ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 28

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
2 februari 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2017/172 van de Commissie van 1 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 142/2011 wat betreft parameters voor de omzetting van dierlijke bijproducten in biogas of compost en voorwaarden voor de invoer van voeder voor gezelschapsdieren en voor de uitvoer van verwerkte mest ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/173 van de Commissie van 1 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2008 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 887/2011 wat betreft de naam van de houder van de vergunning voor Bacillus amyloliquefaciens CECT 5940 en Enterococcus faecium CECT 4515 ( 1 )

5

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/174 van de Commissie van 1 februari 2017 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

7

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/175 van de Commissie van 25 januari 2017 tot vaststelling van EU-milieukeurcriteria voor toeristische accommodatie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 299)  ( 1 )

9

 

*

Besluit (EU) 2017/176 van de Commissie van 25 januari 2017 tot vaststelling van criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan vloerbedekkingen op hout-, kurk- of bamboebasis (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 303)  ( 1 )

44

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/177 van de Commissie van 31 januari 2017 over de overeenstemming van het gezamenlijke voorstel tot instelling van de corridor voor goederenvervoer Amber met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 141)

69

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/178 van de Commissie van 31 januari 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 betreffende de overeenstemming van het gezamenlijk voorstel van de betrokken lidstaten voor de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 142)

71

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/179 van de Commissie van 1 februari 2017 tot vaststelling van de procedurele regelingen die noodzakelijk zijn voor de werking van de samenwerkingsgroep overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie

73

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

2.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 28/1


VERORDENING (EU) 2017/172 VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 2017

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 142/2011 wat betreft parameters voor de omzetting van dierlijke bijproducten in biogas of compost en voorwaarden voor de invoer van voeder voor gezelschapsdieren en voor de uitvoer van verwerkte mest

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (1), en met name artikel 15, lid 1, onder c), artikel 27, onder g), artikel 41, lid 3, en artikel 43, lid 3, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 142/2011 (2) van de Commissie zijn uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1069/2009 vastgesteld, met inbegrip van parameters voor de omzetting van dierlijke bijproducten in biogas of compost, voorwaarden voor het in de handel brengen van geïmporteerd voeder voor gezelschapsdieren en regels voor de uitvoer van categorie 2-materiaal.

(2)

Bijlage V bij Verordening (EU) nr. 142/2011 bevat normen voor de omzetting van dierlijke bijproducten in biogas en compost. Overeenkomstig bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 2, punt 3, onder b), kan de bevoegde autoriteit onder bepaalde voorwaarden andere specifieke vereisten toestaan dan die van hoofdstuk III.

(3)

De gistingsresiduen en de compost mogen in dergelijke gevallen evenwel alleen op de markt worden gebracht in de lidstaat waar de alternatieve omzettingsparameters zijn toegestaan. Om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteit de nodige flexibiliteit heeft in de wijze waarop zij de biogas- en composteerinstallaties die worden vermeld in bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 2, punt 3, van Verordening (EU) nr. 142/2011 reguleert, is het wenselijk om gistingsresiduen en compost waarvoor de lidstaat reeds alternatieve omzettingsparameters heeft toegestaan, niet op te nemen in de normen die zijn vastgesteld in hoofdstuk III, afdeling 3, punt 2. Bijlage V bij Verordening (EU) nr. 142/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De lidstaten mogen enkel uit geautoriseerde derde landen de invoer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten toestaan. De lidstaten mogen de invoer toestaan van rauw voeder voor gezelschapsdieren afkomstig van bijproducten uit de visserij vanuit niet-EU-landen die geautoriseerd zijn voor de invoer van visserijproducten voor menselijke consumptie in overeenstemming met bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG van de Commissie (3). Dit is niet het geval voor de invoer van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren afkomstig van bijproducten uit de visserij. In dat opzicht is de invoer van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren afkomstig van bijproducten uit de visserij onderworpen aan striktere voorwaarden dan de invoer van rauw voeder voor gezelschapsdieren afkomstig van bijproducten uit de visserij. Het is passend om de invoer toe te staan van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren afkomstig van bijproducten uit de visserij uit alle niet-EU-landen die zijn geautoriseerd voor de invoer van rauw voeder voor gezelschapsdieren afkomstig van bijproducten uit de visserij. Bijlage XIV, hoofdstuk II, afdeling 1, tabel 2, van Verordening (EU) nr. 142/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De uitvoer van verwerkte mest bestemd voor verbranding of storting op een stortplaats is verboden. Overeenkomstig artikel 43, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 kan de uitvoer van dat materiaal evenwel voor gebruik in biogas- of composteerinstallaties worden toegestaan, mits het land van bestemming lid is van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Om de uitvoer toe te staan van verwerkte mest en organische meststoffen die uitsluitend verwerkte mest bevatten, is het passend regels vast te stellen voor de uitvoer van die producten voor andere doeleinden dan verbranding, storting, of gebruik in biogas- of composteerinstallaties in landen die geen lid zijn van de OESO. Die voorschriften moeten vereisten bevatten die ten minste gelijkwaardig zijn aan de vereisten voor het in de handel brengen van verwerkte mest en organische meststoffen die uitsluitend verwerkte mest bevatten. Bijlage XIV bij Verordening (EU) nr. 142/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 25 van Verordening (EU) nr. 142/2011 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   De voorschriften van bijlage XIV, hoofdstuk V, zijn van toepassing op de uitvoer uit de Unie van de daarin genoemde afgeleide producten.”.

Artikel 2

De bijlagen V en XIV bij Verordening (EU) nr. 142/2011 worden gewijzigd overeenkomstig de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 februari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(3)  Beschikking 2006/766/EG van de Commissie van 6 november 2006 tot vaststelling van de lijsten van derde landen en gebieden waaruit tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren, mariene buikpotigen en visserijproducten mogen worden ingevoerd (PB L 320 van 18.11.2006, blz. 53).


BIJLAGE

De bijlagen V en XIV bij Verordening (EU) nr. 142/2011 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage V, hoofdstuk III, afdeling 3, wordt punt 2 vervangen door:

„2.

Andere dan de in afdeling 2, punt 3, onder b), bedoelde gistingsresiduen of compost die niet voldoen aan de in deze afdeling vastgestelde eisen, worden opnieuw omgezet of gecomposteerd en in het geval van salmonella gehanteerd of verwijderd overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit.”.

2)

Bijlage XIV wordt als volgt gewijzigd:

a)

in hoofdstuk II, afdeling 1, tabel 2, wordt rij 12 vervangen door:

„12

Voeder voor gezelschapsdieren, met inbegrip van hondenkluiven

a)

Voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven: de in artikel 35, onder a), i) en ii), bedoelde materialen;

b)

voor rauw voeder voor gezelschapsdieren: de in artikel 35, onder a), iii), bedoelde materialen

Het voeder voor gezelschapsdieren en de hondenkluiven moeten overeenkomstig bijlage XIII, hoofdstuk II, vervaardigd zijn

a)

Voor rauw voeder voor gezelschapsdieren:

derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II, deel 1, van Verordening (EU) nr. 206/2010 of in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008, waaruit de lidstaten de invoer van vers vlees van dezelfde diersoorten toestaan en waarvoor alleen vlees met been is toegestaan;

voor materiaal van vis: derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG;

b)

voor hondenkluiven en ander voeder voor gezelschapsdieren dan rauw voeder:

derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II, deel 1, van Verordening (EU) nr. 206/2010 en de volgende landen:

 

(JP) Japan;

 

(EC) Ecuador;

 

(LK) Sri Lanka;

 

(TW) Taiwan;

voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren uit materiaal van vis: derde landen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II bij Beschikking 2006/766/EG

a)

Voor blikvoeder voor gezelschapsdieren: bijlage XV, hoofdstuk 3 (A);

b)

voor ander verwerkt voeder voor gezelschapsdieren dan blikvoeder: bijlage XV, hoofdstuk 3 (B);

c)

voor hondenkluiven: bijlage XV, hoofdstuk 3 (C);

d)

voor rauw voeder voor gezelschapsdieren: bijlage XV, hoofdstuk 3 (D)”

b)

het volgende hoofdstuk V wordt toegevoegd:

„HOOFDSTUK V

REGELS VOOR DE UITVOER VAN BEPAALDE AFGELEIDE PRODUCTEN

Regels die van toepassing zijn op de uitvoer van de hierna genoemde afgeleide producten als bedoeld in artikel 25, lid 4:

 

Afgeleide producten

Voorschriften voor uitvoer

1

Verwerkte mest en organische meststoffen, compost of gistingsresiduen van de omzetting in biogas die geen andere dierlijke bijproducten of afgeleide producten dan verwerkte mest bevatten

Verwerkte mest en organische meststoffen, compost of gistingsresiduen van de omzetting in biogas die geen andere dierlijke bijproducten of afgeleide producten dan verwerkte mest bevatten, moeten ten minste voldoen aan de voorwaarden vastgesteld in bijlage XI, hoofdstuk I, afdeling 2, onder a), b), d) en e)”


2.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 28/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/173 VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 2017

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2008 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 887/2011 wat betreft de naam van de houder van de vergunning voor Bacillus amyloliquefaciens CECT 5940 en Enterococcus faecium CECT 4515

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Norel SA heeft in overeenstemming met artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 een aanvraag ingediend met het voorstel de naam van de vergunninghouder in Verordening (EG) nr. 1292/2008 van de Commissie (2) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 887/2011 van de Commissie (3) te wijzigen.

(2)

De aanvrager voert aan dat Evonik Nutrition & Care GmbH de rechten voor het in de handel brengen van de toevoegingsmiddelen voor diervoeding Bacillus amyloliquefaciens CECT 5940 en Enterococcus faecium CECT 4515 heeft overgenomen met ingang van 4 juli 2016. De aanvrager heeft de nodige gegevens ingediend ter onderbouwing van de aanvraag.

(3)

De voorgestelde wijziging van de vergunninghouder is louter administratief en maakt geen nieuwe beoordeling van de desbetreffende toevoegingsmiddelen noodzakelijk. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is in kennis gesteld van de aanvraag.

(4)

Om Evonik Nutrition & Care GmbH in staat te stellen gebruik te maken van zijn rechten, is het nodig dat de desbetreffende vergunningsvoorwaarden worden gewijzigd.

(5)

Verordening (EG) nr. 1292/2008 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 887/2011 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de bij deze verordening vastgestelde wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1292/2008 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 887/2011 vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld waarin de bestaande voorraden mogen worden opgebruikt.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2008

In kolom 2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1292/2008 wordt „Norel SA” vervangen door de „Evonik Nutrition & Care GmbH”.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 887/2011

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 887/2011 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de titel wordt „Norel SA” vervangen door „Evonik Nutrition & Care GmbH”;

b)

in kolom 2 van de bijlage wordt „Norel SA” vervangen door „Evonik Nutrition & Care GmbH”.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

Bestaande voorraden van de toevoegingsmiddelen die voldoen aan de bepalingen die golden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, mogen verder in de handel worden gebracht en gebruikt tot zij zijn opgebruikt.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 februari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Verordening (EG) nr. 1292/2008 van de Commissie van 18 december 2008 tot verlening van een vergunning voor Bacillus amyloliquefaciens CECT 5940 (Ecobiol en Ecobiol plus) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 340 van 19.12.2008, blz. 36).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 887/2011 van de Commissie van 5 september 2011 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Enterococcus faecium CECT 4515 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder Norel SA) (PB L 229 van 6.9.2011, blz. 7).


2.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 28/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/174 VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 2017

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 februari 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

299,8

MA

122,9

TR

153,5

ZZ

192,1

0707 00 05

MA

48,2

TR

192,3

ZZ

120,3

0709 91 00

EG

79,4

ZZ

79,4

0709 93 10

MA

172,1

TR

261,6

ZZ

216,9

0805 10 22 , 0805 10 24 , 0805 10 28

EG

44,2

MA

45,8

TN

52,9

TR

72,7

ZZ

53,9

0805 21 10 , 0805 21 90 , 0805 29 00

EG

97,9

IL

143,2

JM

112,4

MA

88,2

TR

83,6

ZZ

105,1

0805 22 00

IL

139,8

MA

83,3

ZZ

111,6

0805 50 10

EG

85,5

TR

85,8

ZZ

85,7

0808 10 80

US

186,4

ZZ

186,4

0808 30 90

CL

81,7

CN

101,0

TR

154,0

ZA

98,4

ZZ

108,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

2.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 28/9


BESLUIT (EU) 2017/175 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2017

tot vaststelling van EU-milieukeurcriteria voor toeristische accommodatie

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 299)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan diensten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

(2)

In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productgroep specifieke criteria voor de EU-milieukeur worden vastgesteld.

(3)

Bij de Beschikkingen 2009/564/EG (2) en 2009/578/EG (3) van de Commissie zijn de milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en verificatie van respectievelijk kampeerterreinen en toeristische accommodatie vastgesteld, die geldig zijn tot en met 31 december 2016.

(4)

Om beter rekening te kunnen houden met de gemeenschappelijke kenmerken van diensten op het gebied van toeristische accommodatie en kampeerterreinen en synergie te creëren door een gemeenschappelijke aanpak voor deze productgroepen en om ervoor te zorgen dat de criteria zo doeltreffend mogelijk worden toegepast, wordt het passend geacht om beide productgroepen samen te voegen tot één productgroep, getiteld „toeristische accommodatie”.

(5)

De herziene criteria zijn erop gericht het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te bevorderen, energie en water te besparen, de hoeveelheid afval te beperken en het plaatselijke milieu te verbeteren. De herziene criteria, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en verificatie, moeten — rekening houdend met de innovatiecyclus van deze productgroep — vanaf de datum van kennisgeving van dit besluit vijf jaar lang geldig zijn.

(6)

Een code die overeenkomt met de productgroep, vormt een integraal onderdeel van de registratienummers van de EU-milieukeur. Aan de productgroep „toeristische accommodatie” moet een codenummer worden toegewezen, zodat de bevoegde instanties een registratienummer van de EU-milieukeur kunnen toekennen aan toeristische accommodaties die aan de EU-milieukeurcriteria voldoen.

(7)

De Beschikkingen 2009/564/EG en 2009/578/EG moeten derhalve worden ingetrokken.

(8)

Er moet in een passende overgangsperiode worden voorzien voor aanvragers aan wier toeristische accommodatie of kampeerterrein de EU-milieukeur voor kampeerterreinen of toeristische accommodatie is toegekend overeenkomstig de criteria van Beschikking 2009/564/EG dan wel Beschikking 2009/578/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun product aan de herziene criteria aan te passen. Aanvragers moet ook gedurende een voldoende lange periode worden toegestaan om aanvragen in te dienen op basis van de milieucriteria die zijn vastgesteld bij de Beschikkingen 2009/564/EG en 2009/578/EG.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De productgroep „toeristische accommodatie” omvat de verstrekking van diensten op het gebied van toeristische accommodatie en kampeerterreinen alsook het aanbieden, onder beheer van de aanbieder van toeristische accommodatie, van ondersteunende diensten op het gebied van:

1)

het bereiden en serveren van voedsel;

2)

vrijetijds- of fitnessfaciliteiten;

3)

groenvoorzieningen;

4)

ruimten voor bijzondere evenementen, zoals zakelijke conferenties, vergaderingen of opleidingsevenementen;

5)

sanitaire voorzieningen, was- en kookfaciliteiten en informatiefaciliteiten voor collectief gebruik door kampeerders, reizigers en meer permanente gasten.

2.   Vervoerdiensten en plezierreizen vallen niet onder de productgroep „toeristische accommodatie”.

Artikel 2

In dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „toeristische accommodatie”: de verstrekking, tegen betaling, van logies in een overdekte accommodatie, in ruimten waarin ten minste een bed en eigen of gedeelde sanitaire voorzieningen beschikbaar zijn, aan toeristen, reizigers en meer permanente gasten;

2.   „kampeerterreinen”: de verstrekking, tegen betaling, van kampeerplaatsen die zijn uitgerust voor de volgende onderkomens: tenten, caravans, mobile homes, kampeerwagens, bungalows en appartementen met eigen of gedeelde sanitaire voorzieningen, aan toeristen, reizigers en meer permanente gasten;

3.   „bereiden en serveren van voedsel”: het verstrekken van ontbijt en andere maaltijden;

4.   „vrijetijds- of fitnessfaciliteiten”: sauna's, zwembaden, sportfaciliteiten en wellnesscentra die voor gasten of dagbezoekers of voor beide toegankelijk zijn;

5.   „groenvoorzieningen”: parken, tuinen of andere buitenterreinen die geopend zijn voor toeristen, reizigers en meer permanente gasten.

Artikel 3

Voor de toekenning van de EU-milieukeur krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 moet een toeristische accommodatie binnen de productgroep „toeristische accommodatie” als omschreven in artikel 1 van dit besluit vallen en aan alle onderstaande voorwaarden voldoen, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en verificatie die zijn vastgelegd in de bijlage bij dit besluit:

a)

zij voldoet aan alle criteria in afdeling A van de bijlage bij dit besluit;

b)

zij voldoet aan een voldoende aantal criteria in afdeling B van de bijlage bij dit besluit teneinde het krachtens de artikelen 4 en 5 vereiste aantal punten te behalen.

Artikel 4

1.   Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 3, onder b), moet de toeristische accommodatie ten minste twintig punten behalen.

2.   Het krachtens lid 1 vereiste minimumaantal punten wordt verhoogd met:

a)

drie punten wanneer de beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie voedsel bereidt en serveert;

b)

drie punten wanneer door de beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie groenvoorzieningen aan de gasten ter beschikking worden gesteld;

c)

drie punten wanneer door de beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie vrijetijds- of fitnessfaciliteiten ter beschikking worden gesteld, of vijf punten wanneer die vrijetijds- of fitnessfaciliteiten uit een wellnesscentrum bestaan dat toegankelijk is voor dagbezoekers.

Artikel 5

1.   Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 3, onder b), moet het kampeerterrein ten minste twintig punten, of, wanneer collectieve diensten worden verricht, ten minste 24 punten behalen.

2.   Het krachtens lid 1 vereiste minimumaantal punten wordt verhoogd met:

a)

drie punten wanneer de beheerder of eigenaar van het kampeerterrein voedsel bereidt en serveert;

b)

drie punten wanneer door de beheerder of eigenaar van het kampeerterrein groenvoorzieningen aan de gasten ter beschikking worden gesteld;

c)

drie punten wanneer door de beheerder of eigenaar van het kampeerterrein vrijetijds- of fitnessfaciliteiten ter beschikking worden gesteld, of vijf punten wanneer die vrijetijds- of fitnessfaciliteiten uit een wellnesscentrum bestaan dat toegankelijk is voor dagbezoekers.

Artikel 6

De criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor de productgroep „toeristische accommodatie” en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en verificatie zijn geldig tot vijf jaar na de datum van kennisgeving van dit besluit.

Artikel 7

Voor administratieve doeleinden wordt aan de productgroep „toeristische accommodatie” het codenummer „051” toegekend.

Artikel 8

De Beschikkingen 2009/564/EG en 2009/578/EG worden ingetrokken.

Artikel 9

In afwijking van artikel 8 kunnen aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die onder de productgroepen „toeristische accommodatie” of „kampeerterreinen” vallen, gedurende een periode van twee maanden vanaf de datum van kennisgeving van dit besluit worden ingediend overeenkomstig de criteria van Beschikking 2009/578/EG of Beschikking 2009/564/EG of overeenkomstig de in dit besluit vastgestelde criteria.

De EU-milieukeurlicenties die zijn toegekend in overeenstemming met de criteria van Beschikking 2009/564/EG of Beschikking 2009/578/EG, kunnen nog gedurende twintig maanden na de datum van kennisgeving van dit besluit worden gebruikt.

Artikel 10

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2017.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  Beschikking 2009/564/EG van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan kampeerterreinen (PB L 196 van 28.7.2009, blz. 36).

(3)  Beschikking 2009/578/EG van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan toeristische accommodatie (PB L 198 van 30.7.2009, blz. 57).


BIJLAGE

KADER

EU-MILIEUKEURCRITERIA

Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan toeristische accommodatie:

Verplichte criteria

Algemene beheerscriteria

Criterium 1.

Basis van een milieubeheersysteem

Criterium 2.

Opleiding van personeel

Criterium 3.

Informeren van gasten

Criterium 4.

Algemeen onderhoud

Criterium 5.

Monitoren van energie- en waterverbruik

Criteria inzake energie

Criterium 6.

Energie-efficiënte ruimte- en waterverwarmingstoestellen

Criterium 7.

Energie-efficiënte airconditioning en luchtwarmtepompen

Criterium 8.

Energie-efficiënte verlichting

Criterium 9.

Temperatuurregelingssystemen

Criterium 10.

Automatisch uitschakelen van HVAC-installaties en verlichting

Criterium 11.

Buitenverwarming en airconditioning

Criterium 12.

Levering van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen

Criterium 13.

Kolen en stookolie

Criteria inzake water

Criterium 14.

Efficiënte waterinstallaties: badkamerkranen en douches

Criterium 15.

Efficiënte waterinstallaties: toiletten en urinoirs

Criterium 16.

Vermindering van de hoeveelheid wasgoed door hergebruik van handdoeken en beddengoed

Criteria inzake afval en afvalwater

Criterium 17.

Afvalpreventie: plan ter vermindering van voedselverspilling

Criterium 18.

Afvalpreventie: wegwerpartikelen

Criterium 19.

Afvalscheiding en -inzameling voor recycling

Overige criteria

Criterium 20.

Rookverbod in gemeenschappelijke ruimten

Criterium 21.

Bevordering van milieuvriendelijke vervoermiddelen

Criterium 22.

Informatie op de EU milieukeur

Optionele criteria

Algemene beheercriteria

Criterium 23.

EMAS-registratie of ISO-certificering van de toeristische accommodatie (maximaal 5 punten)

Criterium 24.

EMAS-registratie of ISO-certificering van leveranciers (maximaal 5 punten)

Criterium 25.

Diensten met milieukeur (maximaal 4 punten)

Criterium 26.

Ecologische en sociale communicatie en educatie (maximaal 2 punten)

Criterium 27.

Monitoren van energie- en waterverbruik: energie- en watermeters (maximaal 2 punten)

Criteria inzake energie

Criterium 28.

Energie-efficiënte ruimte- en waterverwarmingstoestellen (maximaal 3 punten)

Criterium 29.

Energie-efficiënte airconditioning en luchtwarmtepompen (maximaal 3,5 punten)

Criterium 30.

Luchtwarmtepompen met een verwarmingsvermogen van ten hoogste 100 kW (3 punten)

Criterium 31.

Energie-efficiënte huishoudelijke apparaten en-verlichting (maximaal 4 punten)

Criterium 32.

Warmteterugwinning (maximaal 3 punten)

Criterium 33.

Temperatuurregeling en raamisolatie (maximaal 4 punten)

Criterium 34.

Automatisch uitschakelen van installaties/apparaten (maximaal 4,5 punten)

Criterium 35.

Stadsverwarming/-koeling en koeling uit warmtekrachtkoppeling (maximaal 4 punten)

Criterium 36.

Elektrische handdrogers met bewegingssensor (1 punt)

Criterium 37.

Emissies van verwarmingstoestellen (1,5 punt)

Criterium 38.

Levering van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen (maximaal 4 punten)

Criterium 39.

Zelfopwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (maximaal 5 punten)

Criterium 40.

Verwarmingsenergie uit hernieuwbare energiebronnen (maximaal 3,5 punten)

Criterium 41.

Zwembadverwarming (maximaal 1,5 punt)

Criteria inzake water

Criterium 42.

Efficiënte waterinstallaties: badkamerkranen en douches (maximaal 4 punten)

Criterium 43.

Efficiënte waterinstallaties: toiletten en urinoirs (maximaal 4,5 punten)

Criterium 44.

Waterverbruik afwasmachines (2,5 punten)

Criterium 45.

Waterverbruik wasmachines (3 punten)

Criterium 46.

Vermelding waterhardheid (maximaal 1,5 punt)

Criterium 47.

Geoptimaliseerd poolbeheer (maximaal 2,5 punten)

Criterium 48.

Opvang van regenwater en hergebruik van grijs water (maximaal 3 punten)

Criterium 49.

Efficiënte bewateringssystemen (1,5 punt)

Criterium 50.

Beplanting van groenvoorzieningen met inheemse of niet-invasieve uitheemse soorten (maximaal 2 punten)

Criteria inzake afval en afvalwater

Criterium 51.

Papierproducten (maximaal 2 punten)

Criterium 52.

Duurzame goederen (maximaal 4 punten)

Criterium 53.

Verstrekken van dranken (2 punten)

Criterium 54.

Levering van reinigingsmiddelen en toiletartikelen (maximaal 2 punten)

Criterium 55.

Beperking van het gebruik van schoonmaakmiddelen (1,5 punt)

Criterium 56.

Sneeuw- en ijsvrij maken van wegen (1 punt)

Criterium 57.

