ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 3

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
6 januari 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/5 van de Commissie van 5 januari 2017 tot onderwerping van de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Rusland en Brazilië aan registratie

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/6 van de Commissie van 5 januari 2017 betreffende het Europees implementatieplan voor ERTMS

6

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/7 van de Commissie van 5 januari 2017 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

29

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/8 van de Commissie van 5 januari 2017 betreffende de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de tweede deelinschrijving in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 geopende openbare inschrijving

31

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/9 van de Commissie van 4 januari 2017 tot erkenning van bepaalde laboratoria in Marokko en Taiwan voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 8803)  ( 1 )

32

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/10 van de Commissie van 5 januari 2017 houdende wijziging van de Uitvoeringsbesluiten 2013/328/EU en 2012/807/EU tot vaststelling van specifieke controle- en inspectieprogramma's voor bepaalde demersale en pelagische visserijen in de Uniewateren van de Noordzee en de Uniewateren van ICES-sector IIa

34

 

*

Besluit (EU) 2017/11 van de Commissie van 5 januari 2017 tot goedkeuring, namens de Europese Unie, van de wijziging van het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko

43

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/687/EU van de Commissie van 26 september 2014 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de productie van pulp, papier en karton ( PB L 284 van 30.9.2014 )

46

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 3/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/5 VAN DE COMMISSIE

van 5 januari 2017

tot onderwerping van de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Rusland en Brazilië aan registratie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 14, lid 5,

Na kennisgeving aan de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 juli 2016 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) in een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte staalproducten van oorsprong uit Brazilië, Iran, Oekraïne, Rusland en Servië; zij deed dit naar aanleiding van een klacht die op 23 mei 2016 door EUROFER („de klager”) was ingediend namens producenten die samen meer dan 25 % van de totale productie van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal in de Unie voor hun rekening nemen.

1.   BETROKKEN PRODUCT

(2)

Het product waarvan de invoer aan registratie wordt onderworpen („het betrokken product”) betreft bepaalde gewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder „op maat gesneden” producten en „bandstaal”), niet verder bewerkt dan warm gewalst, niet geplateerd noch bekleed, van oorsprong uit Brazilië, Iran, Oekraïne, Rusland en Servië („de betrokken landen”).

(3)

Het betrokken product omvat geen:

producten van roestvrij staal en siliciumstaal met georiënteerde korrel,

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van meer dan 10 mm en een breedte van 600 mm of meer, en

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van 4,75 mm of meer doch niet meer dan 10 mm en een breedte van 2 050 mm of meer.

(4)

Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7208 10 00, 7208 25 00, 7208 26 00, 7208 27 00, 7208 36 00, 7208 37 00, 7208 38 00, 7208 39 00, 7208 40 00, 7208 52 10, 7208 52 99, 7208 53 10, 7208 53 90, 7208 54 00, 7211 13 00, 7211 14 00, 7211 19 00, ex 7225 19 10, 7225 30 10, 7225 30 30, 7225 30 90, ex 7225 40 12, ex 7225 40 15, ex 7225 40 60, 7225 40 90, ex 7226 19 10, ex 7226 20 00, 7226 91 20, 7226 91 91 en 7226 91 99. Deze GN-codes worden slechts ter informatie vermeld.

2.   VERZOEK

(5)

Op 11 oktober 2016 heeft de klager een verzoek ingediend tot registratie van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen. Op 21 november 2016 heeft hij het verzoek geactualiseerd door meer recente financiële gegevens te verstrekken. Hij verzoekt om de invoer van het betrokken product uit de betrokken landen aan registratie te onderwerpen, zodat vervolgens met ingang van de datum van registratie op het betrokken product maatregelen kunnen worden toegepast.

(6)

Naar aanleiding van dit verzoek hebben zich vier belanghebbenden gemeld, die stelden dat het oorspronkelijke registratieverzoek van de klager onvoldoende bewijsmateriaal bevatte om de registratie van de invoer van het betrokken product uit respectievelijk Iran (3), Oekraïne (4), Rusland (5) en Servië (6) te rechtvaardigen.

3.   MOTIVERING VAN DE REGISTRATIE

(7)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening kan de Commissie de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat vervolgens op de betrokken producten maatregelen kunnen worden toegepast. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen.

(8)

De klager heeft aangevoerd dat de importeurs terdege op de hoogte waren van de dumpingpraktijken, die over een langere periode plaatsvonden en schade voor de bedrijfstak van de Unie veroorzaakten. Volgens hem heeft de invoer uit de betrokken landen schade voor de bedrijfstak van de Unie veroorzaakt en is deze invoer aanzienlijk toegenomen, zelfs na het verstrijken van het onderzoektijdvak. Hierdoor zou het corrigerende effect van het eventueel toe te passen antidumpingrecht aanzienlijk worden ondermijnd.

(9)

De Commissie heeft het verzoek getoetst aan artikel 10, lid 4, van de basisverordening. In het bijzonder is zij nagegaan of de importeurs van de dumping op de hoogte waren of hadden moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade. Voorts heeft zij onderzocht of er een aanzienlijke toename was vastgesteld van invoer die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig dreigt te ondermijnen.

3.1.   Kennis van dumping bij importeurs, omvang van dumping en gestelde schade

(10)

De door EUROFER op 23 mei 2016 ingediende klacht bevatte voldoende voorlopig bewijsmateriaal inzake de gestelde dumping door de vijf betrokken landen. In de niet-vertrouwelijke versie van de klacht zijn de dumpingmarges voor de vijf betrokken landen op ten minste 20 % geraamd. Voor vier (Brazilië, Iran, Oekraïne en Rusland) van de vijf betrokken landen heeft de klager in de klacht bewijsmateriaal verstrekt over de normale waarde op basis van prijsinformatie van Steel First of uit andere marktverslagen. Wat het resterende betrokken land (Servië) betreft, heeft de klager bewijsmateriaal verstrekt over een door berekening vastgestelde normale waarde (geraamde productiekosten, VAA-kosten en winst). Het bewijs van dumping is gebaseerd op een vergelijking van de aldus vastgestelde normale waarden met de prijs (af fabriek) van het betrokken product bij uitvoer naar de Unie. De door de betrokken landen gehanteerde prijzen bij uitvoer werden vastgesteld hetzij op basis van gegevens van Steel First hetzij aan de hand van Eurostat-gegevens. De klacht bevatte ook voorlopig bewijsmateriaal inzake de gestelde schade.

(11)

Een en ander is ook te lezen in het bericht van inleiding van deze procedure van 7 juli 2016 (7). Aangezien dit bericht een voor alle importeurs toegankelijk, openbaar document is, is de Commissie van oordeel dat de importeurs ten laatste op dat tijdstip van de beweerde dumpingpraktijken, de omvang daarvan en de gestelde schade op de hoogte waren of hadden moeten zijn. Zij is derhalve tot de conclusie gekomen dat aan het eerste criterium voor registratie was voldaan.

3.2.   Aanzienlijke toename van invoer

(12)

In zijn geactualiseerde verzoek om registratie heeft de klager het totale gemiddelde maandelijkse volume van de invoer van het betrokken product uit alle betrokken landen voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016 vergeleken met dat voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 oktober 2016. Uit deze vergelijking is gebleken dat het gemiddelde maandelijkse invoervolume uit de vijf betrokken landen met 24 % is toegenomen.

(13)

De Commissie achtte het niet passend om gegevens over juli 2016 te gebruiken. Zoals uiteengezet in overweging 11, hadden de importeurs pas vanaf 7 juli van de gestelde dumping en schade op de hoogte moeten zijn. Het gebruik van gegevens van vóór dat tijdstip kan niet beslissend zijn in het kader van een registratie. Aangezien de invoerstatistieken op maandbasis worden opgesteld, heeft de Commissie dus besloten de gemiddelde invoervolumes uit de betrokken landen voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016 te vergelijken met die voor de periode van 1 augustus 2016 tot en met 30 november 2016 (d.w.z. vier maanden na de inleiding van de procedure op 7 juli 2016).

(14)

Voor die periode gaf de vergelijking van de totale gemiddelde maandelijkse invoervolumes een aanzienlijke stijging met 14 % voor de betrokken landen te zien. Tegelijkertijd heeft de Commissie echter geconstateerd dat de afzonderlijke uitvoerprestaties van de vijf landen sterk uiteenliepen; hierop is ook gewezen in de verschillende in overweging 6 bedoelde opmerkingen.

(15)

De toename met 14 % van de totale gemiddelde maandelijkse invoervolumes uit de vijf betrokken landen voor de in overweging 13 bedoelde periode was met name het gecombineerde effect van een sterk gestegen invoer van het betrokken product uit Rusland (+ 73 %) en uit Brazilië (+ 26 %), een teruggelopen invoer uit twee andere betrokken landen (Oekraïne en Iran) en een gelijk gebleven invoer uit Servië.

(16)

De stijging van het volume van de invoer met dumping uit de vijf betrokken landen is dus uitsluitend en volledig toe te schrijven aan de aanzienlijk toegenomen invoervolumes uit Rusland en Brazilië. In deze uitzonderlijke omstandigheden zag de Commissie geen reden om ook voor de drie overige landen de invoer te registreren. Zelfs als de Commissie op grond van artikel 3, lid 4, van de basisverordening in het kader van het hoofdonderzoek de door de invoer uit alle vijf landen veroorzaakte schade cumulatief zou beoordelen, zou het onevenredig zijn om met terugwerkende kracht rechten in te stellen op een product dat wordt ingevoerd uit landen waaruit de invoer na de inleiding van de procedure is gestagneerd of zelfs is teruggelopen. Derhalve is de Commissie tot de conclusie gekomen dat registratie van die invoer evenmin noodzakelijk was.

