ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1081 VAN DE COMMISSIE
van 22 juni 2016
tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Krčko maslinovo ulje (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Kroatië tot registratie van de benaming „Krčko maslinovo ulje” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Krčko maslinovo ulje” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De benaming „Krčko maslinovo ulje” (BOB) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.5 (Oliën en vetten (boter, margarine, spijsolie enz.)) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juni 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 99 van 15.3.2016, blz. 20.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1082 VAN DE COMMISSIE
van 22 juni 2016
tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Oecher Puttes/Aachener Puttes (BGA))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Duitsland tot registratie van de benaming „Oecher Puttes”/„Aachener Puttes” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Oecher Puttes”/„Aachener Puttes” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De benaming „Oecher Puttes”/„Aachener Puttes” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.2 (Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.)) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juni 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 99 van 15.3.2016, blz. 24.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/4 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1083 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
tot goedkeuring van aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 2, 3 en 4
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur zijn in die lijst opgenomen. |
(2) |
Aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur zijn overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) beoordeeld voor gebruik in productsoort 2 (desinfecterende middelen voor privégebruik en voor de openbare gezondheidszorg en andere biociden), in productsoort 3 (dierhygiëne) en productsoort 4 (ontsmettingsmiddelen voor gebruik in de sector voeding en diervoeders), zoals beschreven in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met de productsoorten 2, 3 en 4, zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Ierland is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 30 augustus 2013 de beoordelingsverslagen met de aanbevelingen ingediend. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 15 april 2015 (gebruik in productsoort 3) en op 8 december 2015 (gebruik in de productsoorten 2 en 4) de adviezen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens die adviezen kan van biociden die voor de productsoorten 2, 3 en 4 worden gebruikt en aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden betreffende het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(6) |
Bijgevolg moeten aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoorten 2, 3 en 4, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen. |
(7) |
Voor het gebruik in productsoort 4 betrof de beoordeling niet de opneming van biociden die aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur bevatten in materialen en voorwerpen die bestemd zijn om rechtstreeks of onrechtstreeks met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4). De goedkeuring mag daarom geen betrekking hebben op zulk gebruik, tenzij de Commissie specifieke grenswaarden heeft vastgesteld voor de migratie in levensmiddelen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), van die verordening, of als is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn. |
(8) |
Er moet een redelijke termijn in acht worden genomen voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur worden goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 2, 3 en 4, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
(3) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden |
||||||||||||
Aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur |
IUPAC-naam: Aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur EG-nummer: n.v.t. CAS-nr.: 139734-65-9 |
De theoretische (berekende) specificatie van het droge gewicht: 1 000 g/kg (100 massaprocent). De werkzame stof zoals deze wordt geproduceerd is een waterige oplossing van 160-220 g/kg aminen, N-C10-16-alkyltrimethyleendi-, reactieproducten met chloorazijnzuur (16-22 massaprocent). |
1 januari 2018 |
31 december 2027 |
2 |
De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:
|
||||||||||||
3 |
De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:
|
|||||||||||||||||
4 |
De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
(3) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/9 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1084 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
tot goedkeuring van bifenyl-2-ol als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 3
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Bifenyl-2-ol is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Bifenyl-2-ol is beoordeeld voor gebruik in producten van productsoort 3 (dierhygiëne), zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Spanje is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 2 juni 2014 het beoordelingsrapport met de aanbevelingen ingediend. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 8 december 2015 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens die adviezen kan van biociden die voor productsoort 3 worden gebruikt en bifenyl-2-ol bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 19, lid 1, onder b), van Richtlijn (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(6) |
Bijgevolg moet bifenyl-2-ol worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 3, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen. |
(7) |
Er moet een redelijke termijn in acht worden genomen voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bifenyl-2-ol wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 3, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden |
||||||||||
Bifenyl-2-ol |
IUPAC-naam: orthofenylfenol EG-nummer: 201-993-5 CAS-nr.: 90-43-7 |
995 g/kg |
1 januari 2018 |
31 december 2027 |
3 |
De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
(3) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/12 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1085 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
tot goedkeuring van Bacillus amyloliquefaciens stam ISB06 als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 3
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Bacillus subtilis is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Naar aanleiding van de evaluatie van de oorspronkelijk aangemelde werkzame stof is gebleken dat deze in feite tot de soort Bacillus amyloliquefaciens stam ISB06 behoort. De beoordeling liet dus niet toe dat er conclusies werden getrokken met betrekking tot andere stoffen die beantwoorden aan de definitie van Bacillus subtilis in de hierboven genoemde lijst van werkzame stoffen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014. Deze goedkeuring kan bijgevolg alleen betrekking hebben op Bacillus amyloliquefaciens stam ISB06. |
(3) |
Bacillus amyloliquefaciens stam ISB06 is beoordeeld voor gebruik in producten van productsoort 3 (dierhygiëne), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(4) |
Duitsland is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 22 september 2014 het beoordelingsrapport met de aanbevelingen ingediend. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 10 december 2015 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(6) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 3 worden gebruikt en Bacillus amyloliquefaciens stam ISB06 bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 19, lid 1, onder b), van Richtlijn (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(7) |
Bijgevolg moet Bacillus amyloliquefaciens stam ISB06 worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 3, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen. |
(8) |
Er moet een redelijke termijn in acht worden genomen voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bacillus amyloliquefaciens stam ISB06 wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 3, mits de in de bijlage vastgestelde voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Product-soort |
Bijzondere voorwaarden |
||||
Bacillus amyloliquefaciens stam ISB06 |
Niet van toepassing |
Geen relevante verontreinigingen |
1 januari 2018 |
31 december 2027 |
3 |
De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/15 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1086 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
tot goedkeuring van 2-broom-2-(broommethyl)pentaandinitril (DBDCB) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 6
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. 2-broom-2-(broommethyl)pentaandinitril (DBDCB) is in die lijst opgenomen. |
(2) |
DBDCB is overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) beoordeeld voor gebruik in productsoort 6 (conserveringsmiddelen in conserven), zoals omschreven in bijlage V bij die richtlijn, die overeenstemt met productsoort 6 zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Tsjechië is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 21 januari 2009 de beoordelingsverslagen met de aanbevelingen ingediend. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 10 december 2015 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 6 worden gebruikt en DBDCB bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(6) |
Bijgevolg moet DBDCB worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 6, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen. |
(7) |
Aangezien DBDCB voldoet aan de criteria voor indeling als huidallergeen van categorie 1, zoals gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4), moeten behandelde voorwerpen die met DBDCB zijn behandeld of deze stof bevatten op passende wijze worden geëtiketteerd wanneer zij in de handel worden gebracht. |
(8) |
Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
2-broom-2-(broommethyl)pentaandinitril (DBDCB) wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 6, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
(3) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden |
||||
2-broom-2-(broommethyl)pentaandinitril (DBDCB) |
IUPAC-naam: 2-broom-2-(broommethyl)pentaandinitril EG-nummer: 252-681-0 CAS-nr.: 35691-65-7 |
980 g/kg |
1 januari 2018 |
31 december 2027 |
6 |
De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:
Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden: De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat is behandeld met 2-broom-2-(broommethyl)pentaandinitril (DBDCB) of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 vermelde informatie verstrekt. |
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/18 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1087 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
tot goedkeuring van tolylfluanide als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 7
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Tolylfluanide is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Tolylfluanide is beoordeeld voor gebruik in producten van productsoort 7 (filmconserveringsmiddelen), zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Finland is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 17 maart 2015 de beoordelingsverslagen met de aanbevelingen ingediend. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 9 december 2015 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 7 worden gebruikt en tolylfluanide bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 19, lid 1, onder b), van Richtlijn (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik in aanmerking worden genomen. |
(6) |
Bijgevolg moet tolylfluanide worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 7, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in aanmerking worden genomen. |
(7) |
Aangezien tolylfluanide voldoet aan de criteria voor indeling als huidallergeen van categorie 1, zoals gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (3), moeten behandelde voorwerpen die met tolylfluanide zijn behandeld of deze stof bevatten op passende wijze worden geëtiketteerd wanneer zij in de handel worden gebracht. |
(8) |
Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Tolylfluanide wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 7, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in aanmerking worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden |
||||||||||
Tolylfluanide |
IUPAC-naam: N-(Dichloorfluoromethylthio)-N′,N′-dimethyl-N-p-tolylsulfamide EG-nummer: 211-986-9 CAS-nr.: 731-27-1 |
96 massaprocent |
1 januari 2018 |
31 december 2027 |
7 |
De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:
Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden: De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat is behandeld met tolylfluanide of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 vermelde informatie verstrekt. |
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/21 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1088 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
tot goedkeuring van koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoorten 21
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Die lijst bevat koper, dat koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur) moet worden genoemd, als gevolg van de evaluatie daarvan. |
(2) |
Koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur) zijn beoordeeld voor gebruik in producten van productsoort 21 (aangroeiwerende middelen), zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Frankrijk is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 31 oktober 2014 het beoordelingsrapport met de aanbevelingen ingediend. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 9 december 2015 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 21 worden gebruikt en koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur) bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 19, lid 1, onder b), van Richtlijn (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden betreffende het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(6) |
De aanvaardbaarheid van de risico's in verband met het gebruik van aangroeiwerende middelen en de geschiktheid van de voorgestelde risicobeperkende maatregelen vereist echter verdere bevestiging. Om de beoordeling en vergelijking van de risico's en voordelen van de bestaande aangroeiwerende werkzame stoffen en van de toegepaste risicobeperkende maatregelen op het tijdstip van de hernieuwing van de goedkeuringen voor deze stoffen te vergemakkelijken, moeten de goedkeuringen voor deze stoffen op dezelfde datum vervallen. |
(7) |
Bijgevolg moeten koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur) worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 21, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen. |