Gebruikt textiel en meubilair (maximaal 2 punten)

Criterium 58.

Compostering (maximaal 2 punten)

Criterium 59.

Behandeling van afvalwater (maximaal 3 punten)

Overige criteria

Criterium 60.

Rookverbod in kamers (1 punt)

Criterium 61.

Sociaal beleid (maximaal 2 punten)

Criterium 62.

Onderhoudsvoertuigen (1 punt)

Criterium 63.

Milieuvriendelijke vervoermiddelen (maximaal 2,5 punten)

Criterium 64.

Onverharde oppervlakken (1 punt)

Criterium 65.

Lokale en biologische producten (maximaal 4 punten)

Criterium 66.

Vermijden van bestrijdingsmiddelengebruik (2 punten)

Criterium 67.

Aanvullende ecologische en sociale maatregelen (maximaal 3 punten)

BEOORDELING EN VERIFICATIE

De specifieke eisen inzake beoordeling en verificatie worden onder de verschillende criteria in de afdelingen A en B vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analysen, testverslagen of andere bewijsstukken in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan, mogen deze bescheiden afkomstig zijn van de aanvrager en/of diens leverancier.

De bevoegde instanties erkennen bij voorkeur verklaringen die zijn afgegeven door instanties die volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor test- en kalibratielaboratoria zijn geaccrediteerd, en verificaties door instanties die zijn geaccrediteerd volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instellingen die producten, processen en diensten certificeren. De accreditatie moet worden verricht overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1).

Gegevens uit in het kader van het milieubeheer-en milieuauditsysteem (2) (EMAS) van de Unie afgegeven milieuverklaringen worden erkend als zijnde gelijkwaardig aan de in de vorige alinea bedoelde verklaringen.

Eventueel mogen andere testmethoden worden gebruikt dan die voor elk criterium worden vermeld, indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden geaccepteerd.

In voorkomend geval mogen de bevoegde instanties om ondersteunende documentatie vragen en onafhankelijke verificaties uitvoeren.

De bevoegde instanties moeten een eerste bezoek ter plaatse uitvoeren vóór de toekenning van de EU-milieukeur en voeren mogelijk op gezette tijden bezoeken ter plaatse uit tijdens de tijdens de geldigheidsduur ervan.

Als eerste voorwaarde moeten de aangeboden faciliteiten en diensten voldoen aan alle respectieve wettelijke vereisten van het land (de landen) waar de toeristische accommodatie zich bevindt. In het bijzonder moet het volgende worden gewaarborgd:

1.

De bouwwerken voldoen aan de lokale, nationale en Europese wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot energie-efficiëntie en isolatie, waterbronnen, waterzuivering en afvalwaterafvoer (met inbegrip van chemische toiletten), afvalinzameling en -verwijdering, onderhoud en servicewerkzaamheden aan apparatuur, alsook aan de toepasselijke veiligheids- en gezondheidsvoorschriften en de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot het behoud van het landschap en de biodiversiteit.

2.

De onderneming is operationeel en geregistreerd overeenkomstig de vereisten van de nationale en/of lokale wetgeving, en het personeel is legaal in dienst en verzekerd. Hiertoe moeten personeelsleden beschikken over een schriftelijke arbeidsovereenkomst die aan de nationale wetgeving voldoet, en ten minste het bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgelegde nationale of regionale minimumloon (of, bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst, ten minste het nationale of regionale minimumloon) ontvangen en de werktijden moeten in overeenstemming zijn met de nationale wetgeving.

De aanvrager moet verklaren dat de faciliteiten en/of diensten aan die vereisten voldoen en dit, onverminderd het nationale recht inzake gegevensbescherming, aantonen aan de hand van een onafhankelijke controle of bewijsstukken (zoals een bouwvergunning, verklaringen van vakbekwame technici waarin wordt toegelicht op welke wijze aan de nationale wetgeving en lokale voorschriften met betrekking tot de hierboven genoemde aspecten van gebouwen is voldaan, een kopie van het schriftelijk geformuleerde sociale beleid, afschriften van overeenkomsten, bewijzen van inschrijving van de werknemers in het nationale verzekeringsstelsel, officiële documentatie/een lijst waarin de namen van de werknemers en het aantal werknemers zijn aangegeven door de lokale arbeidsinspectie of het lokale arbeidsbureau); bovendien kunnen tijdens controlebezoeken ter plaatse vraaggesprekken met willekeurige werknemers worden gevoerd.

DEEL A

CRITERIA BEDOELD IN ARTIKEL 3, ONDER a)

ALGEMEEN BEHEER

Criterium 1.   Basis van het milieubeheersysteem

De beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie moet de basis voor een milieubeheersysteem leggen door de volgende procedures toe te passen:

uitwerken van een milieubeleid waarin de belangrijkste milieuaspecten met betrekking tot energie, water en afval worden vermeld die relevant zijn voor de accommodatie;

opstellen van een nauwkeurig geformuleerd actieprogramma dat streefdoelen omvat voor de milieuprestaties in verband met de vermelde milieuaspecten; dit actieprogramma moet ten minste om de twee jaar worden herzien, rekening houdend met de eisen van dit besluit betreffende de EU-milieukeur.

Indien de vermelde milieuaspecten niet onder deze EU-milieukeur vallen, moeten de streefdoelen bij voorkeur worden gebaseerd op de milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties die zijn omschreven in het referentiedocument betreffende de beste milieubeheerpraktijk voor de toeristische sector (3) (EMAS);

uitvoeren van een interne evaluatie waarbij de prestaties van de organisatie met betrekking tot de in het actieprogramma omschreven streefdoelen ten minste jaarlijks worden gecontroleerd en indien nodig correcties worden aangebracht.

Gasten en personeel moeten informatie over de in de vorige alinea bedoelde procedures kunnen raadplegen.

Op- en aanmerkingen van gasten die door middel van de onder criterium 3 bedoelde vragenlijst worden meegedeeld, moeten indien nodig in het kader van de interne evaluatie en het actieprogramma worden geëvalueerd.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, die vergezeld gaat van:

een kopie van het schriftelijk geformuleerde milieubeleid,

het actieprogramma, en

het evaluatierapport, dat binnen de 2 jaar na indiening aan de bevoegde instantie moet worden verstrekt en dat om de twee jaar geüpdatet moet worden.

Aanvragers die geregistreerd zijn in het kader van EMAS of ISO 14001 worden geacht aan dit criterium te voldoen. In dit geval moet het ISO 14001-certificaat of de EMAS-registratie ter staving worden verstrekt. In geval van een certificering volgens ISO 14001 moet de aanvraag vergezeld gaan van een rapport waarin de prestaties met betrekking tot de in het actieprogramma omschreven streefdoelen zijn samengevat.

Criterium 2.   Opleiding van personeel

a)

De beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie moet zijn personeel (met inbegrip van uitzendkrachten) van informatie voorzien en opleiden, onder meer aan de hand van schriftelijk vastgelegde procedures of handleidingen, om de toepassing van de milieumaatregelen te waarborgen en om bij het personeel bewustzijn te kweken voor milieuvriendelijk gedrag, in overeenstemming met de van toepassing zijnde verplichte en optionele criteria van deze EU-milieukeur. De opleiding van het personeel moet onder meer de volgende aspecten omvatten:

i)

het milieubeleid en het actieplan van de toeristische accommodatie en kennis over de EU-milieukeur voor toeristische accommodatie;

ii)

energiebesparende maatregelen in verband met verlichting, airconditioning en verwarmingssystemen wanneer het personeel een ruimte verlaat of bij geopende ramen;

iii)

waterbesparende maatregelen met betrekking tot de controle op lekkage, bewatering, de frequentie waarmee lakens en handdoeken worden gewisseld en de terugspoelprocedure voor zwembaden;

iv)

maatregelen ter beperking van het gebruik van chemicaliën voor schoonmakendoeleinden, vaatwasmachines, ontsmetting, reiniging van wasgoed en van andere bijzondere reinigingsmiddelen (bijvoorbeeld voor het terugspoelen van zwembadfilters), die alleen mogen worden gebruikt wanneer dit noodzakelijk is; en, wanneer informatie over de dosering beschikbaar is, de verbruiksgrenzen voor de genoemde producten moeten overeenkomen met wat op de verpakking wordt aangegeven of door de producent wordt aanbevolen;

v)

maatregelen voor afvalvermindering en -scheiding met betrekking tot wegwerpartikelen en verwijderingscategorieën;

vi)

milieuvriendelijke vervoermiddelen voor personeel;

vii)

de relevante informatie die overeenkomstig criterium 3 door personeelsleden aan gasten moet worden verstrekt.

b)

Nieuwe personeelsleden moeten binnen vier weken na aanstelling een passende opleiding krijgen en de kennis over de voornoemde aspecten moet voor alle andere personeelsleden ten minste eenmaal per jaar worden opgefrist.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met bijzonderheden over het opleidingsprogramma, de inhoud ervan en een vermelding van welke medewerkers welke opleiding hebben gekregen en de data waarop deze opleidingen hebben plaatsgevonden. De data en de aard van de personeelsopleiding moeten worden geregistreerd als bewijs dat een opfrissing van de opleiding heeft plaatsgevonden.

Criterium 3.   Informeren van gasten

a)

De beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie moet ook informatie aan de gasten verstrekken om de toepassing van de milieumaatregelen te waarborgen en om bij zijn gasten bewustzijn te kweken voor milieuvriendelijk gedrag, in overeenstemming met de van toepassing zijnde verplichte en optionele criteria van deze EU-milieukeur. Deze informatie moet actief mondeling of schriftelijk aan de gasten verstrekt worden aan de receptie of in de ruimte waarin zij verblijven, en omvat met name de volgende aspecten:

i)

het milieubeleid van de toeristische accommodatie en informatie over de EU-milieukeur voor toeristische accommodatie;

ii)

energiebesparende maatregelen in verband met verlichting, airconditioning en verwarmingssystemen wanneer de gasten een ruimte verlaten of bij geopende ramen;

iii)

waterbesparende maatregelen met betrekking tot de controle op lekkage en de frequentie waarmee lakens en handdoeken worden gewisseld;

iv)

maatregelen voor afvalvermindering en -scheiding met betrekking tot wegwerpartikelen en verwijderingscategorieën en voorwerpen die niet met afvalwater mogen worden doorgespoeld. Bovendien moet in de ontbijt- en eetzalen een poster of ander informatiemateriaal worden getoond met adviezen over beperking van voedselafval;

v)

milieuvriendelijke vervoermiddelen voor gasten;

vi)

de beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie moet gasten informatie verstrekken over de lokale toeristische attracties, lokale gidsen, restaurants, markten en ambachtelijke centra.

b)

De gasten moeten via internet of ter plekke een vragenlijst krijgen waarin gevraagd wordt naar hun mening over de algemene milieuaspecten van de toeristische accommodatie als bedoeld in punt a), en naar hun algehele tevredenheid met de aldaar aangeboden faciliteiten en diensten. Er moet een duidelijke procedure worden ingesteld voor het registreren van de door klanten ingediende opmerkingen, klachten en gegeven antwoorden en de genomen corrigerende maatregelen.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met exemplaren van het beschikbare informatiemateriaal voor gasten. De aanvrager moet aangeven welke procedures worden toegepast voor de distributie en het verzamelen van gegevens en de vragenlijst en op welke wijze rekening wordt gehouden met op- en aanmerkingen.

Criterium 4.   Algemeen onderhoud

Ten minste eenmaal per jaar moet preventief onderhoud van toestellen en apparaten worden uitgevoerd, of zo nodig vaker indien dat volgens de wet of de relevante instructies van de fabrikant vereist is. Het onderhoud moet de controle op mogelijke lekkage en de goede werking van ten minste energieapparatuur (zoals verwarmings-, ventilatie- en airconditioningapparatuur (HVAC-apparatuur), koelsystemen enz.) en waterinstallaties (zoals sanitaire installaties, bewateringssystemen enz.) op de locatie van de accommodatie omvatten.

Toestellen die gebruikmaken van koelmiddelen die vallen onder Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4), moeten als volgt worden geïnspecteerd en onderhouden:

a)

bij apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 5 ton CO2-equivalent of meer, doch minder dan 50 ton CO2-equivalent, ten minste om de twaalf maanden of, wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de 24 maanden;

b)

bij apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 50 ton CO2-equivalent of meer, doch minder dan 500 ton CO2-equivalent, ten minste om de zes maanden of, wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de twaalf maanden;

c)

bij apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 500 ton CO2-equivalent of meer, ten minste om de drie maanden of, wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de zes maanden.

Alle onderhoudswerkzaamheden moeten worden geregistreerd in een specifiek onderhoudsregister, met vermelding, bij benadering, van de uit het watervoorzieningssysteem weggelekte hoeveelheden water.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit verstrekken, tezamen met een korte beschrijving van het onderhoudsprogramma, nadere bijzonderheden over de personen of ondernemingen die het onderhoud uitvoeren, en het onderhoudsregister.

Criterium 5.   Monitoren van energie- en waterverbruik

De beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie moet over procedures beschikken voor het verzamelen en bijhouden, op maandelijkse of ten minste jaarlijkse basis, van gegevens over ten minste de volgende aspecten:

a)

het specifieke energieverbruik (kWh per gast per overnachting en/of kWh per m2 (binnenruimte) per jaar);

b)

de hoeveelheid ter plekke opgewekte duurzame energie, als percentage van het eindverbruik;

c)

het waterverbruik per gast per overnachting (in liters), met inbegrip van het voor bewatering gebruikte water (indien van toepassing) en alle andere activiteiten in verband met het watergebruik;

d)

de afvalproductie per gast per overnachting (in kg). Voedselafval moet afzonderlijk worden gemonitord (5);

e)

het verbruik van chemische producten voor schoonmaakdoeleinden, vaatwasmachines, reiniging van wasgoed, ontsmetting alsmede andere bijzondere reinigingsproducten (bijvoorbeeld voor het terugspoelen van zwembadfilters) (in kg of liters per gast per overnachting), met vermelding of het om gebruiksklare of onverdunde producten gaat;

f)

percentage toegepaste producten met een keurmerk van ISO-type I die onder de optionele criteria van dit besluit inzake de EU-milieukeur vallen.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met een beschrijving van de procedures voor het verzamelen en bijhouden van de gegevens. De beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie moet, tezamen met het verslag van de interne evaluatie bedoeld onder criterium 1, een kort samenvattend verslag opstellen van de verzamelde gegevens voor de hierboven vermelde verbruiksparameters, dat binnen twee jaar na de aanvraag en vervolgens om de twee jaar aan de bevoegde instantie ter beschikking moet worden gesteld.

ENERGIE

Criterium 6.   Energie-efficiënte ruimte- en waterverwarmingstoestellen

a)

Voorzieningen voor ruimteverwarming op basis van water die gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur worden geïnstalleerd, moeten:

i)

hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheden zijn als omschreven in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), of

ii)

een seizoensgebonden energie-efficiëntie hebben en/of voldoen aan de emissiegrenswaarden voor broeikasgassen zoals vermeld in de volgende tabellen, berekend als aangegeven in Besluit 2014/314/EU van de Commissie (7):

Type ruimteverwarmingstoestel op basis van water

Efficiëntie-indicator

Alle ruimteverwarmingstoestellen, met uitzondering van verwarmingstoestellen met een met vaste biomassa gestookte ketel en verwarmingstoestellen met een warmtepomp

Minimale seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming

s) ≥ 98 %

Verwarmingstoestellen met een met vaste biomassa gestookte ketel

Minimale seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming

s) ≥ 79 %

Verwarmingstoestellen met een warmtepomp (er zijn twee opties voor warmtepompen die gebruikmaken van koelmiddelen met een GWP ≤ 2 000 ; optie 2 is verplicht voor warmtepompen die gebruikmaken van koelmiddelen met een GWP ≤ 2 000 )

Optie 1 — Minimale seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming/GWP-waarden van koelmiddelen

ηs ≥ 107 %/[0-500]

ηs ≥ 110 %/(500-1 000 ]

ηs ≥ 120 %/(1 000 -2 000 ]

ηs ≥ 130 %/> 2 000

Optie 2 — Grenswaarden voor emissies van broeikasgassen

150 g CO2-equivalent/kWh warmteafgifte

b)

Toestellen voor lokale ruimteverwarming die gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur worden geïnstalleerd, moeten aan de minimale seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming voldoen die is vastgesteld in Verordening (EU) 2015/1185 van de Commissie (8) of in Verordening (EU) 2015/1188 van de Commissie (9).

c)

Waterverwarmingstoestellen die gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur worden geïnstalleerd, moeten ten minste over de volgende relevante energie-efficiëntie-indicatoren beschikken:

Type waterverwarmingstoestel

Energie-efficiëntieindicator

Alle waterverwarmingstoestellen met een opgegeven capaciteitsprofiel ≤ S

Energie-efficiëntieklasse A (b)

Alle andere elektrische waterverwarmingstoestellen, met uitzondering van waterverwarmingstoestellen met warmtepomp, met een opgegeven capaciteitsprofiel > S en ≤ XXL

Energie-efficiëntieklasse A (b)

Waterverwarmingstoestellen met een opgegeven capaciteitsprofiel > S en ≤ XXL

Energie-efficiëntieklasse A+ (b)

Alle waterverwarmingstoestellen met een opgegeven capaciteitsprofiel > XXL (3XL en 4XL)

Energie-efficiëntieklasse voor waterverwarming ≥ 131 % (c)

d)

Bestaande warmtekrachtkoppelingseenheden die na 4 december 2012 zijn geïnstalleerd, moeten voldoen aan de definitie van hoog rendement in bijlage III bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) of bijlage II bij Richtlijn 2012/27/EU.

e)

Bestaande olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels zoals gedefinieerd in Richtlijn 92/42/EEG (11) moeten voldoen aan rendementsnormen die ten minste gelijkwaardig zijn aan drie sterren, als bedoeld in die richtlijn. Het rendement van ketels die niet onder Richtlijn 92/42/EEG vallen, moet in overeenstemming zijn met de instructies van de fabrikant en met de toepasselijke nationale en lokale wetgeving inzake rendement; voor dergelijke bestaande ketels (met uitzondering van met biomassa gestookte ketels) mag het rendement echter niet lager zijn dan 88 %.

Beoordeling en verificatie

Voor de eisen onder a), b) en c) moet de milieukeurhouder de bevoegde instantie in kennis stellen van de installatie van nieuwe toestellen als hierboven bedoeld gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur en legt hij door de fabrikant of door de met de installatie, de verkoop of het onderhoud van de ruimte- en waterverwarmingstoestellen belaste vakbekwame technici opgestelde technische specificaties over waaruit blijkt hoe de vereiste efficiëntie wordt bereikt. Verwarmingsproducten op basis van water waaraan de EU-milieukeur is toegekend, worden geacht aan de onder a), ii), bedoelde eis te voldoen. Producten die een ander keurmerk van ISO-type I hebben en die voldoen aan een van de eisen bedoeld in de punten a) tot en met e), worden geacht aan het respectieve punt van dit criterium te voldoen. Wanneer verwarmingstoestellen op basis van water waaraan de EU-milieukeur is toegekend, worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de EU-milieukeur werd toegekend overeenkomstig Besluit 2014/314/EU. Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken, met vermelding van de voor het ISO-type-I-keurmerk geldende vereisten als vermeld in de punten a) tot en met e). Voor de eisen onder d) en e) moet de aanvrager door de fabrikant of door de met de installatie, de verkoop of het onderhoud van de ruimte- en waterverwarmingstoestellen belaste vakbekwame technici opgestelde technische specificaties verstrekken waaruit blijkt hoe de vereiste efficiëntie wordt bereikt.

Criterium 7.   Energie-efficiënte airconditioning en luchtwarmtepompen

Huishoudelijke airconditioners en luchtwarmtepompen die gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur worden geïnstalleerd, zijn ten minste van de volgende toepasselijke energieklassen, als gedefinieerd in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 626/2011 van de Commissie (12):

Type

Energie-efficiëntieklasse (koeling/verwarming)

Monosplit < 3kW

A+++/A+++

Monosplit 3-4 kW

A+++/A+++

Monosplit 4-5 kW

A+++/A++

Monosplit 5-6 kW

A+++/A+++

Monosplit 6-7 kW

A++/A+

Monosplit 7-8 kW

A++/A+

Monosplit > 8kW

A++/A++

Multi-split

A++/A+

Opmerking: Dit criterium is van toepassing op het elektriciteitsnet aangesloten airconditioners en luchtwarmtepompen met een nominale capaciteit van ≤ 12 kW voor koeling, of voor verwarming indien het product geen koelfunctie heeft. Dit criterium is niet van toepassing op toestellen die gebruikmaken van niet-elektrische energiebronnen, en toestellen waarvan het condensorgedeelte of het verdampergedeelte, of beide, geen gebruikmaken van lucht als medium voor hitteoverdracht.

Beoordeling en verificatie

De houder moet de bevoegde instantie in kennis stellen van de installatie van nieuwe toestellen als hierboven bedoeld gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur en moet door de fabrikant of door de met de installatie, de verkoop of het onderhoud van het airconditioningsysteem belaste vakbekwame technici opgestelde technische specificaties verstrekken waaruit blijkt hoe de vereiste efficiëntie wordt bereikt.

Criterium 8.   Energie-efficiënte verlichting

a)

Op de datum van toekenning van de EU-milieukeur:

i)

is ten minste 40 % van alle verlichting op de toeristische accommodatie ten minste van klasse A als bepaald overeenkomstig bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012 van de Commissie (13);

ii)

is ten minste 50 % van de verlichting op plaatsen waar de lampen dagelijks doorgaans vijf uur of langer branden, ten minste van klasse A als bepaald overeenkomstig bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012.

b)

Binnen twee jaar te rekenen vanaf de datum van toekenning van de EU-milieukeur:

i)

is ten minste 80 % van alle verlichting op de toeristische accommodatie ten minste van klasse A als bepaald overeenkomstig bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012;

ii)

is 100 % van de verlichting op plaatsen waar de lampen dagelijks doorgaans vijf uur of langer branden, ten minste van klasse A als bepaald overeenkomstig bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012.

Opmerking: De percentages zijn vastgesteld met betrekking tot alle verlichtingsarmaturen die geschikt zijn voor gebruik van energiebesparende verlichting. De hierboven vermelde streefdoelen gelden niet voor verlichtingselementen die op grond van hun fysieke eigenschappen niet geschikt zijn voor het gebruik van energiebesparende verlichting.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet de bevoegde instantie schriftelijke verslagen verstrekken met opgave van het totale aantal verlichtingselementen en -armaturen die voor het gebruik van energiebesparende verlichting geschikt zijn, van het aantal uren dat zij branden, en van het aantal verlichtingselementen en -armaturen waarin energiebesparende verlichting worden gebruikt die ten minste van klasse A zijn, als bepaald overeenkomstig bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012. De verslagen moeten ook de toelichting bevatten waarom het niet mogelijk is om bepaalde verlichtingselementen of -armaturen te vervangen die op grond van hun fysieke eigenschappen niet geschikt zijn voor het gebruik van energiebesparende verlichting. Er moeten twee verslagen worden ingediend: een eerste verslag op de datum van aanvraag en een tweede binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de datum van toekenning van de EU-milieukeur.

Onder meer in de volgende gevallen kunnen de fysieke eigenschappen het gebruik van energiebesparende verlichting in de weg staan: decoratieve verlichting waarvoor gespecialiseerde lampen en verlichtingsarmaturen vereist zijn; dimbare verlichting; toepassingen waarvoor geen spaarlampen beschikbaar zijn. In dergelijke gevallen moet worden aangetoond waarom geen energiebesparende lampen en verlichtingsarmaturen kunnen worden gebruikt. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld foto's van de verlichtingsinstallaties worden overgelegd.

Criterium 9.   Temperatuurregelingssystemen

De temperatuur moet in alle gemeenschappelijke ruimten (zoals restaurants, loungeruimten en conferentiezalen) afzonderlijk worden geregeld binnen het volgende temperatuurbereik:

i)

De temperatuur in gemeenschappelijke ruimten wordt gedurende de zomer in de koelmodus ingesteld op of boven 22 °C (± 2 °C op verzoek van klanten).

ii)

De temperatuur in gemeenschappelijke ruimten wordt gedurende de winter in de verwarmingsmodus ingesteld op of beneden 22 °C (± 2 °C op verzoek van klanten).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met documentatie over de gebruikte temperatuurregelingssystemen of de procedures die worden gevolgd om de temperatuur binnen het aangegeven bereik te houden.

Criterium 10.   Automatisch uitschakelen van HVAC-installaties en verlichting

a)

HVAC-systemen en -toestellen die gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur worden geïnstalleerd, moeten automatisch worden uitgeschakeld wanneer de ramen worden geopend of de gasten de ruimte verlaten.

b)

Bij nieuwbouw en/of renovatie van alle verhuurde onderkomens en kamers gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur moeten geautomatiseerde systemen (zoals sensoren, gecentraliseerde sleutelfuncties/kaart enz.) worden geïnstalleerd die de verlichting uitschakelen wanneer gasten de ruimte verlaten.