3.3.   Andere omstandigheden

(17)

In zijn klacht van 23 mei 2016 heeft de klager voorlopig bewijsmateriaal verstrekt over de neerwaartse trend met betrekking tot de prijzen van de invoer uit de betrokken landen. De gemiddelde verkoopprijzen in de Unie liepen tussen 2011 en 2015 terug, met als gevolg dat de gemiddelde verkoopprijzen van de staalproducenten in de Unie met ten minste 30 % werden onderboden. Algemeen genomen en gezien de omvang van de dumpingmarges zoals in de klacht gesteld, werd door het bewijsmateriaal in dit stadium genoegzaam aangetoond dat de exporteurs in de betrokken landen zich schuldig maken aan dumping. In zijn verzoek om registratie van 11 oktober 2016 heeft de klager echter geen geactualiseerde gegevens over de invoerprijzen na de opening van het onderhavige onderzoek opgenomen.

(18)

Volgens de Commissie is de prijsontwikkeling na de inleiding van de procedure nog een belangrijk aspect voor de beoordeling van een registratieverzoek. Derhalve heeft zij de invoerprijzen geanalyseerd op basis van gegevens van Eurostat. Zij heeft vastgesteld dat er na de opening van het onderhavige onderzoek sprake was van een zekere stijging van de prijzen van de invoer uit de betrokken landen.

(19)

Bij de beoordeling van deze stijgende lijn bij de prijzen van de invoer uit Rusland en Brazilië heeft de Commissie vastgesteld dat die prijzen zich absoluut gezien nog steeds op een kritiek laag niveau bevonden. In het bijzonder lagen zij onder de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie aan het eind van 2015, zoals de Commissie heeft vastgesteld in de parallelle zaak betreffende warmgewalste platte producten uit China (8). In deze omstandigheden heeft de Commissie geconcludeerd dat de registratie van de invoer uit deze twee landen gerechtvaardigd is.

3.4.   Conclusie

(20)

Concluderend is de stijging van het volume van de invoer met dumping uit de vijf betrokken landen volledig toe te schrijven aan de aanzienlijk toegenomen invoervolumes uit Rusland en Brazilië. Gezien het tijdstip ervan zou deze forse toename van de invoer uit Rusland en Brazilië het compenserende effect van definitieve rechten waarschijnlijk aanzienlijk ondermijnen, tenzij deze rechten met terugwerkende kracht worden geheven.

4.   PROCEDURE

(21)

Gezien bovenstaande overwegingen is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er voldoende voorlopig bewijsmateriaal is om registratie van de invoer van het betrokken product uit Rusland en Brazilië overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening te rechtvaardigen.

(22)

Alle belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en bewijsmateriaal in te dienen. Voorts kan de Commissie belanghebbenden horen, mits zij daar schriftelijk om verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

5.   REGISTRATIE

(23)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het betrokken product uit Rusland en Brazilië worden geregistreerd zodat, indien het onderzoek leidt tot de instelling van antidumpingrechten, deze rechten overeenkomstig artikel 10, lid 4, van de basisverordening met terugwerkende kracht op de geregistreerde invoer uit Rusland en Brazilië kunnen worden geheven indien aan de vereiste voorwaarden is voldaan.

(24)

In de klacht heeft de klager de gemiddelde dumpingmarge voor Rusland op 20 à 40 % en voor Brazilië op 40 à 70 % geraamd. Tevens heeft hij de gemiddelde prijsbederfmarge met betrekking tot het betrokken product voor zowel Rusland als Brazilië op 20 à 50 % geraamd. De bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden voor Rusland en Brazilië geschat op het niveau van de op basis van de klacht geraamde gemiddelde dumpingmarge, d.w.z. 20 à 50 % ad valorem op de cif-waarde bij invoer van het betrokken product.

6.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(25)

Persoonsgegevens die in het kader van deze registratie worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (9),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De douaneautoriteiten wordt overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1036 opgedragen passende maatregelen te nemen om de invoer in de Unie te registreren van bepaalde gewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder „op maat gesneden” producten en „bandstaal”), niet verder bewerkt dan warm gewalst, niet geplateerd noch bekleed, van oorsprong uit Brazilië en Rusland.

Het betrokken product omvat geen:

producten van roestvrij staal en siliciumstaal met georiënteerde korrel,

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van meer dan 10 mm en een breedte van 600 mm of meer, en

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van 4,75 mm of meer doch niet meer dan 10 mm en een breedte van 2 050 mm of meer.

2.   Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7208 10 00, 7208 25 00, 7208 26 00, 7208 27 00, 7208 36 00, 7208 37 00, 7208 38 00, 7208 39 00, 7208 40 00, 7208 52 10, 7208 52 99, 7208 53 10, 7208 53 90, 7208 54 00, 7211 13 00, 7211 14 00, 7211 19 00, ex 7225 19 10, 7225 30 10, 7225 30 30, 7225 30 90, ex 7225 40 12, ex 7225 40 15, ex 7225 40 60, 7225 40 90, ex 7226 19 10, ex 7226 20 00, 7226 91 20, 7226 91 91 en 7226 91 99 (Taric-codes 7225191090, 7225401295, 7225401595, 7225406090, 7226191090 en 7226200095).

3.   De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.

4.   Alle belanghebbenden wordt verzocht uiterlijk 20 dagen na de bekendmaking van deze verordening hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken, bewijsmateriaal in te dienen of te verzoeken te worden gehoord.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 januari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, van oorsprong uit Brazilië, Iran, Oekraïne, Rusland en Servië (PB C 246 van 7.7.2016, blz. 7).

(3)  Opmerkingen van Mobarakeh Steel Company van 9 november 2016.

(4)  Opmerkingen van Metinvest Group van 5 december 2016.

(5)  Opmerkingen van MMK Group en Severstal Group van 10 november 2016.

(6)  Opmerkingen van Zelezara Smederevo d.o.o. van 28 oktober 2016.

(7)  Punt 3 van het bericht van inleiding (zie voetnoot 2).

(8)  Zie de tabel in overweging 104 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1778 van de Commissie van 6 oktober 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 272 van 7.10.2016, blz. 33).

(9)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).


6.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 3/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/6 VAN DE COMMISSIE

van 5 januari 2017

betreffende het Europees implementatieplan voor ERTMS

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende EU-richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (1), en met name artikel 47, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees implementatieplan voor het European Rail Traffic Management System (ERTMS) heeft als doel te waarborgen dat voertuigen als bedoeld in punt 1.1 van de bijlage bij Verordening (EU) 2016/919 (2) van de Commissie die met ERTMS zijn uitgerust, geleidelijk toegang krijgen tot een groeiend aantal lijnen, havens, terminals en emplacementen zonder dat zij naast ERTMS over systemen van klasse B hoeven te beschikken. Het Europees implementatieplan voor ERTMS, dat is vastgesteld bij Besluit 2012/88/EU (3) van de Commissie, moet worden aangepast zodat rekening kan worden gehouden met voortgang bij de uitrol van ERTMS door de lidstaten en zodat het in overeenstemming wordt gebracht met de vereisten van artikel 39, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en de definitie van kernnetwerkcorridors als bedoeld in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4). Het plan moet, in combinatie met het nationaal implementatieplan zoals bedoeld in punt 7.4.4 van de bijlage bij Verordening (EU) 2016/919, voertuigeigenaren genoeg zichtbaarheid geven zodat een geschikte operationele planning kan worden opgemaakt.

(2)

Een implementatieplan voor de kernnetwerkcorridors moet stations, knooppunten, toegangen tot de binnen- en zeehavens van het kernnetwerk, luchthavens, terminals voor overslag tussen weg- en spoorvervoer en infrastructuurcomponenten als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 bevatten, want die zijn essentieel voor de interoperabiliteit van het Europese spoorwegnet.

(3)

Volledige overeenstemming met Verordening (EU) 2016/919 is een kritische voorwaarde voor de invoering van ERTMS. De lidstaten hebben die doelstelling nog niet bereikt, vooral omdat zij voor nationale of projectspecifieke oplossingen hebben gekozen.

(4)

Voor de invoering van nieuwe ERTMS-baanapparatuur moeten de lidstaten de recentste specificaties toepassen als bedoeld in bijlage A bij Verordening (EU) 2016/919, waarin een aantal fouten en verkeerde interpretaties van de vorige baseline zijn gecorrigeerd, voor eenvoudiger technische oplossingen wordt gekozen en de compatibiliteit met Baseline 3-boordapparatuur wordt gewaarborgd.

(5)

De regels voor de invoering van baanapparatuur zijn complementair met de regels voor de invoering van treinapparatuur van Verordening (EU) 2016/919; daarom moet het Europees implementatieplan voor ERTMS in overeenstemming worden gebracht met de technische specificaties inzake interoperabiliteit voor de subsystemen besturing en seingeving van die verordening.

(6)

De invoering van ERTMS op grensoverschrijdende baanvakken kan voor technische problemen zorgen en moet daarom het voorwerp zijn van prioritair optreden door de Unie, de lidstaten en de betrokken infrastructuurbeheerders. Corridors voor goederenvervoer per spoor in de zin van Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5) kunnen ook een cruciale rol spelen bij de invoering van ERTMS op grensoverschrijdende baanvakken, met name door te opteren voor gecoördineerde oplossingen.

(7)

De synchrone invoering op grensoverschrijdende trajecten is een belangrijk element voor de businesscase van de spoorwegondernemingen. Daarom moeten de betrokken infrastructuurbeheerders een overeenkomst ondertekenen die een gecoördineerde uitrol in de tijd en op technisch gebied waarborgt. Bij onenigheid kan de Commissie ondersteuning bieden voor het vinden van oplossingen.

