ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1368 VAN DE COMMISSIE
van 11 augustus 2016
tot vaststelling van een lijst van op financiële markten gebruikte cruciale benchmarks op grond van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (1), en met name artikel 20, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Benchmarks spelen een belangrijke rol bij de vaststelling van de prijs van tal van financiële instrumenten en financiële overeenkomsten en bij de meting van de prestatie van tal van beleggingsfondsen. Het aanleveren van gegevens voor benchmarks en het beheer ervan zijn veelal vatbaar voor manipulatie en de daarbij betrokken personen worden vaak met belangenconflicten geconfronteerd. |
(2) |
Om hun economische rol te kunnen vervullen, moeten benchmarks representatief zijn voor de onderliggende markt of voor de economische realiteit die zij weergeven. Indien een benchmark niet langer representatief is voor een onderliggende markt, zoals interbancaire rentetarieven, bestaat er een risico van negatieve gevolgen voor, onder meer, de marktintegriteit en de financiering van huishoudens (leningen en hypotheken) en het bedrijfsleven in de Unie. |
(3) |
Hoe hoger de totale waarde van financiële instrumenten, financiële overeenkomsten en beleggingsfondsen die naar een bepaalde benchmark verwijzen, hoe groter doorgaans de risico's zijn voor de gebruikers, de markten en de economie van de Unie. Daarom zijn in Verordening (EU) 2016/1011 verschillende categorieën benchmarks vastgesteld en tevens extra vereisten opgenomen om de integriteit en de degelijkheid te verzekeren van bepaalde benchmarks die als cruciaal worden aangemerkt. Zo is onder meer aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid verleend om, onder bepaalde voorwaarden, het aanleveren van gegevens voor een cruciale benchmark of het beheer ervan op te leggen. |
(4) |
Wegens de extra verplichtingen en bevoegdheden van bevoegde autoriteiten van beheerders van cruciale benchmarks is een formele procedure voor de vaststelling van cruciale benchmarks vereist. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1011 wordt een benchmark als een cruciale benchmark aangemerkt wanneer deze binnen een combinatie van benchmarks direct of indirect wordt gebruikt als referentie voor financiële instrumenten of financiële overeenkomsten of voor de meting van de prestatie van beleggingsfondsen met een totale waarde van ten minste 500 miljard EUR op basis van alle looptijden van de benchmark, indien van toepassing. |
(5) |
De Euro Interbank Offered Rate (Euribor) meet de rentetarieven waartegen banken elkaar ongedekte leningen verstrekken in de eurozone en is een van de belangrijkste rentebenchmarks ter wereld. Deze benchmark ligt ten grondslag aan naar schatting ruim 180 000 miljard EUR aan overeenkomsten. De meeste van deze overeenkomsten betreffen weliswaar renteswaps, maar de benchmark doet ook dienst als referentie voor ruim 1 000 miljard EUR aan hypotheken aan particulieren. |
(6) |
De waarde van de financiële instrumenten en financiële overeenkomsten waarbij die benchmark in de Unie wordt gebruikt, overtreft derhalve ruimschoots het drempelbedrag van 500 miljard EUR. |
(7) |
In het licht van het cruciale belang van de Euribor voor leningen en hypotheken in de Unie moet deze verordening met spoed in werking treden. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage genoemde benchmark wordt als een cruciale benchmark aangemerkt.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1.
BIJLAGE
LIJST VAN CRUCIALE BENCHMARKS OPGESTELD OP GROND VAN ARTIKEL 20, LID 1, VAN VERORDENING (EU) 2016/1011
Euro Interbank Offered Rate (Euribor®), beheerd door het European Money Markets Institute (EMMI), Brussel, België
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/4 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1369 VAN DE COMMISSIE
van 11 augustus 2016
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet) van oorsprong uit India
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisantidumpingverordening”), en met name artikel 9, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Commissie („de Commissie”) heeft op 20 december 2014 een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India. Daarnaast heeft de Commissie op 11 maart 2015 een antisubsidieonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van hetzelfde product van oorsprong uit India. |
(2) |
Op 18 september 2015 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1559 (2) vastgesteld („de voorlopige antidumpingverordening”). De Commissie heeft geen voorlopig compenserend recht ingesteld op buizen en pijpen van nodulair gietijzer van oorsprong uit India. |
(3) |
Op 17 maart 2016 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 (3) vastgesteld („de definitieve antidumpingverordening”) alsook Uitvoeringsverordening (EU) 2016/387 (4) („de definitieve verordening compenserend recht”). |
(4) |
Overeenkomstig de antidumpingbasisverordening en Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad (5) („de antisubsidiebasisverordening”) mogen uitvoersubsidies en dumpingmarges niet worden gecumuleerd aangezien uitvoersubsidies dumping veroorzaken. Uitvoersubsidies leiden tot een verlaging van de uitvoerprijzen en een verhoging van de dumpingmarges. Daarom heeft de Commissie rekening gehouden met het feit dat drie van de onderzochte subsidieregelingen uitvoersubsidies waren. De Commissie heeft de definitieve antidumpingrechten in het antidumpingonderzoek verlaagd met de bedragen van de in het parallelle antisubsidieonderzoek vastgestelde uitvoersubsidies (6). |
(5) |
De definitieve antidumpingrechten werden in de definitieve antidumpingverordening (7) vastgesteld op 0 % voor Electrosteel Castings Ltd („ECL”) en 14,1 % voor Jindal Saw Ltd („Jindal”) en alle andere ondernemingen. In diezelfde verordening (8) werd de dumpingmarge vastgesteld op 4,1 % voor ECL en 19,0 % voor Jindal en alle andere ondernemingen. Daarom was het definitieve antidumpingrecht lager dan de definitieve dumpingmarges voor de twee ondernemingen. |
(6) |
Artikel 2 van de definitieve antidumpingverordening bepaalde dat de als zekerheid gestelde bedragen die de som van het bedrag van het antidumpingrecht en het bedrag van het compenserende recht overschreden, werden vrijgegeven. Een aantal nationale douaneautoriteiten heeft de Commissie echter meegedeeld dat deze bepaling in haar huidige formulering verwarring schept op het vlak van de daadwerkelijke uitvoering in de specifieke omstandigheden van het geval. |
(7) |
Daarom moet artikel 2 van de definitieve antidumpingverordening worden gewijzigd om duidelijk te maken dat de als zekerheid gestelde bedragen die enkel het bedrag van de dumpingmarge overschrijden moeten worden vrijgegeven, aangezien geen voorlopige compenserende rechten waren ingesteld. |
(8) |
Indien het bedrag van de voorlopige rechten die definitief zijn geïnd uit hoofde van artikel 2 van de definitieve antidumpingverordening hoger is dan het op grond van de onderhavige verordening verschuldigde bedrag, moet dat bedrag worden terugbetaald of kwijtgescholden. |
(9) |
Met betrekking tot het betrokken product heeft de Commissie buizen en pijpen van nodulair gietijzer zonder inwendige en uitwendige bekleding („kale buizen”) van het betrokken product uitgesloten in de definitieve antidumpingverordening en in de definitieve verordening compenserend recht (9). De Commissie acht het passend toezicht te houden op de invoer van kale buizen in de Unie. Derhalve worden aparte Taric-codes vastgesteld voor kale buizen. |
(10) |
Deze wijziging is aan de belanghebbenden meegedeeld. Zij werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken. Er werden geen bezwaren tegen de wijziging ontvangen. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt vervangen door: „Artikel 2 De krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1559 als zekerheid voor de voorlopige antidumpingrechten gestelde bedragen worden definitief geïnd op basis van de volgende tarieven, die gelijk zijn aan de definitieve dumpingmarges:
|
2) |
De volgende artikelen 1 bis en 1 ter worden ingevoegd: „Artikel 1 bis Buizen en pijpen van nodulair gietijzer zonder inwendige en uitwendige bekleding („kale buizen”) vallen onder Taric-codes 7303001020 en 7303009020. Artikel 1 ter De bedragen die uit hoofde van artikel 2 zijn betaald of geboekt en die de overeenkomstig artikel 1 vastgestelde bedragen te boven gaan, worden terugbetaald of kwijtgescholden. Om de terugbetaling of de kwijtschelding wordt bij de nationale douaneautoriteiten verzocht overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving binnen een termijn zoals bepaald in artikel 236 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (*) en in artikel 121 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (**). (*) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1)." (**) Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).”." |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Ze is met terugwerkende kracht van toepassing met ingang van 19 maart 2016, met uitzondering van de vaststelling van de Taric-codes 7303001020 en 7303009020.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1559 van de Commissie van 18 september 2015 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB L 244 van 19.9.2015, blz. 25).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/388 van de Commissie van 17 maart 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB L 73 van 18.3.2016, blz. 53).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/387 van de Commissie van 17 maart 2016 tot instelling van een definitief compenserend recht op buizen en pijpen van nodulair gietijzer (eveneens bekend als gietijzer met bolgrafiet), van oorsprong uit India (PB L 73 van 18.3.2016, blz. 1).
(5) Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55).
(6) Zie overweging 160 van de definitieve antidumpingverordening.
(7) Zie artikel 1, lid 2, van de definitieve antidumpingverordening.
(8) Zie overweging 160 van de definitieve antidumpingverordening.
(9) Zie artikel 1 en de overwegingen 13-18 van de definitieve antidumpingverordening en artikel 1 en de overwegingen 24-29 van de definitieve verordening compenserend recht.
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/7 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1370 VAN DE COMMISSIE
van 11 augustus 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
131,8 |
ZZ |
131,8 |
|
0707 00 05 |
TR |
116,3 |
ZZ |
116,3 |
|
0709 93 10 |
TR |
134,4 |
ZZ |
134,4 |
|
0805 50 10 |
AR |
182,4 |
CL |
152,2 |
|
MA |
115,2 |
|
TR |
156,0 |
|
UY |
153,5 |
|
ZA |
150,3 |
|
ZZ |
151,6 |
|
0806 10 10 |
EG |
223,0 |
MA |
178,5 |
|
TR |
158,2 |
|
ZZ |
186,6 |
|
0808 10 80 |
AR |
145,1 |
BR |
102,1 |
|
CL |
123,4 |
|
CN |
90,3 |
|
NZ |
135,1 |
|
PE |
106,8 |
|
US |
167,6 |
|
UY |
92,2 |
|
ZA |
96,7 |
|
ZZ |
117,7 |
|
0808 30 90 |
AR |
197,7 |
CL |
127,1 |
|
TR |
147,9 |
|
ZA |
133,0 |
|
ZZ |
151,4 |
|
0809 30 10 , 0809 30 90 |
TR |
135,1 |
ZZ |
135,1 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/9 |
BESLUIT (EU) 2016/1371 VAN DE COMMISSIE
van 10 augustus 2016
tot vaststelling van de ecologische criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor personal computers, notebookcomputers en tabletcomputers
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 5010)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 6, lid 7, en artikel 8, lid 2,
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productgroep specifieke EU-milieukeurcriteria moeten worden vastgesteld. |
(3) |
Om beter rekening te kunnen houden met de nieuwste marktontwikkelingen voor deze productgroep en met innovatie, wordt het passend geacht de omvang van de productgroep te wijzigen en herziene milieucriteria vast te stellen. |
(4) |
In de Besluiten 2011/330/EU (2) en 2011/337/EU (3) van de Commissie werden notebookcomputers en personal computers afzonderlijk behandeld. Om de administratieve lasten voor bevoegde instanties en aanvragers te verlichten, is het passend de criteria van de Besluiten 2011/330/EU en 2011/337/EU tot één criteriaset te combineren. Bovendien weerspiegelen de herziene criteria een verruiming van het toepassingsgebied door de integratie van nieuwe producten, zoals tabletcomputers en draagbare all-in-onecomputers, en van nieuwe voorschriften met betrekking tot gevaarlijke stoffen die na de Besluiten 2011/330/EU en 2011/337/EU door Verordening (EG) nr. 66/2010 zijn ingevoerd. |
(5) |
De criteria zijn er met name op gericht het gebruik te bevorderen van producten die minder schadelijk zijn voor het milieu en gedurende hun volledige levenscyclus bijdragen aan duurzame ontwikkeling, die energie-efficiënt en duurzaam zijn, kunnen worden gerepareerd en geüpgraded, gemakkelijk te ontmantelen zijn, waarvan de grondstoffen aan het einde van hun levensduur kunnen worden hergebruikt en die zo weinig mogelijk gevaarlijke stoffen bevatten (4). Producten die op deze aspecten beter scoren, verdienen ondersteuning via de milieukeur. Daarom is het passend om EU-milieukeurcriteria vast te stellen voor de productgroep „personal computers, notebookcomputers en tabletcomputers”. |
(6) |
De criteria bevorderen ook de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling door onder verwijzing naar de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het „Global Compact”-initiatief van de VN, de leidende beginselen inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN en de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de OESO voorschriften in te voeren met betrekking tot de arbeidsomstandigheden in eindassemblagefabrieken. |
(7) |
De herziene criteria, evenals de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle, moeten — rekening houdend met de innovatiecyclus van deze productgroep — vanaf de datum van vaststelling van dit besluit drie jaar lang geldig zijn. |
(8) |
De Besluiten 2011/330/EU en 2011/337/EU moeten daarom door dit besluit worden vervangen. |
(9) |
Voor producenten van wie de producten op grond van de criteria van de Besluiten 2011/330/EU en 2011/337/EU de EU-milieukeur voor personal computers en notebookcomputers hebben gekregen, moet worden voorzien in een overgangsperiode, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten zodanig aan te passen dat ze aan de herziene criteria en eisen voldoen. |
(10) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De productgroep „personal computers, notebookcomputers en tabletcomputers” omvat desktopcomputers, geïntegreerde desktopcomputers, draagbare all-in-onecomputers, notebookcomputers, hybride notebookcomputers, tabletcomputers, thin clients, werkstations en kleinschalige servers.
2. Spelcomputers en digitale fotolijsten worden niet beschouwd als computers in de zin van dit besluit.
Artikel 2
Voor de toepassing van dit besluit gelden de volgende definities, zoals gespecificeerd in Verordening (EU) nr. 617/2013 van de Commissie (5) en de overeenkomst tussen de VS en de Unie bedoeld in Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad (6), zoals gewijzigd bij Energy Star v6.1 (7):
1. |
„computer”: een apparaat dat logische bewerkingen uitvoert en gegevens verwerkt en normaliter een centrale verwerkingseenheid (CPU) bevat voor het uitvoeren van bewerkingen, of, als er geen CPU aanwezig is, een apparaat dat werkt als clientgateway naar een computerserver die als verwerkingsrekeneenheid fungeert. Hoewel computers geschikt zijn om invoerapparaten zoals een toetsenbord, muis of touchpad te gebruiken en informatie weer te geven op beeldschermen, hoeven dergelijke apparaten bij levering van een computer niet inbegrepen te zijn; |
2. |
„desktopcomputer”: een computer waarvan de hoofdeenheid op een vaste plaats hoort te staan en niet met het oog op draagbaarheid is ontworpen, en die is ontworpen om te worden gebruikt met een extern beeldscherm, een extern toetsenbord en een externe muis. Desktopcomputers zijn bedoeld voor een breed spectrum aan thuis- en kantoortoepassingen; „geïntegreerde desktopcomputer”: een desktopcomputer waarbij de computer en het beeldscherm in één behuizing zijn geïntegreerd, als een eenheid functioneren en met één kabel op de netvoeding worden aangesloten. Geïntegreerde desktopcomputers bestaan in twee vormen:
|
3. |
„draagbare all-in-onecomputer”: een computer die is ontworpen met het oog op beperkte draagbaarheid en die aan alle onderstaande criteria voldoet:
|
4. |
„notebookcomputer”: een computer die specifiek is ontworpen met het oog op draagbaarheid en om gedurende langere tijd zowel met als zonder directe aansluiting op het elektriciteitsnet te kunnen functioneren. Notebookcomputers hebben een geïntegreerd beeldscherm en een niet los te koppelen mechanisch toetsenbord (met fysieke, beweegbare toetsen) en aanwijsapparaat; ze kunnen functioneren op een geïntegreerde accu of een andere draagbare stroombron. Notebookcomputers zijn doorgaans zo ontworpen dat ze grotendeels dezelfde functies bieden als desktopsystemen, inclusief het uitvoeren van soortgelijke programma's als op desktops worden gebruikt. Een draagbare computer met een aanraakscherm dat kan worden omgeklapt, maar niet losgekoppeld, en een geïntegreerd fysiek toetsenbord, wordt als een notebookcomputer beschouwd; a) „mobiele thin client”: een computer die voldoet aan de definitie van een thin client, maar specifiek is ontworpen met het oog op draagbaarheid en ook voldoet aan de definitie van een notebookcomputer. Deze producten worden voor de toepassing van dit besluit als notebookcomputers beschouwd; b) „hybride notebookcomputer”: een computer die lijkt op een notebookcomputer in „clamshell”-vorm met een fysiek toetsenbord, maar met een aanraakscherm dat kan worden losgemaakt en dan als onafhankelijke tabletcomputer kan worden gebruikt, en waarvan de scherm- en toetsenbordcomponenten als geïntegreerde eenheid worden geleverd. Hybride notebooks worden voor de toepassing van dit besluit als notebookcomputers beschouwd; |
5. |
„tabletcomputer” (ook wel „slatecomputer” genoemd): een computer die is ontworpen met het oog op draagbaarheid en die aan alle onderstaande criteria voldoet:
|
6. |
„kleinschalige server”: een computer die als kenmerk heeft dat hij gebruikmaakt van desktoponderdelen en de vorm van een desktop heeft, maar hoofdzakelijk is ontworpen om als opslaghost voor andere computers te dienen. Kleinschalige servers zijn bedoeld voor functies zoals het leveren van netwerkinfrastructuurdiensten en het opslaan en ter beschikking stellen van gegevens en media. Deze producten zijn niet bedoeld om als primaire functie informatie voor andere systemen te verwerken of webservers te laten functioneren. Kleinschalige servers hebben de volgende kenmerken:
|
7. |
„thin client”: een computer met een onafhankelijke stroomtoevoer die voor zijn primaire functionaliteit afhankelijk is van een verbinding met computerapparatuur op een andere locatie. De belangrijkste computerfuncties worden uitgevoerd door de computer op afstand. Onder deze specificatie vallen alleen thin clients die geen ingebouwde vaste schijf hebben en die niet zijn ontworpen met het oog op draagbaarheid, maar voor gebruik op een vaste locatie; a) „geïntegreerde thin client”: een thin client waarvan de verwerkingseenheid en het beeldscherm met één kabel op de netvoeding worden aangesloten. Geïntegreerde thin clients hebben ofwel de vorm van een systeem waarbij het beeldscherm en de computer fysiek in één eenheid zijn ondergebracht, of van een systeem dat als een eenheid is vormgegeven, maar waarbij een gescheiden beeldscherm met een gelijkstroomsnoer op de hoofdbehuizing is aangesloten en de computer en het beeldscherm met één voeding van stroom worden voorzien. Geïntegreerde thin clients vormen een subcategorie van thin clients en bieden doorgaans grotendeels dezelfde functies; b) „ultra-thin client”: een computer die minder krachtig is dan een standaard thin client en die de invoer van een muis en toetsenbord zonder verdere verwerking naar een verwerkingseenheid op een andere locatie stuurt en de videobeelden weergeeft die hij van die verwerkingseenheid ontvangt. Ultra-thin clients kunnen niet met meerdere apparaten tegelijkertijd verbonden zijn en ook geen op afstand uitgevoerde toepassingen in vensters weergeven, omdat ze geen client-besturingssysteem hebben dat voor de gebruiker zichtbaar is (het niveau waarop ze functioneren ligt onder de firmware en is dus niet voor de gebruiker toegankelijk); |
8. |
„werkstation”: een krachtige, onafhankelijke computer, doorgaans gebruikt voor intensieve taken zoals grafische toepassingen, computerondersteund ontwerp (CAD), softwareontwikkeling en financiële en wetenschappelijke applicaties. Werkstations die onder deze specificatie vallen, worden op de markt gebracht als werkstation, hebben een gemiddeld storingsvrij interval (Mean Time Between Failures — MTBF) van ten minste 15 000 uur (op basis van Bellcore TR-NWT-000332, uitgave 6, 12/97, of op basis van praktijkgegevens), en ondersteunen foutcorrectiecode (Error Correcting Code — ECC) en/of gebufferd geheugen. Daarnaast moet een werkstation aan ten minste drie van de volgende kenmerken voldoen:
|
9. |
De volgende aanvullende definitie is van toepassing op een subcategorie binnen de categorieën „notebookcomputer” en „hybride notebookcomputer”: „subnotebook”: een notebookmodel dat minder dan 21 mm dik is en minder dan 1,8 kg weegt. Hybride notebookcomputers (zie de afzonderlijke definitie in artikel 2, punt 4, onder b)) in de vorm van een subnotebook zijn minder dan 23 mm dik. Subnotebooks zijn uitgerust met zuinige processoren en harde schijven zonder bewegende onderdelen (solid state drives). Ze zijn meestal niet voorzien van een optisch schijfstation. Subnotebooks gaan langer mee op een accu dan notebookcomputers, gewoonlijk meer dan acht uur. |
Artikel 3
Om krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur moet een product behorend tot de productgroep „personal computers, notebookcomputers en tabletcomputers” zoals omschreven in artikel 1 van dit besluit, voldoen aan de criteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle die zijn vermeld in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 4
De in de bijlage uiteengezette criteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle zijn geldig gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum waarop dit besluit wordt vastgesteld.
Artikel 5
Voor administratieve doeleinden wordt aan de productgroep „personal computers, notebookcomputers en tabletcomputers” het codenummer „050” toegekend.
Artikel 6
De Besluiten 2011/330/EU en 2011/337/EU worden ingetrokken.
Artikel 7
1. Dit besluit is van toepassing twee maanden na de datum waarop het wordt vastgesteld. Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die behoren tot de productgroep „personal computers, notebookcomputers en tabletcomputers” die binnen twee maanden na de datum van vaststelling van dit besluit worden ingediend, kunnen echter zowel worden gebaseerd op de criteria in Besluit 2011/330/EU of Besluit 2011/337/EU, als op de criteria in dit besluit. De aanvragen moeten worden geëvalueerd overeenkomstig de criteria waarop ze zijn gebaseerd.
2. Milieukeuren die zijn toegekend overeenkomstig de criteria in Besluit 2011/330/EU of Besluit 2011/337/EU kunnen nog tot twaalf maanden na de datum van vaststelling van dit besluit worden gebruikt.
Artikel 8
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 10 augustus 2016.
Voor de Commissie
Karmenu VELLA
Lid van de Commissie
(1) PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.
(2) Besluit 2011/330/EU van de Commissie van 6 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor notebookcomputers (PB L 148 van 7.6.2011, blz. 5).
(3) Besluit 2011/337/EU van de Commissie van 9 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor personal computers (PB L 151 van 10.6.2011, blz. 5).
(4) Stoffen met gevarenindelingen zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1) („de CLP-verordening”) en die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1) („de REACH-verordening”).
(5) Verordening (EU) nr. 617/2013 van de Commissie van 26 juni 2013 houdende uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de eisen inzake ecologisch ontwerp voor computers en computerservers (PB L 175 van 27.6.2013, blz. 13).
(6) Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een programma van de Unie voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1).
(7) Besluit (EU) 2015/1402 van de Commissie van 15 juli 2015 houdende bepaling van het standpunt van de Europese Unie inzake een besluit van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de herziening van de computerspecificaties in bijlage C bij de overeenkomst (PB L 217 van 18.8.2015, blz. 9).
BIJLAGE
CRITERIA VOOR DE TOEKENNING VAN DE EU-MILIEUKEUR EN EISEN INZAKE BEOORDELING EN CONTROLE
Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan personal computers, notebookcomputers en tabletcomputers:
1. |
Energieverbruik
|
2. |
Gevaarlijke stoffen en mengsels in het product, in subsystemen en in componenten
|
3. |
Verlenging van de levensduur
|
4. |
Ontwerp, materiaalkeuze en omgang met afgedankte producten
|
5. |
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
|
6. |
Informatie voor gebruikers
|
Beoordeling en controle: Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.
Wanneer van de aanvrager verklaringen, documenten, analyses, testverslagen of ander bewijsmateriaal wordt vereist waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan, mogen deze, al naargelang het geval, afkomstig zijn van de aanvrager en/of diens leveranciers en/of hun leveranciers en/of onafhankelijke certificerings- en testinstanties.
