikking stellen in alle officiële talen van het Bureau voor communicatie in procedures voor het Bureau, die online kunnen worden ingevuld.

(16)

Met het oog op meer duidelijkheid, consistentie en efficiëntie moet een bepaling betreffende de schorsing van procedures inzake oppositie, verval, nietigheid en beroep worden opgenomen, waarin ook de maximale duur van een schorsing op verzoek van beide partijen wordt vastgelegd.

(17)

De regels voor de berekening en de duur van termijnen, de procedures voor de herroeping van een beslissing of voor de doorhaling van een inschrijving in het register, de nadere regels voor de hervatting van procedures, en de nadere gegevens over vertegenwoordiging voor het Bureau moeten zorgen voor een vlotte, doeltreffende en efficiënte werking van het Uniemerkenstelsel.

(18)

Het is noodzakelijk te zorgen voor de effectieve en efficiënte inschrijving van internationale merken op een wijze die volledig in overeenstemming is met de bepalingen van het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken.

(19)

De in deze verordening vervatte regels vormen een aanvulling op bepalingen van Verordening (EG) nr. 207/2009 die bij Verordening (EU) 2015/2424 per 1 oktober 2017 zijn gewijzigd. De toepassing van die regels moet derhalve tot die datum worden uitgesteld.

(20)

Niettegenstaande de intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2868/95 en (EG) nr. 216/96 is het noodzakelijk specifieke bepalingen van die verordeningen op bepaalde procedures die voor de hierboven bedoelde datum zijn aangevangen, te blijven toepassen totdat die procedures zijn afgerond,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

Deze verordening voorziet in regels tot nadere omschrijving van:

a)

de bijzonderheden van de procedure voor het instellen en het onderzoeken van een oppositie tegen de inschrijving van een Uniemerk bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie („het Bureau”);

b)

de bijzonderheden van de procedure voor de wijziging van een Uniemerkaanvraag;

c)

de bijzonderheden inzake de vervallen- en de nietigverklaring van een Uniemerk, alsmede de overgang van een Uniemerk dat is ingeschreven op naam van een gemachtigde die daarvoor geen toestemming heeft;

d)

de formele inhoud van een beroepschrift, de procedure voor het instellen en het onderzoeken van een beroep, de formele inhoud en de vorm van de beslissingen van de kamers van beroep en de terugbetaling van de beroepstaksen, de details met betrekking tot de organisatie van de kamers van beroep, en de voorwaarden waaronder beslissingen in beroep door één enkel lid moeten worden genomen;

e)

de nadere regels voor mondelinge behandeling en bewijsvoering;

f)

de nadere regels inzake kennisgeving door het Bureau en de regels inzake de middelen voor communicatie met het Bureau;

g)

de nadere regels inzake de berekening en de duur van termijnen;

h)

de procedure voor de herroeping van een beslissing of de doorhaling van een inschrijving in het register van Uniemerken;

i)

de nadere regels voor de hervatting van de procedure voor het Bureau;

j)

de voorwaarden en de procedure voor de aanwijzing van een gemeenschappelijke vertegenwoordiger, de voorwaarden waaronder werknemers en erkende gemachtigden een volmacht indienen, alsmede de inhoud van die volmacht, en de voorwaarden waaronder een persoon uit de lijst van toegelaten erkende gemachtigden kan worden geschrapt;

k)

de nadere procedure voor internationale inschrijvingen op grond van een basisaanvraag of -inschrijving met betrekking tot een collectief merk, certificeringsmerk of garantiemerk, en de procedure voor het instellen en het onderzoeken van een oppositie tegen een internationale inschrijving.

TITEL II

OPPOSITIEPROCEDURE EN BEWIJS VAN GEBRUIK

Artikel 2

Instelling van oppositie

1.   Oppositie kan worden ingesteld op grond van een of meer oudere merken of andere rechten in de zin van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 207/2009, mits de houders die uit hoofde van artikel 41 van Verordening (EG) nr. 207/2009 de oppositie instellen of de anderszins uit hoofde van dat artikel daartoe gemachtigde of gerechtigde personen gerechtigd zijn zulks voor alle oudere merken of rechten te doen. Indien een ouder merk meer dan één houder kent (medehouderschap) of een ouder recht door meer dan één persoon kan worden uitgeoefend, kan een oppositie krachtens artikel 41 van Verordening (EG) nr. 207/2009 door een of meer of alle houders of daartoe gemachtigde of anderszins gerechtigde personen worden ingesteld.

2.   Het oppositiebezwaarschrift omvat:

a)

het dossiernummer van de aanvraag waartegen de oppositie wordt ingesteld, en de naam van de aanvrager van het Uniemerk;

b)

een duidelijke omschrijving van het oudere merk of recht waarop de oppositie berust, te weten:

i)

indien de oppositie berust op een ouder merk in de zin van artikel 8, lid 2, onder a) of b), van Verordening (EG) nr. 207/2009, het dossier- of inschrijvingsnummer van het oudere merk, een vermelding of het oudere merk is ingeschreven, dan wel of het een aanvraag om inschrijving van dat merk betreft, alsmede een opgave van de lidstaten, met inbegrip, in voorkomend geval, van de Benelux, waar of waarvoor het oudere merk bescherming geniet, of, in voorkomend geval, de vermelding dat het een Uniemerk betreft;

ii)

indien de oppositie berust op een algemeen bekend merk in de zin van artikel 8, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 207/2009, een vermelding van de lidsta(a)t(en) waar het merk algemene bekendheid geniet en een weergave van het merk;

iii)

indien de oppositie berust op het ontbreken van toestemming van de merkhouder als bedoeld in artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, een vermelding van het grondgebied waarop het oudere merk wordt beschermd, de weergave van het merk en, indien van toepassing, een vermelding of het oudere merk een aanvraag of een inschrijving betreft, in welk geval het indienings- of inschrijvingsnummer moet worden verstrekt;

iv)

indien de oppositie berust op een ouder merk of een ander teken in de zin van artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009, een opgave van de soort of aard ervan, een weergave van het oudere merk of teken, een vermelding of dit oudere recht of teken bestaat in de gehele Unie dan wel in een of meer lidstaten en indien dit het geval is, een opgave van die lidstaten;

v)

indien de oppositie berust op een oudere oorsprongsbenaming of geografische aanduiding in de zin van artikel 8, lid 4 bis, van Verordening (EG) nr. 207/2009, een opgave van de aard ervan, een weergave van de oudere oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, en een vermelding of deze beschermd is in de gehele Unie dan wel in een of meer lidstaten en indien dit het geval is, een opgave van die lidstaten;

c)

de gronden waarop de oppositie berust, door middel van een daartoe strekkende verklaring dat aan de vereisten van artikel 8, leden 1, 3, 4, 4 bis of 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009 is voldaan, voor elk van de door de opposant ingeroepen oudere merken of rechten;

d)

ingeval van een oudere merkaanvraag of inschrijving, de datum van indiening en, indien beschikbaar, de datum van inschrijving en de datum van voorrang van het oudere merk;

e)

in het geval van oudere rechten uit hoofde van artikel 8, lid 4 bis, van Verordening (EG) nr. 207/2009, de datum van de aanvraag tot inschrijving of, indien die niet beschikbaar is, de datum van ingang van de bescherming;

f)

ingeval het een oudere merkaanvraag of inschrijving betreft, een weergave van het oudere merk zoals ingeschreven of aangevraagd; indien het een ouder merk in kleur betreft, moet de weergave in kleur zijn;

g)

een opgave van de waren of diensten waarop elk van de gronden van de oppositie is gebaseerd;

h)

met betrekking tot de opposant:

i)

de gegevens van de opposant, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431 van de Commissie (7);

ii)

indien de opposant een vertegenwoordiger heeft aangewezen, of indien vertegenwoordiging verplicht is op grond van artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, de naam en het kantooradres van de vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder e), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431;

iii)

indien de oppositie wordt ingesteld door een licentienemer of een persoon die op grond van de toepasselijke Uniewetgeving of het toepasselijke nationale recht een ouder recht kan doen gelden, een verklaring in die zin en gegevens omtrent de machtiging of het gerechtigd zijn tot het instellen van de oppositie;

i)

een opgave van de waren of diensten waartegen de oppositie gericht is; bij ontbreken van een dergelijke opgave wordt de oppositie geacht gericht te zijn tegen alle waren of diensten van de aanvraag voor het Uniemerk waartegen oppositie wordt ingesteld.

3.   Indien de oppositie berust op meer dan een ouder merk of ouder recht, is lid 2 op elk van deze merken, tekens, oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen van toepassing.

4.   Het oppositiebezwaarschrift kan tevens een met redenen omklede uiteenzetting van de gronden, de feiten en argumenten waarop de oppositie berust, en bewijsstukken tot staving van de oppositie bevatten.

Artikel 3

Taalgebruik in de oppositieprocedure

De opposant of de aanvrager kan het Bureau, vóór de datum waarop de contradictoire fase van de oppositieprocedure geacht wordt een aanvang te nemen op grond van artikel 6, lid 1, ervan in kennis stellen dat de aanvrager en de opposant overeenkomstig artikel 119, lid 7, van Verordening (EG) nr. 207/2009 overeen zijn gekomen een andere taal als proceduretaal te hanteren. Indien het oppositiebezwaarschrift niet in die taal is ingediend, kan de aanvrager verzoeken dat de opposant een vertaling in die taal indient. Een dergelijk verzoek moet door het Bureau uiterlijk zijn ontvangen op de datum waarop de contradictoire fase van de oppositieprocedure wordt geacht een aanvang te nemen. Het Bureau stelt een termijn vast voor de opposant om een vertaling in te dienen. Indien die vertaling niet of niet tijdig is ingediend, blijft de proceduretaal zoals bepaald in overeenstemming met artikel 119 van Verordening (EG) nr. 207/2009 („proceduretaal”) ongewijzigd.

Artikel 4

Informatie aan de partijen bij de oppositieprocedure

Het oppositiebezwaarschrift en alle door de opposant overgelegde documenten, alsook alle voorafgaand aan een beoordeling van de ontvankelijkheid door het Bureau aan een van de partijen gerichte mededelingen worden door het Bureau aan de andere partij toegezonden om deze van de indiening van een oppositie in kennis te stellen.

Artikel 5

Ontvankelijkheid van de oppositie

1.   Indien de oppositietaks niet binnen de in artikel 41, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 neergelegde oppositietermijn is voldaan, wordt de oppositie geacht niet te zijn ingediend. Indien de oppositietaks na het verstrijken van de oppositietermijn is betaald, wordt deze de opposant terugbetaald.

2.   Indien het oppositiebezwaarschrift is ingediend na het verstrijken van de oppositietermijn, verklaart het Bureau de oppositie niet-ontvankelijk.

3.   Indien het oppositiebezwaarschrift niet in een van de talen van het Bureau is ingediend zoals artikel 119, lid 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009 vereist, of het niet voldoet aan artikel 2, lid 2, onder a), b) of c), van deze verordening, en deze gebreken niet vóór het verstrijken van de oppositietermijn zijn verholpen, verklaart het Bureau de oppositie niet-ontvankelijk.

4.   Indien de opposant niet een ingevolge artikel 119, lid 6, van Verordening (EG) nr. 207/2009 vereiste vertaling overlegt, wordt de oppositie niet-ontvankelijk verklaard. Indien de opposant een onvolledige vertaling overlegt, wordt bij de toetsing van de ontvankelijkheid geen rekening gehouden met het gedeelte van het oppositiebezwaarschrift dat niet vertaald is.

5.   Indien het oppositiebezwaarschrift niet aan de bepalingen van artikel 2, lid 2, onder d) tot en met h), voldoet, doet het Bureau hiervan mededeling aan de opposant en verzoekt het hem de vastgestelde gebreken binnen twee maanden te verhelpen. Indien de gebreken niet tijdig worden opgeheven, verklaart het Bureau de oppositie niet-ontvankelijk.

6.   Het Bureau stelt de aanvrager in kennis van elke vaststelling ingevolge lid 1 dat de oppositie geacht wordt niet te zijn ingesteld, en van elke beslissing waarbij de oppositie op grond van de niet-ontvankelijkheidsgronden uit hoofde van lid 2, 3, 4 of 5 wordt afgewezen. Wanneer een oppositie overeenkomstig lid 2, 3, 4 of 5 wegens niet-ontvankelijkheid in zijn geheel is afgewezen vóór de kennisgeving van artikel 6, lid 1, wordt geen beslissing inzake de kosten genomen.

Artikel 6

Begin van de contradictoire fase van de oppositieprocedure en voortijdige sluiting van de procedure

1.   Wanneer de oppositie overeenkomstig artikel 5 ontvankelijk wordt verklaard, stuurt het Bureau de partijen een mededeling om hen te laten weten dat de contradictoire fase van de oppositieprocedure twee maanden na ontvangst van de mededeling geacht wordt te beginnen. Deze termijn kan tot in totaal 24 maanden worden verlengd indien beide partijen voor het verstrijken van de tweemaandentermijn daarom verzoeken.

2.   Indien de aanvraag binnen de in lid 1 bedoelde termijn wordt ingetrokken of beperkt wordt tot waren of diensten waartegen de oppositie niet gericht is, of indien het Bureau bericht ontvangt van een schikking tussen de partijen, of indien de aanvraag in een parallelle procedure wordt afgewezen, wordt de oppositieprocedure gesloten.

3.   Indien de aanvrager binnen de in lid 1 bedoelde termijn de aanvraag beperkt door sommige van de waren en diensten waartegen de oppositie gericht is, te schrappen, verzoekt het Bureau de opposant binnen een door het Bureau te stellen termijn mee te delen of hij de oppositie handhaaft en, zo ja, voor welke van de resterende waren of diensten. Indien de opposant de oppositie wegens de beperking intrekt, wordt de oppositieprocedure gesloten.

4.   Indien vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn de oppositieprocedure overeenkomstig lid 2 of lid 3 wordt gesloten, wordt geen beslissing inzake de kosten genomen.

5.   Indien vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn de oppositieprocedure na een intrekking of beperking van de aanvrage overeenkomstig lid 2 of na een intrekking van de oppositie overeenkomstig lid 3 gesloten wordt, wordt de oppositietaks terugbetaald.

Artikel 7

Onderbouwing van de oppositie

1.   Het Bureau stelt de opposant in de gelegenheid feiten, bewijzen en argumenten aan te dragen ter staving van de oppositie, of om feiten, bewijzen of argumenten die reeds zijn ingediend overeenkomstig artikel 2, lid 4, aan te vullen. Hiertoe stelt het Bureau een termijn vast die ten minste twee maanden bedraagt, te rekenen vanaf de datum waarop de contradictoire fase van de procedure geacht wordt te beginnen overeenkomstig artikel 6, lid 1.

2.   Binnen de in lid 1 bedoelde termijn overlegt de opposant ook bewijsmateriaal ten aanzien van het bestaan, de geldigheid en de reikwijdte van de bescherming van zijn oudere merk of recht, alsmede bewijsmateriaal waaruit blijkt dat hij gerechtigd is oppositie in te stellen. De opposant verstrekt met name het volgende bewijsmateriaal:

a)

indien de oppositie berust op een ouder merk in de zin van artikel 8, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 207/2009, dat geen Uniemerk is, bewijsmateriaal betreffende de indiening of inschrijving ervan door overlegging van:

i)

indien het merk nog niet ingeschreven is, een kopie van het desbetreffende indieningsbewijs of een ander gelijkwaardig document van de administratie waarbij de merkaanvraag werd ingediend, of

ii)

indien het oudere merk ingeschreven is, een kopie van het desbetreffende inschrijvingsbewijs en in voorkomend geval van het laatste vernieuwingsbewijs, waaruit blijkt dat de beschermingstermijn van het merk langer is dan de in lid 1 bedoelde termijn of de eventuele verlenging daarvan, of gelijkwaardige documenten van de administratie waarbij het merk werd ingeschreven;

b)

indien de oppositie berust op een algemeen bekend merk in de zin van artikel 8, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 207/2009, bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het merk op het desbetreffende grondgebied algemene bekendheid geniet voor de waren of diensten die zijn vermeld overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder g), van deze verordening;

c)

indien de oppositie berust op het ontbreken van toestemming van de merkhouder als bedoeld in artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, bewijsmateriaal betreffende het houderschap van het oudere merk van de opposant en van zijn relatie tot de gemachtigde of vertegenwoordiger;

d)

indien de oppositie berust op een ouder recht in de zin van artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009, bewijsmateriaal waaruit het gebruik van dat recht in het economische verkeer van meer dan alleen plaatselijke betekenis blijkt, alsmede bewijsmateriaal betreffende de verkrijging, het voortbestaan en de reikwijdte van de bescherming, waaronder, indien het oudere recht wordt ingeroepen op grond van het recht van een lidstaat, een duidelijke omschrijving van de inhoud van het nationale recht waarop een beroep wordt gedaan, onder bijvoeging van publicaties van de desbetreffende bepalingen of jurisprudentie;

e)

indien de oppositie berust op een oudere oorsprongsbenaming of geografische aanduiding in de zin van artikel 8, lid 4 bis, van Verordening (EG) nr. 207/2009, bewijsmateriaal betreffende de verkrijging, het voortbestaan en de reikwijdte van de bescherming, waaronder, indien op de oudere oorsprongsbenaming of geografische aanduiding een beroep wordt gedaan op grond van het recht van een lidstaat, een duidelijke omschrijving van de inhoud van het nationale recht waarop een beroep wordt gedaan, onder bijvoeging van publicaties van de desbetreffende bepalingen of jurisprudentie;

f)

indien de oppositie berust op een bekend merk in de zin de artikel 8, lid 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009, naast het onder a) van dit lid bedoelde bewijsmateriaal, bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het merk in de Unie of in de desbetreffende lidstaat bekendheid geniet voor de aangegeven waren of diensten overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder g), van deze verordening, alsmede bewijsmateriaal of argumenten waaruit blijkt dat gebruik van het aangevraagde merk zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel zou trekken uit of afbreuk zou doen aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.

3.   Indien het bewijsmateriaal betreffende de indiening of inschrijving van de oudere rechten als bedoeld in lid 2, onder a), of, indien van toepassing, lid 2, onder d) of e), of het bewijsmateriaal betreffende de inhoud van het relevante nationale recht online toegankelijk is via een door het Bureau erkende bron, kan de opposant dergelijk bewijsmateriaal verstrekken door naar die bron te verwijzen.

4.   Elk bewijs van indiening, inschrijving of vernieuwing en gelijkwaardige documenten als bedoeld in lid 2, onder a), d) of e), alsmede de bepalingen van het toepasselijke nationale recht inzake de verkrijging van rechten en de reikwijdte van de desbetreffende bescherming als bedoeld in lid 2, onder d) en e), met inbegrip van bewijsmateriaal dat online beschikbaar is zoals bedoeld in lid 3, worden gesteld in de proceduretaal of gaan vergezeld van een vertaling in die taal. De vertaling wordt door de opposant uit eigen beweging overgelegd binnen de voor de indiening van het origineel gestelde termijn. Al het overige door de opposant overgelegde bewijsmateriaal ter staving van de oppositie geschiedt met inachtneming van artikel 24 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431. Vertalingen die na het verstrijken van de gestelde termijnen zijn ingediend, worden niet in aanmerking genomen.

5.   Het Bureau houdt geen rekening met schriftelijke documenten, of delen daarvan, die niet binnen de door het Bureau gestelde termijn als bedoeld in lid 1 in de proceduretaal zijn ingediend of in de proceduretaal zijn vertaald.

Artikel 8

Onderzoek van de oppositie

1.   Indien de opposant voor het verstrijken van de in artikel 7, lid 1, genoemde periode geen bewijsmateriaal heeft aangedragen of indien het overgelegde bewijsmateriaal kennelijk irrelevant is of kennelijk ontoereikend om te voldoen aan de in artikel 7, lid 2, vastgestelde eisen voor enig ouder recht, wordt de oppositie als ongegrond afgewezen.

2.   Indien de oppositie niet wordt afgewezen op grond van lid 1, deelt het Bureau de opmerkingen van de opposant aan de aanvrager mee en verzoekt het deze binnen een door het Bureau gestelde termijn zijn opmerkingen in te dienen.

3.   Indien de aanvrager geen opmerkingen indient, baseert het Bureau zijn beslissing aangaande de oppositie op het aan het Bureau voorgelegde bewijsmateriaal.

4.   Het Bureau deelt de opmerkingen van de aanvrager aan de opposant mee en verzoekt deze, wanneer het Bureau zulks noodzakelijk acht, daarop binnen een door het Bureau gestelde termijn te antwoorden.

5.   Indien na het verstrijken van de in artikel 7, lid 1, bedoelde periode de opposant feiten of bewijzen overlegt die een aanvulling zijn op binnen deze termijn overgelegde relevante feiten of bewijzen en deze betrekking hebben op dezelfde vereiste als verankerd in artikel 7, lid 2, oefent het Bureau zijn bevoegdheid uit hoofde van artikel 76, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 uit bij de beslissing of het die aanvullende feiten of bewijzen aanvaardt. Met het oog hierop houdt het Bureau met name rekening met de fase van de procedure, de vraag of de feiten of bewijzen op het eerste gezicht relevant kunnen zijn voor de oplossing van het geschil en of zij op goede gronden niet tijdig zijn overgelegd.

6.   Het Bureau verzoekt de aanvrager om nadere opmerkingen in te dienen indien het dat in de gegeven omstandigheden passend acht.

7.   Indien de oppositie niet op grond van lid 1 is afgewezen en het door de opposant aangedragen bewijsmateriaal niet volstaat ter staving van de oppositie overeenkomstig artikel 7 voor enig ouder recht, wordt de oppositie als ongegrond afgewezen.

8.   Artikel 6, leden 2 en 3, is van overeenkomstige toepassing na de datum waarop de contradictoire fase van de oppositieprocedure geacht wordt te beginnen. Indien de aanvrager de betwiste aanvraag wenst in te trekken of te beperken, doet hij dit door middel van een afzonderlijk document.

9.   Waar nodig, kan het Bureau de partijen verzoeken hun opmerkingen tot bepaalde punten te beperken, in welk geval het de partijen in de gelegenheid stelt de andere punten in een later stadium van de procedure aan de orde te stellen. Het Bureau hoeft een partij niet te informeren over de mogelijkheid dat bepaalde relevante feiten of bewijsstukken die een partij eerder niet heeft overgelegd, kunnen worden overgelegd.

Artikel 9

Verscheidene opposities

1.   Indien verscheidene opposities tegen dezelfde aanvraag om inschrijving van een Uniemerk zijn ingesteld, kan het Bureau deze met het oog op de behandeling bijeenvoegen. Het Bureau kan vervolgens beslissen deze opposities afzonderlijk te onderzoeken.

2.   Indien uit een eerste onderzoek van een of meer opposities blijkt dat het Uniemerk waarvoor een inschrijvingsaanvraag is ingediend, voor alle of voor een deel van de waren of diensten waarvoor inschrijving wordt verzocht, mogelijk niet voor inschrijving in aanmerking komt, kan het Bureau de andere oppositieprocedures die met die aanvraag verband houden, opschorten. Het Bureau stelt de opposanten die door de schorsing worden geraakt, in kennis van elke relevante beslissing die in de context van lopende procedures wordt genomen.

3.   Nadat een beslissing waarbij een aanvraag zoals bedoeld in lid 1 wordt afgewezen, definitief is geworden, worden de opposities waaromtrent een beslissing overeenkomstig lid 2 werd opgeschort, geacht zonder voorwerp te zijn; de betrokken opposanten worden daarvan in kennis gesteld. In dat geval wordt de procedure geacht zonder voorwerp te zijn in de zin van artikel 85, lid 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009.

4.   Het Bureau betaalt de oppositietaks die door elke opposant wiens oppositie op de in lid 3 beschreven wijze wordt geacht zonder voorwerp te zijn, is betaald, voor 50 % terug, op voorwaarde dat de opschorting van de procedure betreffende die oppositie vóór het begin van de contradictoire fase van de procedure heeft plaatsgevonden.

Artikel 10

Bewijs van gebruik

1.   Een verzoek om een bewijs van gebruik van een ouder merk overeenkomstig artikel 42, lid 2 of 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 is ontvankelijk als het is ingediend als een onvoorwaardelijk verzoek in een afzonderlijk document, binnen de door het Bureau overeenkomstig artikel 8, lid 2, van deze verordening gestelde termijn.

2.   Wanneer de aanvrager heeft verzocht om bewijs van gebruik van een ouder merk conform de eisen van artikel 42, lid 2 of 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, verzoekt het Bureau de opposant het bewijs te leveren binnen een door het Bureau vastgestelde termijn. Indien de opposant binnen de gestelde termijn geen bewijsmateriaal of redenen voor het niet gebruiken verstrekt of indien het aangedragen bewijsmateriaal of de verstrekte redenen kennelijk ontoereikend of irrelevant zijn, wijst het Bureau de oppositie af voor zover deze op dat oudere merk is gebaseerd.

3.   De opgaven en het bewijsmateriaal van gebruik tonen de plaats, tijd, omvang en wijze van gebruik van het opponerende merk voor de waren en diensten aan waarvoor het wordt ingeschreven en waarop de oppositie berust.

4.   Het in lid 3 bedoelde bewijs wordt ingediend overeenkomstig artikel 55, lid 2, en de artikelen 63 en 64, en bestaat alleen uit overlegging van tot staving dienende stukken en voorwerpen, zoals verpakkingen, etiketten, prijslijsten, catalogi, facturen, foto's, krantenadvertenties en schriftelijke verklaringen zoals bedoeld in artikel 78, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 207/2009.

5.   Een verzoek om bewijs van gebruik kan tegelijkertijd met de opmerkingen over de gronden waarop de oppositie berust, worden ingediend. Deze opmerkingen kunnen ook tezamen met de opmerkingen in antwoord op het bewijs van het gebruik worden ingediend.

6.   Indien het door de opposant verstrekte bewijsmateriaal niet in de taal van de oppositieprocedure is gesteld, kan het Bureau eisen dat de opposant een vertaling van dat bewijsmateriaal in die taal overlegt in overeenstemming met artikel 24 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431.

7.   Indien de opposant na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn opgaven of bewijzen overlegt die een aanvulling vormen op relevante opgaven of bewijzen die reeds vóór afloop van die termijn waren overgelegd en die betrekking hebben op dezelfde verplichting van lid 3, oefent het Bureau zijn bevoegdheid uit hoofde van artikel 76, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 uit bij de beslissing of deze aanvullende opgaven of bewijzen worden aanvaard. Met het oog hierop houdt het Bureau met name rekening met de fase van de procedure, de vraag of de feiten of bewijzen op het eerste gezicht relevant kunnen zijn voor de oplossing van het geschil en of zij op goede gronden niet tijdig zijn overgelegd.

TITEL III

WIJZIGING VAN DE AANVRAAG

Artikel 11

Wijziging van de aanvraag

1.   Een verzoek tot wijziging van een aanvraag uit hoofde van artikel 43, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 behelst:

a)

het dossiernummer van de aanvraag;

b)

de naam en het adres van de aanvrager, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431;

c)

een opgave van het onderdeel van de aanvraag dat moet worden gewijzigd alsmede het desbetreffende onderdeel in de gewijzigde vorm ervan;

d)

indien de wijziging betrekking heeft op de weergave van het merk, een gewijzigde weergave van het merk overeenkomstig artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431.

2.   Indien niet aan de vereisten voor wijziging van de aanvraag is voldaan, deelt het Bureau de gebreken aan de aanvrager mee en geeft het de termijn aan waarbinnen de tekortkoming moet zijn verholpen. Indien de aanvrager de gebreken niet binnen de gestelde termijn verhelpt, weigert het Bureau het verzoek tot wijziging.

3.   Indien de gewijzigde merkaanvraag wordt gepubliceerd op grond van artikel 43, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, dan zijn de artikelen 2 tot en met 10 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

4.   Voor wijziging van hetzelfde bestanddeel in twee of meer aanvragen van dezelfde aanvrager kan één enkele aanvraag worden ingediend.

5.   De leden 1, 2 en 4 zijn op aanvragen tot verbetering van de naam of van het kantooradres van een door de aanvrager aangewezen vertegenwoordiger van overeenkomstige toepassing.

TITEL IV

VERVAL EN NIETIGHEID OF OVERGANG

Artikel 12

Vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring

1.   Een vordering bij het Bureau tot vervallen- of tot nietigverklaring overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EG) nr. 207/2009 behelst:

a)

het inschrijvingsnummer van het Uniemerk waarvan de vervallen- of de nietigverklaring wordt verzocht, en de naam van de desbetreffende merkhouder;

b)

de gronden waarop de vordering berust, door middel van een verklaring dat aan de respectieve vereisten van de artikelen 51, 52, 53, 73, 74, 74i of 74j van Verordening (EG) nr. 207/2009 is voldaan;

c)

met betrekking tot de eiser:

i)

de gegevens van de eiser overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431;

ii)

indien de eiser een vertegenwoordiger heeft aangewezen, of indien vertegenwoordiging verplicht is in de zin van artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, de naam en het kantooradres van de vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder e), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431;

d)

een opgave van de waren of diensten waarvoor de vervallen- of de nietigverklaring wordt verzocht, bij ontbreken waarvan de vordering wordt geacht gericht te zijn tegen alle waren of diensten waarop het betrokken Uniemerk betrekking heeft.

2.   In aanvulling op de eisen van lid 1 omvat een vordering tot nietigverklaring op relatieve gronden het volgende:

a)

in geval van een vordering krachtens artikel 53, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, een opgave van het oudere recht waarop de vordering is gebaseerd, overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder b), van deze verordening, dat op een dergelijke vordering van overeenkomstige toepassing is;

b)

in geval van een vordering krachtens artikel 53, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, een beschrijving van de aard van het oudere recht waarop de vordering is gebaseerd, een weergave ervan en een vermelding of dit oudere recht bestaat in de gehele Unie of in een of meer lidstaten, en indien dit het geval is, een opgave van die lidstaten;

c)

gegevens overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 2, onder d) tot en met g), dat op een dergelijke vordering van overeenkomstige toepassing is;

d)

indien de vordering wordt ingesteld door een licentienemer of een persoon die op grond van de toepasselijke Uniewetgeving of het toepasselijke nationale recht een ouder recht kan doen gelden, een opgave betreffende de machtiging of het recht om de vordering in te stellen.

3.   Wanneer de vordering tot nietigverklaring overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EG) nr. 207/2009 berust op meer dan een ouder merk of recht, zijn de leden 1, onder b), en 2 van dit artikel voor elk van deze merken of rechten van toepassing.

4.   De vordering kan een met redenen omklede uiteenzetting van de gronden, de feiten en argumenten waarop zij berust en bewijsstukken tot staving bevatten.

Artikel 13

Taalgebruik in procedures tot vervallen- of tot nietigverklaring

De indiener van de vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring of de Uniemerkhouder kan vóór het verstrijken van een termijn van twee maanden na de ontvangst door laatstgenoemde van de in artikel 17, lid 1, bedoelde mededeling, het Bureau ervan in kennis stellen dat overeenkomstig artikel 119, lid 7, van Verordening (EG) nr. 207/2009 is overeengekomen een andere taal als proceduretaal te hanteren. Indien het verzoek niet in die taal is ingediend, kan de houder verzoeken dat de eiser een vertaling in die taal aanlevert. Een dergelijk verzoek wordt door het Bureau ontvangen vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden vanaf de ontvangst door de houder van het Uniemerk van de mededeling bedoeld in artikel 17, lid 1. Het Bureau stelt de termijn vast voor de eiser om een dergelijke vertaling in te dienen. Indien die vertaling niet of niet tijdig wordt ingediend, blijft de proceduretaal ongewijzigd.

Artikel 14

Informatieverstrekking aan de partijen inzake een vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring

Een vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring en alle door de eiser overgelegde documenten, alsook alle voorafgaand aan een boordeling van de ontvankelijkheid aan een van de partijen gerichte mededelingen van het Bureau worden door het Bureau aan de andere partij toegezonden om deze van de instelling van een vordering tot vervallen- of nietigverklaring in kennis te stellen.

Artikel 15

Ontvankelijkheid van een vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring

1.   Indien de krachtens artikel 56, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 vereiste taks niet is betaald, verzoekt het Bureau de eiser de taks binnen een door het Bureau te stellen termijn te betalen. Indien de verschuldigde taks niet binnen de gestelde termijn wordt voldaan, deelt het Bureau de eiser mee dat de vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring wordt geacht niet te zijn ingesteld. Indien de taks na het verstrijken van de vastgestelde termijn is voldaan, wordt deze aan de eiser terugbetaald.

2.   Indien de vordering is ingesteld in een taal die niet een van de talen van het Bureau is zoals artikel 119, lid 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009 vereist, of indien deze niet voldoet aan artikel 12, lid 1, onder a) of b), of in voorkomend geval aan artikel 12, lid 2, onder a) of b), van de onderhavige verordening, verklaart het Bureau de vordering niet-ontvankelijk.

3.   Indien de ingevolge de tweede alinea van artikel 119, lid 6, van Verordening (EG) nr. 207/2009 vereiste vertaling niet wordt ingediend binnen een maand na de datum van instelling van een vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring, verklaart het Bureau de vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring niet-ontvankelijk.

4.   Indien de vordering niet voldoet aan het bepaalde in artikel 12, lid 1, onder c), artikel 12, lid 2, onder c) of d), stelt het Bureau de eiser daarvan in kennis en verzoekt het de eiser de geconstateerde gebreken binnen twee maanden te verhelpen. Indien de gebreken niet tijdig worden verholpen, verklaart het Bureau de vordering niet-ontvankelijk.

5.   Het Bureau stelt de eiser en de houder van het Uniemerk in kennis van elke vaststelling ingevolge lid 1 dat de vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring geacht wordt niet te zijn ingesteld, en van elke beslissing waarbij de vordering tot vervallen- of nietigverklaring op grond van niet-ontvankelijkheidsgronden uit hoofde van de leden 2, 3 of 4, wordt afgewezen. Wanneer een vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring vóór de kennisgeving van artikel 17, lid 1, uit hoofde van de leden 2, 3 of 4 wegens niet-ontvankelijkheid in haar geheel is afgewezen, wordt geen beslissing inzake de kosten genomen.

Artikel 16

Onderbouwing van een vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring

1.   De eiser levert de feiten, bewijzen en argumenten tot staving van de vordering aan tot de afsluiting van de contradictoire fase van een procedure tot vervallen- of tot nietigverklaring. De eiser verstrekt met name het volgende:

a)

in geval van een vordering overeenkomstig artikel 51, lid 1, onder b) of c), of artikel 52 van Verordening (EG) nr. 207/2009, feiten, argumenten en bewijzen ter staving van de gronden waarop de vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring berust;

b)

in geval van een vordering krachtens artikel 53, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, het bewijsmateriaal dat wordt vereist door artikel 7, lid 2, van deze verordening en artikel 7, lid 3, is van overeenkomstige toepassing;

c)

in het geval van een vordering krachtens artikel 53, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, bewijsmateriaal betreffende de verkrijging, het voortbestaan en de beschermingsomvang van het betrokken oudere recht alsmede bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de eiser gerechtigd is tot het indienen van de vordering, waaronder, indien op het oudere recht een beroep wordt gedaan op grond van nationaal recht, een duidelijke omschrijving van de inhoud van dat nationale recht onder bijvoeging van publicaties van de bepalingen of jurisprudentie ter zake. Indien het bewijsmateriaal betreffende de indiening of inschrijving van een ouder recht in de zin van artikel 53, lid 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 207/2009 of het bewijsmateriaal betreffende de inhoud van het desbetreffende nationale recht online toegankelijk is via een door het Bureau erkende bron, kan de eiser dergelijk bewijsmateriaal verstrekken door naar die bron te verwijzen.