(8)

De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van de tijdige invoering op hun trajecten via het TENtec-systeem en het Europees infrastructuurregister, zodat de invoering van ERTMS op de kernnetwerkcorridors kan worden opgevolgd. Uitstel kan alleen op verzoek de lidstaat en in uitzonderlijke gevallen worden verleend.

(9)

De herziening van Verordening (EU) nr. 1316/2013 kan gevolgen hebben voor de onderlinge afstemming van de kernnetwerkcorridors. Deze verordening moet dienovereenkomstig worden herzien. Deze verordening bepaalt de uitroldatums voor die baanvakken van corridors waar ERTMS uiterlijk in 2023 in gebruik kan worden genomen. Alle datums na 2023 zullen tegen 31 december 2023 worden herzien ten opzichte van de in Verordening (EU) nr. 1315/2013 bepaalde tijdshorizon teneinde realistische uitvoeringstermijnen te hanteren en na te gaan waar een snellere uitvoering mogelijk is.

(10)

Vanaf de dag waarop deze verordening, die een uitvoeringshandeling is in de zin van artikel 13 van Verordening (EU) 2016/919, van toepassing wordt, zijn de punten 7.3.1, 7.3.2, 7.3.2.1, 7.3.2.2, 7.3.2.4, 7.3.2.5, 7.3.2.6, 7.3.4 en 7.3.5 van bijlage III bij Besluit 2012/88/EU niet langer geldig. Punt 7.3.2.3 mag echter niet onder deze verordening vallen, omdat het buiten het toepassingsgebied van de rechtsgrondslag valt. Daarom moet punt 7.3.2.3 van bijlage III bij Besluit 2012/88/EU van toepassing blijven tot een andere uitvoeringshandeling wordt aangenomen.

(11)

Als een van de voorwaarden van punt 7.3.2.3 van bijlage III bij Besluit 2012/88/EU is vervuld vóór de in bijlage I voor hetzelfde baanvak bepaalde datum, moeten de infrastructuurbeheerders het baanvak van hogesnelheidslijnen op de kernnetwerkcorridors die onder deze verordening vallen uitrusten met ERTMS-baanuitrusting in overeenstemming met die bepaling.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening wordt het tijdschema vastgelegd voor de invoering van het European Rail Traffic Management System (ERTMS) op de kernnetwerkcorridors, zoals beschreven in bijlage I.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op de uitrusting van rollend materieel met ERTMS zoals bedoeld in punt 7.3.3 van bijlage III bij Besluit 2012/88/EU.

Artikel 2

Specifieke uitvoeringsregels voor baanapparatuur in verband met ETCS

1.   Spoorweginfrastructuurbeheerders rusten de kernnetwerkcorridors uit met ERTMS en nemen ERTMS op die corridors uiterlijk op de in bijlage I bij deze verordening bepaald datums in gebruik, ook in spoorwegstations en op knooppunten. De spoorwegverbindingen met de in bijlage II van Verordening (EU) nr. 1315/2013 genoemde elementen en met de in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 bedoelde infrastructuurcomponenten die op de kernnetwerkcorridor liggen, worden met ERTMS uitgerust en in gebruik genomen op de datum die is bepaald voor de respectieve baanvakken van de kernnetwerkcorridors.

De uitrol gebeurt overeenkomstig artikel 1, lid 4, artikel 7, lid 2, onder c), en artikel 39, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1315/2013.

2.   Een kernnetwerkcorridor wordt beschouwd als uitgerust met ERTMS als overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) of artikel 18 van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (7) een vergunning is afgegeven voor het in dienst stellen van ERTMS, zodat passagiers- en goederenverkeer mogelijk is in beide richtingen, met name in geval van werkzaamheden of storingen, en, voor zover nodig, uitsluitend met ERTMS uitgeruste voertuigen gebruik kunnen maken van de zijsporen.

3.   De spoorweginfrastructuurbeheerders werken samen om ERTMS op grensoverschrijdende trajecten gelijktijdig en op een technisch consistente manier aan te brengen en in gebruik te nemen. Zij sluiten na overleg met de betrokken spoorwegondernemingen een overeenkomst over de technische en operationele aspecten van de uitrol voor elk grensoverschrijdend baanvak. De spoorweginfrastructuurbeheerders sluiten die overeenkomst ten minste één jaar vóór de eerste uitroldatum voor dat bepaalde grensoverschrijdende baanvak. In die overeenkomst worden overgangsbepalingen opgenomen om rekening te kunnen houden met de behoeften van de grensoverschrijdende exploitatie van de spoorwegondernemingen. Bij onenigheid beginnen de betrokken lidstaten een actieve dialoog om gemeenschappelijke convergerende oplossingen te vinden. Zij kunnen daarbij steun van de Commissie vragen. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke overeenkomsten uiterlijk één maand nadat ze zijn ondertekend.

4.   Als de in de overeenkomsten opgenomen einddatums van projecten die medegefinancierd worden door de Commissie, vroeger vallen dan de datums van bijlage I, krijgen die eerste voorrang.

5.   De lidstaten kunnen besluiten om de bestaande systemen van klasse B, zoals gedefinieerd in punt 2.2 van de bijlage bij Verordening (EU) 2016/919, te behouden. Vanaf de in bijlage I genoemde datums krijgen de in punt 1.1 van de bijlage bij Verordening (EU) 2016/919 bedoelde voertuigen die zijn uitgerust met een ERTMS-versie die compatibel is met de baanuitrusting, echter toegang tot die lijnen en tot de in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 bedoelde infrastructuurcomponenten, ook als zij niet zijn uitgerust met een klasse B-systeem.

Artikel 3

Kennisgevingen

1.   Zodra ERTMS op een baanvak van een kernnetwerkcorridor in gebruik is genomen, brengt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan binnen één maand op de hoogte via de systemen die zijn ingesteld bij artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en artikel 5, lid 1, van Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU van de Commissie (8).

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke vertraging bij de ingebruikname van ERTMS op een baanvak van een kernnetwerkcorridor dat met ERTMS moet worden uitgerust. De spoorweginfrastructuurbeheerders brengen de lidstaten dienovereenkomstig op de hoogte van de vertraging.

3.   Bij de melding van de in lid 2 bedoelde vertragingen stuurt de betrokken lidstaat de Commissie een dossier met een technische beschrijving van het project en een nieuwe datum voor de ingebruikname van ERTMS. In het dossier worden de oorzaken van de vertraging nader beschreven en wordt vermeld welke corrigerende maatregelen de spoorweginfrastructuurbeheerder heeft genomen.

4.   Als de vertraging te wijten is aan een uitzonderlijke omstandigheid, kan de Commissie besluiten om de termijn ten hoogste met drie jaar te verlengen. Binnen één maand nadat het uitstel is toegestaan, voert de lidstaat de nodige aanpassingen uit aan zijn nationaal uitvoeringsplan als bedoeld in punt 7.4.4 van de bijlage bij Verordening (EU) 2016/919.

Met de in de eerste alinea genoemde „uitzonderlijke omstandigheid” wordt een omstandigheid bedoeld die voortvloeit uit de planningsfase en die verband houdt met specifieke geologische vondsten, de bescherming van het milieu of van soorten, archeologische vondsten, vergunningsprocedures en de uitvoering van een milieueffectbeoordeling volgens Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad (9), of een omstandigheid als gevolg van de bouw- en vergunningsfasen waarover de projectpromotor geen controle heeft en die niet onder de noemer vallen van de gebruikelijke risico's die bij dat soort projecten op projectmanagementniveau moeten worden aangepakt.

5.   Als de in Verordening (EU) 2016/919 vastgelegde ERTMS-specificaties bij wetgevingshandeling op onverenigbare wijze worden gewijzigd, bezorgen de lidstaten de Commissie een analyse van de gevolgen van de gewijzigde regelgeving op hun netwerk en op de ERTMS-planning, binnen een redelijke termijn en uiterlijk op het moment van het formeel advies van het in artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/797 genoemde comité. Als kan worden aangetoond dat de wijzigingen gevolgen hebben voor de kosten of de termijn van specifieke uitvoeringen, wordt bijlage I dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 4

Evaluatie

Uiterlijk op 31 december 2023 evalueert de Commissie, na overleg met de lidstaten en met de hulp van de in artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 bedoelde Europese ERTMS-coördinator, de in bijlage I bij deze Verordening opgenomen datums na 1 januari 2024.

Artikel 5

Verwijzingen

Verwijzingen naar bijlage III van Besluit 2012/88/EU gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 26 januari 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 januari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2016/919 van de Commissie van 27 mei 2016 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 158 van 15.6.2016, blz. 1).

(3)  Besluit 2012/88/EU van de Commissie van 25 januari 2012 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving (PB L 51 van 23.2.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(5)  Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22).

(6)  Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1).

(7)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).

(8)  Uitvoeringsbesluit 2014/880/EU van de Commissie van 26 november 2014 inzake de gemeenschappelijke specificaties van het register van de spoorweginfrastructuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2011/633/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 489).

(9)  Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1).