Voor zover mogelijk wordt de controle uitgevoerd door conformiteitsbeoordelingsinstanties die zijn erkend door een nationale accreditatie-instantie in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht. De bevoegde instanties baseren zich bij voorkeur op:
— |
testverslagen die zijn afgegeven door conformiteitsbeoordelingsinstanties die volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor test- en kalibratielaboratoria zijn erkend; |
— |
controles door conformiteitsbeoordelingsinstanties die zijn erkend volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instanties die producten, processen en diensten certificeren; |
— |
controles door conformiteitsbeoordelingsinstanties die zijn erkend volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instanties die inspecties uitvoeren. |
Indien nodig kunnen andere testmethoden worden gebruikt dan bij de criteria worden aangegeven, mits deze in de gebruiksaanwijzing („User Manual”) bij de toepassing van de milieukeurcriteria worden beschreven en door de bevoegde instantie die de toepassing ervan beoordeelt als gelijkwaardig worden erkend.
Indien nodig kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie verlangen en overgaan tot onafhankelijke controles of controlebezoeken.
Veranderingen van leverancier of productielocatie die invloed hebben op producten waaraan de milieukeur is toegekend, worden aan de bevoegde instanties gemeld, vergezeld van ondersteunende informatie op grond waarvan kan worden vastgesteld of de desbetreffende producten aan de criteria blijven voldoen.
Criterium 1. Energieverbruik
1. a) Totaal energieverbruik van de computer
Het totale energieverbruik van de computer voldoet aan de eisen op het gebied van energie-efficiëntie in Verordening (EG) nr. 106/2008, zoals gewijzigd bij Energy Star v6.1.
De capaciteitsaanpassingen uit de overeenkomst, zoals gewijzigd bij Energy Star v6.1, mogen worden toegepast, met uitzondering van:
— |
losse grafische verwerkingseenheden (GPU's): zie subcriterium 1 c); |
— |
interne voedingseenheden: zie subcriterium 1 d). |
Een specifieke aanvullende eis is van toepassing op geïntegreerde beeldschermen met verbeterde prestaties; deze is te vinden in subcriterium 1 e).
Beoordeling en controle: de aanvrager dient een testverslag voor het computermodel in dat overeenkomstig de testmethoden voor computers van Energy Star v6.1 is opgesteld. Amerikaanse Energy Star v6.1-registraties worden aanvaard, maar alleen als de producten overeenkomstig de Europese stroomvoorzieningsvoorschriften zijn getest.
1. b) Energiebeheer
Energiebeheerfuncties zijn als standaardinstelling beschikbaar. Wanneer de gebruiker of een programma de standaardfuncties voor energiebeheer probeert te deactiveren, verschijnt een waarschuwing waarin de gebruiker op de mogelijke deactivatie van een energiebeheerfunctie wordt gewezen en hij de keuze krijgt de standaardfunctie te behouden.
Beoordeling en controle: de aanvrager beschrijft de instellingen voor energiebeheer die in de gebruiksaanwijzing van het desbetreffende model zijn opgenomen en verstrekt schermafdrukken van voorbeeldsituaties waarin waarschuwingen worden getoond.
1. c) Grafische mogelijkheden
De in tabel 1 weergegeven TECgraphics-marges voor functionele toevoegingen voor losse grafische kaarten (dGfx — discrete graphics cards) in desktopcomputers, geïntegreerde desktopcomputers en notebookcomputers worden toegepast in plaats van de marges volgens de criteria van Energy Star v6.1. De losse grafische kaarten zijn uitgerust met een energiebeheersysteem dat de grafische processor (GPU) uitschakelt als deze lange tijd niet actief is.
Tabel 1
Marges voor functionele toevoegingen voor losse grafische kaarten (dGfx) in desktopcomputers, geïntegreerde desktopcomputers en notebookcomputers
dGfx-categorie (gigabyte/seconde) (2) |
TEC-marge (kWh/jaar) |
|
Desktopcomputers en geïntegreerde desktopcomputers |
Notebookcomputers |
|
G1 (FB_BW ≤ 16) |
30 |
9 |
G2 (16 < FB_BW ≤ 32) |
37 |
12 |
G3 (32 < FB_BW ≤ 64) |
47 |
20 |
G4 (64 < FB_BW ≤ 96) |
62 |
25 |
G5 (96 < FB_BW ≤ 128) |
76 |
38 |
G6 (FB_BW > 128 met busbreedte < 192 bit) |
76 |
38 |
G7 (FB_BW > 128 met busbreedte ≥ 192 bit) |
90 |
48 |
Beoordeling en controle: De aanvrager bevestigt in een verklaring dat het apparaat voldoet aan Energy Star v6.1 op basis van de strengere marges en onderbouwt deze verklaring met de berekening van ETEC_MAX en de gegevens over de prestaties uit het testverslag van het model.
1. d) Interne voedingseenheden
Interne voedingseenheden in desktopcomputers en geïntegreerde desktopcomputers voldoen aan de vereisten voor de TECPSU-marges van Energy Star v6.1 en bereiken in verhouding tot de nominale uitgangsstroom een minimale efficiëntie van 0,84 bij 10 %, 0,87 bij 20 %, 0,90 bij 50 % en 0,87 bij 100 %.
Beoordeling en controle: De aanvrager bevestigt in een verklaring dat de interne voedingseenheid aan de eisen voldoet en onderbouwt deze verklaring met de berekening van ETEC_MAX volgens Energy Star v6.1, aangevuld met ofwel gegevens over de prestaties uit het testverslag van het model of onafhankelijke certificaten over de prestaties van de voedingseenheid.
1. e) Beeldschermen met verbeterde prestaties
Geïntegreerde desktopcomputers en notebookcomputers die zijn uitgerust met beeldschermen met verbeterde prestaties zoals gedefinieerd in Energy Star v6.1 en die op grond daarvan in aanmerking komen voor de TECINT_DISPLAY-marge, passen de helderheid van het beeldscherm automatisch aan de lichtomstandigheden aan. Deze automatische helderheidsregeling (ABC — Automatic Brightness Control) is als standaardinstelling geïnstalleerd en kan door de gebruiker worden aangepast en gekalibreerd. De ABC-standaardinstelling wordt volgens onderstaande testprocedure gecontroleerd:
Test (i)
|
Test (ii)
|
Test (iii)P 300 ≥ P 100 |
waarbij Pn het verbruikte vermogen is in ingeschakelde toestand met ABC geactiveerd bij n lux met een directe lichtbron.
Beoordeling en controle: De aanvrager dient een testverslag voor het computermodel in waaruit blijkt dat de specifieke testprocedure is gevolgd.
Criterium 2. Gevaarlijke stoffen en mengsels in het product, in subsystemen en in componenten
De aanwezigheid in het product of in bepaalde subsystemen en componenten van stoffen die in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (de „REACH-verordening”) zijn vastgesteld of van stoffen en mengsels die voldoen aan de criteria om volgens Verordening (EG) nr. 1272/2008 (de „CLP-verordening”) bij de gevaren in tabel 2 te worden ingedeeld, is onderworpen aan beperkingen overeenkomstig de subcriteria 2 a), b) en c). Met het oog op dit criterium zijn in tabel 2 de stoffen op de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen (SVHC) en de gevarenindelingen van de CLP-verordening op basis van hun gevaarlijke eigenschappen in groepen ingedeeld.
Tabel 2
Indeling van stoffen die voorkomen op de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen en in de CLP-verordening aangemerkte gevaren
Gevaren van groep 1
Gevaren op grond waarvan een stof of mengsel in groep 1 wordt ingedeeld:
— |
Stoffen die voorkomen op de kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen (SVHC) |
— |
Kankerverwekkend, mutageen en/of giftig voor de voortplanting (CMR) in de categorieën 1A of 1B CMR: H340, H350, H350i, H360, H360F, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df |
Gevaren van groep 2
Gevaren op grond waarvan een stof of mengsel in groep 2 wordt ingedeeld:
— |
CMR categorie 2: H341, H351, H361f, H361d, H361fd, H362 |
— |
Aquatische toxiciteit categorie 1: H400, H410 |
— |
Acute toxiciteit categorie 1 en 2: H300, H310, H330 |
— |
Aspiratietoxiciteit categorie 1: H304 |
— |
Specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) categorie 1: H370, H372 |
Gevaren van groep 3
Gevaren op grond waarvan een stof of mengsel in groep 3 wordt ingedeeld:
— |
Aquatische toxiciteit categorie 2, 3 en 4: H411, H412, H413 |
— |
Acute toxiciteit categorie 3: H301, H311, H331, EUH070 |
— |
Specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) categorie 2: H371, H373 |
2. a) Beperkingen met betrekking tot zeer zorgwekkende stoffen (SVHC — Substances of Very High Concern)
Het product mag stoffen die volgens de procedure van artikel 59, lid 1, van de REACH-verordening zijn vastgesteld en die zijn opgenomen in de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen niet in hogere concentraties dan 0,10 gewichtsprocent bevatten. Die beperking geldt ook voor de subsystemen en componenten in tabel 3 die deel uitmaken van het product.
Er wordt met betrekking tot dit vereiste geen vrijstelling verleend voor stoffen die voorkomen op de kandidaatslijst voor zeer zorgwekkende stoffen en die in concentraties boven de 0,10 gewichtsprocent aanwezig zijn in het product of in de vermelde subsystemen of componenten.
Tabel 3
Subsystemen en componenten waarop criterium 2 a) van toepassing is
— |
Gevuld moederbord (inclusief centrale processor, RAM, grafische eenheden) |
— |
Apparaten voor gegevensopslag (mechanische en elektronische harde schijven) |
— |
Optisch schijfstation (cd en dvd) |
— |
Beeldschermeenheid (inclusief achtergrondverlichting) |
— |
Frame en bevestigingen |
— |
Behuizingen en randen |
— |
Extern toetsenbord, muis en/of trackpad |
— |
Interne en externe voedingseenheden |
— |
Externe voedingskabels (wisselstroom en gelijkstroom) |
— |
Accu's |
Bij het doorgeven van deze eis aan de leveranciers van de vermelde subsystemen en componenten kunnen de aanvragers de kandidaatslijst van REACH aan een eerste selectie onderwerpen aan de hand van de lijst met op te geven stoffen van IEC 62474 (3). Bij deze eerste selectie wordt uitgegaan van de waarschijnlijkheid dat stoffen in het product aanwezig zijn.
Beoordeling en controle: De aanvrager bundelt voor het product en voor de subsystemen en componenten in tabel 3 de verklaringen van afwezigheid van zeer zorgwekkende stoffen in concentraties gelijk aan of boven het aangegeven grensniveau. Bij de verklaringen wordt uitgegaan van de meest recente versie van de kandidaatslijst van het ECHA (4). Als bij de verklaringen wordt uitgegaan van een eerste selectie van de kandidaatslijst aan de hand van IEC 62474, wordt de voorgeselecteerde lijst die aan de leveranciers van subsystemen en componenten werd verstrekt eveneens door de aanvrager ingediend. De gebruikte lijst met aan te geven stoffen volgens IEC 62474 vormt een afspiegeling van de meest recente versie van de kandidaatslijst.
2. b) Beperkingen met betrekking tot specifieke gevaarlijke stoffen
In de subsystemen en componenten uit tabel 4 mogen de aangegeven gevaarlijke stoffen niet in of boven de opgegeven concentraties aanwezig zijn.
Tabel 4
Beperkingen op stoffen in subsystemen en componenten
Groep van stoffen of materiaal |
Omvang van de beperking |
Concentratiegrenzen (indien van toepassing) |
Beoordeling en controle |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Vrijstelling 7b overeenkomstig Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) met betrekking tot het gebruik van loodsoldeer in kleinschalige servers is niet toegestaan. |
0,1 gewichtspercent |
Een verklaring van de fabrikant of de verantwoordelijke voor de eindassemblage, onderbouwd door een geldig testverslag. Testmethode: IEC 62321-5 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrijstelling 8b overeenkomstig Richtlijn 2011/65/EU met betrekking tot het gebruik van cadmium in elektrische contacten is niet toegestaan. |
0,01 gewichtspercent |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Externe voedingskabels (wisselstroom en gelijkstroom) en accu's zijn vrij van de volgende als stabilisator fungerende organische tinverbindingen die zijn ingedeeld bij gevaren van groep 1 en 2:
|
n.v.t. |
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behuizingen en randen van kunststof zijn vrij van de volgende kleurstoffen:
|
n.v.t. |
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) die bij gevaren van groep 1 en 2 zijn ingedeeld, mogen niet in concentraties gelijk aan of boven de individuele en totale concentratiegrenzen aanwezig zijn in de externe oppervlakken van kunststof of van synthetisch rubber van:
Van de volgende PAK's worden de aanwezigheid en de concentraties gecontroleerd:
|
De individuele concentratiegrenzen voor PAK's die uit hoofde van REACH aan beperkingen onderworpen zijn, bedragen 1 mg/kg De totale gezamenlijke concentratie voor de 18 PAK's in de lijst mag niet meer bedragen dan 10 mg/kg |
De aanvrager dient een testverslag in voor de desbetreffende delen van de geïdentificeerde onderdelen van het product. Testmethode: AfPS GS 2014:01 PAK. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Biociden met een beoogd antibacterieel effect mogen niet in kunststof of rubberen onderdelen van toetsenborden en randapparaten worden verwerkt. |
n.v.t. |
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Vrijstelling 3 overeenkomstig Richtlijn 2011/65/EU betreffende het gebruik van kwik in fluorescentielampen met koude kathode en fluorescentielampen met externe elektrode (CCFL en EEFL) is niet toegestaan. |
n.v.t. |
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Bij de fabricage van glas voor lcd-schermen, schermafdekkingen en oppervlakken van trackpads mogen geen arseen en arseenverbindingen worden gebruikt. |
0,0050 gewichtspercent |
Een verklaring van de leverancier(s) van het schermglas, onderbouwd door een analyseverslag. |
Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt verklaringen van overeenstemming en testverslagen op grond van de vereisten in tabel 4. De vereiste testverslagen zijn ten tijde van de aanvraag geldig voor het desbetreffende productiemodel en alle betrokken leveranciers. In gevallen waarin subsystemen of componenten met dezelfde technische specificaties van een aantal verschillende leveranciers worden betrokken, worden de tests in voorkomend geval op onderdelen van alle leveranciers uitgevoerd.
2. c) Beperkingen op grond van de gevarenindelingen van de CLP-verordening
De subsystemen en componenten in tabel 5 bevatten geen toevoegingen en coatings voor staal, vlamvertragers, weekmakers, kathodematerialen, oplosmiddelen of zouten die voldoen aan de criteria voor indeling bij de CLP-gevaren in tabel 2 in concentraties gelijk aan of boven de concentratiegrens van 0,10 gewichtsprocent.
Tabel 5
Subsystemen en componenten waarop criterium 2 c) van toepassing is
Onderdelen die vlamvertragers bevatten
— |
Hoofdprintplaten |
— |
Centrale verwerkingseenheden (CPU's) |
— |
Connectoren en aansluitpunten |
— |
Apparaten voor gegevensopslag (mechanische en elektronische harde schijven) |
— |
Behuizingen en randen van kunststof |
— |
Interne en externe voedingseenheden |
— |
Externe voedingskabels (wisselstroom en gelijkstroom) |
Onderdelen die weekmakers bevatten
— |
Interne kabels en snoeren |
— |
Externe voedingskabels (wisselstroom en gelijkstroom) |
— |
Externe voedingseenheden |
— |
Behuizingen en randen van kunststof |
Onderdelen met roestvrijstalen legeringen en/of nikkelcoatings
— |
Frame, behuizingen, bouten, moeren, schroeven en steunen |
Accu's
— |
Accucellen |
i) Vrijstellingen voor het gebruik van gevaarlijke vlamvertragers en weekmakers
Het gebruik van vlamvertragers en weekmakers die voldoen aan de criteria voor indeling bij de CLP-gevaren in tabel 2 is vrijgesteld van de eisen van criterium 2 c), mits zij voldoen aan de criteria in tabel 6. Inherent vlamvertragende materialen voor gelijk- en wisselstroomkabels voldoen ook aan de voorwaarden in tabel 6 ii), b).
Tabel 6
Voorwaarden voor vrijstelling die van toepassing zijn op het gebruik van vlamvertragers en weekmakers
Stoffen en mengsels |
Subsysteem of component |
Omvang van de vrijstelling |
Beoordeling en controle |
|||||||||
Vlamvertragers |
|
Het gebruik van vlamvertragers in laminaten voor moederborden is vrijgesteld als aan ten minste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
|
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem, onderbouwd met documentatie waaruit de gevarenindeling blijkt. En zo nodig: Testverslag van een onafhankelijke partij voor de combinatie van het materiaal van de printplaat, de componenten en de vlamvertrager. Testmethode: ISO 5660 in omstandigheden met oxidatieve pyrolyse (IEC 60695-7-1 brandtype 1b met een warmteflux van 50 kW/m2). Bij de kwantificering wordt EN 1948 (PBDD/DF) en/of ISO 11338 (PAK's) gevolgd. |
|||||||||
|
Het gebruik van vlamvertragers en de bijbehorende synergistische middelen is vrijgesteld als aan ten minste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Voedingskabels die met inherent vlamvertragende materialen zijn geïsoleerd, voldoen aan de brandproefeis van deel ii), b). |
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem, onderbouwd met documentatie waaruit de gevarenindeling blijkt. En zo nodig: Een onafhankelijk testverslag voor de voedingskabel. Testmethode: IEC 60754-1 of ISO 19700 in ondergeventileerde omstandigheden (IEC 60695-7-1 brandtype 3a met een warmteflux van 50 kW/m2). Bij de kwantificering van PCDD/DF wordt EN 1948 gevolgd. |
||||||||||
|
Vlamvertragers en de bijbehorende synergistische middelen die bij gevaren van groep 2 en 3 zijn ingedeeld, mogen bij uitzondering worden gebruikt. |
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem, onderbouwd met documentatie waaruit de gevarenindeling blijkt. |
||||||||||
|
Vlamvertragers die bij gevaren van groep 3 zijn ingedeeld, mogen bij uitzondering worden gebruikt. |
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem, onderbouwd met documentatie waaruit de gevarenindeling blijkt. |
||||||||||
Weekmakers |
|
Weekmakers die bij gevaren van groep 3 zijn ingedeeld, mogen bij uitzondering worden gebruikt. |
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem, onderbouwd met documentatie waaruit de gevarenindeling blijkt. |
ii) Vrijstellingen voor het gebruik van toevoegingen, coatings, kathodematerialen, oplosmiddelen en zouten
Het gebruik van toevoegingen en coatings voor metaal, kathodematerialen en oplosmiddelen voor accu's en zouten die voldoen aan de criteria voor indeling bij de CLP-gevaren in tabel 2 is vrijgesteld van de eisen van criterium 2 c), mits zij voldoen aan de criteria in tabel 7.
Tabel 7
Componenten en subsystemen die onder een specifieke vrijstelling vallen
Stoffen en mengsels |
Subsysteem of component |
Omvang van de vrijstelling |
Beoordeling en controle |
||||||||||
Toevoegingen en coatings voor metaal |
|
Roestvrijstalen legeringen en nikkelhoudende krasbestendige coatings die zijn ingedeeld bij H351, H372 en H412. Voorwaarden voor vrijstelling: de afgifte van metallisch nikkel uit krasbestendige coatings op delen van een behuizing waar ze direct en langdurig in contact met de huid kunnen komen, mag niet meer bedragen dan 0,5 μg/cm2/week. |
Identificatie van de relevante onderdelen naar gewicht en plaats in het product. Wanneer bepaalde delen van de behuizing direct en langdurig in contact komen met de huid, wordt een testverslag ingediend. Testmethode: EN 1811 |
||||||||||
Kathodematerialen voor accucellen |
|
In cellen gebruikte kathodematerialen, ingedeeld bij gevaren van groep 2 en 3. Hieronder vallen onder meer:
|
Een verklaring van de leverancier van het subsysteem, onderbouwd met documentatie waaruit de gevarenindelingen blijken. |
||||||||||
In accu's gebruikte oplosmiddelen voor elektrolyten en zouten |
Oplosmiddelen voor elektrolyten en zouten die zijn ingedeeld bij gevaren van groep 2 en 3. Hieronder vallen onder meer:
|
Beoordeling en controle: De aanvrager dient een verklaring in waaruit blijkt dat aan criterium 2 c) wordt voldaan. De verklaring wordt onderbouwd met informatie over de toevoegingen en coatings voor staal, vlamvertragers, weekmakers, kathodematerialen, oplosmiddelen en zouten die in de subsystemen en onderdelen uit tabel 5 worden gebruikt, vergezeld van verklaringen omtrent hun indeling of niet-indeling als gevaarlijke stof.
Voor elk van de stoffen of mengsels wordt de verklaring van indeling of niet-indeling als gevaarlijke stof met de volgende informatie onderbouwd:
— |
het CAS-, EC- of lijstnummer (indien beschikbaar voor mengsels); |
— |
de fysieke vorm en toestand waarin een stof wordt gebruikt; |
— |
geharmoniseerde gevarenindelingen volgens de CLP-verordening voor stoffen; |
— |
zelfverklaarde indelingen in de database van krachtens REACH geregistreerde stoffen van het ECHA (8) (als geen geharmoniseerde indeling beschikbaar is); |
— |
indelingen van mengsels volgens de criteria van de CLP-verordening. |
Bij het evalueren van zelfverklaarde indelingen in de database van krachtens REACH geregistreerde stoffen krijgen indelingen afkomstig van gezamenlijke aanvragen voorrang.
Als een indeling volgens de database van krachtens REACH geregistreerde stoffen is opgenomen met de aantekening „gegevens ontbreken” of „niet afdoende” of als een stof nog niet in het REACH-systeem is geregistreerd, worden toxicologische gegevens overgelegd die voldoen aan de vereisten van bijlage VII bij de REACH-verordening en voldoende onderbouwing vormen voor zelfverklaarde indelingen overeenkomstig bijlage I bij de CLP-verordening en de ondersteunende richtsnoeren van het ECHA. Voor records in de database met de aantekening „gegevens ontbreken” of „niet afdoende” worden de zelfverklaarde indelingen gecontroleerd, waarbij de volgende informatiebronnen worden geaccepteerd:
— |
toxicologische onderzoeken en gevarenbeoordelingen van door het ECHA erkende soortgelijke regelgevende agentschappen (9), regelgevende instanties van de lidstaten of intergouvernementele instanties; |
— |
een veiligheidsinformatieblad dat volledig is ingevuld overeenkomstig bijlage II bij de REACH-verordening; |
— |
een gedocumenteerde beoordeling door een deskundige, afkomstig van een professionele toxicoloog. Deze beoordeling is gebaseerd op een overzicht van de wetenschappelijke literatuur en op bestaande testgegevens, zo nodig aangevuld met de resultaten van nieuwe tests, uitgevoerd door onafhankelijke laboratoria met methoden die door het ECHA zijn erkend; |
— |
een verklaring, in voorkomend geval gebaseerd op een beoordeling door een deskundige, afgegeven door een erkende conformiteitsbeoordelingsinstantie die gevarenbeoordelingen uitvoert op basis van de gevarenindelingen van de GHS en de CLP. |
Overeenkomstig bijlage XI bij de REACH-verordening mag informatie over de gevaarlijke eigenschappen van stoffen of mengsels ook worden verkregen door andere middelen dan met tests, bijvoorbeeld met behulp van alternatieve methoden, zoals in-vitromethoden, via kwantitatieve structuuractiviteitsmodellen of door gebruik te maken van groepering of „read-across”.
Voor de vrijgestelde stoffen en mengsels uit tabel 6 en 7 toont de aanvrager aan dat aan alle voorwaarden voor vrijstelling is voldaan. De eventueel vereiste testverslagen zijn geldig ten tijde van de aanvraag voor een productiemodel.
Criterium 3. Verlenging van de levensduur van het product
3. a) Duurzaamheidstests voor draagbare computers
i) Tests die van toepassing zijn op notebookcomputers
Het model notebookcomputer doorstaat duurzaamheidstests. Voor elk model wordt gecontroleerd of het na het uitvoeren van de verplichte tests in tabel 8 en ten minste één aanvullende test uit tabel 9 nog steeds volgens de specificaties functioneert en aan de opgegeven prestatie-eisen voldoet.