Opmerking: Kleine accommodaties (maximaal vijf kamers) zijn vrijgesteld van deze eis.

Beoordeling en verificatie

De houder stelt de bevoegde instantie in kennis van de installatie van nieuwe systemen voor de automatische uitschakeling van HVAC- en verlichtingssystemen of -apparatuur gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur en legt technische specificaties over die door de met de installatie of het onderhoud van deze systemen of apparaten belaste vakbekwame technici zijn opgesteld.

Criterium 11.   Buitenverwarming en airconditioning

In de buitenruimten van de toeristische accommodatie mag geen verwarming of airconditioning worden gebruikt.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken. Tijdens het bezoek ter plaatse moet worden gecontroleerd of aan dit criterium wordt voldaan.

Criterium 12.   Levering van elektriciteit door een leverancier die hernieuwbare elektriciteit levert

a)

Indien er op de plaats waar de accommodatie is gevestigd, één tot vier leveranciers zijn die groene tarieven aanbieden met een aandeel van hernieuwbare energie van 50 % of die afzonderlijke certificaten van oorsprong vertrekken:

moet ten minste 50 % van de in de toeristische accommodatie gebruikte elektriciteit afkomstig zijn uit hernieuwbare energiebronnen als gedefinieerd in Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (14). Om dit doel te verwezenlijken:

moet de beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie bij voorkeur een afzonderlijk elektriciteitscontract afsluiten dat voorziet in een aandeel van energie uit hernieuwbare energiebronnen van ten minste 50 %. Aan deze eis is voldaan ingeval de algemene brandstofmix van de leverancier volgens diens informatie ten minste 50 % elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen omvat, of ingeval de in het kader van het contract geleverde productmix volgens de informatie van de leverancier ten minste 50 % elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen omvat;

of

kan het minimumaandeel van 50 % hernieuwbare energie ook worden verkregen door de niet-gebundelde aankoop van garanties van oorsprong zoals gedefinieerd in artikel 2, onder j), van Richtlijn 2009/28/EG, die in overeenstemming met de beginselen en voorschriften van het Europese stelsel van energiecertificaten (European Energy Certificate System — EECS) worden verhandeld. In dit geval moet aan volgende voorwaarden zijn voldaan:

i)

de nationale regelgeving van het land van uitvoer voorziet evenals die van het land van invoer in domeinprotocollen die door de Association of Issuing Bodies (AIB) worden erkend overeenkomstig de beginselen en voorschriften van het EESC, teneinde dubbeltelling te voorkomen wanneer de afnemer voor de niet-gebundelde aankoop van garanties van oorsprong kiest;

ii)

de bij een niet-gebundelde aankoop verworven garanties van oorsprong komen qua aantal overeen met het elektriciteitsverbruik van de aanvrager gedurende dezelfde periode.

b)

Indien er op de locatie van de toeristische accommodatie ten minste vijf verschillende leveranciers zijn die tarieven aanbieden met een aandeel hernieuwbare energie van 100 %, moet de beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie zijn elektriciteit voor 100 % uit hernieuwbare bronnen betrekken in het kader van een afzonderlijk contract voor de levering van groene stroom. Aan deze eis wordt voldaan indien de algehele brandstofmix die door de leverancier wordt aangeboden, volgens diens informatie 100 % elektriciteit uit hernieuwbare bronnen omvat, of indien de brandstofmix van het aangekochte tarief volgens de verstrekte informatie 100 % elektriciteit uit hernieuwbare bronnen omvat.

Opmerking: Toeristische accommodaties die niet onder a) of b) vallen, worden vrijgesteld. Uitsluitend leveranciers die het door de toeristische accommodatie gevraagde vermogen en voltage aanbieden, worden meegerekend in het minimumaantal leveranciers als bedoeld in de gevallen a) en b).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van (of het contract dan wel de contracten met) de elektriciteitsleverancier of de verstrekker van de garanties van oorsprong verstrekken waaruit blijkt om welke hernieuwbare energiebron(nen) het gaat, en welk percentage van de geleverde elektriciteit afkomstig is uit een hernieuwbare bron, alsmede een lijst van leveranciers die op de locatie van de toeristische accommodatie groene stroom aanbieden. Aanvragers die voor de niet-gebundelde aankoop van garanties van oorsprong kiezen als bedoeld onder a), moeten bovendien verklaringen van de verstrekker van de garanties van oorsprong indienen waaruit blijkt dat aan de hierboven onder a) vermelde voorwaarden is voldaan.

Wanneer op de locatie van de toeristische accommodatie geen elektriciteitstarieven of garanties van oorsprong als hierboven beschreven worden aangeboden, moet de aanvrager bewijsstukken verstrekken waaruit blijkt dat hij geen toegang heeft tot groene stroomtarieven of niet-gebundelde garanties van oorsprong.

Overeenkomstig artikel 2, onder a), van Richtlijn 2009/28/EG wordt onder „energie uit hernieuwbare bronnen” verstaan energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolwaterzuiveringsinstallaties en biogassen.

Criterium 13.   Kolen en stookolie

Stookolie met een zwavelgehalte van meer dan 0,1 % en steenkool mogen niet als energiebron worden gebruikt.

Opmerking: Dit criterium is alleen van toepassing op toeristische accommodaties met een onafhankelijk verwarmingssysteem.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, waarin wordt aangegeven van welke energiebronnen gebruik wordt gemaakt. Tijdens het bezoek ter plaatse moet worden gecontroleerd of aan dit criterium wordt voldaan.

WATER

Criterium 14.   Efficiënte waterinstallaties: badkamerkranen en douches

Onverminderd de lokale of nationale regelgeving inzake het debiet van badkamerkranen en douches, mag het gemiddelde debiet van badkamerkranen en douches niet hoger zijn dan 8,5 liter/minuut.

Opmerking: Badkranen, regendouches en massagedouches zijn van deze eis vrijgesteld.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium en desbetreffende documentatie verstrekken, tezamen met een toelichting waaruit blijkt op welke wijze de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet (bijvoorbeeld door het gebruik van een debietmeter of door meting met behulp van een kleine emmer en een stopwatch). Sanitaire kranen met een EU-milieukeur en producten met een ander keurmerk van ISO-type I die aan de voornoemde eisen voldoen, worden geacht tevens aan dit criterium te voldoen. Wanneer sanitaire kranen met een EU-milieukeur worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of van het keurmerk op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de EU-milieukeur werd toegekend overeenkomstig Besluit 2013/250/EU van de Commissie (15). Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken, met vermelding van de voor het ISO-type-I-keurmerk geldende eisen die vergelijkbaar zijn met de hierboven vermelde eisen.

Criterium 15.   Efficiënte waterinstallaties: toiletten en urinoirs

Onverminderd de lokale of nationale regelgeving inzake het doorspoelen van toiletten en urinoirs:

a)

is voortdurende doorspoeling van urinoirs in de accommodatie niet toegestaan;

b)

mag voor het doorspoelen van toiletten die gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur zijn geïnstalleerd, per spoeling niet meer dan 4,5 l worden gebruikt.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie. Voor de eis onder b) moet de milieukeurhouder de bevoegde instantie in kennis stellen van de installatie van nieuwe toiletten gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur en passende ondersteunende documentatie verstrekken. Spoeltoiletten en urinoirs met een EU-milieukeur en toiletten en urinoirs met een ander keurmerk van ISO-type I die aan de voornoemde eisen voldoen, worden geacht tevens aan dit criterium te voldoen. Wanneer toiletten en urinoirs met een EU-milieukeur worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of een kopie van de milieukeur op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de EU-milieukeur werd toegekend overeenkomstig Besluit 2013/641/EU van de Commissie (16). Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken, met vermelding van de voor het ISO-type-I-keurmerk geldende eisen die vergelijkbaar zijn met de hierboven vermelde eisen.

Criterium 16.   Vermindering van de hoeveelheid wasgoed door hergebruik van handdoeken en beddengoed

In de toeristische accommodatie moeten lakens en handdoeken in de regel worden verschoond en gewisseld met een frequentie die is vastgelegd in het milieu-actieprogramma, dat wil zeggen met een frequentie van minder dan eenmaal per dag, tenzij anders is bepaald bij de wet, bij nationale regelgeving of bij een door derden beheerde certificeringsregeling waarbij de toeristische accommodatie is aangesloten. Handdoeken en beddengoed mogen alleen op uitdrukkelijk verzoek van gasten vaker worden verschoond en gewisseld.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met relevante documentatie over de frequentie die is vastgesteld door de beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie of die is voorgeschreven bij een door derden beheerde certificeringsregeling, de wet of nationale regelgeving.

AFVAL EN AFVALWATER

Criterium 17.   Afvalpreventie: plan ter vermindering van voedselverspilling

Onverminderd de lokale of nationale regelgeving inzake het bereiden en serveren van voedsel geldt dat in de toeristische accommodatie:

a)

met het oog op de vermindering van verpakkingsafval bij het serveren van voedsel voor lang houdbare levensmiddelen (zoals koffie, suiker, cacao, met uitzondering van theezakjes) geen portieverpakkingen mogen worden gebruikt;

b)

met het oog op een evenwichtige vermindering van verpakkingsafval en voedselverspilling naar gelang van het seizoen, aan bederf onderhevige levensmiddelen (zoals yoghurt, jam, honing, koude vleeswaren en deegwaren) dusdanig moeten worden geserveerd dat verpakkingsafval en voedselverspilling zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiertoe moet in de toeristische accommodatie een gedocumenteerde procedure worden gevolgd die aansluit op het actieprogramma (criterium 1) waarin wordt gespecificeerd hoe, al naar gelang van het aantal gasten, een zo goed mogelijk evenwicht tussen verpakkingsafval en voedselverspilling wordt bereikt.

Dit criterium geldt niet voor: winkels en automaten onder beheer van de toeristische accommodatie en portieverpakkingen suiker en koffie in kamers, op voorwaarde dat de desbetreffende producten fairtradeproducten en/of biologisch gecertificeerd zijn en dat gebruikte koffiecapsules in voorkomend geval voor recycling aan de producent worden geretourneerd.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken alsook een beschrijving van de gedocumenteerde procedure voor de vermindering van voedselverspilling en verpakkingsafval. Eventuele wetgeving waarbij het gebruik van producten in portieverpakkingen is voorgeschreven, moet eveneens worden vermeld. Indien van toepassing, moeten bewijsstukken worden verstrekt van de naleving van de voorwaarden voor een vrijstelling (bijvoorbeeld een terugnameverklaring van de producent van koffiecapsules of een biologisch keurmerk of fairtradekeurmerk). Tijdens het bezoek ter plaatse moet worden gecontroleerd of aan dit criterium wordt voldaan.

Aan bederf onderhevige levensmiddelen zijn levensmiddelen die bederven of vergaan, waarbij het doorgaans gaat om voedsel dat bijvoorbeeld nauwelijks is verwerkt of houdbaar is gemaakt en dat gekoeld moet worden bewaard om het proces van bederf en kwaliteitsverlies te vertragen (Codex Alimentarius).

Criterium 18.   Afvalpreventie: wegwerpartikelen

a)

Er mogen geen wegwerptoiletartikelen (douchemutsen, borstels, nagelvijltjes, shampoo, zeep enz.) ter beschikking worden gesteld aan gasten in kamers, tenzij gasten hierom verzoeken, of tenzij dit wettelijk verplicht is of wordt voorgeschreven bij een onafhankelijke kwaliteitsbeoordelings- of certificeringsregeling of het kwaliteitsbeleid van een hotelketen waarbij de toeristische accommodatie is aangesloten.

b)

Er mag geen wegwerptafelgerei (serviesgoed, bestek en waterkannen) ter beschikking worden gesteld aan gasten in kamers, restaurants en bars, tenzij de aanvrager een overeenkomst heeft gesloten met een recyclingbedrijf dat dergelijke artikelen verwerkt.

c)

In de kamers mogen er geen wegwerphanddoeken en -lakens (uitgezonderd steeklakens) worden gebruikt.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met relevante informatie waarin wordt uitgelegd hoe aan het criterium wordt voldaan. Eventuele wettelijke of onafhankelijke kwaliteitsbeoordelings- of certificeringsregelingen waarbij het gebruik van wegwerpartikelen is voorgeschreven, moet eveneens worden vermeld. Tijdens het bezoek ter plaatse moet worden gecontroleerd of aan dit criterium wordt voldaan.

Criterium 19.   Afvalscheiding en -inzameling voor recycling

a)

Onverminderd de lokale of nationale wetgeving inzake afvalscheiding moeten in de kamers en/of op elke verdieping en/of op een centraal punt van de toeristische accommodatie passende recipiënten voor afvalscheiding door de gasten ter beschikking worden gesteld.

b)

Afval moet in de toeristische accommodatie worden gescheiden in categorieën zoals voorgeschreven of aanbevolen door de beschikbare lokale afvalbeheerfaciliteiten, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan toiletartikelen en gevaarlijk afval zoals toners, inkt, koel- en elektrische apparatuur, batterijen, spaarlampen, farmaceutische producten, vetten en oliën.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met een beschrijving van de verschillende afvalcategorieën die door de lokale instanties worden aanvaard en/of met relevante overeenkomsten met recyclingbedrijven. Tijdens het bezoek ter plaatse wordt gecontroleerd of aan dit criterium wordt voldaan.

OVERIGE CRITERIA

Criterium 20.   Rookverbod in gemeenschappelijke ruimten en kamers

a)

In gemeenschappelijke binnenruimten is roken niet toegestaan.

b)

In ten minste 80 % van de kamers of verhuurde onderkomens (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) is roken niet toegestaan.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, vergezeld van bewijsstukken, zoals foto's van de verbodsborden in de toeristische accommodatie. De aanvrager moet aangeven hoeveel kamers er zijn en in welke hiervan roken niet is toegestaan.

Criterium 21.   Bevordering van milieuvriendelijke vervoermiddelen

Op de website van de accommodatie (indien beschikbaar) en ter plaatse moet aan gasten en personeelsleden informatie worden verstrekt over:

a)

milieuvriendelijke vervoermiddelen die beschikbaar zijn voor het bezichtigen van de stad of het dorp waar de toeristische accommodatie is gevestigd (openbaar vervoer, fietsen enz.);

b)

milieuvriendelijke vervoermiddelen die beschikbaar zijn voor het reizen van en naar de stad of het dorp waar de toeristische accommodatie is gevestigd (openbaar vervoer, fietsen enz.);

c)

indien beschikbaar, bijzondere aanbiedingen of regelingen met vervoerbedrijven waarvan gasten en personeelsleden van de toeristische accommodatie gebruik kunnen maken (zoals ophaaldiensten, collectief busvervoer voor personeel, elektrische auto's enz.).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met kopieën van het beschikbare informatiemateriaal (websites, brochures enz.).

Criterium 22.   Informatie op de EU milieukeur

Het optionele etiket met tekstvak moet de volgende tekst bevatten:

„Deze toeristische accommodatie neemt actief maatregelen om haar milieu-impact te beperken door:

het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te bevorderen,

energie en water te besparen, en

afval te verminderen.”.

De richtsnoeren voor het gebruik van het optionele etiket met tekstvak zijn te vinden in de „Guidelines for use of the Ecolabel logo” op de website:

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/logo_guidelines.pdf

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken en geeft aan op welke drager hij het logo wenst aan te brengen.

SECTIE B

CRITERIA BEDOELD IN ARTIKEL 3, ONDER b)

ALGEMEEN BEHEER

Criterium 23.   EMAS-registratie of ISO-certificering van de toeristische accommodatie (maximaal 5 punten)

De toeristische accommodatie moet zijn geregistreerd in het kader van het milieubeheer- en auditsysteem (EMAS) van de Unie (5 punten), zijn gecertificeerd volgens ISO 14001 (3 punten) of zijn gecertificeerd volgens ISO 50001 (2 punten).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet passend bewijs leveren van de EMAS-registratie of de ISO-certificering(en).

Criterium 24.   EMAS-registratie of ISO-certificering van leveranciers (maximaal 5 punten)

Ten minste twee van de belangrijkste leveranciers of dienstverleners van de toeristische accommodatie moeten lokale marktdeelnemers zijn en een EMAS-registratie (5 punten) hebben, of volgens ISO 14001 (2 punten) of volgens ISO 50001 (1,5 punt) zijn gecertificeerd.

Voor de toepassing van dit criterium wordt onder een lokale dienstverlener verstaan een dienstverlener die gevestigd is in een straal van 160 km rond de toeristische accommodatie.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet passend bewijs leveren van de EMAS-registratie of de ISO-certificering(en) van ten minste twee hoofdleveranciers.

Criterium 25.   Diensten met milieukeur (maximaal 4 punten)

Alle uitbestede wasserij- en/of schoonmaakdiensten worden verricht door een dienstverlener aan wie een keurmerk van ISO-type I is toegekend (2 punten per dienst, maximaal 4 punten).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet passend bewijs leveren van de ISO-type-I-certificering van de verstrekkers van wasserij- en/of schoonmaakdiensten.

Criterium 26.   Ecologische en sociale communicatie en educatie (maximaal 2 punten)

a)

De beheerder van de toeristische accommodatie moet de gasten via milieuvoorlichting en -educatie informeren over biodiversiteit, landschap en natuurbehoudmaatregelen ter plaatse (1 punt).

b)

In het activiteitenprogramma voor de gasten moet aandacht worden besteed aan milieueducatie (bv. boeken, animatie, evenementen) (1 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

Criterium 27.   Monitoren van energie- en waterverbruik: energie- en watermeters (maximaal 2 punten)

De toeristische accommodatie moet over energie- en watermeters beschikken, zodat gegevens over het verbruik van verschillende activiteiten en/of machines kunnen worden verzameld, bijvoorbeeld voor de volgende categorieën (1 punt voor elke categorie, tot maximaal 2 punten):

a)

ruimten,

b)

kampeerplaatsen,

c)

wasserijdiensten,

d)

keukendiensten,

e)

specifieke machines (zoals koelkasten en wasmachines).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met een plattegrond waarop de locatie van de meters is aangegeven.

ENERGIE

Criterium 28.   Energie-efficiënte ruimte- en waterverwarmingstoestellen (maximaal 3 punten)

De toeristische accommodatie moet ten minste beschikken over:

a)

een ruimteverwarmingstoestel op basis van water dat voldoet aan criterium 6, onder a) (1 punt);

b)

een toestel voor lokale ruimteverwarming van ten minste energie-efficiëntieklasse A als gedefinieerd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1186 van de Commissie (17) (1 punt);

c)

een waterverwarmingstoestel dat aan criterium 6, onder c), voldoet (1 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet door de fabrikant of door de met de installatie, de verkoop of het onderhoud van de ruimte- en waterverwarmingstoestellen belaste vakbekwame technici opgestelde technische specificaties verstrekken waaruit blijkt hoe de vereiste efficiëntie overeenkomstig criterium 6, onder a), b) en c), wordt bereikt. Verwarmingstoestellen op basis van water met een EU-milieukeur worden geacht te voldoen aan de eisen van criterium 6, onder a), ii). Producten met een ander keurmerk van ISO-type I die aan één of meer van de eisen van criterium 6, onder a), b) en c), voldoen, worden geacht aan dit criterium te voldoen. Wanneer verwarmingstoestellen op basis van water waaraan de EU-milieukeur is toegekend, worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of een kopie van de milieukeur op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de EU-milieukeur werd toegekend overeenkomstig Besluit 2014/314/EU. Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken en de voor het ISO-type-I-keurmerk geldende eisen aangeven als vermeld in de punten a), b) en c).

Criterium 29.   Energie-efficiënte airconditioning en luchtwarmtepompen (maximaal 3,5 punten)

De toeristische accommodatie moet aan een van de onderstaande drempels voldoen:

a)

50 % van de airconditioners of de luchtwarmtepompen voor huishoudelijk gebruik (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) heeft een energie-efficiëntie die ten minste 15 % hoger is dan de in criterium 7 vastgestelde drempelwaarde (1,5 punt);

b)

50 % van de airconditioners of luchtwarmtepompen voor huishoudelijk gebruik (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) heeft een energie-efficiëntie die ten minste 30 % hoger is dan de in criterium 7 vastgestelde drempelwaarde (3,5 punten).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet door de fabrikant of door de met de installatie, de verkoop of het onderhoud van het airconditioningsysteem belaste vakbekwame technici opgestelde technische specificaties verstrekken waaruit blijkt hoe de vereiste efficiëntie wordt bereikt.

Criterium 30.   Luchtwarmtepompen met een verwarmingsvermogen van ten hoogste 100 kW (3 punten)

De toeristische accommodatie moet ten minste over een luchtwarmtepomp beschikken die voldoet aan criterium 7 (indien van toepassing, zie opmerking bij criterium 7) en waaraan de EU-milieukeur overeenkomstig Beschikking 2007/742/EG van de Commissie (18), of een ander milieukeur van ISO-type I is toegekend.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet door de fabrikant of door de met de installatie, de verkoop of het onderhoud van de luchtwarmtepomp belaste vakbekwame technici opgestelde technische specificaties verstrekken waaruit blijkt hoe de vereiste efficiëntie wordt bereikt (indien van toepassing). Wanneer warmtepompen met een EU-milieukeur worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of een kopie van de milieukeur op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de EU-milieukeur werd toegekend overeenkomstig Beschikking 2007/742/EG. Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken.

Criterium 31.   Energie-efficiënte huishoudelijke apparaten en verlichting (maximaal 4 punten)

Toeristische accommodatie moet voor de volgende categorieën beschikken over energie-efficiënte apparaten (0,5 punt of 1 punt per categorie, maximaal 4 punten):

a)

huishoudelijke koelapparaten, waarvan ten minste 50 % (0,5 punt) of 90 % (1 punt) (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) van energie-efficiëntieklasse A++ of beter is als vastgelegd in bijlage IX bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie (19);

b)

huishoudelijke elektrische ovens, waarvan ten minste 50 % (0,5 punt) of 90 % (1 punt) (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) van energie-efficiëntieklasse A++ of beter is als vastgelegd in bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 65/2014 van de Commissie (20);

c)

huishoudelijke afwasmachines, waarvan ten minste 50 % (0,5 punt) of 90 % (1 punt) (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) van energie-efficiëntieklasse A++ of beter is als omschreven in bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1059/2010 van de Commissie (21);

d)

huishoudelijke wasmachines, waarvan ten minste 50 % (0,5 punt) of 90 % (1 punt) (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) van energie-efficiëntieklasse A++ of beter is als vastgelegd in bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1061/2010 van de Commissie (22);

e)

kantoorapparatuur, waarvan ten minste 50 % (0,5 punt) of 90 % (1 punt) (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) over een Energy Star-kwalificatie beschikt overeenkomstig Energy Star versie 6.1 voor computers in het kader van de in Besluit (EU) 2015/1402 van de Commissie (23) vervatte overeenkomst, dan wel overeenkomstig Energy Star versie 6.0 voor beeldschermen, overeenkomstig Energy Star versie 2.0 voor beeldverwerkingsapparatuur, overeenkomstig Energy Star versie 1.0 voor onderbrekingsvrije voedingen en/of overeenkomstig Energy Star versie 2.0 voor bedrijfsservers in het kader van de in Besluit 2014/202/EU (24) vervatte overeenkomst.

f)

huishoudelijke droogtrommels, waarvan ten minste 50 % (0,5 punt) of 90 % (1 punt) (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) van EU-energie-efficiëntieklasse A++ of beter is als vastgelegd in bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 392/2012 van de Commissie (25);

g)

huishoudelijke stofzuigers, waarvan ten minste 50 % (0,5 punt) of 90 % (1 punt) (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) van EU-energie-efficiëntieklasse A of beter is als vastgelegd in bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 665/2013 van de Commissie (26);

h)

elektrische lampen en verlichtingsarmaturen, waarvan ten minste 50 % (0,5 punt) of 90 % (1 punt) (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) van energie-efficiëntieklasse A++ of beter is als vastgelegd in bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012.

Opmerking: Het criterium geldt niet voor toestellen en verlichting die niet onder de voor de respectieve categorieën vermelde verordeningen vallen (bijvoorbeeld industriële apparatuur).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet de nodige documentatie verstrekken waaruit de energieklasse (Energy Star-certificaat voor categorie e)) van alle toestellen van de respectieve categorieën blijkt.

Criterium 32.   Warmteterugwinning (maximaal 3 punten)

De toeristische accommodatie moet beschikken over een warmteterugwinningssysteem voor één (1,5 punt) of twee (3 punten) van de volgende categorieën: koelsystemen, ventilatoren, wasmachines, afwasmachines, zwembaden en sanitair afvalwater.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met documentatie over de gebruikte warmteterugwinningssystemen (zoals een kopie van het ontwerp van de toegepaste warmteterugwinningssystemen, een beschrijving door een technicus enz.).