BIJLAGE I

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE II

Transponeringstabel

Besluit 2012/88/EU

De onderhavige verordening

Bijlage III, punt 7.3.1

Artikel 1

Bijlage III, punt 7.3.2

Artikelen 1 en 2

Bijlage III, punt 7.3.2.1

Artikel 2, lid 1

Bijlage III, punt 7.3.2.2

Artikel 2, lid 1

Bijlage III, punt 7.3.2.4

Bijlage III, punt 7.3.2.5

Artikel 3, lid 1

Bijlage III, punt 7.3.2.6

Artikel 3, leden 2, 3 en 4

Bijlage III, punt 7.3.4

Bijlage I

Bijlage III, punt 7.3.5

Artikel 2, lid 1


6.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 3/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/7 VAN DE COMMISSIE

van 5 januari 2017

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 januari 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

269,9

MA

96,4

SN

188,2

TR

111,6

ZZ

166,5

0707 00 05

MA

85,5

TR

161,7

ZZ

123,6

0709 91 00

EG

134,8

ZZ

134,8

0709 93 10

MA

165,5

TR

176,1

ZZ

170,8

0805 10 20

EG

48,9

MA

54,8

TR

80,1

ZZ

61,3

0805 20 10

IL

171,2

MA

67,6

ZZ

119,4

0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90

IL

164,1

TR

97,5

ZZ

130,8

0805 50 10

TR

81,6

ZZ

81,6

0808 10 80

US

105,5

ZZ

105,5

0808 30 90

TR

133,1

ZZ

133,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


6.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 3/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/8 VAN DE COMMISSIE

van 5 januari 2017

betreffende de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de tweede deelinschrijving in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 geopende openbare inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 van de Commissie van 18 mei 2016 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft openbare interventie en steun voor particuliere opslag (2), en met name artikel 32,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 van de Commissie (3) is de verkoop van mageremelkpoeder in het kader van een openbare inschrijving geopend.

(2)

In het licht van de inschrijvingen die voor de tweede deelinschrijving zijn ontvangen, dient geen minimumverkoopprijs worden vastgesteld.

(1)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de tweede deelinschrijving voor de verkoop van mageremelkpoeder in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 geopende openbare inschrijving, waarvoor de inschrijvingen uiterlijk op 3 januari 2017 moesten zijn ingediend, wordt geen minimumverkoopprijs vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 januari 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 206 van 30.7.2016, blz. 71.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 van de Commissie van 25 november 2016 tot opening van de verkoop van mageremelkpoeder in het kader van een openbare inschrijving (PB L 321 van 29.11.2016, blz. 45).


BESLUITEN

6.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 3/32


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/9 VAN DE COMMISSIE

van 4 januari 2017

tot erkenning van bepaalde laboratoria in Marokko en Taiwan voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 8803)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2000/258/EG van de Raad van 20 maart 2000 houdende aanwijzing van een specifiek instituut dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren (1), en met name artikel 3, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2000/258/EG is het Agence française de sécurité sanitaire des aliments („AFSSA”) in Nancy (Frankrijk) aangewezen als specifiek instituut dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren. Het AFSSA is nu geïntegreerd in het Agence nationale de sécurité sanitaire de l'alimentation, de l'environnement et du travail („ANSES”) in Frankrijk.

(2)

Bij Beschikking 2000/258/EG is onder andere bepaald dat het ANSES laboratoria in derde landen moet beoordelen die hebben gevraagd om serologische tests te mogen uitvoeren om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren.

(3)

De bevoegde autoriteit van Marokko heeft een aanvraag ingediend tot erkenning van het laboratorium Service du Contrôle et des Expertises de l'Office National de Sécurité Sanitaire des Produits Alimentaires in Rabat en het ANSES heeft voor dat laboratorium een gunstig beoordelingsverslag d.d. 19 oktober 2016 opgesteld en ingediend bij de Commissie.

(4)

De bevoegde autoriteit van Taiwan heeft een aanvraag ingediend tot erkenning van de laboratoria van de Epidemiology Research Division en de Biologics Division van het Animal Health Research Institute in Nieuw-Taipei en het ANSES heeft voor beide laboratoria een gunstig beoordelingsverslag d.d. 19 oktober 2016 opgesteld en ingediend bij de Commissie.

(5)

Het laboratorium Service du Contrôle et des Expertises de l'Office National de Sécurité Sanitaire des Produits Alimentaires in Rabat en de laboratoria van de Biologics Division en de Epidemiology Research Division van het Animal Health Research Institute in Nieuw-Taipei moeten daarom worden erkend voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Beschikking 2000/258/EG worden de volgende laboratoria erkend voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren:

a)

het laboratorium Service du Contrôle et des Expertises de l'Office National de Sécurité Sanitaire des Produits Alimentaires

Direction de la Pharmacie et des Intrants Vétérinaires

Rue Ikhlass,

Cité Yacoub El Mansour,

BP 4509 Akkari

10120 Rabat

MAROKKO

b)

Animal Health Research Institute

Biologics Division

nr. 376, Zhongzheng Rd, Tamsui District

Nieuw-Taipei 251

TAIWAN (R.O.C.)

c)

Animal Health Research Institute

Epidemiology Research Division

nr. 376, Zhongzheng Rd, Tamsui District

Nieuw-Taipei 251

TAIWAN (R.O.C.)

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing vanaf 1 februari 2017.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 januari 2017.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 79 van 30.3.2000, blz. 40.


6.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 3/34


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/10 VAN DE COMMISSIE

van 5 januari 2017

houdende wijziging van de Uitvoeringsbesluiten 2013/328/EU en 2012/807/EU tot vaststelling van specifieke controle- en inspectieprogramma's voor bepaalde demersale en pelagische visserijen in de Uniewateren van de Noordzee en de Uniewateren van ICES-sector IIa

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (1), en met name artikel 95,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2013/328/EU van de Commissie (2) is een specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld voor de visserijtakken die kabeljauw-, schol- en tongbestanden exploiteren in het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is een aanlandingsverplichting voor pelagische en demersale visserijen ingevoerd om de huidige hoge niveaus op het gebied van ongewenste vangsten te verlagen en de teruggooi geleidelijk tot nul terug te brengen. Nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting zijn vastgelegd in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 van de Commissie (4) en in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 van de Commissie (5). De naleving van de aanlandingsverplichting moet worden gecontroleerd en geïnspecteerd.

(3)

Naast de visserijen op tong, schol en kabeljauw in de Noordzee, die onder Uitvoeringsbesluit 2013/328/EU vallen en waarvoor een specifiek controle- en inspectieprogramma moet blijven gelden, moeten ook de visserijen die zijn omschreven in de bijlage bij de teruggooiplannen als bedoeld in de Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 1395/2014 en (EU) 2015/2440, onder het specifieke controle- en inspectieprogramma worden gebracht, zodat de betrokken lidstaten op efficiënte en doeltreffende wijze gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten kunnen uitvoeren.

(4)

Op basis van de resultaten van de door de lidstaten uitgevoerde risicobeoordeling voor elk van de visserijen die onder de teruggooiplannen vallen, moeten de lidstaten de algemene ijkpunten voor inspecties, als vastgelegd in het onderhavige specifieke controle- en inspectieprogramma, ten uitvoer leggen.

(5)

Om rekening te houden met specifieke regionale kenmerken en de noodzaak om de controle- en inspectieprocedures te harmoniseren en de doeltreffendheid ervan te verhogen, heeft het onderhavige specifieke controle- en inspectieprogramma betrekking op de Uniewateren van de Noordzee zoals afgebakend in Verordening (EU) nr. 1380/2013 (ICES-gebied IIIa, dat wil zeggen met inbegrip van het Kattegat en het Skagerrak, en ICES-gebied IV) en op de Uniewateren van ICES-sector IIa.

(6)

Het onderhavige specifieke controle- en inspectieprogramma heeft betrekking op bepaalde demersale soorten en visserijen in de Uniewateren van de Noordzee en in de Uniewateren van ICES-sector IIa, en op bepaalde pelagische visserijen in de Uniewateren van de Noordzee (ICES-gebieden IIIa en IV) en in de Uniewateren van ICES-sector IIa. Bij Uitvoeringsbesluit 2012/807/EU van de Commissie (6), zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1944 van de Commissie (7), is een specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld voor de pelagische visserij in de westelijke wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de noordelijke Noordzee (ICES-gebied IVa). Daarom moet het toepassingsgebied van Uitvoeringsbesluit 2012/807/EU overeenkomstig het onderhavige besluit worden gewijzigd.

(7)

Bij Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad (8), en met name titel III bis daarvan, zijn maatregelen ter beperking van de teruggooi vastgesteld. Het specifieke controle- en inspectieprogramma moet gericht zijn op de naleving van het verbod op highgrading, de gebiedsbepalingen en het verbod op uitgeleiding.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Uitvoeringsbesluit 2013/328/EU

Uitvoeringsbesluit 2013/328/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

„Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 25 juni 2013 tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor bepaalde demersale en pelagische visserijen in de Uniewateren van de Noordzee en in de Uniewateren van ICES-sector IIa”.

2)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Onderwerp

Bij dit besluit wordt één enkel specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld voor de visserijen die kabeljauw, tong en schol exploiteren in de Uniewateren van de ICES-gebieden IIIa en IV, en voor bepaalde visserijen die makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, zilvervis, sprot; zandspiering, en kever; kabeljauw, schelvis, wijting, zwarte koolvis, langoustine, tong, schol, heek, Noordse garnaal exploiteren in de Uniewateren van de ICES-gebieden IIIa en IV en in de Uniewateren van ICES-sector IIa (hierna „de betrokken gebieden” genoemd).”.

3)

In artikel 2 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

„1 bis.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma is van toepassing op:

a)

de visserijen die zijn omschreven in de bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 van de Commissie (*1);

b)

de visserijen die zijn omschreven in de bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 van de Commissie (*2);

c)

de bestanden die vallen onder de Verordeningen (EG) nr. 1342/2008 en (EG) nr. 676/2007.

(*1)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde kleine pelagische visserijen en visserijen voor industriële doeleinden in de Noordzee (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 35)."

(*2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 van de Commissie van 22 oktober 2015 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa (PB L 336 van 23.12.2015, blz. 42).”."