Tabel 8
Specificaties van de verplichte duurzaamheidstests voor notebookcomputers
Test |
Testomstandigheden en functionele eisen |
Testmethode |
Schokbestendigheid |
Specificatie: De boven-, onder-, rechter-, linker-, voor- en achterkant van het product worden driemaal ten minste 6 ms lang onderworpen aan een schokgolf in de vorm van een halve sinus met een kracht van ten minste 40 G. Functionele eis: Tijdens de test is de notebook ingeschakeld en voert deze een softwaretoepassing uit. De notebook moet na de test nog steeds functioneren. |
IEC 60068 Deel 2-27: Ea Deel 2-47 |
Trillingsbestendigheid |
Specificatie: Het uiteinde van elke as aan de boven-, onder-, rechter-, linker-, voor- en achterzijde van het product wordt onderworpen aan gerandomiseerde sinusvormige trillingen in het frequentiebereik van 5 Hz tot 250 Hz gedurende ten minste één volledige signaalcyclus. Functionele eis: Tijdens de test is de notebook ingeschakeld en voert deze een softwaretoepassing uit. De notebook moet na de test nog steeds functioneren. |
IEC 60068 Deel 2-6: Fc Deel 2-47 |
Valbestendigheid |
Specificatie: De notebook wordt vanaf een hoogte van 76 cm losgelaten boven een niet-flexibel oppervlak dat is bedekt met een laag hout van ten minste 30 mm. Het apparaat valt één keer op elke kant van het apparaat (boven, onder, rechts, links, voor en achter) en op elke hoek aan de onderzijde. Functionele eis: De notebook is tijdens de test uitgeschakeld en start na elke val met succes op. Na elke test is de behuizing nog steeds intact en het scherm onbeschadigd. |
IEC 60068 Deel 2-31: Ec (vrije val, procedure 1) |
Tabel 9
Specificaties van de aanvullende duurzaamheidstests voor notebookcomputers
Test |
Testomstandigheden en prestatiebenchmarks |
Testmethode |
Bestendigheid tegen temperatuurschommelingen |
Specificatie: De notebook wordt in een testruimte onderworpen aan ten minste vier blootstellingscycli van 24 uur. De notebook is ingeschakeld tijdens een koude cyclus bij – 25 °C en een cyclus met droge hitte bij + 40 °C. De notebook is uitgeschakeld tijdens een koude cyclus bij – 50 °C en een cyclus met droge hitte, schommelend tussen + 35 en + 60 °C. Functionele eis: Na elke van de vier blootstellingscycli wordt gecontroleerd of de notebook nog functioneert. |
IEC 60068 Deel 2-1: Ab/e Deel 2-2: B |
Veerkracht van het scherm |
Specificatie: Er worden twee belastingsproeven uitgevoerd. Een evenredig verdeelde last van minimaal 50 kg wordt aangebracht op het scherm. Een last van minimaal 25 kg wordt aangebracht op het midden van het scherm. De notebook rust tijdens elke proef op een vlakke ondergrond. Functionele eis: Na elke belastingsproef worden het schermoppervlak en de pixels geïnspecteerd op de afwezigheid van lijnen, punten en barsten. |
De testapparatuur en de testopstelling worden door de aanvrager bevestigd. |
Binnendringen van gemorst water |
Specificatie: De test wordt tweemaal uitgevoerd. Ten minste 30 ml vloeistof wordt gelijkmatig of op drie specifieke, gescheiden plaatsen over het toetsenbord van de notebook uitgegoten; na maximaal 5 seconden wordt het water afgezogen en na 3 minuten wordt getest of de computer nog steeds naar behoren functioneert. De proef wordt met een hete en met een koude vloeistof uitgevoerd. Functionele eis: De notebook blijft tijdens en na de proef ingeschakeld. Daarna wordt de notebook gedemonteerd en wordt middels een visuele inspectie beoordeeld of het apparaat voldoet aan de goedkeuringsvoorwaarden van IEC 60529 met betrekking tot het binnendringen van water. |
Goedkeuringsvoorwaarden: IEC 60529 (binnendringen van water) |
Levensduur van het toetsenbord |
Specificatie: Op het toetsenbord worden tien miljoen willekeurige toetsaanslagen verricht. De toetsaanslagen zijn zo verdeeld dat de gebruikelijke verhoudingen tussen de minst en meest gebruikte toetsen worden weerspiegeld. Functionele eis: Vervolgens worden de toetsen geïnspecteerd op hun goede staat en werking. |
De testapparatuur en de testopstelling worden door de aanvrager bevestigd. |
Levensduur van het schermscharnier |
Specificatie: Het scherm wordt 20 000 keer volledig geopend en weer gesloten. Functionele eis: Vervolgens wordt het scherm geïnspecteerd op een eventueel verminderde stabiliteit en de goede staat van het scharnier. |
De testapparatuur en de testopstelling worden door de aanvrager bevestigd. |
ii) Tests die van toepassing zijn op tabletcomputers en hybride computers
Het model tabletcomputer of de tabletcomponent van een hybride computermodel worden aan duurzaamheidstests onderworpen. Bij elk model wordt voor elke test in tabel 10 gecontroleerd of het volgens de specificaties functioneert en aan de opgegeven prestatie-eisen voldoet.
Tabel 10
Specificaties van de verplichte duurzaamheidstests voor tabletcomputers en hybride notebookcomputers
Test |
Testomstandigheden en functionele eisen |
Testmethode |
Valbestendigheid |
Specificatie: De tablet wordt vanaf een hoogte van 76 cm losgelaten boven een niet-flexibel oppervlak dat is bedekt met een laag hout van ten minste 30 mm. Het apparaat valt één keer op elke kant van het apparaat (boven, onder, rechts, links, voor en achter) en op elke hoek aan de onderzijde. Functionele eis: De tablet is tijdens de test uitgeschakeld en start na elke val met succes op. Na elke test is de behuizing nog steeds intact en het scherm onbeschadigd. |
IEC 60068 Deel 2-31: Ec (vrije val, procedure 1) |
Veerkracht van het scherm |
Specificatie: Er worden twee belastingsproeven uitgevoerd. Een evenredig verdeelde last van minimaal 50 kg wordt aangebracht op het scherm. Een last van minimaal 25 kg wordt aangebracht op het midden van het scherm. De tablet rust tijdens elke proef op een vlakke ondergrond. Functionele eis: Na elke belastingsproef worden het schermoppervlak en de pixels geïnspecteerd op de afwezigheid van lijnen, punten en barsten. |
De testapparatuur en de testopstelling worden door de aanvrager bevestigd. |
Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt testverslagen waaruit blijkt dat het model getest is en aan de functionele eisen voor duurzaamheid voldoet. De tests worden door een onafhankelijke partij gecontroleerd. Als voor hetzelfde model reeds tests zijn uitgevoerd volgens dezelfde of striktere specificaties, worden deze geaccepteerd en is geen nieuwe test vereist.
3. b) Kwaliteit en levensduur van de accu
i) |
Minimale accuduur: Na de eerste volledige oplading van notebooks, tablets en hybride computers kan de gebruiker er op een volle accu ten minste zeven uur mee werken. Voor notebooks wordt dit beoordeeld aan de hand van de volgende benchmarks:
|
ii) |
Prestaties van de oplaadcyclus: de accu's van notebooks, tablets en hybride computers voldoen aan de volgende eisen, die verschillen afhankelijk van het feit of de accu zonder gereedschap kan worden vervangen (zoals bepaald in criterium 3 d)):
Deze prestaties worden voor complete accu's of voor hun individuele cellen getest met de „duurproef in cycli” („endurance in cycles”) conform IEC EN 61960, uitgevoerd bij een temperatuur van 25 °C en met een snelheid van 0,2 It A of 0,5 It A (versnelde testprocedure). Om te voldoen aan deze eis mag worden gebruikgemaakt van gedeeltelijke oplading (zoals bepaald in subcriterium 3 b), iii)). |
iii) |
Optie gedeeltelijke oplading bij het vaststellen van de prestaties van de oplaadcyclus: aan de in subcriterium 3 b), ii) beschreven eisen mag worden voldaan met behulp van in de fabriek geïnstalleerde software en firmware die de accu slechts gedeeltelijk opladen (tot 80 % van zijn capaciteit). In dat geval wordt gedeeltelijke oplading als de standaard oplaadprocedure ingesteld en worden de accuprestaties volgens de eisen van subcriterium 3 b), ii) getest bij een oplading van 80 %. Met de maximale gedeeltelijke oplading moet de acculevensduur voldoen aan subcriterium 3 b), i). |
iv) |
Minimale garantie: de aanvrager biedt ten minste twee jaar handelsgarantie voor defecte accu's (10). |
v) |
Informatie voor gebruikers: in de bij levering geïnstalleerde energiebeheersoftware, in de schriftelijke gebruiksaanwijzing en op de website van de fabrikant is informatie te vinden over bekende factoren die de levensduur van accu's beïnvloeden, naast instructies over manieren om de levensduur van accu's te verlengen. |
Beoordeling en controle: De aanvrager dient een onafhankelijk testverslag in waaruit blijkt dat de accu die in het product is verwerkt of het soort accucellen waar die accu uit bestaat, qua acculevensduur en capaciteit in relatie tot het aantal oplaadcycli aan de gespecificeerde voorwaarden voldoet. Bij het aantonen van de conformiteit mag worden gebruikgemaakt van gedeeltelijke oplading en de versnelde testmethode conform IEC EN 61960. De aanvrager verstrekt eveneens een demonstratieversie van de energiebeheersoftware en de teksten van de gebruiksaanwijzing en de informatie op de website.
3. c) Betrouwbaarheid en bescherming van het station voor gegevensopslag
i) Desktopcomputers, werkstations, thin clients en kleinschalige servers
Stations voor gegevensopslag in desktopcomputers, werkstations en thin clients die voor zakelijk gebruik in de handel worden aangeboden, hebben een verwacht jaarlijks uitvalpercentage (Annualised Failure Rate — AFR) (11) van minder dan 0,25 %.
Kleinschalige servers hebben een verwachte AFR van minder dan 0,44 % en een bitfoutenkans voor niet-herstelbare gegevens van minder dan 1 per 1016 bits.
ii) Notebookcomputers
Het belangrijkste station voor gegevensopslag in notebookcomputers is zo uitgevoerd dat zowel het station als de gegevens tegen schokken en trillingen worden beschermd. Het station voldoet aan een van de volgende criteria:
— |
de harde schijf is ontworpen om een schokgolf in de vorm van een halve sinus met een kracht van 400 G (in werking) en 900 G (in rust) 2 ms lang te kunnen weerstaan zonder dat er gegevens verloren gaan of de werking van het station wordt aangetast; |
— |
de kop van de harde schijf trekt zich maximaal 300 milliseconden nadat een val is gedetecteerd van het oppervlak van de schijf terug; |
— |
er wordt gebruikgemaakt van een opslagtechnologie zonder bewegende onderdelen, zoals SSD (Solid State Drive) of eMMC (embedded Multi Media Card). |
Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een specificatie voor het station of de stations die in het product geïntegreerd zijn. Deze specificatie is afkomstig van de fabrikant van het station; de schokweerstand en het terugtrekken van de kop moeten worden onderbouwd met een onafhankelijk gecertificeerd technisch verslag waaruit blijkt dat het station aan de gespecificeerde eisen voldoet.
3. d) Mogelijkheid tot upgraden en repareren
Met het oog op het upgraden van oudere componenten, het uitvoeren van reparaties en het vervangen van versleten componenten of onderdelen wordt aan de volgende criteria voldaan:
i) |
Ontwerp met het oog op upgrade en reparatie: de volgende componenten van de computers zijn gemakkelijk toegankelijk en zijn met behulp van universeel gereedschap te vervangen (d.w.z. met veelgebruikte, in de handel verkrijgbare gereedschappen zoals een schroevendraaier, spatel, tang of pincet):
|
ii) |
Vervanging van de accu: de accu kan volgens de hieronder beschreven stappen (12) gemakkelijk door één persoon (een niet-professionele gebruiker of een professionele servicemedewerker) worden verwijderd. De accu's mogen niet in het product zijn vastgelijmd of gesoldeerd en de toegang om de accu te verwijderen mag niet belemmerd worden door metalen strips, zelfklevende stroken of kabels. Daarnaast zijn op de eenvoudige verwijdering de volgende eisen en definities van toepassing:
Eenvoudige instructies voor het verwijderen van de oplaadbare accu's zijn beschikbaar in een reparatiehandleiding of via de website van de fabrikant. |
iii) |
Reparatiehandleiding: de aanvrager stelt duidelijke demontage- en reparatie-instructies ter beschikking (bijvoorbeeld in gedrukte of elektronische vorm of in de vorm van video's), zodat de producten zonder schade kunnen worden gedemonteerd om belangrijke componenten of onderdelen te vervangen met het oog op upgrade of reparatie. Deze informatie is voor iedereen toegankelijk of wordt toegankelijk door het unieke serienummer van het product op een webpagina in te voeren. Bovendien is aan de binnenkant van de behuizing van vaste computers een diagram aangebracht waarop staat aangegeven waar de onder i) genoemde componenten zich bevinden en hoe de gebruiker er toegang toe kan krijgen en ze kan vervangen. Voor draagbare computers bevat de bij levering geïnstalleerde gebruiksaanwijzing een diagram met de locatie van de accu, de stations voor gegevensopslag en het geheugen; deze informatie is tevens ten minste vijf jaar lang beschikbaar op de website van de fabrikant. |
iv) |
Reparatieservice/informatie: in de gebruiksaanwijzing of op de website van de fabrikant is informatie te vinden over bedrijven waar de gebruiker de computer deskundig kan laten repareren en onderhouden, inclusief contactgegevens. Tijdens de garantieperiode waarnaar onder vi) verwezen wordt, mag dit beperkt zijn tot geautoriseerde dienstverleners van de aanvrager. |
v) |
Beschikbaarheid van reserveonderdelen: de aanvrager garandeert dat originele of achterwaarts compatibele reserveonderdelen, waaronder accu's (indien van toepassing), tot ten minste vijf jaar na de beëindiging van de productie van het model verkrijgbaar blijven. |
vi) |
Handelsgarantie: de aanvrager geeft kosteloos minimaal drie jaar garantie vanaf de datum van aankoop van het product. In deze garantie is een serviceovereenkomst inbegrepen die consumenten in geval van reparatie als optie een ophaal- en bezorgservice of reparatie op locatie biedt. Deze garantie geldt onverminderd de wettelijke verplichtingen van de fabrikant en de verkoper op grond van de nationale wetgeving. |
Beoordeling en controle: De aanvrager bevestigt in een verklaring aan de bevoegde instantie dat het product aan deze eisen voldoet. Daarnaast dient de aanvrager de volgende documenten in:
— |
een exemplaar van de gebruiksaanwijzing; |
— |
een exemplaar van de reparatiehandleiding en de ondersteunende schema's; |
— |
een beschrijving, ondersteund met foto's, van het verwijderen van de accu; |
— |
een exemplaar van de garantie- en serviceovereenkomst; |
— |
een foto van alle schema's, markeringen en instructies op de behuizing van de computer. |
Criterium 4. Ontwerp, materiaalkeuze en omgang met afgedankte producten
4. a) Keuze van de materialen en geschiktheid voor recycling
De aanvragers voldoen ten minste aan de criteria in deel i) en aan die in ofwel deel ii) of iii). Tablets, subnotebooks, hybride notebooks en producten met metalen behuizingen en kaders zijn van subcriteria ii) en iii) vrijgesteld.
i) |
Informatie over het materiaal om recycling te vergemakkelijken: kunststof onderdelen met een gewicht boven de 25 g voor tabletcomputers en boven de 100 g voor alle andere computers, zijn voorzien van een markering overeenkomstig ISO 11469 en ISO 1043, delen 1-4. Met het oog op een gemakkelijke identificatie zijn de markeringen groot genoeg en bevinden ze zich op een zichtbare plaats. In de volgende gevallen wordt vrijstelling verleend:
|
ii) |
De kunststof behuizingen, afdekkingen en randen geschikter maken voor recycling: Onderdelen mogen geen ingegoten of verlijmde metalen inzetstukken bevatten, tenzij deze met algemeen beschikbaar gereedschap kunnen worden verwijderd. In de demontage-instructies wordt aangegeven hoe ze kunnen worden verwijderd (zie subcriterium 3 d)). Voor onderdelen met een gewicht van meer dan 25 g voor tabletcomputers en 100 g voor alle andere computers mogen de volgende behandelingen en toevoegingen niet leiden tot gerecycleerd hars met een reductie van > 25 % in de izod-kerfslagproef overeenkomstig ISO 180:
Bestaande testresultaten voor gerecycleerd hars worden geaccepteerd, maar alleen als dit gerecycleerde hars is verkregen uit hetzelfde materiaal als dat waarvan de plastic onderdelen van het product zijn vervaardigd. |
iii) |
Minimumgehalte aan gerecycleerde kunststof: het product bevat gemiddeld ten minste 10 % aan post-consumer gerecycleerde kunststoffen, gemeten in verhouding tot het totale gewichtsaandeel kunststof in het product met uitzondering van de printplaten en de optische kunststofcomponenten van het scherm. Als het gerecycleerde aandeel boven de 25 % ligt, mag dit in het tekstvak bij de EU-milieukeur worden vermeld (zie criterium 6 b)). |
Beoordeling en controle: De mate van recycleerbaarheid wordt door de aanvrager aangetoond met geldige mechanische en fysische testverslagen conform ISO 180 en demontage-instructies. Geldige testverslagen van kunststofrecyclerende bedrijven, harsfabrikanten of onafhankelijke pilots worden geaccepteerd.
De aanvrager verstrekt aan de bevoegde instantie een explosietekening van de computer of een schriftelijke of visuele onderdelenlijst. Hierin worden de kunststof onderdelen beschreven met hun gewicht, polymeersamenstelling en markeringen volgens ISO 11469 en ISO 1043. De afmeting en plaats van de markering wordt in een afbeelding weergegeven en bij vrijstellingen wordt een technische onderbouwing verstrekt.
Voor uitspraken over het gehalte aan post-consumer gerecycleerde kunststoffen verstrekt de aanvrager een bewijs van externe controle en biedt de mogelijkheid de herkomst te traceren tot aan de leveranciers van kunststofcomponenten. Uitspraken over het gemiddelde gehalte mogen op jaarbasis of op een andere periodieke termijn gebaseerd zijn.
Criterium 4 b) Ontwerp gericht op demontage en recycling
Met het oog op recycling zijn computers zodanig ontworpen dat de beoogde componenten en onderdelen gemakkelijk uit het product kunnen worden verwijderd. Er wordt een demontagetest uitgevoerd volgens de testprocedure in het aanhangsel. Bij de test worden het aantal stappen, het gereedschap en de handelingen vastgesteld die nodig zijn om de onder i) en ii) vermelde componenten en onderdelen te verwijderen.
i) |
Afhankelijk van het product worden tijdens de demontagetest de volgende componenten en onderdelen verwijderd: Alle producten
Vaste computers
Draagbare computers
Schermen (indien geïntegreerd in de behuizing van het product)
|
ii) |
Naast de onder i) genoemde elementen worden in het kader van de test ten minste twee van de volgende componenten en onderdelen verwijderd (waarbij de keuze afhankelijk is van het desbetreffende product):
|
Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt aan de bevoegde instantie een „verslag van de demontagetest”, waarin de gebruikte demontageprocedure wordt uiteengezet, inclusief een gedetailleerde beschrijving van de specifieke stappen en procedures voor de onder i) en ii) genoemde beoogde onderdelen en componenten.
De demontagetest mag worden uitgevoerd door:
— |
de aanvrager of een daartoe aangewezen leverancier, in hun eigen testruimte, of |
— |
een onafhankelijk extern testinstituut, of |
— |
een recyclingbedrijf dat overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) een vergunning heeft voor het verwerken van elektrisch afval of dat uit hoofde van nationale regelgeving gecertificeerd is. |
Criterium 5. Maatschappelijk verantwoord ondernemen
5. a) Gebruik van „conflictvrije” mineralen
De aanvrager bevordert het verantwoord betrekken van tin, tantaal, wolfraam (inclusief de desbetreffende ertsen) en goud uit conflict- en risicogebieden door:
i) |
due diligence in praktijk te brengen in de zin van het OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidsvereisten voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden, en |
ii) |
overeenkomstig het OESO-richtsnoer te bevorderen dat de mineralen die in componenten van het product worden gebruikt, in conflict- en risicogebieden op verantwoorde wijze worden geproduceerd en verhandeld. |
Beoordeling en controle: De aanvrager dient een verklaring in waaruit blijkt dat aan deze vereisten wordt voldaan, vergezeld van de volgende ondersteunende informatie:
— |
een verslag van zijn due-diligenceactiviteiten met betrekking tot de gehele bevoorradingsketen voor de vier bedoelde mineralen. Ook documenten die dit onderbouwen, zoals conformiteitscertificaten van het desbetreffende programma van de Europese Unie, worden geaccepteerd; |
— |
een overzicht van de componenten die de desbetreffende mineralen bevatten, de leverancier(s) waarvan deze worden betrokken en het systeem of project voor toezicht op de bevoorradingsketen waarmee de verantwoorde inkoop wordt gewaarborgd. |
5. b) Arbeidsomstandigheden en mensenrechten tijdens de productie
Overeenkomstig de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het „Global Compact”-initiatief van de VN (tweede pijler), de leidende beginselen inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN en de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de OESO toont de aanvrager op basis van een controle door een onafhankelijke partij, ondersteund met audits op locatie, aan dat de toepasselijke beginselen zoals vervat in de fundamentele verdragen van de IAO en de onderstaande aanvullende bepalingen in de assemblagefabriek voor het eindproduct worden nageleefd.
Fundamentele verdragen van de IAO:
i) |
Kinderarbeid:
|
ii) |
Gedwongen en verplichte arbeid:
|
iii) |
Vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen:
|
iv) |
Discriminatie:
|
Aanvullende bepalingen:
v) |
Werktijden:
|
vi) |
Vergoeding:
|
vii) |
Gezondheid en veiligheid:
|
Als de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen op de locatie bij wet beperkt is, erkent het bedrijf rechtmatige werknemersverenigingen waarmee het in overleg kan treden over kwesties met betrekking tot de werkplek.
Het auditproces omvat raadpleging van externe belanghebbenden rondom de productielocaties, waaronder vakbonden, maatschappelijke organisaties, niet-gouvernementele organisaties en arbeidsmarktdeskundigen. De aanvrager publiceert de samengevatte resultaten en belangrijkste conclusies van de audits online, zodat consumenten die daar prijs op stellen zich kunnen informeren over de prestaties van hun leverancier.
Beoordeling en controle: De aanvrager toont aan dat aan deze eisen is voldaan door voor elk model waarvoor een milieukeur wordt aangevraagd afschriften van conformiteitscertificaten en ondersteunende auditverslagen met betrekking tot elke assemblagefabriek voor eindproducten te verstrekken, evenals een internetlink naar een onlinebron waar de resultaten en bevindingen gepubliceerd zijn.
Om te toetsen in hoeverre in de bevoorradingsketen in de elektronica-industrie sociale normen of gedragscodes worden nageleefd, worden onafhankelijke audits op locatie uitgevoerd door gekwalificeerde auditors, of, in landen die het IAO-verdrag betreffende de arbeidsinspectie (1947, nr. 81) hebben geratificeerd en waarvoor uit toezicht van de IAO is gebleken dat het nationale systeem voor arbeidsinspectie doeltreffend is en de bovengenoemde terreinen bestrijkt (15), door arbeidsinspecteurs die door een overheidsinstantie zijn benoemd.
Als onderbouwing worden geldige certificeringen geaccepteerd, verstrekt in het kader van programma's of inspectieprocedures van externe partijen die, tezamen of gedeeltelijk, de naleving toetsen van de toepasselijke beginselen van de vermelde IAO-verdragen en de aanvullende voorwaarden met betrekking tot werktijden, vergoeding en gezondheid en veiligheid. Deze certificeringen mogen maximaal twaalf maanden oud zijn.