(8) |
Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur) worden goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Voorwaarden |
||||||||
Koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur) |
IUPAC-naam: koper EG-nummer: 231-159-6 CAS-nr.: 7440-50-8 |
95,3 massaprocent |
1 januari 2018 |
31 december 2025 |
21 |
Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. Indien producten die koperschilfers (gecoat met alifatisch zuur) bevatten, vervolgens worden toegelaten voor gebruik door niet-professionele gebruikers, moeten de personen die deze producten op de markt aanbieden aan niet-professionele gebruikers ervoor zorgen dat de producten samen met geschikte veiligheidshandschoenen worden geleverd. Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
(3) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/25 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1089 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
tot goedkeuring van dikoperoxide als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Dikoperoxide is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Dikoperoxide is beoordeeld voor gebruik in producten van productsoort 21 (aangroeiwerende middelen), zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Frankrijk is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 31 oktober 2014 het beoordelingsrapport met de aanbevelingen ingediend. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 9 december 2015 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 21 worden gebruikt en dikoperoxide bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden betreffende het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(6) |
De aanvaardbaarheid van de risico's in verband met het gebruik van aangroeiwerende middelen en de geschiktheid van de voorgestelde risicobeperkende maatregelen vereist echter verdere bevestiging. Om de beoordeling en vergelijking van de risico's en voordelen van de bestaande aangroeiwerende werkzame stoffen en van de toegepaste risicobeperkende maatregelen op het tijdstip van de hernieuwing van de goedkeuringen voor deze stoffen te vergemakkelijken, moeten de goedkeuringen voor deze stoffen op dezelfde datum vervallen. |
(7) |
Bijgevolg moet dikoperoxide worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 21, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen. |
(8) |
Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Dikoperoxide wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden |
||||||||
Dikoperoxide |
IUPAC-naam: koper(I)oxide EG-nummer: 215-270-7 CAS-nr.: 1317-39-1 |
94,2 massaprocent |
1 januari 2018 |
31 december 2025 |
21 |
Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. Indien producten die dikoperoxide bevatten, vervolgens worden toegelaten voor gebruik door niet-professionele gebruikers, moeten de personen die deze producten op de markt aanbieden aan niet-professionele gebruikers ervoor zorgen dat de producten samen met geschikte veiligheidshandschoenen worden geleverd. De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarde verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
(3) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/29 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1090 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
tot goedkeuring van koperthiocyanaat als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Koperthiocyanaat is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Koperthiocyanaat is beoordeeld voor gebruik in producten van productsoort 21 (aangroeiwerende middelen), zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Frankrijk is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 31 oktober 2014 het beoordelingsrapport met de aanbevelingen ingediend. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 9 december 2015 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 21 worden gebruikt en koperthiocyanaat bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 19, lid 1, onder b), van Richtlijn (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden betreffende het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(6) |
De aanvaardbaarheid van de risico's in verband met het gebruik van aangroeiwerende middelen en de geschiktheid van de voorgestelde risicobeperkende maatregelen vereist echter verdere bevestiging. Om de beoordeling en vergelijking van de risico's en voordelen van de bestaande aangroeiwerende werkzame stoffen en van de toegepaste risicobeperkende maatregelen op het tijdstip van de hernieuwing van de goedkeuringen voor deze stoffen te vergemakkelijken, moeten de goedkeuringen voor deze stoffen op dezelfde datum vervallen. |
(7) |
Bijgevolg moet koperthiocyanaat worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 21, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen. |
(8) |
Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Koperthiocyanaat wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden |
||||||||
Koperthiocyanaat |
IUPAC-naam: Koperthiocyanaat EG-nummer: 214-183-1 CAS-nr.: 1111-67-7 |
99,5 massaprocent |
1 januari 2018 |
31 december 2025 |
21 |
Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. Indien producten die koperthiocyanaat bevatten, vervolgens worden toegelaten voor gebruik door niet-professionele gebruikers, moeten de personen die deze producten op de markt aanbieden aan niet-professionele gebruikers ervoor zorgen dat de producten samen met geschikte veiligheidshandschoenen worden geleverd. De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
(3) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/33 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1091 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
158,3 |
ZZ |
158,3 |
|
0709 93 10 |
TR |
139,4 |
ZZ |
139,4 |
|
0805 50 10 |
AR |
160,9 |
BO |
231,1 |
|
CL |
144,5 |
|
UY |
176,5 |
|
ZA |
169,1 |
|
ZZ |
176,4 |
|
0808 10 80 |
AR |
137,1 |
BR |
90,2 |
|
CL |
131,8 |
|
CN |
115,2 |
|
NZ |
136,5 |
|
US |
149,7 |
|
UY |
67,7 |
|
ZA |
111,4 |
|
ZZ |
117,5 |
|
0808 30 90 |
AR |
155,2 |
CL |
146,1 |
|
CN |
78,3 |
|
ZA |
128,5 |
|
ZZ |
127,0 |
|
0809 10 00 |
TR |
218,0 |
ZZ |
218,0 |
|
0809 29 00 |
TR |
331,3 |
ZZ |
331,3 |
|
0809 30 10 , 0809 30 90 |
TR |
126,8 |
ZZ |
126,8 |
|
0809 40 05 |
TR |
160,5 |
ZZ |
160,5 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/35 |
BESLUIT (EU) 2016/1092 VAN DE COMMISSIE
van 15 maart 2016
betreffende steunmaatregel SA.38644 2014/C (ex 2014/NN) die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van FagorBrandt en Groupe Brandt
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 1549)
(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),
Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
(1) |
Op 26 november 2013 heeft de Commissie naar aanleiding van diverse artikelen in de pers over mogelijke steun van Frankrijk voor FagorBrandt SAS (hierna „FagorBrandt” genoemd), Frankrijk een verzoek om informatie toegezonden. Bij schrijven van 13 december 2013 heeft Frankrijk geantwoord dat een lening van het Fonds de développement économique et social (hierna „FDES” genoemd) van 10 miljoen EUR in december 2013 in één keer aan FagorBrandt is betaald. |
(2) |
Op 4 april 2014 is een nieuw verzoek om informatie verzonden, waarop Frankrijk bij schrijven van 15 en 28 april en 13 mei 2014 heeft geantwoord. Dit verzoek werd aangevuld met het verzoek van 27 juni 2014, waarop Frankrijk op 10 juli 2014 heeft geantwoord. |
(3) |
Op voorstel van de Commissie is op 9 juli 2014 een vergadering met de Franse autoriteiten belegd. |
(4) |
Omdat de lening vóór 31 december 2013 is betaald, heeft de Commissie deze maatregel in het register van niet-aangemelde steunmaatregelen opgenomen. |
(5) |
Bij schrijven van 16 september 2014 heeft de Commissie Frankrijk in kennis gesteld van haar besluit de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU (hierna de „formele onderzoeksprocedure” genoemd) in te leiden ten aanzien van deze steun. Op 24 oktober 2014 heeft de Commissie de opmerkingen van Frankrijk ontvangen. |
(6) |
Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure (hierna het „inleidingsbesluit” genoemd) is in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregelen te maken. |
(7) |
De Commissie heeft van één belanghebbende opmerkingen ter zake ontvangen. Zij heeft deze voor een reactie aan Frankrijk doorgezonden en bij schrijven van 26 februari 2015 diens opmerkingen ontvangen. |
(8) |
Op 18 november 2014 en 26 februari 2015 heeft de Commissie verzoeken om informatie gericht aan Frankrijk, dat op respectievelijk 17 december 2014 en 6 maart 2015 heeft geantwoord. |
(9) |
Op 12 november 2015 hebben de Franse autoriteiten en de Commissie een vergadering gehouden. Op 1 maart 2016 heeft Frankrijk de Commissie aanvullende informatie verstrekt. |
2. ACHTERGROND
2.1. Begunstigden en chronologie van de gebeurtenissen
(10) |
FagorBrandt hield zich bezig met de productie, verkoop en reparatie van elektrische huishoudelijke apparaten en de aankoop en verkoop van onderdelen voor elektrische huishoudelijke apparaten en allerlei elektrische en elektromechanische apparaten en toestellen. In 2013 had de onderneming in Frankrijk ongeveer 1 800 werknemers in vier productievestigingen in dienst. |
(11) |
Bij vonnis van 7 november 2013 heeft de rechtbank van koophandel van Nanterre FagorBrandt surseance van betaling verleend. |
(12) |
Na inleiding van de procedure van surseance van betaling heeft de bewindvoerder vastgesteld dat uit de door Ernst&Young Advisory op 12 november 2013 gecontroleerde liquiditeitsbegroting is gebleken dat de betrokken onderneming vanaf januari 2014 met een liquiditeitstekort van ongeveer […] (*) miljoen EUR te maken zou krijgen, ondanks een orderportefeuille van ongeveer [50-100] miljoen EUR. Indien FagorBrandt een deel van zijn activiteiten opnieuw had kunnen opstarten, zou dat tot positieve kasstromen hebben geleid waarmee de voortzetting van de activiteiten tot maart 2014 had kunnen worden gefinancierd. Dan had de uiterste datum voor het doen van een overnamebod kunnen worden uitgesteld. |
(13) |
Vanaf 12 november 2013 heeft de bewindvoerder zich tot de banken Thémis en […] gewend, die gespecialiseerd zijn in de financiering van ondernemingen in surseance van betaling, om 10 miljoen EUR aan leningen te verkrijgen. De Thémis-bank heeft op 17 november 2013 besloten FagorBrandt een lening van 5 miljoen EUR te verstrekken, op voorwaarde dat de […]-bank eenzelfde toezegging zou doen en dat Frankrijk FagorBrandt een lening ter hoogte van hetzelfde bedrag zou toekennen. Op 18 november 2013 heeft de […]-bank geweigerd een lening van 5 miljoen EUR te verstrekken, omdat hij van oordeel was dat de geboden garanties ontoereikend waren, met name het pandrecht op de voorraad onderdelen. De bewindvoerder heeft een aanvraag ingediend bij een derde financiële instelling, de […]-bank, die op 19 november 2013 geweigerd heeft de lening te verstrekken. Omdat de Thémis-bank geen risico's boven een bedrag van 5 miljoen EUR wenste aan te gaan, heeft de bewindvoerder vervolgens een beroep gedaan op het Comité Interministériel pour la Restructuration Industrielle. |
(14) |
Tegelijkertijd heeft de rechtbank van koophandel van Nanterre bij vonnis van 21 november 2013 bepaald dat FagorBrandt een financiering van [20-50] miljoen EUR bij een bankenconsortium mocht herstructureren (3). De onderneming mocht tevens de schuldeisers die een pandrecht op de voorraden eindproducten hadden, een bedrag van 50 % van de waarde van de goederen betalen naarmate deze werden vrijgegeven, en zij mocht ten hoogste 15 miljoen EUR lenen, met toekenning van zekerheden en het voorrecht als bedoeld in artikel L.622-17 van het Franse wetboek van koophandel (4). Dit maximum van 15 miljoen EUR is toegestaan gezien de terugbetaalcapaciteit van de onderneming zoals die door Ernst&Young Advisory is vastgesteld. |
(15) |
Concreet heeft dit geleid tot twee leningen aan FagorBrandt, namelijk een lening van 5 miljoen EUR van de Thémis-bank, in de vorm van een seizoensgebonden krediet (5), en een FDES-lening van 10 miljoen EUR. |
(16) |
De FDES-lening is op 28 november 2013 aan FagorBrandt toegekend in het kader van de overeenkomst die van dezelfde dag dateert. De voorwaarden van deze lening worden in 2.2 beschreven. |
(17) |
Na de verstrekking van deze leningen heeft Cevital, dat actief is in de sectoren levensmiddelen, diensten, industrie en distributie, op 17 januari 2014 een eerste overnamebod gedaan. De Cevital-groep heeft meer dan 13 000 werknemers in dienst en had in 2013 een geconsolideerde omzet van 2,4 miljard EUR. Zijn overnamebod betrof de verwerving van de activa van FagorBrandt door tussenkomst van Exagon, een dochtermaatschappij van de Cevital-groep, via de oprichting van een nieuwe onderneming, Groupe Brandt. Dit eerste bod voorzag in een financiële injectie door Cevital van [20-50] miljoen EUR, met de opening van een kortlopende kredietlijn en het verkrijgen van een kredietlijn voor de middellange/lange termijn zonder steun van Frankrijk en de banken. |
(18) |
Daarna heeft Cevital meerdere malen een overnamebod gedaan, tot aan het onherroepelijke bod van 8 april 2014, dat de rechtbank van koophandel van Nanterre bij vonnis van 15 april 2014 heeft gevalideerd. |
(19) |
De financiering die nodig was voor de aankoop van de activa van FagorBrandt en voor het hervatten van de feitelijke bedrijfsuitoefening bedroeg 207,5 miljoen EUR. Ze kan als volgt worden uitgesplitst:
|
(20) |
Cevital zou zijn toezegging gestand doen op voorwaarde dat het de financiële middelen zou verkrijgen die nodig waren om het overnameplan uit te voeren. |
(21) |
Bij vonnis van 15 april 2014 heeft de rechtbank van koophandel van Nanterre gelast dat het grootste deel van de activa van FagorBrandt voor de prijs van 550 000 EUR aan Cevital en zijn dochtermaatschappij Exagon zou worden overgedragen. Deze activa zijn binnen Groupe Brandt samengebracht. Voor het overige is in het vonnis eveneens gelast dat de werkzaamheden op het gebied van kunststofverwerking, algemeen onderhoud, materieel en metrologie die in de vestiging van Aizenay van FagorBrandt in onderaanbesteding werden verricht, voor een prijs van 150 002 EUR zouden worden overgedragen aan de onderneming Variance Technologies en dat de werkzaamheden en de activa behorende bij de vestiging van FagorBrandt in Roche-sur-Yon voor een prijs van 1,50 EUR exclusief voorraden zouden worden overgedragen aan de heer Pierre Jullien. |
2.2. Omschrijving van de leningen aan FagorBrandt
(22) |
FDES-lening. Frankrijk heeft via het FDES een lening van 10 miljoen EUR aan FagorBrandt verstrekt. De verstrekking van deze lening is geformaliseerd via een besluit van 28 november 2013 van de minister van Economie en Financiën. |
(23) |
Deze lening wordt verstrekt tegen het Eonia-tarief + [300-600] basispunten. |
(24) |
De lening bestaat uit twee tranches:
|
(25) |
Lening van Thémis. De lening van 5 miljoen EUR van de Thémis-bank is aangegaan onder de volgende voorwaarden:
Grafiek 1 Vergelijking tussen de FDES-lening van 10 miljoen EUR en de lening van de Thémis-bank Bron: Commissie. |