2.   Bewijsmateriaal betreffende de indiening, de inschrijving of de vernieuwing van oudere rechten of, indien van toepassing, de inhoud van het nationale recht ter zake, waaronder bewijsmateriaal dat online toegankelijk is, zoals bedoeld in lid 1, onder b) en c), wordt ingediend in de taal van de procedure of er wordt een vertaling in die taal ingediend. De vertaling wordt door de eiser uit eigen beweging ingediend, binnen een maand na de indiening van dat bewijsmateriaal. Al het overige bewijsmateriaal dat ter staving van de vordering wordt overgelegd door de eiser of, in geval van een vordering tot vervallenverklaring op grond van artikel 51, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 207/2009, door de houder van het litigieuze Uniemerk, is onderworpen aan artikel 24 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431. Vertalingen die na het verstrijken van de gestelde termijnen zijn ingediend, worden niet in aanmerking genomen.

Artikel 17

Onderzoek over de gegrondheid van een vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring

1.   Indien de vordering tegen de achtergrond van artikel 15 ontvankelijk is bevonden, stuurt het Bureau de partijen een mededeling om hen te laten weten dat de contradictoire fase van de procedure tot vervallen- of tot nietigverklaring is begonnen, en nodigt het de houder van het Uniemerk uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken.

2.   Wanneer het Bureau een partij in overeenstemming met artikel 57, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 heeft verzocht opmerkingen te maken binnen een gestelde termijn en deze partij binnen die termijn geen opmerkingen indient, sluit het de contradictoire fase van de procedure en baseert het zijn beslissing over het verval of de nietigverklaring op het bewijsmateriaal waarover het beschikt.

3.   Indien de eiser niet de feiten, argumenten of bewijzen heeft aangedragen die nodig zijn om de vordering te staven, wordt deze als ongegrond afgewezen.

4.   Onverminderd artikel 62 worden alle door een der partijen ingediende opmerkingen aan de andere partij meegedeeld.

5.   Indien de houder afstand doet van het Uniemerk dat voorwerp is van een vordering als bedoeld in artikel 12 ter bescherming van enkel waren of diensten waartegen de vordering niet is gericht, of het Uniemerk in een parallelle procedure wordt nietigverklaard of eindigt, wordt de procedure gesloten, tenzij artikel 50, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 van toepassing is of de eiser blijk geeft van een rechtmatig belang bij het verkrijgen van een beslissing ten gronde.

6.   Indien de houder gedeeltelijk afstand doet van het Uniemerk door sommige van de waren en diensten waartegen de eis gericht is, te schrappen, verzoekt het Bureau de eiser om binnen een door het Bureau te stellen termijn mee te delen of hij de vordering handhaaft en, zo ja, voor welke van de resterende waren of diensten. Wanneer de eiser de eis in het licht van de afstand intrekt, of indien het Bureau bericht ontvangt van een schikking tussen de partijen, wordt de procedure gesloten.

7.   Indien de houder afstand wenst te doen van het litigieuze Uniemerk, doet hij dit door middel van een afzonderlijk document.

8.   Artikel 8, lid 9, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

Verscheidene vorderingen tot vervallen- of tot nietigverklaring

1.   Indien met betrekking tot hetzelfde Uniemerk verscheidene vorderingen tot vervallen- of tot nietigverklaring zijn ingesteld, kan het Bureau deze met het oog op de behandeling bijeenvoegen. Het bureau kan vervolgens beslissen deze vorderingen afzonderlijk te onderzoeken.

2.   Artikel 9, leden 2, 3 en 4, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

Bewijs van gebruik met betrekking tot een vordering tot vervallen, respectievelijk nietigverklaring

1.   In het geval van een vordering tot vervallenverklaring op grond van artikel 51, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 207/2009, verzoekt het Bureau de houder van het Uniemerk binnen een door het Bureau te stellen termijn het bewijs van het normale gebruik van het merk te leveren. Indien de houder dat bewijs niet binnen de gestelde termijn levert of de redenen voor het niet gebruiken niet verstrekt, of indien het aangedragen bewijsmateriaal of de verstrekte redenen kennelijk ontoereikend of niet ter zake doende zijn, wordt het Uniemerk vervallen verklaard. Het bepaalde in artikel 10, leden 3, 4, 6 en 7, van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

2.   Een verzoek om een bewijs van gebruik overeenkomstig artikel 57, lid 2 of lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 is ontvankelijk als de houder van het Uniemerk een dergelijk verzoek als een onvoorwaardelijk verzoek in een afzonderlijk document indient binnen de door het Bureau overeenkomstig artikel 17, lid 1, van deze verordening gestelde termijn. Wanneer de houder van het Uniemerk heeft verzocht om bewijs van gebruik van een ouder merk of van een geldige redenen voor het niet-gebruiken in overeenstemming met de eisen van artikel 57, lid 2 of 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, verzoekt het Bureau de eiser die nietigverklaring vordert, om het verlangde bewijs binnen een door het Bureau vastgestelde termijn in te dienen. Indien de eiser die nietigverklaring vordert, dat bewijs niet binnen de gestelde termijn levert of de redenen voor het niet gebruiken niet verstrekt, of indien het aangedragen bewijsmateriaal of de verstrekte redenen kennelijk ontoereikend of niet ter zake doende zijn, wijst het Bureau de vordering tot nietigverklaring af voor zover deze op dat oudere merk is gebaseerd. Het bepaalde in artikel 10, leden 3 tot en met 7, van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

Verzoeken tot overgang

1.   Wanneer de houder van een merk overeenkomstig artikel 18, lid 1, en artikel 18, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 207/2009 verzoekt om een overgang in plaats van nietigverklaring, zijn de artikelen 12 tot en met 19 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

2.   Indien een verzoek tot overgang overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 volledig of gedeeltelijk is toegewezen door het Bureau of door een rechtbank voor het Uniemerk en de beslissing of de uitspraak definitief is, draagt het Bureau er zorg voor dat de daaruit resulterende gedeeltelijke of volledige overgang van het Uniemerk wordt ingeschreven in het register en gepubliceerd.

TITEL V

BEROEPSPROCEDURES

Artikel 21

Beroepschrift

1.   Een beroepschrift als bedoeld in artikel 60, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 omvat:

a)

de naam en het adres van de appellant, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431;

b)

indien de appellant een vertegenwoordiger heeft aangewezen, de naam en het kantooradres van laatstgenoemde overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder e), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431;

c)

indien vertegenwoordiging van de appellant verplicht is op grond van artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, de naam en het kantooradres van de vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder e), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431;

d)

een duidelijke en ondubbelzinnige vermelding van de bestreden beslissing, met vermelding van de datum waarop deze is genomen en het dossiernummer van de procedure waarmee de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld, verband houdt;

e)

wanneer de bestreden beslissing slechts gedeeltelijk wordt betwist, een duidelijke en ondubbelzinnige opgave van de waren of diensten waarvoor tegen de bestreden beslissing wordt opgekomen.

2.   Wanneer het beroepschrift wordt ingediend in een andere officiële taal van de Unie dan de proceduretaal, legt de appellant een vertaling hiervan over, binnen vier maanden na de datum van kennisgeving van de bestreden beslissing.

3.   Wanneer in een ex-parteprocedure de bestreden beslissing in een andere officiële taal dan de proceduretaal is genomen, kan de appellant het beroepschrift hetzij indienen in de proceduretaal, hetzij in de taal waarin de bestreden beslissing is genomen; in beide gevallen wordt de taal waarin het beroepschrift is opgesteld, de taal van de beroepsprocedure en is lid 2 niet van toepassing.

4.   Zodra het beroepschrift in een inter-partesprocedure is ingediend, wordt het ter kennis van de verweerder gebracht.

Artikel 22

Uiteenzetting van de gronden

1.   Een uiteenzetting van de gronden van het beroep dat is ingesteld overeenkomstig artikel 60, lid 1, vierde volzin, van Verordening (EG) nr. 207/2009, omvat een duidelijke en ondubbelzinnige vermelding van:

a)

de beroepsprocedure waarop de uiteenzetting van de gronden betrekking heeft, door vermelding van hetzij het desbetreffende nummer van het beroep, hetzij van de bestreden beslissing, met eerbiediging van de eisen van artikel 21, lid 1, onder d), van deze verordening;

b)

de gronden van het beroep op basis waarvan om nietigverklaring van de bestreden beslissing wordt verzocht, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21, lid 1, onder e), van deze verordening;

c)

de feiten, bewijzen en argumenten tot staving van de aangevoerde gronden, overgelegd met eerbiediging van de eisen van artikel 55, lid 2.

2.   De uiteenzetting van de gronden wordt ingediend in de proceduretaal van het beroep zoals bepaald overeenkomstig artikel 21, leden 2 en 3. Wanneer de uiteenzetting van de gronden wordt ingediend in een andere officiële taal van de Unie, moet de appellant een vertaling daarvan verstrekken binnen één maand na de indiening van het oorspronkelijke uiteenzetting.

Artikel 23

Ontvankelijkheid van een beroep

1.   De kamer van beroep verklaart een beroep niet-ontvankelijk in elk van de volgende gevallen:

a)

wanneer het beroepschrift niet binnen twee maanden na de datum van kennisgeving van de bestreden beslissing is ingediend;

b)

indien het beroep niet in overeenstemming is met de artikelen 58 en 59 van Verordening (EG) nr. 207/2009, of met artikel 21, lid 1, onder d), en artikel 21, leden 2 en 3, van deze verordening, tenzij deze gebreken binnen vier maanden na de datum van kennisgeving van de bestreden beslissing zijn verholpen;

c)

indien het beroepschrift niet voldoet aan de eisen van artikel 21, lid 1, onder a), b), c) en e), en de appellant deze tekortkomingen, hoewel hij daarvan door de kamer van beroep in kennis is gesteld, niet binnen de door die kamer daartoe gestelde termijn heeft verholpen;

d)

indien de uiteenzetting van de gronden niet binnen vier maanden na de datum van kennisgeving van de bestreden beslissing is ingediend;

e)

indien de uiteenzetting van de gronden niet voldoet aan de eisen van artikel 22, lid 1, onder a) en b), en de appellant deze tekortkomingen, hoewel hij daarvan door de kamer van beroep in kennis is gesteld, niet binnen de door die kamer daartoe gestelde termijn heeft verholpen of binnen een maand na de datum van indiening van de oorspronkelijke uiteenzetting geen vertaling van de uiteenzetting van de gronden heeft ingediend overeenkomstig artikel 22, lid 2.

2.   Wanneer het beroep niet-ontvankelijk lijkt te zijn, kan de voorzitter van de kamer van beroep waaraan de zaak is toegewezen op grond van artikel 35, lid 1, de kamer van beroep verzoeken onverwijld over de ontvankelijkheid van het beroep te beslissen, voordat kennisgeving aan de verweerder wordt gedaan van het beroepschrift of van de uiteenzetting van de gronden, naargelang van het geval.

3.   De kamer van beroep verklaart dat een beroep niet wordt geacht te zijn ingesteld, indien de beroepstaks is betaald na het verstrijken van de termijn die is vastgesteld in artikel 60, lid 1, eerste volzin, van Verordening (EG) nr. 207/2009. In dat geval is lid 2 van dit artikel van toepassing.

Artikel 24

Verweer

1.   In een inter-partesprocedure kan de verweerder een conclusie van antwoord indienen binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van de uiteenzetting van de gronden van de appellant. In uitzonderlijke omstandigheden kan deze termijn worden verlengd op met redenen omkleed verzoek van de verweerder.

2.   De conclusie van antwoord bevat de naam en het adres van de verweerder overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431, en voldoet mutatis mutandis aan de voorwaarden van artikel 21, lid 1, onder b), c) en d), artikel 22, lid 1, onder a), en c), en artikel 22, lid 2, van deze verordening.

Artikel 25

Incidenteel beroep

1.   Wanneer de verweerder overeenkomstig artikel 60, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 verzoekt om vernietiging of wijziging van de bestreden beslissing op een niet in het beroep aan de orde gestelde kwestie, moet dat incidentele beroep worden ingesteld binnen de termijn voor het indienen van een conclusie van antwoord overeenkomstig artikel 24, lid 1, van deze verordening.

2.   Een incidenteel beroep moet worden ingesteld door een van de conclusie van antwoord onderscheiden akte.

3.   Het incidentele beroep omvat de naam en het adres van de verweerder overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431 en voldoet mutatis mutandis aan de voorwaarden van artikel 21, lid 1, onder b) tot en met e), en artikel 22 van deze verordening.

4.   Een incidenteel beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard in elk van de volgende gevallen:

a)

indien het niet is ingesteld binnen de in lid 1 bedoelde termijn;

b)

indien het niet is ingediend met inachtneming van de vereisten van hetzij lid 2, hetzij artikel 21, lid 1, onder d);

c)

indien het niet voldoet aan de eisen van lid 3, en de verweerder deze tekortkomingen, hoewel hij daarvan door de kamer van beroep in kennis is gesteld, niet binnen de door de kamer van beroep daartoe gestelde termijn heeft verholpen of binnen een maand na de datum van instelling van het oorspronkelijke beroep geen vertaling van dat beroep en de bijbehorende uiteenzetting van gronden heeft ingediend.

5.   De appellant wordt verzocht opmerkingen in te dienen over het incidentele beroep van de verweerder, binnen twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving aan de appellant. Deze termijn kan in uitzonderlijke omstandigheden worden verlengd door de kamer van beroep op een met redenen omkleed verzoek van de appellant. Artikel 26 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

Repliek en dupliek in inter-partesprocedures

1.   Op met redenen omkleed verzoek van de appellant dat is ingediend binnen twee weken na de kennisgeving van de conclusie van antwoord, kan de kamer van beroep, uit hoofde van artikel 63, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, de appellant toestaan de uiteenzetting van de gronden binnen een door haar aangegeven termijn aan te vullen in een conclusie van repliek.

2.   In dat geval staat de kamer van beroep de verweerder ook toe de conclusie van antwoord binnen een door haar aangegeven termijn aan te vullen in een conclusie van dupliek.

Artikel 27

Onderzoek van het beroep

1.   In een ex-parteprocedure en met betrekking tot die waren of diensten die deel uitmaken van het voorwerp van het beroep, handelt de kamer van beroep in overeenstemming met artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EG) nr. 207/2009 indien zij bij de toepassing van die bepaling een grond tot afwijzing van de merkaanvraag opwerpt die niet reeds in de bestreden beslissing is aangevoerd.

2.   In een inter-partesprocedure worden het onderzoek van het beroep en, in voorkomend geval, van het incidentele beroep, beperkt tot de gronden vermeld in de uiteenzetting van de gronden en, in voorkomend geval, in het incidentele beroep. Niet door de partijen opgeworpen rechtsvragen worden door de kamer van beroep alleen onderzocht voor zover zij betrekking hebben op wezenlijke vormvoorschriften of wanneer het nodig is om die rechtsvragen op te lossen met het oog op een correcte toepassing van Verordening (EG) nr. 207/2009 met betrekking tot de feiten, bewijzen en argumenten die door de partijen zijn aangedragen.

3.   Het onderzoek van het beroep omvat de volgende stellingen of verzoeken, op voorwaarde dat zij tijdig aan de orde zijn gesteld in de uiteenzetting van de gronden van het beroep of, in voorkomend geval, in het incidentele beroep in de procedure voor de instantie van het Bureau die de beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld, heeft genomen:

a)

door gebruik verkregen onderscheidend vermogen als bedoeld in artikelen 7, lid 3, en artikel 52, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009;

b)

erkenning van het oudere merk op de markt uit hoofde van gebruik in het kader van artikel 8, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 207/2009;

c)

een bewijs van het gebruik overeenkomstig artikel 42, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 of artikel 57, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009.

4.   Overeenkomstig artikel 76, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 kan de kamer van beroep voor het eerst bij de kamer aangedragen feiten of bewijzen uitsluitend aanvaarden voor zover deze feiten en bewijzen aan de volgende eisen voldoen:

a)

zij kunnen op het eerste gezicht relevant zijn voor de oplossing van het geschil, en

b)

zij zijn om geldige redenen niet tijdig overgelegd, met name indien zij enkel eerder en tijdig ingediende relevante feiten en bewijzen aanvullen, of zijn ingediend ter betwisting van vaststellingen die door de eerste instantie in de bestreden beslissing op eigen initiatief zijn gedaan of onderzocht.

5.   De kamer van beroep beslist uiterlijk in haar beslissing op het beroep en, in voorkomend geval, op het incidentele beroep, over verzoeken tot beperking, afsplitsing of gedeeltelijke afstand van het litigieuze merk waarvan de aanvrager of houder in de loop van de beroepsprocedure overeenkomstig de artikelen 43, 44 of 50 van Verordening (EG) nr. 207/2009 kennis heeft gegeven. Indien de kamer van beroep de beperking, afsplitsing of gedeeltelijke afstand aanvaardt, stelt zij onverwijld de dienst die bevoegd is voor het register en de diensten die zich met parallelle procedures aangaande hetzelfde merk bezighouden, in kennis.

Artikel 28

Mededelingen van de kamer van beroep

1.   Mededelingen van de kamer van beroep in het kader van het onderzoek van het beroep of met het oog op het faciliteren van een minnelijke schikking, worden door de rapporteur opgesteld en door hem ondertekend namens de kamer van beroep, in overleg met de voorzitter van die kamer.

2.   Wanneer een kamer van beroep mededelingen doet aan de partijen over haar voorlopige standpunt over feitelijke of juridische aangelegenheden, vermeldt zij dat zij niet wordt gebonden door een dergelijke mededeling.

Artikel 29

Opmerkingen over vragen van algemeen belang

De kamer van beroep kan, op eigen initiatief of op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de uitvoerend directeur van het Bureau, de uitvoerend directeur verzoeken opmerkingen te maken over vragen van algemeen belang die rijzen in het kader van een bij de kamer aanhangige procedure. De partijen hebben het recht om hun beschouwingen ten aanzien van de opmerkingen van de uitvoerend directeur in te dienen.

Artikel 30

Heropening van het onderzoek van de absolute gronden

1.   Wanneer in een ex-parteprocedure de kamer van beroep van mening is dat er een absolute weigeringsgrond van toepassing kan zijn op in de merkaanvraag vermelde waren of diensten die geen deel uitmaken van het voorwerp van het beroep, stelt zij de onderzoeker die voor de behandeling van die aanvraag bevoegd is, in kennis en kan deze beslissen tot heropening van het onderzoek op grond van artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 met betrekking tot die waren of diensten.

2.   Indien tegen een beslissing van de oppositieafdeling beroep is ingesteld, kan de kamer van beroep door middel van een met redenen omklede tussenbeslissing en onverminderd artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, de beroepsprocedure schorsen en de betwiste aanvraag terugverwijzen naar de voor het onderzoek van die aanvraag bevoegde onderzoeker, met een aanbeveling tot heropening van het onderzoek op grond van artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, indien zij van mening is dat er een absolute weigeringsgrond geldt voor alle of een deel van de in de merkaanvraag vermelde waren of diensten.

3.   Wanneer de betwiste aanvraag is terugverwezen op grond van lid 2, deelt de onderzoeker de kamer van beroep onverwijld mede of het onderzoek van de litigieuze aanvraag al dan niet is heropend. Wanneer het onderzoek is heropend, blijft de hogere voorziening geschorst totdat de beslissing van de onderzoeker is genomen, en, voor zover de litigieuze aanvraag volledig of gedeeltelijk is afgewezen, totdat de beslissing van de onderzoeker dienaangaande definitief is geworden.

Artikel 31

Onderzoek van een beroep als een prioritaire aangelegenheid

1.   Op met redenen omkleed verzoek van de appellant of de verweerder en na de andere partij te hebben gehoord, kan de kamer van beroep, gelet op de bijzondere spoedeisendheid en de omstandigheden van het geval, het beroep als prioritaire aangelegenheid onderzoeken, onverminderd de artikelen 23 en 26, met inbegrip van de bepalingen inzake termijnen.

2.   Het verzoek om onderzoek van het beroep als een prioritaire aangelegenheid kan gedurende de beroepsprocedure op elk moment worden ingediend. Het wordt in een afzonderlijk document ingediend en gaat vergezeld van bewijsstukken ter staving van de spoedeisendheid en de bijzondere omstandigheden van het geval.

Artikel 32

Formele inhoud van de beslissing van de kamer van beroep

De beslissing van de kamer van beroep behelst:

a)

een vermelding dat de beslissing door de kamer van beroep is genomen;

b)

de datum waarop de beslissing is genomen;

c)

de namen van de partijen en van hun vertegenwoordigers;

d)

het nummer van het beroep waarop zij betrekking heeft en een omschrijving van de bestreden beslissing overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, lid 1, onder d);

e)

een opgave van de formatie van de kamer van beroep;

f)

de naam en, onverminderd artikel 39, lid 5, de handtekening van de voorzitter en van de leden die bij de beslissing waren betrokken, met inbegrip van een vermelding van wie in de zaak als rapporteur is opgetreden, of, indien de beslissing is genomen door één enkel lid, de naam en de handtekening van het lid dat de beslissing heeft genomen;

g)

de naam en de handtekening van de griffier en, in voorkomend geval, van de griffiemedewerker die namens de griffier ondertekent;

h)

een samenvatting van de feiten en van de argumenten die door de partijen zijn aangedragen;

i)

een uiteenzetting van de gronden waarop de beslissing is gebaseerd;

j)

de uitspraak van de kamer van beroep en, voor zover nodig, een beslissing inzake de kosten.

Artikel 33

Terugbetaling van de beroepstaks

De beroepstaks wordt terugbetaald op last van de kamer van beroep in om het even welke van de volgende gevallen:

a)

indien het beroep niet wordt geacht te zijn ingesteld overeenkomstig artikel 60, lid 1, tweede volzin, van Verordening (EG) nr. 207/2009;

b)

indien de beslissende instantie van het Bureau die de bestreden beslissing heeft genomen, overgaat tot herziening overeenkomstig artikel 61, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 of de bestreden beslissing herroept onder toepassing van artikel 80 van Verordening (EG) nr. 207/2009;

c)

indien na heropening van de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 naar aanleiding van de aanbeveling van de kamer van beroep op grond van artikel 30, lid 2, van deze verordening, de litigieuze aanvraag is verworpen bij de eindbeslissing van de onderzoeker en het beroep bijgevolg zonder voorwerp is geraakt;

d)

indien de kamer van beroep die terugbetaling billijk acht uit hoofde van een wezenlijke tekortkoming in de procedure.

Artikel 34

Herziening en herroeping van de bestreden beslissing

1.   Wanneer in een ex-parteprocedure het beroep niet wordt afgewezen op grond van artikel 23, lid 1, overlegt de kamer van beroep het beroepschrift en de uiteenzetting van de gronden aan de instantie van het Bureau die de bestreden beslissing heeft genomen, met het oog op de toepassing van artikel 61 van Verordening (EG) nr. 207/2009.

2.   Indien de instantie van het Bureau die de bestreden beslissing heeft vastgesteld, beslist het verzoek om herziening in te willigen overeenkomstig artikel 61, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, stelt zij de kamer van beroep daarvan onverwijld in kennis.

3.   Indien de instantie van het Bureau die de bestreden beslissing heeft vastgesteld, de procedure voor herroeping van de bestreden beslissing overeenkomstig artikel 80, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 is gestart, stelt zij de kamer van beroep daarvan onverwijld in kennis met het oog op de toepassing van artikel 71 van deze Verordening. Zij stelt ook de kamer van beroep onverwijld in kennis van de uitkomst van die procedure.

Artikel 35

Toewijzing van een beroep aan een kamer en aanwijzing van een rapporteur

1.   Zodra het beroepschrift is ingediend, wijst de president van de kamers van beroep de zaak toe aan een kamer van beroep, overeenkomstig de objectieve criteria als vastgesteld door het presidium van de kamers van beroep zoals bedoeld in artikel 136, lid 4, onder c), van Verordening (EG) nr. 207/2009.

2.   Voor elke ingevolge lid 1 aan een kamer van beroep toegewezen zaak wijst de voorzitter van die kamer een lid van de kamer van beroep, of de voorzitter, aan als rapporteur.

3.   Indien een zaak door één lid kan worden beslist overeenkomstig artikel 36, lid 1, wijst de kamer van beroep die een zaak behandelt, de rapporteur als enig lid aan overeenkomstig artikel 135, lid 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009.

4.   Wanneer een beslissing van een kamer van beroep in een zaak is vernietigd of gewijzigd bij een definitieve beslissing van het Gerecht of, in voorkomend geval, van het Hof van Justitie, wijst de president van de kamers van beroep, met het oog op de naleving van die uitspraak in overeenstemming met artikel 65, lid 6, van Verordening (EG) nr. 207/2009, de zaak overeenkomstig lid 1 van dit artikel opnieuw toe aan een kamer van beroep, die niet die leden omvat die de vernietigde beslissing hadden genomen, tenzij de zaak wordt verwezen naar de grote kamer van beroep („de grote kamer”), of wanneer de vernietigde beslissing door de grote kamer was genomen.

5.   Indien tegen dezelfde beslissing verscheidene beroepen worden ingesteld, worden deze in dezelfde procedure behandeld. Indien beroepen waarbij dezelfde partijen zijn betrokken, zijn ingesteld tegen verschillende beslissingen die betrekking hebben op hetzelfde merk, of andere feitelijke of juridische elementen ter zake gemeenschappelijk hebben, kunnen die beroepen met instemming van de partijen worden gevoegd.

Artikel 36

Zaken ten aanzien waarvan er één enkel lid bevoegd is

1.   De kamer van beroep die de zaak behandelt, kan één enkel lid aanwijzen in de zin van artikel 135, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 ten aanzien van de volgende beslissingen:

a)

beslissingen op grond van artikel 23;

b)

beslissingen waarbij de beroepsprocedure wordt gesloten naar aanleiding van intrekking, afwijzing, afstand of nietigheid van het litigieuze of oudere merk;

c)

beslissingen tot afsluiting van de beroepsprocedure na intrekking van de oppositie, van de vordering tot de vervallen- of de nietigverklaring of van het beroep;

d)

beslissingen over maatregelen op grond van artikel 79 quinquies, lid 1, en artikel 80, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, mits de correctie of, in voorkomend geval, de herroeping van de beslissing inzake het beroep betrekking heeft op een beslissing van één enkel lid;

e)

beslissingen overeenkomstig artikel 81, lid 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009;

f)

beslissingen overeenkomstig artikel 85, leden 3, 4 en 7, van Verordening (EG) nr. 207/2009;

g)

beslissingen inzake beroepen tegen beslissingen in ex-parteprocedures, genomen op de gronden die zijn verankerd in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 207/2009, die kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond zijn.

2.   Indien het enkele lid van mening is dat niet of niet langer aan de voorwaarden van lid 1 of artikel 135, lid 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009 wordt voldaan, verwijst het enkele lid de zaak terug naar de kamer van beroep in haar samenstelling van drie leden, door indiening van een ontwerpbeslissing zoals bedoeld in artikel 41 van deze verordening.

Artikel 37

Verwijzing naar de grote kamer

1.   Onverminderd de mogelijkheid tot verwijzing van een zaak naar de grote kamer op grond van artikel 135, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, verwijst een kamer een aan haar toegewezen zaak naar de grote kamer wanneer zij meent te moeten afwijken van een uitlegging van de desbetreffende wetgeving in een eerdere beslissing van de grote kamer, of als zij merkt dat de kamers van beroep uiteenlopende beslissingen hebben genomen over een rechtsvraag die van invloed kan zijn op de oplossing van het geschil.

2.   Alle beslissingen inzake verwijzingen van beroepszaken naar de grote kamer bevatten een uiteenzetting van de redenen waarom de verwijzende kamer van beroep of, in voorkomend geval, het presidium van de kamers van beroep dit gerechtvaardigd acht, worden meegedeeld aan de partijen in de zaak en bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.

3.   De grote kamer verwijst de zaak onverwijld terug naar de kamer van beroep, waaraan de zaak aanvankelijk was toegewezen, indien zij van oordeel is dat de voorwaarden voor de oorspronkelijke verwijzing niet, of niet langer, zijn vervuld.

4.   Verzoeken om een met redenen omkleed advies over rechtsvragen overeenkomstig artikel 128, lid 4, onder l), van Verordening (EG) nr. 207/2009 worden schriftelijk verwezen naar de grote kamer, vermelden de rechtsvragen ten aanzien waarvan om uitlegging wordt gevraagd, en kunnen tevens het standpunt vermelden van de uitvoerend directeur over de verschillende mogelijke uitleggingen, alsmede over de respectieve juridische en praktische gevolgen hiervan. Het verzoek wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.

5.   Wanneer een kamer van beroep in een bij haar aanhangige zaak moet beslissen over dezelfde rechtskwestie als reeds aan de orde gesteld in een verwijzing naar de grote kamer op grond van artikel 135, lid 3, of artikel 128, lid 4, onder l), van Verordening (EG) nr. 207/2009, schorst zij de procedure totdat de grote kamer haar beslissing heeft genomen of haar met redenen omkleed advies heeft uitgebracht.

6.   Groeperingen of entiteiten die fabrikanten, producenten, dienstverleners, handelaren of consumenten vertegenwoordigen die een belang kunnen aantonen bij de uitkomst van een beroep dat wordt behandeld door of een verzoek om een met redenen omkleed advies dat is gedaan aan de grote kamer, kunnen schriftelijke opmerkingen indienen binnen twee maanden na de bekendmaking in het Publicatieblad van het Bureau van de verwijzingsbeslissing of, naargelang van het geval, het verzoek om een met redenen omkleed advies. Zij zijn geen partij bij de procedure voor de grote kamer en dragen hun eigen kosten.

Artikel 38

Wijziging in de samenstelling van een kamer

1.   Indien na een mondelinge behandeling de samenstelling van een kamer van beroep wordt gewijzigd overeenkomstig artikel 43, leden 2 en 3, worden alle partijen bij de procedure ervan in kennis gesteld dat, op verzoek van een deelnemer, een nieuwe mondelinge behandeling plaatsvindt voor de kamer van beroep in haar nieuwe samenstelling. Tot een nieuwe mondelinge behandeling wordt ook overgegaan wanneer het nieuwe lid daarom verzoekt en de andere leden van de kamer van beroep daarmee instemmen.

2.   Het nieuwe lid van de kamer van beroep is, evenals de andere leden, gebonden aan reeds genomen tussenbeslissingen.

Artikel 39

Beraadslaging en stemming inzake alsmede ondertekening van beslissingen

1.   De rapporteur legt een ontwerpbeslissing voor aan de overige leden van de kamer van beroep en stelt een redelijke termijn vast waarbinnen tegenwerpingen kunnen worden gemaakt of om wijzigingen kan worden verzocht.

2.   De kamer van beroep vergadert om over de te nemen beslissing te beraadslagen, indien blijkt dat niet alle leden van de kamer van dezelfde mening zijn. Aan de beraadslaging nemen slechts leden van de kamer van beroep deel; de voorzitter van de kamer van beroep kan echter andere functionarissen, onder meer griffiers of tolken, tot de beraadslaging toelaten. De beraadslagingen zijn en blijven geheim.

3.   Bij de beraadslagingen tussen de leden van een kamer van beroep maakt de rapporteur als eerste zijn standpunt bekend en, indien deze niet tevens de voorzitter is, maakt de voorzitter als laatste zijn standpunt bekend.

4.   Indien moet worden gestemd, wordt dezelfde volgorde aangehouden; behalve dat de voorzitter altijd als laatste stemt. Stemonthoudingen zijn niet toegestaan.

5.   Alle leden van de kamer van beroep die deelnemen aan de beslissing, ondertekenen deze. Wanneer de kamer van beroep echter reeds tot een eindbeslissing is gekomen en een lid verhinderd is, wordt dat lid niet vervangen en tekent de voorzitter de beslissing namens dat lid. Indien de voorzitter verhinderd is, tekent het oudste lid van de kamer van beroep zoals bepaald overeenkomstig artikel 43, lid 1, de beslissing namens de voorzitter.

6.   De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing indien een beslissing moet worden genomen door één enkel lid overeenkomstig artikel 135, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 en artikel 36, lid 1, van deze verordening. In dergelijke gevallen worden de beslissingen ondertekend door dat enkele lid.

Artikel 40

Voorzitter van een kamer van beroep

Een voorzitter zit een kamer van beroep voor en heeft de volgende taken:

a)

aanwijzing van een lid van de kamer van beroep, of van hemzelf of haarzelf, als rapporteur voor elke zaak die aan die kamer van beroep is toegewezen overeenkomstig artikel 35, lid 2;

b)

aanwijzing namens de kamer van beroep van de rapporteur als enig lid overeenkomstig artikel 135, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009;

c)

verzoeken aan de kamer van beroep om te beslissen over de ontvankelijkheid van het beroep overeenkomstig artikel 23, lid 2, van deze verordening;

d)

leiding geven aan het voorbereidend onderzoek van de zaak door de rapporteur, overeenkomstig artikel 41 van deze verordening;

e)

voorzitten van de mondelinge behandeling en de bewijsvoering en ondertekenen van het desbetreffende proces-verbaal.

Artikel 41

Rapporteur van een kamer van beroep

1.   De rapporteur onderwerpt het hem toegewezen beroep aan een voorafgaand onderzoek, bereidt de zaak voor onderzoek en beraadslaging door de kamer van beroep voor en stelt een ontwerpbeslissing van de kamer van beroep op.

2.   De rapporteur heeft, voor zover nodig en onder leiding van de voorzitter van de kamer van beroep, de volgende taken:

a)

de partijen verzoeken hun opmerkingen in te dienen overeenkomstig artikel 63, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009;

b)

besluiten over verzoeken om verlenging van termijnen en, naargelang van het geval, termijnen stellen in de zin van artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 5, en artikel 26 van deze verordening, en besluiten over schorsingen overeenkomstig artikel 71;

c)

mededelingen opstellen in overeenstemming met artikel 28 en de hoorzitting;

d)

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en de bewijsvoering ondertekenen.

Artikel 42

Griffie

1.   Er wordt een griffie ingesteld bij de kamers van beroep. Deze is verantwoordelijk voor de ontvangst, verzending, bewaring en kennisgeving van alle documenten die verband houden met de procedure voor de kamers van beroep, en voor de samenstelling van de desbetreffende dossiers.

2.   De griffie wordt geleid door een griffier. De griffier vervult de taken als bedoeld in dit artikel, onder het gezag van de president van de kamers van beroep, onverminderd het bepaalde in lid 3.