Criterium 6. Informatie voor gebruikers
6. a) Gebruiksaanwijzing
De computer wordt geleverd inclusief relevante informatie voor gebruikers met adviezen over de milieuprestaties van het product. Deze informatie staat op één enkele, gemakkelijk te vinden plaats in de gebruiksaanwijzing en is eveneens te vinden op de website van de fabrikant. In deze informatie komen ten minste de volgende punten aan de orde:
i) |
Energieverbruik: de TEC-waarde overeenkomstig Energy Star v6.1, evenals het maximaal benodigde vermogen in iedere werkingsmodus. Daarnaast wordt uitgelegd hoe de energiezuinige modus van het apparaat kan worden gebruikt en hoe de gebruiker hiermee geld bespaart op zijn energierekening. |
ii) |
De volgende informatie over de manier waarop het stroomverbruik kan worden verminderd wanneer de computer niet in gebruik is:
|
iii) |
Voor notebooks, tablets en hybride computers: informatie dat een verlenging van de levensduur van de computer het totale milieueffect van het product vermindert. |
iv) |
De volgende aanwijzingen over manieren om de levensduur van de computer te verlengen:
|
v) |
Instructies voor de adequate verwijdering van afgedankte computers, met afzonderlijke instructies voor de adequate verwijdering van accu's, via openbare milieuparken of eventueel via terugnameregelingen van de detailhandel, in overeenstemming met Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (16). |
vi) |
Informatie dat het product de milieukeur van de Europese Unie heeft gekregen, in combinatie met een korte verklaring over wat dit inhoudt en de vermelding dat meer informatie over de EU-milieukeur te vinden is op het webadres http://www.ecolabel.eu |
vii) |
De gebruiksaanwijzing(en) en reparatiehandleiding(en) worden in gedrukte vorm ter beschikking gesteld en zijn tevens ten minste vijf jaar lang online in elektronische vorm beschikbaar. |
Beoordeling en controle: De aanvrager bevestigt in een verklaring aan de bevoegde instantie dat het product aan deze eisen voldoet en verstrekt tevens een exemplaar van de gebruiksaanwijzing en de reparatiehandleiding of een link naar de onlineversie ervan.
6 b) Informatie op de EU-milieukeur
Als het facultatieve label met tekstvak wordt gebruikt, moet het drie van de volgende teksten bevatten:
— |
Hoge energie-efficiëntie |
— |
Ontworpen voor een langere levensduur (alleen van toepassing op notebooks, hybride notebookcomputers en tablets) |
— |
Beperking van gevaarlijke stoffen |
— |
Ontworpen voor eenvoudig repareren, upgraden en recycleren |
— |
Gemaakt in fabrieken met gecontroleerde arbeidsomstandigheden |
De volgende tekst mag worden gebruikt als ten minste 25 % van het totale gewichtspercentage kunststof uit gerecycleerd kunststof bestaat:
— |
Bevat xy % post-consumer gerecycleerde kunststoffen |
De richtsnoeren voor het gebruik van het facultatieve label met tekstvak zijn te vinden in de „Guidelines for the use of the EU Ecolabel logo” op de website:
http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/logo_guidelines.pdf
Beoordeling en controle: De aanvrager verstrekt een voorbeeld van het productetiket of een ontwerp van de verpakking waarop de EU-milieukeur vermeld staat, samen met een verklaring waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan.
(1) Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).
(2) De categorieën zijn bepaald aan de hand van de framebufferbandbreedte in gigabyte per seconde (GB/s).
(3) Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC), IEC 62474: Materiaalverklaring voor producten van en voor de elektrotechnische industrie, http://std.iec.ch/iec62474
(4) ECHA, Kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen voor autorisatie, http://www.echa.europa.eu/nl/web/guest/candidate-list-table
(5) Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).
(6) IEC 61249-2-21 voorziet in de mogelijkheid de „halogeenvrije” samenstelling van het materiaal van een printplaat te claimen.
(7) IEC 62821 voorziet in de mogelijkheid te claimen dat kabels „halogeenvrij en rookarm” zijn.
(8) ECHA, Database van krachtens REACH geregistreerde stoffen, http://www.echa.europa.eu/information-on-chemicals/registered-substances
(9) ECHA, Samenwerking met soortgelijke regelgevende agentschappen, http://echa.europa.eu/nl/about-us/partners-and-networks/international-cooperation/cooperation-with-peer-regulatory-agencies
(10) Als defect worden onder meer gevallen beschouwd waarin de accu niet meer kan worden opgeladen of waarin de aansluiting van de accu niet meer wordt gedetecteerd. Een door het gebruik veroorzaakte geleidelijke vermindering van de accucapaciteit wordt niet als een defect beschouwd, tenzij hiervoor een specifieke garantiebepaling geldt.
(11) De AFR wordt berekend op basis van het gemiddelde storingsvrije interval (Mean Time Between Failures — MTBF). De MTBF wordt bepaald op basis van Bellcore TR-NWT-000332, uitgave 6, 12/97, of op basis van in de praktijk verzamelde gegevens.
(12) Een stap is een handeling die eindigt met het verwijderen van een component of onderdeel en/of met een wisseling van gereedschap.
(13) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(14) Social Accountability International, Social Accountability 8000 International Standard, http://www.sa-intl.org
(15) Zie ILO NORMLEX (http://www.ilo.org/dyn/normlex/en) en de ondersteunende richtsnoeren in het gebruikershandboek.
(16) Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).
AANHANGSEL
PROTOCOL VOOR EEN PRODUCTDEMONTAGETEST
a) Termen en definities
i) |
Betrokken onderdelen en componenten: onderdelen en componenten waarop de verwijderingsprocedure van toepassing is. |
ii) |
Stap in de verwijderingsprocedure: een handeling die eindigt met het verwijderen van een component of onderdeel en/of met een wisseling van gereedschap. |
b) Omstandigheden voor de test
i) |
Personeel: de test moet door één persoon worden uitgevoerd. |
ii) |
Testexemplaar: voor de test moet een onbeschadigd product worden gebruikt. |
iii) |
Gereedschap voor het verwijderen: bij het verwijderen wordt gebruikgemaakt van normaal in de handel verkrijgbaar handmatig of elektrisch aangedreven gereedschap (d.w.z. pincetten, schroevendraaiers, tangen en hamers zoals gedefinieerd in ISO 5742, ISO 1174, ISO 15601). |
iv) |
Verwijderingsprocedure: de verwijderingsprocedure wordt gedocumenteerd, en als de test door een externe partij wordt uitgevoerd, wordt deze informatie ter beschikking gesteld aan de personen die de werkzaamheden verrichten. |
c) Documentatie en registratie van de testomstandigheden en de teststappen
i) |
Documentatie van de stappen: de afzonderlijke stappen van de verwijderingsprocedure worden gedocumenteerd en er wordt aangegeven welk gereedschap bij welke stap moet worden gebruikt. |
ii) |
Opnamen: de verwijdering van de componenten wordt met foto's en een video gedocumenteerd. In de video en op de foto's zijn de stappen in de verwijderingsprocedure duidelijk herkenbaar. |
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/38 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1372 VAN DE COMMISSIE
van 10 augustus 2016
tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten, wat betreft de gegevens voor Letland en Polen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 5319)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,
Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,
Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name artikel 4, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (4) zijn maatregelen op het gebied van de diergezondheid vastgesteld in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten. In de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit zijn bepaalde gebieden in die lidstaten afgebakend, die in lijsten in de delen I, II, III en IV van die bijlage zijn opgenomen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende risiconiveaus op basis van de epidemiologische situatie. Op die lijsten staan bepaalde gebieden in Letland en Polen. |
(2) |
In augustus 2016 hebben zich gevallen van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij wilde varkens in het gebied Tukums in Letland. Dat gebied is opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU en bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van de gebieden in Letland waarvoor geen beperkingen gelden. In augustus 2016 heeft zich een uitbraak van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij als huisdier gehouden varkens in Gulbenes in Letland, een gebied dat is opgenomen in de lijst in deel II van die bijlage. Door deze tweede uitbraak moet met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten bepaalde gebieden in Letland die in de lijst in deel I zijn opgenomen, nu worden opgenomen in de lijst in deel II en moeten bepaalde nieuwe gebieden in Letland worden opgenomen in de lijst in deel I. Bepaalde gebieden in Letland die in de lijst in deel II zijn opgenomen, moeten nu worden opgenomen in de lijst in deel III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. |
(3) |
In augustus 2016 heeft zich een uitbraak van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij als huisdier gehouden varkens in Wysokomazowiecki in Polen in een gebied dat momenteel is opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Door deze uitbraak en vanwege het feit dat wilde varkens in de nabijheid van de uitbraak vrij zijn van het virus, moet met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. In augustus 2016 heeft zich nog een uitbraak van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij als huisdier gehouden varkens in Siemiatycki in Polen in de onmiddellijke nabijheid van de grens met Wit-Rusland. Door deze tweede uitbraak en aangezien de situatie in dat aangrenzende derde land onbekend is, moet met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten bepaalde gebieden in Polen die in de lijst in deel I zijn opgenomen, nu worden opgenomen in de lijst in deel III en moeten bepaalde nieuwe gebieden in Polen worden opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. |
(4) |
Bij de beoordeling van de potentiële risico's voor de diergezondheid die de situatie in Letland en Polen wat betreft Afrikaanse varkenspest meebrengt, moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de huidige epidemiologische situatie van die ziekte bij de getroffen wilde varkens in de Unie. Om de in Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU vastgestelde maatregelen op het gebied van de diergezondheid doelgericht te kunnen nemen en de verdere verspreiding van Afrikaanse varkenspest te voorkomen en daarnaast te vermijden dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moet de in de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit opgenomen EU-lijst van gebieden waarvoor maatregelen op het gebied van de diergezondheid gelden, worden gewijzigd om rekening te houden met de wijzigingen van de huidige epidemiologische situatie in Letland en Polen wat betreft die ziekte. |
(5) |
De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 10 augustus 2016.
Voor de Commissie
Vytenis ANDRIUKAITIS
Lid van de Commissie
(1) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.
(2) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.
(3) PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.
(4) Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).
BIJLAGE
„BIJLAGE
DEEL I
1. Letland
De volgende gebieden in Letland:
— |
in de novads Bauskas, de pagasti Īslīces, Gailīšu, Brunavas en Ceraukstes, |
— |
in de novads Dobeles, de pagasti Bikstu, Zebrenes, Annenieku, Naudītes, Penkules, Auru en Krimūnu, Dobeles, Berzes, het deel van de pagasts Jaunbērzes ten westen van weg P98 en de pilsēta Dobele, |
— |
in de novads Jelgavas, de pagasti Glūdas, Svētes, Platones, Vircavas, Jaunsvirlaukas, Zaļenieku, Vilces, Lielplatones, Elejas en Sesavas, |
— |
in de novads Kandavas, de pagasti Vānes en Matkules, |
— |
in de novads Talsu, de pagasti Lubes, Īves, Valdgales, Ģibuļu, Lībagu, Laidzes, Ārlavas, Abavas, de pilsētas Sabile, Talsi, Stende en Valdemārpils, |
— |
de novads Brocēnu, |
— |
de novads Dundagas, |
— |
de novads Jaunpils, |
— |
de novads Rojas, |
— |
de novads Rundāles, |
— |
de novads Stopiņu, |
— |
de novads Tērvetes, |
— |
de pilsēta Bauska, |
— |
de republikas pilsēta Jelgava, |
— |
de republikas pilsēta Jūrmala. |
2. Litouwen
De volgende gebieden in Litouwen:
— |
in de rajono savivaldybė Jurbarkas, de seniūnijos Raudonės, Veliuonos, Seredžiaus en Juodaičių, |
— |
in de rajono savivaldybė Pakruojis, de seniūnijos Klovainių, Rozalimo en Pakruojo, |
— |
in de rajono savivaldybė Panevežys, het deel van de seniūnija Krekenavos ten westen van de rivier Nevėžis, |
— |
in de rajono savivaldybė Raseiniai, de seniūnijos Ariogalos, Ariogalos miestas, Betygalos, Pagojukų en Šiluvos, |
— |
in de rajono savivaldybė Šakiai, de seniūnijos Plokščių, Kriūkų, Lekėčių, Lukšių, Griškabūdžio, Barzdų, Žvirgždaičių, Sintautų, Kudirkos Naumiesčio, Slavikų en Šakių, |
— |
de rajono savivaldybė Pasvalys, |
— |
de rajono savivaldybė Vilkaviškis, |
— |
de rajono savivaldybė Radviliškis, |
— |
de savivaldybė Kalvarija, |
— |
de savivaldybė Kazlų Rūda, |
— |
de savivaldybė Marijampolė. |
3. Polen
De volgende gebieden in Polen:
|
in het województwo podlaskie:
|
|
in het województwo mazowieckie:
|
|
in het województwo lubelskie:
|
DEEL II
1. Estland
De volgende gebieden in Estland:
— |
de linn Kallaste, |
— |
de linn Rakvere, |
— |
de linn Tartu, |
— |
de linn Viljandi, |
— |
de maakond Harjumaa (met uitzondering van het gedeelte van de vald Kuusalu ten zuiden van weg nr. 1 (E20), de vald Aegviidu en de vald Anija), |
— |
de maakond Ida-Virumaa, |
— |
de maakond Läänemaa, |
— |
de maakond Pärnumaa, |
— |
de maakond Põlvamaa, |
— |
de maakond Raplamaa, |
— |
het deel van de vald Kuusalu ten noorden van weg nr. 1 (E20), |
— |
het deel van de vald Pärsti ten westen van weg nr. 24126, |
— |
het deel van de vald Suure-Jaani ten westen van weg nr. 49, |
— |
het deel van de vald Tamsalu ten noordoosten van de spoorweg Tallinn-Tartu, |
— |
het deel van de vald Tartu ten oosten van de spoorweg Tallinn-Tartu, |
— |
het deel van de vald Viiratsi ten westen van de lijn die wordt gevormd door het westelijke deel van weg nr. 92 tot het kruispunt met weg nr. 155, vervolgens weg nr. 155 tot het kruispunt met weg nr. 24156, vervolgens weg nr. 24156 tot aan de kruising met de rivier Verilaske en vervolgens de rivier Verilaske tot de zuidelijke grens van de vald, |
— |
de vald Abja, |
— |
de vald Alatskivi, |
— |
de vald Avanduse, |
— |
de vald Haaslava, |
— |
de vald Haljala, |
— |
de vald Halliste, |
— |
de vald Kambja, |
— |
de vald Karksi, |
— |
de vald Koonga, |
— |
de vald Kõpu, |
— |
de vald Laekvere, |
— |
de vald Luunja, |
— |
de vald Mäksa, |
— |
de vald Märjamaa, |
— |
de vald Meeksi, |
— |
de vald Peipsiääre, |
— |
de vald Piirissaare, |
— |
de vald Rägavere, |
— |
de vald Rakvere, |
— |
de vald Saksi, |
— |
de vald Sõmeru, |
— |
de vald Vara, |
— |
de vald Vihula, |
— |
de vald Võnnu. |
2. Letland
De volgende gebieden in Letland:
— |
in de novads Balvu, de pagsti Vīksnas, Bērzkalnes, Vectilžas, Lazdulejas, Briežuciema, Tilžas, Bērzpils en Krišjāņu, |
— |
in de novads Bauskas, de pagasti Mežotnes, Codes, Dāviņu en Vecsaules, |
— |
in de novads van Dobeles, het deel van de pagasts Jaunbērzes ten oosten van weg P98, |
— |
in de novads Gulbenes, de pagasti Lejasciema, Lizuma, Rankas, Druvienas, Tirzas en Līgo, |
— |
in de novads Jelgavas de pagasti Kalnciema, Līvbērzes en Valgundes, |
— |
in de novads Kandavas, de pagasti Cēres, Kandavas, Zemītes en Zantes, de pilsēta Kandava, |
— |
in de novads Limbažu, de pagasti Skultes, Vidrižu, Limbažu en Umurgas, |
— |
in de novads Rugāju, de pagsts Lazdukalna, |
— |
in de novads Salacgrīvas, de pagasts Liepupes, |
— |
in de novads Talsu, de pagasti Ķūļciema, Balgales, Vandzenes, Laucienes, Virbu en Strazdes, |
— |
de novads Ādažu, |
— |
de novads Aizkraukles, |
— |
de novads Aknīstes, |
— |
de novads Alūksnes, |
— |
de novads Amatas, |
— |
de novads Apes, |
— |
de novads Babītes, |
— |
de novads Baldones, |
— |
de novads Baltinavas, |
— |
de novads Carnikavas, |
— |
de novads Cēsu, |
— |
de novads Cesvaines, |
— |
de novads Engures, |
— |
de novads Ērgļu, |
— |
de novads Garkalnes, |
— |
de novads Iecavas, |
— |
de novads Ikšķiles, |
— |
de novads Ilūkstes, |
— |
de novads Inčukalna, |
— |
de novads Jaunjelgavas, |
— |
de novads Jaunpiebalgas, |
— |
de novads Jēkabpils, |
— |
de novads Ķeguma, |
— |
de novads Ķekavas, |
— |
de novads Kocēnu, |
— |
de novads Kokneses, |
— |
de novads Krimuldas, |
— |
de novads Krustpils, |
— |
de novads Lielvārdes, |
— |
de novads Līgatnes, |
— |
de novads Līvānu, |
— |
de novads Lubānas, |
— |
de novads Madonas, |
— |
de novads Mālpils, |
— |
de novads Mārupes, |
— |
de novads Mērsraga, |
— |
de novads Neretas, |
— |
de novads Ogres, |
— |
de novads Olaines, |
— |
de novads Ozolnieki, |
— |
de novads Pārgaujas, |
— |
de novads Pļaviņu, |
— |
de novads Priekuļu, |
— |
de novads Raunas, |
— |
de novads Ropažu, |
— |
de novads Salas, |
— |
de novads Salaspils, |
— |
de novads Saulkrastu, |
— |
de novads Sējas, |
— |
de novads Siguldas, |
— |
de novads Skrīveru, |
— |
de novads Smiltenes, |
— |
de novads Tukuma, |
— |
de novads Varakļānu, |
— |
de novads Vecpiebalgas, |
— |
de novads Vecumnieku, |
— |
de novads Viesītes, |
— |
de novads Viļakas, |
— |
de pilsēta Limbaži, |
— |
de republikas pilsēta Jēkabpils, |
— |
de republikas pilsēta Valmiera. |
3. Litouwen
De volgende gebieden in Litouwen:
— |
in de rajono savivaldybė Anykščiai, de seniūnijos Kavarskas en Kurkliai, en het deel van Anykščiai ten zuidwesten van weg nr. 121 en weg nr. 119, |
— |
in de rajono savivaldybė Jonava, de seniūnijos Šilų en Bukonių, en in de seniūnija Žeimių, de dorpen Biliuškiai, Drobiškiai, Normainiai II, Normainėliai, Juškonys, Pauliukai, Mitėniškiai, Zofijauka en Naujokai, |
— |
in de rajono savivaldybė Kaunas, de seniūnijos Akademijos, Alšėnų, Babtų, Batniavos, Čekiškės, Domeikavos, Ežerėlio, Garliavos, Garliavos apylinkių, Kačerginės, Kulautuvos, Linksmakalnio, Raudondvario, Ringaudų, Rokų, Samylų, Taurakiemio, Užliedžių, Vilkijos, Vilkijos apylinkių en Zapyškio, |
— |
in de rajono savivaldybė Kėdainiai, de seniūnijos Josvainių, Pernaravos, Krakių, Dotnuvos, Gudžiūnų, Surviliškio, Vilainių, Truskavos, Šėtos en Kėdainių miesto, |
— |
in de rajono savivaldybė Panevėžys, de seniūnijos Karsakiškio, Naujamiesčio, Paįstrio, Panevėžio, Ramygalos, Smilgių, Upytės, Vadoklių en Velžio, en het deel van de seniūnija Krekenavos ten oosten van de rivier Nevėžis, |
— |
in de rajono savivaldybė Prienai, de seniūnijos Veiverių, Šilavoto, Naujosios Ūtos, Balbieriškio, Ašmintos, Išlaužo en Pakuonių, |
— |
in de rajono savivaldybė Šalčininkai, de seniūnijos Jašiūnų, Turgelių, Akmenynės, Šalčininkų, Gerviškių, Butrimonių, Eišiškių, Poškonių en Dieveniškių, |
— |
in de rajono savivaldybė Varėna, de seniūnijos Kaniavos, Marcinkonių en Merkinės, |
— |
in de rajono savivaldybė Vilnius de delen van de seniūnija Sudervė en Dūkštai ten noordoosten van weg nr. 171, de seniūnijos Maišiagala, Zujūnų, Avižienių, Riešės, Paberžės, Nemenčinės, Nemenčinės miesto, Sužionių, Buivydžių, Bezdonių, Lavoriškių, Mickūnų, Šatrininkų, Kalvelių, Nemėžių, Rudaminos, Rūkainių, Medininkų, Marijampolio, Pagirių en Juodšilių, |
— |
de miesto savivaldybė Alytus, |
— |
in de rajono savivaldybė Utena, de seniūnijos Sudeikių, Utenos, Utenos miesto, Kuktiškių, Daugailių, Tauragnų en Saldutiškio, |
— |
in de miesto savivaldybė Alytus, de seniūnijos Pivašiūnų, Punios, Daugų, Alovės, Nemunaičio, Raitininkų, Miroslavo, Krokialaukio, Simno en Alytaus, |
— |
de miesto savivaldybė Kaunas, |
— |
de miesto savivaldybė Panevėžys, |
— |
de miesto savivaldybė Prienai, |
— |
de miesto savivaldybė Vilnius, |
— |
de rajono savivaldybė Biržai, |
— |
de savivaldybė Druskininkai, |
— |
de rajono savivaldybė Ignalina, |
— |
de rajono savivaldybė Lazdijai, |
— |
de rajono savivaldybė Molėtai, |
— |
de rajono savivaldybė Rokiškis, |
— |
de rajono savivaldybė Širvintos, |
— |
de rajono savivaldybė Švenčionys, |
— |
de rajono savivaldybė Ukmergė, |
— |
de rajono savivaldybė Zarasai, |
— |
de savivaldybė Birštonas, |
— |
de savivaldybė Visaginas. |
4. Polen
De volgende gebieden in Polen:
in het województwo podlaskie:
— |
de gminy Czarna Białostocka, Gródek, Michałowo, Supraśl, Wasilków en Zabłudów in de powiat białostocki, |
— |
de gminy Dąbrowa Białostocka, Janów, Krynki, Kuźnica, Nowy Dwór, Sidra, Sokółka en Szudziałowo in de powiat sokólski, |
— |
de gmina Lipsk in de powiat augustowski, |
— |
de gmina Dubicze Cerkiewne en de delen van de gminy Kleszczele en Czeremcha ten oosten van weg nr. 66, in de powiat hajnowski, |
— |
het deel van de gmina Bielsk Podlaski ten oosten van de lijn die wordt gevormd door weg nr. 19 (die noordwaarts loopt vanuit de stad Bielsk Podlaski) en wordt verlengd door de oostelijke grens van de stad Bielsk Podlaski en weg nr. 66 (die zuidwaarts loopt vanuit de stad Bielsk Podlaski), het deel van de gmina Orla ten oosten van weg nr. 66, in de powiat bielski. |
DEEL III
1. Estland
De volgende gebieden in Estland:
— |
de linn Elva, |
— |
de linn Võhma, |
— |
de maakond Jõgevamaa, |
— |
de maakond Järvamaa, |
— |
de maakond Valgamaa, |
— |
de maakond Võrumaa, |
— |
het deel van de vald Kuusalu ten zuiden van weg nr. 1 (E20), |
— |
het deel van de vald Pärsti ten oosten van weg nr. 24126, |
— |
het deel van de vald Suure-Jaani ten oosten van weg nr. 49, |
— |
het deel van de vald Tamsalu ten zuidwesten van de spoorweg Tallinn-Tartu, |
— |
het deel van de vald Tartu ten westen van de spoorweg Tallinn-Tartu, |
— |
het deel van de vald Viiratsi ten oosten van de lijn die wordt gevormd door het westelijke deel van weg nr. 92 tot het kruispunt met weg nr. 155, vervolgens weg nr. 155 tot het kruispunt met weg nr. 24156, vervolgens weg nr. 24156 tot aan de kruising met de rivier Verilaske en vervolgens de rivier Verilaske tot de zuidelijke grens van de vald, |
— |
de vald Aegviidu, |
— |
de vald Anija, |
— |
de vald Kadrina, |
— |
de vald Kolga-Jaani, |
— |
de vald Konguta, |
— |
de vald Kõo, |
— |
de vald Laeva, |
— |
de vald Nõo, |
— |
de vald Paistu, |
— |
de vald Puhja, |
— |
de vald Rakke, |
— |
de vald Rannu, |
— |
de vald Rõngu, |
— |
de vald Saarepeedi, |
— |
de vald Tapa, |
— |
de vald Tähtvere, |
— |
de vald Tarvastu, |
— |
de vald Ülenurme, |
— |
de vald Väike-Maarja. |
2. Letland
De volgende gebieden in Letland:
— |
in de novads Balvu, de pagasti Kubuļu en Balvu, |
— |
in de novads Gulbenes, de pagasti Beļavas, Galgauskas, Jaungulbenes, Daukstu, Stradu, Litenes en Stāmerienas, |
— |
in de novads Limbažu, de pagasti Viļķenes, Pāles en Katvaru, |
— |
in de novads Rugāju, de pagsts Rugāju, |
— |
in de novads Salacgrīvas, de pagasti Ainažu en Salacgrīvas, |
— |
de novads Aglonas, |
— |
de novads Alojas, |
— |
de novads Beverīnas, |
— |
de novads Burtnieku, |
— |
de novads Ciblas, |
— |
de novads Dagdas, |
— |
de novads Daugavpils, |
— |
de novads Kārsavas, |
— |
de novads Krāslavas, |
— |
de novads Ludzas, |
— |
de novads Mazsalacas, |
— |
de novads Naukšēnu, |
— |
de novads Preiļu, |
— |
de novads Rēzeknes, |
— |
de novads Riebiņu, |
— |
de novads Rūjienas, |
— |
de novads Strenču, |
— |
de novads Valkas, |
— |
de novads Vārkavas, |
— |
de novads Viļānu, |
— |
de novads Zilupes, |
— |
de pilsēta Ainaži, |
— |
de pilsēta Salacgrīva. |
— |
de republikas pilsēta Daugavpils, |
— |
de republikas pilsēta Rēzekne. |
3. Litouwen
De volgende gebieden in Litouwen:
— |
in de rajono savivaldybė Anykščiai, de seniūnijos Debeikių, Skiemonių, Viešintų, Andrioniškio, Svėdasų, Troškūnų en Traupio, en het deel van de seniūnija Anykščių ten noordoosten van weg nr. 121 en weg nr. 119, |
— |
in de rajono savivaldybė Alytus, de seniūnija Butrimonių, |
— |
in de rajono savivaldybė Jonava, de seniūnijos Upninkų, Ruklos, Dumsių, Užusalių en Kulvos, en in de seniūnija Žeimiai, de dorpen Akliai, Akmeniai, Barsukinė, Blauzdžiai, Gireliai, Jagėlava, Juljanava, Kuigaliai, Liepkalniai, Martyniškiai, Milašiškiai, Mimaliai, Naujasodis, Normainiai I, Paduobiai, Palankesiai, Pamelnytėlė, Pėdžiai, Skrynės, Svalkeniai, Terespolis, Varpėnai, Žeimių gst., Žieveliškiai en Žeimių miestelis, |
— |
de rajono savivaldybė Kaišiadorys, |
— |
in de rajono savivaldybė Kaunas, de seniūnijos Vandžiogalos, Lapių, Karmėlavos en Neveronių, |
— |
in de rajono savivaldybė Kėdainiai, de seniūnija Pelėdnagių, |
— |
in de rajono savivaldybė Prienai, de seniūnijos Jiezno en Stakliškių, |
— |
in de rajono savivaldybė Panevėžys, de seniūnijos Miežiškių en Raguvos, |
— |
in de rajono savivaldybė Šalčininkai, de seniūnijos Baltosios Vokės, Pabarės, Dainavos en Kalesninkų, |
— |
in de rajono savivaldybė Varėna, de seniūnijos Valkininkų, Jakėnų, Matuizų, Varėnos en Vydenių, |
— |
in de rajono savivaldybė Vilnius, de delen van de seniūnijos Sudervė en Dūkštai ten zuidwesten van weg nr. 171, |
— |
in de rajono savivaldybė Utena, de seniūnijos Užpalių, Vyžuonų en Leliūnų, |
— |
de savivaldybė Elektrėnai, |
— |
de miesto savivaldybė Jonava, |
— |
de miesto savivaldybė Kaišiadorys, |
— |
de rajono savivaldybė Kupiškis, |
— |
de rajono savivaldybė Trakai. |
4. Polen
De volgende gebieden in Polen:
— |
de gminy Czyże, Białowieża, Hajnówka met de stad Hajnówka, Narew en Narewka in de powiat hajnowski, |
— |
de gminy Mielnik, Nurzec-Stacja, Siemiatycze met de stad Siemiatycze in de powiat siemiatycki. |
DEEL IV
Italië
De volgende gebieden in Italië:
— |
alle gebieden van Sardinië.” |
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/51 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1373 VAN DE COMMISSIE
van 11 augustus 2016
tot goedkeuring van het netwerkprestatieplan voor de tweede referentieperiode van de prestatieregeling voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (2015-2019)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (1), en met name artikel 11, lid 1,
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties (2), en met name artikel 6, onder d),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie (3) moet de netwerkbeheerder bijdragen tot de uitvoering van de prestatieregeling. |
(2) |
Overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 heeft de netwerkbeheerder het netwerkprestatieplan voor de tweede referentieperiode van de prestatieregeling voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (2015-2019) opgesteld en aan de Commissie voorgelegd. |
(3) |
De Commissie, bijgestaan door het prestatiebeoordelingsorgaan, heeft het netwerkprestatieplan beoordeeld in het licht van de EU-wijde prestatiedoelstellingen en, mutatis mutandis, de criteria van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013, alsook de overige vereisten van die verordening. |
(4) |
Uit die beoordeling is gebleken dat het netwerkprestatieplan in overeenstemming is met die doelstellingen, criteria en vereisten. Met name met betrekking tot de prestatiekerngebieden veiligheid, milieu en capaciteit zijn de doelstellingen in het plan gelijk aan de respectieve EU-wijde doelstellingen en derhalve in overeenstemming met die EU-wijde doelstellingen. Wat het prestatiekerngebied kostenefficiëntie betreft, zijn de doelstellingen in het plan ook in overeenstemming met de EU-wijde doelstellingen, aangezien de tendens van de vermindering van de vastgestelde eenheidskosten boven de EU-wijde doelstelling ligt. |
(5) |
Het is dan ook passend dat de Commissie de definitieve versie goedkeurt van het netwerkprestatieplan, in zijn editie van juni 2015 en zoals opgesteld door de netwerkbeheerder en voorgelegd aan de Commissie, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het netwerkprestatieplan voor de tweede referentieperiode van de prestatieregeling voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (2015-2019), in zijn editie van juni 2015 en zoals ingediend door de netwerkbeheerder, wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 11 augustus 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.