(26) |
Natixis heeft de FDES-lening namens Frankrijk aan FagorBrandt verstrekt in het kader van de overeenkomst van 28 november 2013. |
(27) |
Tranche A van de lening is geheel terugbetaald binnen de termijnen die in de leenovereenkomst zijn vastgesteld, namelijk 31 december 2013, 31 januari 2014, 28 februari 2014 en het restant op 31 maart 2014. |
(28) |
De 5 miljoen EUR van tranche B moest uiterlijk op 31 maart 2014 in één keer zijn terugbetaald. Bij schrijven van 27 maart 2014 heeft de bewindvoerder uitstel tot 30 april 2014 voor de betaling van tranche B aangevraagd, omdat een betaling eind maart 2014 tot negatieve kasstromen van [0-5] miljoen EUR zou leiden. Volgens de bewindvoerder zou dat uitlopen op een gerechtelijke liquidatie van de onderneming. Frankrijk heeft ermee ingestemd dat de opeisbaarheid van het te betalen bedrag met een maand, dat wil zeggen tot 30 april 2014, zou worden uitgesteld. Frankrijk heeft bevestigd dat het restant van de lening, 3,5 miljoen EUR, op 25 april 2014 is terugbetaald. |
2.3. Omschrijving van de leningen aan Groupe Brandt
(29) |
FDES-lening. Frankrijk heeft via het FDES een lening van 47,5 miljoen EUR aan Groupe Brandt verstrekt. De verstrekking van deze lening is geformaliseerd via het besluit van 10 april 2014 van de minister van Economie Zaken en Financiën, dat op 24 april 2014 is ondertekend. De lening moest worden gebruikt om in de liquiditeitsbehoeften te voorzien en de overgenomen activa te financieren. |
(30) |
Deze lening bestaat uit drie tranches van respectievelijk 11,2 miljoen EUR (tranche A), 23,8 miljoen EUR (tranche B) en 12,5 miljoen EUR (tranche C). De lening moet onder de volgende voorwaarden worden terugbetaald: tranche A op 31 oktober 2015; tranche B via 14 gelijke betalingen per kwartaal, de eerste op 31 januari 2015 en de laatste op 30 april 2018; tranche C via 3 gelijke betalingen, op 30 april 2015, 30 april 2016 en 30 april 2017. |
(31) |
De gekozen rente is het Euribor-tarief vermeerderd met 3 % per jaar voor tranche A, met 3,5 % per jaar voor tranche B en met 4,25 % per jaar voor tranche C. |
(32) |
De tranches B en C van de lening, in totaal 36,3 miljoen EUR, zijn op 28 april 2014 uitgekeerd. Tranche A, 11,2 miljoen EUR, is op 4 juli 2014 uitgekeerd. |
(33) |
Leningen van Natixis en Société Générale. Natixis en Société Générale hebben elk een lening van [5-10] miljoen EUR verstrekt. Deze beide leningen omvatten elk twee tranches: een tranche A van [1-5] miljoen EUR en een tranche B van [3-6] miljoen EUR. Deze financiering vindt plaats onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de tranches A en B van de FDES-lening. Grafiek 2 Samenstelling van de drie leningen die door het FDES, Société Générale en Natixis zijn verstrekt […] Bron: Commissie. |
(34) |
Volgens Frankrijk wordt de FDES-lening gewaarborgd door zekerheden van in totaal 150 miljoen EUR. Frankrijk krijgt zekerheden van de kredietnemer Groupe Brandt (verpanding van de effectenrekeningen van Brandt France, verpanding van de voorschotten voor Groupe Brandt) en van Exagon (borgstelling van Exagon, verpanding van effectenrekeningen van Groupe Brandt, verpanding van voorschotten voor Exagon). Voor de FDES-lening gelden tevens de volgende garantiebeloften: verpanding van merken en octrooien, verpanding van de vergunningsovereenkomst van […], verpanding van de toekomstige dividenden uitgekeerd door […] vanaf 2017 en hypotheken op de gebouwen in Cergy, Orléans en Vendôme. Al deze zekerheden tezamen waarborgen de steun van Société Générale en Natixis. Wat betreft de tranches A en B van de drie steunmaatregelen op middellange termijn, zijn de zekerheden eerste in rang en op voet van gelijkheid met particuliere investeerders; wat betreft tranche C van de FDES-lening zijn de zekerheden tweede in rang. In ruil daarvoor is voor tranche C de terugbetalingstermijn korter, is de vergoeding hoger en krijgt bij vervroegde aflossing het eerste te betalen deel daarvan prioriteit. |
(35) |
Tranche A moet op 31 oktober 2015 zijn terugbetaald. Tranche B moet uiterlijk op 30 april 2018 zijn terugbetaald. Tranche C, ten slotte, moet in drie termijnen worden afgelost, namelijk in 2015, 2016 en 2017. |
2.4. Kwijtschelding van fiscale en sociale schulden
(36) |
In zijn mededeling van 28 april 2014 heeft Frankrijk kort gerefereerd aan de mogelijkheid om 3 miljoen EUR aan sociale en fiscale vorderingen op FagorBrandt kwijt te schelden. |
3. BEOORDELING VAN FRANKRIJK VÓÓR HET INLEIDINGSBESLUIT
(37) |
Wat de FDES-leningen betreft, was Frankrijk van oordeel dat de eerste FDES-lening tegen marktvoorwaarden was verleend. Referentiepunt daarbij was een door een particuliere kredietinstelling toegekende lening. Frankrijk baseerde zich daarbij vooral op de gelijktijdige aanwezigheid en de voorwaarden van de lening van de Thémis-bank. Ook de tweede lening was volgens Frankrijk tegen marktvoorwaarden verstrekt, met name gezien de betrouwbaarheid van het bedrijfsplan van Cevital, de omvang van de door alle particuliere marktdeelnemers verrichte investeringen, de toegepaste tarieven en de waarde van de verschafte zekerheden. |
(38) |
De eventuele kwijtschelding van 3 miljoen EUR aan fiscale en sociale schulden betrof volgens Frankrijk FagorBrandt en de dochtermaatschappijen ervan. Dit bedrag stemde overeen met een schuld die tijdens de collectieve procedure was ontstaan en die bij de liquidatie op dezelfde wijze zou worden behandeld als de overige schulden van de groep, ongeacht de activiteit van de overnemers. |
4. IN HET INLEIDINGSBESLUIT GEUITE TWIJFELS
(39) |
Op 16 september 2014 heeft de Commissie de formele onderzoeksprocedure ingeleid. |
(40) |
In het inleidingsbesluit heeft de Commissie haar twijfels geuit over de kwalificatie van de onderzochte maatregelen en over de eventuele verenigbaarheid ervan met de regels inzake staatssteun voor ondernemingen in moeilijkheden (8). |
4.1. Kwalificatie van de regeling als staatssteun
(41) |
Wat de beide FDES-leningen betreft, vroeg de Commissie zich af of er sprake was van een economisch voordeel, en zo ja, voor welk bedrag. |
4.1.1. De FDES-lening van 10 miljoen EUR
(42) |
Wat de verstrekking van de eerste FDES-lening betreft, merkte de Commissie op dat alleen tranche A van deze lening was gewaarborgd door dezelfde zekerheden als de lening die door de Thémis-bank was toegekend. De Commissie stelde dus vast dat voor tranche B niet dezelfde zekerheden golden, terwijl de rente hetzelfde was. Bovendien kwam uit door Frankrijk verschafte informatie naar voren dat de particuliere kredietverlener zich niet voor een hoger bedrag dan 5 miljoen EUR wilde verbinden. Bijgevolg leek FagorBrandt op grond van tranche B van de FDES-lening en de bijbehorende risico's voor Frankrijk een voordeel te genieten, omdat verscheidene particuliere schuldeisers die zijn gespecialiseerd in de financiering van ondernemingen waarvoor collectieve procedures gelden, geweigerd hadden FagorBrandt onder de gegeven voorwaarden een financiering van meer dan 5 miljoen EUR toe te kennen omdat naar hun oordeel de bijbehorende waarborgen ten opzichte van de risico's ontoereikend waren. Voor tranche B golden lagere zekerheden, waardoor deze een groter risico voor het FDES inhield. Onder normale marktvoorwaarden had het FDES derhalve een hogere rente moeten vragen. |
(43) |
In dit stadium kwam de Commissie dus tot de conclusie dat tranche B van de FDES-lening een voordeel inhield dat een voorzichtige particuliere kredietverlener niet zou hebben verleend. |
4.1.2. De FDES-lening van 47,5 miljoen EUR
(44) |
De Commissie vroeg zich af of het verstrekken van deze nieuwe lening aan Groupe Brandt strookt met het beginsel van de particuliere schuldeiser. |
(45) |
Waarde van de zekerheden. Volgens Frankrijk dekten zekerheden ten bedrage van 150 miljoen EUR de tranches A en B van de lening op dezelfde wijze als de leningen van de banken Société Générale en Natixis. |
(46) |
De Commissie constateerde evenwel dat Frankrijk geen informatie over de geraamde waarde van de zekerheden had verstrekt. Toen de Commissie het inleidingsbesluit vaststelde, wist zij niet welke methode werd gehanteerd om de waarde ervan te berekenen (nettoboekwaarde, marktwaarde of anderszins). Bovendien stelde de Commissie vast dat de banken Société Générale en Natixis deze zekerheden slechts gebruikten voor hun financiering op de middellange termijn van [5-10] miljoen EUR elk, ofwel een totaal van [10-20] miljoen euro, terwijl de FDES-lening 47,5 miljoen EUR bedroeg. |
(47) |
Hoogte van de vergoeding van de lening. Voor de lening gelden per tranche verschillende vergoedingstarieven. De Commissie was van mening, in indicatieve termen, dat bij toepassing van de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (hierna de „mededeling van 2008” genoemd) (9) het gekozen tarief ten minste 0,53 % (basistarief van Frankrijk tussen januari en juli 2014) had moeten bedragen, plus tussen 650 en 1 000 basispunten (onderneming met CCC-rating) volgens de waarde die aan de zekerheden wordt gegeven, ofwel een minimumtarief tussen 7,03 % en 10,53 %. |
(48) |
De Commissie keek tevens naar een andere, op gegevens van Bloomberg en Capital IQ gebaseerde aanpak die hogere tarieven opleverde dan bij toepassing van de mededeling van 2008. |
(49) |
Aldus bleek dat, ongeacht de gekozen rekenmethode, het rentetarief van de FDES-lening lager uitviel dan een marktconform tarief. |
(50) |
Bijgevolg oordeelde de Commissie ten tijde van het inleidingsbesluit dat de voorwaarden voor de FDES-lening een voordeel voor Groupe Brandt hadden kunnen betekenen. |
4.1.3. Kwijtschelding van fiscale en sociale schulden
(51) |
De Commissie nam een ander standpunt in dan Frankrijk en was van mening dat de kwijtschelding van fiscale en sociale schulden kon worden beschouwd als kwijtschelding van publieke vorderingen en kon leiden tot een voordeel voor FagorBrandt doordat de lasten van de onderneming werden verlicht. |
4.2. Onderzoek naar de verenigbaarheid
(52) |
Met betrekking tot de verenigbaarheid van de maatregelen met de staatssteunregels was de Commissie van oordeel dat de geldende rechtsgrondslag werd gevormd door de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden van 2004 (hierna de „richtsnoeren van 2004” genoemd) (10). Op grond hiervan heeft de Commissie haar twijfels geuit over i) de subsidiabiliteit in het licht van de richtsnoeren van 2004 en ii) de naleving van het beginsel dat de steun eenmalig moet zijn. Bovendien stelde de Commissie vast dat Frankrijk geen enkele analyse van de verenigbaarheid van de onderzochte maatregelen had overgelegd. Het land had weliswaar een bedrijfsplan voor de boekjaren 2014-2016 overgelegd waarin indicaties over herstel van de levensvatbaarheid werden gegeven, maar het betrof geen herstructureringsplan. Met name bevatte dit plan niet de onderdelen die in de punten 35 en 36 van de richtsnoeren van 2004 worden voorgeschreven (marktstudie, beschrijving van de omstandigheden die tot de moeilijkheden van de onderneming hebben geleid, bestcasescenario, worstcasescenario en neutraal scenario). |
4.2.1. Subsidiabiliteit: onderneming in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren van 2004
(53) |
De Commissie heeft in het inleidingsbesluit niet betwist dat FagorBrandt voldeed aan de criteria van een onderneming in moeilijkheden als vermeld in punt 10 van de richtsnoeren van 2004. |
(54) |
Zij was echter van mening dat zij niet in staat was om te verifiëren of de moeilijkheden van FagorBrandt, hoewel de onderneming deel uitmaakte van de Fagor-groep, een specifiek karakter hadden, en dus of aan de voorwaarden van punt 13 van de richtsnoeren van 2004 was voldaan. |
(55) |
Ten slotte staat in punt 12 van de richtsnoeren van 2004: „een pas opgerichte onderneming [komt] niet voor reddings- of herstructureringssteun in aanmerking […]. Dit geldt bijvoorbeeld voor ondernemingen die uit de liquidatie van een bestaande onderneming ontstaan of die de activa van een dergelijke onderneming overnemen.”. Wat betreft Groupe Brandt, een onderneming die op 15 januari 2014 werd opgericht, plaatste de Commissie vraagtekens bij de kwalificatie nieuwe onderneming van een onderneming die een relatief groot aantal activa van een onderneming in moeilijkheden had gekocht om klaarblijkelijk dezelfde activiteiten te verrichten. |
4.2.2. Naleving van het beginsel van eenmaligheid
(56) |
De Commissie had ook twijfels over de naleving van het beginsel dat de steun eenmalig moet zijn, als bedoeld in punt 3.3 van de richtsnoeren van 2004. FagorBrandt had in 2008 namelijk al herstructureringssteun ontvangen (11). Daarom kan de onderneming a priori vóór 2018 geen nieuwe reddings- of herstructureringssteun krijgen. De Commissie verklaarde dat de wijziging van de eigendomsstatus van de begunstigde onderneming na de toekenning van steun niet kon afdoen aan deze regel, omdat het leek te gaan om de voortzetting van eenzelfde onderneming. |
4.2.3. Economische continuïteit
(57) |
Ten slotte wees de Commissie op de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat herstel van de vroegere situatie het doel is van de verplichting van een lidstaat om steunmaatregelen in te trekken die de Commissie als onverenigbaar met de interne markt heeft aangemerkt. Dit doel wordt gerealiseerd wanneer de begunstigde de bedoelde steun heeft terugbetaald en daardoor het marktvoordeel ten opzichte van zijn concurrenten heeft verloren (12). Tevens kan volgens de rechtspraak de verplichting tot terugvordering worden uitgebreid tot elke nieuwe onderneming waaraan de betrokken onderneming een gedeelte van haar activa heeft overgedragen, wanneer op basis van deze overdracht economische continuïteit tussen de beide ondernemingen kan worden geconstateerd (13). Het mag namelijk niet worden uitgesloten dat de verplichting tot terugvordering wordt uitgebreid tot een andere entiteit, voor zover is komen vast te staan dat deze laatste daadwerkelijk van de betrokken steun heeft geprofiteerd als gevolg van een economische continuïteit tussen de beide entiteiten. |
(58) |
In casu leek de steun die via een lening van 10 miljoen EUR en de kwijtschelding van fiscale en sociale schulden aan FagorBrandt was toegekend, voordeel op te leveren voor Groupe Brandt, die de economische activiteit van FagorBrandt leek voort te zetten. Er leken namelijk verscheidene aanwijzingen voor economische continuïteit tussen FagorBrandt en Groupe Brandt te zijn (14), met name de overname van bijna alle materiële en immateriële activa van meerdere ondernemingen in Frankrijk die tot de Fagor-groep behoorden, de overname van meer dan twee derde van de werknemers, de voortzetting van dezelfde productieactiviteit met dezelfde merken en de economische logica van de transactie. |
(59) |
Bovendien vroeg de Commissie zich af of Cevital en Exagon, die bovengenoemde activa van FagorBrandt door tussenkomst van de dochtermaatschappij Groupe Brandt hebben overgenomen, baat konden hebben gehad bij deze steunmaatregelen en bij de steun die rechtstreeks via de lening van 47,5 miljoen EUR aan Groupe Brandt was toegekend. |
5. ANTWOORD VAN DE FRANSE AUTORITEITEN OP HET INLEIDINGSBESLUIT