4)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma garandeert de eenvormige en doeltreffende uitvoering van de instandhoudings- en controlemaatregelen die op de in artikel 2, lid 1 bis, bedoelde visserijen en bestanden van toepassing zijn.”;

b)

in lid 2 wordt punt c) vervangen door:

„c)

de verplichting tot het aanlanden van alle vangsten van soorten die vallen onder de aanlandingsverplichting op grond van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*3), alsook de in titel III bis van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad (*4) vervatte maatregelen om teruggooi te verminderen;

(*3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22)."

(*4)  Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1).”."

5)

In artikel 4 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Alle vissersvaartuigen, groepen vissersvaartuigen, categorieën vistuig, exploitanten en/of visserijgerelateerde activiteiten die betrekking hebben op de in artikel 2, lid 1 bis, vermelde visserijen en bestanden, worden onderworpen aan controles en inspecties volgens de prioriteit die overeenkomstig lid 3 wordt toegekend.”.

6)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Procedures voor risicobeoordeling

1.   De betrokken lidstaten beoordelen de risico's ten aanzien van de in artikel 1 vermelde bestanden en gebieden volgens de methode die in samenwerking met het EBVC is vastgesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde risicobeoordelingsmethode schrijft voor dat de betrokken lidstaat:

a)

op basis van vroegere ervaringen en aan de hand van alle beschikbare relevante informatie nagaat hoe waarschijnlijk het is dat de voorschriften niet worden nageleefd en wat de mogelijke gevolgen van een dergelijke niet-naleving zouden zijn;

b)

per visserij en bestand, betrokken gebied, tijd van het jaar een risiconiveau bepaalt op basis van de mate van voorkomen (frequent, af en toe, zelden, niet) en de mogelijke gevolgen (ernstig, significant, aanvaardbaar of marginaal). Het geraamde risiconiveau wordt aangemerkt als „zeer laag”, „laag”, „middelgroot”, „hoog” of „zeer hoog”.

3.   De betrokken lidstaten stellen een lijst van hun vaartuigen op, waarin zij ten minste vermelden voor welke vaartuigen een hoog en een zeer hoog risico geldt, en zij actualiseren die lijst regelmatig. De geactualiseerde lijst van naar risico's ingedeelde vaartuigen wordt waar relevant gebruikt tijdens de campagnes in het kader van gezamenlijke inzetplannen.

4.   Als een vissersvaartuig dat de vlag voert van een lidstaat die geen betrokken lidstaat is, of een vissersvaartuig van een derde land actief is in de in artikel 1 vermelde gebieden, wordt daaraan overeenkomstig lid 2 een risiconiveau toegekend. Als er geen informatie is, wordt het betrokken vaartuig beschouwd als een vissersvaartuig met een „zeer hoog” risiconiveau tenzij de autoriteiten van de vlaggenstaat van het vissersvaartuig in het kader van artikel 9 de resultaten van hun eigen, overeenkomstig artikel 4, lid 2, en onderhavig artikel, lid 3, uitgevoerde risicobeoordeling voorleggen en die tot een ander risiconiveau leiden.”.

7)

In artikel 7 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   In het kader van een gezamenlijk inzetplan deelt elke betrokken lidstaat in voorkomend geval het EBVC de resultaten van zijn overeenkomstig artikel 5, lid 2, uitgevoerde risicobeoordeling mee, en met name een lijst van de geraamde risiconiveaus met de overeenkomstige streefniveaus voor de inspectie.”.

8)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd de streefijkpunten die in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 en in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (*5) zijn omschreven, zijn voor de in artikel 2, lid 1 bis, onder c), bedoelde bestanden de in bijlage II omschreven streefijkpunten van toepassing voor vissersvaartuigen en/of andere exploitanten met een „hoog” of „zeer hoog” risiconiveau.

(*5)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).”;"

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Voor de in artikel 2, lid 1 bis, onder a) en b), bedoelde visserijen zijn de in bijlage II omschreven streefijkpunten van toepassing voor vissersvaartuigen en/of andere exploitanten met een „hoog” of „zeer hoog” risiconiveau.”.

9)

Bijlage I wordt geschrapt.

10)

Bijlage II wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij dit besluit.

11)

Bijlage IV wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij dit besluit.

Artikel 2

Wijzigingen van Uitvoeringsbesluit 2012/807/EU

Uitvoeringsbesluit 2012/807/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

„Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 19 december 2012 tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de pelagische visserij in de westelijke wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan”.

2)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Onderwerp

Bij dit besluit wordt een specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld voor de bestanden van makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardine en sprot in de EU-wateren van de ICES-deelgebieden V, VI, VII, VIII en IX en in de EU-wateren van CECAF 34.1.11 (hierna de „westelijke wateren” genoemd).”.

3)

In artikel 3, lid 2, wordt punt b) vervangen door:

„b)

de rapporteringsverplichtingen die voor visserijactiviteiten in de westelijke wateren gelden, met name de betrouwbaarheid van de geregistreerde en gerapporteerde gegevens;”.

4)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Procedures voor risicobeoordeling

1.   De betrokken lidstaten beoordelen de risico's ten aanzien van de in artikel 1 vermelde bestanden en gebieden volgens de methode die in samenwerking met het EBVC is vastgesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde risicobeoordelingsmethode schrijft voor dat de betrokken lidstaat:

a)

op basis van vroegere ervaringen en aan de hand van alle beschikbare relevante informatie nagaat hoe waarschijnlijk het is dat de voorschriften niet worden nageleefd en wat de mogelijke gevolgen van een dergelijke niet-naleving zouden zijn;

b)

per visserij en bestand, betrokken gebied, tijd van het jaar een risiconiveau bepaalt op basis van de mate van voorkomen (frequent, af en toe, zelden, niet) en de mogelijke gevolgen (ernstig, significant, aanvaardbaar of marginaal). Het geraamde risiconiveau wordt aangemerkt als „zeer laag”, „laag”, „middelgroot”, „hoog” of „zeer hoog”.

3.   De betrokken lidstaten stellen een lijst van hun vaartuigen op, waarin zij ten minste vermelden voor welke vaartuigen een hoog en een zeer hoog risico geldt, en zij actualiseren die lijst regelmatig. De geactualiseerde lijst van naar risico's ingedeelde vaartuigen wordt waar relevant gebruikt tijdens de campagnes in het kader van gezamenlijke inzetplannen.

4.   Als een vissersvaartuig dat de vlag voert van een lidstaat die geen betrokken lidstaat is, of een vissersvaartuig van een derde land actief is in de in artikel 1 vermelde gebieden, wordt daaraan overeenkomstig lid 2 een risiconiveau toegekend. Als er geen informatie is, wordt het betrokken vaartuig beschouwd als een vissersvaartuig met een „zeer hoog” risiconiveau tenzij de autoriteiten van de vlaggenstaat van het vissersvaartuig in het kader van artikel 9 de resultaten van hun eigen, overeenkomstig artikel 4, lid 2, en onderhavig artikel, lid 3, uitgevoerde risicobeoordeling voorleggen en die tot een ander risiconiveau leiden.”.

5)

In artikel 7 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   In het kader van een gezamenlijk inzetplan deelt elke betrokken lidstaat in voorkomend geval het EBVC de resultaten van zijn overeenkomstig artikel 5, lid 2, uitgevoerde risicobeoordeling mee, en met name een lijst van de geraamde risiconiveaus met de overeenkomstige streefniveaus voor de inspectie.”.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2017.

Gedaan te Brussel, 5 januari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2013/328/EU van de Commissie van 25 juni 2013 tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de visserijtakken die kabeljauw-, schol- en tongbestanden exploiteren in het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee (PB L 175 van 27.6.2013, blz. 61).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde kleine pelagische visserijen en visserijen voor industriële doeleinden in de Noordzee (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 35).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 van de Commissie van 22 oktober 2015 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa (PB L 336 van 23.12.2015, blz. 42).

(6)  Uitvoeringsbesluit 2012/807/EU van de Commissie van 19 december 2012 tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de pelagische visserij in de westelijke wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (PB L 350 van 20.12.2012, blz. 99).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1944 van de Commissie van 28 oktober 2015 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2012/807/EU tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de pelagische visserij in de westelijke wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (PB L 283 van 29.10.2015, blz. 13).

(8)  Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1).


BIJLAGE I

„BIJLAGE II

STREEFIJKPUNTEN VOOR DEMERSALE SOORTEN

1.   Omvang van de inspecties op zee (waaronder, indien van toepassing, bewaking vanuit de lucht)

Op jaarbasis gelden de volgende streefijkpunten (1) voor de inspecties op zee van vissersvaartuigen die actief zijn ten aanzien van de in artikel 2, lid 1 bis, onder b) en c), bedoelde visserijen en bestanden, voor zover die inspecties op zee relevant zijn voor de betrokken stap in de visserijketen en deel uitmaken van de strategie voor risicobeheer.

IJkpunten per jaar (*1)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, geraamd risiconiveau voor de vissersvaartuigen

hoog

zeer hoog

Visserijtak

Inspectie op zee van ten minste 2,5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

Inspectie op zee van ten minste 5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

2.   Omvang van de inspecties aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens of bij de eerste verkoop)

Op jaarbasis gelden de volgende streefijkpunten (2) voor de inspecties aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens of bij eerste verkoop) van vissersvaartuigen en andere exploitanten die in het gebied actief zijn ten aanzien van de in artikel 2, lid 1 bis, onder b) en c), bedoelde visserijen en bestanden, voor zover die inspecties aan land relevant zijn voor de betrokken stap in de visserij- of de afzetketen en deel uitmaken van de strategie voor risicobeheer.