3.   De griffier ziet erop toe dat alle formele vereisten en termijnen die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 207/2009, in deze verordening of in de beslissingen van het presidium van de kamers van beroep zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 136, lid 4, onder c) en d), van Verordening (EG) nr. 207/2009, worden nageleefd. Hiertoe is de griffier belast met de volgende taken:

a)

het ondertekenen van de beslissingen van de kamers van beroep inzake beroepen;

b)

het opstellen en ondertekenen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en de bewijsvoering;

c)

het uitbrengen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de kamer van beroep, van met redenen omklede adviezen aan de kamer van beroep inzake procedurele en formele vereisten, waaronder inzake onregelmatigheden, zoals bedoeld in artikel 23, lid 2, van deze verordening;

d)

het beroep voorleggen, overeenkomstig artikel 34, lid 1, van deze verordening, aan de instantie van het Bureau die de bestreden beslissing heeft genomen;

e)

het gelasten, namens de kamer van beroep en in de gevallen als bedoeld in artikel 33, onder a) en b), van deze verordening, van de terugbetaling van de beroepstaks.

4.   De griffier heeft, naar aanleiding van delegatie van de kant van de president van de kamers van beroep, de volgende taken:

a)

het toewijzen van zaken overeenkomstig artikel 35, leden 1 en 4;

b)

het uitvoeren, overeenkomstig artikel 136, lid 4, onder b), van Verordening (EG) nr. 207/2009, van de beslissingen van het presidium van de kamers van beroep in verband met de procesvoering voor de kamers van beroep.

5.   De griffier kan naar aanleiding van delegatie van de kant van het presidium van de kamers van beroep op voorstel van de president van de kamers van beroep andere taken verrichten in verband met het verloop van de beroepsprocedure voor de kamers van beroep en de organisatie van het werk ervan.

6.   De griffier kan de in dit artikel bedoelde taken delegeren aan een personeelslid van de griffie.

7.   Bij verhindering van de griffier in de zin van artikel 43, lid 4, of indien de functie van griffier vacant is, wijst de president van de kamers van beroep een personeelslid van de griffie aan dat de taken van de griffier waarneemt zolang de griffier afwezig is.

8.   De medewerkers van de griffie staan onder de leiding van de griffier.

Artikel 43

Rangorde naar anciënniteit en vervanging van leden en voorzitters

1.   De anciënniteit van voorzitters en leden wordt berekend aan de hand van de datum van hun ambtsaanvaarding zoals gespecificeerd in de benoemingsakte of, bij gebreke daarvan, zoals vastgesteld door de raad van bestuur van het Bureau. Bij gelijke anciënniteit in hun ambt wordt de rangorde naar anciënniteit aan de hand van de leeftijd bepaald. Voorzitters en leden van wie het mandaat is vernieuwd, behouden hun eerdere plaats in de rangorde naar anciënniteit.

2.   Als de voorzitter van een kamer van beroep verhinderd is, wordt die voorzitter vervangen op basis van anciënniteit zoals bepaald overeenkomstig lid 1, door het lid met de hoogste anciënniteit van die kamer van beroep of, wanneer geen lid van die kamer van beroep beschikbaar is, door het lid met de hoogste anciënniteit van de andere leden van de kamers van beroep.

3.   Als een lid van een kamer van beroep verhinderd is, wordt dat lid vervangen op basis van anciënniteit zoals bepaald overeenkomstig lid 1, door het lid met de hoogste anciënniteit van die kamer van beroep of, wanneer geen lid van die kamer van beroep beschikbaar is, door het lid met de hoogste anciënniteit van de andere leden van de kamers van beroep.

4.   Voor de toepassing van de leden 2 en 3, worden voorzitters en leden van de kamers van beroep geacht te zijn verhinderd in geval van verlof, ziekte, verplichtingen waaraan men zich niet kan onttrekken en uitsluiting op grond van artikel 137 van Verordening (EG) nr. 207/2009 en artikel 35, lid 4, van de onderhavige verordening. Een voorzitter wordt ook geacht te zijn verhinderd indien hij fungeert als president ad interim van de kamers van beroep overeenkomstig artikel 47, lid 2, van deze verordening. Indien de functie van voorzitter of lid vacant is, worden hun respectieve taken ad interim uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel inzake vervanging.

5.   Ieder lid dat zichzelf verhinderd acht, geeft hiervan onverwijld kennis aan de voorzitter van de desbetreffende kamer van beroep. Iedere voorzitter die zichzelf verhinderd acht, geeft hiervan onverwijld en tegelijkertijd kennis aan zijn overeenkomstig lid 2 bepaalde vervanger en aan de president van de kamers van beroep.

Artikel 44

Uitsluiting en wraking

1.   Alvorens de kamer van beroep een beslissing neemt op grond van artikel 137, lid 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009, wordt de voorzitter of het betrokken lid uitgenodigd om opmerkingen te maken ten aanzien van de vraag of er reden is voor uitsluiting of wraking.

2.   Wanneer de kamer van beroep kennis verkrijgt, uit een andere bron dan het betrokken lid zelf of een partij bij de procedure, van een mogelijke reden voor uitsluiting of wraking overeenkomstig artikel 137, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, wordt de procedure van artikel 137, lid 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009 toegepast.

3.   De betrokken procedure wordt geschorst totdat een beslissing is genomen over de te nemen maatregelen overeenkomstig artikel 137, lid 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009.

Artikel 45

Grote kamer

1.   De lijst met de namen van alle leden van de kamers van beroep, uitgezonderd de president van de kamers van beroep en de voorzitters van de kamers van beroep, opgesteld in het kader van het roteren van de leden van de grote kamer zoals bedoeld in artikel 136 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, wordt opgesteld in een rangorde naar anciënniteit, in overeenstemming met artikel 43, lid 1, van deze verordening. Wanneer een beroep is verwezen naar de grote kamer overeenkomstig artikel 135, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 207/2009 omvat de grote kamer de vóór de verwijzing aangewezen rapporteur.

2.   Artikel 40 is van toepassing op de president van de kamers van beroep, optredend in de hoedanigheid van voorzitter van de grote kamer. Het bepaalde in artikel 41 is van toepassing op de rapporteur aan de grote kamer.

3.   Is de president van de kamers van beroep verhinderd om als voorzitter van de grote kamer te fungeren, dan wordt de president van de kamers van beroep vervangen in deze functie en, in voorkomend geval, als rapporteur aan de grote kamer, door de voorzitter van de kamers van beroep met de hoogste anciënniteit, zoals bepaald overeenkomstig artikel 43, lid 1. Is een lid van de grote kamer verhinderd, dan wordt dat lid vervangen door een ander lid van de kamers van beroep, aan te wijzen overeenkomstig artikel 136 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 en lid 1 van dit artikel. Het bepaalde in artikel 43, leden 4 en 5, van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

4.   De grote kamer beraadslaagt of stemt niet over zaken, en er wordt niet overgegaan tot mondelinge behandeling voor de grote kamer, tenzij zeven van haar leden aanwezig zijn, onder wie de voorzitter en de rapporteur.

5.   Het bepaalde in artikel 39, leden 1 tot en met 5, is van toepassing op de beraadslagingen en stemmingen van de grote kamer. Bij staking van stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

6.   Artikel 32 is van toepassing op beslissingen van de grote kamer en mutatis mutandis op de met redenen omklede adviezen daarvan in de zin van artikel 128, lid 4, onder l), van Verordening (EG) nr. 207/2009.

Artikel 46

Presidium van de kamers van beroep

1.   Het presidium van de kamers van beroep heeft de volgende taken:

a)

het beslissen over de samenstelling van de kamers van beroep;

b)

het bepalen van de objectieve criteria voor de toewijzing van zaken aan de kamers van beroep en het uitspraak doen in alle geschillen met betrekking tot de toepassing daarvan;

c)

op voorstel van de president van de kamers van beroep, het vaststellen van de behoeften inzake uitgaven van de kamers van beroep, met het oog op de opstelling van de raming van uitgaven van het Bureau;

d)

het vaststellen van zijn reglement van orde;

e)

het vaststellen van regels voor het vervolg geven aan uitsluiting en wraking van leden op grond van artikel 137 van Verordening (EG) nr. 207/2009;

f)

het vastleggen van werkinstructies voor de griffie;

g)

het nemen van enige andere maatregel met het oog op de uitoefening van zijn taken inzake het vaststellen van de regels en de organisatie van het werk van de kamers van beroep overeenkomstig de artikelen 135, lid 3, onder a), en artikel 136, lid 4, onder a), van Verordening (EG) nr. 207/2009.

2.   Het presidium kan slechts rechtsgeldig beraadslagen als ten minste twee derde van de leden ervan, met inbegrip van de voorzitter van het presidium en de helft van de voorzitters van de kamers van beroep, indien nodig naar boven afgerond, aanwezig zijn. Beslissingen van het presidium worden met meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

3.   De beslissingen van het presidium krachtens artikel 43, lid 1, artikel 45, lid 1, en lid 1, onder a) en b), van dit artikel worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.

Artikel 47

President van de kamers van beroep

1.   Is de president van de kamers van beroep verhinderd in de zin van artikel 43, lid 4, dan worden de leidinggevende en organisatorische taken die ingevolge artikel 136, lid 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009 door de president worden uitgeoefend, op basis van anciënniteit zoals bepaald overeenkomstig artikel 43, lid 1, van deze verordening, uitgeoefend door de voorzitter van de kamers van beroep met de hoogste anciënniteit.

2.   Is de functie van president van de kamers van beroep vacant, dan worden de taken van de president ad interim uitgeoefend op basis van anciënniteit overeenkomstig artikel 43, lid 1, door de voorzitter van de kamers van beroep met de hoogste anciënniteit.

Artikel 48

Toepasselijkheid op beroepsprocedures van bepalingen inzake andere procedures

Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de bepalingen inzake de procedures voor de instantie van het Bureau die de bestreden beslissing heeft genomen, van overeenkomstige toepassing op beroepsprocedures.

TITEL VI

MONDELINGE BEHANDELING EN BEWIJSVOERING

Artikel 49

Oproep tot verschijnen in een mondelinge procedure

1.   In de tot de partijen gerichte oproep tot verschijnen in een mondelinge procedure overeenkomstig artikel 77 van Verordening (EG) nr. 207/2009 wordt op lid 3 van het onderhavige artikel gewezen.

2.   Bij de oproep tot verschijnen verzoekt het Bureau, zo nodig, dat partijen alle relevante inlichtingen en stukken vóór de zitting verstrekken. Het Bureau kan de partijen verzoeken zich tijdens de mondelinge behandeling op een of meer specifieke punten te concentreren. Het kan de partijen tevens de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan de mondelinge behandeling via videoconferentie of andere technische middelen.

3.   Indien een partij die behoorlijk is opgeroepen om in een mondelinge procedure voor het Bureau te verschijnen, niet verschijnt, kan de procedure buiten de aanwezigheid van die partij worden voortgezet.

4.   Tenzij bijzondere redenen zich hiertegen verzetten, vergewist het Bureau zich ervan dat de zaak na de mondelinge behandeling in staat van wijzen is.

Artikel 50

Talen van de mondelinge behandeling

1.   Mondelinge behandeling vindt plaats in de proceduretaal, mits de partijen overeenkomen een andere officiële taal van de Unie te hanteren.

2.   Het Bureau kan in de mondelinge behandeling communiceren in een andere officiële taal van de Unie en het kan op verzoek een partij toestaan zulks te doen mits simultaanvertolking naar de proceduretaal beschikbaar kan worden gesteld. De kosten van simultaanvertolking komen ten laste van de verzoekende partij of van het Bureau, naargelang van het geval.

Artikel 51

Het horen van partijen, getuigen of deskundigen en bezichtiging

1.   Indien het Bureau het noodzakelijk oordeelt partijen, getuigen of deskundigen te horen of de situatie ter plaatse te bezichtigen, neemt het daartoe een tussenbeslissing waarin het de middelen waarmee het voornemens is bewijsmateriaal te verkrijgen, noemt alsmede de ter zake dienende feiten die bewezen moeten worden en voorts de datum, de tijd en de plaats van de zitting of van de bezichtiging ter plaatse. Indien door een partij om het horen van getuigen of van deskundigen wordt verzocht, wordt in de beslissing van het Bureau de termijn gesteld waarbinnen de verzoekende partij aan het Bureau de namen en adressen van de getuigen of deskundigen dient op te geven.

2.   De oproeping van partijen, getuigen of deskundigen om te worden gehoord bevat:

a)

een uittreksel uit de in lid 1 bedoelde beslissing waarin de datum en tijd waarop en de plaats waar de gelaste hoorzitting zal plaatsvinden alsmede de feiten waarover de partijen, getuigen en deskundigen zullen worden gehoord, worden genoemd;

b)

de namen van de partijen bij de procedure en de vermelding van de rechten die de getuigen of deskundigen kunnen inroepen uit hoofde van artikel 54, leden 2 tot en met 5.

De oproeping biedt aan de getuigen of deskundigen die worden opgeroepen tevens de mogelijkheid om aan de mondelinge behandeling deel te nemen via videoconferentie of andere technische middelen.

3.   Artikel 50, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 52

Aanwijzing en adviezen van deskundigen

1.   Het Bureau beslist over de vorm waarin een deskundigenadvies moet worden uitgebracht.

2.   De opdracht aan de deskundige behelst:

a)

een nauwkeurige beschrijving van diens taak;

b)

de termijn waarbinnen deze het deskundigenadvies moet indienen;

c)

de namen van de partijen bij de procedure;

d)

de vermelding van de rechten die de deskundige kan inroepen uit hoofde van artikel 54, leden 2, 3 en 4.

3.   Wanneer een deskundige wordt aangesteld, wordt het deskundigenadvies ingediend in de proceduretaal of gaat dit vergezeld van een vertaling in die proceduretaal. Aan de partijen wordt een afschrift van elk schriftelijk advies, en indien nodig van de vertaling, verstrekt.

4.   De partijen mogen een deskundige wegens onbekwaamheid wraken of om dezelfde redenen als die op grond waarvan om wraking kan worden verzocht van een onderzoeker of een lid van een afdeling of van een kamer van beroep overeenkomstig artikel 137, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009. Bezwaren tegen de aanwijzing van een deskundige worden ingediend in de proceduretaal of gaan vergezeld van een vertaling in die proceduretaal. De betrokken dienst van het Bureau beslist over de wraking.

Artikel 53

Proces-verbaal van de mondelinge behandeling

1.   Van een mondelinge behandeling of hoorzitting wordt proces-verbaal opgemaakt, dat het volgende omvat:

a)

het nummer van de zaak waarop de mondelinge behandeling betrekking heeft en de datum van de mondelinge behandeling;

b)

de namen van de ambtenaren van het Bureau, de partijen, hun vertegenwoordigers en de aanwezige getuigen en deskundigen;

c)

de door de partijen gedane indieningen en verzoeken;

d)

de wijze waarop bewijsmateriaal wordt verstrekt of verkregen;

e)

in voorkomend geval, de uitspraken of de beslissing van het Bureau.

2.   Het proces-verbaal wordt opgenomen in het dossier van de desbetreffende aanvrage voor of inschrijving van een Uniemerk. Het wordt ter kennis gebracht van de partijen.

3.   Indien een mondelinge procedure of de bewijsvoering voor het Bureau wordt opgenomen, vervangt de opname het proces-verbaal en is lid 2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54

Kosten van bewijsvoering bij mondelinge behandeling

1.   De bewijsvoering voor het Bureau kan afhankelijk worden gesteld van het stellen van zekerheid jegens het Bureau, door de partij die om de bewijsvoering heeft verzocht, ter hoogte van een bedrag dat wordt vastgesteld aan de hand van de geschatte kosten.

2.   Getuigen en deskundigen die worden opgeroepen door en die verschijnen voor het Bureau, hebben recht op vergoeding van redelijke uitgaven voor de reis en het verblijf indien dergelijke uitgaven zijn gedaan. Voor deze uitgaven kan het Bureau dezen een voorschot verstrekken.

3.   Getuigen die recht hebben op vergoeding krachtens lid 2, hebben tevens recht op een passende vergoeding voor inkomstenderving; de deskundigen hebben recht op een honorarium voor hun werk. Deze compensatiebetalingen aan de getuigen en deskundigen worden uitgevoerd nadat zij hun plichten of taken hebben vervuld, indien die getuigen en deskundigen door het Bureau op eigen initiatief zijn opgeroepen.

4.   De krachtens de leden 1, 2 en 3 verschuldigde bedragen en voorschotten voor kosten worden vastgesteld door de uitvoerend directeur van het Bureau en in het Publicatieblad van het Bureau bekendgemaakt. De bedragen worden berekend overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (8) en bijlage VII daarbij.

5.   De uiteindelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de krachtens de leden 1 tot en met 4 verschuldigde of betaalde bedragen berust bij:

a)

het Bureau indien het de getuigen of deskundigen op eigen initiatief heeft opgeroepen;

b)

de betrokken partij, indien deze erom heeft verzocht dat getuigen of deskundigen zouden worden gehoord, behoudens de beslissing over de verdeling en de vaststelling van de kosten overeenkomstig de artikelen 85 en 86 van Verordening (EG) nr. 207/2009 en artikel 18 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431. Die partij betaalt het Bureau de naar behoren betaalde voorschotten terug.

Artikel 55

Onderzoek van schriftelijk bewijsmateriaal

1.   Het Bureau onderzoekt al het bewijsmateriaal dat in enige procedure voor het Bureau is verstrekt of verkregen, in de mate die nodig is om een beslissing te nemen in de procedure in kwestie.

2.   De tot staving dienende stukken of ander bewijsmateriaal moeten worden opgenomen in de bijlagen bij een indiening ter zake en worden in oplopende volgorde genummerd. De indiening ter zake omvat een inhoudsopgave met voor elk stuk of ander bewijsmateriaal in bijlage een vermelding van:

a)

het nummer van de bijlage;

b)

een korte beschrijving van het document of ander bewijsmateriaal en in voorkomend geval het aantal bladzijden;

c)

het nummer van de bladzijde van de indiening waarin het specifieke document of ander bewijsmateriaal is vermeld.

De partij die het bewijsmateriaal overlegt kan tevens, in de inhoudsopgave van de bijlagen, aangeven welke specifieke delen van een document zijn argumenten staven.

3.   Indien de indiening of de bijlagen niet in overeenstemming zijn met de eisen van lid 2, kan het Bureau de partij die het bewijsmateriaal overlegt, verzoeken de gebreken binnen een door het Bureau gestelde termijn te verhelpen.

4.   Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau gestelde termijn zijn verholpen en wanneer het voor het Bureau nog steeds niet mogelijk is om duidelijk vast te stellen op welke grond of welk argument een stuk of bewijsmiddel betrekking heeft, wordt met dat stuk of dat bewijselement geen rekening gehouden.

TITEL VII

KENNISGEVINGEN DOOR HET BUREAU

Artikel 56

Algemene bepalingen betreffende kennisgevingen

1.   In procedures voor het Bureau geschieden door het Bureau te verrichten kennisgevingen in overeenstemming met artikel 75, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, en bestaan deze in de toezending van het stuk waarvan aan de betrokken partijen kennis moet worden gegeven. De toezending kan plaatsvinden door het verlenen van elektronische toegang tot dat document.

2.   Kennisgevingen geschieden op een van de volgende wijzen:

a)

langs elektronische weg overeenkomstig artikel 57;

b)

per post of koerier overeenkomstig artikel 58;

c)

door openbare kennisgeving overeenkomstig artikel 59.

3.   Wanneer de geadresseerde contactgegevens heeft opgegeven voor communicatie met hem langs elektronische weg, dan heeft het Bureau de keuze tussen deze weg en kennisgeving per post of koerier.

Artikel 57

Kennisgeving langs elektronische weg

1.   Kennisgeving langs elektronische weg heeft betrekking op doorgifte per kabel, radiogolven, optische middelen of andere elektromagnetische middelen, waaronder het internet.

2.   De uitvoerend directeur stelt de nadere voorschriften vast met betrekking tot de te gebruiken specifieke elektronische middelen, de wijze waarop elektronische middelen worden gebruikt, en de termijn voor kennisgeving langs elektronische weg.

Artikel 58

Kennisgeving per post of koerier

1.   Niettegenstaande artikel 56, lid 3, geschiedt de kennisgeving van beslissingen waarvoor een termijn voor beroep geldt, van oproepen en van andere door de uitvoerend directeur van het Bureau aan te wijzen documenten per koerier of aangetekende brief met in beide gevallen ontvangstbevestiging. Alle overige kennisgevingen geschieden hetzij per koerier of aangetekende brief, al dan niet met ontvangstbevestiging, hetzij per gewone post.

2.   Niettegenstaande artikel 56, lid 3, geschiedt kennisgeving aan geadresseerden die in de Europese Economische Ruimte („EER”) geen woonplaats, geen zetel en evenmin een werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben en die geen vertegenwoordiger hebben aangewezen zoals vereist door artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, door het stuk waarvan kennis dient te worden gegeven per gewone post te verzenden.

3.   Wanneer de kennisgeving per koerier of bij aangetekende brief, al dan niet met ontvangstbevestiging, geschiedt, wordt deze geacht te zijn bezorgd op de tiende dag na de datum waarop de brief is gepost, tenzij de brief de geadresseerde niet of pas op een latere datum heeft bereikt. In geval van betwisting dient het Bureau aan te tonen dat de brief ter bestemming is aangekomen of, naargelang van het geval, de datum aan te tonen waarop de brief de geadresseerde werd bezorgd.

4.   Kennisgeving per koerier of aangetekende post wordt geacht te zijn geschied zelfs al weigert de geadresseerde de brief in ontvangst te nemen.

5.   Kennisgeving per gewone post wordt geacht te hebben plaatsgevonden op de tiende dag na die van de terpostbezorging.

Artikel 59

Kennisgeving door openbare kennisgeving

Indien het adres van de geadresseerde niet kan worden vastgesteld of indien kennisgeving overeenkomstig het vermelde in artikel 56, lid 2, onder a) en b), na ten minste één poging onmogelijk is gebleken, geschiedt de kennisgeving door middel van een openbare kennisgeving.

Artikel 60

Kennisgeving aan vertegenwoordigers

1.   Indien een vertegenwoordiger is aangewezen, of indien de eerstgenoemde aanvrager in een gemeenschappelijke aanvraag als gemeenschappelijke vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 73, lid 1, wordt beschouwd, worden de kennisgevingen aan die aangewezen of gemeenschappelijke vertegenwoordiger gericht.

2.   Indien één partij meerdere vertegenwoordigers heeft aangewezen, geschiedt kennisgeving overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder e), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431. Indien verscheidene partijen een gemeenschappelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen, is kennisgeving van de stukken in enkelvoud aan de gemeenschappelijke vertegenwoordiger toereikend.

3.   Een door het Bureau aan de naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger gerichte kennisgeving of andere mededeling heeft hetzelfde rechtsgevolg als was deze aan de vertegenwoordigde persoon gericht.

Artikel 61

Gebreken in de kennisgeving

Wanneer een stuk de geadresseerde heeft bereikt, wordt, indien het Bureau niet in staat is te bewijzen dat de kennisgeving ervan naar behoren is geschied, of indien de bepalingen inzake de kennisgeving ervan niet zijn nagekomen, de kennisgeving van het stuk geacht te zijn geschied op de als datum van ontvangst vastgestelde datum.

Artikel 62

Kennisgeving van stukken bij verscheidene partijen

Van documenten die afkomstig zijn van partijen wordt stelselmatig kennis gegeven aan de andere partijen. Van kennisgeving kan worden afgezien indien het stuk geen nieuwe elementen behelst en de zaak zich in staat van wijzen bevindt.

TITEL VIII

SCHRIFTELIJKE MEDEDELINGEN EN FORMULIEREN

Artikel 63

Mededelingen aan het Bureau in schriftelijke vorm of langs andere weg

1.   Aanvragen voor inschrijving van een Uniemerk alsmede enige andere aanvraag waarin Verordening (EG) nr. 207/2009 voorziet, alsmede alle overige, aan het Bureau gerichte mededelingen dienen als volgt te geschieden:

a)

door indiening van een mededeling langs elektronische weg, in welk geval de vermelding van de naam van de afzender wordt geacht gelijkwaardig aan de handtekening te zijn;

b)

door indiening van een ondertekend origineel van het betrokken stuk bij het Bureau, per post of per koerier.

2.   Bij procedures voor het Bureau wordt de datum waarop een mededeling door het Bureau wordt ontvangen, beschouwd als de datum van indiening ervan.

3.   Indien een langs elektronische weg ontvangen mededeling onvolledig of onleesbaar is, of indien het Bureau redenen heeft om aan de nauwkeurigheid van de doorgifte te twijfelen, stelt het Bureau de afzender daarvan in kennis en verzoekt het hem, binnen een door het Bureau te stellen termijn, het origineel opnieuw door te zenden of de mededeling in te dienen overeenkomstig lid 1, onder b). Wordt binnen de gestelde termijn aan het verzoek voldaan, dan geldt als datum van hernieuwde toezending of toezending van het origineel de datum van ontvangst van de oorspronkelijke mededeling. Wanneer de tekortkoming echter de toekenning van een indieningsdatum voor een aanvraag tot inschrijving van een merk betreft, zijn de bepalingen inzake de indieningsdatum van toepassing. Indien binnen de gestelde termijn niet aan het verzoek wordt voldaan, wordt de mededeling als niet-ontvangen beschouwd.

Artikel 64

Bijlagen bij mededelingen per post of per koerier

1.   Bijlagen bij mededelingen kunnen worden ingediend op gegevensdragers, in overeenstemming met de technische specificaties zoals bepaald door de uitvoerend directeur.

2.   Indien een mededeling met bijlagen overeenkomstig artikel 63, lid 1, onder b), wordt ingediend door een partij bij een procedure waarbij meer dan één partij is betrokken, dan dient de partij zoveel kopieën van de bijlagen in als er partijen zijn bij de procedure. De bijlagen worden gemarkeerd overeenkomstig de eisen van artikel 55, lid 2.

Artikel 65

Formulieren

1.   Het Bureau stelt het publiek gratis formulieren ter beschikking, die online kunnen worden ingevuld, voor de volgende doeleinden:

a)

het indienen van een Uniemerkaanvraag, met inbegrip van, indien passend, verzoeken om een rechercheverslag;

b)

het indienen van een oppositiebezwaarschrift;

c)

het vorderen van een verval van rechten;

d)

het vorderen van nietigverklaring of overgang van een Uniemerk;

e)

het aanvragen van inschrijving van een overgang alsmede het in artikel 13, lid 3, onder d), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431; bedoelde overgangsformulier of overgangsdocument;

f)

het aanvragen van inschrijving van een licentie;

g)

het aanvragen van vernieuwing van een Uniemerk;

h)

het instellen van beroep;

i)

het machtigen van een vertegenwoordiger, in de vorm van een individuele volmacht of van een algemene volmacht;

j)

het indienen van een internationale aanvrage of een latere aanwijzing uit hoofde van het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, aangenomen te Madrid op 27 juni 1989 (9) bij het Bureau.

2.   De partijen bij de procedure voor het Bureau mogen ook gebruikmaken van:

a)

de formulieren die zijn vastgesteld in het kader van het Verdrag inzake het merkenrecht of overeenkomstig aanbevelingen van de vergadering van de Unie van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom;

b)

met uitzondering van het in lid 1, onder i), bedoelde formulier, formulieren met dezelfde inhoud en hetzelfde format als bedoeld in lid 1.

3.   Het Bureau stelt de in lid 1 genoemde formulieren ter beschikking in alle officiële talen van de Unie.

Artikel 66

Mededelingen door vertegenwoordigers

Door de naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger aan het Bureau gerichte mededelingen hebben dezelfde rechtsgevolgen als waren deze afkomstig van de vertegenwoordigde persoon.

TITEL IX

TERMIJNEN

Artikel 67

Berekening en duur van termijnen

1.   Een termijn vangt aan op de dag volgende op die waarop zich de daarvoor relevante gebeurtenis heeft voorgedaan, waarbij deze gebeurtenis een procedurele handeling of het verstrijken van een andere termijn kan zijn. Indien die procedurele handeling een kennisgeving is, geldt, tenzij anders is bepaald, als relevante gebeurtenis de ontvangst van het document waarvan kennisgeving is geschied.

2.   Indien de termijn wordt uitgedrukt als één jaar of in een bepaald aantal jaren, verstrijkt deze in het desbetreffende daaraanvolgende jaar in de maand met dezelfde naam en op de dag met hetzelfde getal als de maand en de dag waarop zich de relevante gebeurtenis heeft voorgedaan. Indien in de desbetreffende maand geen dag met hetzelfde getal voorkomt, verstrijkt de termijn op de laatste dag van die maand.

3.   Indien de termijn wordt uitgedrukt als één maand of een bepaald aantal maanden, verstrijkt deze in de desbetreffende daaraanvolgende maand op de dag met hetzelfde getal als de dag waarop zich de relevante gebeurtenis heeft voorgedaan. Indien in de desbetreffende maand geen dag met hetzelfde getal voorkomt, verstrijkt de termijn op de laatste dag van die maand.

4.   Wanneer een termijn wordt uitgedrukt in één week of in een bepaald aantal weken, verstrijkt deze in de desbetreffende daaraanvolgende week op de dag met dezelfde naam als de dag waarop de bedoelde gebeurtenis zich heeft voorgedaan.

Artikel 68

Verlenging van de termijnen

Met inachtneming van de specifieke of maximumtermijnen die zijn vervat in Verordening (EG) nr. 207/2009, Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431 of deze verordening kan het Bureau naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek een verlenging van een termijn toestaan. Een dergelijk verzoek wordt ingediend door de betrokken partij voordat de desbetreffende termijn verstrijkt. Indien er twee of meer partijen zijn, kan het Bureau de verlenging afhankelijk stellen van de instemming van de andere partij respectievelijk partijen.

Artikel 69

Verstrijken van termijnen in bijzondere gevallen

1.   Indien een termijn verstrijkt op een dag waarop het Bureau niet geopend is voor inontvangstneming van stukken of op een dag waarop, om andere dan de in lid 2 genoemde redenen, op de plaats waar het Bureau gevestigd is, geen normale postbestellingen plaatsvinden, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende dag waarop het Bureau geopend is voor inontvangstneming van stukken en waarop de normale postbestellingen plaatsvinden.

2.   Eindigt een termijn op een dag waarop de postbestelling in de lidstaat waar het Bureau gevestigd is algemeen onderbroken is of, indien en voor zover de uitvoerend directeur toestemming heeft verleend voor het verzenden van mededelingen door middel van elektronische middelen overeenkomstig artikel 79 ter, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, waarop de verbinding van het Bureau met deze elektronische communicatiemiddelen onderbroken is, dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende dag na deze onderbreking waarop het Bureau geopend is voor inontvangstneming van stukken en waarop de normale postbestellingen plaatsvinden of de verbinding van het Bureau met die elektronische communicatiemiddelen hersteld is.

TITEL X

HERROEPING VAN BESLISSINGEN

Artikel 70

Herroeping van een beslissing of doorhaling van een inschrijving in het register

1.   Indien het Bureau zelf of op aanwijzing van de partijen bij de procedure vaststelt dat een beslissing vatbaar is voor herroeping of een inschrijving in het register vatbaar is voor doorhaling overeenkomstig artikel 80 van Verordening (EG) nr. 207/2009, stelt het de betrokken partij in kennis van de voorgenomen herroeping of doorhaling.

2.   De betrokken partij dient binnen een door het Bureau te stellen termijn opmerkingen over de voorgenomen herroeping of doorhaling in.

3.   Indien de betrokken partij met de voorgenomen herroeping of doorhaling instemt of binnen de gestelde termijn geen opmerkingen indient, herroept het Bureau de beslissing of haalt het de inschrijving door. Indien de betrokken partij niet met de voorgenomen herroeping of doorhaling instemt, neemt het Bureau een beslissing inzake de herroeping of doorhaling.

4.   Wanneer waarschijnlijk is dat de voorgenomen herroeping of doorhaling gevolgen heeft voor meer dan een partij, zijn de leden 1, 2 en 3 van overeenkomstige toepassing. In die gevallen worden de door een van de partijen overeenkomstig lid 3 ingediende opmerkingen altijd aan de andere partij of partijen meegedeeld met een verzoek om opmerkingen in te dienen.

5.   Indien de herroeping van een beslissing of de doorhaling van een inschrijving in het register betrekking heeft op een beslissing of inschrijving die is gepubliceerd, wordt de herroeping of doorhaling ook gepubliceerd.

6.   De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde herroeping of doorhaling geschiedt door de dienst of eenheid die de beslissing genomen heeft.

TITEL XI

SCHORSING VAN DE PROCEDURE

Artikel 71

Schorsing van de procedure

1.   Wat oppositie-, vervallenverklarings-, nietigheids- en beroepsprocedures betreft, kan de bevoegde dienst of de kamer van beroep de procedure schorsen:

a)

op eigen initiatief wanneer een schorsing in de gegeven omstandigheden van de zaak passend is;

b)

op het met redenen omklede verzoek van een van de partijen bij een inter-partesprocedure indien een schorsing in de gegeven omstandigheden van de zaak passend is, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de partijen en het stadium waarin de procedure zich bevindt.

2.   Op verzoek van beide partijen bij een inter-partesprocedure schorst de bevoegde dienst of kamer van beroep de procedure gedurende een termijn, die maximaal zes maanden bedraagt. Deze schorsing kan worden verlengd op een met redenen omkleed verzoek van beide partijen, tot een totale periode van maximaal twee jaar.

3.   Alle termijnen die verband houden met de betrokken procedure, met uitzondering van de termijn voor betaling van de toepasselijke taks, worden vanaf de datum van de schorsing opgeschort. Onverminderd artikel 137 bis, lid 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009, gaan de termijnen opnieuw lopen op de dag waarop de procedure wordt hervat.

4.   Indien passend in de omstandigheden van de zaak, kunnen de partijen worden verzocht hun opmerkingen in te dienen met betrekking tot de schorsing of hervatting van de procedure.

TITEL XII

ONDERBREKING VAN DE PROCEDURE

Artikel 72

Hervatting van een procedure

1.   Indien de procedure voor het Bureau is onderbroken op grond van artikel 82 bis, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, wordt het Bureau in kennis gesteld van de identiteit van de persoon die bevoegd is de procedure bij het Bureau voort te zetten op grond van artikel 82 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009. Het Bureau deelt aan die persoon en belanghebbende derden mee dat de procedure wordt hervat op een door het Bureau vast te stellen datum.

2.   Indien het Bureau binnen drie maanden na aanvang van de onderbreking van de procedure op grond van artikel 82 bis, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 207/2009, niet in kennis is gesteld van de aanwijzing van een nieuwe vertegenwoordiger, deelt het aan de aanvrager of de houder van het Uniemerk mede dat:

a)

wanneer artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 van toepassing is, de Uniemerkaanvraag wordt geacht te zijn ingetrokken indien de informatie niet is ingediend binnen twee maanden nadat van de mededeling kennis is gegeven;

b)

wanneer artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 niet van toepassing is, de procedure met de aanvrager of de houder van het Uniemerk op de datum van de kennisgeving van deze mededeling zal worden hervat.

3.   De termijnen die gelden voor de aanvrager of de houder van het Uniemerk op de datum van de onderbreking van de procedure beginnen, met uitzondering van de termijn voor de betaling van de vernieuwingstaksen, opnieuw te lopen op de dag waarop de procedure wordt hervat.