5.1. Kwalificatie van de regeling als staatssteun
5.1.1. De FDES-lening van 10 miljoen EUR
(60) |
In tegenstelling tot wat de Commissie betoogde in het inleidingsbesluit, is Frankrijk van oordeel dat de zekerheden van tranche B van de lening niet lager zijn dan de zekerheden van tranche A en dat zij ten minste even hoog zijn als laatstgenoemde. |
(61) |
Zoals beschreven in artikel 10 van de leenovereenkomst van 28 november 2013 golden voor tranche A, op voet van gelijkheid met de door Thémis toegekende lening van 5 miljoen EUR, de volgende zekerheden:
|
(62) |
Voor tranche B golden de volgende zekerheden:
|
(63) |
Voor tranche B golden dus niet alleen de punten b) en c) die identiek waren voor de in het kader van tranche B en de lening van Thémis toegekende zekerheden, maar ook een verpanding tweede in rang van de opbrengst van de overdracht van een onroerend goed in Lyon waarop een verkoopbelofte van toepassing was voor een bedrag van [10-20] miljoen EUR. Dit goed is tevens onderworpen geweest aan een vastgoedexpertise waarbij de marktwaarde op 31 december 2012 bij leegstand op [15-25] miljoen EUR en bij gebruik op [15-25] miljoen EUR werd geraamd. Hieruit blijkt dat de waarde van het goed in het kader van de verkoopbelofte, [10-20] miljoen EUR, een minimumwaarde vormt. |
(64) |
De verpanding ten behoeve van tranche B van 5 miljoen EUR van de FDES-lening was tweede in rang, maar toch was dit ruim voldoende om als waarborg voor deze tranche te dienen, omdat de senior schuldeiser slechts voor een bedrag van 5 miljoen EUR op deze zekerheid aanspraak kon maken. |
(65) |
Derhalve geldt dat, ook al verschilde een deel van de in het kader van tranche B toegekende zekerheden van de in het kader van tranche A toegekende zekerheden, de zekerheden voor tranche B niettemin versterkt werden door een verpanding van een actief met een duidelijk hogere waarde dan de waarde van de lening. |
(66) |
Bovendien benadrukt Frankrijk dat deze lening in de loop van april 2014 volledig is afgelost. |
5.1.2. De FDES-lening van 47,5 miljoen EUR
(67) |
De zekerheden. Frankrijk geeft een nadere beschrijving van de zekerheden van in totaal 150 miljoen EUR die het land in zijn schrijven van 10 juli 2014 had opgevoerd. Daarmee verschaft Frankrijk aanvullende informatie en expertise ter staving van dit bedrag. |
(68) |
De rente. Frankrijk is van oordeel dat de berekening van de Commissie onjuist is en dat zij daaruit verkeerde conclusies trekt. |
(69) |
Ten eerste gaat de Commissie ervan uit dat de onderneming Electrom, thans Groupe Brandt, een CCC-rating heeft. Frankrijk is van oordeel dat een dergelijke rating niet gerechtvaardigd is. Uit de door KPMG gecertificeerde geconsolideerde rekeningen voor 2013 van de Cevital-groep, waartoe Groupe Brandt behoort, blijkt namelijk dat de financiële situatie van deze groep bijzonder goed is. |
(70) |
Daarom is Frankrijk van mening dat de Cevital-groep een zeer gunstige rating, ten minste A of zelfs AA had kunnen krijgen, als de groep daartoe een kredietbeoordelaar had ingeschakeld. Hoe dan ook is Frankrijk van oordeel dat uit de mededeling van 2008 ondubbelzinnig blijkt dat het gekozen tarief voor de lening van 47,5 miljoen EUR overeenkomt met een categorie ondernemingen waarvan de financiële situatie als zwak (B) tot bevredigend (BB) wordt aangemerkt. Het lijdt geen twijfel dat de financiële situatie van de Cevital-groep beslist niet vergelijkbaar is met een onderneming met CCC-rating. |
(71) |
Ten tweede wijst Frankrijk erop dat bij de financiering van Groupe Brandt ook particuliere kredietverleners zijn betrokken. Deze particuliere kredietverleners, Société Générale en Natixis, hebben Groupe Brandt leningen met marges van [0-5] % en [0-5] % verstrekt. Daaruit blijkt reeds afdoende dat de berekening van de „marktrente” die in het inleidingsbesluit wordt genoemd (tussen 7,03 % in overweging 49 en 17,77 % in overweging 50 van het inleidingsbesluit), onjuist is. |
(72) |
Ten slotte zijn de rentetarieven van de tranches A en B van de FDES-lening vastgesteld op basis van de rentetarieven van de tranches A en B van de door de banken Société Générale en Natixis toegekende leningen. Deze twee particuliere investeerders vormen duidelijk het referentiepunt voor de tranches A en B van de FDES-leningen. De tranches A en B van de FDES-lening zijn tegelijk met de tranches van de leningen van deze banken en onder vergelijkbare omstandigheden toegekend: de voorwaarden waaronder de tranches A en B van de FDES-lening zijn verstrekt, zijn dus zonder twijfel marktconform (15). |
(73) |
Wat tranche C van de FDES-lening betreft, erkent Frankrijk dat deze tranche niet onder dezelfde voorwaarden als de leningen van de banken is toegekend. Niettemin geldt ook voor deze tranche dat de leningen van de banken een indicatie geven van de marktrente zonder dat het nodig is uitvoerig op de door de Commissie in de overwegingen 49 en 50 van het inleidingsbesluit opgevoerde berekening in te gaan. Daarnaast gelden voor tranche C van de FDES-lening dezelfde zekerheden als voor de tranches A en B (van de FDES-lening en de leningen van de banken), maar uitsluitend tweede in rang, hetgeen toereikend is om als waarborg voor tranche C te dienen. Om het subsidiaire karakter van tranche C ten opzichte van de tranches A en B in termen van zekerheden te compenseren, geldt voor tranche C een beduidend hogere rente dan voor de tranches A en B, namelijk een marge van [0-5] % (tegenover [0-5] % en [0-5] % voor tranche A respectievelijk tranche B). Bovendien geldt voor tranche C een strakker aflossingsschema en een kortere terugbetalingstermijn dan voor de andere tranches. Ten slotte wordt in geval van vrijwillige of verplichte vervroegde aflossing het eerste deel van tranche C eerder terugbetaald dan de tranches A en B van de FDES-lening, hetgeen betekent dat tranche C senioriteit heeft ten opzichte van de tranches A en B. |
(74) |
Kortom, Frankrijk is van oordeel dat voor de door Frankrijk toegekende FDES-lening van 47,5 miljoen EUR, inclusief tranche C, ruim voldoende zekerheden gelden, alsmede een rente die strookt met het beginsel van de voorzichtige particuliere kredietverlener in een markteconomie. |
5.1.3. Kwijtschelding van fiscale en sociale schulden
(75) |
Frankrijk is van mening dat een verkeerde uitlegging is gegeven aan zijn uiteenzetting over de fiscale en sociale schulden die FagorBrandt heeft gemaakt tijdens de observatieperiode die volgde op de inleiding van de procedure van surseance van betaling. |
(76) |
Volgens Frankrijk heeft de onderneming FagorBrandt, net als alle andere ondernemingen in surseance van betaling, met hulp van de bewindvoerder zijn activiteiten namelijk voortgezet. Dit impliceert dat de werknemers allemaal of voor een deel aan het werk blijven (en dat sociale premies zijn verschuldigd) en dat deze activiteiten fiscale verplichtingen met zich kunnen brengen. In dit geval gaat het om sociale lasten en fiscale lasten (met name beroepsopleiding, scholingsbelasting, kantoorbelasting) die tot de passiva van de onderneming behoren. Voor zulke vorderingen geldt het voorrecht als bedoeld in artikel L. 622-17 van het Franse wetboek van koophandel; ze worden derhalve met voorrang vóór alle andere vorderingen betaald, ongeacht of daaraan voorrechten of zekerheden zijn verbonden, uitgezonderd vorderingen die gewaarborgd worden door het voorrecht als bedoeld in de artikelen L. 3253-2, L. 3253-4 en L. 7313-8 van het wetboek van arbeid, gerechtskosten die op wettige wijze ontstaan na het vonnis tot inleiding van de procedure van surseance van betaling met het oog op het verloop van deze procedure en vorderingen die gewaarborgd worden door het verzoeningsvoorrecht als bedoeld in artikel L. 611-11 van het wetboek van koophandel. In artikel L. 622-17 van het wetboek van koophandel wordt namelijk bepaald dat wanneer op de vervaldatum geen betaling plaatsvindt, de betrokken vorderingen met voorrang vóór elke andere vordering worden betaald. |
(77) |
Volgens Frankrijk wordt artikel L. 622-17 van het wetboek van koophandel standaard bij de meeste procedures van surseance van betaling toegepast. Die toepassing is intrinsiek verbonden met het doel om de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten te bevorderen. Deze toepassing mag echter niet zo worden uitgelegd dat er vorderingen worden kwijtgescholden. |
(78) |
Tijdens de observatieperiode bleef de onderneming haar sociale en fiscale lasten afdragen, maar een deel van die lasten was op het moment van liquidatie niet opeisbaar en werd toegevoegd aan de passiva van de onderneming gedurende de observatieperiode. Volgens de van de liquidateur verkregen informatie zou het restant van de fiscale lasten via de liquidatie van FagorBrandt moeten kunnen worden betaald. De sociale lasten, die de lasten in verband met de lopende sociale herstructureringen (ontslagen) omvatten, worden ook in de toekomst afgedragen volgens de regels die op dit gebied krachtens de Franse wettelijke bepalingen inzake collectieve procedures gelden, zonder dat in dit stadium een totale garantie voor afdracht kan worden geboden. In ieder geval is er geen sprake geweest van kwijtschelding en vindt de inning van fiscale en sociale vorderingen plaats overeenkomstig de rang ervan als vermeld in het wetboek van koophandel. |
(79) |
Derhalve zijn deze fiscale en sociale schulden gemaakt op een wijze die in het kader van een procedure van surseance van betaling binnen de lidstaten zeer gebruikelijk is. |
5.2. Onderzoek naar de verenigbaarheid
(80) |
Frankrijk heeft in zijn antwoord op het inleidingsbesluit en gedurende het vervolg van de procedure geen onderzoek naar de verenigbaarheid overgelegd. |
6. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN COMMENTAAR VAN FRANKRIJK
6.1. Opmerkingen van belanghebbenden
(81) |
De Commissie heeft opmerkingen van één belanghebbende ontvangen, die anoniem wil blijven. De opmerkingen zijn op 19 januari 2015 ingediend. |
(82) |
Om te beginnen stelt de belanghebbende dat de steunmaatregel in kwestie onverenigbaar is met artikel 107 VWEU en de richtsnoeren van 2004. |
(83) |
Al meer dan tien jaar lijkt volgens de belanghebbende alles erop te wijzen dat de begunstigde FagorBrandt zich niet op de markt had kunnen handhaven zonder opeenvolgende met de interne markt onverenigbare steunmaatregelen, waaronder een vonnis van de rechtbank van koophandel van Nanterre dat leidde tot schuldverlichting en de verwerving van activa van FagorBrandt door Elco Holding Limited en Fagor Electrodomésticos tegen een lagere prijs dan de marktprijs in 2002, herstructureringssteun voor een Italiaanse dochtermaatschappij en, in 2008, herstructureringssteun voor een bedrag van 31 miljoen EUR. Volgens de belanghebbende is de begunstigde onderneming in financiële moeilijkheden gekomen omdat zij, anders dan haar concurrenten, niet in staat was noodzakelijke herstructureringsmaatregelen te treffen. |
6.1.1. Kwalificatie van de regeling als staatssteun
(84) |
De belanghebbende verklaart ten eerste dat hij er niet aan twijfelt dat de kwijtschelding van fiscale schulden en schulden aan de sociale zekerheid met staatsmiddelen bekostigde steunmaatregelen vormen die de mededinging op de markt en de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. |
(85) |
Volgens hem lijdt het ook geen twijfel dat de twee FDES-leningen staatsmiddelen vormen die selectief aan een bepaalde onderneming zijn toegekend. |
(86) |
Vervolgens houdt de belanghebbende een betoog over het economische voordeel dat door de beide FDES-leningen wordt verleend. |
(87) |
Wat de lening van 10 miljoen EUR betreft, onderstreept de belanghebbende dat deze is toegekend op een moment en onder voorwaarden die voor particuliere investeerders aanleiding waren om ervan af te zien de begunstigde een lening van meer dan 5 miljoen EUR te verstrekken. Dit feit alleen al bewijst dat het beginsel van de particuliere investeerder niet is nageleefd. Voorts waren de zekerheden voor tranche B van dezelfde lening lager dan die voor leningen van een particuliere investeerder. De lening had dus tegen een hogere rente moeten worden verstrekt. Ten slotte is voor tranche B van de lening een aflossingstermijn van een maand zonder voorwaarden vastgesteld. |
(88) |
Wat de lening van 47,5 miljoen EUR betreft, verklaart de belanghebbende bedenkingen te hebben ten aanzien van de vraag of het voor een particuliere investeerder opportuun zou zijn voor dit bedrag en onder deze omstandigheden een lening aan een onderneming met CCC-rating te verstrekken. |
(89) |
Ten slotte is de belanghebbende het eens met de Commissie daar waar deze opmerkt dat de steunmaatregelen de mededinging op de markt en de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. De onderneming had namelijk moeten worden geliquideerd als de aflossingsdatum voor tranche B van de FDES-lening van 10 miljoen EUR niet was verplaatst. De gevolgen voor de mededingingsstructuur van de markt zijn dus bepaald niet gering. Een en ander krijgt des te meer gewicht indien rekening wordt gehouden met de omvang van de begunstigde onderneming en de belangrijke rol die zij speelt op de Franse markt voor huishoudelijke apparaten. |
6.1.2. Onderzoek naar de verenigbaarheid
(90) |
De belanghebbende wijst erop dat de begunstigde onderneming in oktober 2008 reeds herstructureringssteun ten bedrage van 31 miljoen EUR (op 25 juli 2012 door de Commissie goedgekeurd (16)) heeft ontvangen, hetgeen betekent dat het in de richtsnoeren van 2004 vermelde beginsel van eenmaligheid niet is nageleefd. Omdat dit argument slechts hout snijdt indien er sprake is van economische continuïteit tussen FagorBrandt en Groupe Brandt, wijst de belanghebbende op meerdere punten: de nieuwe eigenaar heeft vrijwel alle materiële en immateriële vaste activa verworven van de ondernemingen die in Frankrijk tot FagorBrandt behoorden, Groupe Brandt heeft momenteel meer dan twee derde van de werknemers van de oude structuur in dienst, verricht dezelfde economische activiteit en realiseert een soortgelijke productie, en veruit de meeste bestuurders zijn op hun plek blijven zitten. |
(91) |
De belanghebbende geeft aan dat, zelfs indien geen economische continuïteit tussen beide entiteiten wordt aangenomen, met twee van de drie maatregelen, die als staatssteun moeten worden aangemerkt, nog altijd het beginsel van eenmaligheid zou worden geschonden. |
(92) |
Evenzo zouden de staatssteunmaatregelen volstrekt onverenigbaar zijn met de richtsnoeren van 2004 indien Groupe Brandt als een pas opgerichte onderneming zou worden beschouwd. |
(93) |
Wat het criterium van de beperking van de steun tot het strikt noodzakelijke minimum betreft, herinnert de belanghebbende eraan dat de begunstigde onderneming deel uitmaakt van de Cevital-groep, waarvan de geconsolideerde omzet in 2013 2,4 miljard EUR bedroeg. Daarom verbaast het hem dat Frankrijk niet meer informatie heeft verschaft over de mogelijkheid voor Cevital om de moeilijkheden van de begunstigde onderneming intern aan te pakken. |
(94) |