Criterium 33.   Temperatuurregeling en raamisolatie (maximaal 4 punten)

a)

In elke gastenkamer moet de gast de temperatuur kunnen regelen. Het systeem moet een afzonderlijke temperatuurregeling mogelijk maken binnen het volgende bereik (2 punten):

i)

de kamertemperatuur wordt gedurende de zomer in de koelmodus ingesteld op of boven 22 °C;

ii)

de kamertemperatuur wordt gedurende de winter in de verwarmingsmodus ingesteld op of beneden 22 °C.

b)

90 % van de ramen in verwarmde en/of van airconditioning voorziene kamers en gemeenschappelijke ruimten moeten geïsoleerd worden met ten minste dubbele beglazing of gelijkwaardige voorzieningen (2 punten).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met documentatie over de gebruikte temperatuurregelingssystemen of de procedures die worden gevolgd om de temperatuur binnen het aangegeven bereik te houden, of met foto's van ramen. Indien raamisolatie wordt gebruikt die gelijkwaardig is aan dubbele beglazing, moet een desbetreffende verklaring van een deskundige worden verstrekt.

Criterium 34.   Automatisch uitschakelen van installaties/apparaten (maximaal 4,5 punten)

a)

In 90 % van de gastenkamers van de toeristische accommodatie (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) moeten HVAC-systemen automatisch worden uitgeschakeld wanneer de ramen worden geopend of de gasten de ruimte verlaten (1,5 punt).

b)

In 90 % van de gastenkamers van de toeristische accommodatie (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) moet de verlichting automatisch worden uitgeschakeld wanneer de gasten de ruimte verlaten (1,5 punt).

c)

90 % van de buitenverlichting (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) die niet nodig is om veiligheidsredenen, moet na een bepaalde tijd automatisch worden uitgeschakeld of door een bewegingssensor worden geactiveerd (1,5 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet technische specificaties verstrekken die door met de installatie of het onderhoud van deze installaties/apparaten belaste vakbekwame technici zijn opgesteld.

Criterium 35.   Stadsverwarming/-koeling en koeling uit warmtekrachtkoppeling (maximaal 4 punten)

a)

De verwarming en/of koeling van de toeristische accommodatie moet worden verzorgd via een efficiënt systeem voor stadsverwarming of -koeling. Voor de toekenning van de EU-milieukeur wordt daaronder verstaan een systeem voor stadsverwarming of -koeling dat ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 75 % warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50 % uit een combinatie van dergelijke energie- en warmtebronnen gebruikt, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2012/27/EU (2 punten).

b)

De voor de toeristische accommodatie benodigde koeling moet worden geleverd door een hoogrendabele warmtekrachtkoppelingseenheid als bedoeld in Richtlijn 2012/27/EU (2 punten).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met documentatie over het gebruikte systeem voor stadsverwarming en/of -koeling dat op warmtekrachtkoppeling is gebaseerd.

Criterium 36.   Elektrische handdrogers met bewegingssensor (1 punt)

Alle elektrische handdrogers moeten met een bewegingssensor zijn uitgerust of handdrogers met een keurmerk van ISO-type I zijn.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet passende ondersteunende documentatie verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet. Wanneer producten met een keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken.

Criterium 37.   Emissies van ruimteverwarmingstoestellen (1,5 punt)

Het gehalte aan stikstofoxide (NOx) in de uitlaatgassen van ruimteverwarmingstoestellen in de toeristische accommodatie, berekend overeenkomstig de hieronder genoemde verordeningen, mag de in de onderstaande tabel vermelde grenswaarden niet overschrijden:

a)

voor gasgestookte en met vloeibare brandstof gestookte ruimteverwarmingstoestellen op basis van water: Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie (27);

b)

voor met vaste brandstof gestookte ruimteverwarmingstoestellen op basis van water: Verordening (EU) 2015/1189 van de Commissie (28);

c)

voor gasgestookte en met vloeibare brandstof gestookte toestellen voor lokale ruimteverwarming: Verordening (EU) 2015/1188;

d)

voor met vaste brandstof gestookte toestellen voor lokale ruimteverwarming: Verordening (EU) 2015/1185.

Verwarmingstechnologie

Emissiegrenswaarde voor NOx

Gasgestookte verwarmingstoestellen

Voor verwarmingstoestellen op basis van water uitgerust met een interneverbrandingsmotor: 240 mg/kWh GCV energie-input

Voor toestellen voor lokale verwarming op basis van water uitgerust met een externeverbrandingsmotor (ketel): 56 mg/kWh GCV energie-input

Met vloeibare brandstoffen gestookte verwarmingstoestellen

Voor verwarmingstoestellen op basis van water uitgerust met een interneverbrandingsmotor: 420 mg/kWh GCV energie-input

Voor toestellen voor lokale verwarming op basis van water uitgerust met een externeverbrandingsmotor (ketel): 120 mg/kWh GCV energie-input

Met vaste brandstoffen gestookte verwarmingstoestellen

Ruimteverwarmingstoestellen op basis van water: 200 mg/Nm3 bij 10 % O2

Toestellen voor lokale ruimteverwarming: 200 mg/Nm3 bij 13 % O2

De emissies van zwevende deeltjes in de uitlaatgassen van ruimteverwarmingstoestellen in de toeristische accommodatie mogen de in Verordening (EU) 2015/1189 respectievelijk Verordening (EU) 2015/1185 vastgestelde grenswaarden niet overschrijden.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet door de fabrikant of door de met de installatie, de verkoop of het onderhoud van de ruimteverwarmingstoestellen belaste vakbekwame technici opgestelde technische specificaties verstrekken waaruit blijkt hoe de vereiste efficiëntie wordt bereikt. Verwarmingstoestellen op basis van water waaraan de EU-milieukeur is toegekend, worden geacht aan bovengenoemde eisen te voldoen. Producten met een ander keurmerk van ISO-type I die aan de voornoemde eisen voldoen, worden geacht aan dit criterium te voldoen. Wanneer verwarmingstoestellen op basis van water waaraan de EU-milieukeur is toegekend, worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of van de milieukeur op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de EU-milieukeur werd toegekend overeenkomstig Besluit 2014/314/EU. Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken en de voor het ISO-type-I-keurmerk geldende eisen aangeven die met de hierboven vermelde eisen overeenkomen.

Criterium 38.   Levering van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen (maximaal 4 punten)

a)

De beheerder of eigenaar van de toeristische accommodatie moet een afzonderlijk elektriciteitscontract afsluiten dat voorziet in 100 % (algemene brandstofmix die door de leverancier wordt aangeboden, of in het kader van het contract aangeboden productmix) elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen als omschreven in Richtlijn 2009/28/EG (3 punten), en dat gecertificeerd is door een milieukeur voor groene stroom (4 punten).

b)

In plaats van via 100 % elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die gecertificeerd is door een milieukeur voor groene stroom kan ook aan het criterium worden voldaan door de niet-gebundelde aankoop van garanties van oorsprong zoals gedefinieerd in artikel 2, onder j), van Richtlijn 2009/28/EG (3 punten).

Voor de toepassing van dit criterium moet de milieukeur voor groene stroom aan de volgende voorwaarden voldoen:

1.

De naleving van de norm van het keurmerk wordt gecontroleerd door een onafhankelijke organisatie (derde partij).

2.

De aangeschafte gecertificeerde elektriciteit is afkomstig uit nieuwe installaties voor hernieuwbare energie die in de voorafgaande twee jaar zijn gerealiseerd, of een financieel aandeel van de aangeschafte gecertificeerde elektriciteit wordt gebruikt om investeringen in nieuwe capaciteiten voor de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen te bevorderen.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van (of het contract dan wel de contracten met) de elektriciteitsleverancier(s) verstrekken waaruit blijkt om welke hernieuwbare energiebron(nen) het gaat en welk percentage van de geleverde elektriciteit afkomstig is uit een hernieuwbare bron, alsook, waar van toepassing, een verklaring dat de geleverde elektriciteit voor 100 % is gecertificeerd of onder een door een derde partij toegekende milieukeur valt. Met betrekking tot het vereiste onder b) moeten ook verklaringen van de verstrekker van de garanties van oorsprong worden ingediend waaruit blijkt dat aan de onder criterium 12, onder a), vermelde voorwaarden is voldaan.

Criterium 39.   Zelfopwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (maximaal 5 punten)

Op het terrein van de toeristische accommodatie moet elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2009/28/EG worden opgewekt, zoals fotovoltaïsche energie (zonnecellen), lokale waterkracht, aardwarmte, biomassa of windenergie, die voorziet in:

a)

ten minste 10 % van het totale jaarlijkse energieverbruik (1 punt);

b)

ten minste 20 % van het totale jaarlijkse energieverbruik (3 punten);

c)

ten minste 50 % van het totale jaarlijkse energieverbruik (5 punten).

In het kader van dit criterium wordt lokale biomassa beschouwd als biomassa die afkomstig is van een bron die zich binnen een straal 160 km van de toeristische accommodatie bevindt.

Indien voor de zelf opgewekte elektriciteit uit hernieuwbare bronnen garanties van oorsprong worden afgegeven, kan de zelfopwekking alleen in aanmerking worden genomen indien de garanties van oorsprong niet op de markt worden verhandeld, maar worden geschrapt voor wat betreft de ter plaatse verbruikte energie.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met documentatie over het gebruikte systeem voor fotovoltaïsche energie, lokale waterkracht, aardwarmte, biomassa of windenergie alsmede gegevens over de geleverde output. Wanneer van lokale biomassa gebruik wordt gemaakt, moet de aanvrager bewijs verstrekken dat lokaal biomassa beschikbaar is (bv. een contract van een leverancier van biomassa). Bovendien moet de aanvrager, wanneer gebruik wordt gemaakt van waterkracht, een geldige vergunning, toelating of concessie verstrekken overeenkomstig de toepasselijke nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. De berekening van het aandeel van de zelfopgewekte energie in het totale verbruik in het jaar voorafgaand aan de aanvraag kan worden gebruikt om aan te tonen dat aan de capaciteitsvereisten van dit criterium is voldaan.

Criterium 40.   Verwarmingsenergie uit hernieuwbare energiebronnen (maximaal 3,5 punten)

a)

Ten minste 70 % van de totale energie die voor het verwarmen of koelen van de kamers (1,5 punt) en/of de verwarming van sanitair water (1 punt) wordt gebruikt, moet worden geleverd door hernieuwbare energiebronnen als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2009/28/EG.

b)

100 % van de totale energie die voor het verwarmen of koelen van de kamers (2 punten) en/of de verwarming van sanitair water (1,5 punt) wordt gebruikt, moet worden geleverd door hernieuwbare energiebronnen als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2009/28/EG.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met gegevens over het energieverbruik, alsmede documentatie waaruit blijkt dat ofwel ten minste 70 % ofwel 100 % van de bedoelde energie door hernieuwbare energiebronnen wordt geleverd.

Criterium 41.   Zwembadverwarming (maximaal 1,5 punt)

a)

Ten minste 50 % van de totale energie die voor het verwarmen van zwembadwater wordt gebruikt, moet worden geleverd door hernieuwbare energiebronnen als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2009/28/EG (1 punt).

b)

Ten minste 95 % van de totale energie die voor het verwarmen van zwembadwater wordt gebruikt, moet worden geleverd door hernieuwbare energiebronnen als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2009/28/EG (1,5 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met gegevens over het energieverbruik van de verwarming van het zwembadwater, alsmede documentatie waaruit blijkt hoeveel van de verbruikte energie uit hernieuwbare energiebronnen afkomstig is.

WATER

Criterium 42.   Efficiënte waterinstallaties: badkamerkranen en douches (maximaal 4 punten)

a)

Het gemiddelde debiet van de douches mag niet meer dan 7 liter per minuut bedragen, dat van badkamerkranen (met uitzondering van badkranen) niet meer dan 6 liter per minuut (2 punten).

b)

Aan ten minste 50 % van de badkamerkranen en douches (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) is de EU-milieukeur overeenkomstig Besluit 2013/250/EU of een ander product van ISO-type I toegekend (2 punten).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium en desbetreffende documentatie verstrekken, tezamen met een toelichting waaruit blijkt op welke wijze de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet (bijvoorbeeld door het gebruik van een debietmeter of door meting met behulp van een kleine emmer en een stopwatch). Sanitaire kranen met een EU-milieukeur en producten met een ander keurmerk van ISO-type I die aan de voornoemde eisen voldoen, worden geacht aan dit criterium te voldoen. Wanneer sanitaire kranen met een EU-milieukeur worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of een kopie van de milieukeur op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de EU-milieukeur werd toegekend overeenkomstig Besluit 2013/250/EU. Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken.

Criterium 43.   Efficiëntie waterinstallaties: toiletten en urinoirs (maximaal 4,5 punten)

a)

Alle urinoirs moeten een systeem zonder water gebruiken (1,5 punt).

b)

Aan ten minste 50 % van de urinoirs (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) is de EU-milieukeur overeenkomstig Besluit 2013/641/EU of een andere milieukeur van ISO-type I (1,5 punt) toegekend.

c)

Aan ten minste 50 % van de toiletten (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) is de EU-milieukeur overeenkomstig Besluit 2013/641/EU of een andere milieukeur van ISO-type I (1,5 punt) toegekend.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie. Spoeltoiletten en urinoirs met een EU-milieukeur of producten met een ander keurmerk van ISO-type I die aan de voornoemde eisen voldoen, worden geacht aan dit criterium te voldoen. Wanneer spoeltoiletten en urinoirs met een EU-milieukeur worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of van de milieukeur op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de EU-milieukeur werd toegekend overeenkomstig Besluit 2013/641/EU. Wanneer producten met een ander keur van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken.

Criterium 44.   Waterverbruik afwasmachines (2,5 punten)

Het waterverbruik van afwasmachines mag niet hoger zijn dan de drempelwaarde zoals vastgesteld in de onderstaande tabel, gemeten volgens norm EN 50242 en uitgaande van de standaardcyclus:

Productsubgroep

Waterverbruik (Wt)

[l/cyclus]

Huishoudelijke afwasmachines voor 15 couverts

10

Huishoudelijke afwasmachines voor 14 couverts

10

Huishoudelijke afwasmachines voor 13 couverts

10

Huishoudelijke afwasmachines voor 12 couverts

9

Huishoudelijke afwasmachines voor 9 couverts

9

Huishoudelijke afwasmachines voor 6 couverts

7

Huishoudelijke afwasmachines voor 4 couverts

9,5

Opmerking: Het criterium geldt alleen voor huishoudelijke afwasmachines die onder Verordening (EU) nr. 1016/2010 van de Commissie (29) vallen.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet technische specificaties verstrekken die zijn opgesteld door de fabrikant of door met de installatie, de verkoop of het onderhoud van de afwasmachines belaste vakbekwame technici. Ingeval alleen gegevens over het jaarlijkse verbruik worden verstrekt, wordt uitgegaan van 280 standaardwascycli per jaar.

Criterium 45.   Waterverbruik wasmachines (3 punten)

De door gasten en personeel in de toeristische accommodatie of door de dienstverlener waaraan de was is uitbesteed, gebruikte wasmachines moeten aan ten minste één van de volgende eisen voldoen:

a)

het waterverbruik van de huishoudelijke wasmachines is niet hoger dan de drempelwaarde als gedefinieerd in onderstaande tabel, gemeten volgens norm EN 60456, uitgaande van de standaardwascyclus (wasprogramma „katoen 60 °C”):

Productsubgroep

Waterverbruik [l/cyclus]

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 3 kg

39

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 3,5 kg

39

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 4,5 kg

40

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 5 kg

39

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 6 kg

37

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 7 kg

43

Huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen van 8 kg

56

b)

het waterverbruik van commerciële of professionele wasmachines is gemiddeld ≤ 7 l water per kg wasgoed.

Opmerking: Het bepaalde onder a) is alleen van toepassing op huishoudelijke wasmachines die onder Verordening (EU) nr. 1015/2010 van de Commissie (30) vallen.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een technische specificatie verstrekken die is opgesteld door de fabrikant of door met de installatie, de verkoop of het onderhoud van de wasmachines belaste vakbekwame technici. Ingeval alleen gegevens over het jaarlijkse verbruik worden verstrekt, wordt voor de beoordeling of aan de eis onder a) wordt voldaan, uitgegaan van 220 standaardwascycli per jaar.

Criterium 46.   Vermelding waterhardheid (maximaal 1,5 punt)

De aanvrager moet aan ten minste één van de volgende eisen voldoen:

a)

In sanitaire ruimten en bij wasmachines en afwasmachines moet informatie over de plaatselijke waterhardheid worden verstrekt met het oog op een doeltreffender gebruik van reinigingsmiddelen door gasten en personeel (0,5 punt).

b)

Bij het gebruik van wasmachines en afwasmachines door gasten en personeel in de toeristische accommodatie moet een automatisch doseringssysteem worden toegepast met het oog op een optimaal gebruik van reinigingsmiddelen al naargelang de waterhardheid (1,5 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met relevante documentatie waaruit blijkt hoe de desbetreffende informatie wordt verstrekt aan gasten, of vergezeld van relevante informatie over het toegepaste doseringssysteem.

Criterium 47.   Geoptimaliseerd poolbeheer (maximaal 2,5 punten)

a)

Verwarmde zwembaden en buitenbubbelbaden worden 's nachts afgedekt. Niet-verwarmde met water gevulde zwembaden en buitenbubbelbaden die meer dan een dag niet worden gebruikt, worden afgedekt om verdamping te verminderen (1 punt).

b)

Zwembaden en buitenbubbelbaden zijn uitgerust met een automatisch systeem voor een optimale dosering van het chloorgebruik of maken gebruik van aanvullende ontsmettingsmethoden zoals ozonisatie of uv-behandeling (1,5 punt), tenzij het gaat om natuurlijke zwembaden waarin voor zuiveringsdoeleinden biologische filtering door middel van planten wordt toegepast om aan de vereiste hygiënenormen te voldoen (1,5 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie (zoals foto's van afdekkingen of automatische doseringssystemen, foto's waaruit het zwembadtype blijkt, of gedocumenteerde procedures voor automatische dosering).

Criterium 48.   Opvang van regenwater en hergebruik van grijs water (maximaal 3 punten)

De toeristische accommodatie maakt voor andere doeleinden dan sanitair of drinkwater gebruik van de volgende alternatieve waterbronnen:

i)

hergebruikt water of grijs water afkomstig van wasmachines, douches en of wastafels (1 punt);

ii)

hemelwater van het dak (1 punt);

iii)

condensaat van HVAC-systemen (1 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met foto's van alternatieve waterdistributiesystemen alsmede doeltreffende garanties dat de voorziening van sanitair- en drinkwater volledig gescheiden is gehouden.

Criterium 49.   Efficiënte bewateringssystemen (1,5 punt)

De aanvrager moet aan ten minste één van de volgende eisen voldoen:

a)

De toeristische accommodatie moet over een gedocumenteerde procedure voor de bewatering van het buitenterrein en/of planten beschikken waarin nader is beschreven op welke wijze de bewateringstijden worden geoptimaliseerd en het waterverbruik tot een minimum wordt beperkt. Er kan bijvoorbeeld worden afgezien van bewatering van het buitenterrein (1,5 punt).

b)

De toeristische accommodatie moet zijn voorzien van een automatisch systeem dat de bewateringstijden en het waterverbruik voor de groenvoorzieningen in de buitenlucht optimaliseert (1,5 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie met een nadere beschrijving van het gedocumenteerde systeem of de gedocumenteerde procedure voor de bewatering of foto's van de geautomatiseerde bewateringssystemen.

Criterium 50.   Beplanting van groenvoorzieningen met inheemse of niet-invasieve uitheemse soorten (maximaal 2 punten)

Gedurende de geldigheidsduur van de EU-milieukeur bestaat de vegetatie op het buitenterrein, met inbegrip van eventuele watervegetatie, uit inheemse en/of niet-invasieve uitheemse soorten:

i)

afwezigheid van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (0,5 punt) (er kunnen wel andere invasieve uitheemse soorten aanwezig zijn);

ii)

uitsluitend niet-invasieve uitheemse soorten (1 punt);

iii)

inheemse en niet-invasieve uitheemse soorten (1,5 punt);

iv)

uitsluitend inheemse soorten (2 punten).

Voor de toekenning van deze EU-milieukeur worden onder „inheemse soorten” plantensoorten verstaan die van nature voorkomen in het betrokken land.

Voor de toekenning van deze EU-milieukeur worden onder „niet-invasieve uitheemse soorten” plantensoorten verstaan die niet van nature voorkomen in het betrokken land en waarvoor er geen aanwijzingen zijn dat zij zich gemakkelijk vermeerderen, vestigen en verspreiden of dat zij negatieve gevolgen hebben voor de inheemse biodiversiteit.

De groenvoorzieningen omvatten geen voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten in de zin van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (31).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie, opgesteld door een deskundige.

AFVAL EN AFVALWATER

Criterium 51.   Papierproducten (maximaal 2 punten)

Aan 90 % van de volgende categorieën papierproducten is de EU-milieukeur of een ander keurmerk van ISO-type I toegekend (0,5 punt voor elk van de volgende categorieën, maximaal 2 punten):

a)

toiletpapier,

b)

tissues,

c)

kantoorpapier,

d)

drukwerk,

e)

verwerkt papier (zoals enveloppen).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet gegevens en documentatie (inclusief relevante facturen) verstrekken waaruit blijkt welke hoeveelheden van deze producten zijn gebruikt en voor welke hoeveelheden een milieukeur geldt. Wanneer producten met een EU-milieukeur worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of een kopie van de milieukeur op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de milieukeur werd toegekend overeenkomstig, naargelang het product in kwestie, Besluit 2014/256/EU van de Commissie (32), Besluit 2012/481/EU van de Commissie (33), Besluit 2011/333/EU van de Commissie (34) of Beschikking 2009/568/EG van de Commissie (35). Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken.

Criterium 52.   Duurzame goederen (maximaal 4 punten)

Aan ten minste 40 % (afgerond op het eerstvolgende gehele getal) van ten minste één van de volgende categorieën van duurzame goederen aanwezig in de toeristische accommodatie is de EU-milieukeur of een ander keurmerk van ISO-type I toegekend (1 punt voor elke categorie, maximaal 4 punten):

a)

beddengoed, handdoeken en tafellakens,

b)

computers,

c)

televisietoestellen,

d)

matrassen,

e)

houten meubels,

f)

stofzuigers,

g)

vloerbedekking,

h)

beeldverwerkingsapparatuur.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet gegevens en documentatie verstrekken waaruit blijkt welke hoeveelheden van deze producten hij bezit en voor welke hoeveelheden een milieukeur geldt. Wanneer producten met een EU-milieukeur worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of een kopie van de milieukeur op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de milieukeur werd toegekend overeenkomstig, naargelang het product in kwestie, Besluit 2014/350/EU van de Commissie (36), Besluit 2009/300/EG van de Commissie (37), Besluit 2014/391/EU van de Commissie (38), Besluit 2010/18/EG van de Commissie (39), Besluit (EU) 2016/1332 van de Commissie (40) of Beschikking 2009/607/EG van de Commissie (41). Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken.

Criterium 53.   Verstrekken van dranken (2 punten)

Indien dranken worden aangeboden op plaatsen die het eigendom zijn van of rechtstreeks worden beheerd door de toeristische accommodatie (bijvoorbeeld in bars of restaurants, winkels en automaten), moet ten minste 50 % (1 punt) of 70 % (2 punten) van de dranken worden aangeboden in hervulbare en retourverpakkingen.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie voor zover relevant.

Criterium 54.   Aankoop van reinigingsmiddelen en toiletartikelen (maximaal 2 punten)

Aan ten minste 80 % (berekend op basis van de ingekochte hoeveelheid of het gewicht) van ten minste de volgende categorieën reinigingsmiddelen en toiletartikelen die in de toeristische accommodatie worden gebruikt, is de EU-milieukeur of een ander keurmerk van ISO-type I toegekend (0,5 punt voor elke categorie, maximaal 2 punten):

a)

handafwasmiddelen,

b)

machineafwasmiddelen,

c)

wasmiddelen,

d)

allesreinigers,

e)

sanitairreinigers,

f)

zeep en shampoo,

g)

haarconditioner.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet gegevens en documentatie verstrekken waaruit blijkt welke hoeveelheden van deze producten zijn gebruikt en voor welke hoeveelheden een milieukeur geldt. Wanneer producten met een EU-milieukeur worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat of een kopie van de milieukeur op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat de milieukeur werd toegekend overeenkomstig, naargelang het product in kwestie, Besluit 2011/382/EU van de Commissie (42), Besluit 2011/263/EU van de Commissie (43), Besluit 2011/264/EU van de Commissie (44), Besluit 2011/383/EU van de Commissie (45) of Beschikking 2014/893/EU van de Commissie (46). Wanneer producten met een ander keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken.