TITEL XIII

VERTEGENWOORDIGING

Artikel 73

Aanwijzing van een gemeenschappelijke vertegenwoordiger

1.   Wanneer er meer dan één aanvrager is en de Uniemerkaanvraag geen gemeenschappelijke vertegenwoordiger vermeldt, wordt de eerste aanvrager in de aanvraag met woonplaats of zetel of een werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel in de EER, of diens vertegenwoordiger, indien deze is aangewezen, geacht de gemeenschappelijke vertegenwoordiger te zijn. Wanneer alle aanvragers verplicht zijn een erkende gemachtigde aan te wijzen, wordt de erkende gemachtigde die het eerst in de aanvraag wordt genoemd, geacht de gemeenschappelijke vertegenwoordiger te zijn. Dit is van overeenkomstige toepassing op derden die gezamenlijk oppositie hebben ingesteld of een vordering tot vervallen- of tot nietigverklaring hebben ingesteld alsmede op de gezamenlijke houders van een Uniemerk.

2.   Indien tijdens de procedure overgang op meer dan één persoon geschiedt en deze personen geen gemeenschappelijke vertegenwoordiger hebben aangewezen, is lid 1 van toepassing. Indien een dergelijke aanwijzing niet mogelijk is, verzoekt het Bureau die personen binnen twee maanden een gemeenschappelijke vertegenwoordiger aan te wijzen. Indien aan dat verzoek geen gevolg wordt gegeven, wijst het Bureau de gemeenschappelijke vertegenwoordiger aan.

Artikel 74

Volmachten

1.   Werknemers die natuurlijke of rechtspersonen vertegenwoordigen in de zin van artikel 92, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, alsmede beoefenaren van juridische beroepen en erkende gemachtigden die zijn ingeschreven op de lijst die door het Bureau op grond van artikel 93, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 wordt bijgehouden, dienen bij het Bureau een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht overeenkomstig artikel 92, lid 3, en artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 uitsluitend in wanneer het Bureau hierom uitdrukkelijk verzoekt of wanneer er sprake is van verschillende partijen bij de procedure waarin de gemachtigde voor het Bureau optreedt en de andere partij uitdrukkelijk daarom verzoekt.

2.   Indien op grond van artikel 92, lid 3, of artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 verlangd wordt dat een ondertekende volmacht wordt ingediend, kan die volmacht worden ingediend in een van de officiële talen van de Unie. De volmacht kan op een of meer aanvragen of ingeschreven merken betrekking hebben of de vorm aannemen van een algemene volmacht waarbij de vertegenwoordiger gemachtigd wordt op te treden in alle procedures voor het Bureau waarbij de volmachtgever als partij betrokken is.

3.   Het Bureau geeft een termijn aan waarbinnen deze volmacht moet worden ingediend. Indien de volmacht niet binnen de vastgestelde termijn wordt ingediend, wordt de procedure voortgezet met de vertegenwoordigde persoon. De door de vertegenwoordiger verrichte procedurehandelingen, met uitzondering van de indiening van de aanvraag, worden geacht niet te zijn geschied indien deze door de vertegenwoordigde persoon niet binnen een door het Bureau te stellen termijn worden goedgekeurd.

4.   De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing op een document waarbij een volmacht wordt ingetrokken.

5.   De vertegenwoordiger die niet langer gemachtigd is, wordt nog als vertegenwoordiger beschouwd zolang de beëindiging van de volmacht niet aan het Bureau is meegedeeld.

6.   Tenzij in de volmacht anders is bepaald, eindigt deze bij het overlijden van de volmachtgever niet automatisch ten opzichte van het Bureau.

7.   Wanneer het Bureau wordt meegedeeld dat een vertegenwoordiger is aangewezen, worden overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder e), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431 diens naam en kantooradres opgegeven. Wanneer een vertegenwoordiger die reeds is aangewezen, verschijnt voor het Bureau, vermeldt hij de naam en het identificatienummer zoals aan hem door het Bureau toegekend. Indien een partij meerdere vertegenwoordigers aanwijst, mogen deze, ook al is in hun volmachten anders bepaald, zowel gezamenlijk als afzonderlijk handelen.

8.   De aanwijzing of machtiging van een samenwerkingsverband van vertegenwoordigers wordt beschouwd als een aanwijzing of machtiging van elke vertegenwoordiger die binnen dat samenwerkingsverband werkt.

Artikel 75

Wijziging van de lijst van erkende gemachtigden

1.   Overeenkomstig artikel 93, lid 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009 wordt de inschrijving van een erkende gemachtigde automatisch geschrapt:

a)

in geval van overlijden of handelingsonbekwaamheid van de erkende gemachtigde;

b)

indien de erkende gemachtigde niet meer de nationaliteit van een lidstaat van de EER bezit, voor zover de uitvoerend directeur van het Bureau van deze eis geen ontheffing heeft verleend op grond van artikel 93, lid 4, onder b), van Verordening (EG) nr. 207/2009;

c)

indien de erkende gemachtigde geen kantoor of werkadres meer in de EER heeft;

d)

indien de erkende gemachtigde niet langer de bevoegdheid als bedoeld in artikel 93, lid 2, onder c), eerste volzin, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bezit.

2.   De inschrijving van een erkende gemachtigde wordt door het Bureau uit eigen beweging geschorst, wanneer diens bevoegdheid om natuurlijke of rechtspersonen voor het Benelux-Bureau voor de intellectuele eigendom of voor de centrale dienst voor de industriële eigendom van een lidstaat te vertegenwoordigen, zoals bedoeld in artikel 93, lid 2, onder c), eerste volzin, van Verordening (EG) nr. 207/2009 is opgeschort.

3.   Wanneer de voorwaarden voor schrapping niet langer voorhanden zijn, wordt een persoon wiens inschrijving is geschrapt, op verzoek, met overlegging overeenkomstig artikel 93, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009, van een bewijs, opnieuw op de lijst van erkende gemachtigden ingeschreven.

4.   Het Benelux-Bureau voor de intellectuele eigendom en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de betrokken lidstaten stellen, wanneer zij weet hebben van gebeurtenissen die relevant zijn in de zin van de leden 1 en 2, het Bureau daarvan onverwijld in kennis.

TITEL XIV

PROCEDURES VOOR DE INTERNATIONALE INSCHRIJVING VAN MERKEN

Artikel 76

Collectieve merken en certificeringsmerken

1.   Onverminderd artikel 154 van Verordening (EG) nr. 207/2009 geldt dat, wanneer een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie wordt behandeld als een collectief Uniemerk of als een Uniecertificeringsmerk overeenkomstig artikel 154 bis, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, tevens een kennisgeving van ambtshalve voorlopige weigering wordt gedaan overeenkomstig artikel 33 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431 in de volgende gevallen:

a)

indien er sprake is van een van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 68, lid 1 of lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, juncto lid 3 van dat artikel, of in artikel 74 quater, lid 1 of lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, juncto lid 3 van dat artikel;

b)

indien het reglement voor het gebruik van het merk niet overeenkomstig artikel 154 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 is ingediend.

2.   Kennisgevingen van wijzigingen van het reglement voor het gebruik van het merk in de zin van artikelen 71 en 74 septies van Verordening (EG) nr. 2007/2009 worden bekendgemaakt in het Uniemerkenblad.

Artikel 77

Oppositieprocedure

1.   Indien overeenkomstig artikel 156 van Verordening (EG) nr. 207/2009 oppositie wordt ingesteld tegen een internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie, omvat het oppositiebezwaarschrift:

a)

het nummer van de internationale inschrijving waartegen de oppositie is gericht;

b)

een opgave van de in de internationale inschrijving vermelde waren of diensten waartegen de oppositie is gericht;

c)

de naam van de houder van de internationale inschrijving;

d)

hetgeen wordt vereist door het bepaalde in artikel 2, lid 2, onder b) tot en met h), van deze verordening.

2.   Artikel 2, leden 1, 3 en 4, alsmede de artikelen 3 tot en met 10 van deze verordening zijn van toepassing in het kader van een oppositieprocedure die betrekking heeft op internationale inschrijvingen met aanduiding van de Unie, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

elke verwijzing naar een aanvraag voor een inschrijving van het Uniemerk moet worden gelezen als een verwijzing naar een internationale inschrijving;

b)

elke verwijzing naar een intrekking van de aanvraag voor de inschrijving van het Uniemerk moet worden gelezen als een verwijzing naar de afstand van de internationale inschrijving ten aanzien van de Unie;

c)

elke verwijzing naar de aanvrager moet worden gelezen als een verwijzing naar de houder van de internationale inschrijving.

3.   Indien voor het verstrijken van de in artikel 156, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde periode van één maand oppositie is ingesteld, wordt de oppositie geacht te zijn ingesteld op de eerste dag na het verstrijken van de periode van een maand.

4.   Indien de houder van de internationale inschrijving zich moet laten vertegenwoordigen in procedures voor het Bureau op grond van artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, en de houder van de internationale inschrijving niet reeds een vertegenwoordiger heeft aangewezen in de zin van artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, omvat de mededeling van de oppositie aan de houder van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze verordening een verzoek voor de aanwijzing van een vertegenwoordiger in de zin van artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van de mededeling.

Indien de houder van de internationale inschrijving binnen deze termijn geen vertegenwoordiger benoemt, beslist het Bureau de bescherming van de internationale inschrijving te weigeren.

5.   De oppositieprocedure wordt geschorst indien er ambtshalve een voorlopige weigering van bescherming wordt afgegeven overeenkomstig artikel 154 van Verordening (EG) nr. 207/2009. Wanneer de ambtshalve voorlopige weigering leidt tot een definitieve beslissing om de bescherming van het merk te weigeren, staakt het Bureau de procedure en vergoedt het de oppositietaks, en wordt geen beslissing over de verdeling van de kosten genomen.

Artikel 78

Kennisgeving van voorlopige weigeringen op basis van een oppositie

1.   Wanneer overeenkomstig artikel 156, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bij het Bureau tegen een internationale inschrijving oppositie wordt ingesteld of overeenkomstig artikel 77, lid 3, van deze verordening wordt geacht te zijn ingesteld, zendt het Bureau een kennisgeving van voorlopige weigering van bescherming op basis van een oppositie naar het Internationaal Bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom („het Internationaal Bureau”).

2.   De kennisgeving van voorlopige weigering van bescherming op basis van een oppositie omvat:

a)

het nummer van de internationale inschrijving;

b)

de vermelding dat de weigering is gebaseerd op het feit dat oppositie is ingesteld, met een verwijzing naar de bepalingen van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 207/2009 waarop de oppositie berust;

c)

de naam en het adres van de opposant.

3.   Indien de oppositie op een aanvraag of een inschrijving van een merk berust, bevat de in lid 2 bedoelde kennisgeving de volgende vermeldingen:

a)

de datum van indiening, de inschrijvingsdatum en de eventuele voorrangsdatum;

b)

het dossiernummer en, indien dat daarvan verschilt, het inschrijvingsnummer;

c)

de naam en het adres van de houder;

d)

een weergave van het merk;

e)

de opgave van waren en diensten waarop de oppositie is gebaseerd.

4.   Indien de voorlopige weigering slechts op een deel van de waren of diensten betrekking heeft, vermeldt de in lid 2 bedoelde kennisgeving die waren en diensten.

5.   Het Bureau deelt het Internationaal Bureau het volgende mee:

a)

indien de voorlopige weigering als gevolg van de oppositieprocedure is ingetrokken: dat het merk in de Unie bescherming geniet;

b)

indien een beslissing om bescherming van het merk te weigeren definitief is geworden na een beroep overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EG) nr. 207/2009 of overeenkomstig artikel 65 van Verordening (EG) nr. 207/2009: dat de bescherming van het merk in de Unie wordt geweigerd;

c)

indien de weigering overeenkomstig het bepaalde onder b) slechts een deel van de waren of diensten betreft: de waren of diensten waarvoor het merk in de Unie bescherming geniet.

6.   Wanneer meer dan een voorlopige weigering is afgegeven voor een internationale inschrijving overeenkomstig artikel 154, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 of lid 1 van dit artikel, heeft de mededeling als bedoeld in lid 5 van dit artikel betrekking op de volledige of gedeeltelijke weigering van bescherming van het merk overeenkomstig de artikelen 154 en 156 van Verordening (EG) nr. 207/2009.

Artikel 79

Verklaring dat bescherming wordt toegekend

1.   Wanneer het Bureau niet ambtshalve een voorlopige kennisgeving van weigering heeft gedaan overeenkomstig artikel 154 van Verordening (EG) nr. 207/2009, er binnen de in artikel 156, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde oppositietermijn geen oppositiebezwaarschrift is ontvangen, en het Bureau niet ambtshalve een voorlopige weigering heeft afgegeven naar aanleiding van door derden ingediende opmerkingen, zendt het Bureau een verklaring dat bescherming wordt toegekend naar het Internationaal Bureau, waarin wordt aangegeven dat het merk in de Unie bescherming geniet.

2.   Met het oog op de toepassing van artikel 151, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 heeft de in lid 1 bedoelde verklaring dat bescherming wordt toegekend hetzelfde rechtsgevolg als een verklaring door het Bureau dat een kennisgeving van weigering is ingetrokken.

TITEL XV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 80

Intrekking

De Verordeningen (EG) nr. 2868/95 en (EG) nr. 216/96 worden ingetrokken. Zij zullen echter van toepassing blijven op lopende procedures totdat deze zijn afgerond waar deze verordening, overeenkomstig artikel 81 ervan, niet van toepassing is.

Artikel 81

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2017, met inachtneming van de volgende uitzonderingen:

a)

de artikelen 2 tot en met 6 zijn niet van toepassing op opposities die vóór de bovengenoemde datum zijn ingesteld;

b)

de artikelen 7 en 8 zijn niet van toepassing op oppositieprocedures waarvan de contradictoire fase vóór de bovengenoemde datum is aangevangen;

c)

artikel 9 is niet van toepassing op schorsingen die vóór de bovengenoemde datum zijn ingegaan;

d)

artikel 10 is niet van toepassing op verzoeken om bewijs van gebruik die vóór de bovengenoemde datum zijn ingediend;

e)

titel III is niet van toepassing op verzoeken tot wijziging die vóór de bovengenoemde datum zijn ingediend;

f)

de artikelen 12 tot en met 15 zijn niet van toepassing op vorderingen tot vervallen- of tot nietigverklaring of verzoeken tot overgang die vóór de bovengenoemde datum zijn ingediend;

g)

de artikelen 16 en 17 zijn niet van toepassing op procedures waarvan de contradictoire fase vóór de bovengenoemde datum is aangevangen;

h)

artikel 18 is niet van toepassing op schorsingen die vóór de bovengenoemde datum zijn ingegaan;

i)

artikel 19 is niet van toepassing op verzoeken om bewijs van gebruik die vóór de bovengenoemde datum zijn ingediend;

j)

titel V is niet van toepassing op beroepen die vóór de bovengenoemde datum zijn ingediend;

k)

titel VI is niet van toepassing op mondelinge behandelingen die vóór de bovengenoemde datum zijn aangevangen of schriftelijk bewijsmateriaal waarvan de termijn voor indiening vóór de bovengenoemde datum is ingegaan;

l)

titel VII is niet van toepassing op kennisgevingen die vóór de bovengenoemde datum zijn ingediend;

m)

titel VIII is niet van toepassing op mededelingen die vóór de bovengenoemde datum zijn ontvangen en formulieren die vóór de bovengenoemde datum beschikbaar zijn gesteld;

n)

titel IX is niet van toepassing op termijnen die vóór de bovengenoemde datum zijn gesteld;

o)

titel X is niet van toepassing op herroepingen van beslissingen of doorhalingen van inschrijvingen in het register die vóór de bovengenoemde datum hebben plaatsgevonden;

p)

titel XI is niet van toepassing op schorsingen waarom door de partijen vóór de bovengenoemde datum is verzocht of die door het Bureau vóór de bovengenoemde datum zijn opgelegd;

q)

titel XII is niet van toepassing op procedures die vóór de bovengenoemde datum zijn onderbroken;

r)

artikel 73 is niet van toepassing op Uniemerkaanvragen die vóór de bovengenoemde datum zijn ontvangen;

s)

artikel 74 is niet van toepassing op vertegenwoordigers die vóór de bovengenoemde datum zijn aangewezen;

t)

artikel 75 is niet van toepassing op inschrijvingen van erkende gemachtigden die vóór de bovengenoemde datum hebben plaatsgevonden;

u)

titel XIV is niet van toepassing op aanduidingen van het Uniemerk die vóór bovengenoemde datum hebben plaatsgevonden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en van Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB L 341 van 24.12.2015, blz. 21).

(4)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 303 van 15.12.1995, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 216/96 van de Commissie van 5 februari 1996 houdende het Reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (PB L 28 van 6.2.1996, blz. 11).

(6)  Arrest van 13 maart 2007, zaak C-29/05 P, BHIM/Kaul GmbH, (ARCOL/CAPOL), Jurispr. blz. I-2213, ECLI:EU:C:2007:162, punten 42-44; arrest van 18 juli 2013, zaak C-621/11P, New Yorker SHK Jeans GmbH & Co. KG/BHIM, (FISHBONE/FISHBONE BEACHWEAR), ECLI:EU:C:2013:484, punten 28-30; arrest van 26 september 2013, zaak C-610/11P, Centrotherm Systemtechnik GmbH/BHIM, (CENTROTHERM), ECLI:EU:C:2013:593, punten 85-90 en 110-113; arrest van 3 oktober 2013, zaak C-120/12 P, Bernhard Rintisch/BHIM, (PROTI SNACK/PROTI), ECLI:EU:C:2013:638, punten 32, 38 en 39; arrest van 3 oktober 2013, zaak C-121/12 P, Bernhard Rintisch/BHIM, (PROTIVITAL/PROTI), ECLI:EU:C:2013:639, punten 33, 39 en 40; arrest van 3 oktober 2013, zaak C-122/12 P, Bernhard Rintisch/BHIM, (PROTIACTIVE/PROTI), ECLI:EU:C:2013:628; punten 33, 39 en 40; arrest van 21 juli 2016, zaak C-597/14 P, EUIPO/Xavier Grau Ferrer, punten 26 en 27.

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1431 van de Commissie 18 mei 2017 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Uniemerk (zie bladzijde 39 van dit Publicatieblad).

(8)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden) (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(9)  PB L 296 van 14.11.2003, blz. 22.


8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/39


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1431 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2017

houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Uniemerk

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (1), en met name artikel 17, lid 5 ter, artikel 26, lid 4, artikel 30, lid 2, artikel 33, lid 4, artikel 34, lid 5, artikel 39, lid 5, artikel 44, lid 9, artikel 45, lid 3, artikel 48, lid 3, tweede alinea, artikel 48 bis, lid 1, artikel 49, lid 8, artikel 50, lid 5, artikel 67, lid 3, artikel 74 ter, lid 3, artikel 85, lid 1 bis, eerste alinea, artikel 89, lid 4, artikel 90, lid 3, artikel 113, lid 6, artikel 119, lid 10, artikel 132, lid 2, tweede alinea, artikel 147, lid 9, artikel 148 bis, lid 2, artikel 149, lid 2, artikel 153 bis, lid 6, artikel 154, lid 8, artikel 158, lid 4, artikel 159, lid 10, en artikel 161, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 40/94 (2) van de Raad, die later is gecodificeerd als Verordening (EG) nr. 207/2009, is een voor de Unie specifiek stelsel in het leven geroepen voor de op grond van een aanvraag bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie („het Bureau”) te verkrijgen bescherming van merken op het niveau van de Unie.

(2)

Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad (3) brengt de bevoegdheden die bij Verordening (EG) nr. 207/2009 aan de Commissie zijn verleend, in overeenstemming met de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Om de werking van het nieuwe rechtskader dat uit die aanpassing voortvloeit, te waarborgen, moeten bij uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen bepaalde voorschriften worden vastgesteld. De nieuwe voorschriften dienen ter vervanging van de bestaande voorschriften die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie (4) en zijn gericht op de uitvoering van Verordening (EG) nr. 207/2009.

(3)

Met het oog op de duidelijkheid, rechtszekerheid en efficiëntie en ter vereenvoudiging van de indiening van Uniemerkaanvragen is het van fundamenteel belang dat duidelijk en volledig wordt gespecificeerd welke verplichte en facultatieve nadere gegevens in een Uniemerkaanvraag moeten worden opgenomen, zonder onnodige administratieve lasten te veroorzaken.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 207/2009 hoeft een merk niet langer grafisch te worden weergegeven, mits de bevoegde autoriteiten en het publiek het voorwerp van de bescherming duidelijk en nauwkeurig kunnen bepalen. Om de rechtszekerheid te garanderen moet derhalve duidelijk worden vastgesteld dat het precieze voorwerp van het aan de inschrijving verbonden uitsluitende recht aan de hand van de weergave wordt bepaald. In voorkomend geval moet de weergave worden aangevuld met een aanduiding van de soort van het betrokken merk. De weergave kan eventueel worden aangevuld met een beschrijving van het teken. Die aanduiding of beschrijving moet overeenkomen met de weergave.

(5)

Om tijdens de indieningsprocedure van een Uniemerkaanvraag de consistentie te garanderen en om het opstellen van rechercheverslagen doeltreffender te maken, moeten bovendien algemene beginselen worden vastgesteld waaraan de weergave van elk merk moet voldoen en moeten specifieke regels en vereisten worden vastgesteld voor de weergave van bepaalde soorten merken, in overeenstemming met de specifieke soort en eigenschappen van die merken.

(6)

De invoering van technische alternatieven voor grafische weergave, in overeenstemming met nieuwe technologieën, komt voort uit de behoefte aan modernisering, om de inschrijvingsprocedure beter af te stemmen op technische ontwikkelingen. Tegelijkertijd moeten de technische specificaties voor het indienen van een weergave van het merk, met inbegrip van elektronisch ingediende weergaven, worden vastgesteld, om ervoor te zorgen dat het merkenstelsel van de EU interoperabel blijft met het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, aangenomen te Madrid op 27 juni 1989 („het protocol van Madrid”) (5). Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 207/2009 en met het oog op een grotere flexibiliteit en snellere aanpassing aan de technologische vooruitgang moeten de technische specificaties voor elektronisch ingediende merken door de uitvoerend directeur van het Bureau worden vastgesteld.

(7)

Het is dienstig om de procedures te stroomlijnen, teneinde de administratieve lasten tijdens de indieningsprocedure en in het geval van beroepen op voorrang en anciënniteit te verminderen. Daarom zou het niet meer verplicht mogen zijn om gewaarmerkte afschriften van de eerdere aanvraag of inschrijving in te dienen. Ook zou het Bureau niet meer verplicht mogen zijn om, in het geval van een beroep op voorrang, een afschrift van de eerdere merkaanvraag in het dossier op te nemen.

(8)

Nu de grafische weergave van een merk geen vereiste meer is, kunnen bepaalde soorten merken op elektronische wijze worden weergegeven en is de conventionele publicatie ervan derhalve achterhaald. Om te waarborgen dat alle informatie met betrekking tot een aanvraag wordt gepubliceerd, wat nodig is met het oog op de transparantie en de rechtszekerheid, zou toegang tot de weergave van het merk via een link naar het elektronische register van het Bureau in het kader van de publicatie als een geldige vorm van weergave van het merk moeten worden erkend.

(9)

Om dezelfde redenen zou ook moeten worden toegestaan dat het Bureau inschrijvingsbewijzen afgeeft waarop de weergave van het merk is vervangen door een elektronische link. Voor bewijzen die na de inschrijving worden afgegeven en om tegemoet te kunnen komen aan aanvragen na een eventuele wijziging van de inschrijvingsgegevens zou het ook passend zijn dat, indien in het register latere vermeldingen zijn opgenomen, bijgewerkte versies van het bewijs kunnen worden afgegeven.

(10)

Uit de praktische ervaring met de toepassing van de vorige regeling is gebleken dat sommige bepalingen, met name met betrekking tot gedeeltelijke overgang en gedeeltelijke afstand, in het belang van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moeten worden verduidelijkt.

(11)

Om de rechtszekerheid te waarborgen, maar tegelijkertijd een zekere flexibiliteit te behouden, moet de minimale inhoud worden vastgesteld van het reglement voor het gebruik van overeenkomstig Verordening (EG) nr. 207/2009 ingediende collectieve Uniemerken en Uniecertificeringsmerken, opdat marktdeelnemers zich op deze nieuwe soort bescherming van merken kunnen beroepen.

(12)

Er moet een maximumtarief worden vastgesteld voor de vergoeding van de door de in een procedure voor het Bureau in het gelijk gestelde partij gemaakte kosten van vertegenwoordiging, rekening houdend met de behoefte ervoor te zorgen dat de verplichting tot het dragen van de kosten niet door de andere partij kan worden misbruikt, bijvoorbeeld om tactische redenen.

(13)

Met het oog op de efficiëntie moet publicatie door het Bureau langs elektronische weg worden toegestaan.

(14)

De doeltreffendheid en efficiëntie van de uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de autoriteiten van de lidstaten in het kader van de administratieve samenwerking moeten worden gewaarborgd, terdege rekening houdend met de beperkingen met betrekking tot inzage in een dossier.

(15)

De vereisten met betrekking tot verzoeken tot omzetting moeten waarborgen dat het merkenstelsel van de EU en de nationale merkenstelsels vlot en doeltreffend op elkaar aansluiten.

(16)

Met het oog op het stroomlijnen van de procedures voor het Bureau zou het mogelijk moeten zijn om de indiening van vertalingen te beperken tot de delen van de stukken die relevant zijn voor de procedure. Om dezelfde reden zou het Bureau slechts in geval van twijfel een bewijs mogen verlangen dat de vertaling overeenstemt met het origineel.

(17)

Met het oog op de efficiëntie zouden bepaalde beslissingen van het Bureau met betrekking tot opposities of vorderingen tot vervallen- of nietigverklaring van een Uniemerk door één enkel lid moeten worden genomen.

(18)

Aangezien de Unie is toegetreden tot het Protocol van Madrid, moeten de gedetailleerde procedureregels voor de internationale inschrijving van merken volledig in overeenstemming zijn met de regels van dat protocol.

(19)

De in deze verordening vervatte gedetailleerde regels hebben betrekking op bepalingen van Verordening (EG) nr. 207/2009 die bij Verordening (EU) 2015/2424 per 1 oktober 2017 zijn gewijzigd. De toepassing van die regels moet derhalve tot die datum worden uitgesteld. Op bepaalde vóór die datum ingeleide procedures moeten tegelijkertijd tot de beëindiging van die procedures specifieke bepalingen van Verordening (EG) nr. 2868/95 van toepassing blijven.

(20)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité inzake uitvoeringsbepalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

Deze verordening voorziet in regels tot nadere omschrijving van:

a)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een Uniemerkaanvraag die wordt ingediend bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie („het Bureau”);

b)

de voor het inroepen van voorrang van een eerdere aanvraag en voor het inroepen van anciënniteit vereiste documentatie, en het voor het inroepen van voorrang in geval van tentoonstelling in te dienen bewijs;

c)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de publicatie van een Uniemerkaanvraag;

d)

de inhoud van een verklaring van afsplitsing van een aanvraag, de wijze waarop het Bureau een dergelijke verklaring moet verwerken en de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de publicatie van de afgesplitste aanvraag;

e)

de inhoud en de vorm van het inschrijvingsbewijs;

f)

de inhoud van een verklaring van afsplitsing van een inschrijving en de wijze waarop het Bureau een dergelijke verklaring moet verwerken;

g)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in verzoeken tot wijziging en verzoeken tot wijziging van naam of adres;

h)

de inhoud van een aanvraag om inschrijving van een overgang, de voor een overgang vereiste documentatie en de wijze waarop aanvragen om gedeeltelijke overgang moeten worden verwerkt;

i)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verklaring van afstand en de voor het opstellen van een bewijs van toestemming van een derde vereiste documentatie;

j)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in het reglement voor het gebruik van een collectief Uniemerk en in dat voor het gebruik van een Uniecertificeringsmerk;

k)

het maximumtarief voor de vergoeding van de werkelijk gemaakte, noodzakelijke procedurekosten;

l)

bepaalde nadere gegevens met betrekking tot publicaties in het Uniemerkenblad en het Publicatieblad van het Bureau;

m)

de nadere regels over hoe het Bureau en de instanties van de lidstaten onderling informatie uitwisselen en inzage in dossiers geven;

n)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in verzoeken tot omzetting en in de publicatie van een verzoek tot omzetting;

o)

de mate waarin bewijsstukken die in een schriftelijke procedure voor het Bureau worden gebruikt, mogen worden ingediend in eender welke officiële taal van de Unie, de mate waarin een vertaling moet worden verstrekt en de maatstaven waaraan vertalingen moeten voldoen;

p)

de beslissingen die door één enkel lid van de oppositie- of de nietigheidsafdeling worden genomen;

q)

met betrekking tot de internationale inschrijving van merken:

i)

het formulier voor de indiening van een internationale aanvraag;

ii)

de feiten en beslissingen inzake nietigheid waarvan aan het Internationaal Bureau kennis moet worden gegeven en de termijn waarbinnen die kennisgeving moet plaatsvinden;

iii)

de nadere vereisten voor verzoeken om territoriale uitbreiding na een internationale inschrijving;

iv)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een beroep op anciënniteit met betrekking tot een internationale inschrijving en de nadere gegevens aangaande de informatie waarvan aan het Internationaal Bureau kennis moet worden gegeven;

v)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de aan het Internationaal Bureau te zenden kennisgeving van een voorlopige weigering van bescherming van ambtswege;

vi)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de definitieve toekenning of weigering van bescherming;

vii)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de kennisgeving van nietigverklaring;

viii)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in verzoeken tot omzetting van een internationale inschrijving in een aanvraag voor een nationaal merk of in een aanwijzing van lidstaten en in de publicatie van dergelijke verzoeken;

ix)

de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een aanvraag tot omzetting van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie in een Uniemerkaanvraag.

TITEL II

PROCEDURE VOOR DE AANVRAAG

Artikel 2

Inhoud van de aanvraag

1.   De Uniemerkaanvraag bevat:

a)

een verzoek om inschrijving van het merk als Uniemerk;

b)

naam en adres van de aanvrager en de staat waar die aanvrager zijn woonplaats, een zetel of een vestiging heeft. Natuurlijke personen worden vermeld met familienaam of -namen en voornaam of -namen. Rechtspersonen en onder artikel 3 van Verordening (EG) nr. 207/2009 vallende lichamen worden vermeld met hun officiële benaming, inclusief hun rechtsvorm, die op een gebruikelijke wijze mag worden afgekort. Indien beschikbaar mag ook het nationale identificatienummer van de onderneming worden vermeld. Het Bureau mag verlangen dat de aanvrager telefoonnummers of andere contactgegevens voor elektronische communicatie, zoals bepaald door de uitvoerend directeur, verstrekt. Voor iedere aanvrager wordt in beginsel slechts één adres vermeld. Indien verscheidene adressen worden opgegeven, wordt slechts het als eerste genoemde adres in aanmerking genomen, tenzij de aanvrager een van die adressen als postadres aanwijst. Indien het Bureau al een identificatienummer heeft toegewezen, volstaat het dat de aanvrager dat nummer en de naam van de aanvrager vermeldt;

c)

een opgave van de waren of diensten waarvoor het merk moet worden ingeschreven, overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009. Die opgave kan volledig of deels worden gekozen uit een door het Bureau ter beschikking gestelde databank met aanvaarde termen;

d)

de weergave van het merk, overeenkomstig artikel 3 van deze verordening;

e)

indien de aanvrager een vertegenwoordiger heeft aangewezen, de naam en het kantooradres van die vertegenwoordiger of het identificatienummer overeenkomstig punt b); indien de vertegenwoordiger meer dan een kantooradres heeft of indien er twee of meer vertegenwoordigers met verschillende kantooradressen zijn, wordt slechts het als eerste genoemde adres als postadres in aanmerking genomen, tenzij in de aanvraag wordt vermeld welk adres als postadres dient;

f)

indien een beroep wordt gedaan op de voorrang van een eerdere aanvraag als bedoeld in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 207/2009, een daartoe strekkende verklaring, waarin de datum waarop en de staat waarin of waarvoor die eerdere aanvraag werd ingediend, worden vermeld;

g)

indien een beroep wordt gedaan op voorrang in geval van tentoonstelling als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 207/2009, een daartoe strekkende verklaring, waarin de naam van de tentoonstelling en de datum van de eerste expositie van de waren of diensten worden vermeld;

h)

indien samen met de aanvraag een beroep wordt gedaan op de anciënniteit van in een lidstaat ingeschreven oudere merken, met inbegrip van een in de Benelux-landen ingeschreven merk, of op een ouder merk waarvoor een internationale inschrijving met rechtsgevolgen in een lidstaat bestaat, als bedoeld in artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, een daartoe strekkende verklaring, waarin de lidstaat of de lidstaten waarin of waarvoor het oudere merk is ingeschreven, de datum waarop de betrokken inschrijving van kracht is geworden, het nummer van de betrokken inschrijving, alsmede de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, worden vermeld. Een dergelijke verklaring mag ook binnen de in artikel 34, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde termijn worden ingediend;

i)

in voorkomend geval, de verklaring dat om inschrijving als collectief Uniemerk als bedoeld in artikel 66 van Verordening (EG) nr. 207/2009 of om inschrijving van een Uniecertificeringsmerk als bedoeld in artikel 74 bis van Verordening (EG) nr. 207/2009 wordt verzocht;

j)

een vermelding van de taal waarin de aanvraag is ingediend, en van de tweede taal als bedoeld in artikel 119, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009;

k)

de handtekening van de aanvrager of van de vertegenwoordiger van de aanvrager als bedoeld in artikel 63, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 van de Commissie (6);

l)

in voorkomend geval, het in artikel 38, lid 1 of 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde verzoek om een rechercheverslag.

2.   De aanvraag mag een bewering omvatten dat het teken als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, onderscheidend vermogen heeft verkregen in de zin van artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009; daarnaast kan worden vermeld of die bewering primair dan wel subsidiair wordt aangevoerd. Een dergelijke bewering mag ook binnen de in artikel 37, lid 3, tweede zin, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde termijn worden gedaan.

3.   De aanvraag voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk mag het reglement voor het gebruik daarvan bevatten. Indien dat reglement niet in de aanvraag wordt opgenomen, moet het binnen de in artikel 67, lid 1, en artikel 74 ter, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde termijn worden ingediend.

4.   Indien er meer dan één aanvrager is, mag in de aanvraag één aanvrager of vertegenwoordiger als gemeenschappelijk vertegenwoordiger worden aangewezen.

Artikel 3

Weergave van het merk

1.   Het merk wordt in eender welke passende vorm weergegeven met algemeen beschikbare technologie, op voorwaarde dat het in het register kan worden weergegeven op een duidelijke, nauwkeurige, op zichzelf staande, gemakkelijk toegankelijke, begrijpelijke, duurzame en objectieve wijze, zodat de bevoegde autoriteiten en het publiek het voorwerp van de aan de merkhouder ervan verleende bescherming duidelijk en nauwkeurig kunnen bepalen.

2.   Met de weergave van het merk wordt het voorwerp van de inschrijving gedefinieerd. Indien de weergave vergezeld gaat van een beschrijving in de zin van lid 3, onder d), lid 3, onder e), lid 3, onder f), punt ii), lid 3, onder h), of lid 4, komt die beschrijving overeen met de weergave en breidt zij het toepassingsgebied hiervan niet uit.