In de richtsnoeren van 2004 wordt aangegeven dat herstructureringssteun niet mag dienen om een onderneming kunstmatig in leven te houden. Deze situatie kan zich met name voordoen in een sector met een grote structurele overcapaciteit waarin de begunstigde zich slechts kan handhaven dankzij opeenvolgende staatssteunmaatregelen. De belanghebbende constateert dat FagorBrandt in 2012 een ontoereikende benuttingsgraad (57 %) kende vergeleken met de rest van de markt (82 %). |
(95) |
In dit verband lijkt een herstel van de levensvatbaarheid van de begunstigde onderneming zeer onzeker, omdat enerzijds de markt uiterst competitief is en anderzijds de Cevital-groep binnen Europa geen enkele ervaring heeft in deze sector. Dat deze groep weinig ervaring op het gebied van onderzoek en ontwikkeling heeft, illustreert hoe moeilijk het is synergieën tot stand te brengen. |
(96) |
De belanghebbende verbaast zich erover dat Frankrijk geen herstructureringsplan met een nauwkeurig tijdschema heeft ingediend, terwijl in de richtsnoeren van 2004 staat dat een dergelijk plan binnen een redelijk tijdsbestek zijn beslag moet krijgen. |
(97) |
Ten slotte wijst de belanghebbende op de mededingingsvervalsende effecten die de betrokken maatregelen beslist zullen hebben. Zo heeft de belanghebbende uit eigen middelen een kostbaar herstructureringsprogramma gefinancierd. Deze inspanning zou lonender zijn geweest indien de begunstigde onderneming niet een belangrijk deel van de markt in handen zou hebben als gevolg van de staatssteun. Indien de belanghebbende meer zou kunnen verkopen, zou hij zijn benuttingsgraad kunnen verhogen en zijn eenheidskosten in het voordeel van de consument kunnen verlagen. Het ontbreken van compenserende maatregelen lijkt derhalve ongerechtvaardigd. |
6.2. Opmerkingen van Frankrijk
6.2.1. Achtergrond
(98) |
Ten eerste ontkent Frankrijk dat er steun is verleend in de vorm van schuldverlichting of dat de rechtbank van koophandel van Nanterre toestemming heeft gegeven voor de verwerving van activa tegen een lagere prijs dan de marktprijs. Het wijst er in dit verband op dat deze bewering van de belanghebbende door geen enkel feit wordt gestaafd en dat de uitspraak van de rechtbank van koophandel van Nanterre niet leidt tot een overdracht van staatsmiddelen. |
(99) |
Wat de door Brandt Italia ontvangen steun betreft, benadrukt Frankrijk dat de Commissie compenserende maatregelen aan FagorBrandt heeft opgelegd om te bevestigen dat deze steun verenigbaar is met de interne markt (17). Hetzelfde geldt voor de herstructureringssteun die FagorBrandt heeft ontvangen en die de Commissie via het toekennen van compenserende maatregelen heeft goedgekeurd (17). De belanghebbende doet zijn best om te laten zien dat deze maatregel volledig overeenstemt met eerder verleende overheidssteun, maar in werkelijkheid verwijst hij naar maatregelen die geen staatssteun inhouden of die worden geacht dankzij compenserende maatregelen geen effect op de interne markt te hebben. |
(100) |
Wat de interventie van Cevital betreft, benadrukt Frankrijk dat het bedrijfsplan is uitgewerkt in het kader van een nieuwe industriële en commerciële strategie die tot gevolg en tot doel heeft een structuur tot stand te brengen die verschilt van de structuur van FagorBrandt. Deze strategie omvat met name […]. Frankrijk is van mening dat de geloofwaardigheid van dit bedrijfsplan een aantal particuliere investeerders, waaronder Natixis en Société Générale, ertoe heeft gebracht deze projecten te financieren. Frankrijk voegt daaraan toe dat […] een levensvatbare oplossing vormt voor het huidige probleem van de geringe benuttingsgraad dat de belanghebbende aan de orde heeft gesteld. |
(101) |
Frankrijk geeft aan dat Cevital als onderdeel van zijn bedrijfsactiviteiten reeds over een segment huishoudelijke apparaten beschikte: de groep heeft in 2013 in Algerije een productiefaciliteit voor elektrische huishoudelijke apparaten opgezet. Cevital hield zich dus niet, zoals de belanghebbende beweert, uitsluitend met montagewerkzaamheden bezig. Bovendien heeft de groep een sterke onderhandelingspositie waar het gaat om de aankoop van grondstoffen. Daarom zijn volgens Frankrijk de activiteiten van Cevital en de overname van zeer bekende merken zaken die elkaar duidelijk aanvullen. |
6.2.2. Kwalificatie van de maatregelen
(102) |
Frankrijk herinnert eraan dat de fiscale en sociale schulden die tijdens de procedure van surseance van betaling zijn ontstaan, voortvloeien uit een voor dit type procedures gangbaar mechanisme. Voorts ontkent Frankrijk dat een voor Groupe Brandt gunstige afbetalingsregeling voor de schulden is afgesproken. |
(103) |
Wat de FDES-lening van 10 miljoen EUR betreft, geeft Frankrijk opnieuw aan dat deze lening gelijktijdig met de door de Thémis-bank verstrekte lening is toegekend en dat het de voorwaarden van deze bank als referentiepunt heeft genomen. Tranche A van de FDES-lening is op voet van gelijkheid met deze particuliere lening toegekend waar het gaat om de vaststelling van tarieven, aflossing en zekerheden. Tranche B is volgens Frankrijk eveneens op voet van gelijkheid met deze lening waar het gaat om de vaststelling van tarieven, met uiteindelijke aflossingsbepalingen in ruil voor aanvullende zekerheden. Frankrijk is van mening dat het uitstellen van de terugbetaling van de lening waar de belanghebbende op doelt, een gangbare praktijk vormt in de normale betrekkingen tussen particuliere marktdeelnemers. |
(104) |
Wat de lening van 47,5 miljoen EUR betreft, is Frankrijk van oordeel dat dit bedrag niet buitensporig hoog is gezien de zeer goede financiële situatie van de Cevital-groep (eerder in de buurt van een AA-rating dan van de door de belanghebbende veronderstelde CCC-rating). Frankrijk wijst erop dat het belangrijk is deze lening in de context te plaatsen van het totaal van de bedragen die particuliere investeerders, waaronder Société Générale en Natixis, hebben voorgeschoten. Het land bevestigt nogmaals de geloofwaardigheid en de omvang van de toegekende zekerheden. Ten slotte herinnert Frankrijk eraan dat het geen nut heeft een voorbeeld van een aanbieding van een financiële instelling over te leggen, omdat in het onderhavige geval particuliere investeerders daadwerkelijk financiering hebben verschaft. |
7. BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGELEN
(105) |
De Commissie heeft vragen over de kwalificatie en de verenigbaarheid van drie maatregelen: i) een FDES-lening van 10 miljoen EUR, ii) een FDES-lening van 47,5 miljoen EUR en iii) de kwijtschelding van fiscale en sociale schulden. |
7.1. Beoordeling van de aanwezigheid van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU
(106) |
De Commissie moet nagaan of de onderzochte maatregelen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kunnen vormen. |
(107) |
Op grond van artikel 107, lid 1, VWEU „zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”. |
(108) |
Op grond van deze bepaling moet een maatregel, om als staatssteun te worden aangemerkt, aan elk van onderstaande voorwaarden voldoen: i) de maatregel is afkomstig van de staat, ii) de maatregel is selectief, iii) de maatregel verleent de begunstigde een economisch voordeel en iv) de maatregel vervalst de mededinging of dreigt deze te vervalsen en kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. |
7.1.1. Aanwezigheid van staatsmiddelen en criterium van de toerekenbaarheid
(109) |
De FDES-leningen zijn toegekend bij besluit van de minister van Economie en Financiën. De tenuitvoerlegging van dat besluit is in handen van de directeur-generaal van de Schatkist. De desbetreffende middelen zijn afkomstig van een speciale rekening van de Schatkist, en de terugbetalingen in hoofdsom en rente komen eveneens ten goede aan de begroting van Frankrijk. De leningen worden namens Frankrijk door Natixis ondertekend, betaald en beheerd op basis van een overeenkomst tussen Natixis en Frankrijk. |
(110) |
Voor de kwijtschelding van fiscale en sociale schulden moeten per definitie overheidsmiddelen worden gebruikt. In dat geval doet Frankrijk afstand van bepaalde ontvangsten, hetgeen dus een rechtstreeks effect op de begroting van het land zou hebben. |
(111) |
De Commissie concludeert bijgevolg dat de onderzochte maatregelen het gebruik van staatsmiddelen inhouden en aan Frankrijk kunnen worden toegerekend. |
7.1.2. Selectiviteit
(112) |
De Commissie constateert dat de onderzochte leningen zijn verstrekt aan FagorBrandt en aan Groupe Brandt, de onderneming die de activa van FagorBrandt heeft overgenomen. Hoewel het FDES tot taak heeft leningen voor economische en sociale ontwikkeling toe te kennen onder de voorwaarden van de circulaire van 26 november 2004 (18) betreffende het optreden van de staat bij de preventie en aanpak van moeilijkheden van ondernemingen, die de werkwijze ervan regelt, wordt de toekenning van leningen uit het FDES steeds per geval onderzocht. De voorwaarde met betrekking tot de selectiviteit is dus vervuld. |
(113) |
Uit gegevens die tijdens het diepgaande onderzoek zijn verkregen, met name het antwoord van Frankrijk op het inleidingsbesluit, blijkt dat de kwijtschelding van fiscale en sociale schulden heeft plaatsgevonden volgens de regels die gelden voor ondernemingen in surseance van betaling die met dit type vorderingen te maken hebben. Zo bleef FagorBrandt in overeenstemming met de voor ondernemingen in surseance van betaling geldende regelgeving tijdens de observatieperiode zijn sociale en fiscale lasten afdragen, maar was een deel van deze lasten op het moment van liquidatie niet opeisbaar en werd het dus toegevoegd aan de passiva van FagorBrandt gedurende de observatieperiode. Deze lasten zullen in het kader van de liquidatie van FagorBrandt overeenkomstig hun respectieve rang krachtens artikel L.622-17 van het wetboek van koophandel worden betaald. Het blijkt dus dat er geen kwijtschelding van fiscale en sociale schulden ten gunste van FagorBrandt heeft plaatsgevonden, maar dat overeenkomstig het voor ondernemingen in surseance van betaling geldende algemene kader is gehandeld. Bijgevolg concludeert de Commissie dat FagorBrandt niet selectief is behandeld via de kwijtschelding van fiscale en sociale schulden. |
(114) |
Derhalve komt de Commissie tot de conclusie dat de FDES-leningen selectieve maatregelen betroffen. Daarentegen heeft FagorBrandt niet geprofiteerd van een selectieve maatregel via de kwijtschelding van fiscale en sociale schulden. |
7.1.3. De aanwezigheid van een economisch voordeel
(115) |
Om te beoordelen of een overheidsmaatregel als steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU is aan te merken, dient volgens vaste rechtspraak te worden vastgesteld of de begunstigde onderneming een economisch voordeel ontvangt dat zij onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen (19). |
(116) |
Wanneer de financiële situatie van een onderneming als gevolg van overheidsmaatregelen verbetert, is er sprake van een economisch voordeel. Maatregelen van een overheidsinstantie verschaffen echter niet noodzakelijkerwijs een voordeel aan de begunstigde ervan en vormen bijgevolg geen staatssteun indien zij onder normale marktvoorwaarden plaatsvinden, d.w.z. indien de overheidsinstantie zich heeft gedragen zoals een voorzichtige marktdeelnemer in een markteconomie in een vergelijkbare situatie zou hebben gedaan. In dit verband kan het feit dat andere particuliere marktdeelnemers tegelijk met de tegemoetkoming van Frankrijk belangrijke investeringen van dezelfde aard hebben verricht en dat zij soortgelijke risico's nemen („pari passu”), erop wijzen dat Frankrijk zich als een voorzichtige investeerder heeft gedragen. |
7.1.3.1.
(117) |
Vanaf het begin heeft Frankrijk beloofd dat het FagorBrandt zou steunen ongeacht de prijs die het daarvoor zou moeten betalen, en ongeacht het geldbedrag dat uiteindelijk uit particuliere bronnen aan FagorBrandt zou worden geleend (20). Zo kondigde de Franse regering op 5 november 2013, twee dagen vóór de inleiding van de procedure van surseance van betaling, het volgende aan: „Alles moet in het werk worden gesteld om de industriële installaties van de Fagor-groep, de producent van elektrische huishoudelijke apparaten die een toekomst in Frankrijk heeft, te behouden” (21) (vertaling Commissie). Op 6 november 2013 zei de minister van Productieherstel tijdens een vergadering van de centrale ondernemingsraad over de toekomst van de groep dat „de regering zo veel mogelijk vestigingen en banen bij FagorBrandt wil veiligstellen” (22) (vertaling Commissie). Op 19 december 2013 verklaarde de minister van Productieherstel tijdens een bezoek aan een van de fabrieken van FagorBrandt: „Het is ons doel de overname te organiseren en te laten zien dat deze onderneming goed functioneert. […] De staat zal voorkomen dat de groep uitsluitend vanwege zijn merken en octrooien op agressieve wijze wordt overgenomen”(vertaling Commissie). Op 22 januari 2014 sprak de Franse regering zich op haar beurt uit: „Cevital heeft tot op heden het sociaal en bedrijfsmatig beste bod uitgebracht […]. Dit bod moet tot aan de zitting van de rechtbank van koophandel op 13 februari nog verder kunnen worden verbeterd” (23) (vertaling Commissie). |
(118) |
Op 11 april 2014 stond het volgende in een persbericht van de minister van Economie Zaken, Productieherstel en Digitalisering dat werd uitgegeven na het vonnis van de rechtbank van koophandel van San Sebastián (Spanje) dat de weg vrijmaakte voor de overdracht van de merken van FagorBrandt aan de Cevital-groep: „Vanaf het begin heeft de regering FagorBrandt terzijde gestaan, en zij zal dit overnamebod financieel steunen om de industriële installaties en de bijbehorende arbeidsplaatsen te behouden”(vertaling Commissie). |
(119) |
Op 14 april 2014 stond het volgende in een ander persbericht van de minister van Economie, Productieherstel en Digitalisering en de minister van Arbeid, Werkgelegenheid en Sociale Dialoog, uitgegeven na het vonnis van de rechtbank van koophandel van Nanterre dat de overname van FagorBrandt door de Cevital-groep mogelijk maakte: „De minister blijft er nauwlettend op toezien dat alle vestigingen weer in bedrijf zullen worden gesteld”(vertaling Commissie). |
(120) |
Derhalve merkt de Commissie op dat Frankrijk in elke fase van de gerechtelijke procedure publiekelijk en voortdurend duidelijk heeft gemaakt alles te zullen doen om de economische voortzetting van FagorBrandt te garanderen teneinde de bedrijfsactiviteit en werkgelegenheid te behouden. Een particuliere investeerder zou zich niet laten leiden door dergelijke overwegingen, die bovendien in strijd zijn met het vermeende voorzichtige karakter van de leningen. Voorts herinnert de Commissie eraan dat de activa van Fagor Electrodomésticos (dat sinds oktober 2013 in Spanje in een saneringsprocedure is verwikkeld), die voorheen het eigendom van FagorBrandt waren, zonder enige overheidssteun door de CATA-CAN-groep zijn verworven. Laatstgenoemde groep heeft in september 2014 de industriële productie van elektrische huishoudelijke apparaten hervat. |
(121) |
Ten slotte wilde Cevital FagorBrandt uitsluitend kopen indien er financiële middelen beschikbaar zouden worden gesteld, waaronder de tweede FDES-lening. |
7.1.3.2.