IJkpunten per jaar (*2)

Risiconiveau voor de vissersvaartuigen en/of andere exploitanten (eerste koper)

hoog

zeer hoog

Visserijtak

Inspectie in de haven van ten minste 10 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau

Inspectie in de haven van ten minste 15 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau

De inspecties na aanlanding of overlading worden met name gebruikt als aanvullend kruiscontrolemechanisme om de betrouwbaarheid van de geregistreerde en gerapporteerde informatie over vangsten en aanlandingen te controleren.

STREEFIJKPUNTEN VOOR PELAGISCHE SOORTEN

1.   Omvang van de inspecties op zee (waaronder, indien van toepassing, bewaking vanuit de lucht)

Op jaarbasis gelden de volgende streefijkpunten (3) voor de inspecties op zee van vissersvaartuigen die vissen op haring, makreel, horsmakreel, blauwe wijting, kever, sprot of zandspiering in de in artikel 2, lid 1 bis, onder a), bedoelde visserijen, voor zover die inspecties op zee relevant zijn voor de betrokken stap in de visserijketen en deel uitmaken van de strategie voor risicobeheer.

IJkpunten per jaar (*3)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, geraamd risiconiveau voor de vissersvaartuigen

hoog

zeer hoog

Haring, makreel en horsmakreel

Inspectie op zee van ten minste 5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

Inspectie op zee van ten minste 7,5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

Kever, sprot en zandspiering

Inspectie op zee van ten minste 2,5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

Inspectie op zee van ten minste 5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

Blauwe wijting

Inspectie op zee van ten minste 5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau die op de betrokken vissoort vissen

Inspectie op zee van ten minste 7,5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau die op de betrokken vissoort vissen

2.   Omvang van de inspecties aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens of bij de eerste verkoop)

Op jaarbasis gelden de volgende streefijkpunten (4) voor de inspecties aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens of bij eerste verkoop) van vissersvaartuigen en andere exploitanten die vissen op haring, makreel, horsmakreel, blauwe wijting, kever, sprot of zandspiering in de in artikel 2, lid 1 bis, onder a), bedoelde visserijen, voor zover die inspecties aan land relevant zijn voor de betrokken stap in de visserij- of de afzetketen en deel uitmaken van de strategie voor risicobeheer.

IJkpunten per jaar (*4)

Risiconiveau voor de vissersvaartuigen en/of andere exploitanten (eerste koper)

hoog

zeer hoog

Haring, makreel en horsmakreel

Inspectie in de haven van ten minste 5 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau

Inspectie in de haven van ten minste 7,5 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau

Kever, sprot en zandspiering

Inspectie in de haven van ten minste 2,5 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau

Inspectie in de haven van ten minste 5 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau

Blauwe wijting

Inspectie in de haven van ten minste 5 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau

Inspectie in de haven van ten minste 7,5 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau

De inspecties na aanlanding of overlading worden met name gebruikt als aanvullend kruiscontrolemechanisme om de betrouwbaarheid van de geregistreerde en gerapporteerde informatie over vangsten en aanlandingen te controleren.”


(1)  Voor vaartuigen die per visreis minder dan 24 uur op zee doorbrengen, kunnen, in overeenstemming met de strategie voor risicobeheer, de streefijkpunten met de helft worden verminderd.

(*1)  Uitgedrukt in % van de visreizen die per jaar in het gebied worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog of zeer hoog risico.

(2)  Voor vaartuigen die per aanlanding minder dan 10 ton aanlanden, kunnen, in overeenstemming met de strategie voor risicobeheer, de streefijkpunten met de helft worden verminderd.

(*2)  Uitgedrukt in % van de hoeveelheden die per jaar worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog of zeer hoog risico.

(3)  Zie voetnoot 1.

(*3)  Uitgedrukt in % van de visreizen in het gebied (als wordt gevist met vistuig met maaswijdten waarvoor de vissoort een doelsoort is) die per jaar worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog of zeer hoog risico.

(4)  Zie voetnoot 2.

(*4)  Uitgedrukt in % van de hoeveelheden die per jaar worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog of zeer hoog risico.


BIJLAGE II

„BIJLAGE IV

INHOUD VAN HET EVALUATIEVERSLAG

I.   Gegevens over de controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten op zee en aan land door [betrokken lidstaat]

Tabel 1

Analyse van de inspectieactiviteiten op zee

Patrouilledagen

Aantal inspecties (totaal/zeer hoog/hoog risico)

Aantal geconstateerde en bevestigde ernstige inbreuken (totaal/zeer hoog/hoog risico)

Gemiddeld percentage ernstige inbreuken (bevestigde inbreuken/inspecties)

Percentage ernstige inbreuken voor vaartuigen met laag en middelgroot risico (inbreuken/inspecties)

Percentage ernstige inbreuken voor vaartuigen met hoog en zeer hoog risico (inbreuken/inspecties)

Ingezet

Toegezegd

30 (*)

30

100/70/30

4/3/1

4:100 = 4 %

3:70 = 4,3 %

1/30 = 3,3 %


Tabel 2

Analyse van de inspectieactiviteiten aan land

Inspecties mandagen aan land

Aantal inspecties (totaal/zeer hoog/hoog risico)

Aantal geconstateerde en bevestigde ernstige inbreuken (totaal/zeer hoog/hoog risico)

Gemiddeld percentage ernstige inbreuken (bevestigde inbreuken/inspecties)

Percentage ernstige inbreuken voor vaartuigen met laag en middelgroot risico (inbreuken/inspecties)

Percentage ernstige inbreuken voor vaartuigen met hoog en zeer hoog risico (inbreuken/inspecties)

Ingezet

Toegezegd

200 (*1)

200

400/350/50

40/30/10

40:400 = 10 %

30:350 = 8,6 %

10:50 = 20 %

II.   Analyse van streefijkpunten, uitgedrukt in de vorm van verbeterde nalevingsniveaus

Lidstaten die alternatieve streefijkpunten toepassen als bedoeld in artikel 8, lid 3, van dit besluit, rapporteren de volgende informatie:

Tabel 3

Bereikt niveau van verbeterde naleving

Beschrijving van de dreiging voor de activiteit/van het risico/van het segment vaartuigen

Zeer hoog risico/hoog risico/middelgroot risico/laag risico/zeer laag risico

Niveau van de dreiging/het risico aan het begin van het jaar, uitgedrukt als nalevingsniveau

Beoogde verbetering van het nalevingsniveau

Niveau van de dreiging/het risico aan het einde van het jaar, uitgedrukt als nalevingsniveau

Aantal inspecties

Aantal geconstateerde ernstige inbreuken

Analyse achteraf, uitleg in het geval dat de beoogde verbetering van het nalevingsniveau niet is bereikt

III.   Analyse van de overige inspectie- en controleactiviteiten: overladen, bewaking vanuit de lucht, invoer/uitvoer, alsook andere acties zoals opleidings- en voorlichtingssessies die zijn opgezet om de naleving van de voorschriften door de vissersvaartuigen en andere exploitanten te verbeteren

IV.   Voorstel(len) ter verbetering van de doeltreffendheid van de controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten (voor elke betrokken lidstaat)”.


(*1)  In de tweede rij van de tabellen 1 en 2 staan voorbeelden om het invullen van de tabel te vergemakkelijken.


6.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 3/43


BESLUIT (EU) 2017/11 VAN DE COMMISSIE

van 5 januari 2017

tot goedkeuring, namens de Europese Unie, van de wijziging van het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2013/785/EU van de Raad van 16 december 2013 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko (1), en met name artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 10 van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko (2), hierna „de overeenkomst” genoemd, die bij Verordening (EG) nr. 764/2006 van de Raad (3) is goedgekeurd, is een gemengde commissie opgericht die de toepassing van die overeenkomst moet controleren en met name toezicht moet houden op de uitvoering, interpretatie en goede werking ervan. Hoofdstuk X van de bijlage bij het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, hierna „het protocol” genoemd, dat bij Besluit 2013/785/EU is goedgekeurd, bevat de voorschriften voor aanlanding in de Marokkaanse havens van een deel van de vangsten die in het kader van dat protocol zijn verricht.

(2)

Op haar vergadering op 18, 19 en 20 oktober 2016 in Rabat heeft de gemengde commissie de wijziging van bepaalde aanlandingsvoorschriften van het protocol aangenomen, omdat herhaaldelijk problemen waren opgetreden bij de naleving van die voorschriften.

(3)

Vóór de betrokken vergadering van de gemengde commissie heeft de Europese Commissie de Raad een voorbereidend document toegestuurd waarin de specifieke elementen van het beoogde Uniestandpunt werden toegelicht.

(4)

De Raad heeft het beoogde Uniestandpunt goedgekeurd overeenkomstig punt 3 van de bijlage bij Besluit 2013/785/EU.

(5)

De aangenomen wijzigingen, waarbij de sancties in geval van niet-naleving van de aanlandingsverplichting zijn verhoogd en de financiële prikkels in geval van aanlanding boven de verplichte minimumhoeveelheid zijn uitgebreid tot alle visserijtakken waarvoor een aanlandingsverplichting geldt, zijn opgenomen in bijlage 8 bij de notulen van deze vergadering van de gemengde commissie.

(6)

Deze wijzigingen moeten namens de Europese Unie worden goedgekeurd.

(7)

Er moet worden bepaald dat deze maatregelen met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van 20 oktober 2016,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De wijzigingen van de punten 1 en 4 van hoofdstuk X van de bijlage bij het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko, die zijn vastgesteld door de bij artikel 10 van die overeenkomst opgerichte gemengde commissie en voortvloeien uit bijlage 8 bij de notulen zoals opgenomen in de bijlage bij het onderhavige besluit, worden namens de Unie goedgekeurd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 20 oktober 2016.