(2) PB L 128 van 9.5.2013, blz. 1.
(3) Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 (PB L 185 van 15.7.2011, blz. 1).
AANBEVELINGEN
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/53 |
AANBEVELING (EU) 2016/1374 VAN DE COMMISSIE
van 27 juli 2016
over de rechtsstaat in Polen
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Unie is gegrondvest op een reeks gemeenschappelijke waarden die zijn vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waaronder eerbiediging van de rechtsstaat. De Commissie is, naast haar taak om toe te zien op de toepassing van het recht van de Unie, tevens verantwoordelijk, samen met het Europees Parlement, de lidstaten en de Raad, voor de bescherming van de gemeenschappelijke waarden van de Unie. |
(2) |
Om die reden heeft de Commissie, gelet op haar verantwoordelijkheden uit hoofde van de Verdragen, op 11 maart 2014 de mededeling „Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat” aangenomen (1). In dit rechtsstatelijk kader wordt uiteengezet hoe de Commissie zal reageren mochten er duidelijke aanwijzingen zijn van een bedreiging voor de rechtsstaat in een lidstaat van de Unie en worden de met de rechtsstaat samenhangende beginselen verduidelijkt. |
(3) |
Het rechtsstatelijk kader vormt een leidraad voor een dialoog tussen de Commissie en de betrokken lidstaat om te voorkomen dat er een systemische bedreiging voor de rechtsstaat ontstaat. |
(4) |
Het doel van deze dialoog is de Commissie in staat te stellen een oplossing te vinden met de betrokken lidstaat om te voorkomen dat een systemische bedreiging voor de rechtsstaat zich ontwikkelt tot een „duidelijk gevaar voor een ernstige schending” die mogelijkerwijze zou nopen tot de toepassing van de „procedure van artikel 7 van het EU-Verdrag”. Wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn van een systemische bedreiging voor de rechtsstaat in een lidstaat, kan de Commissie een dialoog met de betrokken lidstaat aangaan op grond van het rechtsstatelijk kader. |
(5) |
De jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de rechten van de mens, alsmede documenten opgesteld door de Raad van Europa, met name voortbouwend op de deskundigheid van de Europese Commissie voor democratie middels het recht („de Commissie van Venetië”), verschaffen een niet-uitputtende lijst van deze beginselen en definiëren zodoende de fundamentele betekenis van de rechtsstaat als gemeenschappelijke waarde van de Unie in de zin van artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Deze beginselen zijn: het legaliteitsbeginsel, dat een transparant, aansprakelijk, democratisch en pluralistisch proces voor de vaststelling van wetgeving omvat; rechtszekerheid; een verbod van willekeur van de uitvoerende macht; onafhankelijke en onpartijdige rechters; onafhankelijke en doeltreffende rechterlijke toetsing, met inbegrip van de eerbiediging van de grondrechten; en gelijkheid voor de wet (2). De instellingen van de staat zijn verplicht deze beginselen en waarden te respecteren en tevens gehouden tot loyale samenwerking. |
(6) |
Het kader zal in werking worden gesteld in situaties waarin de autoriteiten van een lidstaat maatregelen treffen of situaties gedogen die een groot risico inhouden van een systematisch en nadelig effect op de integriteit, stabiliteit of de juiste werking van de instellingen en de waarborgingsmechanismen die op nationaal niveau zijn vastgesteld om de rechtsstaat te beschermen (3). Het doel van het kader is om een respons te zijn op bedreigingen voor de rechtsstaat die een systemisch karakter hebben (4). De politieke, institutionele en/of rechtsorde van een lidstaat als zodanig, zijn constitutionele structuur, de scheiding der machten, de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de rechterlijke macht of zijn systeem van rechterlijke toetsing met inbegrip van, in voorkomende gevallen, constitutionele rechtspraak moeten bedreigd worden (5). Het kader wordt in werking gesteld in gevallen waarin nationale „rechtsstaatswaarborgen” niet het vermogen lijken te hebben om die bedreigingen op effectieve wijze aan te pakken. |
(7) |
Het rechtsstatelijk kader bestaat uit drie fasen. In een eerste fase („de evaluatie van de Commissie”) verzamelt en beoordeelt de Commissie alle relevante informatie en onderzoekt zij of er duidelijke aanwijzingen zijn van een systemische bedreiging voor de rechtsstaat. Indien, als gevolg van deze voorlopige evaluatie, de Commissie van oordeel is dat er inderdaad sprake is van een systemische bedreiging voor de rechtsstaat, zal zij met de betrokken lidstaat een dialoog aangaan door de lidstaat een „rechtsstaatadvies” te sturen, waarin zij haar punten van zorg onderbouwt en de betrokken lidstaat de mogelijkheid biedt om te reageren. Het advies zou het resultaat kunnen zijn van een uitwisseling van correspondentie en overleg met de relevante autoriteiten en kan, indien van toepassing, gevolgd worden door verdere uitwisselingen. In een tweede fase („de aanbeveling van de Commissie”) zal de Commissie, tenzij de kwestie in de tussentijd een bevredigende oplossing heeft gekregen, de betrokken lidstaat een „rechtsstaataanbeveling” doen toekomen. In haar aanbevelingen zal de Commissie duidelijk de redenen aangeven waarom zij bezorgd is en aanbevelen dat de lidstaat de geconstateerde problemen binnen een vastgestelde termijn oplost en de Commissie op de hoogte stelt van de maatregelen die daartoe zijn getroffen. In een derde fase(„follow-up van de aanbeveling van de Commissie”) zal de Commissie toezien op de maatregelen die de betrokken lidstaat treft als follow-up van de aan die lidstaat gerichte aanbeveling. Het hele proces wordt geschraagd door een permanente dialoog tussen de Commissie en de betrokken lidstaat. Indien er binnen de vastgestelde termijn geen bevredigende follow-up van de aanbeveling is, kan de „procedure van artikel 7 VEU” in werking worden gesteld; de procedure kan in werking worden gesteld op een met redenen omkleed voorstel van een derde van de lidstaten, het Europees Parlement of de Commissie. |
(8) |
In november 2015 kreeg de Commissie kennis van een lopend geschil in Polen, betreffende in het bijzonder de samenstelling van het Constitutioneel Hof en de verkorting van de ambtstermijn van de huidige voorzitter en vicevoorzitter. Het Constitutioneel Hof deed twee uitspraken over deze aangelegenheid, op 3 en 9 december 2015. |
(9) |
Op 22 december 2015 heeft de Sejm een wet aangenomen tot wijziging van de wet op het Constitutioneel Hof, die betrekking heeft op de werking van het Hof en op de onafhankelijkheid van de rechters (6). |
(10) |
In een brief van 23 december 2015 aan de Poolse regering (7) verzocht de Commissie om te worden geïnformeerd over de grondwettelijke situatie in Polen, onder andere over de door de Poolse autoriteiten voorgenomen maatregelen met betrekking tot bovengenoemde twee uitspraken van het Constitutioneel Hof. Met betrekking tot de wijzigingen vervat in de wet van 22 december 2015 betreffende het Constitutioneel Hof verklaarde de Commissie te verwachten dat de wet niet definitief zou worden aangenomen of althans niet in werking zou treden totdat alle vragen in verband met de gevolgen voor de onafhankelijkheid en de werking van het Constitutioneel Hof volledig en grondig zijn onderzocht. De Commissie gaf de Poolse autoriteiten eveneens de aanbeveling nauw samen te werken met de Commissie van Venetië van de Raad van Europa. |
(11) |
Op 23 december 2015 vroeg de Poolse regering het advies van de Commissie van Venetië over de wet van 22 december 2015. Het Poolse parlement heeft dit advies evenwel niet afgewacht om verdere stappen te ondernemen en de wet is openbaar gemaakt in het staatsblad en trad op 28 december 2015 in werking. |
(12) |
Op 30 december 2015 verzocht de Commissie de Poolse regering (8) om aanvullende informatie over de voorgestelde hervormingen van het bestuur van de Poolse openbare omroep. Op 31 december 2015 nam de Poolse Senaat de „kleine mediawet” aan betreffende de raden van bestuur en toezicht van de Poolse openbare televisie- en radio-omroep. Op 7 januari 2016 ontving de Commissie van de Poolse regering (9) een antwoord op de brief betreffende de mediawet waarin werd gesteld dat er geen enkel nadelig effect voor de pluriformiteit van de media zou zijn. Op 11 januari ontving de Commissie van de Poolse regering een antwoord inzake de hervorming van het Constitutioneel Hof (10). Deze antwoorden namen de eerder geuite punten van zorg niet weg. |
(13) |
Op 13 januari 2016 hield het college van commissarissen een eerste oriënterend debat om de situatie in Polen te evalueren. De Commissie besloot de situatie te onderzoeken in het licht van het rechtsstatelijk kader en gaf eerste vicevoorzitter Timmermans mandaat om een dialoog aan te knopen met de instellingen van de Republiek Polen om de opgeworpen kwesties op te helderen en mogelijke oplossingen te zoeken. Dezelfde dag richtte de Commissie een brief aan de Poolse regering (11) waarbij deze ervan in kennis werd gesteld dat zij de situatie onderzocht in het licht van het rechtsstatelijk kader en in dialoog wenste te treden met de instellingen van de Republiek Polen om de opgeworpen kwesties op te helderen en mogelijke oplossingen te zoeken. Op 19 januari 2016 stelde de Commissie aan de Poolse regering voor (12) expertise in te brengen en de aangelegenheden inzake de nieuwe mediawet te bespreken. |
(14) |
Op 19 januari 2016 zette de Poolse regering in een brief aan de Commissie (13) haar visie uiteen op het geschil over de benoeming van rechters, waarbij zij onder andere wees op een constitutioneel gebruik waar het gaat om de benoeming van rechters. De Poolse regering wees op een aantal positieve effecten die de wijziging van de wet op het Constitutioneel Hof volgens haar zou teweegbrengen. |
(15) |
Diezelfde dag hield het Europees Parlement een plenair debat over de situatie in Polen. |
(16) |
Op 1 februari 2016 schreef de Commissie aan de Poolse regering (14) dat de uitspraken van het Constitutioneel Hof over de benoeming van rechters nog steeds niet ten uitvoer waren gelegd. In de brief werd ook beklemtoond dat de wijziging van de wet op het Constitutioneel Hof verder diende te worden onderzocht, in het bijzonder wat betreft het „gezamenlijke effect” van de diverse amendementen, en werden meer gedetailleerde verduidelijkingen gevraagd. Tevens werd informatie gevraagd over andere recentelijk aangenomen wetten, in het bijzonder de nieuwe wet op de overheidsdiensten, de wet tot wijziging van de wet op de politiediensten en sommige andere wetten, alsook over de wet op het openbaar ministerie, en over voorgenomen wetswijzigingen, met name nieuwe hervormingen van de mediawetgeving. |
(17) |
Op 29 februari 2016 verschafte de Poolse regering in een brief aan de Commissie (15) nadere verduidelijkingen over het mandaat van de voorzitter van het Constitutioneel Hof. Daarin werd toegelicht dat de uitspraak van het Hof van 9 december 2015 stelt dat de tijdelijke bepalingen van de wijzigingswet die voorzagen in het beëindigen van het mandaat van de voorzitter ongrondwettelijk waren en niet langer rechtsgevolgen hadden. Dit betekende dat de huidige voorzitter van het Hof zijn mandaat overeenkomstig de oude wettelijke bepalingen zou blijven uitoefenen tot het einde van zijn termijn op 19 december 2016. In de brief werd voorts meegedeeld dat de ambtstermijn van de volgende voorzitter drie jaar zou bedragen. Tevens werd gevraagd te verduidelijken wat de Commissie bedoelde met de bewering dat de definitieve bindende uitspraken van het Constitutioneel Hof nog steeds niet ten uitvoer waren gelegd en waarom de resoluties tot benoeming van drie rechters van het Constitutioneel Hof van 2 december 2015 in strijd zijn met de latere uitspraak van het Hof. |
(18) |
Op 3 maart 2016 verstrekte de Commissie in een brief aan de Poolse regering (16) de in de brief van 29 februari 2016 gevraagde verduidelijkingen over de kwestie van de benoeming van rechters. Wat de wijziging van de wet op het Constitutioneel Hof betreft, werd daarin meegedeeld dat bepaalde amendementen het, elk afzonderlijk en gezamenlijk, volgens een eerste evaluatie moeilijker maakten voor het Constitutioneel Hof om de grondwettelijkheid van nieuwe wetten te toetsen en werden meer gedetailleerde verduidelijkingen hieromtrent gevraagd. Tevens werd informatie gevraagd over andere recentelijk aangenomen wetten en voorgenomen wetswijzigingen. |
(19) |
Op 9 maart 2016 werd de wet van 22 december 2015 door het Constitutioneel Hof ongrondwettelijk verklaard. Deze uitspraak is tot dusver nog niet in het staatsblad openbaar gemaakt door de regering, waardoor ze geen rechtsgevolgen heeft. |
(20) |
Op 11 maart 2016 nam de Commissie van Venetië een advies aan over wijzigingen in de wet van 25 juni 2015 op het Constitutioneel Hof (17). Wat de benoeming van rechters betreft, werd daarbij een oproep gedaan tot het Poolse parlement om een oplossing te vinden met inachtneming van de rechtsstaat en de uitspraken van het Hof. Het advies stelde voorts onder andere dat een hoog quorum, het vereiste van een tweederdemeerderheid voor het aannemen van uitspraken en een strikte regel die het behandelen van zaken bij urgentie onmogelijk maakt, en met name de combinatie van die factoren, het Hof vleugellam zou hebben gemaakt. Tot slot werd gesteld dat een weigering om de uitspraak van 9 maart 2016 bekend te maken, de constitutionele crisis in Polen nog dieper zou maken. |
(21) |
Op 21 maart 2016 nodigde de Poolse regering in een brief aan de Commissie eerste vicevoorzitter Timmermans uit voor een ontmoeting in Polen om de stand van de dialoog tussen de Poolse regering en de Commissie tot op dat moment te evalueren en het vervolg ervan op een onpartijdige, op feiten gebaseerde en constructieve manier te bepalen. |
(22) |
Op 31 maart 2016 verstrekte de Poolse regering de Commissie schriftelijk recente informatie en juridische evaluaties betreffende de discussie over het Constitutioneel Hof in Polen. Op 5 april 2016 hadden in Warschau ontmoetingen plaats tussen eerste vicevoorzitter Timmermans en de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Justitie en de vicepremier van Polen, alsook met de voorzitter en de vicevoorzitter van het Constitutioneel Hof. In aansluiting daarop waren er verschillende ontmoetingen tussen de Poolse regering, vertegenwoordigd door de minister van Justitie, en de Commissie. |
(23) |
Na de uitspraak van 9 maart 2016 hervatte het Constitutioneel Hof zijn rechtspraak. De Poolse regering werkte niet mee aan deze handelingen en de sinds 9 maart 2016 door het Constitutioneel Hof gewezen uitspraken zijn tot op heden door de regering niet openbaar gemaakt in het staatsblad (18). |
(24) |
Op 13 april 2016 nam het Europees Parlement een resolutie aan over de situatie in Polen, waarbij de Poolse regering onder andere werd verzocht de uitspraak van het Constitutioneel Hof van 9 maart 2016 te eerbiedigen, openbaar te maken en volledig ten uitvoer te leggen, alsmede uitvoering te geven aan de uitspraken van het Hof van 3 en 9 december 2015, en tevens volledige uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Commissie van Venetië. |
(25) |
Op 20 april 2016 vond een ontmoeting plaats tussen de Commissie en vertegenwoordigers van het netwerk van voorzitters van de Hoge Rechtscolleges in de EU en van de Conferentie van Europese Constitutionele Hoven om de situatie in Polen te bespreken. |
(26) |
Op 26 april 2016 nam de Algemene Assemblee van het Hooggerechtshof van Polen een resolutie aan waarbij de uitspraken van het Constitutioneel Hof geldig werden verklaard, ook al weigert de Poolse regering om ze openbaar te maken in het staatsblad. |
(27) |
Op 29 april 2016 diende een groep parlementsleden bij de Sejm een wetsvoorstel in ter vervanging van de huidige wet op het Constitutioneel Hof. Het voorstel bevatte verschillende bepalingen die reeds door de Commissie van Venetië werden bekritiseerd in haar advies van 11 maart 2016 en door het Hof ongrondwettelijk verklaard in zijn uitspraak van 9 maart 2016. Eén daarvan was het vereiste van een tweederdemeerderheid voor het nemen van beslissingen voor „abstracte” toetsing van nieuwe wetten aan de grondwet. In de loop van april werd in de Sejm een groep van deskundigen samengesteld om een nieuwe wet op het Constitutioneel Hof te helpen voorbereiden. |
(28) |
Op 24 mei 2016 had eerste vicevoorzitter Timmermans in Warschau ontmoetingen met de premier van Polen, met de voorzitter en de vicevoorzitter van het Constitutioneel Hof, met de Ombudsman, met de burgemeester van Warschau en met leden van de oppositiepartijen in de Sejm. Op 26 mei 2016 had eerste vicevoorzitter Timmermans in Brussel een ontmoeting met de vicepremier van Polen. Daarna volgden andere uitwisselingen en ontmoetingen tussen de Commissie en de Poolse regering. |
(29) |
Ondanks de diepgaande en constructieve aard van deze uitwisselingen tussen de Commissie en de Poolse regering, konden zij de punten van zorg van de Commissie niet wegnemen. Op 1 juni 2016 nam de Commissie een advies aan over de rechtsstaat in Polen. De Commissie achtte het nodig om ten vervolge op de dialoog die sinds 13 januari gaande was met de Poolse autoriteiten haar evaluatie van de huidige situatie formeel neer te leggen in dat advies. Het advies bevatte een uiteenzetting van de bekommernissen van de Commissie en strekte ertoe de voortgaande dialoog met de Poolse autoriteiten te focussen op het vinden van een oplossing. |
(30) |
Op 24 juni 2016 bevestigde de Poolse regering in een brief aan de Commissie de ontvangst van het advies over de rechtsstaat van de Commissie van 1 juni (19). De Commissie werd via de brief in kennis gesteld van de stand van de parlementaire werkzaamheden in Polen, onder andere over een nieuwe wet op het Constitutioneel Hof, en van de overtuiging dat die werkzaamheden de juiste manier waren om tot een constructieve oplossing te komen. De dialoog tussen de Commissie en de Poolse regering werd daarna voortgezet. |
(31) |
Op 22 juli 2016 keurde de Sejm een nieuwe wet op het Constitutioneel Hof goed ter vervanging van de wet van 25 juni 2015. Een eerste lezing vond plaats op 10 juni 2016, een tweede lezing begon op 5 juli 2016 en een derde lezing werd afgerond op 7 juli. De Senaat keurde op 21 juli 2016 amendementen goed. De Sejm keurde de wet zoals gewijzigd door de Senaat goed op 22 juli 2016. De wet kan pas in werking treden nadat hij door de president van de Republiek is ondertekend en in het staatsblad is bekendgemaakt. De Commissie heeft in verschillende stadia van het wetgevingsproces opmerkingen gemaakt en de inhoud van het wetsontwerp met de Poolse autoriteiten besproken, |
HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:
1. |
Polen dient naar behoren rekening te houden met de hierna toegelichte analyse van de Commissie en de in paragraaf 6 van deze aanbeveling vermelde maatregelen te nemen om de geconstateerde problemen binnen de gestelde termijn te verhelpen. |
1. WERKINGSSFEER VAN DE AANBEVELING
2. |
In deze aanbeveling worden de bekommernissen van de Commissie omtrent de rechtsstaat in Polen uiteengezet en aanbevelingen gedaan aan de Poolse autoriteiten voor mogelijke remedies. De bekommernissen betreffen:
|
2. BENOEMING VAN RECHTERS BIJ HET CONSTITUTIONEEL HOF
3. |
Voorafgaand aan de algemene verkiezingen voor de Sejm van 25 oktober 2015 wees de scheidende legislatuur op 8 oktober vijf personen aan die door de president van de Republiek moesten worden „benoemd” tot rechter bij het Constitutioneel Hof. Drie rechters zouden zetels innemen die vacant waren geworden tijdens de termijn van de scheidende legislatuur en twee rechters zetels die vacant werden tijdens de nieuwe legislatuur die op 12 november 2015 begon. |
4. |
Op 19 november 2015 wijzigde de Sejm bij spoedprocedure de wet op het Constitutioneel Hof, waarbij de mogelijkheid werd geïntroduceerd om de door de vorige legislatuur gedane benoemingen van rechters ongedaan te maken en vijf nieuwe rechters te benoemen. Op 25 november 2015 nam de Sejm een motie aan waarbij de vijf benoemingen van de vorige legislatuur nietig werden verklaard en op 2 december werden vijf nieuwe rechters benoemd. |
5. |
De beslissingen van zowel de vorige als de aantredende legislatuur werden aan het Constitutioneel Hof voorgelegd. Het Hof deed daarop, op 3 en 9 december 2015, twee uitspraken. |
6. |
In zijn uitspraak van 3 december (20) oordeelde het Constitutioneel Hof onder andere dat de vorige legislatuur gerechtigd was drie rechters te benoemen ter vervanging van de rechters wiens ambtstermijn afliep op 6 november 2015. Terzelfder tijd verduidelijkte het Hof dat de Sejm niet het recht had de twee rechters te kiezen die de in december vertrekkende rechters moesten vervangen. Tevens werd in de uitspraak uitdrukkelijk gewezen op de verplichting voor de president van de Republiek om onmiddellijk de eed af te nemen van een door de Sejm verkozen rechter. |
7. |
Op 9 december (21) verklaarde het Constitutioneel Hof onder andere de rechtsgrondslag nietig van de door de nieuwe legislatuur van de Sejm gedane benoemingen van de drie rechters voor de op 6 november 2015 opengevallen ambten waarvoor de vorige legislatuur al rechtsgeldig rechters had benoemd. |
8. |
Ondanks deze uitspraken, hebben de drie door de vorige legislatuur benoemde rechters hun ambt van rechter bij het Constitutioneel Hof niet opgenomen en zijn zij nog niet door de president van de Republiek beëdigd. Daarentegen heeft de president van de Republiek de eed afgenomen van de drie rechters die zonder geldige rechtsgrondslag door de nieuwe legislatuur zijn benoemd. |