(122) |
Zoals uitgelegd in 2.2 zijn de publieke (FDES) en particuliere (Thémis) leningen wat betreft tranche A (5 miljoen EUR), anders dan bij tranche B, onder identieke voorwaarden toegekend. |
(123) |
Tijdens de collectieve procedure hebben twee particuliere banken (24) geweigerd een lening van 5 miljoen EUR te verstrekken, omdat zij de zekerheden gezien het risiconiveau niet toereikend vonden. Evenzo had Thémis geweigerd meer dan 5 miljoen EUR te lenen. Het is veelzeggend dat alle betrokken particuliere marktdeelnemers hebben geweigerd risico's boven een bedrag van 5 miljoen EUR aan te gaan, hoewel zij gespecialiseerd zijn in het ondersteunen van ondernemingen in moeilijkheden. Dat tranche B met een maand vertraging werd afgelost, laat zien dat de risicoanalyse van de particuliere kredietverleners juist was (25). Daarentegen is het FDES risico's aangegaan voor een bedrag van 10 miljoen EUR en vervolgens nog eens 47,5 miljoen EUR, ondanks de vertraging die de terugbetaling van tranche B had opgelopen. |
(124) |
Bovendien kent de FDES-lening van 10 miljoen EUR dezelfde vergoedingstarieven als de tweemaal geringere lening van Thémis (5 miljoen EUR). Overigens merkt de Commissie op dat Frankrijk dit punt in zijn antwoord op het inleidingsbesluit niet heeft betwist, terwijl het een van de belangrijkste punten betrof die de Commissie in het inleidingsbesluit aan de orde had gesteld. |
(125) |
Met het verstrekken van tranche B van de FDES-lening heeft Frankrijk een economisch voordeel verleend dat een voorzichtige investeerder niet zou hebben toegekend, in elk geval niet onder dezelfde voorwaarden. |
(126) |
Voor tranche B gelden zekerheden die niet laag zijn (gedeeltelijk eerste in rang) maar toch niet als hoog kunnen worden beschouwd, omdat tranche B op dit punt concurreert met tranche A van de FDES- en Thémis-lening (voor waarborgen eerste in rang) en een lagere rang heeft wat betreft de verpanding van het onroerend goed. De zekerheden kunnen dus als normaal worden beschouwd in de zin van de mededeling van 2008. |
(127) |
Gezien haar financiële situatie op het moment van verstrekking van de lening moet FagorBrandt als een onderneming met CCC-rating in de zin van de mededeling van 2008 worden beschouwd. |
(128) |
Bij gebreke van elementen op basis waarvan de rentetarieven in de mededeling van 2008 ter discussie kunnen worden gesteld, is de Commissie van oordeel dat het markttarief kan worden berekend op basis van die mededeling en 7,03 % bedraagt (0,53 % voor het referentiepercentage van Frankrijk op het moment van toekenning van de lening + 650 basispunten). |
(129) |
Gezien haar eerdere besluitvormingspraktijk is de Commissie van oordeel dat het steunbedrag gelijk is aan het verschil tussen de volgens de mededeling van 2008 berekende rente (7,03 %), toegepast op de hoofdsom van de lening, 10 miljoen EUR, en de rente die door Frankrijk voor de hoofdsom van de lening, 10 miljoen EUR, is gehanteerd ([5-10] %), welk verschil wordt berekend voor de duur van de terbeschikkingstelling van het bedrag aan FagorBrandt (26). |
7.1.3.3.
(130) |
De FDES-lening van 47,5 miljoen EUR is onderverdeeld in drie tranches: tranche A van 11,2 miljoen EUR, tranche B van 23,8 miljoen EUR en tranche C van 12,5 miljoen EUR. De leningen van Société Générale en Natixis bedragen elk 7,5 miljoen EUR en zijn beide onderverdeeld in twee tranches: tranche A van 2,4 miljoen EUR en tranche B van 5,1 miljoen EUR. |
(131) |
De zekerheden. Uit de informatie die Frankrijk naar aanleiding van het inleidingsbesluit heeft verstrekt, kan worden opgemaakt dat er onlangs een onafhankelijke expertise is verricht om de waarde van de door onroerend goed gedekte zekerheden te bepalen; deze waarde werd vastgesteld op [30-50] miljoen EUR. Verder heeft Groupe Brandt voor [20-30] miljoen EUR de merken van Fagor Ierland gekocht. De overige zekerheden zijn niet onafhankelijk geëvalueerd, zodat de Commissie de kwaliteit ervan niet kan beoordelen. Derhalve is de Commissie van mening dat de zekerheden als normaal kunnen worden beschouwd in de zin van de mededeling van 2008. |
(132) |
De rente. Frankrijk betoogt in zijn antwoord op het inleidingsbesluit dat de Commissie ten onrechte een CCC-rating aan Groupe Brandt heeft gegeven, aangezien deze onderneming deel uitmaakt van de Cevital-groep, die een BB- of B-rating heeft. Dit argument is op zijn minst verrassend te noemen. Cevital is namelijk niet de kredietnemer en staat evenmin garant voor de FDES-lening. Dat de Cevital-groep financieel zodanig gezond is dat hem een BB- of B-rating is toegekend, is wellicht geruststellend voor financiële instellingen die eventueel bereid zijn een lening te verstrekken aan een dochtermaatschappij van de Cevital-groep, maar het biedt op geen enkele wijze een garantie tegen de risicovolle CCC-rating van Groupe Brandt. Indien moet worden ingestemd met het argument van Frankrijk dat de leencapaciteit van Groupe Brandt op dezelfde wijze als die van Cevital moet worden beoordeeld, is het op zijn minst verrassend dat door geen enkele particuliere investeerder een lening aan Groupe Brandt is verstrekt. Zoals in 7.1.3.1 is beschreven, blijkt daarnaast uit de verklaringen van verschillende vertegenwoordigers van Frankrijk dat de steunmaatregelen uitsluitend tot doel hadden FagorBrandt en Groupe Brandt te hulp te komen; dat is als zodanig publiekelijk aan de schuldeisers bekendgemaakt. Dit argument kan dus niet worden aanvaard. |
(133) |
Daarbij komt dat gezien de moeilijkheden waarmee de voorloper van Groupe Brandt te kampen had, laatstgenoemde niet beschouwd kan worden als een onderneming zonder kredietverleden in de zin van de mededeling van 2008. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat, ten eerste, geen enkele particuliere kredietverlener risico heeft willen lopen door liquide middelen aan de onderneming te verstrekken, en, ten tweede, Groupe Brandt als de economische opvolger van FagorBrandt moet worden beschouwd, zoals in 8.2 wordt aangetoond. |
(134) |
Bovendien stelt Frankrijk dat de particuliere kredietverleners voor elke tranche hetzelfde tarief hebben berekend als het FDES. Voor de tranches A van de FDES-lening en de particuliere leningen gelden weliswaar dezelfde voorwaarden (Euribor + [300-600] basispunten) en dezelfde zekerheden, maar het bedrag van tranche A van de FDES-lening is bijna vijfmaal zo groot als het bedrag van de tranches A van de particuliere leningen. Evenzo zijn de tranches B van de FDES-leningen en de particuliere leningen weliswaar aan dezelfde voorwaarden onderworpen (Euribor + [300-600] basispunten), maar is het bedrag van tranche B van de FDES-lening eveneens bijna vijfmaal zo hoog. |
(135) |
Wat tranche C betreft, merkt de Commissie op dat het vergoedingstarief hoger is dan voor de tranches A ([0-5] %) en B ([0-5 %]), terwijl de aflossingstermijn korter is dan die van de andere tranches. Hoewel de leningen in verschillende tranches zijn onderverdeeld, moeten de publieke en particuliere leningen in hun geheel worden geanalyseerd. |
(136) |
Wanneer men alle aspecten van de FDES-lening en de leningen van Société Générale en Natixis in ogenschouw neemt, blijkt het enorme verschil in blootstelling van de schuldeisers: Frankrijk heeft zesmaal zo veel geleend als elk van de banken, wier taak het nu juist is ondernemingen liquide middelen te verstrekken, hetgeen zeker niet de taak is van Frankrijk. Daarbij komt dat Société Générale en Natixis sinds lange tijd een zakelijke relatie onderhouden met FagorBrandt, waarvan Groupe Brandt als de opvolger kan worden beschouwd (27), en dat zij behoren tot een consortium van financiers dat is ingesteld om de onderneming te ondersteunen (28). Frankrijk, dat a priori geen belang heeft bij de voortzetting van FagorBrandt, heeft allereerst 10 miljoen EUR geleend, en vervolgens een nieuwe, viermaal hogere lening toegekend, ondanks het feit dat tranche B van de eerste lening met vertraging werd afgelost. Geen enkele voorzichtige schuldeiser zou zoiets hebben gedaan. Het bewijs daarvoor is dat Thémis uitsluitend een lening van 5 miljoen EUR heeft toegekend. Voorts gelden voor de FDES-lening dezelfde zekerheden als voor de leningen van Société Générale en Natixis, hoewel de FDES-lening zesmaal zo hoog is als de beide andere leningen. Daar komt bij dat, gezien de publieke verklaringen van vertegenwoordigers van Frankrijk, Société Générale en Natixis, beide banken beslist op de hoogte waren van de bereidheid van Frankrijk om Groupe Brandt geld te lenen. Het besluit om hun respectieve leningen te verstrekken, moet dus wel beïnvloed zijn door het feit dat het vrijwel zeker was dat Frankrijk zou helpen om de door Groupe Brandt overgenomen activiteiten voor te zetten, wat hun risico's zou beperken. Daarnaast beheert Natixis namens Frankrijk de FDES-leningen, wat zijn besluit eveneens zal hebben beïnvloed. Natixis profiteerde niet alleen van de voordelen die inherent waren aan de aan Groupe Brandt verstrekte lening, maar kreeg, door positief op de vraag van de overheid te reageren, tevens de mogelijkheid om ook in de toekomst FDES-leningen te beheren, zodat zijn positie niet vergelijkbaar is met die van Frankrijk. Bovendien heeft het FDES met de steun aan FagorBrandt en vervolgens Groupe Brandt bijna 20 % verbruikt van de begroting van 300 miljoen EUR die krachtens de financieringswet voor 2014 aan het fonds was toegekend, terwijl de particuliere kredietverleners zich in verhouding tot hun respectieve leencapaciteit aan veel minder risico hebben blootgesteld. |
(137) |
Er moet dus een andere reden zijn geweest om de onvoorwaardelijke, door de vertegenwoordigers van Frankrijk wereldkundig gemaakte steun te rechtvaardigen. Uit hun opeenvolgende verklaringen blijkt dat Frankrijk de werkgelegenheid en de productie van FagorBrandt op het Franse grondgebied wenste veilig te stellen. Dat zijn beweegredenen die mijlenver verwijderd zijn van de overwegingen van een particuliere schuldeiser. |
(138) |
Frankrijk heeft zich dus niet als een voorzichtige particuliere investeerder gedragen en de voor de drie tranches van de FDES-lening van 47,5 miljoen EUR geldende tarieven zijn niet marktconform. |
(139) |
Bij gebreke van elementen op basis waarvan de rentetarieven in de mededeling van 2008 ter discussie kunnen worden gesteld, is de Commissie van oordeel dat het markttarief kan worden berekend op basis van die mededeling. Aangezien de zekerheden als normaal kunnen worden beschouwd in de zin van de mededeling van 2008 en Groupe Brandt hetzij als een nieuwe onderneming, hetzij als de economische opvolger van FagorBrandt kan worden aangemerkt, moeten 650 basispunten worden toegepast op het op het moment van toekenning van de lening geldende referentiepercentage van Frankrijk (0,53 %). |
(140) |
Gezien haar eerdere besluitvormingspraktijk is de Commissie van oordeel dat het steunbedrag gelijk is aan het verschil tussen de 7,03 % (0,53 % voor het referentiepercentage van Frankrijk + 650 basispunten), toegepast op de hoofdsom van elk van de tranches van de lening, respectievelijk 11,2 miljoen EUR, 23,8 miljoen EUR en 12,5 miljoen EUR, en de rente voor de tranches A, B en C ([0-5] %, [0-5] %, [0-5] %) die voor de hoofdsom van de tranches A, B en C, respectievelijk 11,2 miljoen EUR, 23,8 miljoen EUR en 12,5 miljoen EUR, is gehanteerd, welk verschil wordt berekend voor de duur van de terbeschikkingstelling van het bedrag aan FagorBrandt (29). |
7.1.4. Ongunstige beïnvloeding van de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten
(141) |
De maatregelen begunstigen FagorBrandt en Groupe Brandt doordat daarmee aanvullende middelen aan deze ondernemingen worden verschaft en de stopzetting van hun activiteiten wordt voorkomen. Dankzij de steunmaatregelen hebben de ondernemingen een sterkere concurrentiepositie kunnen behouden dan indien geen steun was verleend. Deze maatregelen dreigen dus de mededinging tussen de producenten van grote elektrische huishoudelijke apparaten te vervalsen. |
(142) |
Bovendien wordt de markt van grote elektrische huishoudelijke apparaten gekenmerkt door belangrijk handelsverkeer tussen de lidstaten. |
(143) |
De Commissie concludeert bijgevolg dat het voordeel dat door de onderzochte maatregelen wordt verleend aan een onderneming die actief is op een markt die openstaat voor concurrentie, de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. |
7.1.5. Conclusie ten aanzien van de vraag of er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU
(144) |
De Commissie is van oordeel dat de door Frankrijk aan FagorBrandt en Groupe Brandt verstrekte leningen staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. |
(145) |
Daarentegen concludeert de Commissie dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU via de kwijtschelding van fiscale en sociale schulden die Frankrijk aan FagorBrandt heeft toegekend. |