Gedaan te Brussel, 5 januari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 349 van 21.12.2013, blz. 1.

(2)  PB L 141 van 29.5.2006, blz. 4.

(3)  Verordening (EG) nr. 764/2006 van de Raad van 22 mei 2006 betreffende de sluiting van een Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko (PB L 141 van 29.5.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlage 8 bij de notulen van de vergadering van 18, 19 en 20 oktober 2016 van de gemengde commissie die is opgericht bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko

HOOFDSTUK X „AANLANDING VAN DE VANGSTEN”

Punt 1

„Aanlandingen”

De vaartuigen van de Europese Unie die behoren tot de visserijtakken waarvoor een aanlandingsverplichting geldt, en die houder zijn van een vergunning overeenkomstig de bepalingen van dit protocol en die in een Marokkaanse haven meer dan de percentages van de in de technische notities nrs. 1, 4, 5 en 6 vastgestelde verplichte vangsten aanlanden, genieten het recht op een korting van 5 % voor elke ton die boven de verplichte minimumhoeveelheid wordt aangeland.

Punt 4

„Sancties in geval van niet-nakoming van de aanlandingsverplichtingen”

Indien vaartuigen die behoren tot de visserijtakken waarvoor een aanlandingsverplichting geldt, deze verplichting niet nakomen zoals vastgesteld in de desbetreffende technische notities, wordt de vergoeding voor het volgende recht met 15 % verhoogd.


Rectificaties

6.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 3/46


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/687/EU van de Commissie van 26 september 2014 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de productie van pulp, papier en karton

( Publicatieblad van de Europese Unie L 284 van 30 september 2014 )

Bladzijde 78, bijlage, inhoudsopgave, titel 1.2:

in plaats van:

„1.2.

BBT-conclusies voor kraftcelstofproductie (kraftcelstofproces)”,

lezen:

„1.2.

BBT-conclusies voor het kraftpulpproductieproces”.

Bladzijde 78, bijlage, inhoudsopgave, titel 1.3:

in plaats van:

„1.3.

BBT-conclusies voor het pulpproces op basis van sulfiet (sulfietcelstofproces)”,

lezen:

„1.3.

BBT-conclusies voor het sulfietpulpproductieproces”.

Bladzijde 81, bijlage, onder „REFERENTIEOMSTANDIGHEDEN VOOR EMISSIES IN DE LUCHT”:

in plaats van:

„Omrekening naar referentiezuurstofgehalte

De formule voor de berekening van de emissieconcentratie met een referentiezuurstofgehalte wordt hieronder weergegeven.

Formula

waarbij:

ER (mg/Nm3)

:

emissieconcentratie getoetst aan referentiezuurstofgehalte OR

OR (vol %)

:

referentiezuurstofconcentratie

EM (mg/Nm3)

:

emissieconcentratie getoetst aan het gemeten zuurstofgehalte OM

OM (vol %)

:

gemeten zuurstofconcentratie.”,

lezen:

„Omrekening naar referentiezuurstofconcentratie

De formule voor de berekening van de emissieconcentratie met een referentiezuurstofgehalte wordt hieronder weergegeven.

Formula

waarbij:

ER (mg/Nm3)

:

emissieconcentratie getoetst aan referentiezuurstofgehalte OR

OR (vol %)

:

referentiezuurstofgehalte

EM (mg/Nm3)

:

emissieconcentratie getoetst aan het gemeten zuurstofgehalte OM

OM (vol %)

:

gemeten zuurstofgehalte”.

Bladzijde 81, bijlage, tabel onder DEFINITIES, zevende rij, tweede kolom (definitie van niet-condenseerbare, geurende gassen (NCG)):

in plaats van:

„Niet-condenseerbare geurende gassen, met betrekking tot onwelriekende gassen van kraftcelstofproductie.”,

lezen:

„Niet-condenseerbare geurende gassen, met betrekking tot onwelriekende gassen van kraftpulpproductie.”.

Bladzijde 82, bijlage, tabel onder DEFINITIES, tiende rij, tweede kolom (definitie van nettoproductie), punt v), laatste zin:

in plaats van:

„Nettoproductie van papier: zelfde alsi)”,

lezen:

„Nettoproductie van papier: zelfde als i).”.

Bladzijde 87, bijlage, punt 1.1.3, tabel m.b.t. de BBT-gerelateerde afvalwaterstroom, tweede rij, eerste kolom:

in plaats van:

„Gebleekte kraft”,

lezen:

„Gebleekte kraftpulp”.

Bladzijde 87, bijlage, punt 1.1.3, tabel m.b.t. de BBT-gerelateerde afvalwaterstroom, derde rij, eerste kolom:

in plaats van:

„Ongebleekte sulfaatcellulose”,

lezen:

„Ongebleekte kraftpulp”.

Bladzijde 88, bijlage, punt 1.1.5, eerste alinea:

in plaats van:

„Met betrekking tot de uitstoot van onwelriekende zwavelhoudende gassen uit kraft- en sulfietcelstoffabrieken, zie de processpecifieke BBT vermeld in de paragrafen 1.2.2 en 1.3.2.”,

lezen:

„Met betrekking tot de uitstoot van onwelriekende zwavelhoudende gassen uit kraft- en sulfietpulpfabrieken, zie de processpecifieke BBT vermeld in de paragrafen 1.2.2 en 1.3.2.”.

Bladzijde 90, bijlage, punt 1.1.6, tabel voor BBT 9, rij a, vierde kolom:

in plaats van:

„Speciale NCG-brander”,

lezen:

„Speciale TRS-brander”.

Bladzijde 90, bijlage, punt 1.1.6, tabel voor BBT 9, rij b, vierde kolom (boven):

in plaats van:

„Terugwinningsinstallatie (kraft) en kalkoven”,

lezen:

„Terugwinningsinstallatie (kraftproces) en kalkoven”.

Bladzijde 90, bijlage, punt 1.1.6, tabel voor BBT 9, rij b, vierde kolom (onder):

in plaats van:

„Terugwinningsinstallatie (sulfiet)”,

lezen:

„Terugwinningsinstallatie (sulfietproces)”.

Bladzijde 90, bijlage, punt 1.1.6, tabel voor BBT 9, rij c, tweede kolom:

in plaats van:

„TRS (volledige gereduceerde zwavel, inclusief H2S)”,

lezen:

„TRS (inclusief H2S)”.

Bladzijde 90, bijlage, punt 1.1.6, tabel voor BBT 9, rij c, vierde kolom:

in plaats van:

„Kalkoven en speciale NCG-brander”,

lezen:

„Kalkoven en speciale TRS-brander”.

Bladzijde 91, bijlage, punt 1.1.6, tabel voor BBT 10, rij g, vierde kolom:

in plaats van:

„BBT 19: sulfaatcellulose”,

lezen:

„BBT 19: gebleekte kraftpulp”.

Bladzijde 91, bijlage, punt 1.1.7, eerste alinea:

in plaats van:

„BBT 12.

De BBT om de hoeveelheid afval die wordt verwijderd te verminderen, is het instellen van een afvalevaluatie (met afvalinventarissen) en een afvalbeheersysteem dat het hergebruik van afval mogelijk maakt, dan wel bij ontbreken van de installatie van een systeem voor afvalrecycling of bij ontbreken van de installatie van „andere vormen van terugwinning”, door toepassing van een combinatie van de hieronder vermelde technieken.”,

lezen:

„BBT 12.

De BBT ter vermindering van de hoeveelheid te verwijderen afval is het instellen van een systeem voor afvalevaluatie (met afvalinventarissen) en afvalbeheer, waardoor het hergebruik van afval wordt bevorderd of, waar dat niet mogelijk is, de recycling ervan of, waar ook dat niet mogelijk is, „andere terugwinning” ervan, met inbegrip van een combinatie van de hieronder vermelde technieken.”.

Bladzijde 94, bijlage, punt 1.2:

in plaats van:

„1.2.   BBT-CONCLUSIES VOOR KRAFTCELSTOFPRODUCTIE (KRAFTCELSTOFPROCES)

Voor geïntegreerde pulp- en papierfabrieken die aan kraftcelstofproductie doen, zijn de processpecifieke BBT-conclusies voor papierproductie in hoofdstuk 1.6 van toepassing, in aanvulling op de BBT-conclusies van dit hoofdstuk.”,

lezen:

„1.2.   BBT-CONCLUSIES VOOR HET KRAFTPULPPRODUCTIEPROCES

Voor geïntegreerde pulp- en papierfabrieken die kraftpulp produceren, zijn de processpecifieke BBT-conclusies voor papierproductie in hoofdstuk 1.6 van toepassing, in aanvulling op de BBT-conclusies van dit hoofdstuk.”.

Bladzijde 95, bijlage, punt 1.2.1, onder „BBT-gerelateerde emissieniveaus”, tweede alinea:

in plaats van:

„Het referentiedebiet voor kraftpulpfabrieken wordt besproken in BBT 5.”,

lezen:

„De referentieafvalwaterstroom voor kraftpulpfabrieken wordt vermeld in BBT 5.”.

Bladzijde 96, bijlage, punt 1.2.2.1, tabel voor BBT 20, rij b, derde kolom, derde streepje:

in plaats van:

„speciale brander voor niet-condenseerbare gassen die is uitgerust met een gaswasser voor het verwijderen van SOx, of een”,

lezen:

„speciale TRS-brander voor niet-condenseerbare gassen die is uitgerust met een gaswasser voor het verwijderen van SOx, of een”.