9. |
De twee rechters die ter vervanging van de twee in december 2015 vertrokken rechters door de nieuwe legislatuur zijn verkozen, hebben intussen hun ambt van rechter bij het Constitutioneel Hof opgenomen. |
10. |
Op 28 april 2016 heeft de president van de Republiek de eed afgenomen van een nieuwe rechter bij het Constitutioneel Hof die door de Sejm is benoemd ter vervanging van een rechter waarvan de ambtstermijn bij het Constitutioneel Hof eerder die maand afliep. |
11. |
Op 22 juli 2016 keurde de Sejm een nieuwe wet op het Constitutioneel Hof goed. Artikel 90 daarvan bepaalt: „Vanaf de inwerkingtreding van deze wet kan de voorzitter van het Hof rechters van het Hof die door de president van de Republiek zijn beëdigd, maar die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet hun ambt nog niet hadden opgenomen, opnemen in panels die over zaken oordelen of zaken aan hen toewijzen.”. Artikel 6, lid 7, van de nieuwe wet bepaalt: „Nadat zij de eed hebben afgelegd, melden de rechters zich bij het Hof aan om hun ambt op te nemen en wijst de voorzitter van het Hof zaken aan hen toe en zorgt hij voor de omstandigheden waarin zij hun ambt kunnen uitoefenen.”. |
12. |
De Commissie is van mening dat de bindende definitieve uitspraken van het Constitutioneel Hof van 3 en 9 december 2015 nog steeds niet ten uitvoer zijn gelegd waar het de benoeming van rechters betreft. Het is immers een vereiste dat de instellingen van de Poolse staat hun loyale medewerking verlenen opdat, overeenkomstig de rechtsstaat, de drie door de vorige legislatuur van de Sejm benoemde rechters hun ambt bij het Constitutioneel Hof kunnen opnemen en de drie door de nieuwe legislatuur zonder geldige rechtsgrondslag benoemde rechters dit ambt niet opnemen. Het feit dat deze uitspraken niet ten uitvoer zijn gelegd, baart ernstige zorgen over de rechtsstaat, aangezien uitvoering van definitieve rechterlijke uitspraken een essentieel vereiste daarvan is. |
13. |
In een van haar brieven heeft de Poolse regering erop gewezen dat in Polen wat de benoeming van rechters betreft een constitutioneel gebruik bestaat dat de houding van de nieuwe legislatuur van de Sejm zou rechtvaardigen. De Commissie doet evenwel net als de Commissie van Venetië (22) opmerken dat het duiden en toepassen van de grondwet en constitutionele gebruiken het Constitutioneel Hof toekomt, en dat het Constitutioneel Hof in zijn uitspraken geen melding heeft gemaakt van een dergelijk gebruik. De uitspraak van 3 december waarbij de benoemingen, door de vorige Sejm, van de drie rechters op de zetels die op 6 november vacant waren geworden, rechtsgeldig werden verklaard, kan niet worden vernietigd op grond van een zogezegd constitutioneel gebruik dat door het Hof niet is erkend. |
14. |
Evenzo zou een beperking van het effect van deze uitspraken tot een loutere publicatieverplichting voor de regering, zoals de Poolse autoriteiten aanvoeren, de uitspraken van 3 en 9 december ontdoen van elk juridisch en praktisch effect. In het bijzonder is dit een miskenning van de verplichting die op de president van de Republiek rust om de betrokken rechters te beëdigen, wat door het Constitutioneel Hof is bevestigd. |
15. |
De Commissie doet voorts opmerken dat ook de Commissie van Venetië van oordeel is dat een oplossing voor het huidige conflict over de samenstelling van het Constitutioneel Hof „gebaseerd moet zijn op de verplichting de uitspraken van het Constitutioneel Hof te eerbiedigen en volledig ten uitvoer te leggen” en „derhalve een oproep doet tot alle organen van de staat en met name de Sejm om de uitspraken ten volle te eerbiedigen en ten uitvoer te leggen” (23). |
16. |
Met betrekking tot de wet van 22 juli 2016 op het Constitutioneel Hof wijst de Commissie er tot slot op dat deze niet verenigbaar is met de uitspraken van 3 en 9 december. Artikel 90 en artikel 6, lid 7, bepalen dat de voorzitter van het Constitutioneel Hof zaken moet toewijzen aan alle rechters die door de president van de Republiek zijn beëdigd, maar die hun ambt nog niet hebben opgenomen. Deze bepalingen lijken bedoeld te zijn voor de drie rechten die niet rechtsgeldig zijn benoemd door de nieuwe Sejm-legislatuur in december 2015. Zij zouden de betrokken rechters in staat stellen hun ambt op te nemen en zodoende de vacante posten in te nemen waarop de vorige Sejm-legislatuur al rechtsgeldig drie rechters had benoemd. Bijgevolg zijn deze bepalingen in strijd met de uitspraken van het Constitutioneel Hof van 3 en 9 december 2015 en met het advies van de Commissie van Venetië. |
17. |
Concluderend is de Commissie van oordeel dat de Poolse autoriteiten de uitspraken van het Constitutioneel Hof van 3 en 9 december 2015 dienen te eerbiedigen en volledig ten uitvoeren moeten leggen. Deze vereisen dat de instellingen van de staat hun loyale medewerking verlenen opdat, overeenkomstig de rechtsstaat, de drie door de vorige legislatuur benoemde rechters hun ambt bij het Constitutioneel Hof kunnen opnemen en dat de drie door de nieuwe legislatuur zonder geldige rechtsgrondslag benoemde rechters dit ambt niet opnemen als zij niet rechtsgeldig verkozen zijn. De desbetreffende bepalingen van de wet van 22 juli 2016 op het Constitutioneel Hof zijn in strijd met de uitspraken van het Constitutioneel Hof van 3 en 9 december 2015 en met het advies van de Commissie van Venetië, en baren vanuit het oogpunt van rechtsstatelijkheid ernstig zorgen. |
3. UITBLIJVEN VAN OPENBAARMAKING EN TENUITVOERLEGGING VAN DE UITSPRAAK VAN HET CONSTITUTIONEEL HOF VAN 9 MAART 2016 EN VAN DE SINDS DIE DATUM GEDANE UITSPRAKEN
18. |
Op 22 december 2015 wijzigde de Sejm bij spoedprocedure de wet op het Constitutioneel Hof (24). De wijzigingen worden meer in detail uit de doeken gedaan in punt 4.1. In zijn uitspraak van 9 maart 2016 verklaarde het Constitutioneel Hof de wet van 22 december 2015 in zijn geheel alsook sommige specifieke bepalingen ervan ongrondwettelijk. De Poolse autoriteiten hebben tot op heden nagelaten deze uitspraak openbaar te maken in het staatsblad. De Poolse regering betwist de wettelijkheid van de uitspraak, omdat het Constitutioneel Hof de procedure van de wet van 22 december 2015 niet heeft gevolgd. De regering huldigt hetzelfde standpunt ten aanzien van de uitspraken die het Hof na 9 maart 2016 heeft gedaan. |
19. |
De Commissie is van oordeel dat de uitspraak van 9 maart 2016 bindend is en moet worden geëerbiedigd. Het Constitutioneel Hof heeft juist gehandeld door de procedure van de wet van 22 december 2015 niet te volgen. De Commissie is het op dit punt eens met de Commissie van Venetië waar deze stelt dat „een gewone wetgevende handeling die de grondwettelijke toetsing dreigt uit te schakelen, zelf op grondwettelijkheid moet worden getoetst voordat zij door het Hof kan worden toegepast. […] Het beginsel van de suprematie van de grondwet houdt in dat een dergelijke wet, die het constitutionele recht kan ondermijnen, moet worden getoetst en desnoods vernietigd door het Constitutioneel Hof voordat hij van kracht wordt” (25). De Commissie onderstreept bovendien dat aangezien de wet van 22 december 2015 een quorum van 13 rechters vereiste voor uitspraken door een voltallig Hof en aangezien het Constitutioneel Hof slechts 12 rechters stelde, het Hof geenszins bij machte was de wijzigingen van 22 december 2015 aan de grondwet te toetsen zoals de eerste voorzitter van het Hooggerechtshof, de Ombudsman en de Nationale Raad voor Justitie hadden gevraagd. Dit zou in strijd zijn geweest met de Poolse grondwet, die de taak van grondwettelijke toetsing aan het Constitutioneel Hof heeft toevertrouwd. Insgelijks had het Hof zich niet kunnen uitspreken over de grondwettelijkheid van het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid bij stemming volgens het grondwettelijkheidsvereiste waarover het precies moest oordelen. |
20. |
De weigering van de regering om de uitspraak van het Constitutioneel Hof van 9 maart 2016 te publiceren, baart ernstige zorgen over de rechtsstaat, aangezien uitvoering van definitieve uitspraken een essentieel vereiste daarvan is. In het bijzonder wanneer openbaarmaking van een uitspraak voorwaarde is voor de vankrachtwording en een andere autoriteit dan het rechtscollege dat de uitspraak heeft gedaan, voor publicatie verantwoordelijk is, is een toetsing achteraf door die autoriteit van de legaliteit van de uitspraak onverenigbaar met de rechtsstaat. De weigering om de uitspraak te publiceren, doet afbreuk aan het van rechtswege van kracht worden van een bindende definitieve uitspraak en aan de beginselen van legaliteit en de scheiding der machten. |
21. |
De weigering om de uitspraak van 9 maart te publiceren zorgt voor dermate veel onzekerheid en controverse dat niet alleen die uitspraak, maar alle volgende en toekomstige uitspraken van het Hof daarvan de nadelige gevolgen zullen ondervinden. Aangezien die uitspraken, ingevolge de uitspraak van 9 maart 2016, worden gedaan overeenkomstig de regels die vóór 22 december 2015 golden, zal het gevaar van voortdurende controverse over elke toekomstige uitspraak de goede werking van de constitutionele rechtspraak in Polen ondermijnen. Dit is in de praktijk al het geval, want het Hof heeft sinds zijn uitspraak van 9 maart 2016 tot op heden 20 uitspraken gedaan en geen daarvan is in het staatsblad gepubliceerd. |
22. |
De Commissie stelt vast dat de nieuwe wet van 22 juli 2016 op het Constitutioneel Hof deze punten van zorg niet wegneemt. Krachtens artikel 80, lid 4, van de wet moet de voorzitter van het Constitutioneel Hof een „verzoek” tot publicatie van uitspraken aan de premier richten. Dit zou dus betekenen dat de publicatie van uitspraken afhankelijk is van een beslissing van de premier. Daarbij kunnen ernstige vraagtekens worden geplaatst wat de onafhankelijkheid van het Hof betreft. |
23. |
Daarenboven bepaalt artikel 89 dat „gedurende een periode van 30 dagen vanaf de inwerkingtreding van [deze] wet, de uitspraken van het Hof die vóór 20 juli 2016 zijn gedaan in strijd met de wet op het Constitutioneel Hof van 25 juni 2015, zullen worden gepubliceerd, met uitzondering van de uitspraken betreffende normatieve handelingen die zijn ingetrokken”. Deze bepaling geeft aanleiding tot bezorgdheid, aangezien de publicatie van uitspraken niet afhankelijk mag zijn van een beslissing van de wetgever. Overigens is de vermelding dat de uitspraken onwettig zijn, in strijd met het beginsel van de scheiding der machten aangezien het niet aan de Sejm is om over de grondwettelijkheid te oordelen. Bovendien is de bepaling onverenigbaar met de uitspraak van 9 maart 2016 en met de bevindingen van de Commissie van Venetië. |
24. |
Het feit dat de Poolse regering vooralsnog weigert de uitspraak van 9 maart 2016 over het Constitutioneel Hof en alle daarna gedane uitspraken in het staatsblad te publiceren, zorgt voor onzekerheid omtrent de rechtsgrondslag voor de werking van het Hof en omtrent de rechtsgevolgen van zijn uitspraken. Deze onzekerheid ondermijnt de effectiviteit van de grondwettelijke toetsing en baart vanuit het oogpunt van rechtsstatelijkheid ernstig zorgen. De wet van 22 juli 2016 neemt deze punten van zorg niet weg. |
4. TOETSING VAN DE WET OP HET CONSTITUTIONEEL HOF EN EFFECTIVITEIT VAN DE TOETSING VAN NIEUWE WETTEN AAN DE GRONDWET
25. |
De Commissie stelt vast dat op 22 juli 2016 door de Sejm een nieuwe wet op het Constitutioneel Hof is goedgekeurd waarbij de wet van 25 juni 2015 op het Constitutioneel Hof is ingetrokken. Deze wet volgt op de wet van 22 december 2015, die ongrondwettelijk is verklaard door het Constitutioneel Hof. Derhalve dient te worden beoordeeld of deze wet verenigbaar is met de rechtsstaat, gelet op de gevolgen ervan voor de effectiviteit van de grondwettelijke toetsing, onder andere van recentelijk vastgestelde wetten, en als zodanig kan worden aangemerkt als een passende maatregel om de punten van zorg die de Commissie had geuit in haar advies over de rechtsstaat van 1 juni weg te nemen. De betrokken wetten en de gevolgen ervan worden hierna meer in detail behandeld, rekening houdende met de afzonderlijke en collectieve effecten ervan, met eerdere jurisprudentie van het Constitutioneel Hof en met het advies van de Commissie van Venetië. |
4.1. Wijziging van 22 december 2015 van de wet op het Constitutioneel Hof
26. |
Op 22 december 2015 wijzigde de Sejm bij spoedprocedure de wet op het Constitutioneel Hof (26). De amendementen hielden onder andere een verhoging in van het aantal rechters die het quorum vormen voor terechtzittingen (27), een verhoging van de vereiste meerderheden in het Constitutioneel Hof om uitspraken in voltallige zitting te doen (28), het vereiste om zaken in chronologische volgorde te behandelen (29) en de instelling van een minimumtermijn voor terechtzittingen (30). Sommige amendementen (31) bedeelden andere instellingen van de staat een grotere rol toe bij tuchtprocedures ten aanzien van rechters van het Hof. |
27. |
In zijn uitspraak van 9 maart 2016 verklaarde het Constitutioneel Hof de wet van 22 december 2015 in zijn geheel alsook sommige specifieke bepalingen ervan, in het bijzonder die waarnaar hiervoor wordt verwezen, ongrondwettelijk. De Poolse autoriteiten hebben tot op heden nagelaten deze uitspraak openbaar te maken in het staatsblad (zie paragraaf 3 hiervoor). |
28. |
Zoals de Commissie al aangaf in haar advies van 1 juni 2016, is zij van oordeel dat de amendementen betreffende het quorum, de meerderheid voor besluitvorming, de behandeling van zaken in chronologische volgorde en de minimumtermijn voor terechtzittingen, en in het bijzonder de combinatie ervan, tot effect hebben de effectiviteit van het Constitutioneel Hof als hoeder van de grondwet te ondermijnen. Deze conclusie wordt gedeeld door de Commissie van Venetië. Omdat deze bevindingen relevant zijn voor de beoordeling van de wet van 22 juli 2016, worden de voornaamste conclusies hierna in herinnering gebracht. |
4.1.1. Het quorum
29. |
Het gewijzigde artikel 44, lid 3, bepaalde dat „voor uitspraken in voltallige zitting de aanwezigheid van ten minste 13 rechters van het Hof vereist is” (32). Volgens het gewijzigde artikel 44, lid 1, doet het Constitutioneel Hof uitspraken in voltallige zitting, tenzij bij wet anders is bepaald. Dit gold in het bijzonder voor wat wordt omschreven als „abstracte zaken” van toetsing van nieuwe wetten aan de grondwet. Het gewijzigde artikel 44, lid 1, voorzag ook in uitzonderingen, met name voor afzonderlijke klachten of door gewone rechtscolleges aangebrachte zaken. Onder de oude wet was voor een uitspraak in voltallige zitting de aanwezigheid van ten minste negen rechters vereist (artikel 44, lid 3, punt 3, van de wet vóór de wijziging). |
30. |
De Commissie oordeelde dat het quorum van 13 op 15 rechters voor een voltallige zitting (die de „abstracte” grondwettelijke toetsing van nieuwe wetten behandelt) het besluitvormingsproces in het Constitutioneel Hof aanzienlijk verzwaart en dit proces dreigt te blokkeren. De Commissie deed opmerken, en werd hierin bijgetreden door de Commissie van Venetië, dat een quorum van 13 op 15 rechters een ongewoon hoog aantal is in vergelijking met andere lidstaten. Het is om diverse redenen zeer goed denkbaar dat een dergelijk quorum niet altijd kan worden bereikt, waardoor het Hof minstens tijdelijk in de onmogelijkheid zou verkeren om een uitspraak te doen. Een dergelijke situatie doet zich de facto momenteel voor, aangezien het Hof slechts 12 rechters telt. |
4.1.2. De meerderheid bij stemming
31. |
Volgens het gewijzigde artikel 99, lid 1, was voor uitspraken van het Constitutioneel Hof in voltallige zitting (voor „abstracte zaken”) een tweederdemeerderheid van de zetelende rechters vereist. Gelet op het nieuwe (hogere) quorum (zie hiervoor) betekende dit dat een uitspraak moest worden goedgekeurd door ten minste negen rechters als het Constitutioneel Hof uitspraak deed in voltallige zitting (33). Enkel als het Hof in een panel van zeven of drie rechters oordeelde (bij individuele klachten en prejudiciële verzoeken van gewone rechtscolleges), volstond een gewone meerderheid van de stemmen. Onder de oude wet was voor een uitspraak in voltallige zitting een gewone meerderheid van de stemmen vereist (artikel 99, lid 1, van de wet vóór de wijziging). |
32. |
De tweederdemeerderheid voor uitspraken (bij „abstracte” grondwettelijke toetsing van nieuwe wetten), bovenop het hogere quorum, zorgde voor een aanzienlijke verzwaring van het besluitvormingsproces in het Constitutioneel Hof. De Commissie deed opmerken, en werd hierin bijgetreden door de Commissie van Venetië, dat in de grote meerderheid van de Europese rechtsstelsels een gewone meerderheid volstaat. Het Constitutioneel Hof heeft los hiervan geoordeeld dat de Poolse grondwet een gewone meerderheid van de stemmen voorschrijft en dat het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid bijgevolg ongrondwettelijk was. |
4.1.3. De behandeling van zaken in chronologische volgorde
33. |
Volgens het gewijzigde artikel 80, lid 2 (34), wordt de chronologie van terechtzittingen of zittingen met gesloten deuren, waar verzoekschriften tot abstracte constitutionele toetsing zouden moeten worden behandeld, „bepaald door de volgorde waarin de zaken aan het Hof worden voorgelegd”. Er waren geen uitzonderingen op deze regel en volgens het amendement was deze regel van toepassing op alle aanhangige zaken waarvoor nog geen datum voor een terechtzitting was vastgesteld (35). De oude versie van de wet omvatte dergelijke regel niet. |
34. |
De „volgorderegel” volgens dewelke het Constitutioneel Hof zaken diende te behandelen in de volgorde waarin zij waren geregistreerd, had een nadelig effect op het vermogen van het Hof om snel uitspraak te doen over de grondwettelijkheid van nieuwe wetten, gelet in het bijzonder op het aantal aanhangige zaken. De onmogelijkheid om de aard van een zaak in aanmerking te nemen (met name waar het om grondrechten gaat), de gewichtigheid ervan en de context waarin zij aanhangig is gemaakt, zou het Constitutioneel Hof kunnen hebben verhinderd te voldoen aan het vereiste van een redelijke duur van procedures van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Zoals ook de Commissie van Venetië deed opmerken, zou de volgorderegel ook het indienen van prejudiciële verzoeken bij het Hof van Justitie kunnen hebben ontmoedigd, in het bijzonder wanneer een terechtzitting vereist is nadat de prejudiciële beslissing is ontvangen. |
4.1.4. De minimumtermijn voor terechtzittingen
35. |
Volgens het gewijzigde artikel 87, lid 2 (36)„mag de terechtzitting niet eerder plaatsvinden dan drie maanden te rekenen vanaf dag waarop het tijdstip van de terechtzitting ter kennis is gebracht van de deelnemers aan de procedure, en voor zaken die in voltallige zitting worden behandeld, niet eerder dan zes maanden”. De oude wet bepaalde dat de terechtzitting niet eerder kan plaatsvinden dan 14 dagen vanaf de dag van kennisgeving van het tijdstip aan de deelnemers aan de procedure. |
36. |
Tot slot diende deze kwestie te worden bekeken in samenhang met het vereiste inzake de inroostering van zaken. In het bijzonder de minimumtermijn voor terechtzittingen (deelnemers aan de procedure moeten ten minste drie maanden — en in belangrijke zaken zes maanden — van tevoren in kennis worden gesteld van het tijdstip van een terechtzitting voor het Constitutioneel Hof) dreigde de procedures te vertragen. Zoals hiervoor gezegd, is het ontbreken van een algemene bepaling op grond waarvan het Constitutioneel Hof deze termijnen zou kunnen verkorten in urgente gevallen onverenigbaar met het vereiste van een redelijke duur van de procedures van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU. |
4.1.5. Tuchtprocedures
37. |
Volgens het gewijzigde artikel 28 bis (37)„kunnen tuchtprocedures ook op verzoek van de president van de Republiek Polen of de minister van Justitie worden ingeleid, uiterlijk drie weken na de datum van ontvangst van het verzoek, tenzij de voorzitter van het Hof oordeelt dat het verzoek ongegrond is”. Daarenboven bepaalt het gewijzigde artikel 31 bis, lid 1, van de wet (38) dat „de Algemene Assemblee in bijzonder flagrante gevallen de Sejm verzoekt de rechter van het Hof af te zetten;”. Een dergelijke maatregel van de Algemene Assemblee kon worden ingeleid door een verzoek van de president van de Republiek of de minister van Justitie op grond van het gewijzigde artikel 31 bis, lid 2, al behield het Constitutioneel Hof de vrijheid om te beslissen. De uiteindelijke beslissing zou door de Sejm worden genomen. Onder de oude wet kon de uitvoerende macht geen tuchtprocedures inleiden en had de Sejm niet de bevoegdheid om rechters van het Hof af te zetten. Het was het Constitutioneel Hof zelf dat bevoegd was om rechters af te zetten. |
38. |
Het baarde de Commissie zorgen dat sommige amendementen andere instellingen van de staat een grotere rol toebedeelden bij tuchtprocedures ten aanzien van rechters van het Hof. In het bijzonder werd de bevoegdheid verleend aan de president van de Republiek of de minister van Justitie om tuchtprocedures in te leiden tegen rechters van het Constitutioneel Hof (39) en, in bijzonder ernstige gevallen, aan de Sejm om in laatste instantie over de afzetting van rechters te beslissen op een daartoe strekkend verzoek van het Constitutioneel Hof (40). |
39. |