7.2. Beoordeling van de verenigbaarheid van de maatregelen met de toepasselijke staatssteunregels
(146) |
Het verbod op staatssteun als bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU, is absoluut noch onvoorwaardelijk. Met name vormen de leden 2 en 3 van artikel 107 VWEU rechtsgrondslagen die het mogelijk maken bepaalde steunmaatregelen als verenigbaar met de interne markt te beschouwen. |
(147) |
In dit geval is de Commissie van oordeel dat de steun is toegekend om de levensvatbaarheid op lange termijn van ondernemingen in moeilijkheden te herstellen. Bijgevolg dient te worden nagegaan of de onderzochte maatregelen op grond van artikel 107, lid 3, VWEU als verenigbaar kunnen worden beschouwd. |
7.2.1. Toepasselijke rechtsgrond
(148) |
In punt 137 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (30) wordt bepaald: „De Commissie zal reddings- of herstructureringssteun die zonder haar toestemming — en dus in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag — is toegekend, op grond van deze richtsnoeren onderzoeken op zijn verenigbaarheid met de interne markt wanneer die steun geheel of gedeeltelijk na de bekendmaking van deze richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie is toegekend.” Vervolgens staat in punt 138: „In alle overige gevallen zal zij het onderzoek uitvoeren op basis van de op het tijdstip van de toekenning van de steun geldende richtsnoeren.”. |
(149) |
Omdat de onderzochte maatregelen respectievelijk in november 2013 en april 2014 zijn toegekend, moet de verenigbaarheid ervan in het licht van de richtsnoeren van 2004 worden geanalyseerd. |
(150) |
Frankrijk heeft geen opmerkingen over de verenigbaarheid van de maatregelen gemaakt. Volgens Frankrijk vormen de aan FagorBrandt en Groupe Brandt verstrekte leningen geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en hoeft dus niet te worden nagegaan of zij voldoen aan de in de richtsnoeren van 2004 vastgelegde beginselen. |
(151) |
In dit verband dient te worden gewezen op het standpunt van het Hof van Justitie, dat in het arrest Italië/Commissie, C-364/90, heeft verklaard: „Ten aanzien van het eerste middel zij eraan herinnerd, dat de lidstaat die om een machtiging verzoekt om steun te verstrekken in afwijking van de verdragsregels, verplicht is met de Commissie samen te werken. Ingevolge deze verplichting dient hij met name alle gegevens te verstrekken aan de hand waarvan deze instelling kan nagaan, of aan de voorwaarden voor de gevraagde afwijking is voldaan.” (31) |
7.2.2. De FDES-lening van 10 miljoen EUR aan FagorBrandt
(152) |
Een van de fundamentele beginselen van reddings- en herstructureringssteun is het beginsel van eenmaligheid dat wordt genoemd in punt 72 van de richtsnoeren van 2004: „In overeenstemming met ditzelfde beginsel [van eenmaligheid] mag ook herstructureringssteun slechts eenmaal worden toegekend, om te voorkomen dat ondernemingen die enkel dankzij herhaalde staatssteun kunnen overleven, ten onrechte steun ontvangen.” Punt 73 voegt daaraan toe: „Wanneer een voornemen tot het verlenen van reddings- of herstructureringssteun bij de Commissie wordt aangemeld, moet de lidstaat aangeven of de betrokken onderneming in het verleden reeds reddings- of herstructureringssteun heeft ontvangen, met inbegrip van vóór de datum van toepassing van de onderhavige richtsnoeren verleende steun en van niet-aangemelde steun […]. Indien dit het geval is en wanneer minder dan tien jaar is verstreken sinds de toekenning van de reddingssteun, het aflopen van de herstructureringsperiode of de beëindiging van de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan (naargelang welke van deze gebeurtenissen het meest recent is), staat de Commissie geen verdere reddings- of herstructureringssteun toe […]”. |
(153) |
In dit geval heeft FagorBrandt in 2008 herstructureringssteun ontvangen die door de Commissie verenigbaar is verklaard. Bovendien is geen enkele van de in punt 73 van de richtsnoeren van 2004 bedoelde uitzonderingen van toepassing. Nieuwe herstructureringssteun die binnen zes jaar na de vorige maatregel is verleend, kan dus in geen geval verenigbaar met de staatssteunregels zijn. |
(154) |
De Commissie concludeert bijgevolg dat de staatssteun voor FagorBrandt uit hoofde van de FDES-lening van 25 november 2013 onverenigbaar is met de interne markt krachtens de voorschriften voor de uitvoering van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU als vervat in de richtsnoeren van 2004. |
7.2.3. De FDES-lening van 47,5 miljoen EUR aan Groupe Brandt
(155) |
Zoals aangetoond in 8.2 moet Groupe Brandt worden beschouwd als de economische opvolger van FagorBrandt. In die hoedanigheid kon Groupe Brandt dus geen herstructureringssteun ontvangen krachtens het in de punten 72 en 73 van de richtsnoeren van 2004 vermelde beginsel van eenmaligheid. |
(156) |
Bovendien geldt ten overvloede dat zelfs al zou Groupe Brandt — in strijd met de in 8.2 getrokken conclusies — als een pas opgerichte onderneming worden beschouwd, de steun niet verenigbaar kan worden verklaard vanwege punt 12 van de richtsnoeren van 2004, waarin staat: „Voor de toepassing van de onderhavige richtsnoeren komt een pas opgerichte onderneming niet voor reddings- of herstructureringssteun in aanmerking, zelfs niet wanneer haar aanvankelijke financiële positie onzeker is. Dit geldt bijvoorbeeld voor ondernemingen die uit de liquidatie van een bestaande onderneming ontstaan of die de activa van een dergelijke onderneming overnemen.”. In casu is Groupe Brandt op 15 januari 2014 als gevolg van de liquidatie van FagorBrandt opgericht. Groupe Brandt had hoe dan ook geen staatssteun kunnen ontvangen in het kader van herstructureringssteun. |
(157) |
De Commissie concludeert bijgevolg dat de staatssteun voor Groupe Brandt uit hoofde van de FDES-lening van 24 april 2014 onverenigbaar is met de interne markt krachtens de voorschriften voor de uitvoering van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU als vervat in de richtsnoeren van 2004. |
8. TERUGVORDERING EN ECONOMISCHE CONTINUÏTEIT
8.1. Analysekader
(158) |
Overeenkomstig de bepalingen van het VWEU en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie is de Commissie bevoegd om te besluiten dat de betrokken lidstaat de steun moet intrekken of wijzigen wanneer de Commissie vaststelt dat deze onverenigbaar is met de interne markt (32). Eveneens volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie is de verplichting van een lidstaat om door de Commissie als onverenigbaar met de interne markt aangemerkte steun in te trekken, bedoeld om de vroegere toestand te herstellen (33). |
(159) |
In dit verband heeft het Hof bepaald dat dit doel wordt bereikt als de begunstigde de wegens onrechtmatige steun ontvangen bedragen heeft terugbetaald en daardoor het marktvoordeel verliest dat hij ten opzichte van zijn concurrenten genoot, en de toestand van vóór de steunverlening wordt hersteld (34). |
(160) |
Overeenkomstig de rechtspraak wordt in artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (35) het volgende bepaald: „Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen […]”. |
(161) |
Aangezien de onderhavige steun in strijd met artikel 108 VWEU ten uitvoer is gelegd en als onrechtmatige en onverenigbare steun moet worden beschouwd, moet deze worden teruggevorderd om de toestand te herstellen die op de markt bestond voordat de steun werd verleend. De terugvordering moet derhalve de periode bestrijken waarin de begunstigde een voordeel ontving, d.w.z. de periode tussen het tijdstip waarop de steun aan de begunstigde ter beschikking is gesteld en de daadwerkelijke terugvordering ervan. De terug te vorderen bedragen omvatten de tot aan de daadwerkelijke terugbetaling verschuldigde rente. Volgens de rechtspraak moet de terugvorderingsrente beginnen te lopen vanaf de datum van daadwerkelijke beschikbaarstelling van de steun (36). |
(162) |
Frankrijk moet dus van FagorBrandt de onverenigbare steun die wordt gevormd door de FDES-lening van 25 november 2013, en van Groupe Brandt de onverenigbare steun die wordt gevormd door de FDES-lening van 24 april 2014, terugvorderen. |
8.2. Terugvordering van de onverenigbare steun van FagorBrandt — Economische continuïteit
(163) |
Volgens de rechtspraak kan de verplichting tot terugvordering worden uitgebreid tot een nieuwe onderneming waaraan de begunstigde van de steun een gedeelte van haar activa heeft overgedragen, wanneer op basis van deze overdracht economische continuïteit tussen de beide ondernemingen kan worden geconstateerd (37). Het mag namelijk niet worden uitgesloten dat de verplichting tot terugvordering wordt uitgebreid tot een andere entiteit, voor zover is komen vast te staan dat deze laatste daadwerkelijk van de betrokken steun heeft geprofiteerd als gevolg van een economische continuïteit tussen de beide entiteiten. Zou dit zo zijn, dan zouden de overnemers van de activiteiten van de begunstigden vervolgens ook de steun moeten terugbetalen die onverenigbaar met de interne markt wordt geacht. |
(164) |
De FDES-lening van 10 miljoen EUR is toegekend aan FagorBrandt. FagorBrandt is echter geliquideerd en de activa ervan zijn bij vonnis van de rechtbank van koophandel van Nanterre van 15 april 2014 overgedragen. Er moet derhalve worden onderzocht of de overnemers van de activiteiten van FagorBrandt, te weten Variance Technologies, Pierre Jullien en Groupe Brandt, kunnen worden beschouwd als de economische opvolgers van FagorBrandt en derhalve kunnen worden geacht terugbetaling verschuldigd te zijn van de met de interne markt onverenigbare steun die FagorBrandt heeft ontvangen. |
(165) |
Krachtens de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Italië en SIM2/Commissie (38), waarop de Commissie haar beschikkingen Olympic Airlines en Alitalia en haar besluit Sernam heeft gebaseerd (39), steunt de analyse van de economische continuïteit tussen marktdeelnemers op een reeks aanwijzingen. De rechtspraak somt de volgende factoren op die in aanmerking genomen kunnen worden: i) de omvang van de overgedragen activa, ii) de prijs waartegen deze activa worden overgedragen, iii) de identiteit van de overnemers, iv) het tijdstip waarop de overname plaatsvindt en v) de economische rechtvaardiging van de overname. Deze reeks aanwijzingen is door het Hof van Justitie bevestigd in zijn arrest Ryanair/Commissie (40) van 28 maart 2012, waarin de beschikking van de Commissie in de zaak Alitalia is bekrachtigd. |
(166) |
In casu kunnen Variance Technologies (vestiging van Aizenay) en Pierre Jullien (productievestiging van Roche-sur-Yon), gezien de uiterst beperkte hoeveelheid activa die zij hebben overgenomen, niet als de economische opvolgers van FagorBrandt worden beschouwd. |
(167) |
Groupe Brandt daarentegen heeft via zijn moedermaatschappij alle materiële en immateriële activa die het volledige eigendom van FagorBrandt waren, en alle voorraden overgenomen. Ten slotte heeft Groupe Brandt ook de merken en octrooien van FagorBrandt verkregen. Voorts heeft Groupe Brandt als gevolg van de liquidatie van FagorBrandt bijna 90 % van de arbeidsovereenkomsten van Fagorbrandt overgenomen. |
(168) |
Daarnaast is de prijs waartegen Groupe Brandt de activa heeft verworven, door de rechtbank van koophandel van Nanterre vastgesteld in het kader van de collectieve procedure betreffende FagorBrandt en niet in het kader van een markttransactie. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat Groupe Brandt de activa van FagorBrandt tegen een prijs van [0-5 miljoen] EUR heeft verworven, terwijl de omzet van de onderneming in 2012 [600-800] miljoen EUR bedroeg. Voorts dient te worden opgemerkt dat behalve Groupe Brandt geen enkele onderneming activa van FagorBrandt heeft verworven. De prijs waartegen de overdracht heeft plaatsgevonden, is dus niet uit de confrontatie van verschillende concurrerende biedingen voortgekomen. De prijs waartegen Groupe Brandt de activa van FagorBrandt heeft verworven, kan dus niet worden geacht uit een markttransactie voort te komen. |
(169) |
Bovendien was Groupe Brandt voornemens dezelfde productiewerkzaamheden als FagorBrandt met dezelfde merken voort te zetten. In dit verband dient te worden opgemerkt dat Groupe Brandt alle voorraden van FagorBrandt (41) en alle toezeggingen van leveranciers en klanten met betrekking tot de overgedragen activiteiten heeft overgenomen. Daarnaast heeft Cevital duidelijk en publiekelijk (42) aangegeven dat de groep van plan was de activa van FagorBrandt in de eigen handelsstrategie te integreren, omdat elektrische huishoudelijke apparaten reeds 10 % van de omzet van de Cevital-groep vertegenwoordigden. Ten slotte is het zeer veelzeggend dat Groupe Brandt het recht heeft overgenomen om de bekendste merken van de onderneming in Frankrijk, namelijk Brandt, De Dietrich, Vedette, Sauter en Easycook, te voeren. |