3.   Indien de aanvraag betrekking heeft op een van de onder a) tot en met j) bedoelde merken wordt daarvan in de aanvraag melding gemaakt. Onverminderd de leden 1 en 2 komen de soort van het merk en de weergave ervan overeen als volgt:

a)

in het geval van een merk dat uitsluitend bestaat uit woorden of letters, cijfers, andere standaard typografische tekens of een combinatie daarvan (woordmerk), wordt het merk weergegeven door indiening van een weergave van het teken in standaard schrift en opmaak, zonder grafisch kenmerk of kleur;

b)

in het geval van een merk met niet-standaard karakters, stilering of opmaak, een grafisch kenmerk of een kleur (beeldmerk), met inbegrip van merken die uitsluitend bestaan uit beeldbestanddelen of uit een combinatie van woord- en beeldbestanddelen, wordt het merk weergegeven door indiening van een weergave van het teken waaruit alle bestanddelen en in voorkomend geval kleuren daarvan blijken;

c)

in het geval van een merk dat bestaat uit of zich uitstrekt over een driedimensionale vorm, met inbegrip van houders, verpakkingen, het product zelf of het uiterlijk daarvan (vormmerk), wordt het merk weergegeven door indiening van hetzij een grafische weergave van de vorm, met inbegrip van met de computer gegenereerde beelden, hetzij een fotografische weergave. De grafische of fotografische weergave mag verschillende aanzichten bevatten. Een weergave die niet elektronisch wordt ingediend, mag maximaal zes verschillende aanzichten bevatten;

d)

in het geval van een merk dat bestaat uit de specifieke wijze waarop het merk op het product wordt geplaatst of aangebracht (positiemerk), wordt het merk weergegeven door indiening van een weergave waaruit de positie en de grootte of proportie van het merk ten aanzien van de betrokken waren naar behoren blijken. De bestanddelen die geen deel uitmaken van het voorwerp van de inschrijving worden visueel onderscheiden, bij voorkeur door middel van onderbroken of stippellijnen. De weergave mag vergezeld gaan van een nadere beschrijving van de wijze waarop het teken op de waren wordt aangebracht;

e)

in het geval van een merk dat uitsluitend bestaat uit een reeks bestanddelen die op regelmatige wijze worden herhaald (patroonmerk), wordt het merk weergegeven door indiening van een weergave waaruit het desbetreffende herhaalde patroon blijkt. De weergave mag vergezeld gaan van een nadere beschrijving van de wijze waarop de elementen regelmatig worden herhaald;

f)

in het geval van een kleurmerk,

i)

wordt het merk, indien het uitsluitend uit één kleur zonder omtreklijn bestaat, weergegeven door indiening van een weergave van de kleur en een aanduiding van die kleur door middel van een verwijzing naar een algemeen aanvaarde kleurcodering;

ii)

wordt het merk, indien het uitsluitend uit een combinatie van kleuren zonder omtreklijn bestaat, weergegeven door indiening van een weergave waaruit de uniforme en vooraf vastgestelde systematische schikking van de kleurcombinatie blijkt en een aanduiding van die kleuren door middel van een verwijzing naar een algemeen aanvaarde kleurcodering. Er mag ook een nadere beschrijving van de systematische schikking van de kleuren worden toegevoegd;

g)

in het geval van een merk dat uitsluitend bestaat uit een klank of een combinatie van klanken (klankmerk), wordt het merk weergegeven door indiening van een geluidsbestand dat de klank bevat of van een nauwkeurige weergave van de klank in muziekschrift;

h)

in het geval van een merk dat bestaat uit of zich uitstrekt over een beweging of een wijziging van de positie van de bestanddelen van een merk (bewegingsmerk), wordt het merk weergegeven door indiening van een videobestand of een reeks opeenvolgende stilstaande beelden die de beweging of de wijziging van positie weergeven. Indien stilstaande beelden worden gebruikt, mogen deze worden genummerd of vergezeld gaan van een beschrijving ter verduidelijking van de beeldenreeks;

i)

in het geval van een merk dat bestaat uit of zich uitstrekt over de combinatie van beeld en klank (multimediamerk), wordt het merk weergegeven door indiening van een audiovisueel bestand dat de combinatie van het beeld en de klank bevat;

j)

in het geval van een merk dat bestaat uit bestanddelen met holografische kenmerken (hologrammerk), wordt het merk weergegeven door indiening van een videobestand of een grafische of fotografische weergave met de aanzichten die nodig zijn om het holografische effect in zijn geheel naar behoren te kunnen vaststellen.

4.   De weergave van een merk van een niet in lid 3 genoemde soort voldoet aan de in lid 1 bedoelde normen en mag vergezeld gaan van een beschrijving.

5.   De uitvoerend directeur van het Bureau stelt het formaat en de grootte van het elektronische bestand, alsmede eventuele andere relevante technische specificaties met betrekking tot elektronisch ingediende weergaven vast.

6.   Indien de weergave niet elektronisch wordt ingediend, wordt het merk op een enkel, van het formulier voor de aanvraag gescheiden blad weergegeven. Het formaat van het enkele blad waarop het merk wordt weergegeven, bevat alle relevante aanzichten of beelden en is niet groter dan DIN A4 (lengte 29,7 cm, breedte 21 cm). De marge bedraagt minimaal 2,5 cm langs alle zijden.

7.   De juiste oriëntatie van het merk wordt op de weergave aangeduid door toevoeging van het woord „boven”, voor zover dit niet voor de hand ligt.

8.   De weergave van het merk is van zodanige kwaliteit dat:

a)

verkleining mogelijk is tot een formaat van minimaal 8 cm breed en 8 cm lang, of

b)

vergroting mogelijk is tot een formaat van maximaal 8 cm breed en 8 cm lang.

9.   De indiening van een monster of een specimen vormt geen behoorlijke weergave van een merk.

Artikel 4

Beroep op voorrang

1.   Indien samen met de aanvraag overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 207/2009 een beroep wordt gedaan op de voorrang van een of meer eerdere aanvragen, doet de aanvrager binnen drie maanden na de datum van indiening opgave van het dossiernummer van de eerdere aanvraag en dient hij een afschrift van die eerdere aanvraag in. Dat afschrift vermeldt de datum van indiening van de eerdere aanvraag.

2.   Indien de eerdere aanvraag waarvan de voorrang wordt ingeroepen niet in een van de talen van het Bureau is gesteld, dient de aanvrager, indien hij daartoe door het Bureau wordt verzocht, binnen een door het Bureau gestelde termijn bij het Bureau een vertaling van de eerdere aanvraag in de als eerste of tweede taal van de aanvraag gebruikte taal van het Bureau in.

3.   Indien het beroep op voorrang betrekking heeft op een of meer eerdere inschrijvingen zijn de leden 1 en 2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

Voorrang in geval van tentoonstelling

Indien samen met de aanvraag overeenkomstig artikel 33, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 een beroep wordt gedaan op de voorrang in geval van tentoonstelling, legt de aanvrager binnen een termijn van drie maanden na de datum van indiening van de aanvraag een bewijsstuk over dat op de tentoonstelling is afgegeven door de voor de bescherming van de industriële eigendom op die tentoonstelling verantwoordelijke autoriteit. Uit dat bewijsstuk moet blijken dat het merk voor de bij de aanvraag betrokken waren en diensten werd gebruikt. Daarnaast moet eruit blijken op welke datum de tentoonstelling werd geopend, en op welke datum het merk voor het eerst is gebruikt indien het eerste gebruik niet met de openingsdatum van de tentoonstelling samenviel. Het bewijsstuk gaat vergezeld van een vermelding van het feitelijk gebruik van het merk die door de autoriteit naar behoren wordt gewaarmerkt.

Artikel 6

Inroeping van de anciënniteit van een nationaal merk vóór de inschrijving van het Uniemerk

Indien overeenkomstig artikel 34, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 207/2009 de anciënniteit van een eerder ingeschreven merk wordt ingeroepen, als bedoeld in artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, legt de aanvrager binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van het beroep op anciënniteit door het Bureau een afschrift van de betrokken inschrijving over.

Artikel 7

Inhoud van de publicatie van een aanvraag

De publicatie van de aanvraag bevat:

a)

naam en adres van de aanvrager;

b)

in voorkomend geval, de naam en het kantooradres van de door de aanvrager aangewezen vertegenwoordiger, niet zijnde een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 92, lid 3, eerste zin, van Verordening (EG) nr. 207/2009. Indien er meer dan één vertegenwoordiger met hetzelfde kantooradres is, worden slechts de naam en het kantooradres van de eerstgenoemde vertegenwoordiger gepubliceerd, gevolgd door de woorden „en anderen”. Indien er twee of meer vertegenwoordigers met verschillende kantooradressen zijn, wordt slechts het volgens artikel 2, lid 1, onder e), van deze verordening vastgestelde kantooradres gepubliceerd. In het geval van een samenwerkingsverband van vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 74, lid 8, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 worden slechts de naam en het kantooradres van het samenwerkingsverband gepubliceerd;

c)

de weergave van het merk, in voorkomend geval met de in artikel 3 bedoelde bestanddelen en beschrijvingen. De weergave van een in de vorm van een elektronisch bestand ingediend merk wordt toegankelijk gemaakt door middel van een link naar dat bestand;

d)

de opgave van de waren of diensten, ingedeeld volgens de klassen van de classificatie van Nice, waarbij elke groep van waren of diensten wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse waartoe zij behoren, en weergegeven in de volgorde van de klassen van die classificatie;

e)

de datum van indiening van de aanvraag en het dossiernummer;

f)

in voorkomend geval, gegevens over de door de aanvrager ingeroepen voorrang als bedoeld in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 207/2009;

g)

in voorkomend geval, gegevens over de door de aanvrager ingeroepen voorrang in geval van tentoonstelling als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 207/2009;

h)

in voorkomend geval, gegevens over de door de aanvrager ingeroepen anciënniteit als bedoeld in artikel 34 van Verordening (EG) nr. 207/2009;

i)

in voorkomend geval, een verklaring overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 dat het merk als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, onderscheidend vermogen heeft verkregen voor de waren of diensten waarvoor inschrijving wordt aangevraagd;

j)

in voorkomend geval, een verklaring dat de aanvraag een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk betreft;

k)

een vermelding van de taal waarin de aanvraag is ingediend en van de tweede taal die de aanvrager overeenkomstig artikel 119, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 heeft opgegeven;

l)

in voorkomend geval, een verklaring dat de aanvraag voortvloeit uit de omzetting van een internationale inschrijving waarin de Unie wordt aangewezen, als bedoeld in artikel 161, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009, met vermelding van de datum van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid, of de datum waarop de territoriale uitbreiding van deze inschrijving tot de Unie, overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van dat protocol, in het internationale register is geregistreerd, en in voorkomend geval de datum van voorrang van de internationale inschrijving.

Artikel 8

Afsplitsing van de aanvraag

1.   Een verklaring van afsplitsing van de aanvraag als bedoeld in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

het dossiernummer van de aanvraag;

b)

naam en adres van de aanvrager, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van deze verordening;

c)

de opgave van de waren of diensten waarvoor afsplitsing wordt aangevraagd, of, als afsplitsing in meer dan één afgesplitste aanvraag wordt gevraagd, de opgave van waren of diensten voor elke afgesplitste aanvraag;

d)

de opgave van de waren of diensten die onder de oorspronkelijke aanvraag blijven vallen.

2.   Het Bureau legt voor elke afgesplitste aanvraag een afzonderlijk dossier aan, dat bestaat uit een volledig afschrift van het dossier van de oorspronkelijke aanvraag met inbegrip van de verklaring van afsplitsing en de correspondentie daarover. Het Bureau kent aan elke afgesplitste aanvraag een nieuw aanvraagnummer toe.

3.   De publicatie van elke afgesplitste aanvraag bevat de in artikel 7 vastgestelde aanwijzingen en elementen.

TITEL III

INSCHRIJVINGSPROCEDURE

Artikel 9

Inschrijvingsbewijs

Het overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 afgegeven inschrijvingsbewijs bevat de in artikel 87, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 genoemde vermeldingen in het register en een verklaring dat die vermeldingen in het register zijn ingeschreven. Indien de weergave van het merk in de vorm van een elektronisch bestand wordt ingediend, wordt de relevante vermelding toegankelijk gemaakt door middel van een link naar dat bestand. Het bewijs gaat in voorkomend geval vergezeld van een uittreksel met alle overeenkomstig artikel 87, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 in het register in te schrijven vermeldingen en een verklaring dat die vermeldingen in het register zijn ingeschreven.

Artikel 10

Inhoud van het verzoek tot wijziging van een inschrijving

Een verzoek tot wijziging van de inschrijving als bedoeld in artikel 48, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

het inschrijvingsnummer van het Uniemerk;

b)

naam en adres van de houder van het Uniemerk, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van deze verordening;

c)

een vermelding van het in de weergave van het Uniemerk te wijzigen bestanddeel en dat bestanddeel in de gewijzigde vorm ervan, overeenkomstig artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009;

d)

de weergave van het gewijzigde Uniemerk, overeenkomstig artikel 3 van deze verordening.

Artikel 11

Verklaring van afsplitsing van een inschrijving

1.   Een verklaring van afsplitsing van een inschrijving als bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

het inschrijvingsnummer van het Uniemerk;

b)

naam en adres van de houder van het Uniemerk, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van deze verordening;

c)

de opgave van de waren of diensten die de afgesplitste inschrijving vormen, of, als afsplitsing in meer dan één afgesplitste inschrijving wordt gevraagd, de opgave van de waren of diensten voor elke afgesplitste inschrijving;

d)

de opgave van de waren of diensten die onder de oorspronkelijke inschrijving blijven vallen.

2.   Het Bureau legt voor de afgesplitste inschrijving een afzonderlijk dossier aan, dat bestaat uit een volledig afschrift van het dossier van de oorspronkelijke inschrijving, met inbegrip van de verklaring van afsplitsing en de correspondentie daarover. Het Bureau kent aan de afgesplitste inschrijving een nieuw inschrijvingsnummer toe.

Artikel 12

Inhoud van een verzoek tot wijziging van de naam of het adres van de houder van een Uniemerk of de aanvrager van een Uniemerk

Een verzoek tot wijziging van de naam of het adres van de houder van een ingeschreven Uniemerk als bedoeld in artikel 48 bis, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

het inschrijvingsnummer van het Uniemerk;

b)

naam en adres van de houder van het Uniemerk, zoals ingeschreven in het register, tenzij het Bureau de merkhouder al een identificatienummer heeft toegekend; in dat geval volstaat het dat de aanvrager dat nummer en de naam van de merkhouder vermeldt;

c)

opgave van de nieuwe naam of het nieuwe adres van de houder van het Uniemerk, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van deze verordening.

In het geval van een verzoek tot wijziging van de naam of het adres van de aanvrager van een Uniemerk zijn de punten b) en c) van de eerste alinea van overeenkomstige toepassing. In een dergelijk verzoek wordt ook het aanvraagnummer vermeld.

TITEL IV

OVERGANG

Artikel 13

Aanvraag om inschrijving van een overgang

1.   Een aanvraag om inschrijving van een overgang als bedoeld in artikel 17, lid 5 bis, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

het inschrijvingsnummer van het Uniemerk;

b)

gegevens over de nieuwe merkhouder, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van deze verordening;

c)

een opgave van de ingeschreven waren of diensten waarop de overgang betrekking heeft, indien die niet alle ingeschreven waren of diensten omvat;

d)

stukken die genoegzaam het bewijs leveren van de overgang overeenkomstig artikel 17, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009;

e)

in voorkomend geval, de naam en het kantooradres van de vertegenwoordiger van de nieuwe merkhouder, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder e), van deze verordening.

2.   In het geval van een aanvraag om inschrijving van een overgang van een Uniemerkaanvraag zijn de punten b) tot en met e) van lid 1 van overeenkomstige toepassing.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder d), geldt een van de volgende als genoegzaam bewijs van overgang:

a)

de ondertekening van de aanvraag om inschrijving van de overgang door de ingeschreven merkhouder of een vertegenwoordiger van die merkhouder en door de rechtsopvolger of een vertegenwoordiger van die rechtsopvolger;

b)

indien de aanvraag door de ingeschreven merkhouder of een vertegenwoordiger van die merkhouder wordt ingediend, de ondertekening door de rechtsopvolger of een vertegenwoordiger van die rechtsopvolger van een verklaring dat de rechtsopvolger met de inschrijving van de overgang instemt;

c)

indien de aanvraag om inschrijving door de rechtsopvolger wordt ingediend, de ondertekening door de ingeschreven merkhouder of een vertegenwoordiger van die merkhouder van een verklaring dat de ingeschreven merkhouder met de inschrijving van de rechtsopvolger instemt;

d)

de ondertekening door de ingeschreven merkhouder of een vertegenwoordiger van die merkhouder en door de rechtsopvolger of een vertegenwoordiger van die rechtsopvolger van een ingevuld overgangsformulier of overgangsdocument, als bedoeld in artikel 65, lid 1, onder e), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430.

Artikel 14

Verwerking van aanvragen om gedeeltelijke overgang

1.   Indien de aanvraag om inschrijving van een overgang slechts betrekking heeft op sommige waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, verdeelt de aanvrager de waren of diensten in de oorspronkelijke inschrijving op zodanige wijze over de behouden gebleven inschrijving en de aanvraag om gedeeltelijke overgang dat er geen overlappingen zijn.

2.   Het Bureau legt voor de nieuwe inschrijving een afzonderlijk dossier aan, dat bestaat uit een volledig afschrift van het dossier van de oorspronkelijke inschrijving, met inbegrip van de aanvraag om inschrijving van de gedeeltelijke overgang en de correspondentie daarover. Het Bureau kent aan de nieuwe inschrijving een nieuw inschrijvingsnummer toe.

3.   In het geval van een aanvraag om inschrijving van een overgang van een Uniemerkaanvraag zijn de leden 1 en 2 van overeenkomstige toepassing. Het Bureau kent aan de nieuwe Uniemerkaanvraag een nieuw aanvraagnummer toe.

TITEL V

AFSTAND

Artikel 15

Afstand

1.   Een verklaring van afstand als bedoeld in artikel 50, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

het inschrijvingsnummer van het Uniemerk;

b)

naam en adres van de merkhouder, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van deze verordening;

c)

indien van de afstand slechts voor sommige van de waren of diensten waarvoor het merk wordt ingeschreven kennis wordt gegeven, een opgave van de waren of diensten waarvoor de inschrijving van het merk behouden moet blijven.

2.   Indien een recht van een derde op het Uniemerk in het register wordt ingeschreven, wordt de instemming van die derde met de afstand genoegzaam bewezen geacht indien door de houder van dat recht of door een vertegenwoordiger van die houder een verklaring van instemming met de afstand wordt getekend.

TITEL VI

COLLECTIEVE UNIEMERKEN EN UNIECERTIFICERINGSMERKEN

Artikel 16

Inhoud van het reglement voor het gebruik van collectieve Uniemerken

Het reglement voor het gebruik van een collectief Uniemerk als bedoeld in artikel 67, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

de naam van de aanvrager;

b)

het doel van de vereniging of het oogmerk waarmee de publiekrechtelijke rechtspersoon is opgericht;

c)

de organen die gemachtigd zijn de vereniging, respectievelijk de publiekrechtelijke rechtspersoon te vertegenwoordigen;

d)

in het geval van een vereniging, de voorwaarden voor het lidmaatschap;

e)

de weergave van het collectieve Uniemerk;

f)

de personen die gemachtigd zijn het collectieve Uniemerk te gebruiken;

g)

in voorkomend geval, de voorwaarden waaraan het gebruik van het collectieve Uniemerk is onderworpen, met inbegrip van sancties;

h)

de waren of diensten waarop het collectieve Uniemerk betrekking heeft, met inbegrip van een eventuele uit de toepassing van artikel 7, lid 1, onder j), k) of l), van Verordening (EG) nr. 207/2009 voortvloeiende beperking;

i)

in voorkomend geval, de machtiging bedoeld in artikel 67, lid 2, tweede zin, van Verordening (EG) nr. 207/2009.

Artikel 17

Inhoud van het reglement voor het gebruik van collectieve Uniecertificeringsmerken

Het reglement voor het gebruik van Uniecertificeringsmerken als bedoeld in artikel 74 ter van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

de naam van de aanvrager;

b)

een verklaring dat de aanvrager voldoet aan de in artikel 74 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 vastgestelde vereisten;

c)

een weergave van het Uniecertificeringsmerk;

d)

de waren of diensten waarop het Uniecertificeringsmerk betrekking heeft;

e)

de door het Uniecertificeringsmerk te certificeren kenmerken van de waren of diensten, zoals het materiaal, de wijze van vervaardiging van waren of verrichting van diensten, kwaliteit of nauwkeurigheid;

f)

de voorwaarden waaraan het gebruik van het Uniecertificeringsmerk is onderworpen, met inbegrip van sancties;

g)

de personen die gemachtigd zijn het Uniecertificeringsmerk te gebruiken;

h)

de wijze waarop de certificeringsinstantie die kenmerken moet testen en de wijze waarop zij moet toezien op het gebruik van het Uniecertificeringsmerk.

TITEL VII

KOSTEN

Artikel 18

Maximumtarief voor de vergoeding van kosten

1.   In artikel 85, lid 1 bis, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde kosten worden door de verliezende partij gedragen, ten belope van de volgende maximumtarieven:

a)

indien de in het gelijk gestelde partij niet is vertegenwoordigd, de reis- en verblijfkosten van die partij voor één persoon, heen en terug, tussen de woonplaats of het zakenadres en de plaats van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 49 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430:

i)

ten bedrage van een treinkaartje eerste klasse met inbegrip van de gebruikelijke vervoerssupplementen, ingeval de totale afstand ten hoogste 800 spoorwegkilometer bedraagt, of ten bedrage van de vluchtprijs in de toeristenklasse, ingeval de totale afstand meer dan 800 spoorwegkilometer bedraagt of de reisroute mede een zeetraject omvat;

ii)

verblijfkosten zoals vastgesteld in artikel 13 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (7);

b)

reiskosten van vertegenwoordigers in de zin van artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, zoals bepaald onder a), i);

c)

door de in het gelijk gestelde partij gemaakte kosten van vertegenwoordiging in de zin van artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009:

i)

in een oppositieprocedure: 300 EUR;

ii)

in een procedure tot vervallen- of nietigverklaring van een Uniemerk: 450 EUR;

iii)

in een beroepsprocedure: 550 EUR;

iv)

indien een mondelinge procedure heeft plaatsgevonden waarvoor de partijen overeenkomstig artikel 49 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 zijn opgeroepen, worden de in de punten i), ii) en iii) genoemde bedragen verhoogd met 400 EUR.

2.   Indien er meerdere aanvragers of houders van een Uniemerk zijn of indien er meerdere opposanten of aanvragers zijn die gezamenlijk een oppositie of een vordering tot vervallen- of nietigverklaring hebben ingediend, draagt de verliezende partij de in lid 1, onder a), bedoelde kosten voor slechts één van hen.

3.   Indien de winnende partij door meerdere vertegenwoordigers in de zin van artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 is vertegenwoordigd, draagt de verliezende partij de in lid 1, onder b) en c), van dit artikel bedoelde kosten voor slechts één van hen.

4.   De verliezende partij wordt niet verplicht aan de winnende partij andere dan de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde kosten, uitgaven en honoraria met betrekking tot procedures voor het Bureau te vergoeden.

TITEL VIII

PERIODIEKE PUBLICATIES

Artikel 19

Periodieke publicaties

1.   Indien gegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 207/2009, Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 of deze verordening in het Uniemerkenblad worden gepubliceerd, wordt de op dat blad vermelde datum van verschijning als datum van bekendmaking van de betrokken gegevens beschouwd.

2.   Voor zover de gegevens met betrekking tot de inschrijving van een merk niet verschillen van die in de publicatie van de aanvraag, geschiedt de publicatie van die gegevens door een verwijzing naar de gegevens in die van de aanvraag.

3.   Het Bureau mag edities van het Publicatieblad van het Bureau langs elektronische weg publiceren.

TITEL IX

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 20

Uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de autoriteiten van de lidstaten

1.   Onverminderd artikel 123 quater van Verordening (EG) nr. 207/2009 verstrekken het Bureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, elkaar op verzoek dienstige gegevens over de indiening van aanvragen voor Uniemerken of nationale merken en over procedures die op die aanvragen betrekking hebben en de op grond daarvan ingeschreven merken.

2.   Het Bureau en de rechterlijke instanties of de autoriteiten van de lidstaten wisselen rechtstreeks of via de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten gegevens voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 207/2009 uit.

3.   De kosten van in de leden 1 en 2 bedoelde mededelingen komen ten laste van de autoriteit die de mededeling doet. Dergelijke mededelingen zijn vrij van taksen.

Artikel 21

Het geven van inzage in een dossier

1.   Inzage in een dossier van een aangevraagd of ingeschreven Uniemerk door rechterlijke instanties of autoriteiten van de lidstaten geschiedt aan de hand van de originele stukken of van afschriften daarvan of aan de hand van technische opslagmedia, indien de gegevens op die wijze worden opgeslagen.

2.   Wanneer het Bureau een dossier van een aangevraagd of ingeschreven Uniemerk of een afschrift daarvan aan de rechterlijke instanties of aan het openbaar ministerie van de lidstaten toezendt, vermeldt het onder welke beperkingen uit hoofde van artikel 88 van Verordening (EG) nr. 207/2009 dat dossier mag worden ingezien.

3.   De rechterlijke instanties en het openbaar ministerie van de lidstaten mogen in de voor hen gevoerde procedures derden inzage geven van de hen door het Bureau toegezonden dossiers of afschriften daarvan. Die inzage geschiedt met inachtneming van artikel 88 van Verordening (EG) nr. 207/2009.

TITEL X

OMZETTING

Artikel 22

Inhoud van een verzoek tot omzetting

Een verzoek tot omzetting van een Uniemerkaanvraag of van een ingeschreven Uniemerk in een aanvraag voor een nationaal merk als bedoeld in artikel 112 van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

naam en adres van de indiener van het verzoek tot omzetting, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van deze verordening;

b)

het dossiernummer van de Uniemerkaanvraag of het inschrijvingsnummer van het Uniemerk;

c)

een opgave van de reden voor omzetting overeenkomstig artikel 112, lid 1, onder a) of b), van Verordening (EG) nr. 207/2009;

d)

een opgave van de lidstaat of lidstaten waarvoor om omzetting wordt verzocht;

e)

indien niet voor alle waren of diensten waarvoor de aanvraag is ingediend of waarvoor het Uniemerk is ingeschreven om omzetting wordt verzocht, een opgave van de waren of diensten waarvoor om omzetting wordt verzocht, en, indien voor meer dan één lidstaat om omzetting wordt verzocht en de lijst van waren of diensten niet voor alle lidstaten dezelfde is, een opgave van de respectieve waren of diensten voor elke lidstaat;

f)

indien op grond van het feit dat een Uniemerk geen rechtsgevolgen meer heeft op grond van een beslissing van een rechtbank voor het Uniemerk wordt verzocht om omzetting overeenkomstig artikel 112, lid 6, van Verordening (EG) nr. 207/2009, een aanduiding van de datum waarop die beslissing definitief is geworden, en een afschrift van die beslissing, dat mag worden overgelegd in de taal van de beslissing.

Artikel 23

Inhoud van de publicatie van een verzoek tot omzetting

De publicatie van een verzoek tot omzetting als bedoeld in artikel 113, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat:

a)

het dossiernummer of inschrijvingsnummer van het Uniemerk waarvoor om omzetting wordt verzocht;

b)

een verwijzing naar de eerdere publicatie van het verzoek of naar de inschrijving in het Uniemerkenblad;

c)

een opgave van de lidstaat, respectievelijk lidstaten waarvoor om omzetting wordt verzocht;

d)

indien niet voor alle waren of diensten waarvoor de aanvraag is ingediend of waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, om omzetting wordt verzocht, een opgave van de waren of diensten waarvoor om omzetting wordt verzocht;

e)

indien voor meer dan één lidstaat om omzetting wordt verzocht en de lijst van waren of diensten niet voor alle lidstaten dezelfde is, een opgave van de respectieve waren of diensten voor elke lidstaat;

f)

de datum van het verzoek tot omzetting.

TITEL XI

TALEN

Artikel 24

Indiening van bewijsstukken in schriftelijke procedures

Tenzij in deze verordening of in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 anders is bepaald, kunnen bewijsstukken die in een schriftelijke procedure voor het Bureau worden gebruikt, in eender welke officiële taal van de Unie worden ingediend. Indien de taal van die stukken niet de overeenkomstig artikel 119 van Verordening (EG) nr. 207/2009 vastgestelde proceduretaal is, kan het Bureau ambtshalve of op met redenen omkleed verzoek van de andere partij eisen dat binnen een door het Bureau gestelde termijn een vertaling in die taal wordt ingediend.

Artikel 25

Kwaliteit van de vertaling

1.   Indien van een stuk een vertaling bij het Bureau moet worden ingediend, wordt daarin aangegeven van welk stuk het een vertaling is en is de vertaling een getrouwe weergave van de opbouw en inhoud van het origineel. Indien een partij heeft aangegeven dat slechts delen van de stukken relevant zijn, mag de vertaling tot die delen worden beperkt.

2.   Tenzij in Verordening (EG) nr. 207/2009, in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 of in deze verordening anders is bepaald, wordt een stuk waarvan een vertaling moet worden ingediend, geacht niet door het Bureau te zijn ontvangen in de volgende gevallen:

a)

indien het Bureau de vertaling ontvangt na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het origineel of de vertaling;

b)

indien het in artikel 26 van deze verordening bedoelde certificaat niet binnen de door het Bureau vastgestelde termijn wordt ingediend.

Artikel 26

Rechtskracht van de vertaling

Voor zover geen bewijs of aanwijzing van het tegendeel wordt geleverd, neemt het Bureau aan dat een vertaling met de desbetreffende originele tekst overeenstemt. In geval van twijfel kan het Bureau eisen dat binnen een specifieke termijn wordt gecertificeerd dat de vertaling met de originele tekst overeenstemt.

TITEL XII

ORGANISATIE VAN HET BUREAU

Artikel 27

Door één enkel lid genomen beslissingen van een oppositie- of nietigheidsafdeling

Overeenkomstig artikel 132, lid 2, respectievelijk artikel 134, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 neemt één enkel lid van een oppositie- of nietigheidsafdeling de volgende soorten beslissingen:

a)

beslissingen ten aanzien van de verdeling van de kosten;

b)

beslissingen tot vaststelling van het ingevolge artikel 85, lid 6, eerste zin, van Verordening (EG) nr. 207/2009 te betalen bedrag van de kosten;

c)

beslissingen tot beëindiging van de procedure of beslissingen waarbij wordt bevestigd dat er geen beslissing ten gronde hoeft te worden genomen;

d)

beslissingen om een oppositie niet-ontvankelijk te verklaren voor het verstrijken van de in artikel 6, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 bedoelde termijn;

e)

beslissingen tot opschorting van de procedure;

f)

beslissingen om meerdere opposities overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 te voegen of te splitsen.

TITEL XIII

PROCEDURES VOOR DE INTERNATIONALE INSCHRIJVING VAN MERKEN

Artikel 28

Formulier voor de indiening van een internationale aanvraag

Het door het Bureau verstrekte formulier voor de indiening van een internationale aanvraag, als bedoeld in artikel 147, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, bevat alle elementen van het officiële formulier dat door het Internationaal Bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom („het Internationaal Bureau”) wordt verstrekt. De aanvragers mogen ook het officiële formulier van het Internationaal Bureau gebruiken.

Artikel 29

Feiten en beslissingen inzake nietigheid waarvan aan het Internationaal Bureau kennis moet worden gegeven

1.   Het Bureau geeft het Internationaal Bureau ervan kennis indien binnen vijf jaar na de datum van de internationale inschrijving:

a)

de Uniemerkaanvraag waarop de internationale inschrijving is gebaseerd wat alle of bepaalde in de internationale inschrijving opgenomen goederen of diensten betreft, wordt ingetrokken, wordt geacht te zijn ingetrokken of bij definitieve beslissing wordt geweigerd;

b)

het Uniemerk waarop de internationale inschrijving is gebaseerd wat alle of bepaalde in de internationale inschrijving opgenomen goederen of diensten betreft zijn geldigheid heeft verloren doordat er afstand van is gedaan, het niet is vernieuwd, het is vervallen, of het bij definitieve beslissing van het Bureau of op grond van een reconventionele vordering in een inbreukprocedure door een rechtbank voor het Uniemerk nietig is verklaard;

c)

de Uniemerkaanvraag of het Uniemerk waarop de internationale inschrijving is gebaseerd in twee aanvragen of inschrijvingen is gesplitst.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgeving bevat:

a)

het nummer van de internationale inschrijving;

b)

de naam van de houder van de internationale inschrijving;

c)

de feiten en beslissingen betreffende de basisaanvraag of -inschrijving, evenals de datum waarop die feiten zich hebben voorgedaan en die beslissingen van kracht werden;

d)

in het in lid 1, onder a) of b), bedoelde geval: het verzoek tot doorhaling van de internationale inschrijving;

e)

indien de in lid 1, onder a) of b), bedoelde handeling slechts op een deel van de waren of diensten in de basisaanvraag of -inschrijving betrekking heeft: de betrokken waren of diensten, of de waren of diensten waarop de handeling geen betrekking heeft;

f)

in het in lid 1, onder c), bedoelde geval: het nummer van alle betrokken Uniemerkaanvragen en inschrijvingen.

3.   Het Bureau geeft het Internationaal Bureau ervan kennis indien vijf jaar na de datum van de internationale inschrijving:

a)

een beroepsprocedure aanhangig is tegen een beslissing van een onderzoeker om overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EG) nr. 207/2009 de Uniemerkaanvraag waarop de internationale inschrijving is gebaseerd af te wijzen;

b)

een oppositieprocedure aanhangig is tegen de Uniemerkaanvraag waarop de internationale inschrijving is gebaseerd;

c)

een vordering tot vervallen- of nietigverklaring aanhangig is tegen het Uniemerk waarop de internationale inschrijving is gebaseerd;

d)

in het register van Uniemerken is vermeld dat bij een rechtbank voor het Uniemerk tegen het Uniemerk waarop de internationale inschrijving is gebaseerd een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring aanhangig is, maar in het register nog geen beslissing van de rechtbank voor het Uniemerk over de reconventionele vordering is vermeld.

4.   Zodra de in lid 3 bedoelde procedures bij definitieve beslissing of door inschrijving in het register zijn afgesloten, geeft het Bureau het Internationaal Bureau daarvan overeenkomstig lid 2 kennis.

5.   Voor de toepassing van de leden 1 en 3 wordt met een Uniemerk waarop de internationale inschrijving is gebaseerd ook een inschrijving van een Uniemerk bedoeld die het gevolg is van een Uniemerkaanvraag waarop de internationale inschrijving is gebaseerd.