Criterium 55.   Beperking van het gebruik van schoonmaakmiddelen (1,5 punt)

De toeristische accommodatie moet nauwkeurig vastgestelde procedures toepassen voor een efficiënt gebruik van schoonmaakproducten, zoals het gebruik van microvezelproducten of andere schoonmaakmaterialen met soortgelijke resultaten en schoonmaakactiviteiten met behulp van water of schoonmaakactiviteiten met soortgelijke resultaten. Om aan dit criterium te voldoen, moeten bij alle schoonmaakactiviteiten methoden voor een efficiënt gebruik van schoonmaakproducten worden toegepast, behoudens andersluidende wettelijke bepaling of eisen op het gebied van hygiëne, gezondheid en veiligheid.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie voor zover relevant (zoals een kopie van de schriftelijk vastgelegde procedures of technische gegevens met betrekking tot de gebruikte producten).

Criterium 56.   Sneeuw- en ijsvrij maken van wegen (1 punt)

Wanneer de wegen op het terrein van de toeristische accommodatie om veiligheidsredenen sneeuw- of ijsvrij moeten worden gemaakt door de accommodatieverschaffer, moet dit gebeuren met mechanische hulpmiddelen, zand of grit of met dooimiddelen waaraan een keurmerk van ISO-type I is toegekend.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie. Wanneer dooimiddelen met een keurmerk van ISO-type I worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende certificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken.

Criterium 57.   Gebruikt textiel en meubilair (maximaal 2 punten)

De toeristische accommodatie moet beschikken over een procedure met betrekking tot:

a)

alle activiteiten betreffende donaties van meubilair en textielproducten die het einde van hun levensduur in de toeristische accommodatie hebben bereikt, maar nog wel bruikbaar zijn. Tot de mogelijke eindgebruikers behoren onder meer liefdadigheidsinstellingen of andere organisaties die goederen inzamelen en weer in omloop brengen, alsook werknemers (1 punt);

b)

alle aankoopactiviteiten betreffende hergebruikte/tweedehands meubels. Tot de mogelijke leveranciers behoren onder meer tweedehands markten of verenigingen en collectieven die gebruikte goederen verkopen of weer in omloop brengen (1 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie, zoals de schriftelijke vastgestelde procedure, met vermelding van de contactgegevens van de eindgebruikers, bonnen en lijsten van gebruikte en gedoneerde goederen enz.

Criterium 58.   Compostering (maximaal 2 punten)

In de toeristische accommodatie moeten afvalstoffen van ten minste één van de volgende categorieën worden gescheiden en worden gecomposteerd of gebruikt voor de productie van biogas overeenkomstig de richtsnoeren van de lokale autoriteiten (bijvoorbeeld intern of door de lokale overheid of een particulier bedrijf) (1 punt voor elke categorie, maximaal 2 punten):

a)

tuinafval,

b)

voedselresten afkomstig van bereide en geserveerde maaltijden,

c)

biologisch afbreekbare producten (zoals wegwerpartikelen van materialen op basis van maïs),

d)

biologisch afbreekbaar afval dat door de gasten in kamers en/of onderkomens wordt geproduceerd.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie voor zover relevant.

Criterium 59.   Behandeling van afvalwater (maximaal 3 punten)

a)

Indien in de toeristische accommodatie autowasvoorzieningen worden aangeboden, is het wassen van auto's alleen toegestaan in zones waar het water en de gebruikte reinigingsmiddelen kunnen worden opgevangen en afgevoerd naar het rioleringssysteem (1 punt).

b)

Als het niet mogelijk is afvalwater gecentraliseerd te laten behandelen, omvat de behandeling van afvalwater ter plekke voorbehandeling (zeef/rooster, egalisatie en sedimentatie), gevolgd door biologische behandeling met een verwijdering van het biologisch zuurstofverbruik (BZV) > 95 %, een nitrificatie > 90 % en anaerobe vergisting van het overtollige slib (dit laatste elders) (2 punten).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met passende ondersteunende documentatie (bijvoorbeeld foto's voor de eis onder a) en technische specificaties van de fabrikant of van met de installatie, de verkoop of het onderhoud van het afvalwatersysteem belaste vakbekwame technici voor de eis onder b)).

OVERIGE CRITERIA

Criterium 60.   Rookverbod in kamers (1 punt)

Roken is in de kamers en verhuurde onderkomens niet toegestaan.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, vergezeld van bewijsstukken, zoals foto's van de verbodsborden in de kamers of verhuurde onderkomens.

Criterium 61.   Sociaal beleid (maximaal 2 punten)

De toeristische accommodatie moet beschikken over een schriftelijk vastgesteld sociaal beleid dat ten minste in één van de volgende sociale voorzieningen voor het personeel voorziet (0,5 punt voor elke voorziening, maximaal 2 punten):

a)

opleidingsverlof,

b)

gratis maaltijden of maaltijdbonnen,

c)

gratis uniformen en werkkleding,

d)

korting op producten/diensten die in de toeristische accommodatie worden aangeboden,

e)

gesubsidieerd duurzaam vervoer,

f)

borgstelling voor een hypotheek.

Het schriftelijk vastgelegde sociaal beleid wordt jaarlijks geactualiseerd en ter kennis gebracht van het personeel. De personeelsleden ondertekenen het schriftelijk vastgelegde sociaal beleid tijdens de vergadering waarop het beleid wordt voorgesteld. Bij de receptie is het desbetreffende document voor alle medewerkers beschikbaar.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een kopie van het schriftelijke, naar behoren door de personeelsleden ondertekende sociaal beleid en een eigen verklaring verstrekken waarin hij toelicht op welke wijze aan de voornoemde eisen is voldaan. Daarnaast mag de bevoegde instantie bewijsstukken opvragen en/of tijdens controlebezoeken ter plaatse vraaggesprekken met willekeurige werknemers voeren.

Criterium 62.   Onderhoudsvoertuigen (1 punt)

Voor het onderhoud van de toeristische accommodatie mogen geen voertuigen met verbrandingsmotor worden gebruikt (1 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

Criterium 63.   Milieuvriendelijke vervoermiddelen (maximaal 2,5 punten)

a)

De toeristische accommodatie moet gasten ten minste één van de volgende milieuvriendelijke vervoermiddelen aanbieden (1 punt, maximaal 2 punten):

i)

elektrische voertuigen voor ophaaldiensten of uitstapjes;

ii)

oplaadpunten (oplaadstations) voor elektrische voertuigen;

iii)

ten minste één fiets per vijf kampeerplaatsen, verhuurde onderkomens of kamers.

b)

De toeristische accommodatie onderhoudt actieve partnerschappen met bedrijven die elektrische voertuigen of fietsen ter beschikking stellen (0,5 punt). Onder „actief partnerschap” wordt verstaan een overeenkomst tussen een toeristische accommodatie en een bedrijf dat elektrische voertuigen of fietsen verhuurt. Op de locatie van de toeristische accommodatie moet zichtbare informatie over het actieve partnerschap worden verstrekt. Indien het verhuurbedrijf geen vestiging heeft op het terrein van de toeristische accommodatie, worden praktische regelingen getroffen (zo kan een fietsverhuurbedrijf fietsen leveren aan de toeristische accommodatie).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie en aan gasten te verstrekken informatie.

Criterium 64.   Onverharde oppervlakken (1 punt)

Ten minste 90 % van het buitenterrein onder beheer van de toeristische accommodatie is niet verhard met asfalt, cement of ander materiaal dat een behoorlijke afwatering en doorluchting van de bodem verhindert.

Wanneer regenwater en grijs water worden opgevangen, worden ongebruikt regenwater en grijs water behandeld en geïnfiltreerd op het land.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie aan dit criterium voldoet, tezamen met passende ondersteunende documentatie.

Criterium 65.   Lokale en biologische producten (maximaal 4 punten)

a)

Bij iedere maaltijd, met inbegrip van het ontbijt, moeten ten minste twee voedselproducten van lokale oorsprong worden aangeboden die (voor verse groente en fruit) niet buiten het seizoen mogen vallen (1 punt).

b)

De toeristische accommodatie kiest actief voor lokale leveranciers van goederen en diensten (1 punt).

c)

Ten minste twee producten (1 punt) of vier producten (2 punten) die door de accommodatieverschaffer worden gebruikt bij de dagelijkse bereiding van maaltijden of worden verkocht, zijn met gebruikmaking van biologische teeltmethoden geproduceerd als omschreven in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (47).

Voor de toepassing van dit criterium wordt onder „lokaal” verstaan: binnen een straal van 160 km van de toeristische accommodatie.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met passende ondersteunende documentatie. Wanneer biologische producten worden gebruikt, moet de aanvrager een kopie van het desbetreffende productcertificaat of een kopie van het keurmerk op de verpakking verstrekken waaruit blijkt dat het product is gecertificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007. In sommige landen kunnen restaurants en hotels worden gecertificeerd in het kader van bepaalde regelingen wanneer zij uitsluitend gebruikmaken van biologische producten. Wanneer een toeristische accommodatie in het kader van een dergelijke regeling wordt gecertificeerd, mag deze informatie worden verstrekt als bewijs van conformiteit met dit criterium.

Criterium 66.   Vermijden van bestrijdingsmiddelengebruik (2 punten)

Buitenterreinen onder beheer van de toeristische accommodatie moeten worden beheerd zonder dat gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen.

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een uitvoerige toelichting verstrekken waaruit blijkt hoe de toeristische accommodatie plagen bestrijdt en het buitenterrein beheert. Tijdens het bezoek ter plaatse moet worden gecontroleerd of aan dit criterium wordt voldaan.

Criterium 67.   Aanvullende ecologische en sociale maatregelen (maximaal 3 punten)

De beheerder van de toeristische accommodatie moet maatregelen nemen in aanvulling op die welke deel uitmaken van de criteria in deze afdeling of in afdeling A, teneinde de milieu- en sociale prestaties van de toeristische accommodatie te verbeteren:

a)

aanvullende milieumaatregelen (maximaal 0,5 punt per maatregel, maximaal 2 punten),

en/of

b)

aanvullende sociale maatregelen (maximaal 0,5 punt per maatregel, maximaal 1 punt).

Beoordeling en verificatie

De aanvrager moet een verklaring van conformiteit met dit criterium verstrekken, tezamen met een volledige beschrijving (met inbegrip van schriftelijk vastgelegde milieudoelstellingen of sociale voorzieningen in verband met de maatregelen) van elke aanvullende maatregel waarvan de aanvrager wenst dat deze in aanmerking wordt genomen.


(1)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(2)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

(3)  Besluit (EU) 2016/611 van de Commissie van 15 april 2016 inzake het referentiedocument betreffende de beste milieubeheerpraktijk, sectorale milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties voor de toeristische sector in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 104 van 20.4.2016, blz. 27).

(4)  Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).

(5)  Deze bepaling is van toepassing indien voedsel wordt bereid en geserveerd en de plaatselijke faciliteiten voor afvalbeheer de gescheiden inzameling van organisch afval mogelijk maken.

(6)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(7)  Besluit 2014/314/EU van de Commissie van 28 mei 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor verwarmingstoestellen op basis van water (PB L 164 van 3.6.2014, blz. 83).

(8)  Verordening (EU) 2015/1185 van de Commissie van 24 april 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp betreft voor toestellen voor lokale ruimteverwarming die vaste brandstoffen gebruiken (PB L 193 van 21.7.2015, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2015/1188 van de Commissie van 28 april 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor toestellen voor lokale ruimteverwarming betreft (PB L 193 van 21.7.2015, blz. 76).

(b)  Zoals gedefinieerd in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie (1)..

(c)  Zoals gedefinieerd in bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 814/2013 van de Commissie (2)..

(1)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties (PB L 239 van 6.9.2013, blz. 83).

(2)

Verordening (EU) nr. 814/2013 van de Commissie van 2 augustus 2013 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks betreft (PB L 239 van 6.9.2013, blz. 162).

(10)  Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG (PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50).

(11)  Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels (PB L 167 van 22.6.1992, blz. 17).

(12)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 626/2011 van de Commissie van 4 mei 2011 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van airconditioners (PB L 178 van 6.7.2011, blz. 1).

(13)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van elektrische lampen en verlichtingsarmaturen (PB L 258 van 26.9.2012, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

(15)  Besluit 2013/250/EU van de Commissie van 21 mei 2013 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor sanitaire kranen (PB L 145 van 31.5.2013, blz. 6).

(16)  Besluit 2013/641/EU van de Commissie van 7 november 2013 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor spoeltoiletten en urinoirs (PB L 299 van 9.11.2013, blz. 38).

(17)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1186 van de Commissie van 24 april 2015 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van toestellen voor lokale ruimteverwarming betreft (PB L 193 van 21.7.2015, blz. 20).

(18)  Beschikking 2007/742/EG van de Commissie van 9 november 2007 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de Europese milieukeur aan elektrische, gas- of gasabsorptiewarmtepompen (PB L 301 van 20.11.2007, blz. 14).

(19)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke koelapparaten (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 17).

(20)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 65/2014 van de Commissie van 1 oktober 2013 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke ovens en afzuigkappen (PB L 29 van 31.1.2014, blz. 1).

(21)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1059/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van afwasmachines (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 1).

(22)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1061/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke wasmachines (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 47).

(23)  Besluit (EU) 2015/1402 van de Commissie van 15 juli 2015 houdende bepaling van het standpunt van de Europese Unie inzake een besluit van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de herziening van de computerspecificaties in bijlage C bij de overeenkomst (PB L 217 van 18.8.2015, blz. 9).

(24)  Besluit 2014/202/EU van de Commissie van 20 maart 2014 houdende bepaling van het standpunt van de Europese Unie inzake een besluit van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de toevoeging in bijlage C van de overeenkomst van specificaties voor computerservers en onderbrekingsvrije voedingen en met betrekking tot de herziening van de in bijlage C bij de overeenkomst vervatte specificaties voor beeldschermen en grafische apparatuur (PB L 114 van 16.4.2014, blz. 68).

(25)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 392/2012 van de Commissie van 1 maart 2012 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke droogtrommels (PB L 123 van 9.5.2012, blz. 1).

(26)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 665/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van stofzuigers (PB L 192 van 13.7.2013, blz. 1).

(27)  Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie van 2 augustus 2013 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft (PB L 239 van 6.9.2013, blz. 136).

(28)  Verordening (EU) 2015/1189 van de Commissie van 28 april 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de eisen inzake ecologisch ontwerp voor verwarmingsketels voor vaste brandstoffen betreft (PB L 193 van 21.7.2015, blz. 100).

(29)  Verordening (EU) nr. 1016/2010 van de Commissie van 10 november 2010 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke afwasmachines (PB L 293 van 11.11.2010, blz. 31).

(30)  Verordening (EU) nr. 1015/2010 van de Commissie van 10 november 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke wasmachines (PB L 293 van 11.11.2010, blz. 21).

(31)  Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).

(32)  Besluit 2014/256/EU van de Commissie van 2 mei 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor producten van verwerkt papier (PB L 135 van 8.5.2014, blz. 24).

(33)  Besluit 2012/481/EU van de Commissie van 16 augustus 2012 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor bedrukt papier (PB L 223 van 21.8.2012, blz. 55).

(34)  Besluit 2011/333/EU van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier (PB L 149 van 8.6.2011, blz. 12).

(35)  Beschikking 2009/568/EG van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan tissuepapier (PB L 197 van 29.7.2009, blz. 87).

(36)  Besluit 2014/350/EU van de Commissie van 5 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan textielproducten (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 45).

(37)  Beschikking 2009/300/EG van de Commissie van 12 maart 2009 tot vaststelling van de herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor televisietoestellen (PB L 82 van 28.3.2009, blz. 3).

(38)  Besluit 2014/391/EU van de Commissie van 23 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan matrassen (PB L 184 van 25.6.2014, blz. 18).

(39)  Besluit 2010/18/EG van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor houten vloerbekledingen (PB L 8 van 13.1.2010, blz. 32).

(40)  Besluit (EU) 2016/1332 van de Commissie van 28 juli 2016 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan meubelen (PB L 210 van 4.8.2016, blz. 100).

(41)  Beschikking 2009/607/EG van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor harde vloer- en wandbekledingen (PB L 208 van 12.8.2009, blz. 21).

(42)  Besluit 2011/382/EU van de Commissie van 24 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan handafwasmiddelen (PB L 169 van 29.6.2011, blz. 40).

(43)  Besluit 2011/263/EU van de Commissie van 28 april 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan machineafwasmiddelen (PB L 111 van 30.4.2011, blz. 22).

(44)  Besluit 2011/264/EU van de Commissie van 28 april 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor wasmiddelen (PB L 111 van 30.4.2011, blz. 34).

(45)  Besluit 2011/383/EU van de Commissie van 28 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan allesreinigers en sanitairreinigers (PB L 169 van 29.6.2011, blz. 52).

(46)  Besluit 2014/893/EU van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor cosmetische producten die worden af-, uit- of weggespoeld (PB L 354 van 11.12.2014, blz. 47).

(47)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).


2.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 28/44


BESLUIT (EU) 2017/176 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2017

tot vaststelling van criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan vloerbedekkingen op hout-, kurk- of bamboebasis

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 303)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

(2)

In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat voor elke productgroep specifieke criteria voor de EU-milieukeur worden vastgesteld.

(3)

In Beschikking 2010/18/EG (2) van de Commissie zijn de milieucriteria vastgesteld, alsook de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle, voor houten vloerbedekkingen, die geldig zijn tot 31 december 2016.

(4)

Om het assortiment aan vloerbedekkingen op hout-, kurk- of bamboebasis op de markt en de nieuwste ontwikkelingen voor deze producten beter te weerspiegelen en om rekening te houden met de innovatie van de laatste jaren, is het passend om de naam en het toepassingsgebied van de productgroep te wijzigen en herziene criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur vast te stellen.

(5)

De herziene criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur zijn gericht op het gebruik van materiaal dat op duurzamere wijze is geproduceerd (uitgaande van een aanpak op basis van de analyse van de levenscyclus), de vermindering van het gebruik van gevaarlijke stoffen, het niveau van gevaarlijke reststoffen en de bijdrage van vloerbedekkingen aan luchtverontreiniging binnenshuis, en de bevordering van duurzame producten van hoge kwaliteit. Gezien de innovatiecyclus voor deze productgroep, moeten de herziene criteria en de daarmee samenhangende eisen inzake beoordeling en controle zes jaar geldig zijn vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

(6)

Een bij de productgroep behorende code maakt integraal deel uit van de registratienummers van de EU-milieukeur. Om de bevoegde instanties in staat te stellen een registratienummer voor een EU-milieukeur aan de vloerbedekkingen op hout-, kurk- of bamboebasis te kunnen toekennen, moet aan deze productgroep een codenummer worden toegekend.

(7)

Beschikking 2010/18/EG moet daarom worden ingetrokken.

(8)

Het is passend om te voorzien in een overgangsperiode voor producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor houten vloerbedekkingen hebben ontvangen op grond van de milieucriteria die zijn vastgesteld in Beschikking 2010/18/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen aan de herziene criteria en eisen. Ook moet het producenten worden toegestaan om gedurende een voldoende lange periode aanvragen in te dienen op basis van de milieucriteria van Beschikking 2010/18/EG.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De productgroep „vloerbedekkingen op hout-, kurk- en bamboebasis” omvat vloerbedekkingen voor gebruik binnenshuis, met inbegrip van houten vloerbedekkingen, laminaatvloeren, vloeren van kurk en bamboevloeren die voor meer dan 80 massaprocent (in het eindproduct) zijn gemaakt van materiaal of vezels van hout, kurk, bamboe of op hout-, kurk- of bamboebasis die geen synthetische vezels in een van de samenstellende lagen bevatten.

De productgroep omvat geen wandbekledingen, bekledingen voor gebruik buitenshuis of bekledingen met een structurele functie of egalisaties.

Artikel 2

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „houten vloerbedekking”: een assemblage van houten elementen, voorgefabriceerde platen of panelen voor parketvloeren die de slijtlaag van de vloer vormen;

2.   „vloeren van kurk”: vloerbedekkingen gemaakt van kurkkorrels die worden gemengd met een bindmiddel en vervolgens gehard, of van meerdere lagen kurk (geagglomereerd/fineer) die met lijm op elkaar kunnen worden geperst en zijn bestemd voor gebruik met een coating;

3.   „coating”: een preparaat in de zin van artikel 2, lid 8, van Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (3).

4.   „bamboevloeren”: vloerbedekkingen gemaakt van bamboe in vaste delen of in agglomeraten gemengd met een bindmiddel;

5.   „laminaatvloeren”: vaste vloerbedekkingen waarvan de oppervlaktelaag bestaat uit een of meer dunne lagen van een vezelig materiaal (gewoonlijk papier), geïmpregneerd met thermohardende aminoharsen (gewoonlijk melamine), geperst of gehecht op een dragende laag, en normaliter afgewerkt met een onderlaag;

6.   „semivluchtige organische stof” (SVOS): een organische stof die, in een capillaire kolom gecoat met 5 % fenylpolysiloxaan/95 % methylpolysiloxaan, elueert met een retentiebereik tussen n-hexadecaan (exclusief) en n-docosaan (inclusief);

7.   „R-waarde”: de som van alle Ri-waarden, waarbij de Ri-waarde de ratio Ci/LCIi is, waarbij Ci de kamermassaconcentratie van stof i is, en LCIi de laagste LCI (laagste concentratie van belang)-waarde van stof i zoals omschreven in het kader van de Europese samenwerkingsactie inzake „Urban air, indoor environment and human exposure” (4);

8.   „stof”: een stof in de zin van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5);

9.   „mengsel”: een mengsel in de zin van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

10.   „biociden”: biociden in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6);

11.   „conserveringsmiddel”: elk product dat valt onder producttype 8 (houtconserveringsmiddelen) zoals gespecificeerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012, met inbegrip van producten die worden gebruikt voor de conservering van kurk of bamboe;

12.   „werkzame stof”: een werkzame stof in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012;

13.   „gerecycleerd materiaal”: materiaal dat met behulp van een fabricageproces op basis van uit afval herwonnen/geregenereerd materiaal opnieuw is verwerkt tot een eindproduct of een component voor opname in een product, zoals gedefinieerd in ISO 14021, maar met uitzondering van afvalhout, spaanders en vezels afkomstig van de houtkap of houtzagerij;

14.   „materiaal op houtbasis”: materiaal vervaardigd van houtvezels, houtspaanders of hout door een of meer verschillende processen waarbij mogelijk hoge temperaturen, hoge druk en bindharsen of kleefstoffen worden gebruikt. Onder materiaal op houtbasis kunnen vallen: hardboard, vezelplaat, houtvezelplaat met een gemiddelde en hoge dichtheid, spaanplaat, OSB (Oriented Strand Board), triplex/multiplex en massief houten platen. Op materiaal op houtbasis kan tijdens de fabricage van de vloerbedekking een topdeklaag worden aangebracht;

15.   „materiaal op kurkbasis”: materiaal vervaardigd van kurkvezels, kurkspaanders of kurk door een of meer verschillende processen waarbij mogelijk hoge temperaturen, hoge druk en bindharsen of kleefstoffen worden gebruikt;

16.   „materiaal op bamboebasis”: materiaal vervaardigd van bamboevezels, bamboespaanders of bamboe door een of meer verschillende processen waarbij mogelijk hoge temperaturen, hoge druk en bindharsen of kleefstoffen worden gebruikt;

17.   „synthetische vezels”: alle polymere vezels;

18.   „hernieuwbare energie”: energie uit hernieuwbare bronnen in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (7);

19.   „garantie van oorsprong”: een garantie van oorsprong in de zin van artikel 2, onder j), van Richtlijn 2009/28/EG.

Artikel 3

Om krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur moet een product behoren tot de productgroep „vloerbedekkingen op hout-, kurk- of bamboebasis” zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit en moet het voldoen aan de criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur en de daarmee samenhangende eisen inzake beoordeling en controle die zijn uiteengezet in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 4

De criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor de productgroep „vloerbedekkingen op hout-, kurk- of bamboebasis” en de daarmee samenhangende beoordelings- en controlevereisten zijn zes jaar geldig vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

Artikel 5

Voor administratieve doeleinden wordt aan de productgroep „vloerbedekkingen op hout-, kurk- of bamboebasis” het codenummer „035” toegekend.

Artikel 6

Beschikking 2010/18/EG wordt ingetrokken.

Artikel 7

In afwijking van artikel 6 mogen aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen in de productgroep „houten vloerbedekkingen” die binnen twee maanden na de datum van vaststelling van dit besluit worden ingediend, gebaseerd zijn op zowel de in Beschikking 2010/18/EG als de in dit besluit vastgestelde criteria.

Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Beschikking 2010/18/EG uiteengezette criteria mag worden gebruikt gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop dit besluit is vastgesteld.

Artikel 8

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2017.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  Beschikking 2010/18/EG van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor houten vloerbekledingen (PB L 8 van 13.1.2010, blz. 32).