(170) |
Gezien de omvang van de overgedragen activa, de prijs waartegen deze activa zijn overgedragen en de economische rechtvaardiging van de overname, concludeert de Commissie bijgevolg dat er sprake is van economische continuïteit tussen FagorBrandt en Groupe Brandt. |
(171) |
In een e-mail van 1 maart 2016 heeft Frankrijk de Commissie meegedeeld dat Groupe Brandt als economische opvolger van FagorBrandt het in punt 7.1.3.2 van dit besluit vermelde steunelement had terugbetaald en tevens de terugvorderingsrente tot en met 29 februari 2016 had voldaan. Op 29 februari 2016 heeft Groupe Brandt het steunbedrag en de bijbehorende rente, oftewel [0-100 000] EUR, aan Frankrijk teruggestort. |
(172) |
In het algemeen is de terugbetaling van steun erop gericht de vervalsing van de mededinging die voortkomt uit een bepaald concurrentievoordeel (in casu het steunelement in de FDES-lening van 10 miljoen EUR), op te heffen en aldus de toestand van vóór de steunverlening te herstellen (43). |
(173) |
Bijgevolg is er geen reden meer om van Groupe Brandt de door Fagorbrandt ontvangen onverenigbare staatssteun terug te vorderen. |
8.3. Terugvordering van de onverenigbare steun van Groupe Brandt
(174) |
Wat de FDES-lening van 47,5 miljoen EUR aan Groupe Brandt betreft, moet alleen Groupe Brandt de onterecht ontvangen steun terugbetalen. De lening is namelijk speciaal toegekend aan Groupe Brandt, een onderneming die op de dag dat dit besluit wordt vastgesteld, nog steeds in bedrijf is. De vraag of er sprake is van economische continuïteit tussen enerzijds Cevital en Exagon en anderzijds Groupe Brandt, is dus niet aan de orde. |
(175) |
Aangezien de steunmaatregelen in de vorm van een lening zijn toegekend, is de Commissie voorts van mening dat de steun tastbaar wordt en in beginsel tastbaar zal blijven worden op het moment dat elk van de termijnbedragen voor de terugbetaling wordt voldaan. |
(176) |
In een e-mail van 1 maart 2016 heeft Frankrijk de Commissie meegedeeld dat Groupe Brandt, wat betreft de termijnen tot en met 29 februari 2016, het steunelement in de FDES-lening van 47,5 miljoen EUR voor Groupe Brandt (zie punt 7.1.3.3 van dit besluit) had terugbetaald en tevens de terugvorderingsrente tot en met dezelfde datum van 29 februari 2016 had voldaan. Op 29 februari 2016 heeft Groupe Brandt het steunbedrag en de bijbehorende rente, oftewel [0-5 miljoen] EUR, aan Frankrijk teruggestort. |
(177) |
Bovendien is de rente van de FDES-lening voor alle toekomstige termijnen vanaf 1 maart 2016 verhoogd tot 7,03 %. Dit blijkt uit een op 1 maart 2016 door Frankrijk aan de Commissie toegezonden bijlage bij de leenovereenkomst. |
(178) |
Wat deze punten betreft, is de Commissie van oordeel dat het steunelement in de FDES-lening van 47,5 miljoen EUR is weggenomen en dat de toestand van vóór de verlening van de onverenigbare steun is hersteld, in overeenstemming met de rechtspraak ter zake (44). Bovendien zal in de toekomst geen steun meer worden verleend. |
(179) |
Bijgevolg is er geen reden meer om onverenigbare steun van Groupe Brandt terug te vorderen. |
9. CONCLUSIE
(180) |
De Commissie stelt vast dat Frankrijk, door FDES-leningen aan FagorBrandt en Groupe Brandt toe te kennen, in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU op onrechtmatige wijze staatssteun heeft toegekend. Door de terugbetaling van de leningen en de aanpassing van de leenovereenkomst aan de marktvoorwaarden, is de toestand van vóór de verlening van deze onrechtmatige staatssteun echter hersteld, zodat er geen reden meer is de terugvordering en intrekking van de betrokken maatregelen te gelasten, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De staatssteun uit hoofde van de aan FagorBrandt op 28 november 2013 verstrekte leningen van het Fonds de développement économique et social (FDES) die, voor zover het toegepaste rentetarief lager is dan het rentetarief dat in het onderhavige besluit is berekend op basis van de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (hierna de „mededeling van 2008” genoemd), namelijk 7,03 %, door Frankrijk in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op onrechtmatige wijze ten gunste van FagorBrandt is toegekend, is met de interne markt onverenigbaar.
2. De staatssteun uit hoofde van de aan Groupe Brandt op 24 april 2014 verstrekte FDES-lening die, voor zover het toegepaste rentetarief lager is dan het rentetarief dat in het onderhavige besluit is berekend op basis van de mededeling van 2008, namelijk 7,03 %, door Frankrijk in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op onrechtmatige wijze ten gunste van Groupe Brandt is toegekend, is met de interne markt onverenigbaar.
Artikel 2
Na vaststelling van de terugbetaling door Groupe Brandt van de in artikel 1 bedoelde steun is de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie overbodig geworden.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.
Gedaan te Brussel, 15 maart 2016.
Voor de Commissie
Margrethe VESTAGER
Lid van de Commissie
(1) PB C 460 van 19.12.2014, blz. 66.
(2) Zie voetnoot 1.
(*) Vertrouwelijke informatie.
(3) Société Générale, Natixis, CACIB, Arkea en BBVA.
„I. — Vorderingen die op wettige wijze ontstaan na het vonnis tot inleiding van de procedure met het oog op het verloop van de procedure of de observatieperiode, of als tegenprestatie voor een prestatie die gedurende deze periode aan de schuldenaar is verleend, worden op de vervaldatum betaald.
II. — Wanneer deze vorderingen niet op de vervaldatum worden betaald, worden zij met voorrang vóór alle andere vorderingen betaald, ongeacht of daaraan voorrechten of zekerheden zijn verbonden, uitgezonderd vorderingen die gewaarborgd worden door het voorrecht als bedoeld in de artikelen L. 3253-2, L. 3253-4 en L. 7313-8 van het wetboek van arbeid, gerechtskosten die op wettige wijze ontstaan na het vonnis tot inleiding van de procedure met het oog op het verloop van de procedure en vorderingen die gewaarborgd worden door het voorrecht als bedoeld in artikel L. 611-11 van dit wetboek. […]”(vertaling Commissie).
(5) Een seizoensgebonden krediet is een kortlopend bedrijfskrediet dat voorziet in de behoeften die als gevolg van een periodieke activiteit zijn ontstaan en die derhalve te maken hebben met het seizoensgebonden karakter van de aankopen en de productie of van de verkopen van ondernemingen.
(6) Aanvankelijk Electrom SAS genoemd.
(7) […] miljoen EUR in de vorm van een kapitaalinjectie en […] miljoen EUR op de geblokkeerde rekening-courant die pas kon worden aangesproken indien financiering door banken en vanuit het FDES plaatsvond.
(8) Zie voetnoot 1.
(9) PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.
(10) PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.
(11) Besluit 2013/283/EU van de Commissie van 25 juli 2012 betreffende de staatssteun SA.23839 (C 44/2007) die door Frankrijk aan de onderneming FagorBrandt is verleend(PB L 166 van 18.6.2013, blz. 1).
(12) Arresten van het Hof van Justitie van 4 april 1995, Commissie/Italië, C-348/93, ECLI:EU:C:1995:95, punten 24, 26 en 27; van 4 april 1995, Commissie/Italië, C-350/93, ECLI:EU:C:1995:96, punten 19, 21 en 22, en van 29 april 2004, Duitsland/Commissie, C-277/00, ECLI:EU:C:2004:238, punten 74, 75 en 76.
(13) Arrest van het Gerecht van 28 maart 2012, Ryanair/Commissie, T-123/09, ECLI:EU:T:2012:164, punt 155.
(14) Zie beschikking van de Commissie van 17 september 2008 betreffende steunmaatregelen N 321/2008, N 322/2008 en N 323/2008 — Griekenland — Verkoop van bepaalde activa van Olympic Airlines/Olympic Airways Services (PB C 18 van 23.1.2010, blz. 9).
(15) Zie arrest van het Gerecht van 12 december 2000, Alitalia/Commissie, T-296/97, ECLI:EU:T:2000:289, punt 81.
(16) Zie voetnoot 11.
(17) Idem.
(18) JORF van 1.12.2004.
(19) Arrest van het Hof van Justitie van 29 juni 1999, DMT, C-256/97, ECLI:EU:C:1999:332, punt 22.
(20) http://www.lefigaro.fr/societes/2013/12/19/20005-20131219ARTFIG00567-arnaud-montebourg-au-chevet-de-fagorbrandt.php: Le Figaro, 19.12.2013, „Arnaud Montebourg au chevet de FagorBrandt”.
(21) http://fr.reuters.com/article/frEuroRpt/idFRL5N0IQ3HR20131105: Reuters, 5.11.2013, „Fagor a un avenir en France, dit Montebourg”.
(22) http://fr.reuters.com/article/frEuroRpt/idFRL5N0IR2AJ20131106: Reuters, 6.11.2013, „FagorBrandt — Le gouvernement veut sauver un maximum d'emplois”.
(23) http://www.planet.fr/revue-du-web-fagorbrandt-loffre-de-reprise-devrait-pouvoir-etre-amelioree-montebourg.538024.1912.html: La Tribune, 22.1.2014, „FagorBrandt: l'offre de reprise „devrait pouvoir être améliorée””.
(24) […] en […].
(25) Tranche B werd eind april 2014 in plaats van eind maart afgelost. De in de overeenkomst met het FDES vermelde vertragingsboetes zijn conform de contractuele bepalingen betaald.
(26) Economisch voordeel = 0,0703 × 10 000 000 – [0,05-0,10] × 10 000 000.
(27) De banken Société Générale en Natixis zijn eersterangsbanken van de voormalige FagorBrandt-groep: beide banken hebben elk 3 miljoen EUR aan ongedekte vorderingen, die concurrente vorderingen zijn geworden na de opheffing van het pandrecht op voorraden tijdens de observatieperiode voor FagorBrandt.
(28) Société Générale, Natixis, CACIB, Arkea en BBVA.
(29) Economisch voordeel = (0,0703 × 11 200 000 – [0,00-0,05] × 11 200 000) + (0,0703 × 23 800 000 – [0,00-0,05] × 23 800 000) + (0,0703 × 12 500 000 – [0,00-0,05] × 12 500 000).
(30) PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1.
(31) Arrest van het Hof van Justitie van 28 april 1993, Italië/Commissie, C-364/90, ECLI:EU:C:1993:157, punt 20.
(32) Zie arrest van het Hof van Justitie van 12 juli 1973, Commissie/Duitsland, C-70/72, ECLI:EU:C:1973:87, punt 13.
(33) Zie arrest van het Hof van Justitie van 14 september 1994, Spanje/Commissie, C-278/92, C-279/92 en C-280/92, ECLI:EU:C:1994:325, punt 75.
(34) Zie arrest van het Hof van Justitie van 17 juni 1999, België/Commissie, C-75/97, ECLI:EU:C:1999:311, punten 64 en 65.
(35) Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).
(36) Arrest van het Gerecht van 30 januari 2002, Keller en Keller Meccanica/Commissie, T-35/99, ECLI:EU:T:2002:19, punten 106-109.
(37) Arrest van het Gerecht van 28 maart 2012, Ryanair/Commissie, T-123/09, ECLI:EU:T:2012:164, punt 155.
(38) Arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2003, Italie en SIM 2 Multimedia/Commissie, C-328/99 en C-399/00, ECLI:EU:C:2003:252.
(39) Beschikking van de Commissie van 17 september 2008 betreffende steunmaatregelen N 321/08, N 322/08 en N 323/08 — Griekenland — Verkoop van bepaalde activa van Olympic Airlines/Olympic Airways Services; beschikking van de Commissie van 12 november 2008 betreffende steunmaatregel N 510/08 — Italië — Verkoop van activa van Alitalia; besluit van de Commissie van 4 april 2012 betreffende steunmaatregel SA.34547 — Frankrijk — Overname van de activa van de SERNAM-groep in het kader van de gerechtelijke herstelprocedure voor deze groep.
(40) Arrest van het Gerecht van 28 maart 2012, Ryanair/Commissie, T-123/09, ECLI:EU:T:2012:164.
(41) Met uitzondering van de voorraden die verbonden zijn aan de vestiging van Roche-sur-Yon.
(42) http://www.usinenouvelle.com/article/la-strategie-de-l-algerien-cevital-avec-brandt.N268498
(43) Arrest van het Hof van Justitie van 11 september 2009, Commissie/MTU Friedrichshafen, C-520/07 P, ECLI:EU:C:2009:557, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak, te weten de arresten Italië en SIM 2 Multimedia/Commissie, C-328/99 en C-399/00, ECLI:EU:C:2003:252, punt 66 en Duitsland/Commissie, C-277/00, ECLI:EU:C:2004:238, punten 74-76.
(44) Zie voetnoot 43.
Rectificaties
6.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 180/58 |
Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1078 van de Commissie van 4 juli 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
( Publicatieblad van de Europese Unie L 179 van 5 juli 2016 )
Bladzijde 30, de bijlage wordt vervangen door:
„BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
135,3 |
ZZ |
135,3 |
|
0709 93 10 |
TR |
135,3 |
ZZ |
135,3 |
|
0805 50 10 |
AR |
179,2 |
BO |
231,1 |
|
CL |
209,5 |
|
MA |
174,9 |
|
UY |
197,4 |
|
ZA |
181,9 |
|
ZZ |
195,7 |
|
0808 10 80 |
AR |
124,0 |
BR |
102,5 |
|
CL |
133,8 |
|
CN |
133,6 |
|
NZ |
139,5 |
|
US |
149,7 |
|
UY |
67,7 |
|
ZA |
111,9 |
|
ZZ |
120,3 |
|
0808 30 90 |
AR |
116,2 |
CL |
129,9 |
|
ZA |
115,0 |
|
ZZ |
120,4 |
|
0809 10 00 |
TR |
229,0 |
ZZ |
229,0 |
|
0809 29 00 |
TR |
353,5 |
ZZ |
353,5 |
|
0809 30 10 , 0809 30 90 |
TR |
126,8 |
ZZ |
126,8 |
|
0809 40 05 |
TR |
160,5 |
ZZ |
160,5 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.”.