Artikel 30

Verzoek om territoriale uitbreiding na internationale inschrijving

1.   Voor een bij het Bureau ingediend verzoek om territoriale uitbreiding als bedoeld in artikel 149, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 gelden de volgende vereisten:

a)

het wordt ingediend met gebruikmaking van een van de in artikel 31 van deze verordening bedoelde formulieren en bevat alle aanduidingen en informatie die het gebruikte formulier vereist;

b)

het nummer van de internationale inschrijving in kwestie wordt erin vermeld;

c)

de opgave van waren of diensten wordt bestreken door de opgave van waren of diensten in de internationale inschrijving;

d)

de aanvrager komt volgens de inlichtingen op het internationale formulier overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt ii), en artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid in aanmerking voor het doen van een aanwijzing na de internationale inschrijving door tussenkomst van het Bureau.

2.   Indien een verzoek om territoriale uitbreiding niet voldoet aan alle vereisten van lid 1, maant het Bureau de aanvrager aan de gebreken binnen een door het Bureau te stellen termijn te verhelpen.

Artikel 31

Formulier voor een verzoek om territoriale uitbreiding

Het door het Bureau verstrekte formulier voor een verzoek om territoriale uitbreiding na internationale inschrijving, als bedoeld in artikel 149, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009, bevat alle elementen van het officiële formulier dat door het Internationaal Bureau wordt verstrekt. De aanvragers mogen ook het officiële formulier van het Internationaal Bureau gebruiken.

Artikel 32

Anciënniteit inroepen bij het Bureau

1.   Onverminderd artikel 34, lid 6, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bevat een beroep op anciënniteit als bedoeld in artikel 153 bis, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009:

a)

het inschrijvingsnummer van de internationale inschrijving;

b)

naam en adres van de houder van de internationale inschrijving, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van deze verordening;

c)

een opgave van de lidstaat of lidstaten waar of waarvoor het oudere merk is ingeschreven;

d)

het nummer en de datum van indiening van de betrokken inschrijving;

e)

een opgave van de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven en die ten aanzien waarvan anciënniteit wordt ingeroepen;

f)

een afschrift van het betrokken inschrijvingsbewijs.

2.   Indien de houder van de internationale inschrijving zich overeenkomstig artikel 92, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 in een procedure voor het Bureau moet doen vertegenwoordigen, bevat het beroep op anciënniteit de benoeming van een vertegenwoordiger in de zin van artikel 93, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009.

3.   Indien het Bureau het beroep op anciënniteit heeft aanvaard, geeft het het Internationaal Bureau daarvan kennis, waarbij het het volgende vermeldt:

a)

het nummer van de betrokken internationale inschrijving;

b)

de naam van de lidstaat of lidstaten waar of waarvoor het oudere merk is ingeschreven;

c)

het nummer van de betrokken inschrijving;

d)

de datum waarop de betrokken inschrijving van kracht werd.

Artikel 33

Kennisgeving van voorlopige weigering van ambtswege aan het Internationaal Bureau

1.   Onverminderd de in artikel 154, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 207/2009 vastgestelde vereisten bevat de aan het Internationaal Bureau toe te zenden kennisgeving van een voorlopige weigering van bescherming van (een deel van) een internationale inschrijving van ambtswege overeenkomstig artikel 154, leden 2 en 5, van Verordening (EG) nr. 207/2009 het volgende:

a)

het nummer van de internationale inschrijving;

b)

een verwijzing naar de bepalingen van Verordening (EG) nr. 207/2009 waarop de voorlopige weigering is gebaseerd;

c)

een vermelding dat de voorlopige weigering van bescherming bij een beslissing van het Bureau zal worden bevestigd indien de houder van de internationale inschrijving niet binnen twee maanden na de datum waarop het Bureau hem de kennisgeving van voorlopige weigering van bescherming heeft gezonden, de weigeringsgronden opheft door bij het Bureau opmerkingen in te dienen;

d)

indien de voorlopige weigering slechts op een deel van de waren of diensten betrekking heeft: een vermelding van die waren of diensten.

2.   Voor elke kennisgeving van een voorlopige weigering van ambtswege aan het Internationaal Bureau deelt het Bureau het Internationaal Bureau, wanneer de termijn voor het instellen van oppositie is verstreken en geen kennisgeving van voorlopige weigering op grond van een oppositie overeenkomstig artikel 78, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 is verzonden, het volgende mee:

a)

indien de voorlopige weigering als gevolg van de procedure voor het Bureau is ingetrokken: dat het merk in de Unie bescherming geniet;

b)

indien een beslissing om de bescherming van het merk te weigeren definitief is, in voorkomend geval na een beroep krachtens artikel 58 van Verordening (EG) nr. 207/2009 of een beroep krachtens artikel 65 van Verordening (EG) nr. 207/2009: dat de bescherming van het merk in de Unie is geweigerd;

c)

indien de weigering overeenkomstig punt b) slechts een deel van de waren of diensten betreft: de waren of diensten waarvoor het merk in de Unie bescherming geniet.

Artikel 34

Kennisgeving aan het Internationaal Bureau van nietigverklaring van een internationale inschrijving

De in artikel 158, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 bedoelde kennisgeving wordt gedagtekend en bevat:

a)

de vermelding dat de nietigverklaring door het Bureau is uitgesproken, of een vermelding door welke rechtbank voor het Uniemerk de nietigverklaring is uitgesproken;

b)

een vermelding of de nietigverklaring is uitgesproken in de vorm van een vervallenverklaring van de rechten van de houder van de internationale inschrijving, van een verklaring dat het merk op absolute gronden nietig is verklaard of van een verklaring dat het merk op relatieve gronden nietig is verklaard;

c)

een verklaring dat tegen de nietigverklaring geen beroep meer kan worden ingesteld;

d)

het nummer van de internationale inschrijving;

e)

de naam van de houder van de internationale inschrijving;

f)

indien de nietigverklaring niet alle waren of diensten betreft: een opgave van de waren of diensten waarvoor de nietigverklaring is uitgesproken of die waarvoor de nietigverklaring niet is uitgesproken;

g)

de datum waarop de nietigverklaring is uitgesproken en de datum waarop zij in werking treedt.

Artikel 35

Verzoek tot omzetting van een internationale inschrijving in een aanvraag voor een nationaal merk of in een aanwijzing van lidstaten

1.   Onverminderd de in artikel 159, leden 4 tot en met 7, van Verordening (EG) nr. 207/2009 vastgestelde vereisten bevat een verzoek tot omzetting van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie in een aanvraag voor een nationaal merk of in een aanwijzing van lidstaten als bedoeld in de artikelen 112 en 159 van Verordening (EG) nr. 207/2009:

a)

het inschrijvingsnummer van de internationale inschrijving;

b)

de datum van de internationale inschrijving of de datum van de aanwijzing van de Unie na de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid, en in voorkomend geval de gegevens over het beroep op voorrang voor de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 159, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009 en de gegevens over het beroep op anciënniteit overeenkomstig de artikelen 34, 35 of 153 van Verordening (EG) nr. 207/2009;

c)

de in artikel 113, lid 1, van Verordening (EG) nr. 207/2009 en artikel 22, onder a), c) en d), van deze verordening bedoelde aanwijzingen en elementen.

2.   De publicatie van een in lid 1 bedoeld verzoek tot omzetting bevat de in artikel 23 vastgestelde nadere gegevens.

Artikel 36

Omzetting van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie in een Uniemerkaanvraag

Naast de in artikel 2 van deze verordening bedoelde aanwijzingen en elementen bevat een aanvraag tot omzetting als bedoeld in artikel 161, lid 3, van Verordening (EG) nr. 207/2009 het volgende:

a)

het nummer van de internationale inschrijving die is doorgehaald;

b)

de datum waarop de internationale inschrijving door het Internationaal Bureau is doorgehaald;

c)

naargelang het geval, de datum van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid of de datum waarop de territoriale uitbreiding tot de Unie na de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid is aangetekend;

d)

in voorkomend geval, de voorrangsdatum waarop in de internationale aanvraag een beroep is gedaan, zoals aangetekend in het internationale register dat door het Internationaal Bureau wordt bijgehouden.

TITEL XIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 37

Overgangsmaatregelen

Onverminderd artikel 80 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 blijven voor lopende procedures waarop de onderhavige verordening overeenkomstig artikel 38 niet van toepassing is tot de beëindiging van de desbetreffende procedures de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2868/95 gelden.

Artikel 38

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2017, onder voorbehoud van de volgende uitzonderingen:

a)

titel II is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende Uniemerkaanvragen, noch op internationale inschrijvingen waarvoor de aanwijzing van de Unie vóór die datum heeft plaatsgevonden;

b)

artikel 9 is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingeschreven Uniemerken;

c)

artikel 10 is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende verzoeken tot wijziging;

d)

artikel 11 is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende verklaringen van afsplitsing;

e)

artikel 12 is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende verzoeken tot wijziging van naam of adres;

f)

titel IV is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende aanvragen om inschrijving van een overgang;

g)

titel V is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende verklaringen van afstand;

h)

titel VI is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende aanvragen voor een collectief Uniemerk of een Uniecertificeringsmerk, noch op internationale inschrijvingen waarvoor de aanwijzing van de Unie vóór die datum heeft plaatsgevonden;

i)

titel VII is niet van toepassing op kosten in verband met vóór de bovengenoemde datum ingeleide procedures;

j)

titel VIII is niet van toepassing op publicaties van vóór de bovengenoemde datum;

k)

titel IX is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende verzoeken om informatie of inzage;

l)

titel X is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende verzoeken tot omzetting;

m)

titel XI is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum ingediende bewijsstukken of vertalingen;

n)

titel XII is niet van toepassing op vóór de bovengenoemde datum genomen beslissingen;

o)

titel XIII is niet van toepassing op eventuele vóór de bovengenoemde datum ingediende internationale aanvragen, kennisgevingen van feiten en beslissingen inzake nietigheid van de Uniemerkaanvraag of -inschrijving waarop de internationale inschrijving is gebaseerd, verzoeken om territoriale uitbreiding, beroepen op anciënniteit, kennisgevingen van een voorlopige weigering van ambtswege, kennisgevingen van nietigverklaring van een internationale inschrijving, verzoeken tot omzetting van een internationale inschrijving in een aanvraag voor een nationaal merk en verzoeken tot omzetting van een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie in een Uniemerkaanvraag.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en van Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB L 341 van 24.12.2015, blz. 21).

(4)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 303 van 15.12.1995, blz. 1).

(5)  PB L 296 van 14.11.2003, blz. 22.

(6)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1430 van de Commissie van 18 mei 2017 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Uniemerk en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2868/95 en (EG) nr. 216/96 van de Commissie (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(7)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (Statuut van de ambtenaren) (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).


8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/59


VERORDENING (EU) 2017/1432 VAN DE COMMISSIE

van 7 augustus 2017

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen wat de criteria voor de goedkeuring van werkzame stoffen met een laag risico betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 22, lid 3, in samenhang met artikel 78, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1107/2009 heeft tot doel het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen met een laag risico bevatten te vergemakkelijken door criteria vast te stellen voor de identificatie van werkzame stoffen met een laag risico en de toelatingsprocedure voor middelen met een laag risico te versnellen.

(2)

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) bevordert het gebruik van geïntegreerde plaagbestrijding waarbij prioriteit wordt toegekend aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en andere niet-chemische technieken die zo min mogelijk neveneffecten hebben voor de menselijke gezondheid, niet-doelwitorganismen en het milieu. In artikel 12 van de richtlijn is met name bepaald dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico in eerste instantie moet worden overwogen bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde specifieke gebieden, zoals gebieden die door het brede publiek worden gebruikt.

(3)

Overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is punt 5 van bijlage II bij die verordening van toepassing op de identificatie van werkzame stoffen met een laag risico die aan de criteria van artikel 4 van die verordening voldoen.

(4)

Bijlage II, punt 5, verwijst naar een aantal in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde gevarencategorieën (3). Omwille van de duidelijkheid en om de huidige toepassing van die verordening weer te geven, is het passend nadere gegevens te verstrekken met betrekking tot die gevarencategorieën.

(5)

Overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) worden stoffen die een significant risico voor of via het aquatische milieu betekenen, aangemerkt als prioritaire stoffen op het niveau van de Unie en opgenomen in bijlage X bij die richtlijn. Derhalve mogen deze opgenomen prioritaire stoffen niet als werkzame stoffen met een laag risico worden aangemerkt.

(6)

In het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis zouden de criteria met betrekking tot persistentie en bioconcentratie de goedkeuring van bepaalde stoffen die in de natuur voorkomen en die aanzienlijk minder risico's inhouden dan andere werkzame stoffen, zoals bepaalde plantaardige stoffen of mineralen, als stoffen met een laag risico in de weg staan. Daarom is het passend de goedkeuring van dergelijke stoffen als stoffen met een laag risico toe te staan wanneer deze stoffen voldoen aan artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(7)

Signaalstoffen, namelijk door planten, dieren en andere organismen afgescheiden stoffen die worden gebruikt voor communicatie binnen en tussen soorten, hebben een doelgerichte en niet-toxische werking en komen voor in de natuur. Zij zijn over het algemeen effectief in zeer lage hoeveelheden, die dikwijls vergelijkbaar zijn met de hoeveelheden die in de natuur voorkomen (5). In het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het ook passend vast te stellen dat signaalstoffen als stoffen met een laag risico moeten worden aangemerkt.

(8)

Werkzame stoffen in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 omvatten micro-organismen waarvan de eigenschappen verschillen van de eigenschappen van chemische stoffen. Het is passend de criteria betreffende lage risico's die van toepassing zijn op micro-organismen op basis van de huidige wetenschappelijke en technische kennis te bepalen.

(9)

De in gewasbeschermingsmiddelen op te nemen stammen van micro-organismen moeten worden beoordeeld in overeenstemming met specifieke gegevensvereisten die zijn vastgesteld in de bijlage, deel B, bij Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie (6). Bijgevolg moeten stammen van micro-organismen ook worden geïdentificeerd en gekarakteriseerd wanneer wordt beoordeeld of zij voldoen aan de criteria betreffende stoffen met een laag risico, aangezien de toxicologische eigenschappen van verschillende stammen die tot dezelfde soorten micro-organismen behoren aanzienlijk kunnen verschillen. Een micro-organisme kan als een stof met een laag risico worden aangemerkt tenzij de stam meervoudig resistent blijkt tegen antimicrobiële stoffen die worden gebruikt in de mens- of diergeneeskunde.

(10)

Er moet duidelijk worden aangegeven dat baculovirussen, een gastheerspecifieke familie virussen die uitsluitend geleedpotigen besmetten en voornamelijk voorkomen in de insectenorde Lepidoptera, als stoffen met een laag risico moeten worden aangemerkt aangezien er geen wetenschappelijk bewijs bestaat dat baculovirussen negatieve gevolgen hebben voor dieren en mensen (7). Een baculovirus moet als een stof met een laag risico worden aangemerkt tenzij de stam schadelijke gevolgen blijkt te hebben voor insecten die niet tot de doelsoorten behoren.

(11)

Bijlage II, punt 5, bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De gewijzigde criteria weerspiegelen de huidige stand van de wetenschappelijke en technische kennis en scheppen duidelijkheid over de bestaande criteria van punt 5. De nieuwe criteria moeten dan ook zo snel mogelijk worden toegepast, tenzij het betrokken comité over de voorgestelde ontwerpverordening heeft gestemd zonder dat de Commissie de verordening ten laatste op 28 augustus 2017 heeft goedgekeurd.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt gewijzigd volgens de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Bijlage II, punt 5, bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, zoals gewijzigd bij deze verordening, is van toepassing met ingang van 28 augustus 2017, met uitzondering van de procedures waarin het comité over de voorgestelde ontwerpverordening heeft gestemd zonder dat die ontwerpverordening ten laatste op 28 augustus 2017 is goedgekeurd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 augustus 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

(3)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(5)  Report of the 5TH Biopesticides Steering Group Seminar on application techniques for microbial pest control products and semiochemicals: use scenarios and associated risks ENV/JM/MONO(2015)38 van de OESO.

(6)  Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 93 van 3.4.2013, blz. 1).

(7)  EFSA BIOHAZ Panel (EFSA-panel voor biologische gevaren), 2013, Scientific Opinion on the maintenance of the list of QPS biological agents intentionally added to food and feed (2013 update). EFSA Journal 2013;11(11):3449,107 blz. doi:10.2903/j.efsa.2013.3449.


BIJLAGE

Punt 5 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt vervangen door:

„5.   Werkzame stoffen met een laag risico

5.1.   Andere werkzame stoffen dan micro-organismen

5.1.1.   Een andere werkzame stof dan een micro-organisme wordt niet als een stof met een laag risico aangemerkt indien zij:

a)

is of moet worden ingedeeld in een van de volgende categorieën overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008:

kankerverwekkend, categorie 1A, 1B of 2;

mutageen, categorie 1A, 1B of 2;

giftig voor de voortplanting, categorie 1A, 1B of 2;

huidallergeen, categorie 1;

ernstig oogletsel, categorie 1;

inhalatieallergeen, categorie 1;

acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3;

toxisch voor specifieke doelorganen, categorie 1 of 2;

giftig voor in het water levende organismen, acute en chronische toxiciteit categorie 1, op basis van passende standaardproeven;

ontplofbaar;

corrosief voor de huid, categorie 1A, 1B of 1C, of

b)

is geïdentificeerd als een prioritaire stof uit hoofde van Richtlijn 2000/60/EG, of

c)

wordt beschouwd als hormoonontregelend, of

d)

neurotoxische of immunotoxische effecten heeft.

5.1.2.   Een andere werkzame stof dan een micro-organisme wordt niet als een stof met een laag risico aangemerkt indien de stof persistent is (halfwaardetijd in de bodem van meer dan 60 dagen) of de bioconcentratiefactor (BCF) ervan meer dan 100 bedraagt.

Een werkzame stof die in de natuur voorkomt en die met geen enkel van de punten a) tot en met d) van punt 5.1.1 overeenstemt, kan echter als een stof met een laag risico worden aangemerkt, zelfs indien de stof persistent is (halfwaardetijd in de bodem van meer dan 60 dagen) of de bioconcentratiefactor (BCF) ervan meer dan 100 bedraagt.

5.1.3.   Een andere werkzame stof dan een micro-organisme die door planten, dieren en andere organismen wordt afgescheiden voor communicatie, wordt als een stof met een laag risico aangemerkt indien zij aan geen enkel van de punten a) tot en met d) van punt 5.1.1 voldoet.

5.2.   Micro-organismen

5.2.1.   Een werkzame stof die een micro-organisme is, kan als een stof met een laag risico worden aangemerkt tenzij de stam meervoudig resistent blijkt tegen antimicrobiële stoffen die worden gebruikt in de mens- of diergeneeskunde.

5.2.2.   Baculovirussen moeten als stoffen met een laag risico worden aangemerkt tenzij de stam schadelijke gevolgen blijkt te hebben voor insecten die niet tot de doelsoorten behoren.”.


8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/63


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1433 VAN DE COMMISSIE

van 7 augustus 2017

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Štajerski hmelj (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 3, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Slovenië tot registratie van de benaming „Štajerski hmelj” als beschermde geografische aanduiding (BGA) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

„Štajerski hmelj” is een hopplant. De naam betekent „Stiermarkse hop”. Stiermarken is de naam van een historisch gebied dat zich uitstrekte over een deel van het grondgebied van Oostenrijk en Slovenië.

(3)

Op 26 augustus 2016 ontving de Commissie van Oostenrijk een aankondiging van bezwaar en een met redenen omkleed bezwaarschrift. Op 12 september 2016 heeft de Commissie de aankondiging van bezwaar en het met redenen omklede bezwaarschrift van Oostenrijk doorgezonden aan Slovenië. Op 20 oktober 2016 heeft de Commissie aanvullende documenten bij het met redenen omklede bezwaarschrift ontvangen.

(4)

Oostenrijk maakte bezwaar tegen de registratie van de naam „Štajerski hmelj” omdat die het bestaan van Oostenrijks-Stiermarkse hop in gevaar zou brengen. „Stiermarkse hop” („Steirischer Hopfen”) wordt gebruikt bij het brouwen van bier en de aanduiding „Stiermarks bier van Stiermarkse hop” („Steirisches Bier aus steirischem Hopfen”) is een merk is dat al decennialang zowel nationaal als internationaal door Brau Union Österreich AG wordt ontwikkeld. De registratie van de naam „Štajerski hmelj” zou daarom de economische belangen van zowel de leden van de vereniging van hopproducenten als van de Oostenrijkse brouwerijen schaden.

(5)

Aangezien de Commissie dit bezwaar ontvankelijk achtte, heeft zij Slovenië en Oostenrijk bij brief van 13 december 2016, met als bijlage de door Oostenrijk ingediende aanvullende documenten bij het met redenen omklede bezwaarschrift, verzocht om overeenkomstig hun interne procedures gedurende een periode van drie maanden overleg te plegen om tot een akkoord te komen.

(6)

De partijen zijn tot een akkoord gekomen. Slovenië heeft de resultaten van het akkoord op 6 maart 2017 aan de Commissie meegedeeld.

(7)

Slovenië en Oostenrijk kwamen tot de slotsom dat het ook na de registratie van de naam „Štajerski hmelj” als BGA toegestaan moet blijven de termen „Hopfen aus der Steiermark” (hop uit Stiermarken) en „Hopfen aus der Südsteiermark” (hop uit Zuid-Stiermarken) voor producten die in deze twee Oostenrijkse regio's worden geproduceerd, op de markt te gebruiken. Zij erkenden dat „Hopfen aus der Steiermark” en „Hopfen aus der Südsteiermark” duidelijk met Oostenrijk verband houden, „Štajerski hmelj” op zich niet misbruiken, nabootsen of voorstellen en de consument niet kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product.

(8)

In elk geval zijn Slovenië en Oostenrijk overeengekomen dat, om verwarring bij de consument te voorkomen, bij het gebruik van de termen „Hopfen aus der Steiermark” of „Hopfen aus der Südsteiermark” op de markt naar de Oostenrijkse oorsprong moet worden verwezen in de etikettering of de presentatie, door middel van tekst, symbolen of presentatie in hetzelfde gezichtsveld als de naam. Oostenrijkse producenten mogen op de verpakking geen elementen gebruiken die verwijzen naar Slovenië. Wanneer producten met de naam „Hopfen aus der Steiermark” of „Hopfen aus der Südsteiermark” worden uitgevoerd, mag die naam enkel worden vertaald als „Oostenrijkse hop”. In de vertaling van de naam „Štajerski hmelj” in het Duits moet de term „Štajerski” als zodanig ongewijzigd blijven en mag geen melding worden gemaakt van „Steiermark” of „Südsteiermark”.

(9)

De Commissie merkt op dat in de overeenkomst wordt erkend dat „Štajerski hmelj” aan de vereisten voor registratie als BGA voldoet, en dat daarin bepaalde rechtmatige voorwaarden ter waarborging van een eerlijk gebruik van de daaraan verbonden rechten zijn opgenomen.

(10)

In het licht van het voorgaande moet de benaming „Štajerski hmelj” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam „Štajerski hmelj” wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de naam in de eerste alinea wordt een product aangeduid van categorie 1.8. (Andere in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten (specerijen enz.)) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

De termen „Hopfen aus der Steiermark” of „Hopfen aus der Südsteiermark” voor hop die in de Oostenrijkse regio's „Stiermarken” en „Zuid-Stiermarken” is geproduceerd, mogen onverminderd op de markt worden gebruikt op voorwaarde dat in de etikettering of de presentatie ook duidelijk naar de Oostenrijkse oorsprong wordt verwezen door middel van tekst, symbolen of presentatie in hetzelfde gezichtsveld als de naam. Oostenrijkse producenten gebruiken op de verpakking geen elementen die naar Slovenië verwijzen.

Artikel 3

Indien de termen „Hopfen aus der Steiermark” of „Hopfen aus der Südsteiermark” worden gebruikt voor het op de markt brengen van in de Oostenrijkse regio's „Stiermarken” en „Zuid-Stiermarken” geproduceerde hop, mogen deze enkel als „Oostenrijkse hop” worden vertaald. In de vertaling van de naam „Štajerski hmelj” in het Duits blijft de term „Štajerski” ongewijzigd en wordt geen melding gemaakt van „Steiermark” of „Südsteiermark”.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 augustus 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 194 van 1.6.2016, blz. 6.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/65


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1434 VAN DE COMMISSIE

van 7 augustus 2017

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 8 augustus 2017

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 183,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie (2) is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 11 00, 1001 19 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de in dat lid bedoelde producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 is de invoerprijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de in artikel 1, lid 1, van die verordening bedoelde producten de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 8 augustus 2017, die van toepassing zijn totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt.

(5)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 moet de onderhavige verordening op de dag van de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 8 augustus 2017, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 augustus 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5).


BIJLAGE I

Vanaf 8 augustus 2017 geldende invoerrechten voor de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/ton)

1001 11 00

HARDE TARWE, zaaigoed

0,00

1001 19 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

van gemiddelde kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

van lage kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

ex 1001 91 20

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 99 00

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 10 00

ROGGE, zaaigoed

5,16

1002 90 00

ROGGE, andere dan zaaigoed

5,16

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, andere dan hybriden

5,16

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

5,16

1007 10 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

5,16

1007 90 00

GRAANSORGHO, andere dan zaaigoed

5,16


(1)  De importeur komt op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR per ton als de loshaven aan de Middellandse Zee (voorbij de Straat van Gibraltar) of de Zwarte Zee ligt en de producten via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Unie worden aangevoerd,

2 EUR per ton als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt en de producten via de Atlantische Oceaan in de Unie worden aangevoerd.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR per ton als aan de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/ton)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Beurs

Minneapolis

Chicago

Notering

241,54

123,83

Golfpremie

11,46

Grote-Merenpremie

31,54

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico-Rotterdam

16,58 EUR/ton

Vrachtkosten: Grote Meren-Rotterdam

39,83 EUR/ton


(1)  Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


BESLUITEN

8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/68


BESLUIT (EU) 2017/1435 VAN DE RAAD

van 17 juli 2017

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad die is opgericht krachtens de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van de associatieagenda EU-Republiek Moldavië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 217, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1) (de „overeenkomst”), werd ondertekend op 27 juni 2014 en is op 1 juli 2016 in werking getreden.

(2)

In overeenstemming met artikel 436, lid 1, van de overeenkomst heeft de Associatieraad de bevoegdheid aanbevelingen vast te stellen om de doelstellingen van de overeenkomst te verwezenlijken

(3)

Om de toepassing van de overeenkomst te vergemakkelijken zijn de partijen overeengekomen om een associatieagenda op te stellen waarbij zij ernaar streven per sector een prioriteitenlijst op te stellen voor hun gezamenlijke inspanningen.

(4)

De partijen hebben overeenstemming bereikt over een associatieagenda om de uitvoering van de overeenkomst te bevorderen. De associatieagenda zal worden vastgesteld door de bij de overeenkomst opgerichte Associatieraad.

(5)

Het standpunt van de Unie in de Associatieraad met betrekking tot de vaststelling van de associatieagenda tussen de EU en de Republiek Moldavië voor 2017-2019 dient te worden vastgesteld door de Raad,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad die is opgericht bij de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van de associatieagenda tussen de EU en Republiek Moldavië voor de periode 2017-2019, is gebaseerd op de ontwerp-aanbeveling van de Associatieraad die aan dit besluit is gehecht.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 260 van 30.8.2014, blz. 4.


ONTWERP

AANBEVELING Nr. 1/2017 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIË

van …

inzake de associatieagenda EU-Republiek Moldavië

DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIE,

Gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1) (de „overeenkomst”) is op 27 juni 2014 ondertekend en op 1 juli 2016 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 436, lid 1 van de overeenkomst heeft de Associatieraad de bevoegdheid passende aanbevelingen vast te stellen om de doelstellingen van de overeenkomst te verwezenlijken.

(3)

Krachtens artikel 453, lid 1, van de overeenkomst treffen de partijen alle algemene en bijzondere maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens de overeenkomst te voldoen en zien zij erop toe dat de in de overeenkomst vastgelegde doelstellingen worden bereikt.

(4)

Bij de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid is voorgesteld de samenwerking met partners naar een hoger plan te tillen en zo het gevoel van betrokkenheid van beide partijen te vergroten.

(5)

De Unie en de Republiek Moldavië hebben afgesproken hun partnerschap te bestendigen door een aantal prioriteiten overeen te komen voor de periode 2017-2019 met als doel de veerkracht en de stabiliteit van de Republiek Moldavië te ondersteunen en te versterken, waarbij gestreefd wordt naar nauwere politieke associatie en verdergaande economische integratie.

(6)

De partijen bij de overeenkomst hebben overeenstemming bereikt over de tekst van de associatieagenda EU-Republiek Moldavië, die de tenuitvoerlegging van de overeenkomst zal bevorderen en de nadruk legt op samenwerking inzake gedeelde belangen die in overleg zijn geïdentificeerd,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Associatieraad beveelt aan dat de partijen de associatieagenda EU-Republiek Moldavië in bijlage dezes uitvoeren.

Artikel 2

De associatieagenda EU-Republiek Moldavië in bijlage dezes vervangt de associatieagenda EU-Republiek Moldavië die werd vastgesteld op 26 juni 2014.

Artikel 3

Deze aanbeveling wordt van kracht op de dag waarop zij wordt vastgesteld.

Gedaan te …, [dag maand 2017].

Voor de Associatieraad

De voorzitter


(1)  PB L 260 van 30.8.2014, blz. 4.


8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/70


BESLUIT (EU) 2017/1436 VAN DE COMMISSIE

van 1 december 2015

inzake staatssteun voor de ombouw van de elektriciteitscentrale van Lynemouth tot een biomassacentrale SA.38762 (2015/C) die het Verenigd Koninkrijk van plan is ten uitvoer te leggen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8441)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig het (de) genoemde artikel(en) te hebben aangemaand hun opmerkingen (1) te maken, en rekening houdende met deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Na aan de aanmelding voorafgaande contacten heeft het Verenigd Koninkrijk op 17 december 2014 overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de steun aangemeld voor het project om de elektriciteitscentrale van Lynemouth tot een biomassacentrale om te bouwen. Op 5 februari 2015 heeft het VK de Commissie aanvullende bewijzen verstrekt.

(2)

Bij schrijven van 19 februari 2015 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld van haar besluit de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag ten aanzien van deze steun in te leiden (het „inleidingsbesluit”).

(3)

Op 23 maart 2015 heeft het Verenigd Koninkrijk zijn opmerkingen ingediend.

(4)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden is op vrijdag 10 april 2015 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (zie voetnoot 1). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen kenbaar te maken.

(5)

De Commissie heeft van 30 belanghebbenden opmerkingen ontvangen en deze voor een reactie aan het Verenigd Koninkrijk doorgezonden op 20 mei 2015. Het Verenigd Koninkrijk heeft op 12 juni 2015 op deze opmerkingen gereageerd.

(6)

Op 23 juli 2015 heeft de Commissie om verdere informatie verzocht, die door het Verenigd Koninkrijk op 29 juli 2015 is verstrekt. Op 7 oktober 2015 heeft het Verenigd Koninkrijk aanvullende informatie verstrekt.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

2.1.   Het project voor de ombouw tot een biomassacentrale in Lynemouth en begunstigde

(7)

In het kader van de procedure voor de Final Investment Decision Enabling for Renewables (FIDeR) heeft het Verenigd Koninkrijk acht projecten voor hernieuwbare energie geselecteerd (2). Steun voor de geselecteerde projecten wordt verleend op basis van investeringscontracten. Het aangemelde project maakt deel uit van de acht projecten die geselecteerd zijn op grond van FIDeR.

(8)

De aangemelde steunmaatregel heeft betrekking op de ombouw van de kolencentrale van Lynemouth tot een centrale die volledig op biomassa draait. De elektriciteitscentrale is in Northumberland aan de noordoostelijke kust van Engeland gelegen. De elektriciteitscentrale is eigendom van en wordt geëxploiteerd door Lynemouth Power Limited, een volledige dochteronderneming van RWE Supply & Trading GmbH.

(9)

Lynemouth is een kolencentrale van 420 MW die sinds 1972 commercieel geëxploiteerd wordt. Volgens het huidige voorstel wordt de centrale omgebouwd tot een centrale die uitsluitend op biomassa draait. De kenmerken van het verbrandingsproces brengen met zich mee dat de centrale uitsluitend houtpellets van industriële kwaliteit zal kunnen verbranden. De centrale zal elektriciteit leveren aan het Northern Power Grid, dat het noordoosten van Engeland van stroom voorziet. Het Verenigd Koninkrijk schat dat het project 0,7 % van de toekomstige energiebehoefte van het Verenigd Koninkrijk dekt.

(10)

Volgens ramingen van het Verenigd Koninkrijk kan de CO2-uitstoot tijdens de twaalfjarige looptijd van het project met circa 17,7 miljoen ton worden teruggedrongen en zal circa 2,3 TWh elektriciteit per jaar worden opgewekt. De centrale zal op basisbelasting werken en aldus planmatig elektriciteit met een lage CO2-voetafdruk leveren.

(11)

Volgens de Britse autoriteiten is de centrale ontworpen om 420 MW nominaal elektrisch vermogen te leveren bij een gemiddelde belastingsfactor van 77 % (3). De centrale gaat ongeveer 1,44-1,56 miljoen ton droge stof aan houtpellets per jaar gebruiken, waarvan het grootste deel uit het zuidoosten van de Verenigde Staten ingevoerd zal worden ([60 %-80 %] van de totale benodigde brandstof). Circa [5 %-20 %] van de brandstof wordt betrokken uit Europa en de rest uit Canada. De centrale wordt niet zodanig omgebouwd dat zij aan de voorschriften inzake afvalverbranding voldoet, en zal dus geen afvalhout kunnen verbranden.

(12)

De tabel is een overzicht van de verwachte exploitatieparameters van de centrale van Lynemouth. Volgens de Britse autoriteiten is de belastingsfactor het product van de tijd dat de centrale technisch gezien elektriciteit kan opwekken (met aftrek van bijvoorbeeld de tijd die nodig is voor onderhoud of reparatie) en de tijd dat de centrale in werkelijkheid wordt ingezet om elektriciteit op te wekken (met aftrek van bijvoorbeeld de tijd waarin de beheerder van het distributienetwerk de centrale beperkingen oplegt wegens overbelasting van het netwerk; dit wordt ook wel de bruto belastingsfactor genoemd). De netto belastingsfactor uit de tabel wordt verkregen door een gemiddelde technische beschikbaarheid van 80,77 % te vermenigvuldigen met een bruto belastingsfactor van 95,51 %.

Exploitatieparameters Lynemouth.

Brandstofkosten (GBP/GJ)

Thermisch rendement (%)

Gemiddelde netto belastingsfactor (%)

7,17

36,9

77

2.2.   Nationale rechtsgrondslag, financiering en budget

(13)

De nationale rechtsgrondslag is de Energy Act 2013.

(14)

De totale begroting voor dit project wordt op 0,8 miljard GBP geraamd. Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat voorafgaand aan de opleverdatum geen steun aan de begunstigde wordt betaald.

(15)

De steun zal worden uitgekeerd door een tegenpartij van de overheid en gefinancierd middels een wettelijke heffing ten laste van alle gelicentieerde elektriciteitsleveranciers, die gebaseerd wordt op het marktaandeel van die leveranciers zoals gedefinieerd door het gemeten elektriciteitsverbruik. Leveranciers moeten uit eigen middelen aan hun verplichtingen voldoen, maar zijn vrij om de kosten aan de klant door te berekenen als onderdeel van hun algemene prijsstrategie.