Volgens de Commissie kan het feit dat een politiek orgaan beslist over een tuchtsanctie (en bijgevolg de oplegging ervan kan weigeren) die door het Constitutioneel Hof wordt voorgesteld, een probleem opleveren vanuit het oogpunt van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, aangezien het denkbaar is dat het parlement (als politiek orgaan) zich zou kunnen laten leiden door politieke overwegingen. Insgelijks is het onduidelijk waarom politieke instellingen zoals de president van de Republiek en de minister van Justitie zouden moeten beschikken over de bevoegdheid om tuchtprocedures in te leiden. Ook al zouden voor dergelijke procedures de goedkeuring van het Hof of de voorzitter ervan vereist zijn, dan nog zou het feit dat zij mogelijk in gang zijn gezet door politieke instellingen van invloed kunnen zijn geweest op de onafhankelijkheid van het Hof. Dit geeft aanleiding tot bezorgdheid over de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van het Constitutioneel Hof, aangezien een voorstel van het Hof tot afzetting van een rechter door de Sejm zou kunnen worden afgewezen. |
4.2. De wet van 22 juli 2016 op het Constitutioneel Hof
40. |
Behalve bepalingen over de benoeming van rechters van het Hof en de publicatie van uitspraken (zie paragrafen 2 en 3) bevat de wet van 22 juli 2016 ook bepalingen die de werking van het Hof regelen. De wet haalt zijn inspiratie bij de wet op het Constitutioneel Hof van 1 augustus 1997, maar voegt nieuwe bepalingen toe, onder andere inzake het quorum voor terechtzittingen, de vereiste meerderheden wanneer het Constitutioneel Hof uitspraak doet in voltallige zitting, de behandeling van zaken in chronologische volgorde, de minimumtermijn voor terechtzittingen, de rol van de rijksprocureur-generaal, het uitstellen van beraadslagingen en overgangsbepalingen voor aanhangige zaken en vacatio legis. |
41. |
Naar het oordeel van de Commissie is er weliswaar sprake van sommige verbeteringen in vergelijking met de wijzigingswet van 22 december 2015 en zijn sommige punten van zorg aangepakt zoals hierna wordt toegelicht, maar zijn een aantal punten van zorg die eerder waren geuit met betrekking tot de wet van 22 december 2015 niet weggenomen en zijn enkele nieuwe bepalingen die zorg baren geïntroduceerd. In het algemeen baren de gevolgen van sommige bepalingen van de wet van 22 juli 2016, afzonderlijk of gezamenlijk bezien, zorgen wat betreft de effectiviteit van de grondwettelijke toetsing en de rechtsstaat. |
4.2.1. Het quorum
42. |
Artikel 26, lid 2, bepaalt dat „voor de behandeling van een zaak door het voltallige Hof de deelname van ten minste elf rechters van het Hof vereist is”. Artikel 26, lid 1, onder g), bepaalt voorts dat „het Hof […] in voltallige zitting uitspraak zal doen in […] gevallen waarin drie rechters van het Hof daarom verzoeken binnen 14 dagen na ontvangst van een kopie van een constitutionele klacht of van een verzoekschrift of een juridische vraag als bedoeld in artikel 38, lid 1”. |
43. |
Bij artikel 26, lid 2, wordt het vereiste aantal rechters voor een voltallige zitting verhoogd van negen (zoals vereist krachtens de wet op het Constitutioneel Hof van 1997 en de wet van 25 juni 2015 vóór de wijziging van 22 december 2015) tot elf. Dit bemoeilijkt het besluitvormingsproces in het Constitutioneel Hof. Ten opzichte van de 13 die vereist waren bij de wijzigingswet van 22 december 2015 is dit een vermindering. Omdat het Constitutioneel Hof momenteel maar over 12 rechters beschikt om zaken te behandelen, is het echter denkbaar dat een dergelijk quorum niet altijd kan worden bereikt, waardoor het Hof minstens tijdelijk in de onmogelijkheid zou verkeren om een uitspraak te doen. |
44. |
Daar komt nog bij dat het Hof krachtens artikel 26, li 1, onder g), in voltallige zitting uitspraak doet onder andere in gevallen waarin drie rechters daarom verzoeken. Het hoeft daarbij niet te gaan om rechters die aangewezen zijn om uitspraak te doen in de desbetreffende zaak. Volgens de wet hoeft het verzoek niet gemotiveerd te worden of aan bepaalde bijzondere voorwaarden te voldoen. Een dergelijke bepaling zet de deur open naar een onvoorspelbaar aantal in voltallige zitting te behandelen zaken en zou afbreuk kunnen doen aan een efficiënte werking van het Hof, en bijgevolg aan de effectiviteit van de constitutionele toetsing. |
4.2.2. De meerderheid bij stemming
45. |
Artikel 69 bepaalt: „Uitspraken worden gedaan bij gewone meerderheid van stemmen.”. Dit is een verbetering ten opzichte van de wijzigingswet van 22 december 2015 doordat het ongrondwettelijke vereiste van een tweederdemeerderheid voor uitspraken is geschrapt en het eerder door de Commissie geuite punt van zorg zodoende is weggenomen. |
4.2.3. De behandeling van zaken in chronologische volgorde
46. |
Artikel 38, lid 3, bepaalt dat „het tijdstip van terechtzittingen waarop verzoekschriften worden onderzocht, wordt vastgesteld in overeenstemming met de volgorde waarin zaken bij het Hof worden aangebracht”. In artikel 38, lid 4, wordt een beperkt aantal gevallen opgesomd waarin de volgorde waarin verzoekschriften worden ontvangen niet van belang is. Artikel 38, lid 5, bepaalt dat „de voorzitter van het Hof het tijdstip van de terechtzitting kan vaststellen zonder rekening te houden met de voorwaarde van lid 3 [hiervoor] in gevallen waarin zulks vanuit een oogpunt van bescherming van de rechten en vrijheden van burgers, veiligheid van de staat of grondwettelijke orde gerechtvaardigd is. Op verzoek van 5 rechters kan de voorzitter van het Hof zijn besluit tot vaststelling van het tijdstip van een terechtzitting heroverwegen.”. |
47. |
De „volgorderegel” volgens welke zaken waarbij verzoekschriften worden onderzocht, door het Hof worden behandeld in de volgorde waarin zij zijn geregistreerd, is in de wijzigingswet van 22 december 2015 geïntroduceerd en is door het Hof reeds in strijd bevonden, onder andere, met de grondwet omdat met deze bepaling aan de onafhankelijkheid van het gerecht en de scheiding der machten wordt geraakt. |
48. |
Volgens artikel 38, lid 3, is de volgorderegel van toepassing op „verzoekschriften” en niet op „constitutionele klachten”. Ook als de volgorderegel uitsluitend voor verzoekschriften geldt, zal hij een impact hebben op het vermogen van het Hof om snel over de grondwettelijkheid van wetten te oordelen op verzoek van institutionele partijen. |
49. |
Artikel 38, lid 5, voorziet in de mogelijkheid voor de voorzitter van het Constitutioneel Hof om van de volgorderegel af te wijken. Deze mogelijkheid is echter beperkt tot specifieke gevallen en kan tot vertraging leiden, aangezien vijf rechters een verzoek kunnen indienen om het besluit van de voorzitter van het Hof tot vaststelling van het tijdstip van een terechtzitting te heroverwegen. Bovendien is het onduidelijk of de voorwaarden de voorzitter van het Hof in staat stellen om van de volgorderegel af te wijken in alle gevallen waarin een uitspraak met de grootste spoed nodig is. |
50. |
Niettegenstaande de wet van 22 juli 2016 een verbetering vormt ten opzichte van de wet van 22 december 2015, baart het effect van de volgorderegel op de effectiviteit van het Hof daarom nog steeds zorgen. |
4.2.4. De minimumtermijn voor terechtzittingen
51. |
Artikel 61, lid 1, bepaalt dat „de terechtzitting niet eerder mag plaatsvinden dan 30 dagen nadat kennisgeving is gedaan van het tijdstip van de terechtzitting”. Artikel 61, lid 3, bepaalt dat „in zaken betreffende judiciële vragen, constitutionele klachten en jurisdictiegeschillen tussen centrale constitutionele autoriteiten van de staat, de termijn van lid 1 door de voorzitter van het Hof kan worden gehalveerd, tenzij de klager, het rechtscollege dat de vraag stelt of de indiener van het verzoekschrift daartegen bezwaar maakt binnen zeven dagen na betekening van de dagvaarding van de voorzitter van het Hof”. De halvering van de termijn van 30 dagen door de voorzitter van het Hof is een verbetering ten opzichte van de wet van 22 december 2015, ook al kan de klager, het rechtscollege dat de vraag stelt of de indiener van het verzoekschrift daartegen bezwaar maken. |
4.2.5. Tuchtprocedures
52. |
De wet van 22 juli 2016 bedeelt andere instellingen van de staat geen rol toe bij tuchtprocedures ten aanzien van rechters van het Hof. Dit is een verbetering ten opzichte van de wet van 22 december 2015 en bijgevolg geen punt van zorg meer. |
4.2.6. De mogelijkheid voor de rijksprocureur-generaal om de behandeling van zaken tegen te houden
53. |
Artikel 61, lid 6, bepaalt dat „het feit dat de rijksprocureur-generaal die naar behoren in kennis is gesteld van de terechtzitting of zijn vertegenwoordiger niet op de terechtzitting aanwezig is, geen beletsel vormt om een zaak te behandelen, tenzij de verplichting om aan de terechtzitting deel te nemen voortvloeit uit de bepalingen van de wet”. Artikel 30, lid 5, bepaalt dat „de rijksprocureur-generaal of zijn substituut aanwezig is bij zaken die door het Hof in voltallige zitting worden behandeld”. |
54. |
De combinatie van artikel 61, lid 6, en artikel 30, lid 5, lijkt de rijksprocureur-generaal, die tevens minister van Justitie is, de facto de mogelijkheid te geven de behandeling van sommige zaken te vertragen of zelfs tegen te houden, met inbegrip van in voltallige zitting te behandelen zaken, door te besluiten van de terechtzitting weg te blijven. Dit zou ongerechtvaardigde inmenging in de werking van het Hof mogelijk maken en een schending betekenen van de onafhankelijkheid van het gerecht en de scheiding der machten. |
4.2.7. Uitstellen van beraadslaging
55. |
Artikel 68, lid 5, bepaalt dat „tijdens beraadslagingen van het Hof in voltallige zitting, door ten minste vier rechters bezwaar kan worden gemaakt tegen de voorgestelde uitkomst wanneer zij van oordeel zijn dat de kwestie van bijzonder belang is voor de inrichting van de staat of de openbare orde, en zij het met de strekking van de uitkomst niet eens zijn”. Artikel 68, lid 6, bepaalt dat „indien overeenkomstig lid 5 bezwaar wordt gemaakt, de beraadslagingen met drie maanden worden verdaagd en de rechters die bezwaar hebben gemaakt na afloop van die periode gezamenlijk een uitkomst moeten voorstellen”. Artikel 68, lid 7, bepaalt dat „indien tijdens de nieuwe beraadslagingen als bedoeld in lid 6 ten minste vier rechters opnieuw bezwaar maken, de beraadslagingen nogmaals met drie maanden worden verdaagd. Na afloop van die periode vinden nieuwe beraadslagingen en een stemming plaats”. |
56. |
Voor zaken die in voltallige zitting worden behandeld, en het zou om een groot aantal zaken kunnen gaan (zie hiervoor), voorziet de wet van 22 juli 2016 in de mogelijkheid dat door ten minste vier rechters van het Hof bezwaar wordt gemaakt tegen een ontwerpuitspraak. Dit zou ertoe kunnen leiden dat beraadslagingen over een zaak met minstens drie maanden en in sommige gevallen met zes maanden worden verdaagd, vanaf het moment dat het Hof het stadium van beraadslaging bereikt. De wet voorziet niet in een uitzondering om urgente zaken sneller te behandelen. |
57. |
De gevolgen van deze bepalingen voor de effectiviteit van de constitutionele toetsing zijn een punt van zorg vanuit het oogpunt van rechtsstatelijkheid, omdat zij het Constitutioneel Hof verhinderen te allen tijde voor een effectieve constitutionele toetsing en in alle gevallen voor een daadwerkelijk en tijdig verweer te zorgen. |
4.2.8. Overgangsbepalingen voor aanhangige zaken
58. |
Artikel 83, lid 1, bepaalt: „Deze wet is van toepassing op zaken waarvan de behandeling is begonnen, maar niet voltooid vóór de datum van inwerkingtreding van de wet.”. Volgens artikel 83, lid 2, „moet het Hof de in lid 1 bedoelde zaken beslechten binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet. De termijn van een jaar geldt niet voor de in artikel 84 genoemde gevallen”. Artikel 84, lid 1, bepaalt het volgende: „Met betrekking tot verzoekschriften ingediend door de entiteiten als bedoeld in artikel 191, lid 1, eerste tot vijfde alinea, van de grondwet en in behandeling vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, schort het Hof […] de procedure gedurende zes maanden op en verzoekt zij de indieners van het verzoekschrift dit te vervolledigen overeenkomstig de vereisten van artikel 33, leden 2 tot 5”. Artikel 84, lid 2, bepaalt: „Indien een verzoekschrift als bedoeld in lid 1 is vervolledigd overeenkomstig de vereisten van artikel 33, leden 2 tot 5, geeft het Hof opdracht om de opgeschorte procedure na afloop van de in lid 1 gestelde termijn voort te zetten. Anders wordt de procedure stopgezet.”. |
59. |
Artikel 85, lid 1, bepaalt het volgende: „Indien voor een terechtzitting een datum is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van deze wet, wordt de terechtzitting uitgesteld en wordt het bevoegde panel aan deze wet aangepast”. Artikel 85, lid 2, bepaalt: „Er wordt een nieuwe datum voor de terechtzitting vastgesteld. De terechtzitting vindt plaats in overeenstemming met deze wet”. Artikel 86 bepaalt: „Indien de datum van publicatie van een uitspraak is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van deze wet, wordt de publicatie uitgesteld en worden het bevoegde panel en de vereisten betreffende de uitspraak aan deze wet aangepast”. |
60. |
Enerzijds wordt bij artikel 83, lid 2, een termijn van een jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet vastgesteld om aanhangige zaken te behandelen. Anderzijds echter, bepaalt artikel 84, in afwijking van artikel 83, lid 2, dat in behandeling zijnde verzoekschriften (d.w.z. verzoekschriften van institutionele partijen tot toetsing van wetten aan de grondwet) gedurende zes maanden worden bevroren. Het Hof zou aan de indieners vragen hun verzoekschriften te vervolledigen om aan de nieuwe procedure-eisen te voldoen, en de werkzaamheden inzake deze verzoekschriften pas kunnen hervatten na afloop van deze periode van zes maanden (zelfs als de indieners hun verzoekschrift eerder hebben vervolledigd). De wet voorziet niet in een uitzondering om urgente zaken sneller te behandelen. |
61. |
In het geval van de artikelen 85 en 86 is er sprake van inmenging van de wetgever in aanhangige zaken, in het bijzonder in die welke reeds in een vergevorderd stadium zitten, en zou de werking van het Hof kunnen worden gehinderd. |
62. |
Deze overgangsbepalingen baren in hun totaliteit ernstige zorgen omdat zij de werkzaamheden van het Hof met betrekking tot verzoekschriften aanzienlijk zullen vertragen en het Hof zullen verhinderen te allen tijde voor een effectieve constitutionele toetsing te zorgen. Dit is met name van belang tegen de achtergrond van alle gevoelige nieuwe wetgevingshandelingen die in het advies van de Commissie worden genoemd (zie punt 4.3 hierna). |
4.2.9. Vacatio legis
63. |
Artikel 92 van de wet van 22 juli 2016 bepaalt dat „deze wet in werking zal treden 14 dagen na de publicatie ervan.” Tenzij er een ex-ante constitutionele toetsing van de wet heeft plaatsgehad, is de periode van vacatio legis van 14 dagen te kort voor een effectieve toetsing van de wet aan de grondwet. Omwille van de rechtszekerheid is het zaak dat voldoende tijd wordt gelaten om het Constitutioneel Hof in staat te stellen de grondwettelijkheid van de wet te beoordelen vóór de inwerkingtreding ervan. |
64. |
In dit verband wordt erop gewezen dat de Commissie van Venetië in haar advies van 11 maart 2016 heeft beklemtoond dat het Constitutioneel Hof in de gelegenheid moet worden gesteld een gewone wet die de werking van het Hof regelt te beoordelen voordat die wet in werking treedt. |
4.3. Gevolgen van tekortkomingen inzake de effectiviteit van grondwettelijke toetsing voor nieuwe wetten
65. |
De Sejm heeft, vaak via een spoedprocedure, een aantal bijzonder gevoelige nieuwe wetgevingshandelingen aangenomen, zoals en met name een mediawet (41), een nieuwe wet op de overheidsdiensten (42), een wet tot wijziging van de wet op de politiediensten en sommige andere wetten (43), wetten op het openbaar ministerie (44), en een nieuwe wet op de Ombudsman en tot wijzing van sommige andere wetten (45). De Commissie heeft met brieven van 1 februari 2016 en 3 maart 2016 bij de Poolse regering geïnformeerd naar de stand en de inhoud van deze wetshervormingen, maar heeft deze informatie vooralsnog niet ontvangen. Daarnaast heeft de Sejm een aantal andere gevoelige wetsontwerpen aangenomen, zoals een wet op de Nationale Mediaraad (46) en een nieuwe terrorismebestrijdingswet (47). |
66. |
De Commissie is van oordeel dat er geen sprake is van een effectieve toetsing van wetgevingshandelingen zoals hierboven bedoeld aan de grondwet, met inbegrip van de grondrechten, zolang de macht van het Constitutioneel Hof om een effectieve constitutionele toetsing te verrichten wordt beknot. |
67. |
Zo doet de Commissie opmerken dat nieuwe wetten (en met name de mediawetgeving (48)) zorgen baren wat de vrijheid en de pluriformiteit van de media betreft. Meer in het bijzonder wijzigt de nieuwe mediawetgeving de regels voor de benoeming van de leden van de raden van bestuur en toezicht van de openbare omroepen, die onder regeringscontrole komen te staan (de minister voor de schatkist) en niet onder een onafhankelijk orgaan. De nieuwe wetgeving bepaalt eveneens dat de bestaande raden van bestuur en toezicht onmiddellijk worden ontbonden. De Commissie vraagt zich in dit verband af hoe het zit met de rechtsverweermiddelen van de personen die door de wet worden getroffen. |
68. |
Ook wetgevingshandelingen zoals de nieuwe wet op de overheidsdiensten (49) zijn van belang vanuit het oogpunt van rechtsstatelijkheid en de grondrechten. In dat verband had de Commissie in haar brieven van 1 februari 2016 en 3 maart 2016 (50) aan de Poolse regering uitleg gevraagd met betrekking tot de rechtsverweermiddelen van de personen die door de wet worden getroffen. De Commissie wacht nog op het antwoord van de Poolse regering op dit punt. |
69. |
Ook de wet tot wijziging van de wet op de politiediensten en sommige andere wetten (51) doet vragen rijzen naar de verenigbaarheid met de grondrechten, onder andere de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens. Op 28-29 april 2016 bracht een delegatie van de Commissie van Venetië een bezoek aan Warschau om de amendementen op de wet op de politiediensten en sommige andere wetten te bespreken, waarna zij tijdens de zitting van 10-11 juni 2016 een advies uitbracht (52). In dit advies wordt onder andere gesteld dat de procedurewaarborgen en materiële voorwaarden waarin de wet voorziet, nog steeds ontoereikend zijn om een excessieve toepassing van de wet en een ongerechtvaardigde bemoeienis met de private levenssfeer van personen te voorkomen. |
70. |
Ook de wet tot wijziging van de wet op de politiediensten en sommige andere wetten doet vragen rijzen naar de verenigbaarheid met de grondrechten (53) en is het voorwerp van constitutionele toetsing. |
71. |
Concluderend, is de Commissie van oordeel dat er geen sprake is van een effectieve toetsing van wetgevingshandelingen aan de grondrechten zolang de macht van het Constitutioneel Hof om een effectieve constitutionele toetsing te verrichten wordt beknot. Dit baart vanuit het oogpunt van rechtsstatelijkheid ernstig zorgen, met name omdat de Sejm recentelijk een aantal bijzonder gevoelige nieuwe wetgevingshandelingen heeft aangenomen die constitutionele toetsing behoeven. Daar komt nog bij dat de wet van 22 juli 2016 — zoals hierboven is uiteengezet — bepaalt dat een aantal aanhangige zaken zouden worden opgeschort. |
5. VASTSTELLING VAN EEN SYSTEMISCHE BEDREIGING VOOR DE RECHTSSTAAT
72. |
Om de hierboven uiteengezette redenen is de Commissie van oordeel dat er sprake is van een systemische bedreiging voor de rechtsstaat in Polen. Het feit dat de macht van het Constitutioneel Hof om een effectieve constitutionele toetsing te verrichten wordt beknot, doet afbreuk aan zijn integriteit, stabiliteit en goede werking, die een wezenlijke garantie vormt voor de rechtsstaat in Polen. De effectieve werking van een constitutioneel rechtssysteem is een cruciaal onderdeel van de rechtsstaat. |
73. |
Eerbiediging van de rechtsstaat is niet alleen een vereiste voor de bescherming van alle fundamentele waarden die in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden opgesomd. Het is eveneens een vereiste voor de handhaving van alle rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de Verdragen en het internationaal recht, en voor het wederzijds vertrouwen van burgers, ondernemingen en nationale autoriteiten in de rechtsstelsels van alle andere lidstaten. |
6. AANBEVOLEN MAATREGELEN
74. |
De Commissie beveelt aan dat de Poolse autoriteiten passende maatregelen nemen om deze systemische bedreiging voor de rechtsstaat met spoed aan te pakken. In het bijzonder beveelt de Commissie aan dat de Poolse autoriteiten:
|
75. |
De Commissie beklemtoont dat de loyale samenwerking van de verschillende instellingen van de staat die inzake rechtsstatelijke aangelegenheden vereist is, essentieel is om in de huidige situatie tot een oplossing te komen. De Commissie raadt de Poolse autoriteiten ook aan het standpunt van de Commissie van Venetië in te winnen over de nieuwe wet op het Constitutioneel Hof van 22 juli 2016. |
76. |
De Commissie verzoekt de Poolse regering de in deze aanbeveling gesignaleerde problemen te verhelpen binnen drie maanden na ontvangst van deze aanbeveling, en de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die daartoe zijn genomen. |
77. |
Op basis van deze aanbeveling is de Commissie bereid de constructieve dialoog met de Poolse regering voort te zetten. |
Gedaan te Brussel, 27 juli 2016.
Voor de Commissie
Frans TIMMERMANS
Vicevoorzitter
(1) COM(2014) 158 final, hierna „de mededeling” genoemd.
(2) Zie COM(2014) 158 final, deel 2, bijlage I.