(3)  Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 87).

(4)  http://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/bitstream/JRC83683/eca%20report%2029_final.pdf

(5)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).


BIJLAGE

KADER

EU-MILIEUKEURCRITERIA

Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan vloerbedekkingen op hout-, kurk- of bamboebasis:

Criterium 1.

Productomschrijving

Criterium 2.

Materialen op hout-, kurk- of bamboebasis

Criterium 3.

Algemene eisen voor gevaarlijke stoffen en mengsels

Criterium 4.

Specifieke eisen voor stoffen

Criterium 5.

Energieverbruik in het productieproces

Criterium 6.

Emissies van VOS van de vloerbedekkingen

Criterium 7.

Emissies van formaldehyde van de vloerbedekkingen en de kernplaat

Criterium 8.

Geschiktheid voor gebruik

Criterium 9.

Repareerbaarheid en verlengde garantie

Criterium 10.

Consumenteninformatie

Criterium 11.

Informatie op de EU-milieukeur

Aanhangsel I.

Richtsnoer voor de berekening van de hoeveelheid toegepaste VOS

Aanhangsel II.

Richtsnoer voor de berekening van het energieverbruik in het productieproces

Aanhangsel III.

Lijst van normen

BEOORDELING EN CONTROLE

Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analysen, testverslagen of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria is voldaan, mogen deze afkomstig zijn van de aanvrager en/of in voorkomend geval van diens leverancier(s).

De bevoegde instanties baseren zich bij voorkeur op verklaringen die zijn afgegeven door instellingen die volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor test- en kalibratielaboratoria erkend zijn, en op controles door instellingen die erkend zijn volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instellingen die producten, processen en diensten certificeren. De erkenning wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1).

In voorkomend geval mogen andere beproevingsmethoden worden gebruikt dan die voor elk criterium worden vermeld, indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden geaccepteerd.

Indien nodig kunnen de bevoegde instanties ondersteunende documentatie verlangen en overgaan tot onafhankelijke controles of controlebezoeken.

Voorwaarde is dat het product voldoet aan alle respectieve wettelijke eisen van het land of de landen waar het in de handel zal worden gebracht. De aanvrager bevestigt in een verklaring dat het product aan deze eis voldoet.

Indien een leverancier prefereert om de stoffen die een mengsel vormen, niet bekend te maken aan de aanvrager, kan die informatie door de leverancier rechtstreeks aan de bevoegde instantie worden toegezonden.

Criterium 1.   Productomschrijving

Aan de bevoegde instantie worden een technische beschrijving van de vloerbedekking, met inbegrip van tekeningen die de onderdelen of materialen die het eindvloerbedekkingsproduct vormen illustreren, de afmetingen ervan en een beschrijving van het fabricageproces verstrekt. Deze beschrijving gaat vergezeld van de materiaallijst voor het product, waarin het totale gewicht van het product wordt vermeld evenals de opsplitsing van dat gewicht in de verschillende gebruikte materialen.

De naleving van het toepassingsgebied van de productengroep als omschreven in artikel 1 wordt aangetoond.

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming, ondersteund door de volgende informatie over de vloerbedekking:

merk/handelsnaam (2);

een beschrijving van het product, met inbegrip van technische tekeningen die de onderdelen van in het eindproduct gebruikte materialen illustreren;

de materiaallijst; procentuele samenstelling van de grondstoffen, stoffen of mengsels in het eindproduct in massa, met inbegrip van additieven en oppervlaktebehandelingen, indien relevant;

een lijst van alle bestanddelen (3) van het product en hun respectieve gewicht;

een beschrijving van het fabricageproces. Leveranciers van grondstoffen of stoffen worden beschreven aan de hand van hun juridische naam, productielocatie, contactdetails en een beschrijving van de productiestap(pen) die ze hebben uitgevoerd of waarvan ze deel uitmaken.

Het productinformatieblad, de milieuproductverklaring of gelijkwaardige documenten kunnen als bewijs van overeenstemming met dit criterium worden aanvaard wanneer de vermelde informatie daarin is opgenomen.

Criterium 2.   Materialen op hout-, kurk- of bamboebasis

Deze eis wordt toegepast op materialen van hout, kurk, bamboe of op hout-, kurk- of bamboebasis met een gewicht van meer dan 1 % van het eindproduct.

Alle materialen van hout, kurk, bamboe of op hout-, kurk- of bamboebasis zijn niet afkomstig van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) en voor al deze materialen zijn geldige handelsketencertificaten afgegeven in het kader van een certificeringsregeling van een onafhankelijke derde partij, zoals die van de Forest Stewardship Council (FSC), het Programme for the Endorsement of Forest Certification (PEFC) of een gelijkwaardige certificering.

Voor al het/de primaire hout, kurk en bamboe zijn geldige certificaten van duurzaam bosbeheer vereist, die zijn afgegeven op basis van een onafhankelijk, door derden beheerd certificatiesysteem zoals FSC, PEFC of een gelijkwaardig systeem.

Wanneer een certificeringsregeling toestaat dat ongecertificeerd materiaal met gecertificeerd en/of gerecycleerd materiaal wordt gemengd in een product of productielijn, is ten minste 70 % van het hout-, kurk- en/of bamboemateriaal primair materiaal en/of gerecycleerd materiaal met een duurzaamheidscertificaat.

Voor ongecertificeerd materiaal is een controlesysteem vereist dat garandeert dat het materiaal afkomstig is van een legale bron en voldoet aan eventuele andere eisen van de certificeringsregeling met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.

De certificeringsinstanties die certificaten met betrekking tot bosbeheer en/of handelsketens afgeven, worden door die certificeringsregeling geaccrediteerd of erkend.

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming, ondersteund door een geldig handelsketencertificaat van de producent voor alle in het eindproduct of de productielijn gebruikte materialen van hout, kurk, bamboe of op hout-, kurk- of bamboebasis en toont aan dat geen primair materiaal afkomstig is van ggo's. De aanvrager verstrekt extern gecontroleerde boekhoudkundige documenten die aantonen dat ten minste 70 % van de materialen afkomstig is van bossen of gebieden die worden beheerd overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer en/of van gerecycleerde bronnen die voldoen aan de eisen van de desbetreffende onafhankelijke handelsketenregeling. FSC, PEFC en gelijkwaardige systemen worden aanvaard als een onafhankelijk, door derden beheerd certificatiesysteem.

Indien het product of de productielijn ongecertificeerd primair materiaal bevat, wordt bewijs verstrekt dat de ongecertificeerde primaire materialen minder dan 30 % van het eindproduct uitmaken en dat deze zijn onderworpen aan een controlesysteem dat garandeert dat de materialen afkomstig zijn van een legale bron en voldoen aan eventuele andere vereisten van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.

Criterium 3.   Algemene eisen voor gevaarlijke stoffen en mengsels

De aanwezigheid in het product en in bestanddelen daarvan van stoffen die voldoen aan de criteria om volgens artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 te worden ingedeeld bij de zeer zorgwekkende stoffen (SVHC's) of bij de stoffen en mengsels die voldoen aan de criteria voor indeling, etikettering en verpakking (CLP) conform Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4) voor de gevaren die worden vermeld in tabel 3.1, wordt beperkt in overeenstemming met de punten 3.a en 3.b. Voor de toepassing van dit criterium zijn in tabel 3.1 de stoffen op de kandidaatslijst voor SVHC's en de gevarenindelingen van de CLP-verordening op basis van hun gevaarlijke eigenschappen ingedeeld in groepen.

Tabel 3.1.

Groepering van gevaren waarvoor een beperking geldt

Gevaren in groep 1 — SVHC en CLP

Gevaren op grond waarvan een stof in groep 1 wordt ingedeeld:

stoffen op de kandidaatslijst voor SVHC's

kankerverwekkend, mutageen en/of giftig voor de voortplanting (CMR) in de categorieën 1A of 1B: H340, H350, H350i, H360, H360F, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df

Gevaren in groep 2 — CLP

Gevaren op grond waarvan een stof in groep 2 wordt ingedeeld:

CMR-categorie 2: H341, H351, H361f, H361d, H361df, H362

aquatische toxiciteit categorie 1: H400, H410

acute toxiciteit categorie 1 en 2: H300, H310, H330, H304

aspiratietoxiciteit categorie 1: H304

specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) categorie 1: H370, H372

huidallergeen categorie 1: H317

Gevaren in groep 3 — CLP

Gevaren op grond waarvan een stof in groep 3 wordt ingedeeld:

aquatische toxiciteit categorie 2, 3 en 4: H411, H412, H413

acute toxiciteit categorie 3: H301, H311, H331, EUH070

categorie 2 (STOT): H371, H373

3.a)   Beperking van SVHC's

Het product en bestanddelen ervan mogen geen SVHC's bevatten in concentraties hoger dan 0,10 gewichtsprocent.

Met betrekking tot deze eis wordt geen vrijstelling verleend voor stoffen op de kandidaatslijst voor SVHC's die in concentraties boven de 0,10 gewichtsprocent aanwezig zijn in het product of in de bestanddelen ervan.

Beoordeling en controle

De aanvrager bundelt voor het product en alle bestanddelen ervan verklaringen van afwezigheid van SVHC's in concentraties boven de aangegeven concentratiegrens. Bij de verklaringen wordt uitgegaan van de meest recente versie van de kandidaatslijst van het ECHA (5).

3.b)   Beperking op in de vloerbedekking gebruikte stoffen en mengsels die zijn geclassificeerd in de CLP

Stoffen of mengsels die door de producent van de vloerbedekking of diens leveranciers worden gebruikt tijdens de voorbereiding van grondstoffen, de fabricage, de assemblage of enige andere behandeling van de vloerbedekking, worden niet ingedeeld bij een van de in tabel 3.1 vermelde CLP-gevaren. Aan beperkingen onderworpen stoffen of mengsels omvatten kleefstoffen, verven, primers, vernissen, beitsen, harsen, biociden, vulstoffen, wassen, oliën, voegvulmiddelen, kleurstoffen en afdichtingsmaterialen.

Het gebruik van deze aan een beperking onderworpen stoffen is echter toegestaan indien aan ten minste een van de volgende voorwaarden is voldaan:

de/het aan een beperking onderworpen stof of mengsel is gebruikt in hoeveelheden die minder dan 0,10 % van het totale gewicht van de vloerbedekking en elk bestanddeel daarvan uitmaken;

de aan een beperking onderworpen stof verandert de eigenschappen ervan bij verwerking (bijvoorbeeld: wordt niet langer biologisch beschikbaar of ondergaat een chemische reactie), zodat de CLP-gevaren waarvoor een beperking geldt niet langer van toepassing zijn en eventuele residuen van de aan een beperking onderworpen stof die geen reactie hebben ondergaan minder dan 0,10 % van het totale gewicht van de vloerbedekking en elk bestanddeel daarvan uitmaken.

Beoordeling en controle

De aanvrager en/of diens leveranciers verstrekken de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming waaruit blijkt dat aan criterium 3.b) wordt voldaan., indien van toepassing, ondersteund door een lijst van de relevante gebruikte stoffen of mengsels, samen met verklaringen over hun indeling of niet-indeling als gevaarlijke stof, hun toegevoegde hoeveelheden en indien van toepassing verklaringen waarin wordt vermeld of de eigenschappen van stoffen of mengsels veranderen bij verwerking zodat de CLP-gevaren waarvoor een beperking geldt niet langer van toepassing zijn. Is dit het geval, dan worden de hoeveelheden van eventuele residuen van de aan een beperking onderworpen stof vermeld.

Voor elk van de stoffen wordt in verband met de indeling of niet-indeling als gevaarlijke stof de volgende informatie verstrekt:

i)

het CAS (Chemical Abstract Service)-nummer (6) van de stof, het EG (Europese Gemeenschap)-nummer (7) of een ander lijstnummer (indien beschikbaar voor mengsels);

ii)

de fysieke vorm en toestand waarin de stof of het mengsel wordt gebruikt;

iii)

geharmoniseerde gevarenindelingen volgens de CLP-verordening;

iv)

zelfverklaarde indelingen in de databank van krachtens REACH geregistreerde stoffen (8) van het ECHA (indien er geen geharmoniseerde indeling beschikbaar is);

v)

mengselindelingen volgens de criteria van Verordening (EG) nr. 1272/2008.

Bij de beoordeling van zelfverklaarde indelingen in de databank van krachtens REACH geregistreerde stoffen wordt voorrang gegeven aan indelingen van gezamenlijke aanvragen.

Als een indeling volgens de databank van krachtens REACH geregistreerde stoffen is opgenomen met de aantekening „gegevens ontbreken” („data-lacking”) of „niet afdoende” („inconclusive”), of als een stof nog niet in het REACH-systeem is geregistreerd, worden toxicologische gegevens overgelegd die voldoen aan de vereisten van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 en die voldoende onderbouwing vormen voor zelfverklaarde indelingen overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 en de ondersteunende richtsnoeren van het ECHA. Wanneer een vermelding in de databank de aantekening „gegevens ontbreken” of „niet afdoende” bevat, worden de zelfverklaarde indelingen gecontroleerd. Daarbij worden de volgende informatiebronnen geaccepteerd:

i)

toxicologische onderzoeken en gevarenbeoordelingen van met het ECHA vergelijkbare regelgevende agentschappen (9), regelgevende instanties van de lidstaten of intergouvernementele instanties;

ii)

een veiligheidsinformatieblad dat volledig is ingevuld overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006;

iii)

een gedocumenteerd deskundig oordeel van een professionele toxicoloog dat is gebaseerd op een evaluatie van de wetenschappelijke literatuur en bestaande testgegevens, zo nodig aangevuld met de resultaten van nieuwe tests die zijn uitgevoerd door onafhankelijke laboratoria met methoden die door het ECHA zijn erkend;

iv)

een verklaring, in voorkomend geval gebaseerd op een beoordeling door een deskundige, afgegeven door een geaccrediteerde conformiteitsbeoordelingsinstantie die gevarenbeoordelingen uitvoert op basis van de gevarenindelingen van het mondiaal geharmoniseerd classificatie- en etiketteringssysteem voor chemische stoffen (GHS) en de CLP.

Overeenkomstig bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 mag informatie over de gevaarlijke eigenschappen van stoffen ook worden verkregen door andere middelen dan met tests, bijvoorbeeld met behulp van alternatieve methoden, zoals in-vitromethoden, via kwantitatieve structuuractiviteitsmodellen of door gebruik te maken van groepering of „read-across”.

Criterium 4.   Specifieke eisen voor stoffen

4.a)   Contaminanten in gerecycleerd(e) hout, kurk, en bamboe

Eventuele gerecycleerde vezels of spaanders die zijn gebruikt bij de productie van het eindvloerbedekkingsproduct worden getest in overeenstemming met de norm van de European Panel Federation (EPF) betreffende de leveringsvoorwaarden van gerecycleerd hout (10) en moeten voldoen aan de in tabel 4.1 vermelde grenswaarden voor contaminanten.

Tabel 4.1.

Grenswaarden voor contaminanten in gerecycleerd(e) hout, kurk, en bamboe en vezels of spaanders daarvan (mg/kg in droog gerecycleerd materiaal)

Contaminanten

Grenswaarden

Contaminanten

Grenswaarden

Arseen (As)

25

Kwik (Hg)

25

Cadmium (Cd)

50

Fluor (F)

100

Chroom (Cr)

25

Chloor (Cl)

1 000

Koper (Cu)

40

Pentachloorfenol (PCP)

5

Lood (Pb)

90

Teerolie (benzo(a)pyreen)

0,5

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie:

een verklaring van de producent of de leverancier van het paneel, naargelang van toepassing, dat geen gerecycleerd(e) hout, kurk of bamboe of vezels of spaanders daarvan is of zijn gebruikt in de vloerbedekking, of

een verklaring van de producent of de leverancier van het paneel, naargelang van toepassing, dat al het/de gerecycleerd(e) hout, kurk of bamboe of vezels of spaanders daarvan die zijn gebruikt in de vloerbedekking een representatieve test heeft/hebben ondergaan in overeenstemming met de EPF-norm voor de leveringsvoorwaarden voor gerecycleerd hout of een andere gelijkwaardige norm met gelijke of strengere normen, ondersteund door testverslagen die overeenstemming van de gerecycleerde monsters met de in tabel 4.1 vermelde grenswaarden aantonen.

4.b)   Biociden

De behandeling van hout, kurk en/of bamboe van de vloerbedekkingen met biociden is niet toegestaan.

De volgende werkzame stoffen zijn niet toegestaan voor conservering in blik van mengsels op waterbasis zoals kleefstoffen of vernissen:

mengsel (3:1) van chloormethylisothiazolinon en methylisothiazolinon (CMIT/MIT CAS-nr 55965-84-9) in een concentratie van hoger dan 15 ppm,

methylisothiazolinon in een concentratie van meer dan 200 ppm,

andere isothiazolinonen in een concentratie van meer dan 500 ppm.

Beoordeling en controle

De aanvrager overlegt aan de bevoegde instantie een verklaring inzake het niet-gebruik van biociden of, indien van toepassing, een verklaring, ondersteund door een veiligheidsinformatieblad van de leveranciers van het mengsel op waterbasis, met de werkzame stoffen die zijn gebruikt als conserveringsmiddel voor de mengsels op waterbasis in blik.

4.c)   Zware metalen in verven, primers en vernissen

Verven, primers of vernissen die worden gebruikt in materialen van hout, kurk of bamboe of op hout-, kurk- of bamboebasis bevatten geen stoffen op basis van de volgende metalen: cadmium, lood, chroom VI, kwik, arseen of selenium in concentraties van hoger dan 0,010 gewichtsprocent voor elk afzonderlijk metaal in de samenstelling van de ingeblikte verf, primer of vernis.

Beoordeling en controle

De aanvrager of, in voorkomend geval, de leverancier van het materiaal verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, evenals het respectieve veiligheidsinformatieblad van de leveranciers van de gebruikte verven, primers en vernissen.

4. d)   VOS-gehalte in oppervlaktebehandelingen

Oppervlaktebehandelingsproducten die worden gebruikt op materialen van hout, kurk of bamboe of op hout-, kurk- of bamboebasis hebben:

een totaal VOS-gehalte van minder dan of gelijk aan 5 gewichtsprocent (concentratie van de stof in het blik), of

een totaal VOS-gehalte van meer dan 5 gewichtsprocent, mits wordt aangetoond dat ze worden gebruikt in hoeveelheden die overeenkomen met minder dan 10 g/m2 behandeld oppervlak.

Het criterium houdt verband met de totale VOS in de oppervlaktebehandelingsproducten met de chemische samenstelling die ze in natte vorm hebben. Als het product voor gebruik moet worden verdund, wordt de berekening gebaseerd op het gehalte in het verdunde product.

Voor de toepassing van dit criterium wordt onder VOS verstaan: een vluchtige organische stof als gedefinieerd in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2004/42/EG.

Dit criterium is niet van toepassing op mengsels die worden gebruikt voor reparaties (bv. knopen, barsten, deuken enz.) tijdens het fabricageproces.

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming waaruit blijkt dat aan dit criterium, wordt voldaan, ondersteund door het veiligheidsinformatieblad van de oppervlaktebehandelingsstoffen of -mengsels die worden gebruikt op materialen van hout, kurk of bamboe of op hout-, kurk- of bamboebasis. Indien op het veiligheidsinformatieblad wordt vermeld dat het VOS-gehalte van de gebruikte oppervlaktebehandelingsstoffen of -mengsels minder is dan of gelijk is aan 5 gewichtsprocent, is geen verdere controle nodig.

Mocht op het veiligheidsinformatieblad geen informatie over het VOS-gehalte worden vermeld, dan wordt het VOS-gehalte berekend op basis van de lijst van stoffen in het oppervlaktebehandelingsmengsel. De concentratie van elk VOS-ingrediënt wordt uitgedrukt als gewichtsprocent.

Indien het VOS-gehalte groter is dan 5 gewichtsprocent, overlegt de aanvrager een berekening die aantoont dat de effectieve hoeveelheid van de toegepaste VOS per m2 van de behandelde oppervlakte van de vloerbedekking minder is dan 10 g/m2, in overeenstemming met het in aanhangsel I verstrekte richtsnoer.

4.e)   VOS-gehalte in andere stoffen en mengsels

Het VOS-gehalte is minder dan:

3 gewichtsprocent in ingeblikte kleefstoffen en harsen die worden gebruikt bij de fabricage van de vloerbedekkingen,

1 gewichtsprocent in andere stoffen, met uitzondering van ingeblikte kleefstoffen en harsen en oppervlaktebehandelingen (criterium 4.d.) die worden gebruikt bij de fabricage van de vloerbedekkingen.

Het gehalte aan vrij formaldehyde in vloeibare aminoplastharsen die worden gebruikt bij de fabricage van vloerbedekkingen, is minder dan 0,2 gewichtsprocent.

Het criterium heeft betrekking op het totale VOS-gehalte in de stoffen met de chemische samenstelling die ze in natte vorm hebben. Als de mengsels voor gebruik moeten worden verdund, wordt de berekening gebaseerd op het gehalte in het verdunde product.

Voor de toepassing van dit criterium wordt onder VOS verstaan: een vluchtige organische stof als gedefinieerd in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2004/42/EG.

Dit criterium is niet van toepassing op mengsels die worden gebruikt voor reparaties (bv. knopen, barsten, deuken enz.) tijdens het fabricageproces.

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming waaruit blijkt dat aan het criterium wordt voldaan, ondersteund door het veiligheidsinformatieblad van elke ingeblikte kleefstof, hars of andere gebruikte stof of gelijkwaardige documenten die de verklaring van overeenstemming staven, samen met een volledig recept met vermelding van de hoeveelheden en CAS-nummers.

Als in het veiligheidsinformatieblad wordt verklaard dat het VOS-gehalte van de ingeblikte kleefstof of de ingeblikte hars dat/die is gebruikt minder dan 3 gewichtsprocent is, of het VOS-gehalte van andere gebruikte stoffen minder dan 1 gewichtsprocent is, is geen verdere controle nodig.

Mocht op het veiligheidsinformatieblad geen informatie over het VOS-gehalte worden vermeld, dan wordt het VOS-gehalte berekend op basis van de lijst van stoffen. De concentratie van elk VOS-ingrediënt wordt uitgedrukt als gewichtsprocent.

De aanvrager verstrekt testverslagen die aantonen dat het gehalte aan vrij formaldehyde in de vloeibare aminoplastharsen die worden gebruikt minder dan 0,2 gewichtsprocent is, in overeenstemming met norm EN 1243.

4.f)   Weekmakers

Kleefstoffen, harsen of oppervlaktebehandelingsstoffen of -mengsels bevatten geen ftalaatweekmakers als bedoeld in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006. De niet-aanwezigheid van deze ftalaten wordt geacht te bestaan wanneer de totale som van de in de lijst vermelde ftalaten minder is dan 0,10 gewichtsprocent van de kleefstof, de hars, de oppervlaktebehandelingsstof of het oppervlaktebehandelingsmengsel (1 000 mg/kg).

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie:

een verklaring van de leverancier of de producent van de vloerbedekking dat aan het criterium wordt voldaan, waarin staat dat geen ftalaatweekmakers zijn gebruikt, of

een verklaring van de leverancier of de producent van de vloerbedekking dat aan het criterium wordt voldaan, waarin staat dat ftalaatweekmakers zijn gebruikt en dat geen van de ftalaten die de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 vervullen, is gebruikt in de kleefstof, de hars, de oppervlaktebehandelingsstof of het oppervlaktebehandelingsmengsel. Bij ontbreken van een geschikte verklaring wordt de kleefstof, de hars, de oppervlaktebehandelingsstof of het oppervlaktebehandelingsmengsel getest op de aanwezigheid van deze ftalaten overeenkomstig ISO-norm 8214-6.

4.g)   Gehalogeneerde organische verbindingen

Gehalogeneerde organische verbindingen zijn niet toegestaan in de stoffen die worden gebruikt bij de fabricage van vloerbedekkingen (zoals bindmiddelen, kleefstoffen, coatings enz.).

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming, ondersteund door een verklaring van de producent van de stoffen dat er geen gehalogeneerde organische verbindingen zijn gebruikt. Daarnaast worden de respectieve veiligheidsinformatiebladen van de stoffen verstrekt.

4.h)   Vlamvertragers

Vlamvertragers zijn niet toegestaan in de stoffen die worden gebruikt bij de fabricage van vloerbedekkingen.

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming, ondersteund door een verklaring van de producent van de stoffen dat er geen vlamvertragers zijn gebruikt. Daarnaast worden de respectieve veiligheidsinformatiebladen van de stoffen verstrekt.

4.i)   Aziridine en polyaziridine

Aziridine en polyaziridine zijn niet toegestaan in de stoffen die worden gebruikt bij de fabricage van vloerbedekkingen (zoals oppervlaktebehandelingen, coatings enz.).