Bladzijde 97, bijlage, punt 1.2.2.1, onder „Toepasbaarheid”, tweede alinea:

in plaats van:

De BBT-gerelateerde emissieniveaus van de totale gereduceerde zwavel (TRS) in restgassen van zwak geurende gassen bedragen 0,05 — 0,2 kg S/ADt.”,

lezen:

De BBT-gerelateerde emissieniveaus van de totaal gereduceerde zwavel (TRS) in restgassen van zwak geurende gassen bedragen 0,05-0,2 kg S/ADt.”.

Bladzijde 98, bijlage, punt 1.2.2.2, onder „Toepasbaarheid”:

in plaats van:

„Techniek cis toepasbaar voor nieuwe terugwinningsinstallaties en na een grondige renovatie van terugwinningsinstallaties, aangezien voor deze techniek ingrijpende wijzigingen aan de luchttoevoer en de oven nodig zijn.”,

lezen:

„Techniek c is toepasbaar voor nieuwe terugwinningsinstallaties en na een grondige renovatie van terugwinningsinstallaties, aangezien voor deze techniek ingrijpende wijzigingen aan de luchttoevoer en de oven nodig zijn.”.

Bladzijde 104, bijlage, punt 1.3, titel:

in plaats van:

„1.3.   

BBT-CONCLUSIES VOOR HET PULPPROCES OP BASIS VAN SULFIET (SULFIETCELSTOFPROCES)”,

lezen:

„1.3.   

BBT-CONCLUSIES VOOR HET SULFIETPULPPRODUCTIEPROCES”.

Bladzijde 105, bijlage, punt 1.3.1, onder „BBT-gerelateerde emissieniveaus”, tweede alinea:

in plaats van:

„Het referentiedebiet voor afvalwater in sulfietfabrieken wordt vermeld in BBT 5.”,

lezen:

„De referentieafvalwaterstroom voor sulfietfabrieken wordt vermeld in BBT 5.”.

Bladzijde 107, bijlage, punt 1.3.2, onder „BBT 37”:

in plaats van:

„BBT 37.

De BBT om de emissies van stof en SO2 uit een terugwinningsinstallatie te verminderen, is de toepassing van een van de hieronder vermelde technieken en het zoveel mogelijk beperken van de zure werking van de gaswassers teneinde hun goede werking te garanderen.”,

lezen:

„BBT 37.

De BBT ter vermindering van stof- en SO2-emissies uit een terugwinningsinstallatie is het gebruik van een van de hieronder vermelde technieken en het beperken van de „zure bedrijfsmodus” van de gaswassers tot het minimum dat is vereist om hun goede werking te garanderen.”.

Bladzijde 108, bijlage, punt 1.3.2, noot 5 van tabel 15, eerste zin:

in plaats van:

„Niet toepasbaar tijdens „zuurwerking”, d.w.z. perioden waarin preventieve spoeling en reiniging plaatsvindt om aanzetting in de gaswassers te verwijderen.”,

lezen:

„Niet toepasbaar tijdens „zure bedrijfsmodus”, d.w.z. in perioden van preventieve spoeling en verwijdering van aanzetting in de gaswassers.”.

Bladzijde 108, bijlage, punt 1.3.2, tekst onder tabel 15:

in plaats van:

„Het BBT-gerelateerde milieuprestatieniveau is een zuurwerking van ongeveer 240 uur per jaar voor de gaswassers, en minder dan 24 uur per maand voor de laatste monosulfietgaswasser.”,

lezen:

„Het BBT-gerelateerde milieuprestatieniveau is een „zure bedrijfsmodus” van ongeveer 240 uur per jaar voor de gaswassers, en minder dan 24 uur per maand voor de laatste monosulfietgaswasser.”.

Bladzijde 109, bijlage, punt 1.4.1, onder „BBT 40”:

in plaats van:

„BBT 40.

De BBT om het watergebruik, de hoeveelheid afvalwater en de verontreiniging ervan te verminderen, is de toepassing van een geschikte combinatie van de technieken die staan vermeld in BBT 13, BBT 14, BBT 15 en BBT 16, en de onderstaande technieken.”,

lezen:

„BBT 40.

De BBT om het watergebruik, de afvalwaterstroom en de verontreiniging van het afvalwater te verminderen, is de toepassing van een geschikte combinatie van de technieken die staan vermeld in BBT 13, BBT 14, BBT 15 en BBT 16, en de onderstaande technieken.”.

Bladzijde 110, bijlage, punt 1.4.1, onder „BBT-gerelateerde emissieniveaus”, eerste alinea:

in plaats van:

„Zie tabel 16. Deze BBT-GEN's zijn niet toepasbaar voor mechanische pulpfabrieken. De referentiehoeveelheid van afvalwater voor geïntegreerde mechanische CTM- en CTMP-pulpfabrieken wordt vermeld in BBT 5.”,

lezen:

„Zie tabel 16. Deze BBT-GEN's zijn ook toepasbaar voor mechanische pulpfabrieken. De referentieafvalwaterstroom voor geïntegreerde mechanische CTM- en CTMP-pulpfabrieken wordt vermeld in BBT 5.”.

Bladzijde 112, bijlage, punt 1.5.2, tabel bij BBT 43, rij c, derde kolom:

in plaats van:

„Veel RCF-papierfabrieken gebruiken een deel van het biologisch behandeld afvalwater in het watercircuit opnieuw, met name fabrieken die golfpapier of Testliner produceren.”,

lezen:

„Veel GRV-papierfabrieken gebruiken een deel van het biologisch behandeld afvalwater in het watercircuit opnieuw, met name fabrieken die golfpapier of Testliner produceren.”.

Bladzijde 112, bijlage, punt 1.5.2, BBT 45, tweede alinea:

in plaats van:

„Voor geïntegreerde RCF-papierfabrieken omvatten de BBT-GEN's de emissies uit papierproductie, aangezien de witwatercircuits van de papiermachine nauw verbonden zijn met die van de voorraadvoorbereiding.”,

lezen:

„Voor geïntegreerde GRV-papierfabrieken omvatten de BBT-GEN's de emissies uit papierproductie, aangezien de witwatercircuits van de papiermachine nauw verbonden zijn met die van de voorraadvoorbereiding.”.

Bladzijde 112, bijlage, punt 1.5.2, onder „BBT-gerelateerde emissieniveaus”, derde alinea:

in plaats van:

„De referentiehoeveelheid afvalwater voor GRV-fabrieken wordt vermeld in BBT 5.”,

lezen:

„De referentieafvalwaterstroom voor GRV-fabrieken wordt vermeld in BBT 5.”.

Bladzijde 113, bijlage, punt 1.5.2, tabel 18, voetnoot 3:

in plaats van:

„Voor fabrieken met een hoeveelheid afvalwater van 5 en 10 m3/t bedraagt het maximale bereik 0,008 kg/t.”,

lezen:

„Voor fabrieken met een afvalwaterstroom tussen 5 en 10 m3/t bedraagt het maximale bereik 0,008 kg/t.”.

Bladzijde 114, bijlage, punt 1.6, eerste alinea:

in plaats van:

„De BBT-conclusies in dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle niet-geïntegreerde papierfabrieken en kartonfabrieken, en op de papier- en kartonproductie van geïntegreerde kraft-, sulfiet-, CTMP- en CMP-fabrieken.”,

lezen:

„De BBT-conclusies in dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle niet-geïntegreerde papierfabrieken en kartonfabrieken, en op de papier- en kartonproductie van geïntegreerde kraftpulp-, sulfietpulp-, CTMP- en CMP-fabrieken.”.

Bladzijde 114, bijlage, punt 1.6, derde alinea:

in plaats van:

„Voor geïntegreerde kraft-, sulfiet-, CTMP- en CMP-fabrieken is de processpecifieke BBT voor het verpulpen ook van toepassing, in aanvulling op de BBT-conclusies in dit hoofdstuk.”,

lezen:

„Voor geïntegreerde pulp- en papierfabrieken die kraftpulp, sulfietpulp, CTMP en CMP produceren is de processpecifieke BBT voor het verpulpen ook van toepassing, in aanvulling op de BBT-conclusies in dit hoofdstuk.”.

Bladzijde 116, bijlage, punt 1.6.1, onder „BBT-gerelateerde emissieniveaus”, tweede alinea:

in plaats van:

„De BBT-GEN's in tabel 20 en tabel 21 zijn ook van toepassing op het productieproces voor papier en karton van geïntegreerde kraft-, sulfiet-, CTMP- en CMP-pulp- en papierfabrieken.”,

lezen:

„De BBT-GEN's in tabel 20 en tabel 21 zijn ook van toepassing op het productieproces voor papier en karton van geïntegreerde pulp- en papierfabrieken die kraftpulp, sulfietpulp, CTMP en CMP produceren.”.

Bladzijde 116, punt 1.6.1, tabel 20, zesde rij, tweede kolom:

in plaats van:

„0,05 voor decoratie- en natsterktepapier”,

lezen:

„0,05 voor decorpapier en natsterk papier”.

Bladzijde 116, punt 1.6.1, tabel 21, zesde rij, tweede kolom:

in plaats van:

„0,05 voor decoratie- en natsterktepapier”,

lezen:

„0,05 voor decorpapier en natsterk papier”.

Bladzijde 122, punt 1.7.2.1, in tabel „Procesgeïntegreerde technieken”, tweede rij, tweede kolom (beschrijving van „Gedeeltelijk hergebruik van het proceswater in de bleekinstallatie”), laatste zin:

in plaats van:

„In efficiënte bleekinstallaties (kraft) wordt een afvalwatervolume bereikt van 12 — 25 m3/ADt.”,

lezen:

„In efficiënte fabrieken (kraftproces) wordt een afvalwatervolume bereikt van 12-25 m3/ADt.”.