(3) Zie punt 4.1 van de mededeling.
(4) Ibidem.
(5) Ibidem.
(6) Wet van 22 december 2015 tot wijziging van de wet van 25 juni 2015 betreffende het Constitutioneel Hof. De wijzigingswet is op 28 december openbaar gemaakt in het staatsblad; punt 2217.
(7) Brief van 23 december 2015 van eerste vicevoorzitter Timmermans aan de minister van Buitenlandse Zaken de heer Waszczykowski en de minister van Justitie de heer Ziobro.
(8) Brief van 30 december 2015 van eerste vicevoorzitter Timmermans aan de minister van Buitenlandse Zaken de heer Waszczykowski en de minister van Justitie de heer Ziobro.
(9) Brief van 7 januari 2016 van Onderstaatssecretaris de heer Stepkowski aan eerste vicevoorzitter Timmermans.
(10) Brief van 11 januari 2016 van de minister van Justitie de heer Ziobro aan eerste vicevoorzitter Timmermans.
(11) Brief van 13 januari 2016 van eerste vicevoorzitter Timmermans aan de minister van Justitie de heer Ziobro.
(12) Brief van 19 januari 2016 van commissaris Oettinger aan de minister van Justitie de heer Ziobro.
(13) Brief van 19 januari 2016 van de minister van Justitie de heer Ziobro aan eerste vicevoorzitter Timmermans.
(14) Brief van 1 februari 2016 van eerste vicevoorzitter Timmermans aan de minister van Justitie de heer Ziobro.
(15) Brief van 29 februari 2016 van de minister van Buitenlandse Zaken de heer Waszczykowski aan eerste vicevoorzitter Timmermans.
(16) Brief van 3 maart 2016 van eerste vicevoorzitter Timmermans aan de minister van Buitenlandse Zaken de heer Waszczykowski.
(17) Advies nr. 833/2015, CDL-AD(2016)001.
(18) Sinds 9 maart 2016 zijn twintig uitspraken van het Constitutioneel Hof niet openbaar gemaakt.
(19) Brief van 24 juni 2016 van de minister van Buitenlandse Zaken de heer Waszczykowski aan eerste vicevoorzitter Timmermans.
(20) K 34/15.
(21) K 35/15.
(22) Advies, paragraaf 112.
(23) Advies, paragraaf 136.
(24) Wet van 25 juni 2015 op het Constitutioneel Hof, gepubliceerd in het staatsblad op 30 juli 2015, item 1064, zoals gewijzigd. De wet van 22 december 2015 is op 28 december gepubliceerd in het staatsblad; item 2217.
(25) Advies, paragraaf 41.
(26) Wet van 25 juni 2015 op het Constitutioneel Hof, gepubliceerd in het staatsblad op 30 juli 2015, item 1064, zoals gewijzigd. De wet van 22 december 2015 is op 28 december gepubliceerd in het staatsblad; item 2217.
(27) Zie nieuw artikel 1, lid 9, ter vervanging van artikel 44, leden 1-3.
(28) Zie nieuw artikel 1, lid 14, ter vervanging van artikel 99, lid 1.
(29) Zie nieuw artikel 1, lid 10, waarbij een nieuw artikel 80, lid 2, wordt ingevoegd.
(30) Zie nieuw artikel 1, lid 12, ter vervanging van artikel 87, lid 2.
(31) Zie nieuw artikel 1, lid 5, waarbij een nieuw artikel 28 bis wordt ingevoegd, en nieuw artikel 1, lid 7, waarbij een nieuw artikel 31 bis wordt ingevoegd.
(32) Dit nieuwe quorum geldt ook voor resoluties van de Algemene Assemblee, tenzij in de wet anders is bepaald (zie nieuw artikel 1, lid 3, tot wijziging van artikel 10, lid 1).
(33) Volgens het amendement gelden dezelfde regels — quorum en tweederdemeerderheid van de stemmen — ook voor de Algemene Assemblee van het Hof.
(34) Zie nieuw artikel 1, lid 10, waarbij een nieuw artikel 80, lid 2, wordt ingevoegd.
(35) Zie nieuw artikel 2.
(36) Zie nieuw artikel 1, lid 12.
(37) Zie nieuw artikel 1, lid 5.
(38) Zie nieuw artikel 1, lid 7.
(39) Zie nieuw artikel 1, lid 5, waarbij een nieuw artikel 28 bis wordt ingevoegd.
(40) Zie nieuw artikel 1, lid 7, waarbij een nieuw artikel 31 bis wordt ingevoegd.
(41) Wet van 30 december 2015 tot wijziging van de omroepwet, gepubliceerd in het staatsblad op 7 januari 2016, item 25.
(42) Wet van 30 december 2015 tot wijziging van de wet op de overheidsdiensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 8 januari 2016, item 34.
(43) Wet van 15 januari 2016 tot wijziging van de wet op de politiediensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 4 februari 2016, item 147.
(44) Wet van 28 januari 2016 op het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 177. Wet van 28 januari 2016 — uitvoeringsbepalingen bij de wet — Wet op het openbaar ministerie, gepubliceerd in het staatsblad op 15 februari 2016, item 178.
(45) Wet van 18 maart 2016 op de Ombudsman en tot wijziging van sommige andere wetten. De wet is ondertekend door de president van de Republiek op 4 mei 2016.
(46) Wet van 22 juni 2016 op de Nationale Mediaraad. De wet is ondertekend door de president van de Republiek op 27 juni 2016.
(47) Wet van 10 juni 2016 inzake de terrorismebestrijding. De wet is ondertekend door de president van de Republiek op 22 juni 2016. De Commissie heeft er voorts weet van dat een nieuwe wet tot wijziging van de wet op de Nationale Raad voor Justitie en sommige andere wetten op 5 mei 2016 door de minister van Justitie is ingediend bij het nationaal centrum voor de wetgeving.
(48) Wet van 30 december 2015 tot wijziging van de omroepwet, gepubliceerd in het staatsblad op 7 januari 2016, item 25, en wet van 22 juni 2016 op de Nationale Mediaraad. De wet is ondertekend door de president van de Republiek op 27 juni 2016.
(49) Wet van 30 december 2015 tot wijziging van de wet op de overheidsdiensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 8 januari 2016, item 34.
(50) Brief van 1 februari 2016 van eerste vicevoorzitter Timmermans aan de minister van Justitie de heer Ziobro. Brief van 3 maart 2016 van eerste vicevoorzitter Timmermans aan de minister van Buitenlandse Zaken de heer Waszczykowski.
(51) Wet van 15 januari 2016 tot wijziging van de wet op de politiediensten en sommige andere wetten, gepubliceerd in het staatsblad op 4 februari 2016, item 147.
(52) Advies nr. 839/2016.
(53) Wet van 10 juni 2016 inzake de terrorismebestrijding. De wet is ondertekend door de president van de Republiek op 22 juni 2016.
REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/69 |
WIJZIGING VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET HOF VAN JUSTITIE
HET HOF VAN JUSTITIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van het Europese Unie, en met name artikel 253, zesde alinea,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,
Gezien het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en met name artikel 63,
Overwegende dat na de inwerkingtreding van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht op 1 juli 2015, in het Reglement voor de procesvoering van het Hof een bepaling moet worden opgenomen om het Hof in staat te stellen om in het kader van de hogere voorzieningen die bij hem worden ingesteld een passende behandeling te geven aan de inlichtingen of stukken die door een hoofdpartij aan het Gerecht zijn overgelegd op grond van artikel 105, lid 1 of 2, van het Reglement voor de procesvoering van die rechterlijke instantie en die wegens de vertrouwelijkheid ervan niet aan de andere hoofdpartij zijn meegedeeld,
Met de goedkeuring van de Raad, gegeven op 6 juli 2016,
STELT DE VOLGENDE WIJZIGING VAN ZIJN REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAST:
Artikel 1
Het volgende artikel wordt ingevoegd in het achtste hoofdstuk van de vijfde titel van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van 25 september 2012 (1):
„Artikel 190 bis
Behandeling van inlichtingen of stukken die aan het Gerecht zijn overgelegd op grond van artikel 105 van zijn Reglement voor de procesvoering
1. Wanneer een hogere voorziening wordt ingesteld tegen een beslissing van het Gerecht die is vastgesteld in het kader van een procedure waarin door een hoofdpartij op grond van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht inlichtingen of stukken zijn overgelegd die niet aan de andere hoofdpartij zijn meegedeeld, stelt de griffier van het Gerecht deze inlichtingen of stukken ter beschikking van het Hof onder de voorwaarden voorzien in het in lid 11 van dat artikel bedoelde besluit.
2. De in lid 1 bedoelde inlichtingen of stukken worden niet aan de partijen in de procedure voor het Hof meegedeeld.
3. Het Hof ziet erop toe dat de vertrouwelijke informatie in de in lid 1 bedoelde inlichtingen of stukken noch in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, noch in voorkomend geval in de conclusie van de advocaat-generaal openbaar wordt gemaakt.
4. De in lid 1 bedoelde inlichtingen of stukken worden aan de partij die deze aan het Gerecht heeft overgelegd teruggegeven zodra de beslissing waardoor een einde komt aan het geding voor het Hof is betekend, behoudens wanneer de zaak naar het Gerecht wordt terugverwezen. In dat laatste geval worden de betrokken inlichtingen of stukken opnieuw ter beschikking van het Gerecht gesteld, onder de voorwaarden voorzien in het in lid 5 bedoelde besluit.
5. Het Hof stelt bij besluit de veiligheidsregels vast voor de bescherming van de in lid 1 bedoelde inlichtingen of stukken. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.”.
Artikel 2
1. Deze wijziging van het Reglement voor de procesvoering, die authentiek is in de talen bedoeld in artikel 36 van dit Reglement, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan.
2. Het bepaalde in artikel 190 bis is pas van toepassing vanaf de inwerkingtreding van het in artikel 190 bis, lid 5, bedoelde besluit.
Vastgesteld te Luxemburg, 19 juli 2016.
(1) PB L 265 van 29 september 2012, blz. 1 (met rectificatie in PB L 38 van 9 februari 2013, blz. 20), zoals gewijzigd op 18 juni 2013 (PB L 173 van 26 juni 2013, blz. 65).
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/71 |
WIJZIGING VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT
HET GERECHT,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 254, vijfde alinea,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,
Gezien het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en met name artikel 63,
Overwegende dat bij Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en van Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (1), de naam van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) is gewijzigd, zodat het Reglement voor de procesvoering dienovereenkomstig moet worden gewijzigd om daar de verwijzing naar het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie in op te nemen,
Met de instemming van het Hof van Justitie,
Met de goedkeuring van de Raad, gegeven op 6 juli 2016,
STELT DE VOLGENDE WIJZIGING VAN ZIJN REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAST:
Artikel 1
In artikel 1, lid 2, onder g), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (2), wordt „Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)” vervangen door „Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie”.
Artikel 2
Deze wijziging van het Reglement voor de procesvoering, die authentiek is in de talen bedoeld in artikel 44 van dat Reglement, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan.
Gedaan te Luxemburg, 13 juli 2016.
De griffier
E. COULON
De president
M. JAEGER
(1) PB L 341 van 24.12.2015, blz. 21.
(2) Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (PB L 105 van 23.4.2015, blz. 1).
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/72 |
WIJZIGING VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT
HET GERECHT,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 254, vijfde alinea,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,
Gezien het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en met name artikel 63,
Overwegende dat de inlichtingen of stukken die relevant zijn voor de uitspraak in het geding en vertrouwelijk zijn, die op grond van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht zijn overgelegd en niet in de loop van het geding zijn teruggegeven, aan het Hof van Justitie ter beschikking moeten worden gesteld zodat dit zijn competentie als hogerevoorzieningenrechter ten volle kan uitoefenen ingeval de beslissing van het Gerecht waardoor een einde komt aan een procedure waarin de specifieke regeling in artikel 105 is toegepast, wordt bestreden.
Overwegende dat deze inlichtingen of stukken evenwel dienen te worden teruggegeven aan de hoofdpartij die deze heeft overgelegd wanneer niet binnen de termijn voorzien in het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie hogere voorziening is ingesteld tegen de beslissing van het Gerecht.
Overwegende dat het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht dienovereenkomstig moet worden gewijzigd,
Met de instemming van het Hof van Justitie,
Met de goedkeuring van de Raad, gegeven op 6 juli 2016,
STELT DE VOLGENDE WIJZIGING VAN ZIJN REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAST:
Artikel 1
Lid 10 van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1) wordt vervangen door:
„10. De in lid 5 bedoelde inlichtingen of stukken die niet overeenkomstig lid 7 zijn teruggetrokken door de hoofdpartij die deze heeft overgelegd, worden aan de betrokken partij teruggegeven zodra de termijn bedoeld in artikel 56, eerste alinea, van het Statuut is verstreken, behalve wanneer binnen die termijn hogere voorziening is ingesteld tegen de beslissing van het Gerecht. Wanneer een dergelijke hogere voorziening is ingesteld, worden voormelde inlichtingen of stukken aan het Hof van Justitie ter beschikking gesteld onder de voorwaarden in het besluit bedoeld in lid 11.”.
Artikel 2
Deze wijziging van het Reglement voor de procesvoering, die authentiek is in de talen bedoeld in artikel 44 van dat Reglement, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan.
Gedaan te Luxemburg, 13 juli 2016.
De griffier
E. COULON
De president
M. JAEGER
(1) PB L 105 van 23.4.2015, blz. 1.
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/73 |
WIJZIGING VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT
HET GERECHT,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 254, vijfde alinea,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,
Gezien het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en met name artikel 63,
Overwegende dat Verordening (EU, Euratom) 2016/1192 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 betreffende de overdracht aan het Gerecht van de Europese Unie van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden (1), die vanaf 1 september 2016 van toepassing zal zijn, bepaalt dat het Gerecht in eerste aanleg de bevoegdheden uitoefent om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden krachtens artikel 270 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), daaronder begrepen de geschillen tussen enige instelling en enig orgaan of enige instantie, enerzijds, en hun personeelsleden, anderzijds, waarvoor het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is verklaard.
Overwegende dat het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht dienovereenkomstig moet worden aangepast,
Met de instemming van het Hof van Justitie,
Met de goedkeuring van de Raad, gegeven op 6 juli 2016,
STELT DE VOLGENDE WIJZIGING VAN ZIJN REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAST:
Artikel 1
Het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (2) wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1, lid 2:
|
2) |
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In artikel 39, lid 1, wordt de eerste volzin vervangen door: „De ambtenaren en andere personeelsleden die rechtstreeks bijstand moeten verlenen aan de president, de rechters en de griffier, worden benoemd overeenkomstig het Ambtenarenstatuut.”. |
4) |
Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 80, lid 2, wordt „in artikel 78, lid 5,” vervangen door „in artikel 78, lid 6,”. |
6) |
In artikel 81, lid 2, wordt „artikel 78, leden 3 tot en met 5,” vervangen door „artikel 78, leden 4 tot en met 6,”. |
7) |
Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
In artikel 110 wordt een lid 4 ingevoegd dat als volgt luidt: „4. In de zaken die krachtens artikel 270 VWEU aanhangig worden gemaakt, kunnen de leden van de rechtsprekende formatie en de advocaat-generaal ter terechtzitting de partijen zelf uitnodigen om zich over bepaalde aspecten van het geschil uit te laten.”. |
9) |
In artikel 120 wordt „of aan het Gerecht voor ambtenarenzaken” geschrapt. |
10) |
In artikel 124, lid 1, wordt „Indien de hoofdpartijen, alvorens het Gerecht uitspraak heeft gedaan, het Gerecht meedelen dat zij overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de oplossing van het geschil” vervangen door „Indien de hoofdpartijen, alvorens het Gerecht uitspraak heeft gedaan, het Gerecht meedelen dat zij buiten het Gerecht om overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de oplossing van het geschil”. |
11) |
Na artikel 125 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, dat vier artikelen bevat: „Hoofdstuk 11 bis PROCEDURE INZAKE DE MINNELIJKE REGELING WAARTOE HET GERECHT HET INITIATIEF NEEMT IN DE ZAKEN DIE KRACHTENS ARTIKEL 270 VWEU AANHANGIG WORDEN GEMAAKT Artikel 125 bis Modaliteiten 1. Het Gerecht kan in elke stand van het geding de mogelijkheid van een minnelijke regeling van het geschil of een deel daarvan tussen de hoofdpartijen onderzoeken. 2. Het Gerecht draagt het zoeken naar een minnelijke regeling van het geschil op aan de rechter-rapporteur, die wordt bijgestaan door de griffier. 3. De rechter-rapporteur kan één of meer oplossingen voorstellen die het geschil kunnen beëindigen, gepaste maatregelen treffen die een minnelijke regeling kunnen vergemakkelijken en uitvoering geven aan de maatregelen die hij daartoe heeft getroffen. Hij kan met name:
4. De leden 1 tot en met 3 zijn ook van toepassing in het kader van een procedure in kort geding. Artikel 125 ter Gevolgen van het akkoord tussen de hoofdpartijen 1. Wanneer de hoofdpartijen het voor de rechter-rapporteur eens worden over de oplossing die het geschil beëindigt, kunnen zij erom verzoeken dat de inhoud van dit akkoord wordt vastgelegd in een akte die wordt ondertekend door de rechter-rapporteur en de griffier. Deze akte wordt aan de hoofdpartijen betekend en zij heeft kracht van authentieke akte. 2. De zaak wordt doorgehaald in het register bij met redenen omklede beschikking van de president. Op verzoek van een hoofdpartij met instemming van de andere hoofdpartij kan de inhoud van het akkoord dat tussen de hoofdpartijen is bereikt, worden vastgelegd in de doorhalingsbeschikking. 3. De president beslist over de kosten overeenkomstig het akkoord of beslist daar bij gebreke van een akkoord over de kosten vrijelijk over. Zo nodig, beslist hij over de kosten van de interveniënt overeenkomstig artikel 138. Artikel 125 quater Specifiek register en dossier 1. De stukken die in het kader van de procedure inzake de minnelijke regeling in de zin van artikel 125 bis worden overgelegd:
2. De stukken die in het kader van de procedure inzake de minnelijke regeling in de zin van artikel 125 bis worden overgelegd, worden ter kennis van de hoofdpartijen gebracht, met uitzondering van de stukken die ieder van hen tijdens de afzonderlijke contacten bedoeld in artikel 125 bis, lid 3, onder d), aan de rechter-rapporteur heeft meegedeeld. 3. De hoofdpartijen kunnen toegang verkrijgen tot de stukken in het in lid 1 bedoelde dossier dat gescheiden is van het procesdossier, met uitzondering van de stukken die ieder van hen tijdens de afzonderlijke contacten bedoeld in artikel 125 bis, lid 3, onder d), aan de rechter-rapporteur heeft meegedeeld. 4. De interveniënt kan geen toegang verkrijgen tot de stukken in het in lid 1 bedoelde dossier dat gescheiden is van het procesdossier. 5. De partijen kunnen het in lid 1 bedoelde specifieke register inzien ter griffie. Artikel 125 quinquies Minnelijke regeling en procedure in rechte Het Gerecht en de hoofdpartijen kunnen in het kader van de procedure in rechte geen gebruikmaken van de met het oog op een minnelijke regeling geformuleerde standpunten, daartoe gedane suggesties, voorstellen of toegevingen of daartoe opgestelde documenten.”. |
12) |
Artikel 127 wordt als volgt gewijzigd:
|
13) |
In artikel 130, lid 7, wordt „Het verwijst de zaak naar het Hof van Justitie of naar het Gerecht voor ambtenarenzaken indien deze binnen hun bevoegdheid valt” vervangen door „Het verwijst de zaak naar het Hof van Justitie indien deze binnen zijn bevoegdheid valt”. |
14) |
In artikel 135, lid 1, wordt „In uitzonderlijke gevallen kan het Gerecht” vervangen door „Het Gerecht kan”. |
15) |
In artikel 143, lid 4, wordt „artikel 78, leden 3 tot en met 5,” vervangen door „artikel 78, leden 4 tot en met 6,”. |
16) |
In artikel 147, lid 5:
|
17) |
Artikel 156 wordt als volgt gewijzigd:
|
18) |
In artikel 173, lid 5, wordt „artikel 78, leden 3 tot en met 5,” vervangen door „artikel 78, leden 4 tot en met 6,”. |
19) |
In artikel 175, lid 4, wordt „artikel 78, leden 3 tot en met 5,” vervangen door „artikel 78, leden 4 tot en met 6,”. |
20) |
Artikel 193 wordt als volgt gewijzigd:
|
21) |
In artikel 196, lid 2, wordt „Gerecht voor ambtenarenzaken” vervangen door „Gerecht dat als rechter in eerste aanleg uitspraak doet” en wordt na „Gerecht”„dat als rechter in hogere voorziening uitspraak doet” toegevoegd. |
22) |
In artikel 213, lid 3, wordt „en aan het Gerecht voor ambtenarenzaken” geschrapt. |
Artikel 2
Deze wijziging van het Reglement voor de procesvoering, die authentiek is in de talen bedoeld in artikel 44 van dat Reglement, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treedt in werking op 1 september 2016.
Gedaan te Luxemburg, 13 juli 2016.
De griffier
E. COULON
De president
M. JAEGER
(1) PB L 200 van 26.7.2016, blz. 137.
(2) Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 4 maart 2015 (PB L 105 van 23.4.2015, blz. 1)
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/78 |
WIJZIGING VAN DE PRAKTISCHE UITVOERINGSBEPALINGEN VOOR HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT
HET GERECHT,
Gezien het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, en met name artikel 224,
Gezien de praktische uitvoeringsbepalingen voor het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht,
STELT DE NAVOLGENDE WIJZIGINGEN VAN DE PRAKTISCHE UITVOERINGSBEPALINGEN VOOR HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT VAST:
Artikel 1
De praktische uitvoeringsbepalingen voor het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1) worden als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 14 wordt het zinsdeel „in de gevallen bedoeld in artikel 54, eerste alinea, van het Statuut en artikel 8, lid 1, van de bijlage bij dit Statuut, de datum van neerlegging van het processtuk bij de griffier van het Hof van Justitie of bij de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken” vervangen door „in de gevallen bedoeld in artikel 54, eerste alinea, van het Statuut, de datum van neerlegging van het processtuk bij de griffier van het Hof van Justitie”. |
2) |
Na punt 14 wordt de volgende tekst ingevoegd als punt 14 bis:
|
3) |
Na punt 24 wordt de volgende tekst ingevoegd als punt 24 bis:
|
4) |
In punt 26 wordt de eerste volzin vervangen door de volgende tekst:
|
5) |
Na punt 33 wordt de volgende tekst ingevoegd als punt 33 bis:
|
6) |
In punt 110 wordt de verwijzing naar „artikel 78, lid 5,” vervangen door een verwijzing naar „artikel 78, lid 6,”. |
7) |
Punt 114 wordt vervangen door de volgende tekst:
(*) De tekst moet worden ingediend met inachtneming van de voorschriften in punt 96, onder c), van deze praktische uitvoeringsbepalingen.”." |
8) |
Na punt 140 wordt de volgende tekst ingevoegd als punt 140 bis:
|
9) |
In punt 243 wordt de verwijzing naar „artikel 78, lid 3,” vervangen door een verwijzing naar „artikel 78, lid 4,”. |
10) |
In punt 264 wordt de verwijzing naar „artikel 156, lid 4,” vervangen door een verwijzing naar „artikel 156, lid 5,”. |
11) |
Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Deze wijzigingen van de praktische uitvoeringsbepalingen voor het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij treden op 1 september 2016 in werking.
Gedaan te Luxemburg, 13 juli 2016.
De griffier
E. COULON
De president
M. JAEGER
(1) PB L 152 van 18.6.2015, blz. 1.
Rectificaties
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/81 |
Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/466 van de Raad van 31 maart 2016 tot uitvoering van artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) 2016/44 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië
( Publicatieblad van de Europese Unie L 85 van 1 april 2016 )
Bladzijden 4 en 5, bijlage: In de eerste kolom van de tabel, worden de cijfers „16.”, „17.” en „18.” vervangen door de cijfers „21.”, „22.” en „23.”.
12.8.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 217/81 |
Rectificatie van Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG
( Publicatieblad van de Europese Unie L 354 van 28 december 2013 )
Bladzijde 120, bijlage I, B. Essentiële eisen voor de uitlaatemissies van voortstuwingsmotoren, punt 2.2:
in plaats van:
„2.2. |
Waarden van toepassing tot 18 januari 2016:”, |
te lezen:
„2.2. |
Waarden van toepassing vanaf 18 januari 2016:”. |