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming, ondersteund door een verklaring van de producent van de stoffen dat er geen aziridine en polyaziridine zijn gebruikt. Daarnaast worden de respectieve veiligheidsinformatiebladen van de stoffen verstrekt.

Criterium 5.   Energieverbruik in het productieproces

Het gemiddelde jaarlijkse energieverbruik tijdens de fabricage van vloerbedekkingen wordt berekend zoals vermeld in tabel 5.1 en aanhangsel II en is hoger dan de volgende grenswaarden (E-score):

Product

E-score

Massieve houten vloeren

> 11,0

Lamelparket

Houtfineervloeren

Vloerbedekkingen van kurk en van kurktegels

Bamboevloeren

Laminaatvloeren

> 8,0


Tabel 5.1.

Berekening van de E-score

Formule

 

Milieuparameter

Maximum eisen

Formula

A

Aandeel van hernieuwbare energie in het totale jaarlijkse energieverbruik

%

B

Jaarlijkse gekochte elektriciteit

kWh/m2

15 kWh/m2

C

Jaarlijks brandstofverbruik

kWh/m2

35 kWh/m2

 

Waarbij A = de ratio tussen de energie uit hernieuwbare energiebronnen en de totale energie.

De teller van ratio A wordt gelezen als de gekochte brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen als (hoeveelheid brandstof × standaardwaarde), plus de op locatie uit niet uit brandstoffen bestaande hernieuwbare energiebronnen opgewekte warmte, plus 2,5 × de op locatie uit niet uit brandstoffen bestaande hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit plus 2,5 × de gekochte elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.

De noemer van ratio A wordt gelezen als de gekochte brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen als (hoeveelheid brandstof × standaardwaarde), plus de gekochte brandstoffen uit niet-hernieuwbare energiebronnen (hoeveelheid brandstof × standaardwaarde), plus de op locatie uit niet uit brandstoffen bestaande hernieuwbare energiebronnen opgewekte warmte, plus 2,5 × de op locatie uit niet uit brandstoffen bestaande hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit, plus 2,5 × de gekochte elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, plus 2,5 × de gekochte elektriciteit uit niet-hernieuwbare energiebronnen.

 

B = de jaarlijkse gekochte elektriciteit, zijnde de totale van een externe leverancier gekochte elektriciteit. Indien de gekochte elektriciteit afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen wordt een factor 0,8 toegepast.

 

C = het jaarlijkse brandstofverbruik, zijnde de som van alle gekochte brandstoffen en de als bijproduct bij de fabricage van de vloerbedekkingen gegenereerde en op locatie voor de opwekking van energie gebruikte brandstoffen.

 

De E-score wordt berekend per m2 aan vervaardigde vloerbedekkingen, waarbij het directe energieverbruik bij de vervaardiging van vloerbedekkingen in aanmerking wordt genomen. Het indirecte energieverbruik wordt niet in aanmerking genomen.

De volgende lijst is een indicatieve lijst van activiteiten die wel en niet worden inbegrepen bij de berekening van het energieverbruik. De activiteiten lopen van de ontvangst van de boomstammen, de kurk of de bamboe in de bedrijfsinstallaties van de producent of diens leveranciers tot het eind van het fabricageproces.

Product

Activiteiten voor de berekening van het elektriciteits- en brandstofverbruik (indicatieve lijst)

Inbegrepen

Niet inbegrepen

Massieve houten vloeren

drogen, malen en zagen

op maat zagen en kanten

schuren

coaten

verpakken

en elke andere activiteit die nodig is voor de fabricage

vervaardigen van lakken of andere ingeblikte preparaten

bij controleactiviteiten verbruikte energie

indirect energieverbruik (bv. verwarming, verlichting, intern vervoer enz.).

Lamelparket

drogen, malen en zagen

op maat zagen en kanten

schuren

persen

coaten

verpakken

en elke andere activiteit die nodig is voor de fabricage

Vloeren van kurk en van kurken tegels

drogen, malen en zagen

op maat zagen en kanten

schuren

persen

fabriceren van de kernplaat indien gebruikt in de structuur

coaten

verpakken

en elke andere activiteit die nodig is voor de fabricage

Bamboevloeren

Laminaatvloeren

fabriceren van de kernplaat

impregnatieproces van het decor, de toplaag en het bedrukte papier

persen

op maat zagen

verpakken

en elke andere activiteit die nodig is voor de fabricage

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt een verklaring en bewijs over:

het type en de hoeveelheid elektriciteit die, gemiddeld, jaarlijks is gekocht van een externe leverancier. Mocht elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen worden gekocht, dan worden garanties van oorsprong overeenkomstig Richtlijn 2009/28/EG verstrekt. Wanneer Richtlijn 2009/28/EG niet van toepassing is in het land waar de vloerbedekking is vervaardigd, wordt een gelijkwaardig bewijsmiddel verstrekt;

het type/de typen en hoeveelheden brandstoffen die zijn gebruikt bij de fabricage van de vloerbedekkingen door middel van de contracten, facturen of gelijkwaardige documenten, met vermelding van datums, geleverde/gekochte hoeveelheden en specificaties van de brandstof (bv. fysisch-chemische eigenschappen, calorische benedenwaarde (LHV) enz.). Ook wordt een verklaring bijgevoegd waarin wordt vermeld welke gebruikte brandstoffen afkomstig zijn uit hernieuwbare energiebronnen overeenkomstig Richtlijn 2009/28/EG;

de hoeveelheid energie die is gebruikt in de productiestappen die in aanmerking worden genomen bij de berekening van de E-score, samen met ondersteunende documenten (bv. energiemetingen in verschillende fasen in het fabricageproces, energieverbruik van de apparatuur als gerapporteerd in de productbladen enz.);

het type en de hoeveelheid verkochte energie. De berekeningen omvatten de typen en de hoeveelheden van brandstoffen, indien van toepassing, die zijn gebruikt voor het opwekken van de verkochte energie, de datums en perioden waarop of waarin deze energie is opgewekt en de verkoopdatums;

een verklaring inzake de gemiddelde jaarlijks geproduceerde hoeveelheid vloerbedekking (in m2) waarvoor de EU-milieukeur wordt aangevraagd.

Zowel de documenten die worden gebruikt om het energieverbruik, de aankoop van brandstoffen en de opwekking van energie mee te delen als de documenten die worden gebruikt om de productie van vloerbedekkingen aan de nationale autoriteiten door te geven kunnen worden gebruikt om aan te tonen dat aan dit criterium wordt voldaan.

Criterium 6.   Emissies van VOS van de vloerbedekkingen

Gemeten in een testkamer in overeenstemming met testnorm CEN/TS16516 overschrijden de vloerbedekkingen de in tabel 6.1 vermelde emissiewaarden niet. De verpakking en verzending van monsters voor het testen, behandelen en conditioneren vinden plaats volgens de in CEN/TS16516 beschreven procedures.

Tabel 6.1.

Emissie-eisen

Producten

Emissie-eisen

Stof

Grenswaarde na 28 dagen opslag in een geventileerde testkamer (zie CEN/TS16516) in mg/m3 lucht (d)

Massieve houten vloeren

Lamelparket

Houtfineervloeren

Totale VOS minus azijnzuur

(CAS 64-19-7)

< 0,3

Vloeren van kurk

Bamboevloeren

Totale VOS

Laminaatvloeren

Totale VOS

< 0,16

Alle vloerbedekkingen

Totale SVOS

< 0,1

Massieve houten vloeren

Lamelparket

Houtfineervloeren

R-waarde voor LCI-stoffen („Lowest Concentrations of Interest”) minus azijnzuur (CAS 64-19-7)

≤ 1

Vloeren van kurk

Bamboevloeren

Laminaatvloeren

R-waarde voor LCI-stoffen

≤ 1

Alle vloerbedekkingen

Kankerverwekkende stoffen

< 0,001

Voor de toepassing van dit criterium wordt onder VOS verstaan: alle vluchtige organische stoffen die elueren in een gaschromatografische kolom tussen n-hexadecaan (exclusief) en n-docosaan (inclusief) en met een kookpunt tussen circa 68 °C en 287 °C, waarbij de meting wordt uitgevoerd met behulp van een capillaire kolom gecoat met 5 % fenylpolysiloxaan/95 % methylpolysiloxaan.

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming, ondersteund door de testverslagen van in overeenstemming met CEN/TS16516 uitgevoerde kamertests of een gelijkwaardige methode die aantoont dat aan de grenswaarden van tabel 6.1 wordt voldaan. De testverslagen omvatten:

de toegepaste testmethode,

de testresultaten en de benodigde berekeningen waaruit blijkt dat aan de grenswaarden van tabel 6.1 wordt voldaan.

Als de voor 28 dagen gespecificeerde concentratiegrenswaarden drie dagen na het plaatsen van het monster in de testkamer of in een andere periode tussen 3 en 27 dagen na het plaatsen van het monster in de testkamer kunnen worden behaald, mag worden verklaard dat aan de vereisten en mag de test voortijdig worden gestopt.

Testgegevens vanaf maximaal twaalf maanden vóór de aanvraag van de EU-milieukeur zijn geldig voor producten op voorwaarde dat er geen wijzigingen zijn aangebracht aan het toegepaste fabricageproces of de gebruikte chemische formuleringen die geacht worden de VOS-emissies van het eindproduct te doen stijgen.

Ook een geldig certificaat van relevante binnenklimaatkeurmerken kan worden gebruikt als bewijs van overeenstemming indien het binnenklimaatkeurmerk voldoet aan de eisen van dit criterium en door de bevoegde instantie wordt beoordeeld als gelijkwaardig.

Criterium 7.   Emissies van formaldehyde van de vloerbedekkingen en de kernplaat

De vloerbedekkingen die zijn gefabriceerd met behulp van kernplaten, kleefstoffen, harsen of afwerkingsmiddelen op formaldehydebasis, en indien gebruikt, de onbehandelde kernplaten die zijn gefabriceerd met behulp van formaldehydekleefstoffen of -harsen, hebben:

formaldehyde-emissies die lager zijn dan 50 % van de drempelwaarde die toestaat dat ze worden ingedeeld als E1 als gedefinieerd in bijlage B bij EN 13986+A1 (van toepassing op alle vloerbedekkingen en niet-MDF/niet-HDF-kernplaten), of

formaldehyde-emissies die lager zijn dan 65 % van de E1-drempelwaarde als gedefinieerd in bijlage B bij EN 13986+A1 die van toepassing is op onbehandelde MDF/HDF-kernplaten, of

formaldehyde-emissies die lager zijn dan de grenswaarden als vastgesteld in CARB fase II of de Japanse normen F-3- of F-4-sterren.

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan. De beoordeling en controle van vloerbedekkingen en kernplaten met lage formaldehyde-emissies varieert afhankelijk van de certificeringsregeling waaronder ze vallen. De controledocumenten die voor elke regeling zijn vereist worden beschreven in tabel 7.1.

Tabel 7.1.

Controledocumenten voor vloerbedekkingen met lage formaldehyde-emissies

Certificeringsregeling

Beoordeling en controle

E1

(als gedefinieerd in bijlage B bij EN 13986+A1)

Een verklaring van de fabrikant en de leverancier van de kernplaat, indien van toepassing, waarin wordt vermeld dat de vloerbedekking en de onbehandelde niet-MDF/niet-HDF-kernplaten voldoen aan 50 % van de E1-emissiegrenswaarden als gedefinieerd in bijlage B bij EN 13986+A1 (11) of, als er sprake is van onbehandelde MDF/HDF-kernplaten, aan 65 % van de E1-emissiegrenswaarden, onderbouwd door testverslagen overeenkomstig EN 120, EN 717-2 of EN 717-1 of een gelijkwaardige methode.

CARB: Fase II-grenswaarden

Een verklaring van de fabrikant en de leverancier van de kernplaat, indien van toepassing, onderbouwd door met testresultaten overeenkomstig ASTM E1333 of ASTM D6007, die aantonen dat de platen voldoen aan de Fase II-formaldehyde-emissiegrenswaarden zoals gedefinieerd in de California Composite Wood Products Regulation 93120 (12).

De vloerbedekking en de kernplaat, indien van toepassing, mogen worden geëtiketteerd overeenkomstig hoofdstuk 93120.3(e), met gegevens betreffende de naam van de producent, het partijnummer van het product en het door CARB toegekende nummer voor de derde partij die het certificaat heeft afgegeven (dit onderdeel is niet verplicht als de producten buiten Californië worden verkocht of als ze zijn vervaardigd zonder toevoeging van formaldehyde of bepaalde formaldehydeharsen met zeer lage formaldehyde-emissies).

Grenswaarden volgens F-3- of 4-sterren

Een verklaring van de fabrikant en de leverancier van de kernplaat, indien van toepassing, inzake de overeenstemming met de formaldehyde-emissiegrenswaarden volgens JIS A 5905 (voor houtvezelplaat) of JIS A 5908:2003 (voor spaanplaat en multiplex), onderbouwd door testgegevens volgens de JIS A 1460-exsiccatormethode.

Criterium 8.   Geschiktheid voor gebruik

Alleen de eisen voor het specifieke type vloerbedekking moeten worden nageleefd.

De vloerbedekkingen moeten worden getest en ingedeeld volgens de meest recente versies van de normen en de indicaties die worden vermeld in tabel 8.1.

Tabel 8.1.

Normen voor het beproeven en indelen van vloerbedekkingen

Vloerbedekking

Beproevingsmethode

Indeling

Houtfineer-vloeren (13)

EN 1534 voor weerstand tegen indrukking

EN 13329 voor dikte (zwelling)

Passende beproevingsmethode voor schokweerstand (14)

Passende beproevingsmethode voor slijtvastheid (14)

ISO 24334 voor vergrendelkracht

EN ISO 10874 (1)

In de fabriek geverniste vaste vloerbedekkingen en lamelparket

Dikte van de toplaag

Houthardheid van de oppervlaktelaag (2)

EN 685 (2) CTBA

In de fabriek geoliede ongecoate houten vloerbedekkingen en ongecoat lamelparket

Vloeren van kurktegels

EN 12104

EN ISO 10874

Vloeren van kurk

EN 660-1 voor slijtagegroep

EN 425 voor bureaurolstoel

EN 425 voor gesimuleerde beweging van een meubelpoot

ISO 24343-1 voor restindruk

Bamboevloeren

EN 1534 voor weerstand tegen indrukking

EN 13696 voor dikte van de toplaag of slijtlaag

Laminaatvloeren

EN 13329

EN 14978

EN 15468

EN ISO 10874

Vloerbedekkingen bereiken ten minste:

Vloerbedekking

Grenswaarden

Houtfineervloeren

het gebruiksniveau van klasse 23 voor vloerbedekkingen bestemd voor particulier gebruik

het gebruiksniveau van klasse 32 voor vloerbedekkingen bestemd voor commercieel gebruik

In de fabriek geverniste vaste vloerbedekkingen en lamelparket

het gebruiksniveau van klasse 23 voor vloerbedekkingen bestemd voor particulier gebruik en commercieel gebruik

In de fabriek geoliede ongecoate massieve houten vloerbedekkingen en ongecoat lamelparket

Vloeren van kurktegels

het gebruiksniveau van klasse 23 voor vloerbedekkingen bestemd voor particulier gebruik

het gebruiksniveau van klasse 32 voor vloerbedekkingen bestemd voor commercieel gebruik

Vloeren van kurk

Bamboevloeren

Evenwichtsvochtgehalte: 8 % bij 20 °C en 50 % relatieve vochtigheid

Weerstand tegen indrukking:

≥ 4 kg/mm2 voor boven en aan de zijkant ingedrukte vloerbedekkingen

≥ 9,5 kg/mm2 voor vloerbedekkingen met een hoge dichtheid

Laminaatvloeren

het gebruiksniveau van klasse 23 voor vloerbedekkingen bestemd voor particulier gebruik

het gebruiksniveau van klasse 32 voor vloerbedekkingen bestemd voor commercieel gebruik

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan. De verklaring wordt ondersteund door testverslagen waarin het volgende wordt vermeld:

het type vloerbedekking,

de geselecteerde beproevingsmethode(n),

de testresultaten en de indeling van de vloerbedekking overeenkomstig de resultaten en de passende norm, indien van toepassing.

Als de vloerbedekking is beproefd volgens een andere testmethode dan de hierboven gespecificeerde, kan dit aanvaardbaar zijn als de testen naar het oordeel van de bevoegde instantie vergelijkbaar zijn.

Criterium 9.   Repareerbaarheid en verlengde garantie

Alleen de eisen voor het specifieke type vloerbedekking moeten worden nageleefd.

Voor het repareren en vervangen van versleten onderdelen voldoet de vloerbedekking aan de volgende eisen:

repareerbaarheid: in de instructies voor de consument of op de website van de fabrikant is informatie beschikbaar voor de gebruikers en installateurs:

a)

ontwerp voor reparatie en reparatiedocument: voor vloerbedekkingen die niet worden vastgelijmd moet de vloerbedekking demontage toelaten met het oog op reparaties, hergebruik en recycling. Voor de demontage en vervanging van beschadigde elementen worden eenvoudige en geïllustreerde instructies verstrekt. De demontage en vervanging kunnen worden uitgevoerd met behulp van gewoon basis-handgereedschap. Er wordt informatie verstrekt over dan wel een aanbeveling gedaan inzake het in voorraad houden van reserve-elementen voor eventuele reparaties;

verlengde productgarantie:

b)

de aanvrager geeft zonder extra kosten minimaal vijf jaar garantie vanaf de leveringsdatum van het product. Deze garantie geldt onverminderd de wettelijke verplichtingen van de fabrikant en de verkoper op grond van de nationale wetgeving.

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming, ondersteund door:

een kopie van het reparatiedocument of enig ander materiaal waarin de informatie over het ontwerp voor reparatie wordt verstrekt,

een kopie van de garantie met de algemene voorwaarden van de verlengde productgarantie die zijn opgenomen in de documentatie met consumenteninformatie en die voldoen aan de in dit criterium vastgestelde minimale eisen.

Criterium 10.   Consumenteninformatie

Het product wordt verkocht met de relevante consumenteninformatie op de verpakking of in andere documentatie die bij het product worden geleverd. Alleen de eisen voor het specifieke type vloerbedekking moeten worden nageleefd.

De instructies met betrekking tot de volgende aspecten zijn leesbaar en worden verstrekt in de taal van het land waar het product in de handel wordt gebracht en/of omvatten een grafische weergave of iconen:

informatie over de subgroep waartoe het product behoort (vaste vloerbedekkingen of lamelparket, vloeren van kurk, vloeren van kurktegels, bamboevloeren, laminaatvloeren enz.), de hoeveelheid in het eindproduct gebruikt hout-, kurk- of bamboemateriaal in gewichtspercentage, en of er nog een oppervlaktebehandeling nodig is op de plek van de gebruiker;

aanbevelingen voor de installatie: alle relevante instructies voor de in milieuopzicht beste installatiepraktijken worden opgenomen:

waar mogelijk wordt een zwevende installatie aanbevolen. Er wordt verwezen naar de noodzakelijke voorbereiding van het onderliggende oppervlak en de daarbij benodigde hulpmaterialen,

als vastlijmen wordt aanbevolen vanwege de mogelijke langere gebruiksduur, wordt een aanbeveling opgenomen voor het gebruik van een kleefstof/lijm gecertificeerd met een Type I-milieukeur of een kleefstof met lage emissies in overeenstemming met EMICODE EC1 of gelijkwaardig,

geïllustreerde instructies voor montage en demontage volgens de vereisten van criterium 9.a. (indien van toepassing);

aanbeveling voor de oppervlaktebehandeling van ongecoate vloerbedekkingen en vloeren die een geolied oppervlak nodig hebben:

relevante informatie over het type en de hoeveelheid benodigde coatingproducten (bv. olie of vernis) om de bedoelde duurzaamheid te bereiken,

relevante informatie over de coating van de vloerbedekkingen met coatingproducten met lage emissies in overeenstemming met Richtlijn 2004/42/EG,

informatie over de wijze waarop de levensduur van de vloerbedekking kan worden verlengd door middel van renovatie, bv. door schuren en oppervlaktebehandeling;

aanbevelingen voor het gebruik, de schoonmaak en het onderhoud van het product:

relevante informatie voor routinematig schoonmaken wordt opgenomen indien van toepassing op het type vloerbedekking, met vermelding van schoonmaakproducten met een Type I-milieukeur,

onderhoudsinstructies, met inbegrip van onderhoudsproducten, en producten voor renovatie of intensief schoonmaken. Indien mogelijk moeten onderhoudsproducten met een Type I-milieukeur worden aanbevolen,

een duidelijke verklaring inzake de toepassingsgebieden en een verklaring van overeenstemming waaruit blijkt dat aan de toepasselijke EN-normen voor het product als bedoeld in criterium 8 wordt voldaan;

informatie over de repareerbaarheid:

een duidelijke verklaring waarin de levering van reserveonderdelen volgens de vereisten van criterium 9.a. wordt aanbevolen,

relevante informatie over de algemene voorwaarden van de productgarantie volgens de vereisten van criterium 9.b.;

informatie over het einde van de levenscyclus van het product:

een gedetailleerde beschrijving van de beste manieren om het product te verwijderen (hergebruik, recycling, energieherwinning enz.) dient aan de consument te worden verstrekt, gerangschikt volgens de effecten op het milieu.

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming waaruit blijkt dat aan het criterium wordt voldaan, ondersteund door een kopie van de consumenteninformatie die bij het product wordt geleverd. De kopie toont overeenstemming met elk van de in het criterium vermelde punten, voor zover van toepassing.

Criterium 11.   Informatie op de EU-milieukeur

Het logo moet zichtbaar en leesbaar zijn. Het registratie-/vergunningsnummer van de EU-milieukeur moet op het product staan en moet leesbaar en duidelijk zichtbaar zijn.

Het facultatieve label met tekstruimte moet de volgende tekst bevatten:

Hout-, kurk- of bamboemateriaal uit duurzaam beheerde bossen

Lager energieverbruik voor fabricage

Product met lage emissies

Beoordeling en controle

De aanvrager verstrekt de bevoegde instantie een verklaring van overeenstemming waaruit blijkt dat aan het criterium wordt voldaan, ondersteund door een kopie van de informatie op de EU-milieukeur.


(1)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(2)  Onder handelsnaam wordt verstaan: alle namen waaronder de stof op de markt van de Unie in de handel wordt gebracht.

(3)  Onder bestanddeel wordt verstaan: elk van de lagen waaruit de vloerbekleding bestaat waarvan het materiaal en de vorm een specifieke functie vervullen. Dit omvat bijvoorbeeld de slijt- en antikraslaag, de patroon- of fineerlaag, de substraat- of stabiliteitslaag en de onderlaag.

(4)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(5)  ECHA, kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen voor autorisatie, http://www.echa.europa.eu/candidate-list-table

(6)  CAS-register: https://www.cas.org/content/chemical-substances

(7)  EG-inventaris: http://echa.europa.eu/information-on-chemicals/ec-inventory

(8)  ECHA, databank van krachtens REACH geregistreerde stoffen: http://www.echa.europa.eu/information-on-chemicals/registered-substances

(9)  ECHA, Samenwerking met soortgelijke regelgevende agentschappen, http://echa.europa.eu/nl/about-us/partners-and-networks/international-cooperation/cooperation-with-peer-regulatory-agencies

(10)  „EPF Standard for delivery conditions of recycled wood”, oktober 2002, op: http://europanels.org/site/upload/57d9467eac5f3.pdf

(d)  De kamertest moet 28 dagen na het voltooien van de oppervlaktebehandeling worden uitgevoerd. Tot dit moment wordt het te testen product opgeslagen in een afgesloten verpakking op de productielocatie en aldus afgeleverd bij het testlaboratorium.

(11)  De eisen zijn van toepassing op vloerbekledingen met een vochtgehalte van H = 6,5 %.

(12)  Regulation 93120 „Airborne toxic control measure to reduce formaldehyde emissions from composite wood products” California Code of Regulations.

(13)  Houtfineervloeren zijn vaste vloerbekledingen die bestaan uit een substraat gemaakt van een plaat op houtbasis met een toplaag van houtfineer en mogelijk een onderlaag.

(14)  Ten behoeve van de overeenstemming met dit criterium worden metingen en berekeningen gemaakt met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden waarin de algemeen erkende, nieuwste metings- en berekeningsmethoden in aanmerking worden genomen, waaronder geharmoniseerde normen waarvan de referentie is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Ze voldoen aan de technische definities, condities en parameters als beschreven in de gebruikershandleiding (User Manual) inzake criteria.

(1)  De voor meting van de schuurweerstand gebruikte beproevingsmethode moet worden vermeld, evenals de dikte van de toplaag (indien van toepassing).

(2)  De indeling van houtsoorten op basis van de houthardheid en de correlaties tussen de gebruiksklassen in de norm EN 685 en de dikte van de topslijtlaag en de houtsoorten zijn te vinden in CTBA Revetements interiors Parquet 71.01.