2.3.   Vorm van de steun, duur en productiekosten

(16)

De steun aan het project zou worden toegekend in de vorm van een variabele premie (een zogenaamd Contract for Difference (CfD)), die gelijk is aan het verschil tussen een vooraf vastgestelde prijs (de uitoefenprijs) en de vastgestelde marktprijs voor elektriciteit (de referentieprijs). De referentieprijs is een prijs die gebaseerd is op termijnprijzen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit in een bepaalde periode. De begunstigde zal geld verdienen door elektriciteit op de markt te verkopen, maar wanneer de gemiddelde groothandelsprijs van elektriciteit lager is dan de uitoefenprijs, zal de begunstigde van een tegenpartij die in handen is van de Britse regering (Low Carbon Contracts Company Ltd, hierna „de CfD-tegenpartij” genoemd), een toeslag ten belope van het verschil ontvangen. Het risico dat de referentieprijs niet wordt bereikt, alsook een volumerisico dat de geraamde verkoopvolumes niet worden gehaald, blijft echter voor de begunstigde (4).

(17)

De steun voor het biomassaproject wordt dienovereenkomstig bepaald op basis van een administratief vastgestelde uitoefenprijs. Om de transitie tussen de steunregelingen te vergemakkelijken, zijn uitoefenprijzen zodanig vastgesteld dat de steun krachtens de FIDeR nagenoeg gelijk is aan die van de huidige regeling inzake de verplichting tot gebruik van hernieuwbare energiebronnen (5).

(18)

Om de uitoefenprijs voor specifieke, tot biomassacentrale om te bouwen centrales te berekenen (die toepasselijk is op de centrale van Lynemouth), heeft het Verenigd Koninkrijk in het bijzonder rekening gehouden met de bandbreedten van gemiddelde elektriciteitskosten in het bereik van 105 GBP/MWh tot 115 GBP/MWh. Het Verenigd Koninkrijk heeft uitgelegd dat het niveau van de uitoefenprijs voor projecten voor de ombouw naar biomassa is berekend met inachtneming van een bandbreedte in drempelrendementen (6) van 8,8 %-12,7 %.

(19)

De toepasselijke uitoefenprijs voor dit project is 105 GBP/MWh (prijzen van 2012 — jaarlijks geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex). Hetzelfde bedrag per MWh is de maximale uitoefenprijs die volgens de CfD-regeling aan tot biomassacentrale om te bouwen centrales zal worden geboden. De gemiddelde kosten omvatten de financieringskosten van nieuwe elektriciteitscentrales op basis van een discontopercentage van 10 % voor alle technologieën. Het Verenigd Koninkrijk heeft gedetailleerd uiteengezet hoe deze kosten zijn berekend, welke gegevensbronnen er zijn gebruikt en met welke drempelrendementen rekening is gehouden (7).

(20)

De belangrijkste aannamen voor berekening van de uitoefenprijzen, daaronder begrepen de gemiddelde kosten, prijzen van fossiele brandstoffen, effectieve belastingtarieven en maximale capaciteitsopbouw, zijn vermeld in het verslag van de Britse regering over de gemiddelde kosten (8) en de verslagen van het ministerie van Energie en Klimaatverandering (9). In dit verband wordt uitgegaan van een groothandelsprijs van elektriciteit van ongeveer 55 GBP/MWh in reële prijzen, stijgend tot 65 GBP/MWh in 2020.

(21)

Op basis van deze uitoefenprijs werd voor dit project het reële interne rendement vóór belastingen geraamd op 9,7 %. Het voorgestelde investeringscontract loopt af op 31 maart 2027, ongeacht de startdatum.

2.4.   Cumulatie

(22)

Het Verenigd Koninkrijk heeft verduidelijkt dat de projecten waaraan investeringscontracten zijn toegewezen geen CfD voor dezelfde energieopwekking kunnen krijgen krachtens de nieuwe steunregeling. Bovendien kan een project dat betalingen ontvangt op grond van de investeringscontracten geen Renewable Obligation Certificates (groencertificaten) voor dezelfde energieopwekking ontvangen. Ten slotte kan opwekking van hernieuwbare energie die gesteund wordt door middel van een investeringscontract niet meedoen op de capaciteitsmarkt of investeringssteun ontvangen gedurende de termijn van het investeringscontract.

(23)

Op basis van de beginselen zoals beschreven in overweging 22, heeft het Verenigd Koninkrijk bevestigd dat noch de energieproducent, noch diens directe of indirecte belanghebbenden andere steun van het Verenigd Koninkrijk of een andere lidstaat hebben ontvangen, toegezegd hebben gekregen of hebben aangevraagd.

2.5.   Gebruik en beschikbaarheid van biomassa

(24)

Zoals uitgelegd in overweging 9 hierboven, zullen in het Lynemouth-project alleen houtpellets verbrand kunnen worden. Houtpellets die in de centrale van Lynemouth worden gebruikt, moeten voldoen aan de duurzaamheidscriteria van het Verenigd Koninkrijk, waaronder een daling met minimaal 60 % van de uitstoot van broeikasgassen in vergelijking met de gemiddelde intensiteit van het fossielebrandstoffennet in de Unie (namelijk in vergelijking met het gemiddelde van de energieopwekking uit kolen en gas in de Unie, gemeten volgens de methodologie zoals uiteengezet in de richtlijn voor hernieuwbare energie). Die streefcijfers zullen worden verhoogd tot een minimale besparing van broeikasgassen van 72 % vanaf april 2020 en van 75 % vanaf april 2025. De duurzaamheidscriteria van het Verenigd Koninkrijk bevatten ook bepalingen om de biodiversiteit te beschermen en niet-duurzame praktijken te vermijden (10).

(25)

De wereldwijde handel in spaanders werd geraamd op 22 miljoen ton per jaar in 2011. De vraag in de Unie overtreft de productie, wat betekent dat houtpellets in de Unie worden ingevoerd. De netto-invoer van houtpellets in de Unie in datzelfde jaar werd geraamd op 3,2 miljoen ton per jaar en nam in 2012 toe tot ongeveer 4 miljoen ton per jaar.

(26)

Het mondiale verbruik van houtpellets in 2012 werd geraamd op 22,4 tot 24,5 miljoen ton (11), waarvan ongeveer 15,1 miljoen ton in de Unie werd verbruikt. De lidstaten die de meeste houtpellets in elektriciteitscentrales verbruiken zijn het Verenigd Koninkrijk (1,3 miljoen ton in 2013) (12), België (1,3 miljoen ton), Nederland (1,2 miljoen ton), Denemarken (1 miljoen ton) en Zweden (1 miljoen ton).

2.6.   Transparantie

(27)

Met betrekking tot de verslaggeving en transparantie heeft het Verenigd Koninkrijk aangegeven dat alle in het FIDeR-proces toegekende investeringscontracten online gepubliceerd zijn in de vorm waarin ze zijn ondertekend (13).

2.7.   Besluit tot inleiding van het formele onderzoek

(28)

Op 19 februari 2015 heeft de Commissie besloten om de procedure van het formele onderzoek naar de verenigbaarheid van de steun met de interne markt in gang te zetten, in het bijzonder met het oog op de proportionaliteit van de steun en het risico van marktverstoring.

(29)

Meer in het bijzonder heeft de Commissie geconcludeerd dat het risico van overcompensatie niet kan worden uitgesloten. De Commissie heeft aangetekend dat het interne rendement aanzienlijk werd beïnvloed door de aanvankelijk in de financiële berekeningen gebruikte aannamen en dat de aanvankelijk door het Verenigd Koninkrijk geschatte waarden van de operationele parameters niet geheel overeenkwamen met de beschikbare marktinformatie.

(30)

De Commissie heeft een gevoeligheidsberekening uitgevoerd om de invloed te schatten die veranderingen in het gemiddelde thermische rendement, de belastingsfactor en de brandstofkosten van de centrale hebben op het interne rendement. Indien het thermische rendement en de belastingsfactor met 5 % zouden stijgen en de brandstofkosten met 5 % zouden dalen, zou het reële interne rendement voor belastingen volgens deze berekeningen zijn toegenomen van 9,7 % tot 23,1 %. Bij een gelijksoortige variatie van deze drie parameters met 10 % zou het interne rendement tot 31,7 % zijn gestegen. De Commissie heeft dan ook overwogen dat onzekerheden in de voor de kostenberekening gebruikte aannamen tot overcompensatie kunnen leiden.

(31)

Bovendien heeft de Commissie haar zorg uitgesproken over de hoeveelheid grondstof die nodig is om de centrale van Lynemouth volledig op biomassa te laten draaien. Die is aanzienlijk in vergelijking met zowel de Europese Unie als de mondiale markt. Op basis van gegevens uit 2012 zou de elektriciteitscentrale van Lynemouth circa 7,4 % van het wereldwijde houtpelletverbruik, 11,2 % van het Europese verbruik en 88,2 % van het verbruik in het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigen, met een toenemende invoer.

(32)

De Commissie betwijfelt of de houtpelletmarkt zonder aanzienlijke marktverstoringen op korte termijn aan die vraagstijging kan voldoen. Verder heeft de Commissie aangetekend dat biomassa van hout in verschillende sectoren als grondstof wordt gebruikt (onder meer voor de productie van pulp, papier of karton) en dat marktverstoringen niet uitgesloten kunnen worden.

3.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(33)

De Commissie heeft 30 opmerkingen van belanghebbenden ontvangen. In opmerkingen van handelsorganisaties (14) en Britse parlementsleden wordt de nadruk gelegd op het economische en sociale belang van het project. Ook hebben Lynemouth Power LTD en de Spencer Group steunbrieven van verschillende belanghebbenden ingediend.

(34)

Vier niet-gouvernementele organisaties hebben de milieurisico's van het project benadrukt (15). In het bijzonder wordt in de ingediende documenten de CO2-besparing in twijfel getrokken die met de opwekking van elektriciteit uit ingevoerde biomassa verwezenlijkt zou kunnen worden en wordt bezorgdheid uitgesproken over de mogelijke negatieve invloed op de luchtvervuiling en biodiversiteit.

(35)

Zes organisaties hebben argumenten aangedragen ter ondersteuning van de mening dat het Lynemouth-project de concurrentie op de grondstoffenmarkt voor houtvezel kan verstoren. De ingediende documenten hadden betrekking op: het effect van een toename in het gebruik van biomassa voor energie op de mondiale houtvezelmarkt (UK Wood Panel Industries Federation, WPF) en op de Europese prijs voor grondstoffen (European Panel Federation, EPF); de effecten op de houtpulpmarkt in het zuidoosten van de Verenigde Staten (VS) (de American Forest & Paper Association, Steptoe and Johnson namens een belanghebbende uit het zuidoosten van de VS en een in de VS gevestigde houtpulpgebruiker) en effecten op de Noord-Amerikaanse markt voor houtafval (Mulch & Soil Council).

(36)

Een in de VS gevestigde houtpulpgebruiker en Steptoe and Johnson beweren dat halffabricaten naar de Unie worden uitgevoerd, hoewel de betrokken productielocaties in de VS liggen. Activiteiten in de Unie kunnen dus beïnvloed worden door potentiële marktverstoringen. In de door de WPF en de EPF ingediende bijdragen wordt aangevoerd dat het ombouwproject voor Lynemouth de concurrentie op de houtvezelmarkt in het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie kan verstoren. Om die bewering te onderbouwen, heeft de WPF gegevens verstrekt van een enquête waaruit een prijsstijging voor zaagsel, spaanders en rondhout in het Verenigd Koninkrijk blijkt. De gegevens (grafiek) laten een prijsstijging van circa 80 % zien (gegevens zijn niet gecorrigeerd voor inflatie). De EPF heeft een grafiek met de prijzen van rondhout, zaagsel en houtspaanders in Europa ingediend uit een onderzoek van consultant Ecofys (16). De gegevens laten een stijging van circa 40 % zien sinds 2009. Uit de gegevens blijkt evenwel dat de prijsstijging beperkt blijft tot een aantal landen (Oostenrijk, Frankrijk, Italië, Zweden, het Verenigd Koninkrijk), terwijl de prijzen in andere landen (België, Litouwen, Slowakije, Spanje) betrekkelijk constant zijn gebleven.

(37)

In de ingediende documenten van een in de VS gevestigde houtpulpgebruiker, de American Forest & Paper Association („AFPA”) en Steptoe and Johnson, wordt aangedragen dat de voorgestelde maatregel de concurrentie op de Amerikaanse markt kan verstoren, daar het merendeel van de houtpellets uit het zuidoosten van de VS ingevoerd zal worden.

(38)

Een in de VS gevestigde houtpulpgebruiker en de AFPA merken op dat de totale houtproductie in het zuidoosten van de VS in 2011 opliep tot 230 miljoen Green Tonnes („GT”, staat gelijk aan 107 ton droge stof, omdat er wegens het vochtgehalte 2,15 GT nodig is om 1 ton droge stof te verkrijgen (17)). Circa 115 miljoen GT daarvan was houtpulp (grotendeels houtpulp van zachthout). Figuur 1 toont de totale oogst per productsoort in het zuidoosten van de VS (18).

Figuur 1

Houtproductie in het zuiden van de VS van 1995-2011 (Abt et al., 2014).

Image

(39)

Uit de gegevens in het rapport blijkt dat de pelletproductie in het zuidoosten van de VS de laatste jaren is toegenomen en dat in dezelfde periode ook de uitvoer van pellets uit het zuidoosten van de VS is toegenomen. Volgens hetzelfde rapport is de productiecapaciteit voor houtpellets in het zuidoosten van de VS toegenomen van 2 miljoen GT in 2010 tot 6 miljoen GT in 2011. Die nieuwe productiecapaciteit is bijna volledig ontwikkeld om pellets te produceren voor uitvoer naar EU-lidstaten.

(40)

Volgens gegevens die door Steptoe and Johnson zijn ingediend, is de prijs van naaldhoutpulp in het zuidoosten van de VS tussen 2011 en 2014 gestegen met 25 % en die van hardhoutpulp met 60 %. Volgens de AFPA stegen de prijzen voor naaldhout op stam in het zuidoosten van de VS in 2013 met 11 % en in 2014 met 10 %. Deze partijen beweren dat die stijging veroorzaakt is door de toegenomen houtpelletproductie. De in punt 36 hierboven genoemde houtpulpgebruiker verstrekt geen kostengegevens, maar doet soortgelijke beweringen over het risico op prijsstijgingen voor grondstoffen door het gebruik van gesubsidieerde houtpellets.

(41)

Volgens gegevens die door Steptoe and Johnson zijn ingediend, is de prijs van naaldhoutpulp in het zuidoosten van de VS tussen 2011 en 2014 gestegen met 25 % en die van hardhoutpulp met 60 %. De genoemde partijen beweren dat de stijging veroorzaakt wordt door de toegenomen houtpelletproductie.

(42)

Om die bewering te onderbouwen, hebben een in de VS gevestigde houtpulpgebruiker en de AFPA een theoretisch onderzoek ingediend waarin de economische gevolgen van een forse toename in de pelletproductie voor de houtvezelmarkt in het zuidoosten van de VS worden geanalyseerd (19). In dit onderzoek zijn scenario's met een hoge marktpenetratie van biomassa in een model gevat. De auteurs hebben de toekomstige vraag naar houtpellets geschat en daarbij rekening gehouden met een hoge marktpenetratie van bio-energie (daaronder begrepen nationale en internationale beleidsontwikkelingen en de vooruitzichten in de nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen in de EU). Het model gaat ervan uit dat het zuidoosten van de VS in 2020 jaarlijks maar liefst 44 miljoen ton GT aan pellets en houtspaanders zal produceren voor energieopwekking. Volgens het gebruikte model veroorzaakt dit grote volume aan extra vraag op korte termijn een aanzienlijke prijsstijging voor grondstoffen (gemiddeld ongeveer 70 % voor de totale markt). Op lange termijn zou de bosbouwcapaciteit echter toenemen om aan de vraag te voldoen en zouden de prijzen dalen.

(43)

Steptoe and Johnson tekenden aan dat de commerciële bosaanplant in het zuidoosten van de VS al 3 decennia terugloopt. In combinatie met een toegenomen pelletproductie zou dat kunnen leiden tot negatieve groeicijfers in de regio en bijgevolg tot niet-duurzame milieupraktijken en verlies aan biodiversiteit.

(44)

Een in de VS gevestigde houtpulpgebruiker, de EPF en Steptoe and Johnson hebben hun bezorgdheid geuit over de gecumuleerde invloed van andere grote projecten (in het bijzonder die van de energiecentrale van Drax in het Verenigd Koninkrijk) en over het Europese beleid ten aanzien van biomassa in het algemeen.

(45)

De Mulch & Soil Council heeft zich bezorgd getoond over een mogelijke verstoring van de Noord-Amerikaanse markt voor houtafval.

(46)

De WPF, Steptoe and Johnson en de Mulch & Soil Council trokken de CO2-besparing in twijfel die bereikt zou worden door elektriciteit op te wekken uit biomassa die wordt ingevoerd uit Noord-Amerika. Steptoe and Johnson plaatsten ook kanttekeningen bij de proportionaliteit van de steun en verschaften aanvullende gegevens over de herkomst van het hout dat gebruikt wordt voor de productie van pellets en de grondstofbehoeften van de verpakkingsindustrie.

(47)

Twaalf (20) ondernemingen en brancheorganisaties hebben technische argumenten ingediend om de doelmatigheid en de positieve invloed van het project te benadrukken. De ingediende documenten hebben betrekking op (onder meer): het interne rendement van het project; de beschikbaarheid en duurzaamheid van biomassa; de rol van energie uit biomassa om de doelstellingen van het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van hernieuwbare energie te halen; de verwachte operationele parameters van de centrale en de logistiek van de brandstofaanvoer.

(48)

In het bijzonder heeft de United States Industrial Pellet Association gewezen op de emissiereductie die verband houdt met bio-energie en de duurzaamheid van in de VS geproduceerde pellets. Ze verstrekten ook gegevens over de prijs van grondstoffen in het zuidoosten van de VS (zie figuur 2 hieronder).

(49)

De Wood Pellet Association of Canada verstrekte gegevens over de beschikbaarheid van houtpellets. In het bijzonder wordt in het ingediende document een onderzoek van consultant Poyry (21) aangehaald, dat stelt dat de toeleverende regio's — het zuidoosten van de Verenigde Staten, West-Canada en Rusland — gezamenlijk een overschot van 50 miljoen ton ovengedroogde biomassa hebben.

Figuur 2

Prijzen van hout op stam in het zuidoosten van de VS

Image

(50)

Enviva heeft prognosegegevens ingediend voor vraag en aanbod van houtpellets. Volgens Enviva waren er in het eerste kwartaal van 2015 houtpelletprojecten in ontwikkeling die na voltooiing samen 18,1 miljoen ton droge stof aan de mondiale productiecapaciteit zullen toevoegen. Het ingediende document verschafte ook gegevens over de productie van timmerhout in de VS (zie figuur 3).

Figuur 3

Woningbouw en timmerhoutverbruik in de VS, 2004-2014

Image

(51)

De European Pellet Council heeft gegevens verstrekt over de prijs en beschikbaarheid van houtpellets en de prijzen van grondstoffen in de Unie en de VS. Volgens de European Pellet Council heeft de sterk gestegen vraag naar pellets tussen 2012 en 2014 niet tot een significante stijging van de pelletprijs geleid. Om dit argument te staven heeft de European Pellet Council gegevens ingediend over de prijs van houtpellets in de VS van december 2013 tot april 2015 en in de Unie van januari 2011 tot maart 2015. In geen van beide gevallen kon een prijsstijging worden waargenomen.

(52)

Volgens deze gegevens heeft de sterk gestegen vraag naar pellets tussen 2012 en 2014 niet tot een significante stijging van de pelletprijs geleid.

(53)

Ten slotte heeft één bijdrage (Société Générale) gegevens verstrekt over de winstgevendheid van het project.

4.   OPMERKINGEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

(54)

Het Verenigd Koninkrijk heeft aanvullende informatie verstrekt over de operationele parameters van de elektriciteitscentrale van Lynemouth. Na een vergelijking met andere biomassacentrales is de belastingsfactor van de centrale verhoogd van 75,3 % naar 77 % (zoals weergegeven in de tabel, zie ook voetnoot 3). Bovendien heeft het Verenigd Koninkrijk aangetoond dat het thermische rendement van energiecentrales op poederkool in de periode 2009-2013 rond 36 % ligt voor de kolencentrales van het Verenigd Koninkrijk. Ten slotte heeft het Verenigd Koninkrijk een uitsplitsing van de brandstofkosten verstrekt en uitgelegd dat alle operationele parameters kloppen omdat ze werden vergeleken met andere centrales en nagekeken door onafhankelijke deskundigen (22).

(55)

Het Verenigd Koninkrijk beweert dat de economische aspecten sinds de aanmelding aanzienlijk zijn gewijzigd. In het bijzonder werd verwacht dat het project in het derde kwartaal van 2016 van start zou gaan, maar het Verenigd Koninkrijk schat nu dat het project in de tweede helft van 2017 van start zal gaan. Aangezien de steun voor de ombouw tot een biomassacentrale ongeacht de startdatum afloopt in maart 2027, is het project ongeveer een jaar subsidie misgelopen. Het project heeft ook te maken gehad met toegenomen kapitaalkosten. Bovendien zouden hernieuwbare elektriciteitsbronnen als gevolg van een beleidswijziging vanaf augustus 2015 niet vrijgesteld zijn van de Climate Change Levy (klimaatveranderingsheffing, een koolstofbelasting). Ten slotte heeft de waardedaling van het Britse pond ten opzichte van de Amerikaanse dollar de winstgevendheid van het project verder ingeperkt.

(56)

Volgens de Britse autoriteiten hebben deze ontwikkelingen de winstgevendheid van het project aanzienlijk verlaagd. Het reële interne rendement voor belastingen wordt nu geraamd op ongeveer [3 %-8 %].

(57)

In 2014 groeide de mondiale houtpelletmarkt tot een omvang van 27 miljoen ton droge stof. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook gegevens verstrekt over de handel op de mondiale houtpelletmarkt (zie figuur 4). Het verbruik van houtpellets in de Unie is bijna verdubbeld, van circa 8 miljoen ton droge stof in 2009 tot circa 16 miljoen ton droge stof in 2013 (23).

Figuur 4

Handel in ingevoerde houtpellets in de EU in ton droge stof

Image

(58)

Figuur 5 toont dat de pelletinvoer in de Unie is toegenomen van 1,8 miljoen ton droge stof in 2009 tot 3,2 miljoen droge stof in 2011. In 2012 bedroeg de invoer in de Unie circa 4 miljoen ton droge stof en de verwachting is dat de invoer in de komende jaren zal toenemen. In 2014 bedroeg de invoer van houtpellets uit het zuidoosten van de VS naar de EU circa 7,3 miljoen ton droge stof (24).

Figuur 5

Invoer van houtpellets in de EU in ton droge stof

Image

Bron: gegevens VK.

(59)

Het Verenigd Koninkrijk heeft ook verduidelijkt dat het overgrote deel van het beschikbare pelletaanbod momenteel wordt gekocht in het kader van individueel overeengekomen contracten (meestal met een looptijd van 5 tot 10 jaar). De spotmarkt voor houtpellets vertegenwoordigt een zeer beperkt aandeel van het totale pelletaanbod. Pelletfabrieken kunnen in 18 tot 30 maanden worden gebouwd en eventueel worden gesteund met een langlopend leveringscontract. Wegens de lage drempels voor toetreding tot de markt beweren de Britse autoriteiten dat de houtpelletmarkt de vraagstijging aankan die nodig is om Lynemouth van pellets te voorzien.

(60)

Om dit punt te onderbouwen vergeleek het Verenigd Koninkrijk het pelletverbruik in de Unie met de prijs op de spotmarkt in het zuidoosten van de VS. Zoals blijkt uit figuur 5 is de invoer uit het zuidoosten van de VS naar de Unie verdubbeld tussen 2009 en 2011. Zoals weergegeven in figuur 6 zijn de prijzen op de spotmarkt in deze periode ondanks een gestegen invoer naar de Unie niet wezenlijk veranderd.

Figuur 6

Verbruik van houtpellets en FOB-houtpelletprijzen op de spotmarkt in het zuidoosten van de VS (2009-2013)

[…] (*1)

(61)

Het Verenigd Koninkrijk heeft tevens gegevens verstrekt over de voorgestelde toeleveringsketen. Lynemouth is van plan om circa [60 %-80 %] van de benodigde pellets te betrekken uit het zuidoosten van de VS. Circa [5 %-20 %] wordt betrokken uit andere lidstaten en de rest uit West-Canada. Lynemouth heeft […] mogelijke leveranciers gevonden, waarvan […] in […] verschillende staten in het zuidoosten van de VS en […] in Europa. Lynemouth is niet van plan om biomassa te betrekken uit het Verenigd Koninkrijk.

(62)

Volgens het Verenigd Koninkrijk is de stijging van grondstofprijzen te verklaren door een gebrek aan zaagafval. Het Verenigd Koninkrijk heeft uitgelegd dat houtzagerijen bij het verwerken van timmerhout grote hoeveelheden zaagsel produceren dat gebruikt kan worden voor de productie van houtpellets, alsook voor andere toepassingen. De beschikbaarheid van zaagafval is echter beperkt en hangt samen met de productie van zaaghout. Volgens het Verenigd Koninkrijk is de bouwsector in de VS na de financiële crisis niet volledig hersteld. Het aanbod van zaagafval dat voor productie van houtpulp en houtpellets in aanmerking komt, is geslonken doordat er minder nieuwe huizen gebouwd worden en de productie van zaaghout is teruggelopen. Naar de mening van het Verenigd Koninkrijk draagt de schaarsheid van zaagafval aanzienlijk bij tot de stijging van de grondstofprijzen.

(63)

Tot staving van dit argument voert het Verenigd Koninkrijk aan dat de stijging van de grondstofprijs op de lokale markten geen verband houdt met de toegenomen productie van pellets. Figuur 7 toont de prijsstijging op lokale markten in de VS van het tweede kwartaal van 2013 tot het eerste kwartaal van 2015 en geeft aan welke markten te maken hadden met een aanzienlijke toename van de pelletproductie.

Figuur 7

Prijsstijging voor naaldhout op stam op lokale markten van de VS kwartaal 2 2013 — kwartaal 1 2015

[…] (*1)

(64)

Ten slotte heeft het Verenigd Koninkrijk bevestigd dat de centrale van Lynemouth er door een aanpassing van de contractvoorwaarden toe verplicht kan worden de in overweging 24 beschreven duurzaamheidscriteria aan te passen, bijvoorbeeld in geval van een toekomstig verplicht Europees duurzaamheidscriterium voor vaste biomassa.

5.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

(65)

Een maatregel is staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU als deze „door een lidstaat is toegekend of met staatsmiddelen is bekostigd in welke vorm ook die de concurrentie vervalst of dreigt te vervalsen door bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen te begunstigen […] voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(66)

Zoals uiteengezet in het inleidingsbesluit van 19 februari 2015 ontvangt de begunstigde exploitatiesteun voor de opgewekte elektriciteit in de vorm van een variabele premie (zie overweging 16 tot en met 19 hierboven) van de tegenpartij die in handen is van de Britse overheid, de Low Carbon Contracts Company Ltd De maatregel begunstigt de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (in dit geval biomassa) door de geselecteerde begunstigde. Elektriciteit wordt op ruime schaal tussen de lidstaten verhandeld. De aangemelde maatregel zou derhalve de concurrentie op de elektriciteitsmarkt kunnen vervalsen en de handel tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Bovendien zal de centrale op de grondstoffenmarkt concurreren om biobrandstof. Meer in het bijzonder zal het merendeel van de vaste biomassa die nodig is als brandstof voor de centrale wegens een gebrek aan voldoende lokale bosbouwcapaciteit uit het buitenland ingevoerd worden (zie overweging 61).

(67)

De Commissie concludeert dat de aangemelde maatregel staatssteun vormt in de zin van artikel 107 van het Verdrag (25).

5.1.   Wettigheid van de steunmaatregel

(68)

Op basis van de informatie die het Verenigd Koninkrijk heeft verschaft, merkt de Commissie op dat er geen definitieve investeringsbeslissing is genomen. Er zullen geen betalingen worden verricht voordat goedkeuring voor de staatssteun is verkregen. De Commissie oordeelt bijgevolg dat het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen krachtens artikel 108, lid 3 van het VWEU heeft vervuld.

5.2.   Verenigbaarheid van de steun

(69)

De Commissie merkt op dat de aangemelde maatregel beoogt de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, met name uit vaste biomassa, te bevorderen. De aangemelde maatregel valt daarmee onder het toepassingsgebied van de richtsnoeren voor staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (milieu- en energiesteunkader of MESK) (26). De Commissie heeft de aangemelde maatregel daarom getoetst aan de algemene verenigbaarheidsvoorwaarden (onderdeel 3.2. MESK) en de specifieke verenigbaarheidscriteria voor exploitatiesteun ten behoeve van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (deel 3.3.2.1 MESK).

5.2.1.   Doelstelling van algemeen belang

(70)

Zoals geconcludeerd in haar inleidingsbesluit, tekent de Commissie aan dat de aangemelde steunmaatregel ten doel heeft om het Verenigd Koninkrijk te helpen de doelstellingen ten aanzien van hernieuwbare energie en CO2-reductie te bereiken die door de EU zijn vastgesteld als deel van de EU-strategie voor 2020 (27). Zoals beschreven in overweging 10 hierboven zal de centrale volgens ramingen van het Verenigd Koninkrijk waarschijnlijk circa 2,3 TWh hernieuwbare energie opwekken en 17,7 miljoen ton CO2 besparen. Overeenkomstig alinea 30, 31 en 33, onder a MESK, heeft het Verenigd Koninkrijk uitdrukkelijk voorzien in de van het project verwachte CO2-reductie en hernieuwbare elektriciteit. De Commissie concludeert dat de aangemelde steunmaatregel gericht is op een doelstelling van gemeenschappelijk belang, in overeenstemming met artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag.

(71)

Milieuorganisaties en Steptoe and Johnson hebben hun bezorgdheid geuit over de milieueffecten van het project. Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat alleen steun zal worden verleend voor biomassa die voldoet aan de definities van het MESK (zie overweging 6 MESK). De Commissie roept in herinnering dat de steunmaatregel aan de milieudoelstellingen van overweging 69 zal voldoen en bijgevolg de in het kader van het toezicht op de staatssteun uit te voeren milieutest doorstaat. Behalve dat de centrale deze test in het kader van staatssteun moet doorstaan, moet ook worden voldaan aan alle toepasselijke milieuwetgeving, met name wat betreft de invloed op de luchtverontreiniging. De centrale valt onder en moet voldoen aan Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (28), die beperkingen stelt aan de uitstoot van NOx, SO2 en deeltjes door grote verbrandingscentrales. Daarnaast tekent de Commissie aan dat de door de centrale van Lynemouth gebruikte houtpellets moeten voldoen aan de duurzaamheidscriteria van het Verenigd Koninkrijk. Volgens de autoriteiten van het VK worden deze criteria, inclusief de minimale CO2-reductie, berekend op basis van de levenscyclus. De duurzaamheidscriteria van het Verenigd Koninkrijk bevatten ook bepalingen om andere negatieve milieueffecten (zoals verlies aan biodiversiteit) te voorkomen.

5.2.2.   Noodzaak van staatssteun, stimulerend effect en gepastheid van de steun

(72)

De Commissie heeft tevens in haar inleidingsbesluit geconcludeerd dat de steun noodzakelijk is, een stimulerend effect heeft en gepast is. Met verwijzing naar alinea 38, 107 en 115 MESK merkt de Commissie in het bijzonder op dat het marktfalen (dat wil zeggen het onvermogen om neveneffecten van het gebruik van fossiele brandstoffen in de energieprijs te verwerken) onvoldoende worden opgeheven door het bestaande beleidskader en dat het project zonder de ter beoordeling voorliggende exploitatiesteun financieel niet haalbaar zou zijn.

(73)

Met verwijzing naar alinea 49 en 58 MESK heeft het Verenigd Koninkrijk aangetoond dat de gemiddelde elektriciteitskosten ruim boven de verwachte marktprijs van elektriciteit liggen. De Britse autoriteiten hebben een financiële analyse voorgelegd waaruit blijkt dat het interne rendement van het project zonder de ter beoordeling voorliggende steun negatief zou zijn. In een dergelijke situatie zouden marktspelers niet in het biomassaproject willen investeren. De steun wijzigt derhalve het gedrag van de begunstigde. Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat de begunstigde aanvragen heeft moeten indienen en dat deze zijn ingediend voordat het werk aan het project is begonnen (alinea 51 MESK).

(74)

Met verwijzing naar met name alinea 40 en 116 MESK heeft het Verenigd Koninkrijk aangetoond dat de steun een gepast instrument is. Zoals uitgelegd in het inleidingsbesluit liggen de gemiddelde kosten van elektriciteit boven de verwachte marktprijs van elektriciteit en zou het verwachte interne rendement zonder staatssteun negatief zijn. Om het gebrek aan voldoende inkomsten voor het specifieke project te verhelpen, verleent het Verenigd Koninkrijk staatssteun, die in het bijzonder op het specifieke project en de behoeften van het te ondernemen project gericht is, zonder het verwachte interne rendement te overschrijden (bv. binnen de in overweging 18 hierboven beschreven drempelrendementen). In het bijzonder is het Lynemouth-project uit verschillende andere geselecteerd teneinde de doelstellingen voor hernieuwbare energie van de Unie te halen (zie overweging 7 hierboven) en werd er staatssteun aan toegekend in de vorm van een CfD. De Commissie heeft in haar beslissing in zaak SA.36196 (29) (Electricity Market Reform — Contract for Difference for Renewables) geconcludeerd dat het CfD een geschikt instrument is om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te bereiken.

(75)

Daarom concludeert de Commissie dat de steun voor het aangemelde project noodzakelijk is, een stimulerend effect heeft en toegekend wordt middels een gepast instrument.

5.2.3.   Evenredigheid

(76)

In haar inleidingsbesluit heeft de Commissie betwijfeld of de steun proportioneel is (zie overweging 28 hierboven). De Commissie herinnert eraan dat de gemiddelde elektriciteitskosten voor dat biomassaproject, op basis van een intern rendement van 10 %, door het Verenigd Koninkrijk becijferd waren op ten minste 105 GBP/MWh (zie overweging 19). De Commissie acht de gemiddelde elektriciteitskosten gepast, zoals al bevestigd werd in vorige beslissingen (30). Het Verenigd Koninkrijk heeft aangetoond dat de steun per energie-eenheid niet hoger is dan het verschil tussen de gemiddelde elektriciteitskosten en de verwachte marktprijs van elektriciteit, aangezien de uitoefenprijs (de marktprijs plus de premie) niet hoger is dan de gemiddelde elektriciteitskosten (31). Voorts heeft het Verenigd Koninkrijk bevestigd dat de steun zal worden toegekend tot de investering is afgeschreven volgens normale boekhoudregels.

(77)

Het daadwerkelijke drempelrendement van het project vóór belastingen ligt tussen 8,8 % en 12,7 %, zoals beschreven in overweging 18 hierboven en door de Commissie aanvaard in haar inleidingsbesluit. Het kwam overeen met de rendementen die de Commissie eerder had goedgekeurd voor biomassaprojecten in het Verenigd Koninkrijk (32). De Commissie zal vaststellen of het interne rendement van het project past bij het drempelrendement.

(78)

Na het inleidingsbesluit heeft het Verenigd Koninkrijk geactualiseerde informatie over het project ingediend waaruit blijkt dat het interne rendement van het Lynemouth-project aanzienlijk lager is dan in de aanmelding, voornamelijk door het verlies van circa één jaar subsidie, hogere kapitaalkosten, afschaffing van de vrijstelling van de Climat Change Levy en ongunstige wisselkoersontwikkelingen. Bovendien hebben de Britse autoriteiten de belastingsfactor, een van de operationele parameters, ten voordele bijgesteld.

(79)

Volgens de ingediende financiële berekening bedraagt het reële interne rendement voor belastingen nu circa [3 %-8 %], wat ruim onder het drempelrendement is en er al op duidt dat er geen sprake is van overcompensatie. Niettemin merkt de Commissie op dat de operationele parameters, zoals het gemiddelde thermische rendement, de belastingsfactor en de brandstofkosten, nog steeds kunnen wijzigen.

(80)

Vanuit dat oogpunt heeft het Verenigd Koninkrijk gegevens verstrekt waaruit blijkt dat het thermische rendement van centrales op poederkool rond 36 % is. Marktinformatie wijst erop dat een project voor ombouw tot een biomassacentrale van dit type een thermisch rendement van circa 38 % tot 39 % kan bereiken. Een stijging van het thermische rendement met 10 % zoals vermeld in het inleidingsbesluit lijkt dan ook niet realistisch.

(81)

Zoals hierboven uiteengezet, is de belastingsfactor van het project (zie overweging 12) verhoogd naar 77 % op basis van een analyse van gegevens van andere biomassacentrales door het Verenigd Koninkrijk volgend op het inleidingsbesluit. Bovendien geeft door het Verenigd Koninkrijk ingediende informatie aan dat de netto belastingsfactor van dit type centrale niet hoger wordt dan circa 80 % (33).

(82)

Wat de brandstofkosten betreft, heeft het Verenigd Koninkrijk een gedetailleerde opgave gedaan van de kosten die gemoeid zijn met het veiligstellen van een toereikende voorraad houtpellets. De verstrekte documentatie werd door onafhankelijke deskundigen geverifieerd en omvat een gedetailleerde uitsplitsing van de voornaamste kostenposten in de toeleveringsketen van Lynemouth, daaronder begrepen de productiekosten, het transport en de logistiek (met inbegrip van de kosten voor het verbeteren van de door Lynemouth benodigde havenfaciliteiten). Op basis van de verschafte uitleg concludeert de Commissie dat het bedrag van 7,17 GBP/GJ een redelijke raming van de te verwachten brandstofkosten is.

(83)

Het interne rendement is geschat met de aanname dat het thermische rendement en de belastingsfactor met 5 % zullen stijgen en de brandstofkosten met 5 % zullen dalen. Veranderingen in deze orde van grootte worden geacht overeen te komen met het realistische bereik van de exploitatieparameters zoals besproken in overweging 79 t/m 81. Dergelijke cumulatieve wijzigingen zouden het reële interne rendement voor belastingen doen stijgen van circa [3 %-8 %] tot […]. Deze waarde valt nog binnen het bereik van de door het Verenigd Koninkrijk voorziene drempelrendementen.

(84)

Gezien het bovenstaande concludeert de Commissie dat de steunmaatregel niet leidt tot overcompensatie. Daarom is de aangemelde maatregel proportioneel om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te bereiken.

5.2.4.   vermijden van ongewenste negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer

(85)

Bij het beoordelen van de verenigbaarheid van een staatssteunmaatregel moet de Commissie vaststellen dat „de negatieve effecten van de steunmaatregel in termen van mededingingsdistorsies en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten beperkt zijn en dat de positieve effecten ervan in termen van bijdrage aan de doelstelling van gemeenschappelijk belang opwegen tegen die negatieve effecten” (zie alinea 88 MESK).

(86)

Met verwijzing naar alinea 94-96 MESK, komt de Commissie tot de bevinding dat de maatregel niet merkbaar leidt tot negatieve effecten, daar de steun proportioneel is en niet puur leidt tot verplaatsing van de activiteit zonder milieueffect. De steunmaatregel helpt het Lynemouth-project om de transitie van steenkool naar biomassa te maken en op die manier de CO2-uitstoot te reduceren (zie overweging 10 hierboven).

(87)

Bij het beoordelen van de negatieve effecten van de steunmaatregel concentreert de Commissie zich op de voorzienbare effecten die de steunmaatregel heeft op de mededinging in de betrokken productmarkten en de locatie van economische activiteiten (zie alinea 97 MESK). Daar de steun wordt verleend voor het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, is de elektriciteitsmarkt de betrokken productmarkt.

(88)

Ten eerste roept de Commissie het beperkte marktaandeel van de begunstigde in herinnering (0,7 % van de markt voor elektriciteitsopwekking in het Verenigd Koninkrijk). Ten tweede, met verwijzing naar alinea 101 MESK, tekent de Commissie voorts aan dat het project bestaat uit het ombouwen van een bestaande kolencentrale en daarom niet tot negatieve effecten zal leiden, zoals met name vergroting van de marktmacht van de begunstigde. De Commissie concludeert dan ook dat de steunmaatregel geen significante gevolgen zou hebben voor de mededinging op de Britse markt voor elektriciteitsopwekking.

(89)

In haar inleidingsbesluit betwijfelde de Commissie of het project de mededinging op de houtpelletmarkt en op de grondstoffenmarkt hogerop in de keten verstoort in een mate die strijdig is met het gemeenschappelijk belang. Met het oog op de specifieke kenmerken van dit individueel aangemelde project heeft de Commissie de analyse uitgebreid tot de indirecte gevolgen voor de secundaire markten.

5.2.5.   Verstoring van de houtpelletmarkt

(90)

De Commissie herhaalt allereerst dat de centrale van Lynemouth alleen houtpellets van industriële kwaliteit zal kunnen gebruiken. Terwijl andere centrales in staat kunnen zijn om houtpellets deels te vervangen door andere brandstoffen, wordt gezien het ontwerp niet verwacht dat de centrale van Lynemouth houtpellets door een ander product zal kunnen vervangen. Voor het doel om de schaal van concurrentievervalsing van het project te analyseren, is de industriële houtpelletmarkt de aangewezen productmarkt.

(91)

Uit door het Verenigd Koninkrijk verschafte gegevens (zie figuur 4) blijkt dat houtpellets worden verhandeld tussen de voornaamste productie- en verbruiksgebieden. Bovendien zijn de handelsstromen de laatste paar jaar aanzienlijk in omvang toegenomen (meer dan 40 % in één jaar). Daarnaast blijkt uit door het Verenigd Koninkrijk verstrekte gegevens dat de invoer van houtpellets in de EU vanuit het zuidoosten van de VS is verdubbeld tussen 2009 en 2011 (zoals figuur 5 aangeeft).

(92)

Op basis van de handelsstromen en de omvang van de invoer in de Unie concludeert de Commissie dan ook dat de houtpelletmarkt niet beperkt is tot één lidstaat of de Unie, maar als mondiale markt moet worden beschouwd om concurrentievervalsing op de houtpelletmarkt te kunnen vaststellen.

(93)

In 2014 groeide de mondiale houtpelletmarkt tot een omvang van 27 miljoen ton droge stof. Het Europese verbruik van houtpellets verdubbelde tussen 2009 en 2012 (zoals figuur 5 aangeeft). Ondanks deze toename illustreren de gegevens in figuur 6 dat de prijzen op de spotmarkt niet aanzienlijk zijn veranderd.

(94)

Voorts maakt de Commissie uit de informatie die in antwoord op het inleidingsbesluit is ingediend op dat het merendeel van de houtpelletvoorraad momenteel wordt aangekocht in het kader van individueel overeengekomen langetermijncontracten. Pelletfabrieken kunnen in twee jaar worden gebouwd als (of voordat) nieuwe contracten worden ondertekend en de verkoop gewaarborgd is. Bijgevolg lijken de belemmeringen die de markt opwerpt voor nieuwe productiefaciliteiten laag. De recente toename van de pelletproductiecapaciteit in zowel het zuidoosten van de VS als de Unie (34) onderbouwt deze waarneming.

(95)

De hoeveelheid houtpellets die Lynemouth nodig heeft, bedraagt circa 5,5 % van de mondiale houtpelletmarkt van 2014. Dat is aanzienlijk minder dan de raming van 7,4 % in het inleidingsbesluit, die gebaseerd is op gegevens van 2012. Gezien het feit dat nieuwe pelletfabrieken wat de duur betreft min of meer gelijktijdig met het ombouwproject kunnen worden gebouwd (zie overweging 59 en 60), kan worden voorzien dat met de extra vraag ook extra capaciteit beschikbaar zal komen, zoals bevestigd door de voor het project beschouwde toeleveringsketen.

(96)

Ook in het verleden zijn de niveaus van invoer en verbruik in de Unie snel gegroeid, wat nog een aanwijzing is dat de houtpelletmarkt grote stijgingen van de vraag naar houtpellets kan opvangen. Tevens wordt opgemerkt dat de prijs op de spotmarkt in het zuidoosten van de VS, het gebied waaruit het project naar verwachting het merendeel van de houtpellets zal betrekken, niet significant is gewijzigd (figuur 6), terwijl de invoer in de Unie uit die regio is gestegen (figuur 5).

(97)

Uit de analyse blijkt dat de markt voor houtpellets mondiaal is en een stijging van de vraag naar houtpellets zoals die naar verwachting uit het project zal voortvloeien, aankan. De Commissie concludeert dan ook dat de steun geen nadelige gevolgen heeft voor de voorwaarden waaronder het handelsverkeer op de houtpelletmarkt plaatsvindt in een mate die strijdig is met het gemeenschappelijk belang (CO2-besparing en meer opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen).

5.2.6.   Verstoring van de grondstoffenmarkt

(98)

De Commissie tekende in het inleidingsbesluit aan (zie overweging 75 van het inleidingsbesluit) dat een gestegen vraag naar houtpellets kan leiden tot verdere verstoringen op de grondstoffenmarkt (namelijk de houtvezelmarkt). In dit verband wordt herhaald dat de steun wordt verleend voor het aantal MWh aan elektriciteit dat door de centrale van Lynemouth wordt geproduceerd. De potentiële verstoringen op de houtpelletmarkt en grondstoffenmarkt vloeien niet voort uit rechtstreekse subsidies voor houtpellets of grondstof, maar uit de gestegen vraag naar brandstof voor opwekking van energie. Bovendien zijn de gevolgen voor de grondstoffenmarkt indirect in vergelijking met de verstoringen op de houtpelletmarkt.

(99)

Terwijl pellets over zee vervoerd kunnen worden, kunnen de grondstoffen die door de houtpelletindustrie worden gebruikt om economische redenen gewoonlijk slechts over beperkte afstanden worden vervoerd. Fabrieken waar half afgewerkte houtpulpproducten worden vervaardigd, betrekken het hout daarvoor binnen een gemiddelde afstand van circa 100 tot 150 km (de zogenaamde verzorgingsradius van de fabriek). Om de invloed van die fabrieken op de concurrentie vast te stellen is het daarom nodig om te bepalen van welke lokale markt de pellets zullen worden betrokken of waarschijnlijk zullen worden betrokken.

(100)

Zoals uitgelegd in overweging 11 hierboven zal de centrale van Lynemouth [60 %-80 %] van de in totaal als brandstof benodigde houtpellets betrekken uit het zuidoosten van de VS. Circa [5 %-20 %] tot 15 % zal worden betrokken uit andere lidstaten. Dit impliceert dat circa […] miljoen ton droge stof per jaar zal worden betrokken uit andere lidstaten, van circa 16 verschillende leveranciers. Dit zou gelijkstaan aan circa […] van het houtpelletverbruik van de EU (zie figuur 6). Bovendien zijn er voor het Lynemouth-project geen plannen om grondstoffen uit het Verenigd Koninkrijk te betrekken. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat het project een stijging van de grondstofprijzen in het Verenigd Koninkrijk of op de markt van de Europese Unie zal veroorzaken, zoals het EPF en het WPF beweren. Het wordt daarom niet verwacht dat de steunmaatregel tot concurrentievervalsing in de Unie zal leiden. Daar het merendeel van de houtpellets buiten de Unie wordt betrokken en de markt voor grondstoffen lokaal is, vinden de gevolgen buiten de Unie plaats.

(101)

Circa [10 %-30 %] van de benodigde houtpellets wordt uit Canada betrokken. Mogelijke leveringen uit Canada worden geacht aanzienlijk omvangrijker te zijn dan uit Europa. Uit de door de Canadian Pellet Association ingediende gegevens rijst een geschat overschot van 14 miljoen ton droge stof aan biomassa in West-Canada op. De aanvoer uit Canada zou oplopen tot […] van het geschatte overschot. Naar verwachting zal het project dan ook geen ongewenste invloed op de Canadese grondstoffenmarkt voor houtpellets hebben.

(102)

De meeste grondstoffen voor het project worden ingevoerd uit het zuidoosten van de VS. Het onderzoek naar mogelijke marktverstoringen op de grondstoffenmarkt (houtvezel) richt zich dan ook op die regio.

(103)

Lynemouth zal circa 2 miljoen GT (ofwel circa 0,9 miljoen ton droge stof) invoeren uit het zuidoosten van de VS. Dat komt neer op 1,7 % van het totale houtpulpaanbod in het zuidoosten van de VS in 2011 en 0,9 % van de totale productie in die regio in hetzelfde jaar. Dergelijke lage percentages vormen op zichzelf geen sterke aanwijzing dat er sprake is van overmatige verstoring van de grondstoffenmarkt. Met name wanneer rekening wordt gehouden met de totale productie, zou de invloed niet leiden tot overmatige marktverstoringen. Voorts hebben deze cijfers alleen betrekking op houtpulp en wordt er geen rekening gehouden met andere grondstoffen zoals kap- en zaagafval, die tot op zekere hoogte eveneens gebruikt kunnen worden om houtpellets te produceren.

(104)

Sommige derden hebben echter aangevoerd dat de toename van de pelletproductie een stijging van de prijs van grondstoffen (houtpulp) heeft veroorzaakt in het zuidoosten van de VS. In het bijzonder hebben Steptoe and Johnson en AFPA gegevens ingediend waaruit blijkt dat de prijs in de periode 2011-2014 is gestegen. Dezelfde gegevens, maar voor een langere periode, werden ingediend door de US Industrial Pellet Association (figuur 3).

(105)

De Commissie tekent aan dat de gemiddelde prijs van grondstoffen (hout op stam) in het zuidoosten van de VS niet buiten de historische bandbreedte valt, zoals figuur 2 aangeeft. De prijsstijging sinds 2011 lijkt dan ook niet ongewoon. In 2010 waren de prijzen nog hoger, naar verluidt door de weersomstandigheden.

(106)

Bovendien heeft het Verenigd Koninkrijk opgemerkt dat de Amerikaanse markt nog steeds invloed ondervond van de vraagdaling als gevolg van de financiële crisis. In het bijzonder liep de productie van zaaghout terug met ongeveer 57 miljoen GT in vergelijking met 2005. Als deze hoeveelheid beschikbaar zou zijn, zou dat circa 28-19 miljoen GT afval genereren dat als bron zou kunnen dienen voor houtpellets of concurrerende producten. Bovendien beweert het Verenigd Koninkrijk dat er geen correlatie is tussen gebieden met een hoge pelletproductie en stijging van de houtpulpprijzen op lokale markten (figuur 7).

(107)

Uit figuur 1 blijkt inderdaad dat er vóór 2008 grotere volumes zaaghout en bijgevolg zaagafval beschikbaar waren. Een beperktere beschikbaarheid van afval had de prijs van houtpulp daarom negatief kunnen beïnvloeden. Voorts heeft het Verenigd Koninkrijk aangetoond dat een hoge pelletproductie niet noodzakelijkerwijs samenhangt met stijgingen van de grondstofprijs (zie overweging 63 hierboven).

(108)

Zoals hierboven uiteengezet (zie overweging 62 hierboven) wordt de houtpulpprijs beïnvloed door elementen als de weersomstandigheden en de beschikbaarheid van zaagafval (in samenhang met de markt voor zaaghout), en zijn er ook in het verleden prijsschommelingen waargenomen. Bovendien doen prijsstijgingen en -dalingen zich zowel in gebieden met een hoge als met een lage pelletproductie voor. Daarom wordt niet verwacht dat de indirecte vraag naar grondstoffen die voortvloeit uit het Lynemouth-project tot overmatige marktverstoringen zal leiden.

(109)

Belanghebbende partijen hebben tevens een theoretisch onderzoek ingediend waarin de mogelijke effecten van toekomstige scenario's met een hoge marktpenetratie van bio-energie in een model gevat zijn. Het onderzoek peilt niet naar de invloed van het Lynemouth-project op de markt, maar naar de gevolgen van de verwachte wereldwijde vraag naar biomassa, met inachtneming van bestaand en toekomstig beleid. Het is echter onzeker in hoeverre de toekomstige plannen voor biomassa verwezenlijkt zullen worden en, mocht dit gebeuren, onder welke voorwaarden en uit welke regio's de biomassa dan werkelijk betrokken zou worden. Het onderzoek verandert dan ook niets aan de conclusies ten aanzien van de mogelijke invloed van het Lynemouth-project, daar het zich in het bijzonder richt op de mogelijke gevolgen van toekomstige ontwikkelingen.

(110)

Ten slotte is Lynemouth volgens door het Verenigd Koninkrijk ingediende gegevens van plan om biomassa te betrekken van circa […] fabrieken uit […] staten in het zuidwesten van de VS. Het risico op verstoring van lokale markten wordt verder ingeperkt door de verscheidenheid van de toeleveringsketen.

(111)

De Commissie concludeert derhalve dat de maatregel naar verwachting niet zal leiden tot overmatige verstoring van de grondstoffenmarkt. In dit verband wordt eraan herinnerd dat de steun wordt verleend voor de productie van elektriciteit uit vaste biomassa en dat die steun hooguit indirect gevolgen kan hebben voor de grondstoffenvoorziening van de houtpelletindustrie.

5.2.7.   Afweging

(112)

Zoals uiteengezet in alinea 97 MESK lopen staatssteunmaatregelen die zijn toegespitst op het marktfalen dat ze beogen te verhelpen minder risico de concurrentie sterk te verstoren. De Commissie merkt op dat de steun er op een proportionele en gepaste manier rechtstreeks op gericht is de doelstellingen ten aanzien van hernieuwbare energie en CO2-reductie te halen. Daarom is ook het risico op concurrentievervalsing beperkter. Zoals uiteengezet in overweging 110 hierboven heeft de Commissie geen overmatige verstoringen op de betrokken productmarkt (houtpellets) vastgesteld. Ook op markten hogerop in de keten (grondstoffen) zijn geen overmatige verstoringen gevonden.

(113)

Bovendien moet de Commissie beoordelen of de maatregel de concurrentie vervalst of dreigt te vervalsen voor zover de maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. De gevolgen voor de grondstoffenmarkt zijn lokaal en doen zich meestal buiten Europa voor aangezien de houtpellets worden ingevoerd. De gevolgen op de handel tussen lidstaten zouden daarom in elk geval beperkt zijn.

(114)

Derhalve oordeelt de Commissie dat de negatieve effecten van de steun aan het Lynemouth-project in termen van concurrentievervalsing en invloed op het handelsverkeer tussen lidstaten beperkt zijn en dat de positieve effecten ervan in termen van bijdrage aan de doelstelling van gemeenschappelijk belang (energieproductie uit hernieuwbare bronnen en CO2-reductie bij opwekking van elektriciteit) opwegen tegen die negatieve effecten, zodat de balans positief is.

5.2.8.   Andere aspecten — Naleving van de artikelen 30 en 110 VWEU

(115)

In de context van het besluit ten aanzien van CfD voor hernieuwbare energiebronnen (SA.36196) en het besluit met betrekking tot FIDeR-steun voor vijf windenergieprojecten op zee (SA.38758, SA.38759, SA.38761, SA.38763 en SA.38812), en voor een warmte-krachtcentrale op biomassa (SA.38796), heeft het Verenigd Koninkrijk toegezegd dat het de manier waarop de aansprakelijkheid van elektriciteitsleveranciers voor CfD-betalingen wordt berekend zal aanpassen zodat de in aanmerking komende hernieuwbare elektriciteit die in EU-lidstaten buiten het Verenigd Koninkrijk wordt opgewekt en geleverd wordt aan klanten in het Verenigd Koninkrijk, niet in het marktaandeel van leveranciers wordt meegerekend.

(116)

Het Verenigd Koninkrijk zal erop toezien dat er geen CfD-betalingen worden verricht voordat deze vrijstelling is ingesteld, of, als dat niet mogelijk is, zal het Verenigd Koninkrijk een mechanisme in werking stellen om leveranciers schadeloos te stellen voor in aanmerking komende ingevoerde hernieuwbare elektriciteit die geleverd wordt voordat de vrijstelling in werking treedt, maar nadat de CfD-betalingen in gang zijn gezet.

(117)

De toezegging waarnaar wordt verwezen in overweging 114 is ook van toepassing op de aangemelde maatregel.

(118)

In het licht van de toezegging waarnaar in overweging 114 wordt verwezen, oordeelt de Commissie dat het financieringsmechanisme van de aangemelde steunmaatregelen geen beperkingen met zich zou moeten meebrengen die strijdig zijn met artikel 30 of artikel 110 VWEU.

6.   CONCLUSIE

(119)

Gezien het bovenstaande oordeelt de Commissie dat de aangemelde steunmaatregel op noodzakelijke en proportionele wijze een doelstelling van gemeenschappelijk belang dient in overeenstemming met het MESK en bijgevolg verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De door het Verenigd Koninkrijk aangemelde steunmaatregel is verenigbaar met de interne markt krachtens artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 1 december 2015.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 116 van 10.4.2015, blz. 52.

(2)  Voor zes van deze acht projecten heeft de Commissie een besluit genomen. Op 23 juli 2014 is een besluit van geen bezwaar aangenomen voor vijf windenergieprojecten op zee (zaken SA.38758, SA.38759, SA.38761, SA.38763 en SA.38812 (PB C 393 van 7.11.2014, blz. 7) en op 22 januari 2015 is een besluit van geen bezwaar aangenomen voor de warmtekrachtcentrale op biomassa in Teesside (SA. 38796, besluit nog niet gepubliceerd).

(3)  De belastingsfactor werd in de oorspronkelijke aanmelding geschat op 75,3 % en vervolgens door het Verenigd Koninkrijk gewijzigd.

(4)  Zie voor meer informatie over het vergoedingsmechanisme van CfD overweging 17 t/m 31 van het besluit van de Commissie over zaak SA.36196 Electricity Market Reform — Contract for Difference for Renewables (C(2014) 5079 definitief).

(5)  De regeling werd aanvankelijk goedgekeurd bij besluit van de Commissie van 28 februari 2001 in zaak N504/2000 en is daarna verschillende keren gewijzigd. In de huidige vorm is de regeling door de Commissie goedgekeurd in haar besluit van 2 april 2013 in de zaak SA.35565 (PB C 167 van 13.6.2013, blz. 5). Sommige specifieke elementen zijn naderhand goedgekeurd voor Noord-Ierland (zaak SA.36084) en Schotland (zaak SA.37453).

(6)  Het drempelrendement is het minimaal benodigde rendement om een project van deze aard te verwezenlijken.

(7)  Al deze elementen zijn door de Britse autoriteiten gepubliceerd in het document „Electricity Generation Costs”, dat beschikbaar is op https://www.gov.uk/government/publications/electricity-generation-costs

(8)  „Electricity Generation Costs December 2013”, DECC (2013), beschikbaar op https://www.gov.uk/government/publications/electricity-generation-costs

(9)  Beschikbaar op https://www.gov.uk/government/publications/electricity-market-reform-delivery-plan

(10)  Voor nadere bijzonderheden wordt verwezen naar: www.gov.uk/government/consultations/ensuring-biomass-affordability-and-value-for-money-under-the-renewables-obligation

(11)  AEBIOM European Bioenergy Outlook 2013.

(12)  AEBIOM European Bioenergy Outlook 2013.

(13)  Beschikbaar op de website https://www.gov.uk/government/publications/final-investment-decision-fid-enabling-for-renewables-investment-contracts

(14)  North East Local Enterprise Partnership; North East Chamber of Commerce; UK Trade & Investment.

(15)  Friends of the Earth; Natural Resources Defense Council; Fern and Biofuel watch.

(16)  ECOFYS (2014), Carbon Leakage assessment for the European Panel Federation — Wood panel industry and the carbon leakage list 2015-2019 criteria.

(17)  Omwille van de consistentie zijn alle gegevens met betrekking tot de houtpulpmarkt en de markt in het zuidoosten van de VS in Green Tonnes weergegeven. De omrekenfactor van 2,15 GT per 1 ton droge stof werd consistent gebruikt.

(18)  Karen Lee Abt, Robert C. Abt, Christopher S. Galik en Kenneth E. Skogn. 2014. „Effect of Policies on Pellet Production and Forests in the U.S. South”. Beschikbaar op http://www.srs.fs.usda.gov/pubs/47281. Dit rapport is ingediend in het kader van de openingsfase van het onderzoek door verschillende partijen

(19)  Abt et al., 2014.

(20)  RWE Group; EDF; Lynemouth Power LTD; de Renewable Energy Association; Port of Tyne; Dong Energy; Energy UK; US pellets association; Canada pellet association; Enviva; Doosan; European Pellet Council.

(21)  Pöyry. The Risk of Indirect Wood Use Change, Final Report Prepared for Energie Nederland. juli 2014.

(22)  Oxera, Parsons, Brinckerhoff en Ramboll.

(23)  AEBIOM, 2013.

(24)  Gegevens VK.

(*1)  Bedrijfsgeheim.

(25)  Zie ook de besluiten in de zaken SA.38758, SA.38759, SA.38761, SA.38763 en SA.38812 en zaak SA.38796 (besluit nog niet bekendgemaakt) waarin het gaat om een soortgelijke CfD-steun.

(26)  PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1.

(27)  Zie Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16) en Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32) en Mededeling COM(2011) 885 definitief.

(28)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(29)  PB C 393 van 7.11.2014, blz. 2.

(30)  Zie bijvoorbeeld de besluiten in de zaken SA.38758, SA.38759, SA.38761, SA.38763 en SA.38812 en de besluiten in zaak SA.38796 (besluit nog niet bekendgemaakt).

(31)  Zie overweging 20 t/m 33 van het inleidingsbesluit voor meer bijzonderheden over de gemiddelde elektriciteitskosten van het project.

(32)  Zie bijvoorbeeld de regeling inzake de verplichting tot gebruik van hernieuwbare energiebronnen — SA.35565 (PB C 167 van 13.6.2013, blz. 5).

(33)  Deze aannamen komen overeen met de door Société Générale in het ingediende document verschafte gegevens (zie overweging 53 hierboven).

(34)  Zie bijvoorbeeld figuur 2 in het inleidingsbesluit (PB C 116 van 10.4.2015, blz. 52).


8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/87


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/1437 VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2017

tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Tsjechië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 5418)

(Slechts de tekst in de Tsjechische taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Afrikaanse varkenspest is een virale infectieziekte bij als huisdier gehouden varkens en bij wilde varkens en kan ernstige gevolgen hebben voor de rentabiliteit van de varkenshouderij, waardoor de handel in de Unie en de uitvoer naar derde landen worden verstoord.

(2)

Bij een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bestaat het risico dat de ziekteverwekker naar andere varkenshouderijen en naar wilde varkens wordt verspreid. Dan kan de ziekte zich van de ene lidstaat naar de andere en naar derde landen verspreiden door de handel in levende varkens of producten daarvan.

(3)

Bij Richtlijn 2002/60/EG van de Raad (3) zijn in de Unie toe te passen minimummaatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest vastgesteld. Artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG voorziet in de afbakening van een besmet gebied na de bevestiging van een of meer gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens.

(4)

Tsjechië heeft de Commissie in kennis gesteld van de actuele situatie op het gebied van Afrikaanse varkenspest op zijn grondgebied en heeft overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG een besmet gebied afgebakend waar de in artikel 15 van die richtlijn bedoelde maatregelen worden toegepast.

(5)

Om te voorkomen dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en om te vermijden dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moet het besmette gebied voor Afrikaanse varkenspest in Tsjechië in samenwerking met die lidstaat op het niveau van de Unie worden vastgesteld.

(6)

Bijgevolg moet het besmette gebied in Tsjechië in de bijlage bij dit besluit worden opgenomen en moet de duur van die regionalisatie worden vastgesteld.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Tsjechië ziet erop toe dat het overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG afgebakende besmette gebied ten minste de gebieden omvat die in de bijlage bij dit besluit als besmet gebied zijn opgenomen.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing tot en met 30 september 2017.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Tsjechië.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2017.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27).


BIJLAGE

Als besmet gebied in Tsjechië afgebakende gebieden als bedoeld in artikel 1

Datum einde geldigheid

Het district Zlín

30 september 2017


8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/89


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/1438 VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2017

tot wijziging van Beschikking 2007/131/EG inzake het geharmoniseerde gebruik van het radiospectrum in de Gemeenschap voor apparatuur die gebruikmaakt van ultrabreedbandtechnologie

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 5456)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2007/131/EG van de Commissie (2) harmoniseert de technische voorwaarden voor radioapparatuur die gebruikmaakt van ultrabreedbandtechnologie (hierna „UWB-technologie” genoemd) in de Unie. Hierdoor wordt gewaarborgd dat radiospectrum in de hele Unie onder geharmoniseerde voorwaarden beschikbaar is, worden belemmeringen voor de toepassing van UWB-technologie weggewerkt en wordt er een doeltreffende eengemaakte markt voor UWB-systemen tot stand gebracht, inclusief aanzienlijke schaalvoordelen en voordelen voor de consument.

(2)

Overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG heeft de Commissie de Europese Conferentie van de administraties van posterijen en van telecommunicatie (CEPT) een permanent mandaat inzake korteafstandsapparatuur gegeven om de bijlage bij Beschikking 2006/771/EG van de Commissie (3) aan te passen naar aanleiding van technologische en marktontwikkelingen op het gebied van korteafstandsapparatuur. In het kader van dit mandaat heeft de Commissie in haar zesde adviesbrief (4) van 2 juli 2014 de CEPT opgeroepen om ook andere bestaande beschikkingen inzake korteafstandsapparatuur, zoals Beschikking 2007/131/EG, te herzien in het licht van op UWB-technologie gebaseerde korteafstandsapparatuur.

(3)

Wat op UWB-technologie gebaseerde korteafstandsapparatuur betreft, heeft de CEPT geconcludeerd dat enkele verwijzingen naar geharmoniseerde normen in Beschikking 2007/131/EG moeten worden aangepast.

(4)

Beschikking 2007/131/EG moet daarom worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Radiospectrumcomité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2, punt 11, van Beschikking 2007/131/EG wordt vervangen door:

„11)   „totale spectrale vermogensdichtheid”: gemiddelde van de gemiddelde spectrale vermogensdichtheidswaarden, gemeten over een bol rond het meetscenario met een resolutie van ten minste 15 graden. De gedetailleerde meetconfiguratie is opgenomen in ETSI EN 302 065-4;”.

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2017.

Voor de Commissie

Mariya GABRIEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/131/EG van de Commissie van 21 februari 2007 inzake het geharmoniseerde gebruik van het radiospectrum in de Gemeenschap voor apparatuur die gebruikmaakt van ultrabreedbandtechnologie (PB L 55 van 23.2.2007, blz. 33).

(3)  Beschikking 2006/771/EG van de Commissie van 9 november 2006 inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur (PB L 312 van 11.11.2006, blz. 66).

(4)  RSCOM 13-78rev2.


BIJLAGE

De bijlage bij Beschikking 2007/131/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het tweede streepje van het eerste streepje van de eerste alinea wordt vervangen door:

„—

de zender maakt gebruik van TPC met een dynamisch bereik van 10 dB overeenkomstig de geharmoniseerde norm ETSI EN 302 065-4 voor materiaaldetectieapparatuur;”;

b)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„Emissies die worden uitgestraald door in het kader van deze beschikking toegestane materiaaldetectieapparatuur, dienen tot een minimum te zijn beperkt en mogen in geen geval de in de onderstaande tabel vastgelegde e.i.r.p.-dichtheidsgrenswaarden overschrijden. De naleving van de in de onderstaande tabel vastgelegde grenswaarden voor niet-vaste installaties (toepassing B) moet worden gewaarborgd bij gebruik van de apparatuur op een representatieve structuur die uit het te onderzoeken materiaal bestaat (bijvoorbeeld een representatieve muur als bepaald in ETSI EN 302 065-4).”;

c)

voetnoot 1 bij de tabel wordt vervangen door:

„(1)

Apparatuur die gebruikmaakt van een LBT-mechanisme (Listen Before Talk) zoals bepaald in de geharmoniseerde norm ETSI EN 302 065-4, mag gebruikmaken van de frequentiebereiken 2,5-2,69 GHz en 2,9-3,4 GHz met een maximale gemiddelde spectrale vermogensdichtheid van – 50 dBm/MHz.”.

2)

Punt 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2 wordt vervangen door:

„2.

Door BMA-apparatuur uitgestraalde emissies moeten tot een minimum worden beperkt en mogen in geen geval de in de onderstaande tabel vastgelegde maximale vermogensgrenswaarden overschrijden bij gebruik van de BMA-apparatuur op een representatieve muur zoals bepaald in ETSI EN 302 065-4.”;

b)

voetnoot 1 bij de tabel wordt vervangen door:

„(1)

Apparatuur die gebruikmaakt van een LBT-mechanisme (Listen Before Talk) zoals bepaald in de geharmoniseerde norm ETSI EN 302 065-4 mag gebruikmaken van het frequentiebereik 1,215-1,73 GHz met een maximale gemiddelde spectrale vermogensdichtheid van – 70 dBm/MHz en van de frequentiebereiken 2,5-2,69 GHz en 2,7-3,4 GHz met een maximale gemiddelde spectrale vermogensdichtheid van – 50 dBm/MHz.”.


Rectificaties

8.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/91


Rectificatie van Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad

( Publicatieblad van de Europese Unie L 326 van 11 december 2015 )

Bladzijde 30, bijlage II, deel C „Standaardinformatieformulier voor gekoppelde reisarrangementen in de zin van artikel 3, punt 5, onder a), wanneer de overeenkomsten in de gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de handelaar (die geen vervoerder is die retourtickets verkoopt) en de reiziger worden gesloten”, eerste kader, derde alinea, tweede zin:

in plaats van:

„In dat geval beschikt XY over de volgens het Unierecht verplichte bescherming om de door u aan XY betaalde bedragen voor diensten die als gevolg van de insolventie van XY niet zijn verleend, terug te storten en, indien nodig, u te repatriëren.”,

lezen:

„In dat geval beschikt XY over de volgens het Unierecht verplichte bescherming om de door u aan XY betaalde bedragen voor diensten die als gevolg van de insolventie van XY niet zijn verleend, terug te storten.”.