AANHANGSEL I

Richtsnoer voor de berekening van de hoeveelheid toegepaste VOS

De eis heeft betrekking op de totale VOS in de oppervlaktebehandelingsproducten met de chemische samenstelling die ze in natte vorm hebben. Als het product moet worden verdund, wordt de berekening gebaseerd op het gehalte in het verdunde product.

De methode is gebaseerd op de toepassingsmethode waarmee de toegepaste hoeveelheden per m2 oppervlak worden berekend. Met deze methode wordt de inhoud van de organische oplosmiddelen als percentage van de hoeveelheid toegepaste oppervlaktebehandeling bepaald.

De toegepaste hoeveelheid VOS wordt berekend met behulp van de volgende formule

Formula

De formule omvat:

hoeveelheid oppervlaktebehandelingsproduct: voor elke toegepaste coating wordt de hoeveelheid oppervlaktebehandeling die in het systeem wordt ingevoerd gerapporteerd in g/m2,

het aandeel VOS in de oppervlaktebehandelingsproducten: de concentratie wordt uitgedrukt als gewichtspercentage,

de efficiëntie van de oppervlaktebehandeling die afhankelijk is van de toepassingsmethode. De efficiëntie wordt vermeld in overeenstemming met de oppervlaktebehandelingssector zoals getoond in tabel 4.2,

de som van alle toegepaste coatings.

Tabel 4.2.

Efficiëntie van de oppervlaktebehandelingen

Oppervlaktebehandeling

Efficiëntie %

Oppervlaktebehandeling

Efficiëntie %

Automatisch spuitapparaat zonder recycling

50

Opbrengen met roller

95

Automatisch spuitapparaat met recycling

70

Lakgordijngieten

95

Elektrostatisch spuiten

65

Vacuüm opbrengen

95

Bell/disk spuiten

80

 

 

AANHANGSEL II

Richtsnoer voor de berekening van het energieverbruik in het productieproces

Het energieverbruik per m2 vloerbedekking wordt berekend als een jaarlijks aritmetisch gemiddelde van de afgelopen drie jaar. Indien het bedrijf niet over deze gegevens beschikt, zal de bevoegde instantie beoordelen of gelijkwaardige gegevens kunnen worden aanvaard.

Indien de producent een energieoverschot heeft dat wordt verkocht als elektriciteit, stoom of warmte, kan de verkochte hoeveelheid van het brandstofverbruik worden afgetrokken. Alleen brandstof die feitelijk wordt verbruikt bij de fabricage van de vloerbedekking wordt opgenomen in de berekening.

Het energieverbruik wordt gerapporteerd in kWh/m2, hoewel de berekeningen ook kunnen worden gemaakt in MJ/m2 (1 kWh = 3,6 MJ).

Het energiegehalte van de brandstoffen wordt berekend op basis van tabel 5.2. Als de elektrische energie op de locatie zelf wordt geproduceerd, kan een van de volgende methoden worden gebruikt voor de berekening van het brandstofverbruik:

feitelijke jaarlijkse brandstofverbruik,

verbruik van op de locatie zelf geproduceerde elektriciteit vermenigvuldigd met 2,5 als de oorsprong een onbrandbare hernieuwbare bron is.

De waarden van het energieverbruik worden berekend met behulp van de standaardbrandstofwaarden. Het energiegehalte van verschillende brandstoffen wordt gegeven in tabel 5.2.

Tabel 5.2.

Standaardbrandstofwaarden  (1)

Brandstof

MJ/kg

Brandstof

MJ/kg

Benzine

44,0

Pellets (7 % W)

16,8

Dieselolie

 

Turf

7,8-13,8

LPG

45,2

Stro (15 % W)

 

Eo1-olie

42,3

Biogas

 

Eo5-olie

44,0

Houtspaanders (25 % W)

13,8

Aardgas

47,2

Afvalhout

 

Kolen voor energiecentrales

28,5

GJ/ton is equivalent aan MJ/kg

De formule voor de berekening van het energiegehalte van houtspaanders is afhankelijk van het watergehalte. Om het water in het hout te laten verdampen is energie nodig. Deze energie verlaagt de warmtewaarde van de houtspaanders. Het energiegehalte kan worden berekend als:

Formula

De factor 21,442 is de som van de verdampingswarmte van water (2,442 MJ/kg) en het energiegehalte van droog hout (19,0 MJ/kg). Als de aanvrager over laboratoriumanalyses van de warmtewaarde van een brandstof beschikt, kunnen bevoegde instanties overwegen om deze warmtewaarde te gebruiken voor de berekening van het energiegehalte.


(1)  De waarden zijn vastgesteld in bijlage IV bij Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(% W) is het gewichtspercentage van water in de brandstof en krijgt in de onderstaande formule de letter f. Als er niets anders wordt verklaard, is f = 0 % W en is het asgehalte gemiddeld.

AANHANGSEL III

Lijst van normen en andere technische specificaties

Tabel III.1.

Lijst van normen en andere technische specificaties

Norm

Benaming

Definities van vloerbedekkingen

EN 12466

Veerkrachtige vloerbedekkingen — Woordenlijst

EN 13329

Laminaatvloerbedekkingen. Specificaties, eisen en beproevingsmethoden.

ISO 14021

Milieu-etiketteringen en -verklaringen — Zelfvastgestelde milieu-uitspraken (Type II milieu-etikettering)

Emissies van luchtige organische stoffen

CEN/TS 16516

Bouwproducten — Beoordeling van de afgifte van gevaarlijke stoffen — Bepaling van emissies naar binnenlucht

EN 717-1

Houtachtige plaatmaterialen — Bepaling van de formaldehyde-emissie — Formaldehyde-emissie volgens de kamermethode

EN 717-2

Houtachtige plaatmaterialen — Bepaling van de formaldehyde-emissie — Formaldehyde-emissie bepaald volgens de gasanalysemethode

EN 120

Houtachtige plaatmaterialen — Bepaling van het formaldehydegehalte — Extractiemethode genoemd perforatormethode

EMICODE

http://www.emicode.com/en/emicode-r/

Grondstoffen

EPF

„EPF Standard for delivery conditions of recycled wood”, oktober 2002. http://europanels.org/site/upload/57d9467eac5f3.pdf

EN 1243

Lijmen. Bepaling van het gehalte aan vrij formaldehyde in amino- en amidoformaldehydecondensaten

ISO 8214-6

Veiligheid van speelgoed — Deel 6: Speelgoed en producten bestemd voor kinderen. Bepaling van ftalatische weekmakers in polyvinylchloride kunststoffen

Geschiktheid voor gebruik

EN 425

Veerkrachtige vloerbedekking en laminaat. Bepaling van de bureaurolstoel-bestandheid

EN 660-1

Veerkrachtige vloerbedekkingen. Bepaling van de slijtvastheid. Stuttgart-proef

EN 685

Veerkrachtige vloerbedekkingen, tapijten en laminaatvloerbedekkingen. Classificatie

EN 1534

Houten vloeren en parket — Bepaling van de weerstand tegen indrukking (Brinell) — Beproevingsmethode

EN ISO 10874

Veerkrachtige, textiel en laminaatvloerbedekkingen — Classificatie

EN 12104

Veerkrachtige vloerbedekkingen. Tegels van geperste kurk. Specificaties.

EN 13329

Laminaatvloerbedekkingen. Specificaties, eisen en beproevingsmethoden.

EN 13696

Houten vloeren — Beproevingsmethoden voor het bepaling van de elasticiteit, de slijtvastheid en de schokweerstand

EN 14978

Laminaatvloerbedekkingen — Delen met toplaag op basis van acryl — Specificaties, eisen en beproevingsmethoden

EN 15468

Laminaatvloerbedekkingen — Elementen met direct aangebrachte gedrukte en met hars behandelde oppervlaktelaag — Specificaties, eisen en beproevingsmethoden.

ISO 24343-1

Veerkrachtige en laminaatvloerbedekkingen — Bepaling van de indruk en de restindruk — Deel 1: Restindruk


2.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 28/69


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/177 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2017

over de overeenstemming van het gezamenlijke voorstel tot instelling van de corridor voor goederenvervoer „Amber” met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 141)

(Slechts de teksten in de Hongaarse, de Poolse, de Sloveense en de Slowaakse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (1), en met name artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 5, lid 5, van Verordening (EU) nr. 913/2010 hebben de ministeries voor spoorvervoer van Hongarije, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek de Commissie een intentieverklaring gestuurd die zij op 7 april 2016 heeft ontvangen. In de brief werd voorgesteld om op het grondgebied van die vier lidstaten de corridor voor goederenvervoer „Amber” in te stellen.

(2)

Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) nr. 913/2010 heeft de Commissie dat voorstel onderzocht en heeft zij geconcludeerd dat het om de volgende redenen in overeenstemming is met artikel 5 van die verordening.

(3)

In het voorstel is rekening gehouden met de criteria van artikel 4 van de verordening. De voorgestelde corridor voor goederenvervoer, die over het grondgebied van meer dan drie lidstaten loopt, vergemakkelijkt het vervoer tussen de havens aan de Adriatische Zee in Slovenië, tussen de binnenhavens aan de Donau in Hongarije en in Slowakije. Hij verbetert ook de verbinding met de grote intermodale overslagterminals voor weg- en spoorvervoer in de betrokken lidstaten en zorgt voor een rechtstreekse goederenroute ten oosten van de Alpen. Hij kan ook het spoorverkeer met Servië bevorderen en eventueel het spoorverkeer over de oostelijke grens van de EU en tussen Europa en Azië verbeteren.

(4)

Bovendien blijkt uit marktstudies over de „Amber”-corridor dat er op het voorgestelde traject een verkeersvraag is, onder meer tussen het westelijke achterland van Hongarije en de zeehaven van Koper en tussen de oostelijke gebieden van Polen, Slowakije en Hongarije. Uit de studies blijkt dat een modal shift en een groter verkeersvolume op de corridor tot de mogelijkheden behoren.

(5)

De betrokken infrastructuurbeheerders hebben hun volledige steun voor de nieuwe goederencorridor betuigd en volgens de intentieverklaring hebben de potentiële aanvragers belangstelling laten blijken om de corridor te gebruiken.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het volgens artikel 21 van Verordening (EU) nr. 913/2010 opgerichte comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De intentieverklaring over de instelling van de corridor voor goederenvervoer „Amber”, die de Commissie op 7 april 2016 heeft ontvangen van de ministeries voor spoorvervoer van Hongarije, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en waarin het traject Koper-Ljubljana-/Zalaszentivan-Sopron/Csorna-/(grens Hongarije-Servië)-Kelebia-Budapest-/-Komárom-Leopoldov/Rajka-Bratislava-Žilina-Katowice/Kraków-Warszawa/Łuków-Terespol-(grens Polen-Belarus) wordt voorgesteld als hoofdtraject van de „Amber”-corridor, is in overeenstemming met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Hongarije, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2017.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22.


2.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 28/71


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/178 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2017

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 betreffende de overeenstemming van het gezamenlijk voorstel van de betrokken lidstaten voor de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 142)

(Slechts de teksten in de Duitse, de Franse, de Litouwse, de Nederlandse, de Poolse en de Tsjechische taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (1), en met name artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 5, lid 5, van Verordening (EU) nr. 913/2010 hebben de ministeries die bevoegd zijn voor spoorvervoer in België, Duitsland, Litouwen, Nederland, Polen en Tsjechië op 27 april 2014 een intentieverklaring naar de Commissie gestuurd. Dit omvatte een voorstel voor de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor tot Tsjechië, het zuiden van Polen en de Pools-Oekraïense grens.

(2)

De Commissie heeft het voorstel bestudeerd op grond van artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) nr. 913/2010, en heeft Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 van de Commissie (2) betreffende de overeenstemming met artikel 5 van deze verordening vastgesteld.

(3)

In de intentieverklaring van 27 april 2014 werd meegedeeld dat de uitbreiding van Katowice naar Medyka pas in 2020 in gebruik kon worden genomen. Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 heeft echter ook betrekking op deze uitbreiding, en overeenkomstig artikel 5, lid 7, van Verordening (EU) nr. 913/2010 moeten de betrokken lidstaten de goederencorridor uiterlijk twee jaar na de bekendmaking van het besluit van de Commissie tot stand brengen. Op basis hiervan moet de uitbreiding naar Medyka uiterlijk op 7 juli 2017 operationeel zijn; dit strookt niet met het voornemen van de lidstaten in de bovengenoemde brief. Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 moet daarom worden gewijzigd door de verwijzing naar de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor tot Medyka te schrappen.

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 21 van Verordening (EU) nr. 913/2010 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 wordt vervangen door:

„Artikel 1

De intentieverklaring van 27 april 2014 betreffende de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor tot Tsjechië en het zuiden van Polen, die aan de Commissie is toegezonden door de ministeries die bevoegd zijn voor het spoorvervoer in België, Tsjechië, Duitsland, Litouwen, Nederland en Polen, en waarin de route Wilhelmshaven/Bremerhaven/Hamburg/Amsterdam/Rotterdam/Antwerpen-Aken-Hannover/Berlijn-Warschau-Terespol (Pools-Belarussische grens)/Kaunas-Riga-Tallinn/Falkenberg-Praag/Wroclaw-Katowice wordt voorgesteld als hoofdtraject van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor, is in overeenstemming met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010.”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Litouwse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2017.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1111 van de Commissie van 7 juli 2015 betreffende de overeenstemming van het gezamenlijk voorstel van de betrokken lidstaten voor de uitbreiding van de Noordzee-Oostzeecorridor voor goederenvervoer per spoor met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 181 van 9.7.2015, blz. 82).


2.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 28/73


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/179 VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 2017

tot vaststelling van de procedurele regelingen die noodzakelijk zijn voor de werking van de samenwerkingsgroep overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (1), en met name artikel 11, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Strategische samenwerking tussen de lidstaten en uitwisseling van informatie, ervaringen en goede praktijken met betrekking tot de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen is van essentieel belang om doeltreffend te kunnen reageren op incidenten en risico's in verband met de beveiliging van die systemen in de hele Unie.

(2)

Om de strategische samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te ondersteunen en te faciliteren en onderling vertrouwen te scheppen, wordt krachtens artikel 11 van Richtlijn (EU) 2016/1148 een samenwerkingsgroep opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging.

(3)

Overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn (EU) 2016/1148 verricht de samenwerkingsgroep haar taken op basis van tweejarige werkprogramma's, waarvan het eerste uiterlijk op 9 februari 2018 moet worden opgesteld. Tot de taken van de samenwerkingsgroep behoren onder meer het bepalen van strategische richtsnoeren voor de activiteiten van het CSIRT-netwerk (Computer Security Incident Response Teams), het uitwisselen van informatie en beste praktijken en het bespreken van de capaciteiten en de paraatheid van de lidstaten. De samenwerkingsgroep moet ook uiterlijk op 9 augustus 2018, en daarna om de anderhalf jaar, een verslag opstellen ter beoordeling van de ervaringen die zijn opgedaan met de strategische samenwerking die bij dit artikel wordt beoogd.

(4)

Overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/1148 moet de samenwerkingsgroep in de periode vanaf 9 februari 2017 tot en met 9 november 2018, om de lidstaten te ondersteunen inzake een coherente aanpak bij de identificatie van aanbieders van essentiële diensten, de procedure, de inhoud en de soort van nationale maatregelen bespreken die het mogelijk maken aanbieders van essentiële diensten binnen een specifieke sector te identificeren. Daarnaast bespreekt de samenwerkingsgroep op verzoek van een lidstaat diens specifieke ontwerpen van nationale maatregelen die het mogelijk maken aanbieders van essentiële diensten binnen een specifieke sector te identificeren.

(5)

Overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/1148 kunnen bevoegde autoriteiten die samen optreden binnen de samenwerkingsgroep, richtsnoeren opstellen en aannemen over de omstandigheden waarin aanbieders van essentiële diensten verplicht zijn incidenten te melden, onder andere over de parameters om te bepalen of de gevolgen van een incident aanzienlijk zijn.

(6)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/1148 wordt het secretariaat verzorgd door de Commissie. De Commissie moet ook secretariaatssteun verlenen voor krachtens dit besluit opgerichte subgroepen.

(7)

De samenwerkingsgroep moet worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt. De voorzitter moet bij de uitvoering van zijn taken worden bijgestaan door vertegenwoordigers van de lidstaten belast met het vorige en het volgende voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie. De voorzitter kan specificeren voor welke taken dergelijke bijstand nodig is. Indien een lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt, afziet van het voorzitterschap van de groep, moet de groep een plaatsvervangend voorzitter verkiezen met tweederdemeerderheid van de leden.

(8)

De voorzitter moet werken op basis van de beginselen van inclusiviteit, betrokkenheid, respect voor diversiteit en consensus. De voorzitter van de samenwerkingsgroep moet met name de betrokkenheid van alle leden bevorderen, toelaten dat verschillende opvattingen en standpunten worden geuit en streven naar oplossingen die in de samenwerkingsgroep de ruimst mogelijke steun genieten.

(9)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/1148 kan de samenwerkingsgroep waar nodig vertegenwoordigers van de belanghebbenden uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen van de groep. Om ervoor te zorgen dat toetredende landen vanaf de dag van toetreding aan de eisen van Richtlijn (EU) 2016/1148 voldoen, is het passend dat vertegenwoordigers van deze landen vanaf de datum van de ondertekening van het toetredingsverdrag worden uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen van de samenwerkingsgroep. De voorzitter moet kunnen beslissen om vertegenwoordigers van belanghebbende partijen of deskundigen op een vergadering of een specifiek deel ervan uit te nodigen, tenzij een gewone meerderheid van de leden van de groep zich verzet tegen de deelname van de vertegenwoordiger of deskundige aan de vergadering of aan een deel ervan.

(10)

Krachtens artikel 13 van Richtlijn (EU) 2016/1148 kan de Unie overeenkomstig artikel 218 VWEU internationale overeenkomsten met derde landen of internationale organisaties sluiten waarbij deelname aan bepaalde activiteiten van de samenwerkingsgroep mogelijk wordt gemaakt en georganiseerd.

(11)

Ter wille van de efficiëntie moet de samenwerkingsgroep de mogelijkheid hebben om subgroepen op te richten.

(12)

In het belang van de vereenvoudiging moet de samenwerkingsgroep een meer gedetailleerd reglement van orde vaststellen, onder meer met betrekking tot de bepalingen voor de distributie van documenten, de schriftelijke procedure of het opstellen van beknopte notulen van vergaderingen.

(13)

In beginsel mogen de besprekingen van de groep niet openbaar zijn, aangezien openbaarmaking ervan negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de vertrouwensopbouw tussen de leden, omdat de besproken aangelegenheden vaak de openbare veiligheid betreffen. De groep kan met instemming van de voorzitter evenwel beslissen haar besprekingen over bepaalde aangelegenheden openbaar te maken en tevens de openbaarmaking van passende documentatie te vergemakkelijken.

(14)

Met het oog op de vlotte werking van de groep vanaf de in artikel 24, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/1148 vermelde datum, moet dit besluit in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 22 van Richtlijn (EU) 2016/1148 ingestelde Comité beveiliging netwerk- en informatiesystemen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstelling

Dit besluit stelt de procedurele regelingen vast die noodzakelijk zijn voor de werking van de bij artikel 11 van Richtlijn (EU) 2016/1148 vastgestelde samenwerkingsgroep (hierna de „groep” genoemd).

Artikel 2

Voorzitter van de groep

1.   De groep wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt. De voorzitter wordt bij de uitvoering van zijn taken bijgestaan door vertegenwoordigers van de lidstaten belast met het vorige en het volgende voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie.

2.   Indien de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt, afziet van het voorzitterschap van de groep, kan de groep, in afwijking van lid 1 en op verzoek van een vertegenwoordiger van deze lidstaat, met een tweederdemeerderheid van zijn leden onder de lidstaten een plaatsvervangend voorzitter kiezen tot het volgende voorzitterschap overeenkomstig lid 1.

Artikel 3

Bijeenroeping van een vergadering

1.   De vergaderingen van de groep worden bijeengeroepen door de voorzitter, hetzij op diens eigen initiatief, hetzij op verzoek van een gewone meerderheid van de leden. De voorzitter geeft een indicatief tijdschema van de vergaderingen tijdens zijn termijn en houdt hierbij rekening met het werkprogramma van de groep.

2.   De groep komt in beginsel bijeen in de gebouwen van de Commissie.

Artikel 4

Werkmethoden

De groep verricht haar werkzaamheden door middel van een combinatie van fysieke of virtuele vergaderingen en schriftelijke procedures.

Artikel 5

Vaststelling van de agenda

1.   Bijgestaan door het secretariaat stelt de voorzitter de agenda op en stuurt deze naar de leden van de groep.

2.   De agenda wordt aan het begin van de vergadering door de groep aangenomen.

Artikel 6

Stemregels en standpunten van de leden van de groep

1.   De besluiten van de groep worden bij consensus genomen, tenzij in dit besluit anders is bepaald.

2.   Indien tot stemming wordt overgegaan, hebben de leden die tegen hebben gestemd of zich hebben onthouden, het recht een samenvatting van de redenen voor hun standpunt te laten bijvoegen bij het in stemming gebrachte document.

3.   De groep keurt haar werkprogramma goed met een tweederdemeerderheid van haar leden.

Artikel 7

Derde partijen en deskundigen

1.   Vertegenwoordigers van toetredende landen worden uitgenodigd om de vergaderingen van de groep bij te wonen vanaf de datum van de ondertekening van het desbetreffende toetredingsverdrag.

2.   De voorzitter kan op eigen initiatief of op verzoek van een lid van de groep beslissen vertegenwoordigers van belanghebbende partijen of deskundigen uit te nodigen deel te nemen aan een vergadering of een specifiek deel van een vergadering van de groep. Een gewone meerderheid van de leden van de groep kan zich echter verzetten tegen een dergelijke deelname.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde vertegenwoordigers van derde partijen, belanghebbende partijen en deskundigen zijn niet aanwezig bij en nemen niet deel aan de stemmingen van de groep.

Artikel 8

Oprichting van subgroepen

1.   De groep kan subgroepen oprichten om specifieke kwesties in verband met haar werkzaamheden te onderzoeken.

2.   De groep stelt de taakomschrijving van de subgroepen vast. Een subgroep brengt verslag uit aan de groep en houdt op te bestaan zodra zij haar mandaat heeft uitgevoerd.

3.   De Commissie verleent secretariaatssteun aan subgroepen als bedoeld in lid 1.

4.   De regels inzake toegang tot documenten en vertrouwelijkheid als bedoeld in artikel 10, de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 11, en de regels inzake vergaderkosten als bedoeld in artikel 12, zijn van toepassing op subgroepen.

Artikel 9

Reglement van orde

1.   De groep stelt met een tweederdemeerderheid van haar leden het reglement van orde vast.

2.   De voorzitter kan op verzoek van een lid van de groep of op eigen initiatief wijzigingen van het reglement van orde voorstellen.

Artikel 10

Toegang tot documenten en vertrouwelijkheid

1.   Aan de groep gerichte verzoeken om toegang tot de documenten betreffende haar activiteiten zullen door de Commissie worden behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2).

2.   De besprekingen van de groep zijn niet openbaar. In overleg met de voorzitter kan de groep besluiten haar besprekingen over bepaalde onderwerpen open te stellen voor het publiek.

3.   Documenten die worden toegezonden aan leden van de groep, vertegenwoordigers van derde partijen en deskundigen, worden niet openbaar gemaakt, tenzij overeenkomstig lid 1 toegang is verleend tot deze documenten of deze documenten op andere wijze door de Commissie zijn bekendgemaakt.

4.   De veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie als bepaald in Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (3) en (EU, Euratom) 2015/444 (4) van de Commissie, zijn van toepassing op dergelijke door de groep ontvangen, gecreëerde of behandelde informatie. Door de groep behandelde informatie die valt onder de geheimhoudingsplicht, wordt naar behoren beschermd.

5.   De leden van de groep alsmede de vertegenwoordigers van derde partijen en de deskundigen zijn verplicht de in dit artikel vastgestelde vertrouwelijkheidseisen in acht te nemen. De voorzitter zorgt ervoor dat de vertegenwoordigers van derde partijen en de deskundigen in kennis worden gesteld van de op hen rustende vertrouwelijkheidseisen.

Artikel 11

Bescherming van persoonsgegevens

De groep verwerkt persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5).

Artikel 12

Vergaderkosten

1.   De Commissie biedt degenen die betrokken zijn bij de werkzaamheden van de groep, geen vergoeding voor hun diensten.

2.   De reiskosten van de deelnemers aan de vergaderingen van de groep kunnen door de Commissie worden vergoed. Vergoeding vindt plaats overeenkomstig de binnen de Commissie geldende bepalingen en binnen de grenzen van de beschikbare kredieten die aan de diensten van de Commissie zijn toegewezen op grond van de jaarlijkse procedure voor de toewijzing van middelen.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 februari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(3)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(4)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(5)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).